De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland Een inventarisatie op beleidsniveau bij gemeenten, GGD-en en andere instanties
Stephanie Dauphin Joke C.M. van Wieringen Februari 2012
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
2
Colofon © februari 2012, Pharos Kennis- en adviescentrum migranten, vluchtelingen en gezondheid. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar worden gemaakt door druk, fotokopie of microfilm of op een andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming. De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland is ontwikkeld door Pharos.
Auteurs Stephanie Dauphin Joke C.M. van Wieringen
Projectsecretariaat Pharos Herenstraat 35 Postbus 13318 3507 LH Utrecht Telefoon 030 234 98 00 E-mail
[email protected] www.pharos.nl
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
3
Voorwoord In toenemende mate is er in allerlei media aandacht voor de groep Midden- en OostEuropeanen die naar Nederland komen. De meeste berichten gaan over werk en/of huisvestingsomstandigheden. We horen of zien weinig over de gezondheidstoestand van deze groep nieuwkomers. Voor Pharos, als kenniscentrum voor gezondheid van migranten en vluchtelingen, reden om een inventarisatie te laten doen naar de huidige kennis als het gaat om gezondheid van en zorggebruik door Midden- en Oost-Europeanen. Deze inventarisatie is in opdracht van Pharos uitgevoerd door Stephanie Dauphin, in het kader van een werkervaringsplaats. Zij is voortvarend op zoek gegaan maar er bleek maar weinig geregistreerd te worden over de gezondheid van en het zorggebruik van deze groep. Veel gesprekspartners realiseerden zich dat op dat moment ook, dus wellicht is deze inventarisatie de opmaat naar meer aandacht voor, en een betere registratie van de gezondheidstoestand van deze groep nieuwkomers. Pharos wil dit onderwerp in ieder geval op de agenda houden. Joke C.M. van Wieringen Programmamanager Jeugd Pharos
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
4
Inhoudsopgave Voorwoord
4
1.
Inleiding
7
1.1.
Aanleiding en vraagstelling ......................................................................... 7
2.
Maatschappelijke relevantie
2.1.
Verschillende migratiestromen ................................................................... 8
2.2.
Migratie en gezondheid ................................................................................ 8
2.3.
Opbouw ......................................................................................................... 9
3.
Demografische kenmerken doelgroep
3.1.
Aantallen...................................................................................................... 10
3.2.
Geslacht, leeftijd en opleiding .................................................................. 11
3.3.
Andere schattingen .................................................................................... 12
3.4.
Vestiging...................................................................................................... 13
3.5.
Arbeid .......................................................................................................... 13
3.6.
Ambivalente positie Bulgaren en Roemenen .......................................... 13
4.
Werkwijze
4.1.
Literatuurstudie .......................................................................................... 15
4.2.
Veldverkenning ........................................................................................... 15
4.3.
G4 gezondheidsenquête 2008 ................................................................... 16
5.
Resultaten
5.1.
Ervaren gezondheid ................................................................................... 17
5.2.
Fysieke gezondheid ................................................................................... 17
5.3.
Psychische gezondheid ............................................................................. 17
8
10
15
17
5.4. Leefstijl ........................................................................................................ 18 5.4.1. Roken ........................................................................................................... 18
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
5
5.4.2. Alcoholgebruik ............................................................................................. 18 5.4.3. Bewegen ...................................................................................................... 19 5.5. 5.5.1. 5.5.2. 5.5.3. 5.5.4.
Zorggebruik ................................................................................................. 20 Psychische hulp ........................................................................................... 21 Kennis gezondheidszorg en zorgverzekering .............................................. 21 Hoeveel onverzekerden en waar? ............................................................... 22 Informatie & advieslijn .................................................................................. 22
6.
Risicogroepen
6.1.
Seizoenarbeiders, uitzendkrachten en flexwerkers ................................ 23
23
6.2. Dak- en thuislozen ...................................................................................... 24 6.2.1. Maatschappelijke opvang voor daklozen ..................................................... 24 6.2.2. Aanpak dak- en thuisloze MOE-landers ...................................................... 25 6.3.
Alcohol- en middelengebruikers ............................................................... 25
6.4. 6.4.1. 6.4.2. 6.4.3. 6.4.4.
Kinderen en jongeren ................................................................................. 27 MOE-kinderen op de basisschool ................................................................ 27 MOE-kinderen en jongeren in Den Haag ..................................................... 27 Consultatiebureaus, AMK en Jeugdzorg in Den Haag ................................ 28 MOE-kinderen op crisisplekken in Amsterdam ............................................ 28
6.5.
Oost-Europese vrouwen en meisjes in de prostitutie ............................ 29
7.
Conclusies & aanbevelingen
30
8.
Literatuurlijst
34
9.
Bijlage: Geraadpleegde instanties veldverkenning
37
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
6
1. Inleiding 1.1. Aanleiding en vraagstelling De afgelopen jaren zijn personen uit Midden- en Oost-Europa in grote getalen naar Nederland getrokken. Sinds 2007 is dit aantal Midden-en Oost-Europese migranten gestegen van 80.000 naar bijna 200.000 in 2011, blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (Wobma & van der Vliet 2011). Deze migranten, en dan voornamelijk Polen, zijn vaak in het nieuws, zowel positief als negatief. Er wordt ook veel onderzoek gedaan naar hun maatschappelijke positie en werk- en huisvestingsomstandigheden. Alleen, over hun gezondheid en/of zorggebruik hoor je eigenlijk weinig tot niets. Een recent artikel in het epidemiologisch bulletin geeft een sociaaleconomische verkenning van deze nieuwe migrantengroep in Den Haag (Starrenburg & Baraya 2011). Hierin presenteert men aan de hand van een monitor een aantal gegevens over deze migranten in de stad. De verkenning laat bijvoorbeeld zien waar ze wonen, waar ze werken en van welke opvang en voorzieningen ze gebruik maken. Er wordt vluchtig gesproken over dak- en thuislozen en alcohol- en middelengebruikers en hun gebruik van maatschappelijke opvangvoorzieningen. Meer gegevens over de gezondheid en/of het zorggebruik van de Midden- en Oost-Europeanen in Den Haag zijn nog niet voorhanden, aldus de onderzoekers. Mensen uit Midden- en Oost-Europa vertegenwoordigen op dit moment dus een aanzienlijk aantal van de migranten in Nederland. Dit feit en de Haagse verkenning in het epidemiologisch bulletin riep bij Pharos de vraag op: welke kennis is er op dit moment over de gezondheid en het zorggebruik van Midden-en Oost-Europeanen in Nederland? Dit rapport bevat de resultaten van een eerste algemene inventarisatie.
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
7
2. Maatschappelijke relevantie Onder migranten uit Midden- en Oost-Europa verstaan we personen uit de landen Polen, Bulgarije, Roemenië, Litouwen, Hongarije, Letland, Slowakije, Estland, Tsjechië en Slovenië. De toename van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland is het gevolg van de uitbreiding van de Europese Unie (EU) in 2004 en 2007. In 2004 werden Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Estland, Letland, Litouwen en Slovenië lid van de EU. Drie jaar later werden ook Bulgarije en Roemenië lid. Lidmaatschap van de EU houdt onder andere in dat er geen grenzen zijn tussen EU landen wat betreft goederen, diensten, personen en kapitaal. Mensen uit de nieuwe EU lidstaten hadden dus de mogelijkheid om in Nederland te komen wonen. Velen hebben die stap genomen en zijn als (arbeids)migranten naar Nederland gekomen.
2.1. Verschillende migratiestromen Uit onderzoek van Engbersen et al (2011) blijkt dat op deze Midden- en Oost-Europese migranten vier migratiestromen van toepassing zijn. Deze stromen classificeren ze als: circulaire en seizoensmigratie, transnationale migratie, vestigingsmigratie en footloose migratie. De binding met het bestemmings- dan wel thuisland is voor alle vier de stromingen verschillend. Migranten die onder het tijdelijke circulaire migratiepatroon vallen hebben bijvoorbeeld een sterke band met hun land van herkomst maar niet met Nederland. Deze mensen zullen naar verwachting niet langer dan 1-5 jaar in Nederland verblijven. Transnationale migranten hebben een relatief sterke relatie met zowel het thuisland als het bestemmingsland. Men verwacht dat deze personen op termijn zullen teruggaan naar het land van herkomst of zullen door migreren naar een ander land. De vestigingsmigranten willen in Nederland blijven, in ieder geval geven ze aan dat ze langer dan 5 jaar willen blijven. Degenen die nog geen idee hebben of en wanneer ze uit Nederland willen vertrekken, worden hier ook onder geschaard. En dan zijn er nog de personen die onder het footloose patroon vallen. Dit zijn mensen die nog niet zolang in Nederland verblijven en hier nog niet echt ‘’geworteld’’ zijn. Ze hebben geen sterke band met Nederland maar ook niet met hun thuisland. Deze groep geeft vaker aan minder lang dan 5 jaar in Nederland te willen verblijven. Arbeidsmigratie in vieren
Totaal
Polen
Bulgaren
Roemenen
Circulaire en seizoenmigratie
23%
24%
9%
29%
Transnationale migratie
13%
16%
9%
10%
Vestigingsmigratie
22%
24%
20%
14%
Footloose migratie
41 %
34%
60%
31%
Deze classificering biedt volgens de onderzoekers aanknopingspunten voor het toekomstige migratiebeleid. Nederland zal in de komende jaren in verschillende verhoudingen te maken krijgen met deze soorten migratie uit de Midden- en Oost-Europese landen. Dit houdt onder andere in dat er ook migranten zijn, en zullen komen, die langer in Nederland zullen blijven dan verwacht en zich zelfs permanent zouden kunnen gaan vestigen.
2.2. Migratie en gezondheid De veranderingen die migratie voor een migrant met zich meebrengt zijn talrijk en complex. Zo ongeveer alles, van de taal tot het klimaat tot de cultuur tot sociale relaties, (kunnen) veranderen als mensen emigreren naar een ander land. Het is een proces van verlies en
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
8
verandering (Carta et. al. 2005: 4-5). Dit proces, en de situatie waarin men terecht komt in het emigratieland, brengt uitdagingen en risico’s met zich mee. De taalbarrière, de slechte sociaaleconomische positie in het bestemmingsland en eenzaamheid en depressie vanwege heimwee naar het land van herkomst zijn allemaal factoren die de gezondheidstoestand van migranten beïnvloeden (Carballo 2001: 271). Deze factoren kunnen een belemmering zijn voor de optimale participatie en integratie van migranten in Nederland. Uit een onderzoek van Keizer en Keuzenkamp (2011) van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) onder vrouwen en mannen van Nederlandse, Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse afkomst bleek dat gezondheid een belangrijke factor is bij het verklaren van verschillen in arbeidsdeelname. In een ander rapport van het SCP over de integratie van Afghaanse, Iraakse, Iraanse en Somalische migranten vonden de onderzoekers dat fysieke en psychische gezondheidsproblemen een obstakel vormen voor het actief inburgeren en hun participatie op de arbeidsmarkt (Dourleijn & Dagevos 2011). Migranten hebben over het algemeen, vooral in het begin van hun tijd in Nederland, een lagere sociaaleconomische status dan autochtone Nederlanders. Ze hebben een lager inkomen, lagere opleiding, wonen in slechtere omstandigheden (ook op wijkniveau) en participeren minder in de samenleving. Dit kan invloed hebben op hun gezondheid. In een recente publicatie van Pharos (Kosec et al. 2011) over migratie en gezondheid staan legio feiten en cijfers die aantonen dat migranten in Nederland te maken hebben met achterstanden en of problemen op zorg- en gezondheidsgebied. Aangezien het aannemelijk is dat een substantieel deel van de nieuwe migranten lang in Nederland zal verblijven, of zich permanent zal vestigen, acht Pharos het van belang dat er kennis voorhanden is over de gezondheid en het zorggebruik van deze migranten.
2.3. Opbouw In dit rapport wordt eerst aan de hand van een aantal demografische kenmerken een beeld geschetst van de Midden- en Oost-Europese migranten in Nederland. Daarna volgt de werkwijze waarin men kan lezen over de gebruikte onderzoeksmethoden en de respondenten. Daarna worden de resultaten van de literatuurstudie en de resultaten van de gesprekken en interviews met respondenten weergegeven. Dit wordt gevolgd door de identificatie van een aantal risicogroepen. Als laatste leest u de conclusies over de gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland en worden enkele aanbevelingen gedaan. Voor de goede orde: als we hierna over Midden- en Oost-Europeanen spreken korten we dit gemakshalve en voor de leesbaarheid af tot MOE-landers. Midden- en Oost-Europa of Middenen Oost-Europees zal ook zoveel mogelijk worden afgekort tot MOE.
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
9
3. Demografische kenmerken doelgroep 3.1. Aantallen Volgens het CBS (Wobma & van der Vliet 2011) waren er begin 2011 bijna 200.000 Midden- en Oost-Europeanen in Nederland die geregistreerd stonden als werknemer of inwoner. Dit is meer dan een verdubbeling ten opzichte van vijf jaar geleden. Van die 200.000 waren er 117.00 geregistreerd in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). Dit is 0,7 procent van de totale bevolking in Nederland. Als men langer dan 4 maanden in Nederland verblijft, is men verplicht zich in te schrijven in een gemeente. Ingeschreven MOE-landers in 2011 (gewijzigd op 24 oktober 2011) Nationaliteit Ingeschreven in GBA op 01-01-2011 Bulgarije 15.009 Hongarije 9.377 Slovenië 78 Polen 66.044 Roemenië 12.090 Estland 665 Letland 1.885 Litouwen 2.707 Voormalig Tsjecho-Slowakije 9.182 (bron: CBS, geraadpleegd op 10 januari 2012 ) Midden- en Oost-Europeanen naar hun land van herkomst, januari 2011 De Polen vormen de grootste groep MOElanders in Nederland met 136.000. Daarna volgen Bulgaren en Roemenen, samen goed voor 28.000. Bulgaren en Roemenen hebben een tewerkstelling vergunning nodig om in Nederland te mogen werken. Dit kan een verklaring zijn voor het lage aantal. Zij mogen wel als zelfstandige (ZZP’er) werken in Nederland (Langelaar 2011). De MOElanders die niet ingeschreven zijn bij een gemeente, maar wel geregistreerd zijn door het CBS, zijn Midden- en Oost-Europese werknemers. Dit aantal bedraagt 81.000.
Het CBS baseert dit aantal Midden- en Oost-Europese werknemers op loonaangiften die 1 werkgevers bij de Belastingdienst indienen . Uitzendkrachten staan doorgaans niet ingeschreven in het GBA. Dit omdat zij vaak tijdelijk in Nederland verblijven. Ze werken hier een
1
Definitie Midden- en Oost-Europese werknemers van CBS. Verkregen op 16 november op http://www.cbs.nl/nl-
NL/menu/methoden/toelichtingen/alfabet/m/midden-en-oost-europese-werknemers.htm
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
10
aantal maanden om geld te verdienen en gaan dan weer terug naar het land van herkomst. Soms pendelen ze zo jaren achter elkaar op en neer. Werknemers die wel ingeschreven zijn, werken veelal niet via een uitzendbureau. Ze hebben werk voor een langere periode en vestigen zich daarom in Nederland (van Rooijen & Eenkhoorn 2011).
3.2. Geslacht, leeftijd en opleiding In 2011 waren er meer vrouwen uit Midden- en Oost-Europa in Nederland geregistreerd dan mannen. Dit blijkt ook uit cijfers van het CBS van de afgelopen jaren. Men zou verwachten dat er meer mannen dan vrouwen uit Midden- en Oost-Europese landen naar Nederland trekken. Dit omdat deze migranten veelal terechtkomen in sectoren waar zwaar werk verricht wordt. Natuurlijk zijn er ook andere redenen dan werk om te migreren naar Nederland. Dirk Korf (2009: 18) stelt in zijn boek ‘’Polen in Nederland’’ dat in de afgelopen tientallen jaren juist Poolse vrouwen hiernaar toe kwamen om een Nederlandse man te trouwen. Het zou ook kunnen dat vrouwen zich meer registreren dan mannen. Bevolking; geslacht, leeftijd en nationaliteit op 1 januari (gewijzigd op 25 mei 2011)
Leeftijd Totaal alle leeftijden
Onderwerpen Perioden Nationaliteiten Bulgaars Ests Hongaars
Mannen 2011 Aantal 6.918 223 2.943
Vrouwen 2011
Lets Litouws
784 1.063
1.125 1.808
Pools
25.267
27.206
Roemeens
3.293
4.996
Sloveens
309
332
Slowaaks
1.726
1.688
Tsjechisch
1.014
1.840
Tsjechoslowaaks
5
10
7.192 487 3.603
(Bron: CBS Statline, geraadpleegd op 10 januari 2012) Het zijn niet alleen volwassen mannen en vrouwen die naar Nederland komen. Volgens de bevolkingsgegevens van het CBS waren er in januari 2011 bijna 15700 geregistreerde jongeren en kinderen uit MOE-landen in de leeftijd van 0-20 jaar.
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
11
Leeftijd 0-20 jaar
Onderwerpen Perioden Nationaliteiten Bulgaars Ests Hongaars
Jongens & meisjes 2011 aantal 2.665 104 786
Lets Litouws
338 497
Pools
9.426
Roemeens
1.030
Sloveens
49
Slowaaks
448
Tsjechisch
346
(Bron CBS Statline, geraadpleegd op 10 januari 2012) Als we kijken naar demografische kenmerken als leeftijd en opleidingsniveau blijkt dat de MOElanders zeker geen homogene groep zijn. Uit de gegevens van een omvattend onderzoeksproject door het NICIS Institute naar de leefsituatie en arbeidspositie van arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa in verschillende Nederlandse gemeenten, blijkt dat er veel verschillen zijn in opleidingsniveau en leeftijd. In Den Haag zijn er veel jonge vrij hoogopgeleide MOE-landers (Snel et al. 2010b). In West-Brabant zijn de MOE-landers ook jong maar zijn er hoopopgeleiden en laagopgeleiden (Burgers et.al. 2010). In Rotterdam zijn er veel jongeren onder de 30 maar ook een grote groep van 31-40 jaar. Ook blijkt dat vooral de Bulgaren laagopgeleid zijn terwijl Polen en Roemenen juist hoger onderwijs hebben genoten (Snel et al. 2010a). In het Westland vond men alleen Poolse respondenten, die juist laagopgeleid waren. Ook hier was de grote meerderheid onder de 30 jaar (Engbersen et al. 2010). Deze verschillen zijn gerelateerd aan de aard van het werk in de gemeenten. In WestBrabant en het Westland vindt men vooral een aanbod van laaggeschoolde arbeid in de land-, glas- en tuinbouw. Dit type arbeid trekt lager opgeleiden. Dit betekent overigens niet dat de MOE-landers in bijvoorbeeld Rotterdam en Den Haag alleen hooggeschoolde arbeid verrichten. In andere regio’s vindt men dezelfde diversiteit in leeftijd en opleidingsniveau. Uit een onderzoek van Forum, een instituut voor multiculturele vraagstukken, naar Esten, Letten en Litouwers in Nederland (Berger & Wolf 2011) blijkt dat de migranten uit deze landen die naar Nederland trekken jong en laagopgeleid zijn.
3.3. Andere schattingen Omdat het merendeel van de MOE-landers, volgens CBS cijfers 81.000, niet ingeschreven staat in het GBA is er weinig zicht op de totale omvang van deze groep in Nederland. Er zijn vele schattingen gedaan. Van der Heijden et al. (2011) laten in een onderzoek zien dat het aantal MOE-landers in Nederland in 2008 en 2009 veel hoger geschat moet worden dan de CBS
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
12
cijfers (verzameld via werkgevers en GBA) weergeven. In 2008 schatten ze dat het aantal Midden- en Oost-Europeanen in Nederland op ongeveer 260.000 tot 305.000. Voor 2009 geeft men een schatting van 286.000 tot 325.000. Over 2010 en 2011 zijn nog onvoldoende gegevens beschikbaar. Minister Kamp stelde in een uitzending van Buitenhof op 08/01/2012 dat hij het aantal Midden- en Oost-Europese arbeidsmigranten op dit moment op 340.000 schatte, gebaseerd op onderzoek van de Erasmus Universiteit. Aandeel MOE-landers van de eerste generatie per gemeente, 1 januari 2011
3.4. Vestiging Veel MOE-landers vestigen zich in land- en tuinbouw gebieden. Dit omdat zij in deze gebieden gemakkelijk aan werk kunnen komen. De gemeente Zundert heeft relatief gezien het grootste aandeel MOE-landers binnen haar grenzen, namelijk 3% van de bevolking. Den Haag staat op de tweede plaats met 2,5%. De gemeenten Lisse en Noordwijkerhout staan op een gedeelde derde plaats met iets meer dan 2%. Daarna volgen de gemeenten Aalsmeer en Maasdriel met een aandeel van net onder de 2% (Wobma 2011). In absolute aantallen scoren vooral Rotterdam en Den Haag hoog met ieder minstens 20.000 arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa in hun inwonersaantal (Tijdelijke Commissie 2011).
3.5. Arbeid De voornaamste reden dat MOE-landers in Nederland komen wonen en/of werken is vanwege de economie. Er is hier grote beschikbaarheid van (voornamelijk laaggeschoold) werk en het netto loon ligt hoger dan in andere landen. Veel uitzendbureaus rekruteren seizoenarbeiders door ze aantrekkelijke pakketten aan te bieden waar verblijf, werk en vervoer bij inbegrepen is. Hierdoor kunnen MOElanders meteen geld verdienen en hoeven ze zich niet druk te maken over trivialiteiten die afleiden van hun werk (Tijdelijke Commissie 2011). Toch zijn het niet alleen maar seizoenarbeiders die hier hun heil komen zoeken in de land- en tuinbouw. MOE-landers zijn ook aan het werk in de distributie-, transport- en bouwsector. Over het algemeen zijn mannen oververtegenwoordigd in deze sectoren, terwijl er juist veel vrouwen uit de MOE-landen naar Nederland zijn getrokken. Vrouwen werken ook in de land- en tuinbouw maar komen vaker terecht in de zorg of zakelijke dienstverlening, of in de informele sector als bijvoorbeeld schoonmaakster en babysitter. Daarnaast zijn er ook vrouwen en meisjes die, vaak via mensenhandel, terecht komen in de prostitutie. Dit is echter een algemene veronderstelling en er zijn geen harde cijfers en/of gegevens beschikbaar die dit staven.
3.6. Ambivalente positie Bulgaren en Roemenen Er is een belangrijk verschil tussen de Bulgaarse en Roemeense arbeidsmigranten ten opzichte van de migranten uit de andere MOE-landen. Voor Bulgarije en Roemenië geldt, maximaal tot 2014, geen vrij verkeer van werknemers. Personen uit deze landen mogen in Nederland alleen arbeid verrichten als zij in het bezit zijn van een tewerkstellingsvergunning (TWV). Een
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
13
werkgever kan een dergelijke vergunning aanvragen als hij tijdelijk een Bulgaar of Roemeen in dienst wil nemen. Aan het verlenen van een dergelijke vergunning zijn wel strikte voorwaarden verbonden. Een zelfstandige Bulgaar en/of Roemeen mag wel aan de slag in Nederland, vandaar dat veel personen uit deze landen zich (laten) registreren als ZZP’er. Uit het onderzoek van Engbersen et al. (2011: 33) blijkt dat maar 36% van de 276 Bulgaren en Roemenen meldt daadwerkelijk een geldige TWV te hebben. Dit is ongunstig voor hun arbeidsmarktpositie omdat ze zonder een dergelijke vergunning geen rechten kunnen ontlenen aan hun arbeid. Het maakt hun positie zwak en mede hierdoor lopen ze meer risico om het slachtoffer te worden van malafide praktijken en/of uitbuiting.
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
14
4. Werkwijze Voor deze inventarisatie is gebruik gemaakt van kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden en dataverzameling. Een belangrijke beperking is dat er geen ‘’veldonderzoek’’ is gedaan aan de hand van enquêtes of vragenlijsten onder Midden- en OostEuropeanen zelf. In de korte tijd die voor deze verkenning beschikbaar was, ongeveer 10 weken, was een dergelijk omvangrijk onderzoek niet mogelijk. Er is gekozen voor een literatuurstudie en een verkenning op beleidsniveau bij gemeenten, GGD-en, migrantenorganisaties en andere zorg- en welzijnsorganisaties. Dit hangt samen met het doel van deze inventarisatie. Pharos wil zich een beeld vormen van de gezondheid en het zorggebruik van de MOE-landers in Nederland. Over het algemeen horen gemeenten en GGDen een goed beeld van de maatschappelijke positie en gezondheid van hun inwoners te hebben. Migrantenorganisaties kunnen daarnaast vanuit hun brede achterban informatie verstrekken en weten wat er leeft onder die achterban. Zorg- en welzijnsorganisaties kunnen vanuit hun werkveld informatie verschaffen.
4.1. Literatuurstudie Er is allereerst zo breed mogelijk gezocht naar informatie over MOE-landers in Nederland en over migratie uit de MOE-landen naar Nederland. Dit was nodig om de context te schetsen en data over de MOE-landers te kunnen interpreteren. Uit de literatuurstudie bleek dat er veel onderzoek is gedaan naar migranten uit de MOE-landen. Deze onderzoeken richtten zich voornamelijk op hun maatschappelijke positie en woon- en werkomstandigheden. De gemeenten Den Haag en Rotterdam hebben zelfs een monitor over de MOE-landers waarin ze de stand van zaken weergeven en beleidsontwikkelingen bespreken. Op regeringsniveau is een rapport uitgebracht over de recente arbeidsmigratie uit de MOE-landen. Daarnaast zijn er naar dak- en thuislozen, alcohol- en middelengebruikers en kinderen en jongeren uit de MOE-landen ook enkele studies verricht. Natuurlijk is er specifiek gezocht naar data over de gezondheid en het zorggebruik van MOE-landers in Nederland.
4.2. Veldverkenning Al snel werd duidelijk dat hierover weinig tot geen gegevens voorhanden zijn. Daarom heeft de onderzoeker telefonische en face-to-face gesprekken en interviews gevoerd met verschillende respondenten van gemeenten, GGD-en en andere relevante instanties. Er is contact opgenomen met 15 gemeenten. Dit betreft gemeenten waarvan bekend is dat er veel MOElanders wonen en/of werken (Westland, Duin- en Bollenstreek, Brabant en Limburg) en de vier grote steden. Vijf gemeenten verwezen gelijk door naar de GGD of speciale informatiepunten voor eventuele informatie en/of lieten weten dat er bij hen geen informatie over gezondheid en/of zorggebruik bekend was. De interviews en gesprekken waren semigestructureerd; de onderzoeker had alleen van tevoren een topiclijst opgesteld. Voor deze methode is gekozen omdat het op voorhand niet was in te schatten of de aangezochte respondent überhaupt informatie kon verschaffen over de gezondheid en/of het zorggebruik van MOE-landers (in hun regio). Naast gemeenten is ook contact opgenomen met de GGD-en van de desbetreffende gemeenten. Er is in totaal contact geweest met 7 regionale GGD-en en GGD Nederland. Tijdens de gesprekken en interviews is steeds gevraagd of men andere instanties kende die eventueel relevante informatie konden verschaffen. Door deze snowball methode is de onderzoeker in contact gekomen met Informatie Punt Polen, Service Point Meterik, Stichting Den Haag en Midden- en Oost-Europa (DHMOE), Stichting Migrada en andere zorg- en
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
15
welzijnsorganisaties. Bij deze instanties kunnen migranten uit de MOE-landen aankloppen met uiteenlopende vragen. De zorg- en welzijnsorganisaties waarmee gesproken is hebben allemaal in toenemende mate te maken met MOE-landers. Informatie Punt Polen en Service Point Horst aan de Maas zijn gemeentelijke instanties, terwijl stichtingen DHMOE en Migrada instanties zijn die voornamelijk de belangen van MOE-landers en/of arbeidsmigranten in Nederland behartigen. Via de literatuurstudie is de onderzoeker terecht gekomen bij de Poolse GGZ-instelling Keizersgracht, een pastoor van een Poolse Missie in Nederland en verenigingen van Bulgaren en Hongaren in Nederland. Met hen zijn dezelfde semigestructureerde gesprekken en interviews gevoerd als bij de gemeenten en GGD-en. In de verkenning is nadrukkelijk gestreefd naar zoveel mogelijk differentiatie wat betreft data over de verschillende migrantengroepen. Al snel bleek dit een lastige opgave te zijn. Over bepaalde migrantengroepen, zoals de Slovenen, Tsjechen, Slowaken, Hongaren en in mindere mate de Esten, Letten en Litouwers is weinig tot geen informatie te vinden. Dit hangt waarschijnlijk samen met het feit dat er maar geringe aantallen personen uit deze landen in Nederland zijn, of in ieder geval geregistreerd staan.
4.3. G4 gezondheidsenquête 2008 GGD Rotterdam-Rijnmond heeft namens de G4 en op verzoek van Pharos gegevens aangeleverd van de G4 gezondheidsenquête uit 2008, die is uitgevoerd in Amsterdam, Utrecht, Rotterdam en Den Haag. De gegevens zijn verkregen via zelfrapportage: aan een selecte steekproef van de algemene bevolking van 16 jaar en ouder is een enquête toegestuurd. Dit betreft personen die zijn ingeschreven bij het GBA, er is dus sprake van positieve selectie. Het totaal aantal respondenten was 20.865, waarvan 133 MOE-landers, 6.596 allochtonen en 14.136 autochtonen. Het betreft MOE-landers van de eerste generatie. De MOE-landers zijn uitgesplitst in MOE-landers van boven de 16 en MOE-landers van 16 t/m 54 jaar (N=97). Die laatste leeftijdscategorie kan worden gezien als de ‘’beroepsbevolking’’. Daarnaast is ook nog gekeken naar MOE-landers die korter en langer dan 10 jaar in Nederland wonen. Voor beide categorieën geldt dat hier 66 MOE-landers onder vallen. Het geringe aantal MOE-landers in dit onderzoek heeft tot gevolg dat de prevalentie schattingen een breed betrouwbaarheidsinterval hebben en verschillen tussen groepen niet significant verschillen. Indien een cel 5 of minder respondenten heeft, worden de gegevens daarvan niet gerapporteerd. Op dit moment zijn de gegevens uit deze enquête bijna de enige kwantitatieve gegevens die specifiek over MOElanders voorhanden zijn. Daarom zijn ze in dit onderzoek meegenomen. Toch moeten de uitspraken die worden gedaan aan de hand van deze gegevens met de nodige reserve worden bekeken.
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
16
5. Resultaten De G4 gezondheidsenquête 2008 levert specifieke gegevens over de ervaren gezondheid, fysieke en psychische gezondheid, leefstijl en het zorggebruik. Aan de hand hiervan zijn de resultaten in dit rapport gestructureerd.
5.1. Ervaren gezondheid Uit de gegevens van de G4 gezondheidsenquête blijkt dat MOE-landers van 16 jaar en ouder hun gezondheid vaker als matig tot slecht ervaren in vergelijking met de autochtone bevolking. Er is geen verschil met de allochtone bevolking. De gegevens zijn verder uitgesplitst naar de verblijfsduur en de leeftijdscategorie 16-54. De MOE-landers die langer dan 10 jaar in Nederland wonen, ervaren hun gezondheid minder goed dan MOE-landers die korter in Nederland wonen. De ervaren gezondheid van MOE-landers van 16 tot en met 54 jaar die 10 jaar of korter in Nederland wonen is vergelijkbaar met de autochtone bevolking, maar beter in vergelijking met de ervaren gezondheid van de allochtone populatie van 16 tot en met 54 jaar. In een hoofdstuk van een rapport over Poolse migranten in Nederland van het Sociaal Cultureel Planbureau (Dagevos 2011) stelt Schellingerhout (2011) dat er geen grote problemen zijn wat betreft de gezondheid en het gebruik van zorgvoorzieningen bij de Poolse migranten in Nederland. In zijn publicatie worden gegevens uit de Survey Integratie Nieuwe Groepen gebruikt om de gezondheid en het zorggebruik van recente Poolse migranten te onderzoeken. Het totale aantal respondenten is 602 en deze Polen wonen niet langer dan 6 jaar in Nederland (Dagevos 2011). Schellingerhout vergelijkt de Poolse migranten met autochtone Nederlanders in de leeftijdsgroepen 15 t/m 24 jaar, 25 t/m 34 jaar, 35 t/m 44 jaar en 44 t/m 64 jaar. Polen boven de 65 jaar blijven dus buiten beschouwing. Er zijn namelijk maar weinig Poolse 65plussers die sinds 2004 in Nederland wonen. Volgens het onderzoek ervaren de meeste Polen hun eigen gezondheid even goed als of zelfs beter dan autochtone Nederlanders. Dit lijkt te komen door het healthy worker effect; gezonde jonge Polen komen en blijven hier om te werken. Degenen die gezondheidsproblemen hebben komen helemaal niet of gaan terug naar het land van herkomst als die problemen zich voordoen.
5.2. Fysieke gezondheid Volgens de G4 gezondheidsenquête rapporteren MOE-landers over het algemeen minder chronische aandoeningen dan de allochtone en autochtone bevolking. Uitgesplitst naar verblijfsduur zien we dat MOE-landers die langer dan 10 jaar in Nederland wonen vaker chronische aandoeningen rapporteren dan degenen die korter dan 10 jaar in Nederland verblijven. Uit het onderzoek van Schellingerhout blijkt dat de fysieke gezondheid van de Polen beter is dan die van autochtone Nederlanders. Dit kan ook weer verklaard worden door het healthy worker effect.
5.3. Psychische gezondheid De G4 gezondheidsenquête bevat gegevens over eenzaamheid en het risico op depressie. Deze gegevens kunnen we gebruiken om te kijken naar de psychische gezondheid van de MOE-landers. Uit deze gegevens blijkt dat MOE-landers eenzamer zijn dan autochtonen en allochtonen in Nederland. Volgens de gezondheidsenquête rapporteert bijna twee derde van de MOE-landers dat ze matig tot ernstig eenzaam zijn. Voor autochtonen is dit een derde en voor de allochtonen de helft. De groep die langer dan 10 jaar in Nederland is, rapporteert vaker eenzaamheid dan de groep die korter in Nederland is. MOE-landers verschillen qua risico op depressie bijna niet van allochtonen. Ongeveer de helft van beide groepen rapporteert een matig tot hoog risico op depressie. Bij de autochtonen is dit iets minder dan de helft. De MOElanders die langer 10 jaar in Nederland wonen, lopen meer risico dan de groep die korter dan
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
17
10 jaar in Nederland verblijft. Meer dan de helft van de eerstgenoemde groep rapporteert een matig tot hoog risico op depressie terwijl dit bij de laatstgenoemde groep minder is dan de helft. Schellingerhout heeft in zijn onderzoek gekeken naar de mate van gelukkig zijn als indicator voor psychisch welbevinden. Hieruit blijkt dat ongeveer een kwart van de Poolse migranten zich niet gelukkig voelt tegenover 10% van de autochtone Nederlanders. De jonge migranten in de leeftijd van 15-24 zijn het minst gelukkig. Dit kan volgens Schellingerhout te maken hebben met de woon- en werksituatie van de Polen. Volgens Starrenburg (2008) zijn Poolse migranten in Nederland behoorlijk ontevreden over hun werksituatie. Uit het onderzoek van Snel et al. (2010a) blijkt dat er ook ontevredenheid is over de woonsituatie. Daarnaast spelen bijeffecten van het migratieproces waarschijnlijk een rol: men is hier alleen in Nederland, vaak zonder gezin en moet hard en veel werken. Dit kan leiden tot gevoelens van eenzaamheid en depressie (de Graaff 2008). Naar Polen in Nederland zijn meerdere onderzoeken gedaan, dit is niet verrassend aangezien ze al langere tijd de grootste groep migranten uit de MOE-landen in Nederland zijn. Stichting Arka et al. (2011) heeft een inventarisatie gemaakt van het welzijn (of welbevinden zoals zij het noemen) van Poolse migranten in Noord Limburg. Ook wilden zij in beeld brengen met welke vragen en problemen de Polen kampen en of er behoefte is aan maatschappelijke activiteiten en dienstverlening. Eventuele problemen met vraag en aanbod van dienstverlening zouden daarmee ook in beeld worden gebracht. In totaal hebben ze 10 Polen geïnterviewd en mensen van relevante instanties. Hierin komt onder andere naar voren dat de Poolse respondenten zich gediscrimineerd en uitgebuit voelen, en weinig vertrouwen hebben in de Nederlandse samenleving. Ze hebben veel vragen over rechten, plichten en sociale voorzieningen. Ze maken ook melding van overmatig alcoholgebruik dat een slechte invloed heeft op sociale relaties. Vanuit de instanties wordt de taalbarrière veelvuldig genoemd als obstakel voor integratie en maatschappelijk welbevinden. De Graaff (2008) geeft in zijn artikel een overzicht van de veel voorkomende psychische problemen van Polen in Nederland, zoals stress, overwerktheid en depressie. Veelal zijn deze klachten gerelateerd aan het migratie proces en het zware werk wat ze doorgaans doen. Hij baseert zich hiervoor op gesprekken met de Poolse ambassade, een Poolse psychiater, en zijn eigen ervaringen in Polen en Nederland.
5.4. Leefstijl De gezondheidsenquête van de GGD bevat ook gegevens over leefstijl. Dit is natuurlijk een veelomvattend begrip, maar in de gezondheidsenquête richt men zich op een paar aspecten. Die worden hieronder weergegeven.
5.4.1. Roken Uit de gezondheidsenquête blijkt dat MOE-landers vaker roken dan autochtonen en allochtonen in Nederland: ongeveer een derde van de MOE-landers tegenover een kwart van de autochtonen en allochtonen. De deelpopulatie 16-54 jaar die korter in Nederland verblijft, rookt ook aanzienlijk vaker dan de groep die langer dan 10 jaar in Nederland is.
5.4.2. Alcoholgebruik Uit de gezondheidsenquête blijkt dat MOE-landers minder vaak drinken dan autochtone Nederlanders; 8 op de 10 MOE-landers drinkt terwijl dit bij de autochtone Nederlanders 9 op de 10 is. De betrouwbaarheidsintervallen bij de MOE-landers zijn wel zo groot dat dit een uiterst voorzichtige aanname is vanuit de gegevens. In de categorieën zware en overmatige drinkers komen MOE-landers minder vaak voor dan de dan autochtonen. Kijken we naar de
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
18
verblijfsduur, dan zien we dat MOE-landers die langer dan 10 jaar in Nederland wonen vaker alcoholgebruik rapporteren dan de groep die korter dan 10 jaar in Nederland verblijft. Een populaire veronderstelling over MOE-landers in Nederland, en dan voornamelijk Polen, is dat ze veel en vaak alcohol drinken. Vaak wordt dit ook in verband gebracht met overlast. Uit de monitor van de gemeente Den Haag (Gemeente Den Haag 2010) en een onderzoek naar daken thuisloze MOE-landers (Snel et al. 2011) blijkt dat excessief alcoholgebruik bij bepaalde arbeidsmigranten veel overlast veroorzaakt. In andere onderzoeken wordt hierover ook gerapporteerd aan de hand van politiegegevens. Uit de gesprekken met respondenten kwam naar voren dat zij alcoholgebruik of misbruik zien als een veel voorkomend probleem onder migranten uit de MOE-landen. In de gemeente Zundert was alcoholmisbruik onder Poolse migranten een groot probleem, ook onder kinderen en jongeren. De GGD West-Brabant is het jongerenprogramma ‘Think before you drink’ gestart en men kijkt of dit ook voor kinderen van MOE-landers geschikt is. Stichting DHMOE bevestigt dat alcoholgebruik onder Polen hoog is en zeker een gezondheidsprobleem kan opleveren. Volgens hen wordt alcohol geassocieerd met recreatie, in de herkomstlanden zelf maar dus ook hier in Nederland. Als men kijkt naar cijfers van de WHO ziet men dat het alcoholgebruik in Polen hoger ligt dan in Nederland, voornamelijk onder mannen. Per capita consumeren Poolse mannen van boven de 15 jaar gemiddeld 26.13 liter pure alcohol over een periode van 3 jaar. In Nederland is deze alcoholconsumptie bijna de helt minder onder mannen, namelijk 15.57 liter (WHO 2011).
5.4.3. Bewegen De norm voor gezond bewegen houdt in dat men tenminste 5 dagen per week gedurende een half uur per dag matig intensief in beweging is. Bij matig intensief bewegen is de hartslag iets verhoogd. Dertig minuten fietsen of stevig doorwandelen kan al genoeg zijn om aan deze norm 2 te voldoen . De MOE-landers voldoen iets minder aan de norm gezond bewegen dan de autochtone bevolking maar meer dan de allochtone populatie. De groep MOE-landers van 1654 jaar die korter dan 10 jaar in Nederland is scoort lager dan de MOE-landers van 16-54 die langer dan 10 jaar In Nederland verblijft. Dit zou je ook verwachten aangezien de eersten de werkende populatie zijn. Het onderzoek van Schellingerhout (2011) levert ook kwantitatieve 3 gegevens over leefstijl; namelijk de mate van overgewicht (uitgedrukt in een BMI score ) en de frequentie van inspannende lichaamsbeweging en sporten. Als we kijken naar beweging blijkt dat de Polen veel minder lichamelijk actief zijn en minder sporten dan de Nederlanders. Ook Schellingerhout geeft aan dat dit waarschijnlijk te maken heeft met hun arbeidsparticipatie en het aantal uren dat Polen werken. Kijken we naar cijfers over gewicht uit de G4 gezondheidsenquête dan blijkt dat MOE-landers qua overgewicht ongeveer vergelijkbaar zijn met autochtonen en allochtonen. Een derde van alle drie de groepen rapporteert overgewicht. Als het gaat om obesitas komt dit wel vaker voor bij MOE-landers in vergelijking met autochtonen. Maar in vergelijking met allochtonen komt het minder vaak voor. Uit de gegevens van Schellingerhout (2011) blijkt dat overgewicht vaker voorkomt bij Polen dan bij autochtone Nederlanders; 35% van de Polen tegenover 30% van de autochtonen. Nederlanders lijden echter twee keer zo vaak aan ernstig overgewicht.
2
Definitie “norm gezond bewegen”verkregen van de site www.30minutenbewegen.nl op 3 januari 2011
3
De BMI wordt berekend op basis van gewicht en lengte. Een waarde van 25 of hoger geeft aan dat er sprake is van
overgewicht. Bij een waarde van 30 of hoger is er sprake van obesitas (Schellingerhout 2011:95)
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
19
5.5. Zorggebruik De laatste gegevens van de G4 gezondheidsenquête gaan over het zorggebruik. Hier komt het contact met huisarts, medisch specialist, tandarts, GGZ en ander maatschappelijk werk, paramedici en de thuiszorg aan bod. Uit deze gegevens blijkt dat MOE-landers minder vaak gebruik maken van deze voorzieningen dan autochtonen. Er is één uitzondering, de medisch specialisten. Daar maakten MOE-landers het afgelopen jaar vaker gebruik van dan autochtonen en allochtonen. Op grond van de andere gegevens (leefstijl en ervaren gezondheid) valt dit op. Je zou namelijk verwachten dat ze qua score op zijn minst weer tussen de autochtone en allochtone bevolking in zouden zitten, oftewel toch vaker van zorgvoorzieningen gebruik zouden maken. Schellingerhout heeft ook het gebruik van zorgvoorzieningen onder Polen in Nederland onderzocht. Uit de gebruikspercentages blijkt dat de Poolse migranten veel minder vaak gebruik maken van de huisarts, medisch specialist, ziekenhuis en de GGZ. Hier scoren de Polen dus niet hoger dan autochtone Nederlanders bij de medisch specialist. Volgens Schellingerhout laten nadere analyses zien dat de ervaren gezondheid bepalend is voor het gebruik van zorgvoorzieningen. Omdat Poolse migranten hun gezondheid als goed ervaren kan dat volgens hem de verklaring zijn van het mindere zorggebruik. Dit geringe gebruik van zorgvoorzieningen kan ook verklaard worden door de bevindingen dat MOE-landers met gezondheidsproblemen vaak terug gaan naar hun eigen land voor zorggebruik. Uit gesprekken met belangenverenigingen en een Poolse psychiater en pastoor komt naar voren dat er bij MOE-landers een gebrek aan vertrouwen in de Nederlandse gezondheidszorg heerst. Dit komt voornamelijk door culturele factoren, die ook door De Graaff (2008) worden aangestipt. Men is niet te spreken over de behandeling van bijvoorbeeld de huisarts. In Nederland heeft een huisarts een poortwachtersfunctie en men is voor een verwijzing naar specialisten (met vaak allerlei dure behandelingen ten gevolg) aangewezen op een verwijsbrief. In Midden- en Oost-Europese landen is deze poortwachtersfunctie minder aanwezig. In Polen en Bulgarije kun je vaker en sneller behandeld worden door specialisten en kun je vaak ook nog eens contant afrekenen.
De secretaris van de Bulgaarse vereniging in Nederland vertelt over een Bulgaarse vriendin die in Nederland verscheidene malen naar de huisarts is geweest met pijnklachten. Ze wilde graag doorverwezen worden naar een specialist maar dat wilde de huisarts niet doen. Keer op keer werd zij weggestuurd met de mededeling dat er niets aan de hand was, en dat mevrouw rust moest nemen. Uiteindelijk is ze in Bulgarije naar de huisarts geweest. Die verwees haar meteen door naar het ziekenhuis. Na verschillende testen bleek dat ze kanker had. De behandeling hiervoor ondergaat deze mevrouw momenteel in Bulgarije.
MOE-landers in Nederland hebben dus andere verwachtingen van de gezondheidszorg. Omdat deze niet ingelost worden, gaan ze liever terug naar hun oude en vertrouwde omgeving om daar zorg te vragen. Het hoge zorggebruik bij medisch specialisten kan hierdoor worden verklaard. Men wil het liefst snel en uitgebreid door medische specialisten worden behandeld en niet te lang bij de huisarts ‘’blijven hangen’’.
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
20
5.5.1. Psychische hulp Volgens Schellingerhout laten andere analyses (die hij als niet gerapporteerd aanmerkt) zien dat er een significant verschil is tussen Nederlanders en Polen wat betreft het gebruik van de GGZ. De taalbarrière kan hierbij een rol spelen. Als men de Nederlandse taal niet goed beheerst, zal men waarschijnlijk minder snel gebruik maken van de GGZ. Culturele factoren kunnen ook een rol spelen. Uit het artikel van De Graaff (2008) blijkt dat er bij Polen een taboe heerst op het inschakelen van psychische hulp. Als men al die drempel over is, is het logisch dat ze met iemand in hun eigen taal willen kunnen communiceren. Misschien gaan sommigen ook terug naar land van herkomst voor deze hulp. Iwona Smoktunowicz is een psychiater van Poolse afkomst die de GGZ Keizersgracht heeft opgericht waar Polen terecht kunnen met hun problemen. Er werken onder andere psychiaters, psychologen en therapeuten die Pools en/of Nederlands spreken. De afgelopen twee jaar hebben zij ongeveer 900 hulpvragen van Polen behandeld. Volgens haar zijn veel voorkomende klachten eenzaamheid, depressie en problemen mede door slechte huisvesting, discriminatie en uitbuiting. Zij ziet geen verschillen in gezondheidsproblematiek ten opzichte van autochtone Nederlanders maar wel cultuurverschillen zoals het contact tussen de dokter en patiënt en de manier waarop onze gezondheidszorg is georganiseerd. Daarnaast vertelt ze dat het aanpassen en integreren in Nederland stress oplevert. Er zijn misschien minder grote verschillen tussen MOE-landers en Nederlanders dan tussen Nederlanders en bijvoorbeeld Turken en Marokkanen, maar het feit blijft dat die verschillen bestaan. Ook bevestigt zij dat onder Polen, en waarschijnlijk ook andere MOE-landers, een taboe rust op psychische problemen en behandeling hiervoor.
5.5.2. Kennis gezondheidszorg en zorgverzekering In een onderzoek van de Gemeente Den Haag (Starrenburg 2008) onder 68 Polen, Bulgaren en Roemenen in de hofstad is een hoofdstuk opgenomen over ‘’kennis van de gezondheidszorg’’. Hieruit blijkt migranten goed bekend met zijn met de Nederlandse gezondheidszorg en ons zorgstelsel. Hun familie, vrienden en kennissen zijn de voornaamste informatiebron maar men speurt ook op internet naar informatie over gezondheidszorg. 94% Van de respondenten heeft toegang tot de gezondheidszorg via hun ziektekostenverzekering. Het blijkt wel dat er onder de Bulgaren een kleine groep is (15%) zonder een zorgverzekering. Schothorst (2009) meldt dat 90% van de 447 respondenten in haar onderzoek naar de eerste generatie Poolse nieuwkomers in Nederland een Nederlandse zorgverzekering heeft. Die wordt bij de meerderheid (62%) door de werkgever geregeld. Volgens respondenten is juist het gebrek aan een zorgverzekering en de geringe kennis en begrip van en voor het zorgstelsel een probleem onder MOE-landers. De gemeente Horst aan de Maas en de gemeenten in de Duin en Bollenstreek hebben zelfs informatiepunten opgericht, waar Poolse migranten (en andere MOE-landers) terecht kunnen met hun vragen in hun moedertaal. Medewerkers vertellen dat migranten met uiteenlopende vragen komen over werk, verzekeringen, rechten en plichten. Men snapt niet of weet niet dat je in Nederland verplicht een zorgverzekering moet hebben of hoe een aanvullende verzekering werkt. Welke verzekering voor hen de beste is, is voor hen (uiteraard) ook niet duidelijk, allochtonen hebben hier al vaak moeilijkheden mee. De stichting DHMOE bevestigt dit beeld; zij hebben een infolijn waar MOElanders ook terecht kunnen met hun vragen. Zij horen vaak dat de zorgverzekering geregeld is door de werkgever. Het onderzoek van Schothorst bevestigt dit beeld (Schothorst 2009: 27). Stichting Migrada heeft een migranten informatie punt waar EU arbeidsmigranten terecht kunnen met hun vragen en/of problemen. Ook hier bevestigt men dat de zorgverzekering een heikel punt is. Zij horen vaak dat mensen premie betalen voor een verzekering die niet blijkt te
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
21
bestaan of werknemers hebben geen idee waar de zorgverzekering recht op geeft en hoeveel het kost. Deze kosten worden veelal ingehouden van het loon. Verliezen mensen hun baan, dan stopt ook de verzekering. Zonder inkomen kunnen ze of willen ze vaak niet zelf een verzekering afsluiten. De taalbarrière is ook een groot struikelblok. Migranten die nog maar kort in Nederland zijn of (van plan zijn) tijdelijk (te) blijven zijn de Nederlandse taal (nog) niet machtig. Het is moeilijk om over hun gezondheid of problemen in een andere taal of via een tolk te communiceren. Er is wel schriftelijke informatie in andere talen beschikbaar over praktische zaken voor migranten, voornamelijk bij ministeries. Daar kun je in elke EU taal brochures downloaden, onder andere over de gezondheidszorg in Nederland. Volgens Stichting DHMOE is die informatie te technisch en niet op maat gesneden. De informatiepunten bij gemeenten en spreekuren van een stichting blijken wel goed te werken. Stichting Migrada heeft zelfs onlangs een telefonisch informatiesysteem ontwikkeld waar EU arbeidsmigranten in alle talen informatie kunnen opvragen. In dit systeem worden de meest uiteenlopende zaken behandeld; van de aanmelding bij de gemeente tot het gebruik van kinderopvang tot de belastingaangifte. De invoering van dit systeem heeft enige vertraging opgelopen maar zal zo spoedig mogelijk worden ingezet. Het plan bestaat om dit in samenwerking met het ministerie van SZW op nationaal niveau te implementeren. Er zijn dus initiatieven op dit gebied. Gemeenten hebben geen cijfers over hoeveel en wat voor zorg wordt verleend aan onverzekerde MOE-landers.
5.5.3. Hoeveel onverzekerden en waar? 4
Uit de VWS-verzekerden monitor 2011 blijkt dat er op 1 mei 2010 12.730 onverzekerde Polen, Bulgaren en Roemenen in Nederland waren. Het Amphia ziekenhuis in Breda geeft aan dat ze op de spoedeisende hulp veel onverzekerde MOE-landers zien. Hoeveel en voor welke aandoeningen is niet duidelijk. Exacte cijfers zijn op dit moment niet bekend. Ze benadrukken dat dit niet alleen in de regio Breda een probleem is, maar dat er vooral in ziekenhuizen in de grote steden ook een toename wordt gesignaleerd van onverzekerde MOE-landers die spoedeisende hulp nodig hebben of naar de spoedeisende hulp komen.
5.5.4. Informatie & advieslijn Het Informatie en adviespunt, bemand door medewerkers van Pharos, rapporteert een toename van het aantal meldingen over mensen uit Midden- en Oost-Europese landen. Bij dit adviespunt kunnen zorgverleners, zorginstellingen en anderen terecht met hun vragen over onder andere informatie over de financiering van de zorg aan illegalen, de relevante wetgeving en over de mogelijkheden van opvang en onderdak. In 2011 zijn er 13 meldingen binnengekomen die specifiek betrekking hadden op MOE-landers. De strekking van de meldingen betrof mogelijkheden tot zorg, behandeling en opvang voor MOE-landers door hulpverleners. Deze hulpverleners gaven aan in toenemende mate te maken te hebben met mensen uit deze landen en bij hen ontbreekt de kennis, voornamelijk op het gebied van wetgeving, om deze mensen adequaat te helpen. Hulpverleners zijn niet goed op de hoogte van het feit dat MOE-landers rechten hebben in Nederland vanwege hun EU lidmaatschap. Sommigen nemen bijvoorbeeld ten onrechte aan dat ze illegalen zijn. De taalbarrière maakt het er ook niet makkelijker op.
4
Monitor te downloaden op: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2011/08/01/vws-
verzekerdenmonitor-2011.html. Ingezien op 3 februari 2012
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
22
6. Risicogroepen Uit de literatuurstudie en uit de veldverkenning komt naar voren dat er een aantal risicogroepen te identificeren zijn onder MOE-landers. Deze groepen kampen met gezondheidsproblemen, maar ook met aanpassings- en integratieproblemen die weer samenhangen met andere sociale problematiek. Deze risicogroepen zijn de MOE-landers die als seizoenarbeider, uitzendkracht of als zogeheten flexwerker werken, dak- en thuislozen, alcohol- en middelengebruikers, kinderen en jongeren en Oost-Europese vrouwen en meisjes in de prostitutie.
6.1. Seizoenarbeiders, uitzendkrachten en flexwerkers In 2011 is op regeringsniveau een Tijdelijke Commissie ingesteld die parlementair onderzoek heeft gedaan naar de arbeidsmigratie uit MOE-landen. Deze Commissie had als opdracht de feiten en het gevoerde beleid rondom de arbeidsmigratie uit de MOE-landen te onderzoeken. Het doel was om hieruit conclusies te trekken en lessen te leren. Dit jaar heeft deze Commissie haar eindrapport ‘’Arbeidsmigratie in goede banen’’ aangeboden aan de Tweede Kamer. De belangrijkste conclusie hieruit is dat Nederland de afgelopen jaren heeft gefaald om de migratie uit de MOE-landen goed te laten verlopen. Het blijkt dat er op verschillende terreinen problematiek is ontstaan, voor de MOE-landers zelf maar ook voor autochtone Nederlanders. De Commissie spreekt over 5000 tot 6000 malafide uitzendbureaus die meer dan 100.000 personen bemiddelen. Deze migranten worden onderbetaald en in sommige gevallen zelfs uitgebuit. Daarnaast spreekt zij van schrijnende huisvestingsituaties en overbewoning, dit treft niet alleen de migranten maar zorgt ook voor overlast in bepaalde wijken. (Tijdelijke Commissie 2011). Alle respondenten van gemeenten hebben aangegeven dat slechte huisvesting en uitbuiting de meest voorkomende problematiek is onder Midden- en Oost-Europeanen in Nederland. De literatuur en gesprekken met andere respondenten bevestigen dit beeld. Ook hier geldt weer dat er geen concrete cijfers beschikbaar zijn over MOE-landers met betrekking tot deze problemen. Het gaat hier vooral om de seizoenarbeiders, uitzendkrachten en flexwerkers. Deze migranten hebben een zwakke positie op de arbeidsmarkt en er worden op werkgebied hoge eisen aan ze gesteld. Hun huisvesting is verre van optimaal, soms zelfs ronduit slecht. Overbewoning is een veel voorkomend probleem. Ze worden onder druk gezet door werkgevers en ontberen de kennis van regelgeving in Nederland om hier adequaat mee om te kunnen gaan. Bulgaren en Roemenen lopen extra risico omdat zij vanwege de verplichte TWV veelal in de informele of illegale sector terechtkomen qua arbeid. Deze problematiek is van invloed op de gezondheid van deze arbeiders. Men kan of mag zich niet ziek melden want dan loopt men het risico zijn baan te Iwona Smoktunowicz vertelt dat veel migranten bij haar aankloppen met burn-out klachten en depressie klachten: ’’Ik heb hier een cliënt behandeld die was ontslagen door zijn werkgever. Het was een oudere Poolse man, die in de bouw werkte. Hij had een hartinfarct gehad en was daarvoor opgenomen in het ziekenhuis. Hij was nog geen week uit het ziekenhuis en zijn werkgever belde hem met de mededeling dat hij moest komen werken. Zo niet, dan zou hij ontslagen worden. Deze man was in slechte conditie, totaal niet fit om weer zwaar werk te verrichten, zeker niet zo kort na zijn operatie. Hij is niet gaan werken en daardoor ontslagen. Hij had geen idee van zijn rechten en plichten als werknemer in Nederland. Dit soort situaties zie ik vaak bij mijn cliënten. Ze hebben een achtergestelde positie en spreken de taal niet goed. Er wordt gewoon misbruik van ze gemaakt. Dit heeft een effect op hun psychische gezondheid, naast andere lasten die ze ervaren vanwege migratie’’.
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
23
verliezen. Geen baan betekent ook geen zorgverzekering. Ongelukken op de werkvloer vanwege de taalbarrière zijn tijdens gesprekken ook meerdere malen ter sprake gekomen. Alle respondenten van gemeenten geven aan dat er op deze terreinen specifiek beleid wordt gevoerd om de problematiek aan te pakken. Werkgevers en uitzendbureaus worden hierbij betrokken en er zijn convenanten getekend waarin partners zich committeren om deze misstanden te voorkomen.
6.2. Dak- en thuislozen De Tijdelijke Commissie (2011) stipt in haar rapport aan dat er MOE-landers zijn die geen dak boven hun hoofd hebben. Volgens hen doet nog geen 2% van de MOE-landers landelijk een beroep op maatschappelijke opvangvoorzieningen, maar doen de problemen zich lokaal voor in vooral Den Haag, Breda en Utrecht. De Commissie rapporteert dat onder de daklozen mensen zijn met ‘’tijdelijke problemen’’ maar dat er ook een ‘’harde kern is met meervoudige problematiek’’. Daarnaast rapporteert zij over overmatig alcoholgebruik onder daklozen. In het onderzoek ‘’Schaduwzijden van de nieuwe arbeidsmigratie’’ over dakloosheid en overlast van MOE-arbeidsmigranten in Den Haag schetsen Snel et.al. (2011) een beeld van deze daklozenproblematiek. Dit doen ze aan de hand van geregistreerde gegevens van de politie Haaglanden over overlast en criminaliteit van deze groep en kwalitatieve interviews met politiefunctionarissen en met (dak- en thuisloze) MOE-landers. Hieruit blijkt dat criminaliteit en overlast serieuze, maar in omvang beperkte, problemen vormen. In 2009 was het aantal verdachte MOE-landers in de regio Haaglanden opgelopen tot 1030, een verdrievoudiging ten opzichte van 322 verdachten in 2004. Er was aanvankelijk voornamelijk sprake van delicten gerelateerd aan alcohol, maar tegenwoordig komen ook MOE-landers ook voor zwaardere delicten als winkeldiefstal met de politie in aanraking. Het feit dat lang niet alle MOE-landers geregistreerd staan, bemoeilijkt de interpretatie van de gegevens enigszins. Er kan alleen een schatting worden gegeven van de relatieve omvang van de criminaliteit door MOE-landers. Volgens de onderzoekers zijn Bulgaren en overige MOE-landers niet crimineler dan autochtonen, mits men ervan uitgaat dat het werkelijke aantal MOE-landers in de regio Haaglanden driemaal zo hoog is als het aantal formeel geregistreerde ingezetenen. De verdachtenpercentages zijn dan 3,4 bij Polen, 1,9 bij Bulgaren en 0,9 bij overige MOE-landers, tegenover 1,0 bij autochtonen en 4.7 bij niet-westerse allochtonen. Is de aanname dat het werkelijke aantal MOE-landers maar twee keer zo hoog is, dan vallen de percentages natuurlijk hoger uit.
6.2.1. Maatschappelijke opvang voor daklozen MOE-landers kunnen over het algemeen geen gebruik maken van maatschappelijke opvangvoorzieningen. Dit vanwege een streng toelatingsbeleid gebaseerd op regiobinding. In Den Haag moet men kunnen aantonen dat men minstens twee jaar in de stad heeft gewoond. In andere steden geldt deze regiobinding ook. Toch zijn er uitzonderingen: in Den Haag kunnen dakloze MOE-landers wel terecht bij de nachtopvang van de Kessler Stichting en de dagopvang voor daklozen van het Leger des Heils. In 2009 en 2010 kwamen ongeveer 700 MOE-landers bij de laatstgenoemde omdat ze geen dak boven hun hoofd hebben (Pouw 2011). Uit het onderzoek van Snel et al. (2011: 6-7) blijkt dat er een relatie is tussen overlast en dakloosheid. MOE-landers die geen plek krijgen in de nachtopvang, zoeken hun heil in nabijgelegen ruimten en portieken. Daarnaast is er ook overlast van MOE-landers die het gevolg zijn concentratie in bepaalde wijken of op bepaalde plekken zoals supermarkten of winkels. Hier heeft men last van overbewoning en overmatig alcoholgebruik. In het winterkoude-onderzoek, uitgevoerd door de GGD (2011) in Den Haag in 2011, registreerde men 313 bezoekers in de nachtopvangvoorzieningen toen de winterkouderegeling van kracht was. 27% Hiervan was afkomstig uit Midden- en Oost-Europese landen en bijna driekwart hiervan was Pools. Duidelijk
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
24
wordt dat de dakloze MOE-landers in Den Haag in hoge mate alcohol gebruiken en dat de criminaliteits- en overlastcijfers hiermee samenhangen. Er is ook specifiek gevraagd naar de ervaren gezondheid. Hierop werd in het algemeen positief geantwoord. Toch heerst er twijfel over de betrouwbaarheid van de resultaten. De onderzoeker geeft aan dat bij het afnemen van de enquête sarcasme werd opgemerkt bij de vragen over gezondheid. Zij verklaart dat de daklozen dit ‘’domme vragen’’ vonden. De monitor van de gemeente Rotterdam bevat ook cijfers over MOE-landers die een beroep doen op maatschappelijke opvangvoorzieningen. De monitor die gaat over de eerste zes maanden van 2011, meldt dat in totaal 8 MOE-landers een beroep hebben gedaan op maatschappelijke opvang. Een persoon is maar toegelaten, dit vanwege een streng toelatingsbeleid. In 2010 werden 7 MOE-landers toegelaten (Gemeente Rotterdam 2011).
6.2.2. Aanpak dak- en thuisloze MOE-landers Beleidsmedewerkers van de gemeente Utrecht gaven aan dat zij veel problemen hebben met dak- en thuisloze MOE-landers in hun gemeente. Volgens hen is er een groep van voornamelijk Oost-Europeanen die dakloos zijn en geen inkomen hebben. Het gaat hierbij om een harde kern van 50-100 personen. Zij doen in toenemende mate een beroep op maatschappelijke voorzieningen. De hulpverlening weet zich geen raad met deze mensen. Ze weten niet waar de MOE-landers wel of niet recht op hebben. Vaak is het ook moeilijk te achterhalen of mensen een verzekering hebben, niet in de laatste plaats omdat de dakloze MOE-landers dat zelf niet weten. De communicatie verloopt moeizaam vanwege de taalbarrière. Men mist dus competenties om adequaat opvang te kunnen bieden aan de dakloze MOE-landers. De Gemeente Utrecht is daarom een pilot project gestart met de Poolse organisatie Barka. Deze organisatie heeft in andere landen, zoals Engeland, veel successen behaalt om daklozenproblematiek onder MOE-landers in die landen aan te pakken. Volgens de Gemeente Utrecht zijn andere gemeenten, waaronder Den Haag, ook geïnteresseerd in het inschakelen van deze organisatie om zo de MOE-daklozenproblematiek terug te dringen. Stichting Migrada is sinds begin 2012 in samenwerking met de gemeente Eindhoven, opvangvoorzieningen, en de politie een project gestart voor dakloze MOE-landers in de stad. Opvangvoorzieningen zijn op dit moment voor hen opengesteld en er wordt individuele begeleiding geboden door Migrada. Men wil deze daklozen weer zoveel mogelijk toeleiden naar een leven met huisvesting en inkomen. Ook wordt er gekeken wat er nodig is als cliënten aangeven terug te willen naar het land van herkomst. Volgens Sonja Driessen van Migrada schuilt de kracht van deze aanpak niet alleen in de individuele begeleiding en het wegnemen van de taalbarrière, maar ook in het feit dat Migrada een groot (werkgevers)netwerk heeft dat ze kan inzetten om daklozen weer aan een baan te helpen.
6.3. Alcohol- en middelengebruikers Een aantal onderzoeken richt zich op alcohol- en middelen gebruikers in Nederland van Midden- en Oost-Europese afkomst. Dit omdat men, voornamelijk vanuit de hulpverlening, signalen ontvangt dat Midden- en/of Oost-Europeanen een groeiende groep gebruikers zijn en dat zij bepaalde problematiek met zich meebrengen. Het rapport ‘Alcohol- en druggebruikers uit Midden- en Oost-Europa in Nederland, een beleidsadvies’ van Mainline (Baas & Roberts 2010) biedt handvatten in antwoord op de vraag of en welk hulpverlenings- en ondersteuningsaanbod minimaal beschikbaar zou moeten zijn voor Midden- en Oost-Europese middelengebruikers. Dit om te garanderen dat druggebruik met zo min mogelijk schade voor de gezondheid gepaard gaat. Voor dit onderzoek heeft men een werkgroep opgezet bestaande uit 25 professionals werkzaam bij hulpverlenings- en opvangorganisaties en beleidsmedewerkers werkzaam bij
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
25
overheid en gemeenten. Uit het rapport blijkt dat hulpverleners geen zicht hebben op het precieze aantal Midden- en Oost-Europese middelengebruikers in Nederland, dus ook niet op het aantal dat gebruik maakt van zorg of die nodig heeft. De meerderheid van de gebruikers is ook dakloos. De gezondheid van deze groep wordt als slecht tot matig beoordeeld door hulpverleners. Volgens hen komen gebitsproblemen, huidproblemen en maag- en longproblemen frequent voor onder deze groep. Taalbarrières, waardoor opvang en zorg bemoeilijkt wordt, en de afwezigheid van een ziektekostenverzekering worden genoemd als complicerende factoren voor het verlenen van goede zorg (Baas & Roberts 2010: 6). Mainline stelt dat Midden- en Oost-Europese middelengebruikers gezondheidsrisico’s lopen die het gevolg zijn van dit gebruik, maar ook te maken hebben met de marginale positie van deze mensen. Ze hebben geen inkomen en/of zijn dakloos en hebben geen verzekering. Vanuit deze positie kunnen ze voor overlast zorgen; hiermee doelen ze op diefstal, geluidsoverlast en openbare dronkenschap en/of druggebruik op openbare plaatsen. Daarnaast hebben zij hiaten in beleid m.b.t. MOE-landers geïdentificeerd, waarin ze onder andere opmerken dat de aandacht voor gezondheidsrisico’s en communicatieproblemen met de Midden- en OostEuropanen onderbelicht is in beleid. Een ander onderzoek van Mainline (Roos & Baas 2010) richt zich specifiek op de gezondheidssituatie van Oost-Europese middelengebruikers en in hoeverre hun gezondheidsproblemen samenhangen met middelengebruik. Voor dit onderzoek heeft men een literatuurstudie verricht en zijn gesprekken gevoerd met veldwerkers, medewerkers van dag- en nachtopvang, Oost-Europeanen zelf, politie, GGD-en en gemeenten. Hierin komen dezelfde conclusies naar voren: de gezondheid van de doelgroep wordt beoordeeld als slecht en omdat de MOE-landers geen aanspraak kunnen maken op maatschappelijke voorzieningen blijven ze van zorg verstoken, waardoor hun gezondheid verder achteruitgaat (Roos & Baas 2010). Mainline doet hierin een aantal aanbevelingen aan beleidsmedewerkers en professionals die met Oost-Europeanen werken. Ze roepen onder andere op om een duidelijk beleid voor de doelgroep op te stellen en een systematische dataverzameling te ontwikkelen over de gezondheidssituatie van de doelgroep. Het Trimbos Instituut (de Gee & van der Poel 2010) heeft een inventarisatie gemaakt naar kenmerken, middelengebruik en risicogedrag onder Oost-Europeanen in Nederland. Zij hebben via een online vragenlijst data verzameld van 143 respondenten werkzaam bij gemeenten, verslavingszorginstellingen, maatschappelijke opvangvoorzieningen, GGD, GGZ en de politie. Er is onder andere gevraagd naar wat men ziet als de meest voorkomende problematiek onder Oost-Europeanen in de eigen regio. Hierop antwoordden 60 respondenten dat zij voor 68% van de Oost-Europeanen in hun regio schatten dat alcoholgebruik de meest voorkomende problematiek is, gevolgd door 35 respondenten die antwoordden dat zij voor 60% van de OostEuropeanen in hun regio schatten dat het gebrek aan een ziektekostenverzekering het grote probleem is. Psychische klachten, dakloosheid en druggebruik komen minder voor. Ook in dit onderzoek is gevraagd hoe men de gezondheid van de doelgroep inschat. Hieruit blijkt dat de respondenten de gezondheid van Oost-Europeanen in het algemeen beter inschatten dan de gezondheid van Oost-Europese gebruikers. Net als in het onderzoek van Mainline komt naar voren dat long-, huid-, maag- en gebitsproblemen de meest voorkomende klachten zijn onder gebruikers. Daarnaast rapporteren de respondenten dat volgens hen de oorzaken van deze klachten voornamelijk komen door alcoholgebruik, slechte algemene hygiëne en communicatieproblemen met hulpverleners. Ook het Trimbos instituut pleit ervoor beter zicht te krijgen op de Oost-Europeanen en de Oost-Europese gebruikers in Nederland.
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
26
6.4. Kinderen en jongeren Uit de cijfers van het CBS blijkt dat het niet alleen volwassenen zijn uit Midden- en Oost-Europa die in Nederland verblijven. Er zijn ook kinderen en jongeren uit deze landen. Hoe gaat het met deze kinderen en jongeren? Volgen ze onderwijs? Ondervinden ze problemen door de migratie naar Nederland, zo ja op welk terrein? Op deze vragen geven onderstaande onderzoeken antwoord.
6.4.1. MOE-kinderen op de basisschool Forum heeft in 2008 en 2010 in onderzoek een verkenning gemaakt van nieuwkomers uit Midden- en Oost-Europa op Nederlandse basisscholen. Uit de eerste verkenning bleek het te gaan om 309 MOE-leerlingen op 98 basisscholen. Dit was geen grote instroom en er bleken ook geen grote problemen te zijn met of door deze leerlingen (Forum 2008). In de hernieuwde verkenning twee jaar later meldt Forum (2010) dat de groep kinderen uit Midden- en OostEuropa nog steeds niet omvangrijk is, maar wel dat er een lichte stijging waar te nemen valt. Het gaat dan om 660 MOE-leerlingen op 702 scholen. Die scholen rapporteren taalproblemen met kinderen en ouders die een extra belasting vormen voor hun school. In het rapport van de Tijdelijke Commissie (2011) wordt ook melding gemaakt van knelpunten met MOE-leerlingen die vooral ontstaan doordat scholen geen geld beschikbaar hebben om bepaalde voorzieningen, zoals schakelklassen, te bekostigen. Volgens hen heeft Minister van Bijsterveldt (Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) in reactie daarop maatregelen genomen en extra geld beschikbaar gesteld sinds april 2009.
6.4.2. MOE-kinderen en jongeren in Den Haag In Den Haag is een grote populatie MOE-kinderen en –jongeren in de leeftijd van 0 tot 20 jaar. De gemeente heeft ook hier opdracht gegeven tot een onderzoek naar deze kinderen en het gebruik van voorzieningen (Gemeente Den Haag 2011a). Er stonden in januari 2011 2.626 MOE-kinderen en –jongeren ingeschreven bij het GBA. Ook hier weer vormen Poolse kinderen de grootste groep met 1.312 kinderen, gevolgd door 817 Bulgaarse kinderen. De overgrote meerderheid gaat naar de voorschool, kleuterschool, basisschool of het voortgezet onderwijs. De gemeente rapporteert over het algemeen geen bijzondere of specifieke problemen met MOE-kinderen. De taalbarrière is, net als bij andere migranten, het voornaamste struikelblok. Deze barrière bemoeilijkt ook de communicatie met ouders en er zijn klachten dat ouders niet betrokken zijn bij hun schoolgaande kinderen. Dit is in lijn met de bevindingen van Forum (2010) in hun onderzoek op basisscholen. Ook navraag bij gezinscoaches, jeugdverpleegkundigen en schoolartsen levert geen specifieke problemen op. Een uitzondering vormen de Midden- en Oost-Europese leerlingen op het NOVA college in Den Haag. Hier zitten verreweg de meeste MOE-leerlingen. Volgens het NOVA college is armoede een groot probleem, en alle problemen die hieruit voortvloeien. Dit is uiteraard niet alleen voorbehouden aan MOE-landers; het NOVA college rapporteert dit ook over gezinnen uit andere landen. Het NOVA college maakt zich zorgen over de thuissituatie van sommige MOE-leerlingen. Relatief veel MOE-leerlingen zouden een verstoorde relatie hebben met (stief) ouders. Een ander voortdurend punt van aandacht voor het NOVA college is voorlichting over seks, drugs en alcohol aan MOE-leerlingen. Vooral Poolse meisjes zouden allerlei risico’s lopen omdat zij nogal gemakkelijk wisselende seksuele contacten aangaan. Daarnaast rapporteert het NOVA college over verhoogd drugs- en alcoholgebruik onder de MOE leerlingen. Er wordt zelfs heroïnegebruik gesignaleerd. De Stichting Den Haag en Midden- en Oost-Europa en the Mall Jongerenwelzijnswerk werken samen met het NOVA college om deze problematiek aan te pakken en de integratie van deze leerlingen te bevorderen (Gemeente Den Haag 2011b). Stichting DHMOE vertelt dat zij een Poolse begeleider hebben aangesteld op het NOVA college
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
27
die nauw samenwerkt met de zorgcoördinator. Deze begeleider ondersteunt en begeleidt ook ouders en verwijst door naar andere instanties, indien nodig.
6.4.3. Consultatiebureaus, AMK en Jeugdzorg in Den Haag Het onderzoek onder Midden- en Oost-Europese kinderen in Den Haag (Gemeente Den Haag 2011a) bevat ook gegevens van de consultatiebureaus, AMK en bureau Jeugdzorg. Bij de consultatiebureaus van Florence (de zorgaanbieder in Den Haag) ziet men vanaf 2006 een toename in het aantal MOE-kinderen (0-4 jaar) dat in zorg is. In 2010 waren dit 663 kinderen, waarvan meer dan de helft (54%) Pools is. Grootste aandeel daarna vormen de Bulgaarse kinderen met 18%. Sommige MOE-kinderen maken geen gebruik van het hele zorgpakket. Er zijn er die vervroegd terugkeren naar het land van herkomst. Er zijn ook ouders die hun kind in het land van herkomst laten vaccineren. Bij het AMK Haaglanden zijn in 2010 77 meldingen behandeld van en/of over MOE-kinderen die hebben geleid tot een onderzoek, consult of advies. Dit aantal is niet gestegen of gedaald ten opzichte van 2009. Cijfers van het Crisis Interventie Team (CIT) van Bureau Jeugdzorg Den Haag laten zien dat er in 2010 in totaal 57 interventies waren waarbij MOE-kinderen en of -jongeren betrokken waren. Bij meer dan de helft van het aantal interventies (56%) kwam het kind en/of de ouders uit Polen. Navraag bij Bureau Jeugdzorg Haaglanden leert dat hulpverleners hier de afgelopen jaren een enorme toename zien in de aanmeldingen waar MOE-kinderen en -jongeren bij betrokken zijn. Cijfers over 2011 zijn nog niet beschikbaar maar een medewerker van het CIT bevestigt dat het aantal interventies bij MOE-kinderen/en of -jongeren duidelijk is opgelopen. Zij verwachten ook dat dit in ieder geval het komende jaar ook gaat stijgen. De problematiek die de medewerkers tegenkomen variëren van huiselijk geweld tot eenzaamheid en verwaarlozing van de jongeren en overmatig alcoholgebruik bij voornamelijk de ouders. Daarnaast zien ze veel gevallen waarbij de huisvesting verre van optimaal is (overbewoning) of waarbij de zorg voor teveel kinderen aan één persoon wordt overgelaten. Als positieve noot meldt zij wel dat de meerderheid van de kinderen naar school gaat.
6.4.4. MOE-kinderen op crisisplekken in Amsterdam Spirit, een welzijnsorganisatie in Amsterdam, plaatst kinderen in een crisissituatie in pleeggezinnen. Uit een artikel in het Parool (Boelhouwer 2011) blijkt dat zij een toename constateren van Oost-Europese kinderen die aangemeld worden voor een crisisplek. Sinds 2007 was jaarlijks ongeveer 10% van de aanmeldingen voor een kind van Oost-Europese ouders. Een medewerker van Spirit meldt echter dat alleen al het afgelopen half jaar ongeveer 15 kinderen met een Oost-Europese achtergrond geplaatst zijn in crisispleeggezinnen. Dit zou in een half jaar al 10% zijn, dit aantal kan dus nog oplopen. De meerderheid van deze kinderen is erg jong, namelijk tussen de 0 en 6 jaar. De redenen dat deze kinderen werden uitgeplaatst zijn alcoholproblematiek bij de ouders, verwaarlozing en huiselijk geweld en (jonge) moeders in de prostitutie. Respondenten van gemeenten en GGD-en gaven aan dat ze weinig tot geen zicht hebben op de kinderen van migranten uit de MOE-landen. In sommige gemeenten zijn ook maar weinig kinderen of jongeren uit die landen. Het zou kunnen dat de problematiek zich tot nu toe beperkt tot bijvoorbeeld Den Haag, vanwege het hoge aantal MOE-kinderen en -jongeren die daar wonen, of Amsterdam omdat daar ook veel MOE-landers wonen. Het is niet bekend of MOEjongeren in andere steden of plekken in Nederland ook dergelijke migratie- en integratieproblemen ondervinden, hier is geen onderzoek naar gedaan. We kunnen hier natuurlijk wel steunen op brede kennis vanuit andere migrantengroepen in Nederland, waarbij deze problemen zich ook voordeden en nog doen. Volgens Stichting DHMOE en psychiater Smoktunowicz is het raadzaam de ontwikkeling van deze kinderen en jongeren goed in te gaten
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
28
te houden. Volgens de laatste zijn het weer de culturele verschillen die hen de das omdoen. Ze worden, vaak tegen hun wil, door hun ouders meegenomen naar Nederland en raken hier in ‘’twee werelden’’ terecht. Hun basis is weggevallen en ze moeten zich zien te wortelen in een andere samenleving. Als de ouders ‘‘mee integreren’’ of al redelijk geïntegreerd zijn is de kans op deze problemen minder, is haar mening.
6.5. Oost-Europese vrouwen en meisjes in de prostitutie De GGD Brabant-Zuidoost meldt dat Oost-Europese vrouwen en meisjes in de prostitutie voor hen een risicogroep zijn. Volgens een arts op de SOA poli ziet men daar, in verhouding, veel vrouwen uit Bulgarije en Roemenië. De geslachtsziekte die het meest voortkomt onder deze vrouwen is chlamydia. Opvallend is dat zij bij deze vrouwen vaak ook de geslachtsziekte syfilis constateren, hoewel deze ziekte in Nederland (en onder autochtone Nederlanders) veel minder vaak voorkomt. Ook hier geldt dat er geen concrete cijfers of meer gegevens voorhanden zijn. Wel wordt aangeven dat deze doelgroep bij andere GGD-en ook bekend is, of zeer waarschijnlijk bekend is. Toch is daar geen melding van gemaakt tijdens de veldverkenning.
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
29
7. Conclusies & aanbevelingen Uit deze inventarisatie blijkt dat we maar een summier beeld hebben van de gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland. Gemeenten en GGD-en zijn niet met dit onderwerp in combinatie met deze doelgroep bezig. Ze zien er geen aanleiding toe of leggen vooral de nadruk op andere terreinen als registratie, werk en huisvesting. Betere registratie en toegespitst beleid zijn inderdaad een stap in de goede richting. Helaas wordt er nergens melding gemaakt van het belang van een goede gezondheid van deze MOE-landers in Nederland. Op de G4 gegevens van de GGD enquête na blijkt dat we maar weinig ‘’harde’’ feiten kunnen presenteren over hun gezondheid en hun gebruik van zorg. Die gegevens die voorhanden zijn kunnen we niet helaas niet gebruiken om te generaliseren naar MOE-landers in Nederland, vanwege de geringe representativiteit. Daarnaast zijn er signalen vanuit de respondenten dat er problemen zijn met bepaalde groepen MOE-landers. Dit kan ook niet worden gestaafd met cijfers, simpelweg omdat dit nooit onderzocht is. Op andere terreinen is er wel aandacht voor MOE-landers. Er is een parlementair onderzoek geweest naar arbeidsmigratie uit de MOE-landen. Hieruit bleek onder andere dat arbeidsmigranten uit deze landen door malafide uitzendbureaus en werkgevers uitgebuit en gediscrimineerd worden. Ook de registratie van de MOE-landers is jarenlang achtergebleven en het rijk en gemeenten hebben mede hierdoor geen optimaal beleid kunnen voeren op het gebied van arbeid en huisvesting. Uit gesprekken met gemeenten blijkt dat men nu wel aan een inhaalslag bezig is. Dit is uiteraard toe te juichen, vooral met het oog op de toename van MOE-landers die nog verwacht wordt in Nederland. De gemeente Den Haag en de gemeente Rotterdam spelen een voortrekkersrol met hun monitoren waarin ze de stand van zaken met betrekking tot MOElanders bespreken. Helaas wordt hierin niet expliciet aandacht besteed aan de gezondheid en zorg voor MOE-landers. Aanbevelingen: • Het is aan te bevelen dat vooral die gemeenten die zich nadrukkelijk geconfronteerd zien met grote aantallen MOE-landers in hun regio, ook meer en beter gaan registreren en monitoren. De monitors van de Gemeente Den Haag en Rotterdam zijn daartoe goede voorbeelden. Gegevens over gezondheid en/of zorggebruik moeten hierin nog wel meegenomen worden om een compleet beeld te schetsen. • Uniformiteit van registratie en monitoring is van belang. Als alle gemeenten hetzelfde monitoring model volgen kan er onderling geanalyseerd en vergeleken worden. Men zou een al bestaande monitor van bijvoorbeeld Den Haag in gebruik kunnen nemen. • Gemeenten werken op dit moment al samen in regionale, nationale en zelfs internationale netwerken op het gebied van arbeidsmigratie. Kennis over gezondheid en/of zorggebruik van MOE-landers zou ook hierin een punt van aandacht moeten zijn. De GGD Rotterdam-Rijnmond heeft gegevens aangeleverd over MOE-landers uit hun G4 gezondheidsenquête uit 2008. Hierin zaten 133 MOE-landers. Dit is een positieve selectie want dit zijn personen die geregistreerd zijn in het GBA en de Nederlandse taal machtig zijn. De gegevens van de G4 enquête laten zien dat MOE-landers hun gezondheid minder goed ervaren dan autochtone Nederlanders. Ze zijn wel fysiek gezond; ze rapporteren weinig chronische aandoeningen. Ze voelen zich eenzamer dan autochtonen en hun leefstijl is niet zo gezond. Ze roken meer en bewegen minder dan de Nederlanders. Uit deze gegevens komt naar voren dat ze minder alcohol drinken dan autochtonen. Ze zijn oververtegenwoordigd in het zorggebruik bij medisch specialisten en maken minder vaak gebruik van de GGZ en maatschappelijk werk. Met MOE-landers die langer dan 10 jaar in Nederland wonen, gaat het slechter dan met MOElanders die korter dan 10 jaar in Nederland zijn. De eerstgenoemden voelen zich fysiek en
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
30
psychisch slechter en bewegen minder dan de laatstgenoemden. Wel roken ze minder. In een rapport van het SCP over Poolse migranten in Nederland wordt een beeld geschetst van hun gezondheid en zorggebruik. Volgens de auteur Schellingerhout zijn er geen grote problemen; ze ervaren hun gezondheid als goed en voelen zich ook fysiek gezonder. Daarnaast maken ze weinig gebruik van het zorgaanbod in Nederland. Jongeren tot 25 jaar springen er wel uit als mogelijke probleemgroep. Zij zijn minder gelukkig en dat weerspiegelt zich in een minder goede psychische gezondheid. Daarnaast zijn ze inactiever dan autochtone Nederlanders en hebben ze vaker overgewicht. De gegevens van de G4 enquête en het onderzoek van Schellingerhout leveren dus een diffuus beeld op. Soms zijn de bevindingen in lijn met elkaar, maar zeker niet altijd. Dit kan liggen aan het feit dat Schellingerhout alleen onderzoek heeft gedaan onder Polen, hoewel zij ook de meerderheid van de MOE-landers in de G4 enquête vormden. Daarnaast was het aantal MOE-landers in de G4 enquête ook erg klein. Zo klein zelfs dat de gegevens van de G4 niet te generaliseren zijn naar alle MOE-landers in Nederland, of zelfs in de G4. Een ander onderzoek waarin een grotere groep MOE-landers vertegenwoordigd is, kan of zal waarschijnlijk een ander beeld opleveren. Uit de veldverkenning onder gemeenten, GGD-en en andere instanties wordt duidelijk dat de gezondheid en/of het zorggebruik van MOE-landers in Nederland geen specifiek punt van aandacht is bij gemeenten en GGD-en. Vooral gemeenten concentreren zich voornamelijk op terreinen als werk en huisvesting. Probleemgroepen waar veel MOE-landers toebehoren zijn wel in beeld in sommige steden, het gaat dan voornamelijk om dak- en thuislozen. Hulpverleners kunnen moeilijk met hen communiceren en zijn niet altijd op de hoogte van de rechten en plichten van deze mensen als EU onderdanen. Ze weten niet welke zorg en opvang ze kunnen en/of mogen bieden aan deze doelgroep. Het grootste knelpunt lijkt de zorgverzekering te zijn. Hier moet opgemerkt worden dat uit een aantal onderzoeken blijkt dat MOE-landers (en dan voornamelijk Polen) wel een zorgverzekering hebben en ook kennis hebben van het Nederlandse zorgstelsel. Toch uitten alle respondenten dat zij juist zien dat veel MOE-landers geen zorgverzekering hebben. Dit komt volgens hen voornamelijk omdat migranten de Nederlandse taal niet machtig zijn en omdat zij weinig tot geen kennis hebben van rechten en plichten in Nederland. Ze weten niet dat een zorgverzekering verplicht is, of ze weten niet hoe een dergelijke verzekering precies werkt. De taalbarrière is dus een groot struikelblok. Een aantal gemeenten pakt dit aan door voorlichting in eigen taal te bieden. Verenigingen en stichtingen nemen deze taak ook op zich, soms onafhankelijk, soms in overleg met gemeenten. Daarnaast spelen volgens respondenten culturele factoren een rol die de participatie van MOE-landers in ons zorgstelsel belemmeren. Ze voelen zich als cliënt niet gehoord en zijn uitvoerige behandelingen en zorg gewend. Als de gezondheidszorg hier niet naar hun maatstaven is, gaan ze met hun zorgvraag liever terug naar het land van herkomst. Dit is een belemmering voor hun integratie en op deze manier blijven hun gezondheidsproblemen ondervertegenwoordigd in beeld en statistieken. Ook zou men minder gebruik maken van psychische hulp omdat hier nogal een taboe op rust. Aanbevelingen: • GGD-en moeten hun kennis over MOE-landers en/of MOE-arbeidsmigranten vergroten. Er zijn tot op heden weinig tot geen kwantitatieve gegevens beschikbaar die beleid kunnen ondersteunen. Migranten uit de MOE-landen zijn vanwege factoren als een lage sociaaleconomische status, slechte werk- en huisvestingsomstandigheden en de taalbarrière ook een kwetsbare groep. GGD-en moeten hierop alert zijn en er zorg voor dragen dat deze groep voldoende vertegenwoordigd is. Men kan via een peer of sleutelfiguur bijvoorbeeld onderzoek doen naar de gezondheidsbeleving en andere
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
31
•
•
gezondheidsaspecten. Dit soort kennis kan ook weer dienen als input voor een monitor op gemeentelijk niveau. Er zijn in Nederland diverse stichtingen, belangenverenigingen, kerken en andere instanties die kennis hebben over de nieuwe migranten, veelal omdat mensen die hier werken oorspronkelijk zelf uit de MOE-landen afkomstig zijn. Met een aantal hiervan is in dit onderzoek contact gelegd. Samenwerking en kennisuitwisseling met dit soort instanties kan een beter inzicht geven in praktische en culturele factoren die meespelen bij gezondheidsproblemen bij MOE-landers. Uit de veldverkenning blijkt dat de hulpverleners die zich geconfronteerd zien met MOElanders de competenties missen om hen optimaal van dienst te zijn. Dit ligt uiteraard niet alleen aan de hulpverleners, maar meer en gerichte kennis over MOE-landers kan hen helpen in hun dagelijkse werkzaamheden. Gemeenten en GGD-en moeten er dus voor zorgen dat de hulpverleners deze kennis ook kunnen opdoen en inzetten. Hulpverlening en informatieverstrekking in eigen taal blijkt ook broodnodig en is een goed begin om de hulpverlening adequaat te laten verlopen.
Uit de analyse van de literatuur en de veldverkenning komt een aantal risicogroepen naar voren; seizoenarbeiders, uitzendkrachten en flexwerkers, dak- en thuislozen, alcohol- en middelengebruikers, MOE-kinderen en -jongeren en Oost-Europese prostituees. Deze groepen lopen meer risico om gezondheidsproblemen te ontwikkelen vanwege verscheidene factoren. De eerste groep is vatbaar voor uitbuiting, discriminatie en andere schrijnende situaties vanwege hun marginale positie. Gelukkig geldt dat er al veel initiatieven zijn, of in ontwikkeling zijn, die schrijnende situaties moeten voorkomen. Betere registratie en het ontkoppelen van wonen en werken is al een goed begin. De dak- en thuislozen en alcohol- en middelengebruikers kampen over het algemeen met dezelfde problematiek. Uit onderzoek van Mainline blijkt dat veel alcohol- en middelengebruikers ook dakloos zijn. Hun (verslavings)problematiek hangt samen met hun marginale positie en het feit dat zij verstoken zijn van opvang, zorg en medische voorzieningen. Door de taalbarrière is het voor hulpverleners moeilijk hen te bereiken en te behandelen. Uit onderzoek blijkt dat baanverlies één van drie redenen is dat MOE-landers dakloos worden. Vanuit het oogpunt van de economische recessie in Nederland, en de overlast die zij (kunnen) veroorzaken in het publieke domein, is het van belang dat opvang en medische zorg voor deze groepen toegankelijk is en blijft. Daarnaast moet er ook aandacht zijn voor de structurele oorzaken van hun dakloosheid en verslaving. De gemeente Den Haag is de enige die nadrukkelijk aandacht heeft besteed aan kinderen en jongeren uit Midden- en Oost-Europese landen. Uit het rapport blijkt dat er vooral onder de pubers in het voortgezet onderwijs problemen zijn. Die problemen hangen voornamelijk samen met andere problematiek als verslaving, taal- en ontwikkelingsachterstand en problemen thuis. Bureau Jeugdzorg Den Haag en Spirit schetsen een beeld van toenemende sociale problematiek onder MOE-gezinnen. Ook hier geven hulpverleners aan dat zij communicatieproblemen ondervinden in hun contact met MOE-landers. Oost-Europese vrouwen en meisjes in de prostitutie werden door de GGD Brabant Zuid-Oost aangemerkt als risicogroep vanwege hun hoge vertegenwoordiging op de SOA poli daar. Dit kan een regionaal verschijnsel zijn maar dit is op dit moment niet bekend.
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
32
Aanbevelingen: • Onderzoek naar bovenstaande risicogroepen levert kennis op die een gemeente of GGD gericht kan inzetten om actie te ondernemen. Voor de risicogroep dak- en thuislozen geldt dat er in verschillende gemeenten (Utrecht en Eindhoven) gerichte initiatieven zijn. Andere gemeenten en/of GGD-en die met deze problematiek te maken hebben kunnen dus profiteren van best practices en lessons learned. Ook hier geldt weer dat uniforme registratie en monitoring dit soort kennisuitwisseling vergemakkelijkt. • De GGD Brabant Zuid-Oost signaleert veel Oost-Europese meisjes en vrouwen op de SOA poli. Ook hier wordt gemeld dat de registratie niet volledig en up to date is. Betere registratie kan dus een begin zijn om dit in kaart te brengen. Op basis daarvan kan besloten worden of er gericht actie ondernomen kan en/of moet worden met betrekking tot deze doelgroep. Kennisuitwisseling met andere GGD-en zorgt ervoor dat men deze risicogroep in het vizier heeft. • Andere gemeenten moeten ook hun kennis over kinderen en jongeren uit Midden- en Oost-Europese landen in hun regio vergroten. Meer onderzoek kan tijdige problemen met betrekking tot hun ontwikkeling blootleggen, waardoor er (preventief) actie ondernomen kan worden. Instanties als Bureau Jeugdzorg en Centra voor Jeugd en Gezin moeten hierbij betrokken worden. • Daarnaast doet Pharos, als kennis-en adviescentrum op het gebied van de gezondheid van migranten en vluchtelingen, er goed aan haar kennis over deze nieuwe migranten te vergroten. Dit kan zij onder andere doen door samenwerking te zoeken met eerdergenoemde relevante stichtingen, verenigingen en andere instanties. Ze kan ook een agenderende rol innemen wat betreft deze groep nieuwkomers naar gemeenten en GGD-en en ervoor zorgen dat er meer aandacht voor hen komt op gezondheidsgebied.
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
33
8. Literatuurlijst Arka, Stichting et al. (2011). Inventarisatie Welzijn Poolse Migranten april 2011. Horst: Stichting Arka. Baas, I. & Roberts, H. (2010) Alcohol- en druggebruikers uit Midden-en Oost-Europa in Nederland; een beleidsadvies. Amsterdam: Mainline. Berger, N. & Wolf, S. (2011). Esten, Letten en Litouwers in Nederland. Utrecht: Forum. Boelhouwer, E. (2011). Te weinig plek voor crisiskind. Amsterdam: Parool. Verkregen op 11 januari 2012 op http://www.parool.nl/parool/nl/7/MISDAAD/article/detail/3099282/2011/12/30/Te-weinig-plekvoor-crisiskind.dhtml. Burgers, J. et al. (2010). Arbeidsmigranten uit Polen, Bulgarije en Roemenië in West-Brabant. Arbeidsmarktpositie, leefsituatie en toekomstperspectief. Den Haag: Nicis Institute. Carballo. M. (2001). Emerging Health Challenges in the Context of Migration. In: van Krieken, P.J. (ed.), Health, Migration and Return: a handbook for a multidisciplinary approach. (pp. 269276). Den Haag: T.M.C. Asser Press. Carta et al. (2005). Migration and mental health in Europe (The state of the mental health in Europe working group: appendix 1). Clinical Practice and Epidemiology in Mental Health. pp. 113. Verkregen op 20 januari 2012 op http://www.cpementalhealth.com/content/1/1/13. Dagevos, J. (red.) 2011. Poolse Migranten. De positie van Polen die vanaf 2004 in Nederland zijn komen wonen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Dourleijn, E. & Dagevos, J. (red.) (2011). Vluchtelingengroepen in Nederland. Over de integratie van Afghaanse, Iraakse, Iraanse en Somalische migranten. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Engbersen, G. et al. (2010). Poolse arbeidsmigranten in Westland. Sociale leefsituatie, arbeidspositie en toekomstperspectief. Den Haag: Nicis Institute. Engbersen, G. et al. (2011). Arbeidsmigratie in vieren. Bulgaren en Roemenen vergeleken met Polen. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam. Forum (2008). Nieuwkomers uit Midden en Oost-Europa op Nederlandse basisscholen: een verkenning. Utrecht: Forum. Idem (2010). Nieuwkomers uit Midden en Oost-Europa op Nederlandse basisscholen II: een herhaalde verkenning (2009-2010). Utrecht: Forum. Gee, de, A. & van der Poel, A. (2010) Vodka in de Lage Landen: Een inventarisatie naar kenmerken, middelengebruik en risicogedrag van Oost-Europeanen in Nederland. Utrecht: Trimbos Instituut.
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
34
Gemeente Den Haag (2010). Monitor Midden- en Oost-Europeanen in Den Haag, 2010. Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn. Idem (2011a). Gebruik voorzieningen door Midden- en Oost-Europese kinderen in Den Haag. Dienst Onderwijs, Cultuur en Welzijn. Idem (2011b). Aandachts-en actiepunten Arbeidsmigranten uit Midden-en Oost-Europa, behorende bij het Tussenbericht stand van zaken arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa (BOW/2011.349), 25 augustus 2011. Gemeente Den Haag. Gemeente Rotterdam (2011). Monitor Programma EU arbeidsmigranten. 1e half jaar 2011. Gemeente Rotterdam. GGD Den Haag (2011). Winterkoude onderzoek 2011: Tussenrapportage Den Haag. Den Haag: GGD. Graaff, A. (2008) Nieuwe Polen, oude kwalen. Phaxx, 7, pp.14-16. Utrecht: Pharos. Heijden, van der. P. et al. (2011). Aantallen geregistreerde en niet-geregistreerde burgers uit Moe-landen die in Nederland verblijven. Utrecht: Universiteit Utrecht. Keizer, M. & Keuzenkamp, S. (2011). Moeilijk werken. Gezondheid en de arbeidsdeelname van migrantenvrouwen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Korf, D.J. et al. (2009) Polen in Nederland. Utrecht: Forum. Kosec, H. et al. (2011). Migratie en gezondheid. Feiten en cijfers 2011. Utrecht: Pharos. Langelaar, J. (2011). Oost-Europeanen in Nederland in vier jaar verdubbeld. Amsterdam: Elsevier. Verkregen op 15 november 2011 op http://www.elsevier.nl/web/Nieuws/Nederland/308321/OostEuropeanen-in-Nederland-in-vierjaar-verdubbeld.htm?rss=true. Pouw, P. (2011). Steeds meer Oost-Europeanen in daklozenopvang. Verkregen op 6 december 2011 op http://www.zorgwelzijn.nl/web/Actueel/Nieuws/Steeds-meer-Oost-Europeanen-indaklozenopvang.htm. Rooijen, van, J. & Eenkhoorn, E. (2011). Meer werknemers uit Midden en Oost-Europa. Heerlen: CBS. Verkregen op 16 november 2011 op http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/dossiers/allochtonen/publicaties/artikelen/archief/2011/2011-3423-wm.htm. Roos, N. & Baas, I. (2010). Eastern European Drug Users in the Netherlands: experiences and life stories from Eastern European Drug Users in the Netherlands. Amsterdam: Mainline. Schellingerhout, R. (2011). Ervaren gezondheid en zorggebruik. In Dagevos et.al. (red.), Poolse migranten: de positie van Polen die vanaf 2004 in Nederland zijn komen wonen (pp 90-101). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Schothorst, Y. (2009) Poolse Nieuwkomers in Nederland. Een onderzoek uitgevoerd voor Popolsku Benelux BV. Amsterdam: TNS NIPO.
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
35
Snel, E. et al. (2011). De schaduwzijden van de nieuwe arbeidsmigratie: Dakloosheid en overlast van Midden- en Oost-Europese arbeidsmigranten in Den Haag. Den Haag: Nicis Institute. Idem. (2010a). Arbeidsmigranten uit Bulgarije, Polen en Roemenië in Rotterdam. Sociale leefsituatie en arbeidspositie. Den Haag: Nicis Institute. Idem (2010b). Arbeidsmigranten uit Polen, Roemenië en Bulgarije in Den Haag. Sociale leefsituatie, arbeidsmarktpositie en toekomstperspectief. Den Haag: Nicis Institute. Starrenburg, J. & Baraya, E. (2011). Midden en Oost-Europeanen in Den Haag. Een sociaaleconomische verkenning van een betrekkelijk nieuwe migrantendoelgroep. Epidemiologisch Bulletin, 46, pp 6-11. Den Haag: GGD Den Haag. Starrenburg, J. (red.) (2008). Ik ben naar Den Haag gekomen om met Nimi te trouwen. Verslag van een onderzoek onder Polen, Bulgaren en Roemenen naar hun beweegredenen, verwachtingen en vragen. Den Haag: Gemeente Den Haag. Tijdelijke Commissie ‘’Lessen uit recente arbeidsmigratie’’ (2011). Eindrapport arbeidsmigratie in goede banen: Tijdelijke Commissie lessen uit recente arbeidsmigratie. Tweede Kamer: Den Haag. WHO (2011). Global status report on alcohol and health. Geneve: WHO press. Wobma, E. (2011). Zundert heeft grootste aandeel Midden en Oost-Europeanen. Heerlen: CBS. Verkregen op 16 november 2011 van http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2011/2011-moe-landers-per-gemeenteart.htm. Wobma, E. & van der Vliet, E. (2011). Aantal Midden en Oost-Europeanen in vijf jaar tijd verdubbeld. Heerlen: CBS. Verkregen op 16 november 2011 van http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/dossiers/eu/publicaties/archief/2011/2011-3442-wm.htm.
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
36
9. Bijlage: Geraadpleegde instanties veldverkenning Gemeenten
GGD-en
Andere instanties
Gemeente Amsterdam
GGD Nederland
Stichting Den Haag Middenen Oost Europa (DHMOE)
Gemeente Utrecht
GGD Den Haag
Stichting Migrada
Gemeente Den Haag
GGD Rotterdam- Rijnmond
GGZ Keizersgracht
Gemeente Rotterdam
GGD West Brabant
Spirit Amsterdam
Gemeente Zundert
GGD Brabant Zuidoost
Stichting Hongaarse Federatie Nederland
Gemeente Westland
GGD Hollands Midden
Vereniging NederlandBulgarije
Gemeente PijnackerNootdorp
GGD ZuidHolland West
SWS Welzijn (Schiedam)
Gemeente Moerdijk
GGD Amsterdam
Informatie Punt Polen (gemeente Hillegom, Lisse, Katwijk en Noordwijkerhout)
Gemeente Dordrecht
Service Point Meterik (gemeente Horst aan de Maas)
Gemeente Breda
Avans Hogeschool Amphia Ziekenhuis Breda Poolse Katholieke ‘’Missie’’ Amsterdam Informatie & advieslijn (Pharos) Bureau Jeugdzorg Den Haag
De gezondheid en het zorggebruik van Midden- en Oost-Europeanen in Nederland
37