Bodegraven
Boskoop
Bodegraven
Boskoop
Reeuwijk
Waddinxveen
Gouda ZevenhuizenMoerkapelle Moordrecht
Reeuwijk
Waddinxveen
Gouda enhuizenerkapelle Moordrecht
Bergambacht
Nederlek
Vlist Nieuwerkerk aan den IJssel
Schoonhoven
Ouderkerk
Schoonhoven Bergambacht
Ouderkerk
Zuid-Holland Noord
Nederlek
Hollands Midden
Midden-Holland
(gemeente-indeling gebaseerd op het jaar 2009) Hollands Midden
Waddinxveen
Gezondheid en zorg in Midden-Holland, nu en in de toekomst
‘Groeien in gezondheid II’ bundelt, net als in de eerste uitgave uit 2006, een grote hoeveelheid actuele informatie over gezondheid en ziekte, oorzaken van ongezondheid, preventie en zorggebruik in de regio Midden-Holland. Het geeft hiermee een integraal beeld van de gezondheidstoestand in de regio op basis van de op dit moment beschikbare informatie. Het rapport is onderdeel van een regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV). Naast deze rapportage ‘Groeien in gezondheid II’ omvat de regionale VTV de rapportage ‘Kernboodschappen voor lokaal gezondheidsbeleid in Midden-Holland’ en informatie onder het menu ‘Gezonde Gemeente’ op de GGD-website. Het goede nieuws is dat inwoners van Midden-Holland relatief gezond zijn. Toch staat de regio voor een uitdaging. Gezondheidsbedreigingen als gevolg van een toename van ongezonde leefgewoonten, van demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing en de daarmee samenhangende stijgende zorgvraag vergen actieve anti cipatie. Dit geldt zowel voor gemeentelijk beleid als voor beleidsmakers bij diverse andere partijen in zorg en welzijn. Het rapport biedt nieuwe aanknopingspunten en geeft een overzicht van de laatste inzichten voor integraal beleid. ‘Groeien in gezondheid II’ legt daarmee het fundament voor het gezondheidsbeleid in MiddenHolland voor de periode 2011-2015.
Bodegraven
Reeuwijk
Gouda ZevenhuizenMoerkapelle Moordrecht Vlist
Schoonhoven
Ouderkerk
Bergambacht
Nederlek
Midden-Holland gemeente-indeling gebaseerd op het jaar 2009
GGD Hollands Midden vestiging Gouda Postbus 133 2800 AC Gouda
[email protected] www.ggdhm.nl
november 2010
Nieuwerkerk aan den IJssel
Gezondheid en zorg in Midden-Holland, nu en in de toekomst
Boskoop
Gezondheid en zorg in Midden-Holland, nu en in de toekomst
Groeien in Gezondheid II
Midden-Holland
Zuid-Holland Noord
Groeien in Gezondheid II
Groeien in gezondheid II
Vlist Nieuwerkerk aan den IJssel
Zuid-Holland Noord 6836 GG omslag RVTV_Gouda_V4.ind1 1
14-10-2010 14:31:47
Bodegraven
Boskoop
Bodegraven
Boskoop
Reeuwijk
Waddinxveen
Gouda ZevenhuizenMoerkapelle Moordrecht
Reeuwijk
Waddinxveen
Vlist Nieuwerkerk aan den IJssel
Gouda enhuizenerkapelle Moordrecht
Nederlek
Vlist Nieuwerkerk aan den IJssel
Schoonhoven Bergambacht
Ouderkerk
Schoonhoven Bergambacht
Ouderkerk
Zuid-Holland Noord
Nederlek
Midden-Holland
Zuid-Holland Noord
Hollands Midden
Midden-Holland
(gemeente-indeling gebaseerd op het jaar 2009) Hollands Midden
Boskoop
Waddinxveen
Bodegraven
Reeuwijk
Gouda ZevenhuizenMoerkapelle Moordrecht Vlist Nieuwerkerk aan den IJssel
Schoonhoven
Ouderkerk
Bergambacht
Nederlek
Midden-Holland gemeente-indeling gebaseerd op het jaar 2009 Zuid-Holland Noord 6836 GG omslag RVTV_Gouda_V4.ind1 1
Groeien in Gezondheid II Gezondheid en zorg in Midden-Holland, nu en in de toekomst
Groeien in Gezondheid II Gezondheid en zorg in Midden-Holland, nu en in de toekomst
C. Hanning I.J.M. Paijmans M.F. van Rossum J.M. Rijkelijkhuizen R. van Wijngaarden M. van Dooremaal I.G.A. Lottman N.J. Terpstra J.T. Tielen M.J.J.C. Poos
Deze regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning is uitgevoerd door de GGD Hollands Midden, in opdracht van de gemeenten en het Transmuraal Netwerk MiddenHolland en in samenwerking met het RIVM.
Ontwerp omslag: Tik design bv, Apeldoorn/Amsterdam Vormgeving binnenwerk: Studio aan de Werf, Utrecht Drukker: ZuidamUithof, Utrecht Een publicatie van GGD Hollands Midden Postbus 133 2800 AC Gouda Telefoon: (0182) 54 56 00 www.ggdhm.nl Auteursrecht voorbehouden © GGD Hollands Midden, Gouda, 2010 Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die nochtans onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaarden redactie, auteurs en uitgever geen aansprakelijkheid. Voor eventuele verbeteringen van de opgenomen gegevens houden zij zich gaarne aanbevolen. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de GGD Hollands Midden. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 juncto het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471, en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daardoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht, postbus 882, 1180 AW Amstelveen. Voor het overnemen van gedeelten uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
I N H O UD
Inhoud Voorwoord
9
Kernboodschappen Midden-Holland 11 1
2
3
De regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 21 1.1
Een regionale VTV voor Midden-Holland 21
1.2
Het VTV-model als uitgangspunt
1.3
Leeswijzer
Kenmerken van de bevolking in Midden-Holland 2.1
Inwoners van Midden-Holland
2.2
Sociaaleconomische status 32
2.3
Geloof
29
29
35
Hoe staat het met de gezondheid in Midden-Holland? 37 3.1
Levensverwachting en sterfte 40
3.2
Lichamelijke gezondheid 43 3.2.1
Ziekten en aandoeningen op basis van zorgregistraties
3.2.2
Ziekten en aandoeningen op basis van zelfrapportage 48
3.3
Psychische gezondheid
3.4
Sociale gezondheid
50
3.4.1
Algemene risicofactoren voor sociale uitsluiting
56
3.4.2
Specifieke risicofactoren voor sociale uitsluiting
59
Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid 65
3.6
Kwaliteit van leven en ziektelast
3.7
Verschillen in gezondheid tussen gemeenten in Midden-Holland
43
55
3.5
3.8 4
25
27
68
70
Trends in ziekten en aandoeningen in Nederland 74
Determinanten van gezondheid
77
4.1
Ingewikkelde relaties tussen determinanten en gezondheid 78
4.2
Stand van zaken belangrijke determinanten 4.2.1
Persoonsgebonden factoren 79
4.2.2
Leefstijlfactoren 83
4.2.3
Sociale omgeving
93
4.2.4
Fysieke omgeving
97
79
4.3
Verschillen in determinanten tussen gemeenten in Midden-Holland 102
4.4
De bijdrage van determinanten aan de ziektelast
105
5
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
5
Preventie en zorg in Midden-Holland 107 5.1
5.2
5.3
Preventie in Midden-Holland
108
5.1.1
Wat is preventie?
5.1.2
Landelijk en lokaal beleid voor preventiespeerpunten 110
5.1.3
Jeugdgezondheidszorg
108 119
Vaccinaties en screening in Midden-Holland 121 5.2.1
Het Rijksvaccinatieprogramma
5.2.2
Griepvaccinatie
124
5.2.3
Screening jeugd
125
5.2.4
Screening op borst- en baarmoederhalskanker 126
5.2.5
Screening op tuberculose 128
122
Aanbod en gebruik curatieve gezondheidszorg in Midden-Holland 128 5.3.1
Zorgverzekeringen 129
5.3.2
Zelfgerapporteerd gebruik van zorgvoorzieningen 130
5.3.3
Huisarts 131
5.3.4
Apotheken en geneesmiddelengebruik
5.3.5
Tandarts
5.3.6
Verloskunde 136
5.3.7
Fysiotherapie 137
5.3.8
Ergotherapie
5.3.9
Oefentherapie 138
133
136
137
5.3.10 Diëtetiek 138 5.3.11 Wijkverpleging 139 5.3.12 Specialistische verpleging 140 5.3.13 Transmurale of ketenzorg
140
5.3.14 Eerstelijnspsychologie 141 5.3.15 Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) 142 5.3.16 Verslavingszorg 145 5.3.17 Ziekenhuiszorg 145 5.3.18 Geografische toegankelijkheid van zorgvoorzieningen 148 5.4
Maatschappelijke ondersteuning en zorg voor kwetsbare groepen in Midden-Holland
5.5
5.4.1
Maatschappelijke ondersteuning 150
5.4.2
Verzorging en verpleging thuiswonenden 158
5.4.3
Wonen met zorg
5.4.4
Palliatieve zorg
6
160 164
Verschillen in zorggebruik en zorgaanbod tussen gemeenten in Midden-Holland
6
150
165
Verschillen in gezondheid in Midden-Holland 173 6.1
Sociaaleconomische status 174
6.2
Etnische herkomst 180
6.3
Religie
183
I N H O UD
7
De rol van gemeenten in lokaal gezondheidsbeleid 189 7.1
Landelijke en gemeentelijke verantwoordelijkheden voor publieke gezondheid
7.2 8
190
Regionaal en lokaal gezondheidsbeleid in Midden-Holland 195
Wat brengt de toekomst in Midden-Holland?
197
8.1
Veranderingen in de bevolkingsomvang en –samenstelling 199
8.2
Toekomstverkenning gezondheid in Midden-Holland 2009-2020 201 8.2.1
Toekomstige levensverwachting en sterfte 202
8.2.2
Demografische prognoses met betrekking tot gezondheid 203
8.2.3
Epidemiologische trends in het verleden 205
8.2.4
Epidemiologische trends gecombineerd met demografische prognoses 208
8.3
Toekomstverkenning zorggebruik in Midden-Holland 2010-2020 210 8.3.1
Demografische prognoses met betrekking tot zorggebruik
8.3.2
Epidemiologische prognoses gecombineerd met demografische
211
prognoses 212 8.3.3 8.4
Prognoses wonen en zorg voor 75-plussers 212
Ontwikkelingen in de gezondheidszorg
Literatuur, gegevensbronnen en websites Afkortingenlijst
214
221
239
Betrokkenen bij de samenstelling van Groeien in gezondheid II 243 Transmuraal Netwerk Midden-Holland Verantwoording
244
245
Bijlage 1 Referentiekader voor aanpak sociaaleconomische gezondheidsverschillen 246 Bijlage 2 Taken vanuit de Wet publieke gezondheid
248
Bijlage 3 Sterfte voor een aantal belangrijke ziekten in Hollands Midden en in Nederland
250
Bijlage 4 Aanbod en vraag naar geschikt wonen, verzorgd wonen en intramuraal wonen per gemeente in Midden-Holland 251
7
VO O RWO O R D
Voorwoord Groeien in Gezondheid II Voor u ligt het rapport ‘Groeien in Gezondheid II, Gezondheid en zorg in MiddenHolland, nu en in de toekomst’. Het rapport bevat gegevens en beleidsinformatie over de gezondheid van de inwoners van Midden-Holland en is onderdeel van een regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV). Naast deze rapportage ‘Groeien in gezondheid II’ omvat de regionale VTV de rapportage ‘Kernboodschappen voor lokaal gezondheidsbeleid in Midden-Holland’ en informatie onder het menu ‘Gezonde Gemeente’ op de GGD-website. Deze beide onderdelen zullen later verschijnen. Een regionale VTV is bedoeld om gemeenten aanknopingspunten te bieden voor het ontwikkelen en uitvoeren van het lokale gezondheidsbeleid en vormt daarmee de opmaat voor de nieuwe vierjarige preventiecyclus. Maar de regionale VTV voor Midden-Holland biedt meer: Op verzoek van de zorgaanbieders, verenigd in het Transmuraal Netwerk Midden-Holland, en de zorgverzekeraar zijn in dit rapport aanvullende gegevens over zorggebruik en zorgaanbod opgenomen. We spreken voor Midden-Holland dan ook over een regionale VTV Plus. Dit rapport geeft antwoord op vele vragen zoals: Wat zijn de belangrijkste gezondheidsproblemen in mijn gemeente? Welke factoren spelen bij óns een rol? Waarin verschilt de regio Midden-Holland met Nederland? Hoe is de leeftijdsopbouw en hoe zal deze in de toekomst zijn? Wat is de verhouding tussen gezond en ongezond? Hoe zal de zorgvraag in Midden-Holland zich gaan ontwikkelen? Komen bepaalde ziekten meer voor dan elders? Welke soorten zorg moeten er beschikbaar zijn? Op welke wijze kan preventie bijdragen aan gezondheid? Het goede nieuws is dat de inwoners van Midden-Holland relatief gezond zijn. Toch staat de regio voor een uitdaging. De gezondheid wordt bedreigd door een toename van ongezonde leefgewoonten zoals overmatig alcoholgebruik en onvoldoende bewegen. Een integrale aanpak in zowel preventie als zorg is noodzakelijk om deze gezondheidsbedreigingen het hoofd te bieden. Daarnaast zal de zorgvraag door de vergrijzing en door uitbreiding van medische behandelmogelijkheden blijven stijgen. Dit vereist tijdige anticipatie. Uiteraard doen gemeenten en vele organisaties al het nodige aan preventie en zijn niet alle gegevens nieuw. Het rapport biedt nieuwe aanknopingspunten en benadrukt de laatste inzichten voor wat betreft integraal volksgezondheidsbeleid. ‘Groeien in Gezondheid II’ is tot stand gekomen door de inspanning van de GGD Hollands Midden, de Federatie Preventieve Gezondheidszorg Zuidwest Nederland, het Transmuraal Netwerk Midden-Holland, zorgverzekeraar UVIT en het RIVM. In het rapport is actuele informatie over de gezondheid en zorg in Midden-Holland bijeen gebracht en geanalyseerd. Het rapport is daarmee een waardevol document voor de
9
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
beleidsmakers en bestuurders van Midden-Holland. Evaluatie van ‘Groeien in Gezondheid I’ uit 2006 toonde aan dat ruim driekwart van de gebruikers de resultaten van het rapport hebben omgezet in beleidsactiviteiten. Wij hopen dat dit rapport voldoende bouwstenen aandraagt voor een goed regionaal beleid, zodat de gezondheid en zorg in Midden-Holland op een hoog peil worden gehouden. Gouda, november 2010 Joost Bernsen, Directeur GGD Hollands Midden, Gouda Lia Donkers, arts Maatschappij & Gezondheid Directeur Transmuraal Netwerk Midden-Holland
10
K E RN B O O DS C H A P P E N MI DDE N - H O L L A N D
Kernboodschappen Midden-Holland Deze regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) beschrijft de gezondheidssituatie in de regio Midden-Holland. Samen met de regio Zuid-Holland Noord vormt Midden-Holland de GGD-regio Hollands Midden.
Sterfte, ziekte en gezondheid in Midden-Holland De inwoners in Hollands Midden leven langer De levensverwachting in Hollands Midden1 is hoger dan in heel Nederland. Mannen worden gemiddeld 78,8 jaar en vrouwen 82,7 jaar, dat is zowel voor mannen als voor vrouwen hoger dan het Nederlands gemiddelde. Ook voor sterfte is de situatie in Hollands Midden gunstiger vergeleken met heel Nederland. De belangrijkste doodsoorzaken zijn kanker en hart- en vaatziekten, voor beide is de sterfte in Hollands Midden lager dan in heel Nederland. Hoewel de totale levensverwachting in Nederland stijgt, daalt de levensverwachting in goede gezondheid en de levensverwachting zonder beperkingen. Deze trend is ook in Hollands Midden zichtbaar. We leven dus langer met aandoeningen en/of beperkingen. Coronaire hartziekten, beroertes, angst- en depressiestoornissen leiden tot grootste ziektelast in de samenleving De ziektelast in een samenleving wordt vooral bepaald door de ziekten waaraan men vroegtijdig overlijdt en/of ziekten die de kwaliteit van leven sterk aantasten. Coronaire hartziekten en beroertes staan bovenaan de lijst van de top tien van ziekten met de grootste ziektelast. Op de derde en vierde plaats staan angststoornissen en depressies. Deze leveren een grote bijdrage aan de ziektelast omdat ze voor veel verlies van kwaliteit van leven zorgen. Ook diabetes, longkanker, COPD, artrose en dementie komen in de top tien voor. Leefstijlfactoren die van grote invloed zijn op het ontstaan van deze ziekten zijn roken, ongezonde voeding, onvoldoende beweging en overmatig alcoholgebruik. Veel mensen hebben angst- en/of depressieve klachten In 2009 rapporteert ruim een derde van de inwoners van Midden-Holland van 19 jaar en ouder een matig tot hoog risico op een angst- en/of depressiestoornis. Op basis van landelijke onderzoeken en zorgregistraties wordt geschat dat ongeveer één op de vijf volwassenen van 19 tot en met 64 jaar in Midden-Holland lijdt aan een psychische stoornis. Het gebruik van antidepressiva is in Midden-Holland in de periode 2001-2006 gedaald en is ook lager dan gemiddeld in Nederland. In heel Nederland was juist een stijging te zien in deze periode.
1
Cijfers over levensverwachting en sterfte zijn sinds 2006 alleen beschikbaar op het niveau van Hollands Midden. Er kunnen voor deze onderwerpen dus geen specifieke uitspraken gedaan worden over de subregio’s Midden-Holland en Zuid-Holland Noord. Om deze reden wordt in deze alinea alleen gesproken over Hollands Midden.
11
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Veel volwassenen en ouderen in Midden-Holland zijn eenzaam Ruim een derde van de volwassenen tot en met 64 jaar en 42% van de ouderen in Midden-Holland is matig tot ernstig eenzaam. Sinds 2005 zijn deze cijfers nauwelijks veranderd. Eenzaamheid neemt toe met de leeftijd, 47% van de 75-plussers is matig tot ernstig eenzaam. Bij ouderen komt ernstige eenzaamheid vaker voor onder vrouwen. Midden-Holland vergrijst sneller dan Nederland De komende tien jaar zal de bevolking in Midden-Holland groeien met 6,5% tot ruim 253.000 inwoners. Daarbij verandert vooral de samenstelling van de bevolking. Het percentage 65-plussers zal in deze periode stijgen van 15 naar 20%. Is het percentage ouderen in Midden-Holland nu nog iets lager dan in heel Nederland, in 2020 heeft Midden-Holland het landelijk percentage 65-plussers ingehaald. Mede door de vergrijzing zal het aantal (éénpersoons)huishoudens toenemen en zal de beroepsbevolking afnemen. De toenemende vergrijzing en daardoor ook de toename van het aantal mensen met een chronische aandoening heeft gevolgen voor het zorggebruik. In Midden-Holland zal het zorggebruik in de verpleging, de thuiszorg en de verzorging in de periode 20102020 naar schatting met meer dan 30% toenemen. Ook het gebruik van huisartsenzorg zal stijgen, namelijk met 13 tot 20%.
Aanbevelingen De toename van de levensverwachting en de vergrijzing zullen zorgen voor een toename van het aantal oudere mensen met één of meer chronische ziekten. Richt aandacht ook op verbetering kwaliteit van leven van chronisch zieken Naast het voorkómen van chronische aandoeningen is het ook belangrijk in te zetten op gezondheidswinst en kwaliteit van leven voor mensen met chronische aandoeningen, bijvoorbeeld door samenwerking tussen preventie, welzijn en zorg en het bieden van voorzieningen waardoor mensen met beperkingen kunnen blijven deelnemen aan de samenleving. Multimorbiditeit vraagt om multidisciplinariteit en patiëntgerichte zorg. De huisarts vervult daarin een belangrijke rol en financieringssystemen moeten daarop worden afgestemd. De vraag naar huisartsenzorg, thuiszorg, verpleging en verzorging zal sterk toenemen. Gemeenten en aanbieders van deze vormen van zorg zullen hierop moeten anticiperen.
12
K E RN B O O DS C H A P P E N MI DDE N - H O L L A N D
Factoren die de gezondheid beïnvloeden Overgewicht in Midden-Holland een groeiend probleem Bijna de helft (46%) van de volwassenen tot en met 64 jaar en meer dan de helft (60%) van de ouderen in Midden-Holland heeft overgewicht of obesitas (ernstig overgewicht). Ongeveer één op de acht kinderen (12%) van 5 en 6 jaar heeft overgewicht of obesitas. Bij 10- en 11-jarigen is dit 16%. Het percentage overgewicht onder volwassenen in de regio stijgt nog steeds, ondanks dat dit landelijk lijkt te stabiliseren. Ook onder kinderen stijgt het percentage met overgewicht nog steeds in Midden-Holland. Overgewicht is in Nederland één van de belangrijkste oorzaken van gezondheidsverlies. Veel volwassenen in Midden-Holland gedragen zich ongezond Bijna een kwart van de volwassenen in Midden-Holland rookt en 30% voldoet niet aan de norm voor verantwoord alcoholgebruik. Bijna de helft van de volwassenen beweegt te weinig en bijna driekwart van de volwassenen eet onvoldoende groente en fruit. Van deze leefstijlfactoren vormt roken de belangrijkste oorzaak van gezondheidsverlies. Ook de ongezonde leefstijl van jongeren baart zorgen Het alcoholgebruik onder de jongeren in Midden-Holland is afgenomen, vooral onder de jongste groep (12 tot en met 14 jaar). Toch is het alcoholgebruik en vooral het overmatig alcoholgebruik nog steeds hoog. De helft van de 12- tot en met 18-jarigen heeft recent alcohol gedronken en een derde van alle jongeren heeft recent vijf of meer glazen alcohol gedronken bij één gelegenheid. Bijna één op de vijf jongeren in Midden-Holland rookt, ruim acht op de tien beweegt te weinig en twee op de drie eet te weinig groente en fruit. Jongeren vrijen de eerste keer vaak onveilig. Van de jongeren in Midden-Holland gebruikt 23% bij de eerste keer geslachtsgemeenschap geen condoom en 11% gebruikt helemaal geen anticonceptie. Ruim een kwart van de jongeren in Midden-Holland loopt risico op gehoorschade als gevolg van het luisteren naar harde muziek. Ongezond binnenmilieu oorzaak van gezondheidsklachten In Midden-Holland wordt in meer dan de helft van de woningen de huiskamer niet voldoende geventileerd en in een derde van de slaapkamers is de ventilatie onvoldoende. De meest vóórkomende klachten bij een ongezond binnenmilieu zijn problemen met de luchtwegen en hoofdpijn. Goed ventileren en bij de bouw rekening houden met gezondheid zijn essentieel om de binnenmilieukwaliteit op peil te houden. Dit geldt voor woningen, maar ook voor scholen en werkruimten. Fijn stof en geluidshinder beïnvloeden gezondheid negatief Fijn stof is één van de belangrijkste milieufactoren die de gezondheid van inwoners negatief kan beïnvloeden. Gezondheidseffecten zijn onder andere verergering van luchtwegaandoeningen en verergering van klachten gerelateerd aan hart- en vaatziekten. Vooral langs snelwegen en drukke stadswegen lopen mensen met gevoelige luchtwegen gezondheidsrisico’s.
13
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Van de volwassenen tot 65 jaar in Midden-Holland ondervindt bijna één op de vijf ernstige geluidshinder in de directe woonomgeving. De grootste veroorzakers hiervan zijn brommers/scooters en ander wegverkeer. Gezondheidseffecten van geluidshinder zijn slaapverstoring en hypertensie.
Aanbevelingen Het bevorderen van gezondheid is breder dan het verbeteren van de leefstijl van individuele burgers. Om mensen te stimuleren zich gezond te gedragen, moeten ook de fysieke en sociale omgeving daar optimaal toe uitnodigen. De hierbij betrokken beleidsterreinen moeten samenwerken om de gezondheid te verbeteren. Samenwerking tussen deze sectoren binnen de overheid wordt integraal gezondheidsbeleid genoemd. Private partijen, zoals het bedrijfsleven, zijn ook belangrijke actoren om mee samen te werken. Investeer in een gezonde leefomgeving De inrichting van een wijk kan bijdragen aan de gezondheid van burgers. De aanleg van fietspaden en de aanwezigheid van groenvoorzieningen zijn van invloed op het gedrag van burgers. Een toegankelijke, veilige wijk nodigt uit tot meer bewegen en leidt tot minder ongevallen. De makkelijkste manier om te komen tot een gezonde leefomgeving is door al bij de bouw rekening te houden met gezondheid. De keuze voor gezonde en ongezonde producten wordt het meest effectief beïnvloed door maatregelen die ingrijpen op de beschikbaarheid (denk bijvoorbeeld aan vergunningenbeleid snackkar bij scholen) en betaalbaarheid van producten. Betrek de sociale omgeving, zoals het gezin, mantelzorgers en de school Ook de sociale omgeving van het individu moet worden betrokken bij het bevorderen van een gezonde leefstijl. Zo kunnen ouders bijvoorbeeld het beweeggedrag van kinderen stimuleren door middel van lidmaatschap van een sportvereniging, buiten spelen en fietsen naar school. Bij alcohol en roken speelt de invloed van leeftijdsgenoten een grote rol. Het is daarom belangrijk in te zetten op het omgaan met sociale druk. Het gezin is de plek waar vroeg in de ontwikkeling een goede leefstijl kan worden aangeleerd. De Centra voor Jeugd en Gezin kunnen ouders adviseren over het ontwikkelen van een gezond leefpatroon, ondermeer in cursussen opvoedingsondersteuning. Ook kunnen digitale media worden ingezet, zoals een website voor opvoeders, om gezond gedrag binnen het gezin te stimuleren. Gebruik de schoolsetting als aanknopingspunt voor educatie, het geven van het goede voorbeeld (voorbeeldgedrag van docenten en ‘peers’) en het stimuleren van een gezond schoolklimaat (regelgeving, handhaving, normen, sociale veiligheid). Ook kunnen via de school ouders bereikt worden. Het regionale loket Gezond op School biedt handvatten om op school structureel aandacht te besteden aan gezondheid (www.gezondopschoolhm.nl).
14
K E RN B O O DS C H A P P E N MI DDE N - H O L L A N D
Zorg ervoor dat mantelzorgers en maatschappelijke organisaties sociale steun kunnen blijven geven. Sociale steun leidt tot een betere psychische gezondheid en minder eenzaamheid. Weinig steun kan daarentegen leiden tot het ontstaan van een depressie, burnout en verhoging van het ziekteverzuim. Zoek samenwerking met de private sector Samenwerking tussen overheid en het bedrijfsleven wordt publiek-private samenwerking genoemd. Het bedrijfsleven is een belangrijke partner om zowel individueel gedrag te veranderen als om structurele veranderingen in de omgeving van mensen aan te brengen die de gezondheid kunnen bevorderen. Een voorbeeld van actieve betrokkenheid van het bedrijfsleven is de integrale lokale aanpak ‘Jongeren Op Gezond Gewicht’, gebaseerd op de Franse EPODE-methode. Motieven van het bedrijsleven om te participeren in maatschappelijke projecten zijn: commerciële motieven op korte of lange termijn, imagoverbetering van het bedrijf of product, betere gezondheid van de werknemers en dus vermindering van ziekteverzuim en toename van de inzetbaarheid en arbeidsproductiviteit. Tot slot willen sommige bedrijven actief bepaalde normen en waarden uitdragen. Anticipeer op nieuwe media Mensen laten zich steeds meer informeren door de (sociale) media. Via de televisie en internet komen zij aan informatie over gezondheid en risicofactoren en via sociale media als twitter en hyves delen zij hun mening hierover. De campagne over HPV-vaccinatie en de H1N1-virus (Mexicaanse griep) liet zien hoe groot de invloed hiervan was op de beeldvorming en op de uiteindelijke deelname. Betrek bij de voorlichting ook scholen en huisartsen, volg de sociale media sites actief en wees daarop aanwezig.
Kwetsbare burgers Duidelijke sociaaleconomische gezondheidsverschillen in Midden-Holland Inwoners van Midden-Holland met een lage sociaaleconomische status (ses) hebben een minder gunstige gezondheidssituatie dan mensen met een hoge ses. Deze verschillen zijn hardnekkig: ondanks het gevoerde landelijke en lokale gezondheidsbeleid zijn ze de afgelopen jaren niet kleiner geworden. Uit de landelijke Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV, Van der Lucht & Polder, 2010) blijkt dat laagopgeleide mensen gemiddeld zes tot zeven jaar eerder overlijden dan hoogopgeleiden. Ook leven hoogopgeleide mensen gemiddeld 17 jaar langer zonder beperkingen. Regionale cijfers laten zien dat in Midden-Holland zowel de (ervaren) fysieke als psychische gezondheid voor mensen met een lage sociaaleconomische status minder gunstig is. Een deel van de gezondheidsverschillen kan verklaard worden door een hogere blootstelling aan gezondheidsrisico’s, door bijvoorbeeld slechtere woonomstandigheden en belastender arbeidsomstandigheden, maar de verschillen zijn ook het gevolg van ongezonde leefgewoonten. Inwoners met een lage ses hebben minder gezonde
15
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
voedingsgewoonten en roken meer dan inwoners met een hoge ses. Inwoners met een lage ses bezoeken vaker de huisarts en gebruiken meer thuiszorg en mantelzorg. Niet-westerse allochtonen vormen een kwetsbare groep, evenals laagopgeleiden. Niet-westerse allochtonen hebben een minder goede (ervaren) fysieke en psychische gezondheid. Dit verschil is slechts gedeeltelijk te verklaren door de gemiddeld lagere sociaaleconomische status van allochtonen: ook de etnische achtergrond zélf houdt verband met de (ervaren) gezondheid. Cumulatie van problemen verhoogt risico op sociale uitsluiting Burgers met een slechte lichamelijke en psychische gezondheid, in combinatie met financiële problemen en uitkeringsgerechtigd of werkloos zijn, hebben een grote kans op sociale uitsluiting. Dit kan in het uiterste geval leiden tot thuis- en dakloosheid. In Midden-Holland zijn ongeveer 2.200 personen afhankelijk van intensieve geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en/of de maatschappelijke opvang. Dit is bijna 1% van de bevolking. Aantal slachtoffers huiselijk geweld hoger dan cijfers laten zien In Midden-Holland heeft bijna 4% van de ouderen en bijna 8% van de volwassenen (tot en met 64 jaar) aangegeven ooit slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld. Hier is sprake van een onderschatting; het werkelijke aantal slachtoffers is naar verwachting bijna twee keer zo hoog. Landelijke cijfers uit 2005 wijzen uit dat in Nederland naar schatting bijna 3% van de kinderen wordt mishandeld. In Midden-Holland zou het dan gaan om ongeveer 1.600 kinderen.
Aanbevelingen Maak werk van het terugdringen van sociaaleconomische gezondheidsverschillen Kiezen voor een samenleving waarin alle mensen -ongeacht hun sociaaleconomische status- volwaardig kunnen deelnemen, vraagt om extra aandacht voor kwetsbare burgers. Door in te zetten op randvoorwaarden als een veilige woonomgeving, goede woningen, zorgen voor werk, voorkómen van schooluitval, sociale cohesie in de buurt en vermindering van overlast kunnen verschillen in gezondheid tussen rijk en arm verminderd worden. Maak gebruik van het referentiekader dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) samen met het veld heeft ontwikkeld om effectief lokaal beleid op te stellen ter vermindering van gezondheidsverschillen in achterstandswijken (bijlage 1). Kies voor een gecombineerde aanpak van meerdere risicofactoren tegelijkertijd. Juist de mensen met meerdere risicofactoren lopen het grootste risico op ziekte en sterfte. Kies voor een wijkgerichte benadering. Een wijkgerichte benadering kenmerkt zich onder andere door het formuleren van veranderingen in overleg met de burger en het opzetten en onderhouden van netwerken om zodoende preventie, welzijn en zorg te verbinden.
16
K E RN B O O DS C H A P P E N MI DDE N - H O L L A N D
Voorkom sociale uitsluiting Met de komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in 2007 is de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) als apart beleidsterrein beschreven. Dit heeft gemeenten een nieuwe impuls gegeven om een visie te vormen en beleid te maken voor de meest kwetsbaren. Hoewel de afgelopen jaren al veel is bereikt, is er ook een aantal aandachtspunten. Zo is er de noodzaak om te komen tot een breder perspectief waarbij aandacht is voor vroeginterventie én preventie van terugval. Het Centrum voor Jeugd en Gezin kan een belangrijke rol spelen in het in een vroeg stadium signaleren en aanbieden van (praktische, langdurige en laagdrempelige) ondersteuning aan gezinnen met psychosociale, financiële en gezondheidsproblemen. Preventie van terugval kan door te investeren in nazorg en rehabilitatie van mensen die langdurig zorgafhankelijk zijn door bijvoorbeeld inzet van ervaringsdeskundigheid, toeleiding naar werk en scholing, en dagbesteding. Het realiseren van zogenaamde Maatschappelijke Steun Systemen (MSS) kan hierbij behulpzaam zijn. Hierin werken gemeenten, zorg- en maatschappelijke instellingen samen met de cliënten om tot een zinvolle en vraaggerichte dagbesteding van de cliënt te komen. Ook het aansluiten bij een website als www.jekuntmeer.nl kan hierbij zinvol zijn. Integrale aanpak huiselijk geweld Huiselijk geweld heeft gevolgen voor de daders, slachtoffers en omstanders. Daarnaast lijkt er een sterk verband te zijn tussen middelengebruik, vooral alcohol, en huiselijk geweld. Het gaat om kwetsbare groepen die elkaar in veel gevallen overlappen. De komst van het Veiligheidshuis, een regionaal samenwerkingsverband tussen verschillende veiligheidspartners, maakt dat er in verschillende, nu nog losstaande ketens, relaties met zorg gelegd moeten worden: jeugd, huiselijk geweld, veiligheid en OGGZ. De aanpak van OGGZ waaronder huiselijk geweld, zou nog effectiever zijn als er in deze ketens een samenhangende aanpak tussen de beleidsterreinen onderwijs, sociale zaken en veiligheid tot stand zou komen.
Preventie en zorg in Midden-Holland Groot aanbod leefstijlinterventies, maar nog onvoldoende inzicht in bereik en effectiviteit In de regio Midden-Holland is een groot aanbod van interventies gericht op leefstijlverandering. Vanuit het besef dat het aanbod versnipperd is, wordt er door aanbieders van zowel de collectieve preventie als vanuit de zorg gewerkt aan een betere samenwerking op de diverse leefstijlthema’s. Ook is er aandacht voor de mogelijkheden om door middel van de wetgeving en aanpassing van de fysieke omgeving leefstijlverandering tot stand te brengen. Net als elders in Nederland is er nog meer onderzoek nodig naar bereik en effectiviteit van de uitgevoerde gezondheidsbevorderende maatregelen.
17
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Jeugdgezondheidszorg richt zich steeds meer op risicotaxatie- en management De overheid heeft de plicht een gezonde en veilige omgeving te creëren voor kinderen en zorg te dragen voor voldoende voorzieningen om dit mogelijk te maken (universele rechten van het kind). Dit doet zij o.a. via de Jeugdgezondheidszorg (JGZ), gericht op alle jeugdigen van -9 maanden tot en met 18 jaar en hun ouders/verzorgers, alsmede intermediaire doelgroepen zoals scholen en kindercentra. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het kader en randvoorwaarden en de JGZ is verantwoordelijk voor de inhoud en uitvoering. Naast het verkleinen van risico’s bij het kind door vaccinatie en screening, richt de JGZ zich steeds meer op systematische en efficiënte risicotaxatie- en management, door bijvoorbeeld interdisciplinaire samenwerking in het Centrum voor Jeugd en Gezin. Goede beschikbaarheid van voorzieningen in Midden-Holland De voorzieningen voor de (gezondheids)zorg in Midden-Holland zijn in voldoende mate aanwezig en over het algemeen goed bereikbaar. Zo behoort de reistijd naar de huisarts, net als elders in de Randstad, tot de kortste van Nederland. Tevens is het percentage spoedeisende ambulanceritten in de regio Hollands Midden dat binnen 15 minuten is uitgevoerd het hoogste van Nederland. Steeds meer samenwerking en ketenvorming in de curatieve zorg In Midden-Holland werken zorgpartijen aan verbeterde samenwerking en ketenvorming op het gebied van wonen en zorg. Het doel is een goed afgestemd zorgaanbod te realiseren voor de inwoners van Midden-Holland. De deelnemende organisaties werken samen op het gebied van zorgketens, informatie- en communicatietechnologie, arbeidsmarktbenadering, onderzoek en preventie. Zorgketens worden opgezet op het gebied van chronische aandoeningen, ouderenzorg en palliatieve zorg.
Aanbevelingen Meer onderzoek naar de effectiviteit van interventies De afgelopen jaren is, ook in Nederland, onderzoek gedaan naar de effecten van preventie. Hierdoor is al meer inzicht verkregen in de effectiviteit van maatregelen. Er moet echter nog meer helderheid komen over welke interventies tot welke gezondheidseffecten leiden. Ook zal er geïnvesteerd moeten worden in het certificeren van veelgebruikte interventies. Dit laatste gebeurt bij het Centrum Gezond Leven van het RIVM. Een belangrijke vervolgstap is om van de effectief gebleken interventies te toetsen of ze ook in de praktijk uitvoerbaar zijn en werken. Hiertoe zullen instellingen, ook in de eigen regio, de implementatie en het bereik van interventies beter moeten gaan registreren. Preventie in de eerste lijn kan veel gezondheidswinst opleveren Gezondheidsbevorderende interventies in de eerstelijnszorg, bij mensen met een verhoogd risico, zijn effectief in het bevorderen van gezond gedrag. Het gaat onder andere om de ondersteuning bij het stoppen met roken, begeleiding bij afvallen en online-coaching bij minder drinken. Hier valt nog een wereld te winnen, want het
18
K E RN B O O DS C H A P P E N MI DDE N - H O L L A N D
aanbod en bereik zijn tot nu toe vaak heel laag waardoor de totale effecten tegenvallen. Opname van geïndiceerde preventie in het basispakket, zoals het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heeft geadviseerd, zal naar verwachting leiden tot een toename in aanbod en bereik. GGD en gemeenten kunnen hierbij een rol spelen. Zij weten waar en hoe risicogroepen te bereiken zijn, zodat zij toegeleid kunnen worden naar de zorg. Zo kan er tevens betere afstemming ontstaan tussen verzekerde zorg en het lokale gezondheidsbeleid.
De rol van gemeenten in het gezondheidsbeleid Gemeenten zijn verplicht elke vier jaar een nota lokaal gezondheidsbeleid vast te stellen. Daarin staan ook de verplichte taken beschreven die gemeenten en GGD uitvoeren in het kader van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Om de goede gezondheidspositie in Midden-Holland te behouden is het belangrijk deze taken te blijven uitvoeren. Deze regionale VTV is een belangrijke eerste stap op weg naar de volgende cyclus van de nota’s lokaal gezondheidsbeleid. De landelijke nota volksgezondheid van VWS geldt als kader. Daarin zullen opnieuw de speerpunten overgewicht, roken, schadelijk alcoholgebruik en depressie een plek krijgen. Nieuw is het speerpunt seksualiteit. De GGD zal gemeenten adviseren bij de totstandkoming van de nieuwe nota’s. Ter ondersteuning van gemeenten lanceert het Centrum Gezond Leven van het RIVM in november 2010 de handreiking Gezonde Gemeente die digitaal beschikbaar komt via www.loketgezondleven.nl. In aanvulling daarop zal de GGD Hollands Midden ook actuele regionale informatie ontsluiten via een apart menu ‘gezonde gemeente’ op de eigen website www.ggdhm.nl/gezondegemeente (beschikbaar vanaf begin 2011).
Aanbevelingen Onderstaande aanbevelingen zijn specifiek voor gemeenten geformuleerd met als doel input te geven voor het gezondheidsbeleid voor de komende jaren. Een aantal punten is eerder aan de orde geweest, maar juist op deze punten kan de gemeente verschil maken. Regierol gemeenten krachtig inzetten Gemeenten hebben een regierol op het vlak van collectieve preventie. Om de gezondheid van met name kwetsbare groepen te verbeteren, is het van belang deze rol krachtig in te zetten. Het lokale bestuur kan zowel intern de regie voeren over verschillende gemeentelijke afdelingen als over gesubsidieerde organisaties en andere externe partijen. Bij het ontwikkelen en vastleggen van gemeentelijk gezondheidsbeleid bevinden gemeenten zich in een netwerk van actoren: zorgaanbieders, zorgverzekeraars, welzijnsinstellingen, maatschappelijk werk, scholen en gemeentelijke sectoren. Zorg ervoor dat voor alle betrokkenen duidelijk is welke voordelen in afstemming en samenwerking zitten: terugdringen gezondheidsproblemen, verkleinen gezondheidsrisico’s, betere zorg- en diensverlening, terugdringen zorgvraag et cetera.
19
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Veel instellingen die actief zijn op het terrein van gezondheidsbeleid hebben elk hun eigen werkterrein, deskundigheid en cultuur. De gemeente heeft op sommige instellingen veel en op andere weinig invloed. Houd bij de invulling van de regiefunctie rekening met deze organisatorische verscheidenheid, met de verschillende deskundigheden en de noodzaak tot samenwerken. Integraal gezondheidsbeleid nodig om gezondheidsachterstanden te verminderen De verschillen in gezondheid tussen hoog- en laagopgeleiden zijn zeer hardnekkig. Laagopgeleiden hebben vaak te maken met een opeenstapeling van ongunstige factoren, zoals bijvoorbeeld een slechte woning, ongunstige woonomgeving, geen of ongezond werk, schulden en als gevolg van dit alles meer zorgen. Deze factoren worden beïnvloed door verschillende beleidsterreinen. Het is dus belangrijk dat meerdere sectoren, met name de sectoren actief op het terrein van de fysieke en sociale omgeving, samen beleid maken om gezondheidswinst te boeken bij mensen met een lage sociaaleconomische status. Dit moet leiden tot een integrale aanpak. Publiek-private samenwerking belangrijke pijler van integraal gezondheidsbeleid De private sector is een belangrijke partner om zowel individueel gedrag te veranderen als om structurele veranderingen in de leefwereld van mensen aan te brengen die gezondheid bevorderen. Bij samenwerking gaat het om het realiseren van zowel maatschappelijke als commerciële doelen: het dient tot wederzijdse meerwaarde te leiden, de zogenaamde win-win-situatie (NIGZ, 2001). Publiek-private samenwerking is één van de pijlers van ‘Jongeren Op Gezond Gewicht’: een geïntegreerde lokale aanpak om overgewicht bij kinderen en volwassenen terug te dringen gebaseerd op de Franse EPODE-methode. Verbind preventie en zorg Gemeenten kunnen in de preventie- en zorgketen actief aansturen op een verdergaande afstemming en samenwerking tussen de preventieve en curatieve zorg. Huisartsen kennen hun patiënten, zien ze regelmatig en zouden actiever betrokken kunnen worden in het vroegtijdig opsporen en behandelen van risicofactoren en ziekten. Gemeenten weten waar en hoe zij risicogroepen kunnen benaderen en kunnen met huisartsen afspraken maken over de toeleiding naar de zorg. Het opnemen van geïndiceerde preventie in het basispakket, zoals het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) voor de speerpunten uit de landelijke nota volksgezondheid (overgewicht, diabetes, roken, alcohol en depressie) verduidelijkt heeft, zal naar verwachting leiden tot een toename in aanbod en bereik. Dit maakt een betere afstemming tussen preventie in de eerstelijnszorg en het lokale gezondheidsbeleid noodzakelijk.
20
D E R EGI ONAL E VO L K S G E ZO N DH E I D TO E KO MS T VE RK E N N I N G
1
De regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning
In een regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (regionale VTV) worden lokale, regionale en landelijke gegevens over volksgezondheid en zorg verzameld, geanalyseerd en geïntegreerd. Dit gebeurt op vergelijkbare wijze als bij de landelijke VTV. In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten (paragraaf 1.1) en het VTV-model (paragraaf 1.2) beschreven. Paragraaf 1.3 bevat een leeswijzer.
1.1
Een regionale VTV voor Midden-Holland
Gezondheidsbeleid: nauwe samenwerking tussen landelijke en lokale overheid Vaak merken mensen pas hoe belangrijk gezondheid is, op het moment dat ze iets mankeren. Wie gezond is, staat niet altijd stil bij het feit dat gezond zijn een basisvoorwaarde vormt voor geluk en onafhankelijkheid. Gezonde mensen doen mee; ze leveren een bijdrage aan de samenleving. Ook vanuit het perspectief van de overheid is gezondheid uiterst belangrijk. Een goede gezondheid is een voorwaarde voor een welvarend Nederland. Helaas heeft Nederland in dit opzicht zijn toppositie in Europa verloren. De (gezonde) levensverwachting van de bevolking is een belangrijke graadmeter voor de volksgezondheid. Hierbij scoort Nederland voor wat betreft de mannen hoog, maar voor vrouwen behoort Nederland tot de middenmoot van de EU-landen. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) streeft er naar om wat betreft volksgezondheid weer bij de top van Europa te gaan horen (Van der Lucht & Polder, 2010). Werken aan volksgezondheid is in Nederland een wettelijke taak van de landelijke en lokale overheid. Eén van de belangrijkste grondslagen hiervoor is de Wet publieke gezondheid (Wpg, zie bijlage 2). Op basis van deze wet hebben gemeenten specifieke taken op het gebied van gezondheidsbescherming, ziektepreventie en gezondheidsbevordering en spelen gemeenten een centrale rol in de ontwikkeling en uitvoering van gezondheidsbeleid (zie ook hoofdstuk 7). Zij worden bij de uitvoering van deze taken ondersteund door de landelijke overheid. In 2002 is de verhouding tussen landelijke en lokale overheid vastgelegd in een vierjarige preventiecyclus (figuur 1.1). In deze cyclus stelt de rijksoverheid eens per vier jaar beleidsprioriteiten vast die de kaders vormen voor het lokale gezondheidsbeleid van gemeenten. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toetst dit beleid en geeft daarmee input voor zowel landelijke als lokale koerswijzigingen. Epidemiologische analyse als basis voor gezondheidsbeleid Een gedegen epidemiologische analyse van de gezondheidssituatie van de bevolking is de basis voor het gezondheidsbeleid. Als onderdeel van de preventiecyclus maakt het RIVM iedere vier jaar een landelijke VTV in opdracht van het ministerie van VWS; de vijfde editie is in maart 2010 verschenen (‘Van Gezond naar Beter’, Van der Lucht & Polder, 2010). De VTV biedt op basis van continue verzameling, bewerking en
21
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
979 6WDQGYDQ]DNHQHQRQWZLNNHOLQJHQ 9RONVJH]RQGKHLG
3UHYHQWLHF\FOXV ,*= 6WDDWYDQGHRSHQEDUH *H]RQGKHLGV]RUJ
:HW SXEOLHNHJH]RQGKHLG
5LMNVQRWD 3ULRULWHLWHQYRRUFROOHFWLHYH SUHYHQWLH
*HPHHQWHOLMNHQRWD¶V /RNDDOJH]RQGKHLGVEHOHLG
Figuur 1.1: De vierjarige preventiecyclus voor Nederlands gezondheidsbeleid.
actualisering van gezondheidsinformatie inzicht in de gezondheid van Nederland. De resultaten daarvan zijn tevens terug te vinden in het Nationaal Kompas Volksgezondheid en de Nationale Atlas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl en www.zorgatlas.nl). De VTV sluit steeds beter aan bij de beleidsvragen van de overheid, zo worden op basis van de VTV landelijke beleidsprioriteiten geformuleerd. Dit succes is mede te danken aan de goed gedefinieerde rol en positie van de VTV binnen de preventiecyclus (figuur 1.1). Met de komst van de preventiecyclus in 2002, zijn gemeenten wettelijk verplicht om iedere vier jaar een lokale nota gezondheidsbeleid te maken. De nota dient een epidemiologische analyse te bevatten van de gezondheidstoestand van de bevolking. De verantwoordelijkheid voor deze epidemiologische analyse wordt door gemeenten meestal bij de GGD neergelegd. Zo hebben GGD’en een belangrijke rol bij de vertaling van landelijk gezondheidsbeleid naar lokaal gezondheidsbeleid. Deze regionale VTV is hierbij een belangrijk hulpmiddel. Immers, een regionale VTV integreert lokale, regionale en landelijke informatie over gezondheid en zorg in de volle breedte en voor de hele bevolking. Mede op basis van deze regionale VTV kunnen gemeenten in Midden-Holland prioriteiten stellen in hun lokale gezondheidsbeleid. Monitoren van gezondheid in Midden-Holland De GGD Hollands Midden verzamelt in opdracht van de betrokken gemeenten informatie over verschillende doelgroepen en hun gezondheidstoestand. In de regio MiddenHolland zijn vanaf 1998 periodiek en systematisch regionale gegevens verzameld over aspecten omtrent de gezondheid en determinanten die de gezondheid beïnvloeden (zie Literatuur, gegevensbronnen en websites). Hiermee wordt beoogd om zo samenhangend en toegankelijk mogelijk gegevens over volksgezondheid in de regio te presenteren. Op den duur geeft een monitor ook een beeld van ontwikkelingen in de tijd en kan
22
D E R EGI ONAL E VO L K S G E ZO N DH E I D TO E KO MS T VE RK E N N I N G
gezondheidsbeleid worden geëvalueerd. Binnen de gezondheidsmonitor in MiddenHolland worden verschillende doelgroepen onderscheiden: jeugd en jongeren van 0 tot en met 18 jaar; volwassenen van 19 tot en met 64 jaar; ouderen van 65 jaar en ouder. Bij het verzamelen van gegevens wordt veelal gebruik gemaakt van gezondheidsenquêtes, maar ook van registraties van de GGD (zoals van de jeugdgezondheidszorg en de infectieziektebestrijding). Tevens kunnen andere instellingen en landelijke onderzoeken een bron zijn van gezondheidsgegevens. De resultaten uit de gezondheidsmonitor worden gepresenteerd in factsheets en de cijfers worden ingevoerd in de Gezondheidsatlas van de regio Hollands Midden (www.gezondheidsatlashollandsmidden.nl). In deze regionale VTV zijn de meest recente resultaten uit de monitor opgenomen en is tevens aandacht besteed aan ontwikkelingen in de tijd. Een regionale VTV voor Midden-Holland: meer samenhang en afstemming De waarde van de onderzoeksgegevens van de GGD Hollands Midden kan nog verder vergroot worden. Enerzijds kan dit door gebruik te maken van andere gegevensbronnen, zoals landelijke onderzoeksdata en informatie van regionale (keten)partners. Anderzijds kan een samenhang aangebracht worden tussen onderzoeksgegevens en daaruit voortvloeiende beleidsadviezen, zoals ook in de landelijke VTV het geval is. Om deze meerwaarde op regionaal niveau mogelijk te maken, heeft het RIVM in samenwerking met de GGD Hart voor Brabant, de GGD West-Brabant en de Academische Werkplaats Tranzo het concept van de regionale VTV ontwikkeld (Van Bon-Martens et al., 2006). Dit concept is door gemeenten en zorgaanbieders goed ontvangen, het ondersteunt hen bij het maken van strategische beleidskeuzes (Jeeninga et al., 2008). Verschillende GGD-regio’s hebben inmiddels een regionale VTV opgesteld of maken plannen voor regionale VTV’s. Het RIVM stimuleert de totstandkoming hiervan door het aanbieden van advies en een toolkit (www.toolkitvtv.nl) als hulpmiddel bij het maken van een regionale VTV. In 2006 is in Midden-Holland voor het eerst een regionale VTV verschenen: ‘Groeien in gezondheid. Gezondheid en zorg in Midden-Holland, nu en in de toekomst’ (Treurniet et al., 2006). Dit rapport werd geschreven in opdracht van het Transmuraal Netwerk Midden-Holland, een samenwerkingsverband van zorgaanbieders in de regio. Ook de huidige regionale VTV is tot stand gekomen mede dankzij het Transmuraal Netwerk Midden-Holland. Voor 2010 hebben zij de GGD Hollands Midden, regio Midden-Holland, opnieuw de opdracht gegeven in de regionale VTV specifiek aandacht te besteden aan het zorggebruik in de regio en aan de invloed van demografische en epidemiologische ontwikkelingen op de toekomstige zorgvraag in Midden-Holland. Hiermee heeft het Transmuraal netwerk ‘Groeien in gezondheid II’ mede financieel mogelijk gemaakt. Tijdens de ontwikkeling van deze regionale VTV is ook samengewerkt met drie andere GGD’en in Zuid-Holland: GGD Rotterdam-Rijnmond, GGD Zuid-Holland West en GGD Zuid-Holland Zuid. De meerwaarde van deze gezamenlijke aanpak schuilt in twee
23
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
aspecten: ten eerste heeft iedere GGD bepaalde basisinformatie in de regionale VTV opgenomen. Dit komt de onderlinge vergelijkbaarheid van de regionale VTV’s ten goede en het maakt de regionale VTV’s interessanter voor zorgaanbieders die in meerdere GGD-regio’s werken. Ten tweede hebben GGD’en in opdracht van de Federatie Preventieve Gezondheidszorg Zuidwest Nederland gezamenlijk gegevens over zorgbehoefte en zorggebruik verzameld en geanalyseerd, waarbij zoveel mogelijk gebruik is gemaakt van landelijke databestanden. Tot nu toe waren deze gegevens in de regionale VTV’s van andere GGD’en beperkt meegenomen. Door de samenwerking op dit vlak is een inhoudelijke verdiepingsslag gemaakt, waar ook andere GGD’en gebruik van kunnen maken. Een regionale VTV voor Midden-Holland en een voor Zuid-Holland Noord Deze regionale VTV beschrijft de gezondheidssituatie in de regio Midden-Holland. Deze regio vormt samen met de regio Zuid-Holland Noord de GGD-regio Hollands Midden. Vanaf 1 januari 2006 zijn de GGD Midden-Holland en de GGD Zuid-Holland Noord gefuseerd tot de GGD Hollands Midden. Deze fusie-GGD bestaat uit twee locaties: in Gouda voor de subregio Midden-Holland en in Leiden voor de subregio Zuid-Holland Noord. Op het gebied van onder meer epidemiologie, beleid en gezondheidsbevordering wordt subregionaal gewerkt op verzoek van gemeenten. Om deze reden is besloten zowel voor Midden-Holland als voor Zuid-Holland Noord een regionale VTV te schrijven. Een tweede reden is dat in Midden-Holland al eerder een regionale VTV is verschenen, in opdracht van het Transmuraal Netwerk Midden-Holland (Treurniet et al., 2006). Ook voor de huidige regionale VTV heeft het Transmuraal Netwerk Midden-Holland gevraagd aanvullende gegevens over zorgaanbod en -gebruik voor de regio MiddenHolland toe te voegen. De rapportages voor Midden-Holland en Zuid-Holland Noord zijn op elkaar afgestemd. Met betrekking tot opbouw en inhoud zijn ze nagenoeg gelijk. De tekst kan verschillen als de cijfers hiertoe aanleiding geven. Een ander verschil is dat voorliggende rapportage uitgebreider aandacht besteedt aan het huidige en toekomstige zorggebruik (hoofdstuk 5 en 8). De regionale VTV Midden-Holland heeft drie eindproducten De regionale VTV Midden-Holland bestaat - net als die van Zuid-Holland Noord - uit drie eindproducten: 1. Dit voorliggende rapport ‘Groeien in Gezondheid II. Gezondheid en zorg in Midden-Holland, nu en in de toekomst’. Dit rapport bevat een beschrijving van de huidige gezondheidstoestand in Midden-Holland, een vergelijking van nationale en lokale gezondheidscijfers, de betekenis van epidemiologische bevindingen voor het beleid en waar mogelijk verwachte toekomstige ontwikkelingen. 2. De rapportage ‘Kernboodschappen voor lokaal gezondheidsbeleid in Midden-Holland’. Deze bevat per gemeente de kerncijfers (in tabellen) en bevindingen, aangevuld met aanbevelingen voor lokaal gezondheidsbeleid. 3. Digitale informatie via een apart menu ‘gezonde gemeente’ op de website van de GGD Hollands Midden: www.ggdhm.nl/gezondegemeente (beschikbaar vanaf begin 2011).
24
D E R EGI ONAL E VO L K S G E ZO N DH E I D TO E KO MS T VE RK E N N I N G
Dit menu geeft speciaal voor beleidsmakers actuele informatie over belangrijke regionale gezondheidsproblemen en de (in de regio beschikbare) maatregelen en interventies die ingezet kunnen worden om een gezondheidsprobleem aan te pakken. Het is bedoeld als aanvulling op de Gezondheidsatlas Hollands Midden en de landelijke handreiking Gezonde Gemeente, die digitaal beschikbaar komt via www.loketgezondleven.nl.
1.2
Het VTV-model als uitgangspunt
Opbouw regionale VTV volgens VTV-model Bij de totstandkoming van de regionale VTV van de GGD Hollands Midden is dankbaar gebruik gemaakt van de eerdergenoemde toolkit en van regionale VTV’s die door andere GGD’en zijn uitgebracht (met name die van Zeeland en Zuid-Limburg (Vriends et al., 2008; Lamberts et al., 2010)). Uiteraard is deze informatie waar nodig aangepast aan de situatie in Midden-Holland. In het VTV-model van het RIVM wordt de gezondheidstoestand opgevat als de uitkomst van een multicausaal proces met diverse determinanten (bepalende factoren). Dit model is een uitwerking van het model van de Canadese minister Marc Lalonde (Lalonde, 1974) dat de volksgezondheid centraal stelt te midden van vier groepen van determinanten: 1. endogene of persoonsgebonden eigenschappen (genetisch, biologisch); 2. leefstijl; 3. de fysieke en sociale omgeving; 4. de gezondheidszorg (inclusief preventie). Het VTV-model geeft meer expliciet de verschillende (causale) relaties weer, zoals de interacties tussen de determinantgroepen en de verschillende soorten preventieve interventies. Figuur 1.2 toont dit model. Hierin is ook weergegeven dat de gezondheidstoestand van invloed is op zorggebruik en -kosten. Het model rekent demografische, economische, technologische en sociaalculturele ontwikkelingen tot autonome ontwikkelingen van buiten het domein van de volksgezondheid. Dit model structureert ook de informatie die in deze regionale VTV is opgenomen. Het kan daarbij zowel gaan om kwalitatieve als kwantitatieve informatie. Zo wordt de stand van zaken op gebied van gezondheidsbevordering en -beleid louter kwalitatief beschreven. Voorbeelden van typisch kwantitatieve informatie zijn: de incidentie of prevalentie van een bepaalde aandoening (gezondheidstoestand); het percentage mensen met voldoende lichamelijke activiteit (determinanten van gezondheid); het percentage gevaccineerde kinderen (preventie en zorg).
25
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Beleid Gezondheids(zorg)beleid
Beleid andere terreinen
Externe ontwikkelingen
Determinanten van gezondheid
Demografie
Omgeving
Preventie
Fysiek
Gezondheidsbescherming
Sociaal
Gezondheidsbevordering
Economie
Preventie en zorg
Ziektepreventie
Sociaal-culturele ontwikkelingen
Zorg
Leefstijl
Interventies cure/care
Technologie
Ruimte
Persoonsgebonden factoren
Gebruik Kosten
Gezondheidstoestand Ziekten en aandoeningen Functioneren en kwaliteit van leven Mortaliteit Gezonde levensverwachting
Figuur 1.2: Het uitgewerkte conceptuele model van de volksgezondheid (Bron: De Hollander et al., 2006).
Keuze voor indicatoren: een praktische insteek Er zijn talloze indicatoren beschikbaar om het VTV-model te vullen. Bij de totstandkoming van de regionale VTV Midden-Holland is gekozen voor een praktische insteek, gebaseerd op andere (landelijke) ervaringen en op de beschikbaarheid van de gegevens. Wat betreft de indicatoren voor zorggebruik heeft ook het Transmuraal Netwerk Midden-Holland een bijdrage geleverd aan de keuze voor indicatoren en heeft ook de opdracht van de Federatie Preventieve Gezondheidszorg Zuidwest Nederland hierin een rol gespeeld.
26
D E R EGI ONAL E VO L K S G E ZO N DH E I D TO E KO MS T VE RK E N N I N G
In deze regionale VTV is gebruik gemaakt van regionale informatie uit de eigen Gezondheidsmonitor Midden-Holland, informatie uit andere registratiesystemen binnen de GGD (jeugdgezondheidszorg, infectieziektebestrijding, Meldpunt Zorg en Overlast en andere) en informatie uit andere (landelijke) bronnen. De landelijke gegevens zijn grotendeels gebaseerd op informatie van het RIVM: de landelijke VTV (Van der Lucht & Polder, 2010), het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl) en de Nationale Atlas Volksgezondheid (www.zorgatlas.nl) (zie Literatuur, gegevensbronnen en websites). Een regionale VTV ook voor de ondersteuning van het Wmo-beleid? De World Health Organisation (WHO) omschrijft gezondheid als een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn en niet slechts de afwezigheid van ziekte en andere lichamelijke gebreken (WHO, 1948). Uitgaande van deze definitie zijn gezondheid en maatschappelijke participatie onlosmakelijk met elkaar verbonden (Walg, 2006). Gezondheidsbeleid en Wmo-beleid liggen in elkaars verlengde. Hoewel deze regionale VTV primair bedoeld is voor het werkterrein van de volksgezondheid, kan deze uitgave eveneens gebruikt worden voor andere beleidsterreinen, waaronder het Wmo-beleid, jeugdbeleid, ouderenbeleid, armoedebeleid en sportbeleid.
1.3
Leeswijzer
Opbouw regionale VTV Midden-Holland Deze regionale VTV is opgebouwd volgens het VTV-model. Achtereenvolgens komen aan bod: demografische kenmerken van de bevolking (hoofdstuk 2); de gezondheidssituatie (hoofdstuk 3); de factoren die direct van invloed zijn op die gezondheidstoestand (determinanten) zoals de leefstijl en de sociale en fysieke leefomgeving (hoofdstuk 4); de organisatie van de preventie in Midden-Holland en het zorggebruik in de regio (hoofdstuk 5); gezondheidsverschillen in Midden-Holland (hoofdstuk 6). N.B. Dit onderwerp is niet rechtstreeks afkomstig uit het VTV-model. Omdat informatie over risicogroepen belangrijk is voor het maken van beleid, wordt er toch een apart hoofdstuk aan gewijd; de rol van gemeenten in lokaal gezondheidsbeleid (hoofdstuk 7); de verwachte ontwikkelingen voor de toekomst: bevolkingsprognoses, prognoses incidentie- en prevalentiecijfers van ziekten, prognoses zorggebruik (hoofdstuk 8). Niet alle gegevens beschikbaar op niveau van Midden-Holland In deze regionale VTV wordt indien mogelijk de gezondheidssituatie op het niveau van Midden-Holland en op gemeenteniveau (voor de gemeenten in Midden-Holland) beschreven. Dit bleek echter niet altijd mogelijk. Vooral indien gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zijn gebruikt was het meestal alleen mogelijk iets te zeggen over de hele regio Hollands Midden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de
27
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
onderwerpen levensverwachting en sterfte en dit heeft betrekking op gegevens uit de Gezondheidsmonitor van het CBS (CBS-POLS). Gemeenten: indeling 2009 Per 1 januari 2010 zijn in Midden-Holland de gemeenten Moordrecht, Nieuwerkerk aan de IJssel en Zevenhuizen-Moerkapelle gefuseerd tot één gemeente: Zuidplas. Hierdoor bestaat de regio Midden-Holland nu uit 11 gemeenten: Bergambacht, Bodegraven, Boskoop, Gouda, Nederlek, Ouderkerk, Reeuwijk, Schoonhoven, Vlist, Waddinxveen en Zuidplas. Aangezien de meeste gegevens betrekking hebben op de jaren vóór 2010 is voor deze regionale VTV de gemeente-indeling van 2009 gebruikt. Dit betekent dat de gegevens voor de gemeenten Moordrecht, Nieuwerkerk aan de IJssel en ZevenhuizenMoerkapelle apart zijn beschreven. Significante verschillen Indien in de tekst wordt gesproken over verschillen tussen groepen, betekent dit dat deze verschillen statistisch gezien significant zijn. Dit betekent dat een gevonden verschil ook werkelijk bestaat met een kans van 95% of hoger. Indien een gevonden verschil niet significant is, kan dit verschil ook op toeval berusten. Het kan vóórkomen dat een verschil tussen twee groepen groot lijkt, maar dat dit verschil toch niet significant is. Een kleiner verschil tussen andere groepen kan daarentegen wel significant zijn. Dit heeft te maken met de grootte van de groepen waarover een uitspraak wordt gedaan. Bij kleine groepen is een verschil minder snel significant dan bij grote groepen.
28
KENM ERK E N VAN DE B E VO L K I N G I N M I DDE N - H O L L A N D
2
Kenmerken van de bevolking in Midden-Holland
2.1
Inwoners van Midden-Holland
De regio Midden-Holland vormt samen met de regio Zuid-Holland Noord de GGD-regio Hollands Midden. De oppervlakte van Midden-Holland is 377 vierkante kilometer en ongeveer 9% daarvan is water. Midden-Holland bestond in 2009 uit dertien gemeenten (zie paragraaf 1.3) waarbinnen 27 steden, dorpen of woonkernen. De regio heeft een aantal plattelandsgebieden die relatief dunbevolkt zijn en ligt in het groene hart van de Randstad. Centraal ligt de stad Gouda. Er is relatief veel landbouw, groen, rust en ruimte. De regio heeft hierdoor specifieke demografische en (sociaal-) geografische kenmerken. Verschillende kenmerken van de bevolking spelen een rol in de gezondheidssituatie van de inwoners. Een oudere bevolking heeft bijvoorbeeld gemiddeld meer gezondheidsproblemen en het zorggebruik zal ook hoger zijn. Van andere kenmerken is de relatie met gezondheid niet eenduidig, zoals bij etniciteit, gezinssituatie en religie (zie hoofdstuk 6). Grote diversiteit in inwonersaantal en bevolkingsdichtheid Op 1 januari 2009 telde Midden-Holland 237.811 inwoners. Van de dertien gemeenten heeft Gouda de meeste inwoners, gevolgd door Waddinxveen en Nieuwerkerk aan den IJssel (beide meer dan 20.000 inwoners, figuur 2.1). In Gouda woont 30% van de regionale bevolking, in Waddinxveen 11%. De kleinste gemeenten zijn Moordrecht en Ouderkerk (beide 3% van de regionale bevolking). Net als Bergambacht en Vlist hebben deze gemeenten minder dan 10.000 inwoners (zie figuur 2.1 en tabel 2.1). De bevolkingsdichtheid varieert van 183 inwoners per vierkante kilometer land in Vlist tot 4.192 in Gouda. Ter vergelijking: voor heel Nederland is de bevolkingsdichtheid 486 inwoners per vierkante kilometer (CBS-StatLine). Midden-Holland, een jonge regio Op 1 januari 2009 bestond de bevolking in Midden-Holland voor 26% uit jongeren in de leeftijd van 0 tot en met 19 jaar en voor 15% uit 65-plussers. Het percentage jongeren is iets hoger dan in Nederland (zie figuur 2.2), het percentage ouderen is gelijk (24% jongeren en 15% 65-plussers in Nederland). De afgelopen tien jaar is het percentage 65-plussers in de regio gestegen van 12 naar 15%, terwijl het percentage jongeren ongeveer gelijk bleef (van 27 naar 26%). In figuur 2.3 zijn de bevolkingspiramides voor 1999 en 2009 weergegeven. In tien jaar tijd is het aandeel 0- tot en met 9-jarigen en 25- tot en met 39-jarigen afgenomen. Een toename is te zien bij 55- tot en met 69-jarigen en een lichte toename bij 70- tot en met 84-jarige mannen. Het aandeel van de hele groep 75-plussers is in 2009 6%. De toename bij mannen is twee keer zo groot als bij de vrouwen.
29
GRO EI EN IN GEZ OND HE I D I I
$DQWDOLQZRQHUVSHUNPð
!
NP
Figuur 2.1: Aantal inwoners en dichtheid van de bevolking per gemeente in de regio MiddenHolland per 1 januari 2009 (Bron: CBS-StatLine). De gemeente-indeling (gebaseerd op het jaar 2009) is te vinden op de binnenzijde van de achterkaft.
OHHIWLMGMDUHQ 0LGGHQ+ROODQG
1HGHUODQG
Figuur 2.2: Procentueel aandeel van de bevolking per leeftijdsklasse: Midden-Holland en Nederland op 1 januari 2009 (Bron: CBS-StatLine).
30
KENM ERK E N VAN DE B E VO L K I N G I N M I DDE N - H O L L A N D
PDQQHQ
YURXZHQ
OHHIWLMG
PDQQHQ
YURXZHQ
Figuur 2.3: Bevolkingsopbouw in Midden-Holland op 1 januari 1999 en 2009 (Bron: CBS-StatLine).
Verschillen in bevolkingsopbouw van gebieden worden ook wel uitgedrukt in demografische druk, de optelsom van groene druk en grijze druk (tekstblok 2.1). Het gaat bij deze gegevens om de verhouding tussen het niet-arbeidsproductieve deel van de bevolking (jeugdigen van 0 tot en met 19 jaar en/of ouderen vanaf 65 jaar) en het (in potentie) arbeidsproductieve deel (20- tot en met 64-jarigen). De groene druk in Midden-Holland is op 1 januari 2009 44% en de grijze druk 24%. Daarmee komt de totale demografische druk op 68%. Dit is hoger dan de landelijke demografische druk (64%). Grote verschillen tussen gemeenten naar bevolkingsopbouw Er zijn verschillen in de bevolkingsopbouw van de afzonderlijke gemeenten. Zo heeft Nederlek het hoogste percentage 65-plussers (17%) en een relatief hoge grijze druk van 28% (net als in Reeuwijk en Vlist). Bergambacht en Bodegraven kennen de hoogste groene druk (47%). Bodegraven en Moordrecht hebben het hoogste percentage inwoners van 0 tot en met 19 jaar: 28% (tabel 2.1). Relatief weinig westerse en niet-westerse allochtonen Op 1 januari 2009 was 6% van de bevolking in Midden-Holland van westers allochtone afkomst, dit is iets lager dan het landelijk gemiddelde van 9%. Daarnaast is 8% van niet-westers allochtone afkomst. Dit is ook lager dan het landelijk gemiddelde van 11%. Het aandeel niet-westerse allochtonen in de regio is de afgelopen tien jaar gestegen van 6 naar 8%, het aandeel westerse allochtonen is stabiel gebleven. Vooral in de gemeenten Moordrecht wonen veel westerse allochtonen (13%). Tweederde van deze
31
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 2.1: Demografische kenmerken op 1 januari 2009 naar gemeente in vergelijking tot MiddenHolland en heel Nederland (Bron: CBS-StatLine)
*HPHHQWH
DDQWDO LQZRQHUV
GHPRJUDILVFKH GUXN
OHHIWLMGVYHUGHOLQJ
JURHQ
DOORFKWRQHQ
JULMV ZHVWHUV QLHWZHVWHUV
%HUJDPEDFKW
%RGHJUDYHQ
%RVNRRS
*RXGD
0RRUGUHFKW
1HGHUOHN
1LHXZHUNHUNDDQ GHQ,-VVHO
2XGHUNHUN
5HHXZLMN
6FKRRQKRYHQ
:DGGLQ[YHHQ
=HYHQKXL]HQ 0RHUNDSHOOH
9OLVW
0LGGHQ+ROODQG 1HGHUODQG
groep is afkomstig van de Molukken. Het hoogste percentage niet-westerse allochtonen woont in Gouda (14%). In vergelijking met Nederland wonen er in Midden-Holland twee keer zo veel Marokkaanse allochtonen. Het aandeel allochtonen uit de Nederlandse Antillen, Suriname en Turkije is veel lager (respectievelijk de helft, een derde en een zesde vergeleken met Nederland) (CBS-StatLine).
2.2
Sociaaleconomische status
Weinig variatie in sociaaleconomische status in de regio Naast de in paragraaf 2.1 genoemde verschillen in bevolkingsopbouw kunnen er ook verschillen bestaan in opleiding, beroep of inkomen. Dit wordt ook wel maatschappelijke ongelijkheid of sociale stratificatie genoemd. De positie van mensen in de sociale stratificatie wordt sociaaleconomische status (ses) genoemd. In figuur 2.4 is de geografische spreiding van de sociaaleconomische status in Midden-Holland te zien per viercijferig postcodegebied. De ses-score is berekend door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en is gebaseerd op vier variabelen: gemiddeld inkomen, het percentage huishoudens met een laag inkomen, het percentage inwoners zonder betaalde baan en het percentage huishoudens met gemiddeld een lage opleiding. Wat opvalt, is dat in Midden-Holland weinig variatie is in sociaaleconomische status. De ses-score is voornamelijk gemiddeld of midden-hoog. In Bodegraven, Gouda en Bergambacht komen postcodegebieden voor met een midden-lage sociaaleconomi-
32
KENM ER KE N VAN DE BE VO L K I N G I N M IDDE N - H O L L AN D
6RFLDDOHFRQRPLVFKHVWDWXV ]HHUKRRJ KRRJ PLGGHQKRRJ JHPLGGHOG PLGGHQODDJ ODDJ ]HHUODDJ
NP
Figuur 2.4: Sociaaleconomische status per viercijferig postcodegebied in Midden-Holland in 2006 (Bron: www.scp.nl/onderzoek/methoden). De gemeente-indeling (gebaseerd op het jaar 2009) is te vinden op de binnenzijde van de achterkaft.
sche status en het enige postcodegebied met een lage status ligt in Gouda. Zeer lage sociaaleconomische status komt in de regio niet voor. Hoge en zeer hoge ses scores komen wel voor, maar in beperkte mate. Minder achterstandsleerlingen dan in heel Nederland Achterstandsleerlingen zijn leerlingen die een ‘gewicht’ toegekend krijgen, omdat ze ouders hebben met een laag opleidingsniveau en/of een laag beroepsniveau. De scholen van deze leerlingen ontvangen extra personele en materiële ondersteuning, vanwege het uitgangspunt dat deze leerlingen een groter risico lopen op achterstanden en dat er meer voorzieningen nodig zijn om die achterstand te voorkómen. Aan 14% van de leerlingen in het basisonderwijs in Midden-Holland werd in schooljaar 2007-2008 een leerlinggewicht toegekend. Dit is lager dan het landelijk gemiddelde (18%) (Steketee et al., 2010). Tien jaar eerder was het percentage landelijk nog 32%. Deze daling van het aandeel achterstandsleerlingen komt vooral doordat het opleidingsniveau van de ouder(s) gestegen is. In Gouda is het percentage achterstandsleerlingen het hoogste van de regio (20%), hoger dan landelijk. Nieuwerkerk aan den IJssel heeft relatief weinig achterstandsleerlingen (4%). Armoede in Midden-Holland ongelijk verdeeld Ongeveer 6% van de huishoudens in Midden-Holland ontving op 1 januari 2006 een inkomen dat onder de 105% van het sociaal minimum lag. Het betreft hier ruim 5.000
33
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
huishoudens. Dit percentage ligt lager dan het landelijk gemiddelde van 9%. Voor Gouda ligt het percentage op 8%. Gouda kent in 2008 het hoogste percentage kinderen van 0 tot en met 17 jaar in een uitkeringsgezin (6%). Nederlek, Bergambacht en Reeuwijk hebben de laagste percentages (1%). Het landelijk cijfer is 5%; het gemiddelde van de regio ligt hieronder, namelijk 3% (Steketee et al., 2010, zie tekstblok 3.7). In 2009 heeft 3% van de 19- tot en met 64-jarigen in Midden-Holland grote moeite rond te komen van het huishoudinkomen. Het percentage volwassenen dat schulden heeft, is echter twee keer zo hoog als het percentage dat grote moeite heeft om rond te komen (6%). Bij de 65-plussers zijn beide percentages gelijk (2%) (GGD HM, 2009). Opleidingsniveau Midden-Holland vergelijkbaar met Nederland In 2007-2008 was een derde van de beroepsbevolking in Midden-Holland hoogopgeleid (met een hbo- of wo-diploma), in heel Nederland was dit 31%. Het percentage met maximaal een havo-, vwo- of mbo-diploma was 42% (heel Nederland 44%) en met maximaal een mavo-diploma was 24% (gelijk aan Nederland). Nieuwerkerk aan den IJssel en Gouda hadden in 2007-2008 relatief veel hoogopgeleiden (39 en 38%), Waddinxveen had relatief de meeste laagopgeleiden (29%) (CBS-StatLine). In schooljaar 2007-2008 heeft landelijk 4% van de scholieren hun school voortijdig verlaten zonder startkwalificatie; dit is een afgemaakte opleiding op minimaal mbo-2 niveau. Deze jongeren zijn kwetsbaar omdat zij minder kansen hebben op de arbeidsmarkt waardoor ze moeilijker een goede plek in de maatschappij kunnen veroveren. Alleen het percentage voor Gouda zat boven het landelijke percentage (5%) (Steketee et al., 2010). In 1996 had in Nederland ongeveer 30% een laag opleidingsniveau (basisonderwijs of vmbo). Sindsdien is het aandeel laagopgeleiden afgenomen tot 24%. Tegelijkertijd is het aandeel hoogopgeleiden toegenomen van 26 tot 31% in 2007-2008. Het aandeel met een opleiding op mbo-, havo- of vwo-niveau bleef vrijwel gelijk. Huishoudsamenstelling: weinig éénpersoonshuishoudens, veel gezinnen met kinderen In Midden-Holland waren op 1 januari 2009 97.427 huishoudens, hiervan bestond 30% uit alleenstaanden. Het percentage meerpersoonshuishoudens met kinderen (inclusief de eenoudergezinnen) bedroeg 39%. Dit is meer dan het percentage meerpersoonshuishoudens zonder kinderen (31%). Van het totaal aan particuliere huishoudens was 6% (5.475 huishoudens) een éénoudergezin (in Nederland was dit 7%). Het hoogste percentage éénoudergezinnen is te vinden in Nieuwerkerk aan den IJssel (7%). Het aandeel éénpersoonshuishoudens is in Midden-Holland lager dan in Nederland (30% versus 36% in Nederland). Het aandeel meerpersoonshuishoudens met kinderen is hoger dan in Nederland (39 versus 35% in Nederland). Hierdoor is ook het gemiddeld aantal personen in een huishouden iets hoger dan landelijk (gemiddeld 2,4 versus 2,2 personen). Sinds 1999 is het percentage éénpersoonshuishoudens in de regio gestegen van 26 naar 30% en het percentage éénoudergezinnen licht gestegen van 4 naar 6% (CBS-StatLine).
34
KENM ERK E N VAN DE B E VO L K I N G I N M I DDE N - H O L L A N D
2.3
Geloof
Veel protestanten in Midden-Holland In 1980 noemde 74% van de Nederlandse bevolking van boven de 18 jaar zichzelf gelovig. Dit percentage daalde in de afgelopen decennia tot 58% in 2008. In Midden-Holland is in 2009 60% van de bevolking gelovig. In Midden-Holland rekent 38% van de volwassen bevolking zich tot het protestantse geloof (Nederlands hervormd en gereformeerd), 16% tot het rooms-katholieke geloof en 7% tot een ander geloof (GGD HM, 2009) (zie hoofdstuk 6). In Nederland is de verdeling anders: 29% van de bevolking rekent zich tot het rooms-katholieke geloof, 19% tot het protestants christelijke geloof en 10% heeft een ander geloof. De gemeente Ouderkerk valt op als overwegend protestants (63%). Protestanten zijn ook goed vertegenwoordigd in Bergambacht (52%), Zevenhuizen-Moerkapelle (51%) en Waddinxveen (50%). De meeste katholieken wonen in Boskoop en Bodegraven (respectievelijk 27 en 24%). Nederlek en Nieuwerkerk aan den IJssel vallen op vanwege hun percentages bewoners zonder geloofsovertuiging (respectievelijk 53 en 48%). De ‘Bible Belt’ of Bijbelgordel is een strook van Nederland die zich uitstrekt van Zeeland, via de Veluwe naar het noorden, waar relatief veel mensen wonen met een streng gereformeerde/protestantse levensovertuiging. Hun politieke voorkeur is overwegend SGP (Staatkundig Gereformeerde Partij), zie ook hoofdstuk 6. Het zuidelijk deel van MiddenHolland is een onderdeel van deze bijbelgordel. Afgaande op het percentage SGP-stemmers bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2010 wonen de meeste streng gereformeerden in Ouderkerk (13% is SGP-stemmer) en Bergambacht (12%). In 2006 heeft 12% van de stemmers in Zevenhuizen-Moerkapelle op de SGP gestemd, in 2010 is deze gemeente gefuseerd tot de gemeente Zuidplas (6% SGP-stemmers) (www.verkiezingsuitslagen.nl).
35
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tekstblok 2.1: Begrippenlijst Allochtonen Allochtoon is volgens de definitie van het CBS een persoon van wie ten minste één ouder in het buitenland geboren is. Er wordt in deze regionale VTV geen onderscheid gemaakt tussen allochtonen die zelf in het buitenland geboren zijn (eerste generatie in Nederland) en allochtonen die in Nederland zijn geboren (tweede generatie). Wel wordt onderscheid gemaakt naar herkomstgroepering: westers en niet-westers. Deze indeling is ingegeven door de grote verschillen in de sociaaleconomische en culturele situatie tussen deze groepen. Tot de niet-westerse allochtonen behoren de mensen met als herkomstgroepering de landen in de werelddelen Afrika, Latijns-Amerika, Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije. Westerse allochtonen vinden hun herkomst in Europese landen (exclusief Turkije), Noord-Amerika, Oceanië of in Japan en Indonesië. Demografie Demografie (letterlijk: de beschrijving van de bevolking) omvat de studie naar (ontwikkelingen in) de omvang en samenstelling van de bevolking. De gezondheid van de bevolking hangt onder meer samen met demografische factoren. Voorbeeld: in een gebied met relatief veel ouderen zijn meer chronische gezondheidsproblemen te verwachten. Demografische druk De som van het aantal personen van 0 tot en met 19 jaar en 65 jaar of ouder in verhouding tot de personen van 20 tot en met 64 jaar. De demografische druk is de som van de ‘groene druk’ en de ‘grijze druk’. De demografische druk wordt ook wel de afhankelijkheidsgraad genoemd: de verhouding tussen het niet economisch productieve deel van de bevolking en dat deel dat wel (potentieel) economisch actief is. Grijze druk De grijze druk geeft de verhouding aan tussen het totaal aantal personen van 65 jaar of ouder en de personen in de leeftijdsgroep van 20 tot en met 64 jaar. De grijze druk is een maat voor de vergrijzing. Groene druk De groene druk geeft de verhouding aan tussen het totaal aantal personen van 0 tot en met 19 jaar en de personen in de zogenaamde ‘productieve leeftijdsgroep’ van 20 tot en met 64 jaar. De groene druk is een maat voor de ontgroening. Particuliere huishoudens Een verzameling van één of meer personen die een woonruimte bewoont en zichzelf daar particulier, dat wil zeggen niet-bedrijfsmatig, voorziet in de dagelijkse levensbehoeften. Het gaat hier dus niet om institutionele huishoudens zoals verpleeghuizen, revalidatiecentra en dergelijke. (Bron: www.cbs.nl/nl-NL/menu/methoden/begrippen)
36
H OE STAAT H E T ME T DE G E ZO N DH E I D I N MI DDE N - H O L L A N D?
3
Hoe staat het met de gezondheid in Midden-Holland?
Levensverwachting en sterfte in Hollands Midden gunstiger dan in Nederland Gegevens over levensverwachting en sterfte zijn alleen beschikbaar voor de regio Hollands Midden, niet apart voor Midden-Holland. De levensverwachting is voor zowel mannen als voor vrouwen in Hollands Midden gunstiger dan gemiddeld in Nederland. Ook de sterfte ligt in Hollands Midden lager dan gemiddeld in Nederland. De twee belangrijkste doodsoorzaken zijn kanker en hart- en vaatziekten; voor beide is de sterfte in Hollands Midden lager dan het landelijk gemiddelde. Hoewel de totale levensverwachting in Nederland stijgt, daalt de levensverwachting in goede gezondheid en de levensverwachting zonder beperkingen. Deze trend is ook in Hollands Midden zichtbaar. We leven dus langer met aandoeningen en/of beperkingen. Artrose, diabetes mellitus en coronaire hartziekten zijn de meest voorkomende chronische aandoeningen in Midden-Holland In Midden-Holland zijn artrose, diabetes mellitus en coronaire hartziekten de meest voorkomende chronische aandoeningen (>10.000 patiënten). Van de (sub) acute ziekten komen infecties aan de bovenste luchtwegen, nek- en rugklachten en urineweginfecties het meest voor. Landelijk gezien zijn de prevalenties van diabetes mellitus en urineweginfecties de laatste jaren sterk gestegen. Er is geen reden om aan te nemen dat de genoemde landelijke trends niet voor Midden-Holland zouden gelden. Veel mensen hebben angst- en/of depressieve klachten In 2009 rapporteert ruim een derde van de inwoners van Midden-Holland van 19 jaar en ouder een matig tot hoog risico op een angst- en/of depressiestoornis. Op basis van landelijke onderzoeken en zorgregistraties wordt geschat dat ongeveer één op de vijf volwassenen van 18 tot en met 64 jaar in Midden-Holland lijdt aan een psychische stoornis. Dit is vergelijkbaar met de landelijke situatie. Het gebruik van antidepressiva is in Midden-Holland in de periode 2001-2006 gedaald en is ook lager dan gemiddeld in Nederland. In Nederland was juist een stijging te zien in deze periode. Cumulatie van gezondheids- en financiële problemen geeft hoog risico op sociale uitsluiting Als er sprake is van verminderd lichamelijk en psychisch welzijn en een slechte financiële situatie, dan wordt men kwetsbaar. Als problemen zich opstapelen en langer aanhouden, maar vooral als de steun uit de omgeving wegvalt, kan de situatie snel verslechteren en dreigt sociale uitsluiting. Ondanks het toenemend aantal meldingen bij het Meldpunt Zorg en Overlast, de stijgende lijn in het aantal geregistreerde incidenten huiselijk geweld bij de politie en de regionale aanpak van dreigende huisuitzettingen, blijft een groot deel van deze kwetsbare groep buiten beeld.
37
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Coronaire hartziekten, beroertes en angst- en depressiestoornissen leiden tot grootste ziektelast in de samenleving De ziektelast in een samenleving wordt vooral bepaald door de ziekten waaraan men op jonge leeftijd overlijdt en/of ziekten die de kwaliteit van leven sterk aantasten. Coronaire hartziekten en beroertes staan bovenaan de lijst van de top tien van ziekten met de grootste ziektelast. Ze leiden zowel tot een hoge vroegtijdige sterfte als tot relatief veel verlies aan kwaliteit van leven. Angststoornissen en depressies leveren eveneens een grote bijdrage aan de ziektelast omdat ze voor veel verlies van kwaliteit van leven zorgen bij veel mensen. Ook diabetes, longkanker, COPD, artrose en dementie komen in de top tien voor. Ongevalsletsel staat bij mannen in de top tien van grootste ziektelast en borstkanker staat bij vrouwen in de top tien.
Wat is gezondheid? Om lokaal en regionaal gezondheidsbeleid te kunnen ontwikkelen, is kennis van de gezondheidstoestand in de regio essentieel. Het gaat dan om antwoorden op vragen als: hoe lang leven we en hoe lang leven we in goede gezondheid? Wat zijn de ziekten en aandoeningen met de grootste impact? Komen er in Midden-Holland bepaalde ziekten en aandoeningen meer voor dan in andere Nederlandse regio’s en zijn er in Midden-Holland nog verschillen tussen gemeenten? In dit hoofdstuk wordt de gezondheid van de bevolking in Midden-Holland aan de hand van een aantal indicatoren beschreven. In paragraaf 1.2 is het uitgewerkte volksgezondheidsmodel beschreven, dat de onderlinge samenhang tussen de verschillende indicatoren weergeeft. Paragraaf 3.1 vermeldt cijfers over levensverwachting en sterfte. Lichamelijke gezondheid (paragraaf 3.2), psychische gezondheid (paragraaf 3.3), sociale gezondheid (paragraaf 3.4) en ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid (paragraaf 3.5) geven inzicht in de gezondheidssituatie van de inwoners. In paragraaf 3.6 komen de kwaliteit van leven aan bod en de ziekten met de grootste bijdrage aan de ziektelast in de bevolking. In paragraaf 3.7 worden verschillen tussen gemeenten in Midden-Holland in beeld gebracht en paragraaf 3.8 beschrijft de trends in de belangrijkste ziekten en aandoeningen in Nederland. De gegevens zijn gebaseerd op diverse bronnen. Aanvullende informatie over de gezondheid is te vinden in de Gezondheidsatlas van de GGD Hollands Midden (www.gezondheidsatlashollandsmidden.nl), het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl) en de Nationale Atlas Volksgezondheid (www.zorgatlas.nl).
38
H OE STAAT H E T ME T DE G E ZO N DH E I D I N MI DDE N - H O L L A N D?
Tekstblok 3.1: Overzicht van gehanteerde gezondheidsmaten Wat is levensverwachting? De levensverwachting van personen die in een bepaald jaar geboren zijn, is het aantal jaren dat zij kunnen verwachten te leven op basis van de sterftekansen in dat jaar en onder de aanname dat de sterftekansen gelijk zullen blijven. Wat is gezonde levensverwachting? De gezonde levensverwachting is het aantal levensjaren dat iemand kan verwachten in goede gezondheid door te brengen. De lengte en de kwaliteit van het leven worden hierin gecombineerd. De kwaliteit van het leven wordt weergegeven met drie gezondheidsindicatoren die ieder een bepaald type gezonde levensverwachting opleveren: levensverwachting in goed ervaren gezondheid; levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen; levensverwachting in goede geestelijke gezondheid. Voor de levensverwachting in goed ervaren gezondheid is het aantal ‘gezonde’ jaren bepaald op basis van het percentage personen dat op de vraag naar de ervaren gezondheid de antwoorden ‘goed’ of ‘zeer goed’ gaf. ‘Ongezond’ zijn degenen die ‘gaat wel’, ‘soms goed en soms slecht’ of ‘slecht’ hebben geantwoord. Hierbij krijgt ‘gaat wel’ het label lichte ongezondheid; ‘soms goed en soms slecht’ matige ongezondheid en ‘slecht’ ernstige ongezondheid. Voor de berekening van de levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen zijn gegevens gebruikt over langdurige lichamelijke beperkingen in tien activiteiten op het terrein van horen, zien, mobiliteit en algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Personen zijn geclassificeerd als ‘beperkt’ wanneer zij aangaven één of meer van deze activiteiten niet of met veel moeite te kunnen uitvoeren. Voor de levensverwachting in goede geestelijke gezondheid is gebruik gemaakt van de ‘Affect Balance Scale’. Deze bestaat uit vijf items over negatieve gevoelens (eenzaam, rusteloos, verveeld, depressief, van streek). Het aantal ‘ongezonde’ jaren is bepaald op basis van het percentage personen dat vaak of erg vaak last had van één of meer van deze vijf gevoelens. Wat is kwaliteit van leven? Kwaliteit van leven is een samenvattende maat voor het functioneren van personen op fysiek, psychisch en sociaal gebied en hoe personen dit waarderen (een subjectieve evaluatie daarvan). Vaak wordt kwaliteit van leven gemeten met behulp van de ‘Short-Format 12 vragenlijst’ (SF-12). De SF-12 is een internationale set van twaalf vragen die een score berekent voor zowel de fysieke als de mentale gezondheid. Het CBS maakt in de landelijke gezondheidsenquête (POLS) gebruik van de SF-12 en beschikt over Nederlandse gemiddelden en over gemiddelden van alle GGD-regio’s. Wat is prevalentie en incidentie? De prevalentie is het aantal personen dat een bepaalde ziekte heeft op een bepaald moment (puntprevalentie) of de ziekte in een bepaalde periode heeft gehad (bijvoorbeeld jaarprevalentie). De incidentie geeft het aantal nieuwe gevallen van een bepaalde ziekte of nieuwe personen met de ziekte weer in een bepaalde periode. Wat is ziektelast, wat is een DALY? De ziektelast is de hoeveelheid gezondheidsverlies in een populatie die veroorzaakt wordt door ziekten. De ziektelast wordt uitgedrukt in ‘Disability Adjusted Life Years’ (DALY’s). Het aantal DALY’s per ziekte is opgebouwd uit twee componenten die bij elkaar worden opgeteld: 1. het aantal levensjaren verloren door vroegtijdige sterfte als gevolg van de ziekte; 2. het aantal jaren geleefd met de ziekte, gewogen voor de ernst hiervan. Deze component wordt aangeduid met de term ‘ziektejaarequivalenten’.
39
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Het concept is ontwikkeld door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). In de berekening van DALY’s worden vier belangrijke aspecten van ziekten meegenomen: het aantal mensen dat aan de ziekte lijdt, de ernst van de ziekte, de sterfte eraan en de leeftijd waarop de sterfte optreedt. Het totale verlies aan gezondheid kan hierdoor toegeschreven worden aan specifieke ziekten. Het gaat bij de berekening van ziektelast vooral om de gevolgen van ziekten die dicht bij de patiënt zelf blijven (pijn, beperkingen, geestelijke gesteldheid). Bij de DALY-berekening wordt nauwelijks meegenomen in hoeverre ziekten de deelname aan het maatschappelijk leven beperken, of wat de invloed is van bepaalde ziekten op de omgeving van de patiënt (partner, kinderen, samenleving). Wat is psychisch ongezond? Het meten van geestelijke gezondheid van de algemene bevolking gebeurt in Nederland voornamelijk met de ‘Mental Health Inventory’ (MHI). Bij afname van de MHI worden zowel positieve als negatieve vragen gesteld. In het Nederlands is alleen de versie met vijf vragen beschikbaar (MHI-5). Deze bestaat uit de volgende vragen: ‘Voelde u zich erg zenuwachtig?’, ‘Zat u zo erg in de put dat niets u kon opvrolijken?’, ‘Voelde u zich kalm en rustig?’, ‘Voelde u zich neerslachtig en somber?’, ‘Voelde u zich gelukkig?’. Vanaf 2001 wordt de MHI-5 meegenomen in de landelijke gezondheidsenquête ‘Permanent Onderzoek Leefsituatie’ (POLS) van het CBS. Psychische stoornissen worden niet opgespoord met dit instrument. (Bron: Van Bon-Martens et al., 2006)
3.1
Levensverwachting en sterfte
Levensverwachting Hollands Midden hoger dan Nederland De gemiddelde levensverwachting in Nederland voor de periode 2005-2008 is 80,1 jaar. Voor Hollands Midden is dat 80,9 jaar. Ter illustratie: de levensverwachting per GGD-regio varieert van 79,3 jaar tot 81,2 jaar (figuur 3.1). Uitgesplitst naar mannen en vrouwen is de levensverwachting in Hollands Midden 78,8 jaar voor mannen en 82,7 jaar voor vrouwen. Daarmee is de levensverwachting zowel voor mannen als voor vrouwen in Hollands Midden hoger dan gemiddeld in Nederland (CBS, gegevens bewerkt door het RIVM op www.zorgatlas.nl). De levensverwachting neemt nog steeds toe De totale levensverwachting in Midden-Holland is in de periode 1995-2008 voor mannen gestegen met 2,8 jaar en voor vrouwen met 1,2 jaar (tabel 3.1, vanaf 2005 op basis van cijfers van Hollands Midden). Een soortgelijke stijging is ook voor Nederland waargenomen (respectievelijk 3,0 en 1,7 jaar). Echter, de levensverwachting in goed ervaren gezondheid en de levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen laten een lichte daling zien, zowel in Midden-Holland als in Nederland. We brengen dus meer jaren door met beperkingen en met een minder goed ervaren gezondheid1. De levensverwachting 1
De negatieve ontwikkeling van een dalende levensverwachting in goede gezondheid en levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen is voor Midden-Holland waarschijnlijk minder negatief dan de cijfers laten zien. Dit heeft te maken met het feit dat de meest recente cijfers betrekking hebben op de regio Hollands Midden, dus op de regio die ontstaan is na de fusie tussen Midden-Holland en Zuid-Holland Noord. De levensverwachting in Midden-Holland vóór de fusie was hoger dan die in Zuid-Holland Noord, dus door het samenvoegen van de regio’s lijkt het alsof de levensverwachting in Midden-Holland zich in negatieve zin ontwikkelt.
40
H OE STAAT H E T ME T DE G E ZO N DH E I D I N MI DDE N - H O L L A N D?
Jaren (gemiddelde is 80,1) 79,0 - 79,5 79,5 - 80,0 80,0 - 80,5 80,5 - 81,0 81,0 - 81,5
Figuur 3.1: Levensverwachting per GGD-regio in de periode 2005-2008 (Bron: CBS, gegevens bewerkt door het RIVM op www.zorgatlas.nl).
in goede geestelijke gezondheid laat een sterke stijging zien, zowel voor mannen als voor vrouwen in Midden-Holland. Deze ontwikkeling is ook landelijk zichtbaar. Sterfte Hollands Midden lager dan in Nederland Gegevens over sterfte zijn alleen beschikbaar voor Hollands Midden en niet voor Midden-Holland. In Hollands Midden overleden gemiddeld 5.604 personen per jaar in de periode 2005-2008. Als rekening wordt gehouden met verschillen in geslacht en leeftijdsopbouw ten opzichte van de Nederlandse bevolking, dan is de sterfte in Hollands Midden 68,2 per 10.000 personen per jaar over de periode 2005-2008. Dit is significant lager dan voor heel Nederland (72,1 per 10.000). Ter vergelijking: de laagste sterfte vinden we in regio’s in het westen van Nederland. De hoogste sterfte is te zien in Zuid-Limburg. In figuur 3.2 is de totale sterfte over de periode 2005-2008 in de verschillende GGDregio’s in Nederland weergegeven. In de kaart is de gestandaardiseerde sterfte weergegeven waarbij gecorrigeerd is voor verschillen in leeftijd en geslacht. De zo verkregen waarden worden ‘Comparitive Mortality Figures’ genoemd (CMF’s). De sterfte in heel Nederland is gesteld op 100. Een gestandaardiseerde sterfte boven of onder de 100 duidt op respectievelijk een hogere of lagere sterfte dan in Nederland.
41
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 3.1: Verandering in verschillende soorten levensverwachting in Midden-Holland en Hollands Midden over de periode 1995-2008 (Bronnen: CBS, gegevens bewerkt door het RIVM op www.zorgatlas.nl; Van Lier, 2006). 0LGGHQ+ROODQG
+ROODQGV0LGGHQ
0LGGHQ+ROODQG
PDQQHQ LQMDUHQ
YURXZHQ LQMDUHQ
PDQQHQ LQMDUHQ
YURXZHQ LQMDUHQ
PDQQHQ LQMDUHQ
YURXZHQ LQMDUHQ
7RWDDO
,QJRHGHUYDUHQJH]RQGKHLG
=RQGHUOLFKDPHOLMNHEHSHUNLQJHQ
,QJRHGHJHHVWHOLMNHJH]RQGKHLG
/HYHQVYHUZDFKWLQJ
9RRUGHSHULRGHKHEEHQGHFLMIHUVEHWUHNNLQJRS+ROODQGV0LGGHQ 9RRUGHSHULRGH]LMQJHHQFLMIHUVEHVFKLNEDDUYRRUGHOHYHQVYHUZDFKWLQJ]RQGHUOLFKDPHOLMNHEHSHUNLQJHQHQYRRUGH OHYHQVYHUZDFKWLQJLQJRHGHJHHVWHOLMNHJH]RQGKHLG
&0) !
Figuur 3.2: Totale sterfte per GGD-regio in de periode 2005-2008 (Bron: CBS, gegevens bewerkt door het RIVM op www.zorgatlas.nl).
Hart- en vaatziekten en kwaadaardige nieuwvormingen de belangrijkste doodsoorzaken Kwaadaardige nieuwvormingen (31% van de totale sterfte) en hart- en vaatziekten (28%) zijn de belangrijkste groepen van doodsoorzaken in Hollands Midden (met kwaadaardige nieuwvormingen wordt kanker bedoeld). Ziekten van de ademhalingsorganen hebben met 11% eveneens een groot aandeel in de totale sterfte in Hollands Midden. In Nederland vormen hart- en vaatziekten en kanker de belangrijkste doodsoorzaken, waarbij in 2007 kanker hart- en vaatziekten heeft ingehaald. In Hollands Midden vormen hart- en vaatziekten wel de belangrijkste doodsoorzaak bij vrouwen, onder mannen is dit kanker (tabel 3.2).
42
H OE STAAT H E T ME T DE G E ZO N DH E I D I N MI DDE N - H O L L A N D?
Tabel 3.2: Sterfte voor een aantal belangrijke ziekten en aandoeningen in Nederland en in Hollands Midden over de periode 2005-2008 (Bron: CBS, gegevens bewerkt door het RIVM op www.zorgatlas.nl)1. +ROODQGV0LGGHQ
=LHNWHRIDDQGRHQLQJ
1HGHUODQG
PDQQHQ VWHUIWHSHU
YURXZHQ VWHUIWHSHU
WRWDDO VWHUIWHSHU
WRWDDO VWHUIWHSHU
=LHNWHQYDQKDUWHQYDDWVWHOVHO
%HURHUWH&9$
$FXXWKDUWLQIDUFW
/RQJNDQNHU
'LNNHGDUPNDQNHU
%RUVWNDQNHUYURXZHQ
3URVWDDWNDQNHUPDQQHQ
&23'
/RQJRQWVWHNLQJSQHXPRQLH
.ZDDGDDUGLJHQLHXZYRUPLQJHQNDQNHU
=LHNWHQDGHPKDOLQJVRUJDQHQ
'LDEHWHVPHOOLWXV
1LHWQDWXXUOLMNHGRRGVRRU]DNHQ
$FFLGHQWHOHYDO
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWKRJHUGDQJHPLGGHOGLQ1HGHUODQGJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQJHPLGGHOGLQ1HGHUODQG JHFRUULJHHUGYRRUOHHIWLMGHQJHVODFKW
Voor een aantal belangrijke specifieke doodsoorzaken geldt dat de sterfte in Hollands Midden significant lager is dan in Nederland (tabel 3.2 en bijlage 3). Dit geldt vooral voor verschillende ziekten van het hart- en vaatstelsel en voor niet-natuurlijke doodsoorzaken. Alleen de sterfte aan longontsteking is in Hollands Midden significant hoger dan in Nederland. Er is geen verklaring waarom sterfte aan longontsteking in Hollands Midden meer voorkomt dan in Nederland.
3.2
Lichamelijke gezondheid
Sterftecijfers geven slechts een beperkt zicht op de ziekten en aandoeningen in de bevolking. Een belangrijke aanvulling hierop vormen de prevalentie- en incidentiecijfers (zie tekstblok 3.1 voor definities) die afkomstig zijn uit zorgregistraties en gezondheidsenquêtes.
3.2.1
Ziekten en aandoeningen op basis van zorgregistraties
Op basis van verschillende zorgregistraties, zoals huisartsenregistraties en ziekenhuisregistraties kan worden geschat welke ziekten en aandoeningen het meest voorkomen. Analyse van deze zorgregistraties levert schattingen van landelijke prevalentie- en incidentiecijfers. Deze zijn gepubliceerd in de nationale VTV (Hoeymans et al., 2010) en in het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl). Op grond van demografische cijfers uit Midden-Holland zijn deze landelijke cijfers ‘vertaald’
43
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 3.3: Top tien van de meest voorkomende chronische ziekten (jaarprevalentie niet-acute ziekten; absoluut en per 1.000 inwoners) in Midden-Holland in 2009 (Bron: Hoeymans et al., 2010, gegevens bewerkt door GGD Hollands Midden). DDQWDO]LHNHQSHU LQZRQHUV
DEVROXXWDDQWDO]LHNHQ =LHNWHRIDDQGRHQLQJ
PDQQHQ
YURXZHQ
WRWDDO
WRWDDO
$UWURVHNQLHKHXSRYHULJ
'LDEHWHVPHOOLWXV
&RURQDLUHKDUW]LHNWHQ
2XGHUGRPVHQODZDDLGRRIKHLG
*H]LFKWVVWRRUQLVVHQ
$VWPD
'HSUHVVLH
&KURQLVFKHEURQFKLWLV&23'
%HURHUWH
2VWHRSRURVH
LQGH]HWDEHO]LMQDIJHURQGHFLMIHUVZHHUJHJHYHQNOHLQHUGDQRSWLHQWDOOHQHQJURWHUGDQRSKRQGHUGWDOOHQ
naar de bevolking van Midden-Holland. Voor de meeste ziekten wordt hiermee een redelijke indicatie van de prevalentie en incidentie in Midden-Holland verkregen. Voor ziekten waarvan bekend is dat er grote regionale verschillen bestaan, geldt dit echter niet. Er kan op basis van deze schattingen geen inzicht worden verkregen in eventuele bestaande verschillen tussen de regio en het Nederlands gemiddelde. Artrose, diabetes en coronaire hartziekten zijn de meest voorkomende ziekten In tabel 3.3 en 3.4 staat de top tien van respectievelijk chronische aandoeningen en (sub)acute ziekten met de hoogste jaarprevalentie (totaal aantal mensen dat de ziekte in 2009 had, zie ook tekstblok 3.1) in Midden-Holland. Deze cijfers zijn berekend door landelijke cijfers te corrigeren voor geslacht en leeftijdsopbouw zoals die in MiddenHolland voorkomen. De chronische aandoeningen die het meest voorkomen zijn: artrose, diabetes mellitus, coronaire hartziekten (aandoeningen die worden veroorzaakt door afwijkingen in de kransslagaders) en ouderdoms- en lawaaidoofheid met allemaal 10.000 tot 11.000 patiënten. Hierbij hoort wel de kanttekening dat de cijfers afkomstig zijn uit zorgregistraties. Er is hierdoor sprake van onderschatting omdat niet altijd contact wordt gezocht met de zorg. Dat geldt vooral voor psychische aandoeningen zoals depressie en angststoornissen. Dat een aantal belangrijke infectieziekten niet meer tot de meest voorkomende ziekten in Nederland behoort, is te danken aan het uitgebreide systeem van infectieziektebestrijding en ziektepreventie in Nederland. Toch heeft Nederland, en dus ook MiddenHolland, nog steeds te maken met de dreiging van infectieziekten (tekstblok 3.2). De (sub)acute ziekten met de hoogste incidentie zijn: bovenste luchtweginfecties, neken rugaandoeningen, urineweginfecties, privé-ongevallen, onderste luchtweginfecties en contacteczeem. Dit zijn over het algemeen gezondheidsproblemen met een korte duur. Medische behandeling na een verkeersongeval staat ook in de top tien. In tekst-
44
H OE STAAT H E T ME T DE G E ZO N DH E I D I N MI DDE N - H O L L A N D?
Tabel 3.4: Top tien van de meest voorkomende (sub)acute ziekten (incidentie; absoluut en per 1.000 inwoners) in Midden-Holland in 2009 (Bron: Hoeymans et al., 2010, gegevens bewerkt door GGD Hollands Midden). DDQWDO]LHNHQSHU LQZRQHUV
DEVROXXWDDQWDO]LHNHQ =LHNWHRIDDQGRHQLQJ
PDQQHQ
YURXZHQ
WRWDDO
WRWDDO
1HNHQUXJDDQGRHQLQJHQ
$FXWHXULQHZHJLQIHFWLHV
3ULYpRQJHYDOOHQPHGLVFKEHKDQGHOG
,QIHFWLHVYDQGHRQGHUVWHOXFKWZHJHQ
&RQWDFWHF]HHP
6SRUWRQJHYDOOHQPHGLVFKEHKDQGHOG
,QIHFWLHVPDDJGDUPNDQDDO
,QIOXHQ]D
9HUNHHUVRQJHYDOOHQPHGLVFKEHKDQGHOG
,QIHFWLHVYDQGHERYHQVWHOXFKWZHJHQ
LQGH]HWDEHO]LMQDIJHURQGHFLMIHUVZHHUJHJHYHQNOHLQHUGDQRSWLHQWDOOHQHQJURWHUGDQRSKRQGHUGWDOOHQ
blok 3.3 wordt ingegaan op de verkeersveiligheid en het aantal verkeersongevallen in Hollands Midden. Infectieziekten in Hollands Midden: meest recente uitbraak H1N1 (‘Mexicaanse Griep’) Infectieziekten zijn ziekten die worden veroorzaakt door micro-organismen. Dit kunnen bacteriën, virussen, parasieten of schimmels zijn. De overdracht van micro-organismen vindt plaats op een directe of indirecte manier. Verkoudheid bijvoorbeeld wordt direct van mens op mens overgedragen door hoesten of niezen. Indirecte besmetting vindt plaats door bijvoorbeeld het drinken van water of het eten van voedsel dat ziekteverwekkers bevat. De GGD houdt zich bezig met het opsporen, bestrijden en voorkómen van infectieziekten (tekstblok 3.2). Bij melding van een infectieziekte wordt er soms een bron- en contactonderzoek uitgevoerd. De GGD probeert dan te achterhalen waar de besmetting is opgelopen (bron) en wie er mogelijk nog meer besmet is (contacten). Vervolgens worden maatregelen genomen om verdere besmetting tegen te gaan. In 2009 was er sprake van een H1N1-pandemie (‘Mexicaanse Griep’). Dit betreft een griepvirus dat anders is dan al eerder bekende menselijke griepvirussen. Het virus bevat delen van varkens-, vogel- en menselijke griepvirussen. In Hollands Midden zijn in de beginfase van de uitbraak 177 meldingen gedaan; landelijk werden er in deze periode 3.415 gevallen gemeld. Landelijk gezien ligt de regio Hollands Midden iets onder het gemiddeld aantal H1N1-meldingen (20,7 versus 23,3 meldingen per 100.000 personen in het jaar 2009) (CIb, 2009). Vanaf 15 augustus 2009 veranderde de status van H1N1 in niet-meldingsplichtig en over de periode na deze datum zijn geen gegevens meer beschikbaar. Wel was melding nog verplicht als ziekenhuisopname nodig was. Tot en met 23 december 2009 zijn er landelijk 2.156 ziekenhuisopnamen ten gevolge van H1N1 gemeld, waarvan 72 in Hollands Midden (Mulder, 2010a).
45
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tekstblok 3.2: Betere bestrijding van infectieziekten door samenwerking Dankzij de groeiende welvaart, goede infrastructuur (onder andere waterleiding en riolering), hoge ontwikkelingsgraad en doelmatige zorg en preventie (zoals het Rijksvaccinatieprogramma) zijn infectieziekten in Nederland sterk teruggedrongen. De natuurlijke, vaak snelle evolutie van ziekmakende micro-organismen, het ontstaan van nieuwe ziekteverwekkers en het toenemende risico op snelle verspreiding daarvan door voortschrijdende globalisering, leiden wereldwijd echter tot elkaar steeds sneller opvolgende uitbraken van infectieziekten. De recente epidemieën van nieuwe infectieziekten als H1N1 (Nieuwe Influenza A, ook wel ‘Mexicaanse Griep’ genoemd) en vogelgriep enerzijds en de mondiale toename van een ‘oude’ ziekte als tuberculose anderzijds maken dit ondubbelzinnig duidelijk. Ook Nederland is kwetsbaar op dat gebied. De behoefte aan regionale en (inter)nationale samenwerking en afstemming op het terrein van de infectiebestrijding is de laatste jaren sterk toegenomen door de volgende factoren: veranderd reis-, consumptie- en seksueel gedrag; intensieve landbouw en veeteelt; grootschalige import en export; verdwijnen van de grenzen met Oost-Europa en instroom van arbeidskrachten uit die regio; de dreiging van bioterrorisme. Uiteraard heeft het niveau waarop de dreiging of kwetsbaarheid zich afspeelt gevolgen voor de schaalgrootte van die bestrijding. Wereldwijde dreigingen vragen om maatregelen op mondiaal niveau. Uitbraken die zich alleen in Nederland of Midden-Holland voordoen vragen om maatregelen op nationale of regionale schaal. Naast een goede voorbereiding op het voorspelbare is dus ook alertheid op het ‘onvoorspelbare’ noodzakelijk, bijvoorbeeld door vroegtijdige signalering van plotselinge toenames van infectieziekten (surveillance). Tevens moet worden ingezet op een flexibel bestrijdingsapparaat en op samenwerking tussen deskundigen binnen de regio, landelijk en in het buitenland. Daarbij moet rekening worden gehouden met een mogelijk langdurige inzet en motivatie van gezondheidswerkers en autoriteiten bij bestrijding en preventie van uitbraken van infectieziekten. Om al deze ontwikkelingen het hoofd te bieden, heeft de infectieziektebestrijding, die in Nederland op lokaal (gemeentelijk) niveau wordt uitgevoerd, behoefte aan een verankering in een landelijke structuur. Hierin voorziet sinds 2005 het door de minister van VWS in dat jaar opgerichte Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) bij het RIVM. Het CIb adviseert de minister bij het vaststellen van het rijksbeleid voor preventie en bestrijding van infectieziekten en voert tevens inhoudelijk de leiding bij het bestrijden van landelijke infectieziektecrises. Ook treedt het CIb op als ketenregisseur, vormt het de professionele schakel tussen praktijk, wetenschap en beleid en is het als zodanig gezaghebbend voor de lokale uitvoerders in de infectieziektebestrijding. De Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) is onderdeel van het CIb. Eén van de taken van het LCI is de ontwikkeling van richtlijnen en draaiboeken en de implementatie hiervan. Daarnaast zijn landelijk zeven samenwerkingsverbanden tussen GGD’en opgezet, van waaruit een regionale coördinatie van de infectieziektebestrijding plaatsvindt. De GGD Hollands Midden werkt daarin nauw samen met de andere Zuid-Hollandse GGD’en. Vanuit deze samenwerking is een schaalvergroting van de tuberculosebestrijding in de provincie ZuidHolland opgezet, evenals de opzet van laagdrempelige curatieve bestrijding van seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA’s) (paragraaf 5.1.2). Ook collectieve preventie op gebied van infectieziektebestrijding en het bevorderen en waarborgen van de kwaliteit van medischmicrobiologische diagnostiek op lokaal niveau wordt door de GGD’en gezamenlijk opgepakt.
46
H OE STAAT H E T ME T DE G E ZO N DH E I D I N MI DDE N - H O L L A N D?
Tekstblok 3.3: Verkeersveiligheid, verkeersongevallen en rijden onder invloed Verschillende overheden werken aan de verkeersveiligheid. Zo zorgt het ministerie van Verkeer en Waterstaat voor algemene maatregelen, zoals wetgeving, voorlichting en handhaving. Daarnaast zorgt het ministerie voor de inrichting van de rijkswegen en faciliteert zij lagere overheden met kennis en financiering. Regionale overheden (gemeenten) zijn verantwoordelijk voor het inrichten van hun eigen wegen en stellen regionale verkeers- en vervoersplannen op (Deuning, 2009a). De politie werkt mee aan de verbetering van de verkeersveiligheid door het tegengaan van verkeersovertredingen op basis van de wet- en regelgeving. In 2008 zijn 4.883 verkeersongevallen in Hollands Midden geregistreerd De politie registreert de verkeersongevallen in Nederland en verstrekt deze gegevens aan de Adviesdienst Verkeer en Vervoer (AVV) van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Indien de politie niet wordt gewaarschuwd, wordt een ongeval niet geregistreerd. In Nederland zijn in 2008 in totaal 104.685 ongevallen geregistreerd, dat zijn 6,38 ongevallen per 1.000 inwoners. In Hollands Midden zijn in 2008 4.883 ongevallen geregistreerd, wat neerkomt op 6,45 ongevallen per 1.000 inwoners (tabel in dit tekstblok). Dat is vergelijkbaar met gemiddeld in Nederland. Ten opzichte van 2007 is het aantal verkeersongevallen in Nederland in 2008 met 15% gedaald, het aantal verkeersslachtoffers daalde met 9%. Vijf procent van de geregistreerde verkeersongevallen betreft een jongere van 12 tot en met 17 jaar. In verhouding zijn jongeren bij minder verkeersongelukken betrokken dan gemiddeld (4,00 ongevallen per 1.000 12- tot en met 17-jarigen ten opzichte van 6,38 voor alle inwoners). Het betreft bij jongeren vaker ongevallen met lichtgewonden. Verkeersongevallen in de regio Hollands Midden, absoluut en per 1.000 inwoners1 in 2008 (Bron: AVV op www.nationaalkompas.nl ). WRWDOHEHYRONLQJ
EHYRONLQJYDQWPMDDU
DEVROXXW
DDQWDOSHU LQZ
DEVROXXW
DDQWDOSHULQZ WPMDDU
2QJHYDOOHQPHWGRGHOLMNHVODFKWRIIHUV
2QJHYDOOHQPHW]LHNHQKXLVJHZRQGHQ
2QJHYDOOHQPHWOLFKWJHZRQGHQ
2QJHYDOOHQPHWPDWHULsOHVFKDGH
7RWDDODDQWDORQJHYDOOHQ
GHDDQWDOOHQLQGHWDEHOJHYHQQLHWGHZHUNHOLMNHDDQWDOOHQRQJHYDOOHQZHHU$OOHHQLQGLHQGHSROLWLHZRUGWJHZDDUVFKXZG ZRUGWHHQRQJHYDOJHUHJLVWUHHUG,QGHSUDNWLMNEOLMNWGDWGHRQJHYDOOHQUHJLVWUDWLHDIKDQNHOLMNLVYDQGHHUQVWYDQKHWRQJHYDO 'HXQLQJD
Percentage rijders onder invloed in Hollands Midden in 2008 weer gestegen Geschat wordt dat rijden onder invloed van alcohol mede verantwoordelijk is voor 25% van de verkeersdoden in Nederland, al dan niet in combinatie met drugs. Een exact percentage is niet bekend omdat lang niet alle slachtoffers van wegverkeersongevallen op alcoholgebruik worden gecontroleerd (Deuning, 2008a). De AVV doet jaarlijks onderzoek naar het rijden onder invloed van alcohol. In samenwerking met de politie worden alcoholcontroles uitgevoerd in de 25 politieregio’s. Per politieregio worden minimaal 2 controles per jaar uitgevoerd. Van alle bestuurders die staande worden gehouden, wordt een blaastest afgenomen. Wanneer een bestuurder een bloedalcoholgehalte heeft van meer dan 0,5‰ dan is hij/zij in overtreding (Deuning, 2007a). In de periode 1999-2006 is het percentage overtreders in Nederland gedaald van 4,2% naar 3,0%. In Hollands Midden is deze daling ook waargenomen: tussen 1999 en 2005 daalde het percentage van 5,2% naar 2,7%. In 2008 was echter weer een stijging te zien en lag het percentage op 4,0%.
47
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Veel gevallen van kinkhoest in 2009 Naast de H1N1-gevallen zijn er in 2009 in Hollands Midden ook relatief veel gevallen van kinkhoest gemeld (413). Met 54,5 gevallen per 100.000 persoonsjaren ligt dit aantal hoger dan gemiddeld in Nederland (39,4 per 100.000 persoonsjaren). Bacillaire dysenterie en hepatitis B kwamen in 2009 in Hollands Midden minder vaak voor dan gemiddeld in Nederland. In 2009 werden in Hollands Midden 36 tuberculosepatiënten gediagnosticeerd. Het aantal nieuwe patiënten is nagenoeg onveranderd ten opzichte van 2008, terwijl er landelijk een toename van het aantal patiënten werd gezien (Registratie infectieziekten GGD HM, 2009). Vanaf augustus 2007 is er een toename in de circulatie van het bofvirus in Nederland, vooral in de gemeenten van de ‘bible belt’, waar relatief minder mensen gevaccineerd zijn tegen de bof. Omdat de bof op dat moment nog niet meldingsplichtig was, is de beschikbaarheid van kwantitatieve gegevens gering.
3.2.2
Ziekten en aandoeningen op basis van zelfrapportage
Om de ziekte en gezondheid van mensen te beschrijven, kunnen ook zelfgerapporteerde gegevens worden gebruikt. Voor zelfgerapporteerde (on)gezondheid wordt aan mensen gevraagd hoe ze zich voelen en welke ziekten of aandoeningen ze in de afgelopen twaalf maanden hebben gehad (al dan niet door een arts vastgesteld). Door de GGD Hollands Midden zijn in het kader van de Gezondheidsmonitor MiddenHolland bij vier doelgroepen (inwoners van 4 tot en met 12 jaar, 12 tot en met 18 jaar, 19 tot en met 64 jaar en zelfstandig wonende 65-plussers) regionale enquêtes afgenomen. Met de gezondheidsenquête van het Periodiek Onderzoek Leefsituatie (POLS) verzamelt het CBS landelijke gegevens. Meest voorkomende aandoeningen onder jongeren zijn allergie en astma, onder volwassenen migraine en hoge bloeddruk en onder ouderen gewrichtsslijtage en hoge bloeddruk Bij kinderen van 4 tot en met 12 jaar en jongeren van 12 tot en met 18 jaar zijn astma of bronchitis en eczeem twee aandoeningen die vaak worden gerapporteerd. Daarnaast rapporteren jongeren vaak migraine. Opvallend is het hoge percentage kinderen en jongeren dat een allergie rapporteert (tabel 3.5). Migraine, hoge bloeddruk, astma, aandoeningen van rug, nek en schouder en artrose worden door de volwassenen het meest genoemd (tabel 3.5). De helft (49%) van de volwassenen van 19 tot en met 64 jaar in Midden-Holland rapporteert tenminste één van de nagevraagde chronische aandoeningen te hebben of te hebben gehad in het afgelopen jaar. Een kwart geeft aan dat zij door een aandoening worden belemmerd bij het uitvoeren van dagelijkse bezigheden. Hoge bloeddruk, artrose, diabetes mellitus, rugklachten en osteoporose worden door ouderen het meest genoemd (tabel 3.5). Acht op de tien ouderen (81%) in MiddenHolland rapporteert tenminste één van de nagevraagde chronische aandoeningen te hebben of te hebben gehad in het afgelopen jaar en de helft wordt hierdoor belemmerd bij het uitvoeren van dagelijkse bezigheden. Feitelijk bezien is hoge bloeddruk geen ziekte, maar een determinant van gezondheid (in hoofdstuk 4 komen we hierop terug).
48
H OE STAAT H E T ME T DE G E ZO N DH E I D I N MI DDE N - H O L L A N D?
Tabel 3.5: Zelfgerapporteerde aandoeningen in Midden-Holland per leeftijdsgroep (Bronnen: GGD HM, 2006, 2008 en 2009). =LHNWHRIDDQGRHQLQJ $DQJHERUHQKDUWDDQGRHQLQJ
WP MDDU
WP MDDU
WP MDDU
SOXVVHUV
%HURHUWHKHUVHQEORHGLQJKHUVHQLQIDUFWRI7,$
+DUWLQIDUFW
$QGHUHHUQVWLJHKDUWDDQGRHQLQJ]RDOV KDUWIDOHQRIDQJLQDSHFWRULV
+RJHEORHGGUXN
9HUQDXZLQJYDQGHEORHGYDWHQLQGHEXLN RIEHQHQJHHQVSDWDGHUHQ
(HQYRUPYDQNDQNHU
'LDEHWHV0HOOLWXV
$VWPDFKURQLVFKHEURQFKLWLVORQJHPI\VHHPRI&$5$&23'
$OOHUJLH
(UQVWLJHRIKDUGQHNNLJHGDUPVWRRUQLVVHQODQJHUGDQPDDQGHQ %XLNNODFKWHQODQJHUGDQPDDQGHQ 2QYULMZLOOLJXULQHYHUOLHV &KURQLVFKHF]HHP
3VRULDVLV
&KURQLVFKHJHZULFKWVRQWVWHNLQJ
*HZULFKWVVOLMWDJHYDQKHXSHQRINQLHsQDUWURVH
2VWHRSRURVHERWRQWNDONLQJ
(UQVWLJHRIKDUGQHNNLJHDDQGRHQLQJYDQUXJLQFOKHUQLD
$QGHUHHUQVWLJHRIKDUGQHNNLJHDDQGRHQLQJ YDQGHQHNRIVFKRXGHU
$QGHUHHUQVWLJHRIKDUGQHNNLJHDDQGRHQLQJ YDQHOOHERRJSROVRIKDQG
&KURQLVFKHYHUPRHLGKHLG
0LJUDLQHRIUHJHOPDWLJHUQVWLJHKRRIGSLMQ
$'+'
$QRUH[LDRI%RXOLPLD1HUYRVD
'XL]HOLJKHLGPHWYDOOHQ
3URVWDDWNODFKWHQ
$DQGRHQLQJ]HQXZVWHOVHO
9HUVWDQGHOLMNHKDQGLFDS
0RWRULVFKHKDQGLFDS
&KURPRVRRPDIZLMNLQJ
QLHWEHVFKLNEDDU
Bijna een kwart van de ouderen in Midden-Holland geeft aan beperkingen te hebben op het gebied van mobiliteit Lichamelijk functioneren betreft het uitvoeren van lichamelijke en dagelijkse routineactiviteiten, zoals lopen, eten, aan- en uitkleden en boodschappen dragen. Moeilijkheden hiermee worden aangeduid met ‘beperkingen’. Dit kunnen beperkingen zijn op het gebied van horen, zien, mobiliteit en het vermogen om activiteiten van het dagelijks leven (ADL) uit te voeren (Van Gool et al., 2009). In Nederland heeft bijna 30% van de
49
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 3.6: Gerapporteerde aandoeningen in Nederland en in de regio Hollands Midden (0 jaar en ouder) in de periode 2005-2008 (Bron: CBS-POLS)1. =LHNWHRIDDQGRHQLQJ +RJHEORHGGUXN 0LJUDLQHRIHUQVWLJHKRRIGSLMQ
+ROODQGV0LGGHQ
1HGHUODQG
5XJDDQGRHQLQJ
*HZULFKWVVOLMWDJH
$VWPD
'LDEHWHVPHOOLWXV
+DUWLQIDUFWRRLW
%HURHUWHRRLW
JURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQJHPLGGHOGLQ1HGHUODQG
ouderen één of meer beperkingen (Hoeymans et al., 2010). Ook in Midden-Holland ligt dit percentage op 30%. Zes procent van de ouderen in Midden-Holland heeft gehoorproblemen en 7% problemen met het zicht. Bijna een kwart van de ouderen (23%) heeft problemen met de mobiliteit. Vijftien procent van de ouderen ervaart ADL-beperkingen: ouderen hebben de meeste moeite met traplopen (12%), zich verplaatsen buitenshuis (8%) en bij het zichzelf volledig wassen (4%) (GGD HM, 2009). Vergeleken met 2005 is het aantal ouderen met beperkingen licht gedaald van 33% naar 30%. Het aantal ouderen met problemen op het gebied van mobiliteit is echter gestegen, van 20% in 2005 naar 23% in 2009 (GGD HM, 2005 en 2009). Aandoeningen die relatief vaak samengaan met ADL-beperkingen zijn artrose en gewrichtsontstekingen, rugaandoeningen en slechtziendheid. Aandoeningen die vaak mobiliteitsbeperkingen tot gevolg hebben zijn slechtziendheid, slechthorendheid en rugaandoeningen (CBS-POLS). Inwoners uit Hollands Midden rapporteren minder gewrichtsslijtage en migraine Op basis van cijfers uit de landelijke gezondheidsenquête van het CBS kan een vergelijking worden gemaakt tussen de inwoners van de regio Hollands Midden en van Nederland, wat betreft zelfgerapporteerde aandoeningen. Inwoners van Hollands Midden rapporteren over het algemeen minder vaak gewrichtsslijtage en migraine of ernstige hoofdpijn dan het Nederlands gemiddelde (tabel 3.6).
3.3
Psychische gezondheid
Volgens de WHO voelen psychisch gezonde mensen zich goed, autonoom en competent. Ze zijn in staat om hun eigen intellectuele en emotionele mogelijkheden te benutten (Schoemaker, 2010). Psychische gezondheid is geen statisch gegeven. Vrijwel iedereen krijgt te maken met een periode waarin men last heeft van piekeren, stress, somberheid, depressie of eenzaamheid. Psychische klachten gaan vaak vanzelf over maar zijn soms ook een voorbode van een psychische stoornis. Dan kan er sprake zijn
50
H OE STAAT H E T ME T DE G E ZO N DH E I D I N MI DDE N - H O L L A N D?
van zichtbaar leed, een (gedeeltelijk) onvermogen tot functioneren en een verhoogd risico op sterfte, pijn en beperkingen. Een psychische stoornis kan ook, eventueel in combinatie met een cumulatie van andere risicofactoren zoals financiële problemen en uitkeringsgerechtigd of werkloos zijn, leiden tot kwetsbaarheid en sociale uitsluiting. Hierover valt meer te lezen in paragraaf 3.4 en paragraaf 5.4. Psychische stoornissen doen wat betreft omvang, gevolgen en klachten niet onder voor veel ernstige lichamelijke ziekten. Angststoornissen, depressie en alcoholafhankelijkheid gaan gepaard met veel verlies van kwaliteit van leven en staan in de top tien van ziekten en aandoeningen met de grootste ziektelast. In 2003 is 12,7 miljard, bijna een kwart van alle ziektekosten, uitgegeven aan psychische stoornissen. Daarnaast zijn de maatschappelijke kosten hoog, omdat psychische stoornissen een belangrijke oorzaak zijn van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid (Meijer, 2006). Hieronder wordt allereerst inzicht gegeven in de psychische gezondheid van de algemene bevolking. Daarna wordt een inschatting gemaakt van het aantal mensen met de psychische stoornissen dementie, depressie en alcoholverslaving. Deze stoornissen hebben een grote impact op het functioneren van mensen in de maatschappij en op dat van hun omgeving.
Psychische problemen bij volwassenen en ouderen In 2005 is de ‘Kessler Psychological Distress Scale’ (K10) opgenomen in de gezondheidsenquête voor volwassenen en ouderen van de GGD Hollands Midden. Met behulp van de K10 wordt vastgesteld of iemand last heeft van depressieve klachten en/of van angstklachten en daarmee een verhoogd risico heeft op het ontwikkelen van een depressie en/of angststoornis. De K10 stelt dus niet de diagnose depressie of angststoornis vast. Ruim een derde van de volwassenen in Midden-Holland heeft een matig tot hoog risico op een angststoornis of depressie Ruim een derde van de volwassenen tot 65 jaar (35%) in de regio Midden-Holland heeft op grond van de K10 een matig tot hoog risico op een angststoornis of depressie. Van alle volwassenen heeft 31% een matig en 4% een hoog risico op een angststoornis of depressie. Deze cijfers zijn ten opzichte van 2005 nauwelijks veranderd (was toen 32% en 5%). Bij ouderen loopt 38% een matig tot hoog risico op angst- en/of depressieve klachten: 35% heeft een matig risico en 3% een hoog risico op angst- en/of depressieve klachten. Ook dit is vergelijkbaar met de situatie in 2005 (32% matig risico en 5% hoog) (GGD HM, 2005 en 2009). Hoe het risico op een depressie of een angststoornis in Midden-Holland zich verhoudt tot het landelijk beeld, is niet bekend. Wel zijn landelijke gegevens beschikbaar over de psychische gezondheid uit het POLS-onderzoek van het CBS. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de ‘Mental Health Inventory’ die bestaat uit vijf vragen over gevoelens van angst, depressie, slaapverstoring en stress (zie tekstblok 3.1). Tussen 2005 en 2008 rapporteerde 9,6% van de Nederlandse bevolking van 12 jaar en ouder psychische klachten. Er zijn geen cijfers voor alleen Midden-Holland, maar de regio
51
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
3HUFHQWDJH
JHPLGGHOGH
Figuur 3.3: Psychische klachten bij inwoners van 12 jaar en ouder, per GGD-regio in de periode 2005-2008, gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht (Bron: CBS-POLS).
Hollands Midden hoort met 7,2% bij de vier regio’s met de laagste percentages inwoners met psychische klachten (figuur 3.3). In elke leeftijdscategorie rapporteren meer vrouwen psychische klachten dan mannen. Eén op de twintig volwassenen in Midden-Holland heeft wel eens serieus nagedacht over suïcide Van de volwassenen heeft één op de twintig (5,1%) er wel eens serieus aan gedacht om een eind te maken aan het leven, 0,7% denkt hier vaak tot heel vaak aan. Van alle volwassenen tot 65 jaar heeft 0,3% in het afgelopen jaar een suïcidepoging ondernomen. Van de ouderen heeft 3,2% er wel eens serieus over gedacht om een eind te maken aan het leven, 0,3% denkt hier vaak tot heel vaak aan. Niemand van de geënquêteerde ouderen heeft een suïcidepoging ondernomen in het afgelopen jaar (GGD HM, 2009).
Psychische problemen bij kinderen en jongeren Psychisch gezond functioneren uit zich bij kinderen en jongeren in tevredenheid met hun leven, kunnen omgaan met tegenslagen, niet te veel druk ervaren om te presteren en een vriendenkring waarin ze zich thuis voelen. De twee belangrijkste typen van psychische problemen zijn emotionele problemen en gedragsproblemen (Meijer & Schoemaker, 2008). Ernstige emotionele problemen en gevoelens van somberheid verhogen (later) de kans op suïcide. Gedragsproblemen bij jongeren zijn gerelateerd aan delinquent gedrag op latere leeftijd. Het is dus van belang psychosociale problemen tijdig te signaleren.
52
H OE STAAT H E T ME T DE G E ZO N DH E I D I N MI DDE N - H O L L A N D?
Tabel 3.7: Risico op aanwezigheid psychosociale problemen (verhoogde SDQ-score) bij 4-18 jarigen in Midden-Holland (Bronnen: GGD HM, 2006 en 2008). YHUKRRJGH6'4VFRUH MRQJHQV
PHLVMHV
WRWDDO
WPMDDUWRWDDO
2QGHUERXZ%DVLVRQGHUZLMVJURHSHQ
0LGGHQERXZ%DVLVRQGHUZLMVJURHSWP
%RYHQERXZ%DVLVRQGHUZLMVJURHSWP
/HHIWLMG
WPMDDUWRWDDO
.ODV9RRUWJH]HW2QGHUZLMV
.ODV9RRUWJH]HW2QGHUZLMV
MDDU
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWKRJHUGDQDQGHUHJHVODFKWJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQDQGHUHJHVODFKW
In de Monitor Jeugdgezondheid is bij de 4- tot en met 12-jarigen en bij de 12- tot en met 18 jaar gekeken of kinderen een risico lopen op psychische problemen. Dit is gedaan door middel van de ‘Strength and Difficulties Questionnaire’ (SDQ). Met de SDQ kunnen kinderen met een risico op psychosociale problemen (o.a. gedragsproblemen, emotionele problemen, hyperactiviteit/aandachtstekort) worden gesignaleerd. Eén op de tien kinderen in Midden-Holland heeft een indicatie voor psychosociale problemen Eén op de tien kinderen (10%) in Midden-Holland van 4 tot en met 12 jaar heeft een risico op het ontwikkelen van psychische problemen. Het risico op psychische problemen is het grootst bij de oudste groep, de kinderen in de bovenbouw van het basisonderwijs. In alle leeftijdsgroepen zijn verschillen te zien tussen jongens en meisjes. Jongens hebben vaker een risico op psychische problemen dan meisjes (tabel 3.7). Jongens lopen meer risico op problemen met gedrag en met hyperactiviteit dan meisjes. Meer meisjes dan jongens hebben een verhoogd risico op het hebben van emotionele problemen. Eén op de negen jongeren van 12 tot en met 18 jaar in Midden-Holland (11%) heeft een risico op psychische problemen. Meisjes van 12 tot en met 18 jaar lopen vaker een risico op psychische problemen dan jongens (tabel 3.7). Ook bij de 12- tot en met 18-jarigen komen emotionele problemen vaker voor bij meisjes dan bij jongens en gedragsproblemen vaker bij jongens dan bij meisjes (GGD HM, 2008).
Schattingen psychische stoornissen op basis van landelijk onderzoek en zorggebruik Het vóórkomen van psychische stoornissen en medicijngebruik is slechts te schatten op basis van uitkomsten van landelijke (bevolkings)onderzoeken, zorgregistraties en apotheken. Al deze bronnen geven slechts een indicatie van de werkelijke aantallen. Het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) heeft het percentage volwassenen (18 tot en met 64 jaar) met een psychische stoornis geschat per gemeente (Vraag Aanbod Analyse Monitor (VAAM), 2008) door extrapolatie van
53
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
onderzoeksgegevens uit het grootschalige bevolkingsonderzoek ‘Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study’ (NEMESIS) uit 1996-1999. Bij de extrapolatie is per gemeente rekening gehouden met de bevolkingssamenstelling in 2005 (geslacht, leeftijd en inkomen, CBS) en de mate van stedelijkheid. Er worden alleen percentages per gemeente gegeven, er is geen totaal percentage voor de regio Midden-Holland beschikbaar. Bij de beschrijving van de resultaten wordt voor Midden-Holland een range gegeven op basis van de gemeente met het laagste percentage en de gemeente met het hoogste percentage. Er is wel een landelijk percentage beschikbaar. Bijna één op de vijf volwassenen in Midden-Holland heeft een psychische stoornis Volgens de schattingen van het NIVEL met behulp van VAAM heeft tussen de 16 en de 22% van de bevolking van 18 tot en met 64 jaar in Midden-Holland een psychische stoornis. In heel Nederland is dit 22%. Naar schatting heeft tussen de 4 en de 7% van de volwassenen in Midden-Holland te maken met een stemmingsstoornis (depressie) tegenover 7% in Nederland. Het percentage volwassenen met een angststoornis in Midden-Holland wordt geschat tussen de 8 en de 12% (12% landelijk) (VAAM). Lang niet iedereen met een psychische stoornis krijgt professionele hulp De meerderheid van de Nederlandse bevolking is (vrijwel) het hele leven geestelijk gezond. Dit neemt niet weg dat ongeveer 40% van de bevolking op enig moment last heeft van een psychische aandoening. Ongeveer 25% heeft dat het afgelopen jaar gehad. Niet iedereen heeft dan hulp nodig. Mensen helpen ook elkaar en zichzelf. Van de mensen met aandoeningen bezoekt een kwart de eerstelijnszorg, circa 16% de gespecialiseerde GGZ en circa 16% geeft aan behoefte te hebben aan professionele hulp, maar krijgt deze niet. Ongeveer 1% van de gehele bevolking heeft complexe en ernstige multiproblemen zonder adequate hulp (GGZ Nederland, 2009). De ervaren last van een psychische stoornis verschilt. Dit heeft te maken met de ernst van de stoornis, de intensiteit van de klachten, het effect van de eventuele medicatie en de mate waarin de sociale omgeving eisen stelt of juist steunt. Gebruik antidepressiva in Midden-Holland lager dan landelijk In Nederland is het gebruik van antidepressiva in de periode 2001-2006 sterk toegenomen (met 24%) tot 40,4 standaarddagdoseringen per 1.000 inwoners per dag. Een standaarddagdosering is de hoeveelheid van een werkzame stof die een volwassene per dag krijgt voor de behandeling van een ziekte of aandoening. De stijging in het gebruik van antidepressiva is niet in alle regio’s in Nederland te zien; in MiddenHolland is het gebruik tussen 2001 en 2006 zelfs gedaald. In 2006 lag het gebruik op 33,2 standaarddagdoseringen per dag, dat is lager dan gemiddeld in Nederland (Deuning, 2007b). Hierbij moet worden opgemerkt dat het geneesmiddelengebruik is gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht en voor het feit dat de cijfers alleen betrekking hebben op openbare apotheken. Meer vrouwen dan mannen hebben kans op dementie Dementie is een cognitieve stoornis die vooral voorkomt bij ouderen. Er bestaan meerdere vormen van dementie, waarvan de Ziekte van Alzheimer het meest voorkomt
54
H OE STAAT H E T ME T DE G E ZO N DH E I D I N MI DDE N - H O L L A N D?
(70% van de gevallen). Naar schatting waren er in Nederland in 2003 tussen de 2,7 en 7,0 mannen per 1.000 mannen en tussen de 6,0 en 16,1 vrouwen per 1.000 vrouwen dementerend. Geëxtrapoleerd naar de bevolking van Midden-Holland zouden er tussen de 300 en 800 mannen en tussen de 700 en 1.900 vrouwen dementerend zijn. Deze uiteenlopende schattingen zijn gemaakt op basis van enquêtes en huisartsenregistraties (De Lange et al., 2010). Verklaringen voor de gevonden verschillen zijn, dat er verschillende definities worden gebruikt en dat personen met dementie niet altijd bij de huisarts komen of worden herkend door de huisarts. Eén op de twintig volwassenen in Midden-Holland afhankelijk van alcohol De norm voor schadelijk alcoholgebruik verschilt naar leeftijd en geslacht en naar situatie. Zo kunnen mannen meer alcohol verdragen dan vrouwen en kinderen. In het verkeer gelden in verband met de verkeersveiligheid andere normen. Voor alcoholgerelateerde psychische stoornissen wordt onderscheid gemaakt tussen alcoholmisbruik en alcoholafhankelijkheid (ook wel: alcoholverslaving). Wanneer drinkgedrag risico’s en/of problemen veroorzaakt en enkele maanden aanhoudt, is er sprake van alcoholmisbruik. Wanneer de drinker zelf problemen ondervindt van zijn drinkgedrag en daarbij alcoholgebruik een hogere prioriteit geeft dan andere activiteiten, dan is er sprake van alcoholafhankelijkheid of verslaving. Volgens de schattingen van het NIVEL met behulp van VAAM heeft tussen de 3 en de 7% van de inwoners van 18 tot en met 64 jaar in Midden-Holland een alcoholverslaving. Het landelijke percentage wordt geschat op 5%. In paragraaf 4.2.2 wordt verder ingegaan op het alcoholgebruik door de inwoners van Midden-Holland.
3.4
Sociale gezondheid
Sociale gezondheid is een aspect van algemene gezondheid zoals in de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie staat (WHO, 1948). Het hangt nauw samen met lichamelijke en psychische gezondheid en verwijst naar de mate waarin mensen volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Sociaal ongezonde mensen zijn in meer of mindere mate sociaal uitgesloten of lopen risico het te worden. Sociale uitsluiting wordt gekenmerkt door een tekort of achterstand op zowel sociaalmaatschappelijk als economisch vlak. Het gaat om onvoldoende sociale participatie (sociaal isolement), onvoldoende integratie (stigmatisering, discriminatie), materiële achterstand (armoede, schulden) en onvoldoende toegang tot ‘social rights’ (gezondheidszorg, huisvesting, onderwijs, dienstverlening, veiligheid). Uit het model sociale uitsluiting (Jehoel-Gijsbers, 2004) blijkt dat vooral een goede lichamelijke en psychische gezondheid de mens hier tegen beschermt. Heeft men echter een slechte lichamelijke en/of psychische gezondheid, dan vormen zij samen met financiële problemen en uitkeringsgerechtigd of werkloos zijn, de vier belangrijkste risicofactoren voor sociale uitsluiting. Wanneer deze combinatie optreedt, voegen andere risicofactoren nog maar weinig toe.
55
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Resultaat van sociale uitsluiting voor het individu is verlies van eigenwaarde en toekomstperspectief. In het ergste geval leidt uitsluiting tot thuis- en dakloosheid (Wolf, 2006). Het voorkómen en verminderen van uitsluiting en dakloosheid is het doel van de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ). De OGGZ is een onderdeel van de openbare gezondheidszorg. Ze omvat alle activiteiten op het gebied van de geestelijke volksgezondheid, die niet kunnen worden uitgevoerd op geleide van een vrijwillige, individuele hulpvraag. Het doel van de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg is het vroegtijdig signaleren en beïnvloeden van risicofactoren en beschermende factoren met het oog op het voorkómen en verminderen van sociale uitsluiting en dakloosheid en het realiseren van een aanvaardbare kwaliteit van leven voor kwetsbare mensen (zie ook paragraaf 5.4.1). Neerwaartse spiraal leidt tot sociale uitsluiting Met het merendeel van de inwoners gaat het goed. Men heeft een redelijke tot goede lichamelijke en psychische gezondheid, doet actief mee in de maatschappij en kan tegenslagen opvangen dankzij voldoende sociale steun. Als er sprake is van verminderd welzijn en minder goed in staat zijn om eigen problemen op te lossen, wordt men kwetsbaar en wordt de steun van familie, vrienden of buren belangrijker om de problemen op te lossen of niet te laten verergeren. Als problemen opstapelen en langer aanhouden, maar vooral als de steun uit de omgeving wegvalt, kan de situatie snel verslechteren en dreigt sociale uitval en uitsluiting. Hieronder wordt de toestand van sociale gezondheid in Midden-Holland beschreven aan de hand van het vóórkomen van risicofactoren voor sociale uitsluiting en de omvang van een aantal kwetsbare groepen. In paragraaf 5.4 wordt specifieker ingegaan op de opvang en zorg voor deze kwetsbare groepen.
3.4.1
Algemene risicofactoren voor sociale uitsluiting
De vier algemene risicofactoren voor sociale uitsluiting zijn een slechte lichamelijke gezondheid, een slechte psychische gezondheid, financiële problemen en uitkeringsgerechtigd of werkloos zijn (model sociale uitsluiting, Jehoel-Gijsbers, 2004). Zaken die worden gemeld bij het Meldpunt Zorg en Overlast (tekstblok 3.4) betreffen vaak mensen bij wie een cumulatie van deze vier risicofactoren aan de orde is. Dit geldt ook voor dreigende huisuitzettingen. In het ergste geval kan iemand op straat terecht komen en dakloos worden. Stijgende lijn in aantal meldingen bij Meldpunt Zorg en Overlast Het Meldpunt Zorg en Overlast (tekstblok 3.4) voor Midden-Holland is gevestigd in Gouda bij de GGD Hollands Midden. Hulpverleners, politie, instellingen en burgers melden zorgwekkende situaties en situaties van ernstige overlast. Het aantal zaken dat het Meldpunt in behandeling heeft, neemt toe. Naar verwachting zal de (voorgenomen) Wet meldcode (tekstblok 3.5) een toename van het aantal gesignaleerde zaken huiselijk geweld en kindermishandeling tot gevolg hebben. Daarnaast neemt de complexiteit van de zaken toe. In 2009 zijn 518 zaken behandeld door het Meldpunt Zorg en Overlast.
56
H OE STAAT H E T ME T DE G E ZO N DH E I D I N MI DDE N - H O L L A N D?
Tekstblok 3.4: Meldpunt Zorg en Overlast Bij het Meldpunt Zorg en Overlast kunnen hulpverleners, woningcorporaties, politie, maar ook burgers melding doen van zorgwekkende situaties of situaties waarbij men overlast van anderen ondervindt. Het gaat vaak om sociaal kwetsbare kinderen, jongeren, volwassenen en gezinnen. Het Meldpunt fungeert als vangnet met het doel hen na melding toe te leiden naar passende hulp en de geboden hulp te coördineren zolang als nodig. Het Meldpunt is betrokken bij de pilot ‘Voorkómen Huisuitzettingen’ in Gouda (tekstblok 3.6). In 2010 en 2011 wordt dit uitgerold over de hele regio Midden-Holland. In 2009 zijn zowel de telefoondienst van het Steunpunt Huiselijk Geweld als de procesregie bij de uitvoering van de Wet tijdelijk huisverbod geïntegreerd bij het Meldpunt Zorg en Overlast.
Tekstblok 3.5: Voorgenomen Wet meldcode De Wet meldcode zal naar verwachting in het voorjaar van 2011 van kracht worden. In deze wet wordt het vroeg signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling bevorderd. De wet vraagt organisaties een set van afspraken te maken over hoe men behoort op te treden bij een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling. De afspraken hebben als doel dat er een zorgvuldige afweging plaatsvindt hoe er in een bepaalde situatie gehandeld gaat worden. Zorgvuldig en verantwoordelijk handelen staan centraal, de te nemen stappen staan beschreven. De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet toe op een juiste uitvoering van de wet door organisaties in de gezondheidszorg, onderwijs/kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, sport, AWBZ, Jeugdzorg, Justitie en Politie. Naar verwachting zal de wet een toename laten zien van het aantal gesignaleerde zaken huiselijk geweld en kindermishandeling. Dat zal ook door burgers het geval zijn in verband met toegenomen aandacht en veilige routes om te signaleren. In een onderzoek naar zoekgedrag van burgers die hulp of zorg zoeken in verband met huiselijk geweld, bleek dat 42% van de burgers als eerste op de gemeentelijke website kijkt voor hulp. Het Steunpunt Huiselijk Geweld heeft in 2009 een toolkit verspreid onder gemeenten in de regio Hollands Midden om in deze vraag van burgers te voorzien.
Het grootste deel van de meldingen betreft (dreigende) huisuitzetting, psychiatrische problematiek, alcoholgebruik, financiële problemen, huiselijk geweld, verwaarlozing/ verloedering en combinaties hiervan. Huurschuld neemt toe maar het aantal huisuitzettingen neemt af Ruim 30.000 huishoudens huren een woning bij een woningcorporatie in MiddenHolland. Dit is 31% van alle huishoudens. In 2009 betrof de huurschuld 1,17% van de totale huur (in 2007 was de huurschuld 0,83% van de totale huur). Er werd voor 203 huishoudens ontbinding van het huurcontract bij de kantonrechter aangevraagd; 56 huishoudens (0,19% van alle huishoudens die bij deze woningcorporaties een woning huren) werden daadwerkelijk uitgezet: 51 vanwege huurschulden, drie huishoudens vanwege overlast en twee vanwege een combinatie van schulden en overlast. In 2007 zijn door tien woningcorporaties 64 huishoudens uitgezet (van één kleine woningcorporatie zijn voor 2007 geen gegevens). Hoewel de totale huurschuld is toegenomen, is het aantal huisuitzettingen gedaald (Rijkelijkhuizen, 2011). Deze daling zou onder andere te danken kunnen zijn aan het project Voorkómen Huisuitzettingen dat in 2009
57
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tekstblok 3.6: Voorkómen huisuitzettingen In Gouda is in 2009 de pilot ‘Voorkómen Huisuitzettingen’ gestart. In dit project werken medewerkers van woningcorporaties, maatschappelijke dienstverlening, mobiel preventieteam en het Meldpunt Zorg en Overlast in samenwerking met andere organisaties samen om te voorkomen dat mensen uit hun huis moeten worden gezet. Dit gebeurt door middel van huisbezoeken, casuïstiek overleg etcetera. Het gaat hierbij niet alleen om mensen die een woning van de woningcorporaties huren, maar ook om huurders uit het particuliere huurcircuit. Het aantal meldingen van een dreigende huisuitzetting uit Gouda bij het Meldpunt Zorg en Overlast was in 2009 in totaal 149. In 83% van de gevallen is huisuitzetting voorkomen. Deelnemers aan het project geven daarnaast aan dat de samenwerking tussen zorgorganisaties en woningbouwcorporaties is verbeterd. Men vindt elkaar snel en daardoor is het mogelijk om snel te handelen en gemaakte afspraken te monitoren. Door de verbeterde samenwerking is de problematiek eerder en beter in beeld en kan er efficiënt zorg ingezet worden. Het is de bedoeling om ook met andere gemeenten in Midden-Holland goede afspraken te maken om huisuitzetting zo veel mogelijk te voorkomen.
in Gouda is opgezet, waarbij verschillende organisaties samenwerken om te voorkomen dat mensen uit hun huis moeten worden gezet (tekstblok 3.6). Inwoners met schulden kunnen gemeentelijke schuldhulpverlening aanvragen De gemeentelijke schuldhulpverlening voorziet in een schuldregeling met als doel een onderhands akkoord te sluiten met de schuldeisers over (gedeeltelijke) aflossing van de schulden. Omdat de schulden ‘in der minne’ worden geschikt, wordt dit het ‘minnelijke traject’ genoemd. Schuldeisers hebben de vrijheid om het minnelijk akkoord af te wijzen. Als stok achter de deur is de Wet sanering natuurlijke personen (Wsnp, 1998) van kracht. De Wsnp regelt de wettelijke schuldsanering. Dit is een schuldregeling die wordt uitgevoerd door een door de rechtbank aangestelde bewindvoerder en waar de schuldeisers, op basis van een vonnis, gedwongen aan moeten meewerken. Toegang tot de Wsnp is alleen mogelijk nadat het minnelijke traject is mislukt. In 2007 stonden ruim 700 mensen ingeschreven bij de gemeentelijke schuldhulpverlening in acht gemeenten in Midden-Holland (gegevens van de gemeenten van de Krimpenerwaard ontbreken). In dat jaar werden in deze acht gemeenten 81 Wsnp-verklaringen (toegang tot de wettelijke schuldsanering) afgegeven (Rijkelijkhuizen, 2009). Ruim 200 daklozen in 2007 in de nachtopvang geregistreerd Feitelijk daklozen zijn voor hun overnachting aangewezen op straat of op een kortdurend verblijf in laagdrempelige opvangvoorzieningen of bij familie of kennissen. Zij hebben geen uitzicht op permanent onderdak, ook niet in een sociaal pension of iets dergelijks. Als grootste en meest laagdrempelige instelling voor maatschappelijke opvang in Midden-Holland geven de registratiegegevens van het Leger des Heils waarschijnlijk de beste indicatie van het aantal dak- en thuislozen in de regio. In 2007 hebben 208 personen één of meerdere keren gebruik gemaakt van de opvangmogelijkheden van het Leger des Heils (Rijkelijkhuizen, 2009). In paragraaf 5.4.1 wordt ingegaan op de zorgbehoefte van deze doelgroep.
58
H OE STAAT H E T M E T DE G E ZO N DH E I D I N M I DDE N - H O L L A N D?
3.4.2
Specifieke risicofactoren voor sociale uitsluiting
Risicofactoren zoals eenzaamheid, kindermishandeling, huiselijk geweld, (aanhoudend) drugs- en alcoholmisbruik, onvoldoende omgevingssteun, kleine criminaliteit, aanraking met politie/justitie of een instituut- of inrichtingsverleden, zijn specifieke risicofactoren voor sociale uitsluiting (Wolf, 2006). Eenzaamheid en huiselijk geweld (inclusief kindermishandeling en huisverboden) komen in deze paragraaf aan bod. Paragraaf 4.2.2 gaat in op het drugs- en alcoholgebruik en het onderwerp omgevingssteun (mantelzorg) komt in paragraaf 5.4.1 aan de orde.
Eenzaamheid Eenzaamheid is het subjectief ervaren van een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan (kwaliteit van) bepaalde sociale relaties. De eenzaamheidsschaal van De Jong Gierveld en Kamphuis is een gevalideerd instrument om eenzaamheid meer objectief te meten (De Jong-Gierveld & Kamphuis, 1985). Geschat wordt dat ongeveer één op de drie volwassenen in Nederland last heeft van matige tot ernstige eenzaamheid (Fokkema & Dykstra, 2009). Tegenwoordig worden twee vormen van eenzaamheid onderscheiden: de eenzaamheid als gevolg van sociale isolatie (aantal of kwaliteit van de persoonlijke relaties is minder dan gewenst) en die als gevolg van emotionele isolatie (gemis van intimiteit in persoonlijke relaties of gemis van een vertrouwenspersoon). Dit onderscheid is van belang omdat de preventie en bestrijding van beide vormen van eenzaamheid een andere aanpak vereisen. Eenzaamheid in Midden-Holland hoogst onder ouderen: één op de veertien is ernstig eenzaam Ruim een derde van de volwassenen tot en met 64 jaar en 42% van de ouderen in Midden-Holland is matig tot ernstig eenzaam. Sinds 2005 zijn deze cijfers nauwelijks veranderd. In 2009 is 30% van de volwassenen in Midden-Holland matig eenzaam en 5% is ernstig eenzaam. Het percentage eenzame volwassenen blijft redelijk stabiel: in 2005 was 36% eenzaam en in 2002 37%. In 2009 is 35% van de zelfstandig wonende ouderen matig eenzaam en 7% ernstig eenzaam. Dit komt overeen met de percentages in 2005. Eenzaamheid neemt toe met de leeftijd, 47% van de 75-plussers is matig tot ernstig eenzaam (figuur 3.4 en 3.5). Bij ouderen komt ernstige eenzaamheid vaker voor onder vrouwen (GGD HM, 2002, 2005 en 2009). Inwoners van Midden-Holland zijn vaker sociaal dan emotioneel eenzaam (GGD HM, 2009).
Huiselijk geweld Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd. Geweld is de aantasting van de persoonlijke integriteit. Het kan daarbij gaan om lichamelijk geweld (mishandeling), psychisch of emotioneel geweld (uitschelden, treiteren, kleineren, bedreiging, stalking) en ongewenste seksuele toenadering of seksueel misbruik (Van Dijk et al., 1997). Slachtoffers van huiselijk geweld zijn in de meeste gevallen vrouwen en kinderen, maar het treft ook mannen, ouders en ouderen. De huiselijke kring bestaat uit (ex-)partners, gezinsleden, familieleden of huisvrienden.
59
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
PDQQHQ
YURXZHQ
HUQVWLJHHQ]DDP
MDDU
MDDU
MDDU
WRWDDO
PDWLJHHQ]DDP
Figuur 3.4: Eenzaamheid onder 19- tot en met 64-jarigen in Midden-Holland (Bron: GGD HM, 2009).
PDQQHQ
YURXZHQ
HUQVWLJHHQ]DDP
MDDU
MDDU
WRWDDO
PDWLJHHQ]DDP
Figuur 3.5: Eenzaamheid onder 65-plussers in Midden-Holland (Bron: GGD HM, 2009).
60
H OE STAAT H E T M E T DE G E ZO N DH E I D I N M I DDE N - H O L L A N D?
Huisvrienden zijn personen die een vriendschappelijke band onderhouden met het slachtoffer en personen uit de onmiddellijke omgeving die het slachtoffer in de huiselijke sfeer ontmoet (ministerie van Justitie, 2010). Huiselijk geweld bij volwassenen duurt drie tot zeven jaar Huiselijk geweld komt in alle lagen van de bevolking voor en is een complex maatschappelijk probleem dat diep ingrijpt op persoonlijke levens. Op basis van verschillende Nederlandse onderzoeken wordt geschat dat ongeveer 14% van de Nederlanders ooit in zijn of haar leven slachtoffer is van huiselijk geweld. Bij de helft is dat tijdens de jeugd, bij de andere helft op volwassen leeftijd. Jaarlijks wordt circa 0,4% van de kinderen en 0,3% van de volwassenen voor het eerst slachtoffer. Bij kinderen duurt het geweld in totaal gemiddeld drie tot vijf jaar, bij volwassen slachtoffers gemiddeld drie tot zeven jaar. Het percentage kinderen dat in één jaar slachtoffer is van huiselijk geweld wordt geschat op 1,5 tot 2,5%. Jaarlijks is minstens 2% van de kinderen getuige en indirect slachtoffer van huiselijk geweld (Oosterlee & Vink, 2006). Slechts 10% van de slachtoffers van huiselijk geweld melden dit bij de politie (GGD HM, 2010). Van de overige geweldsdelicten wordt naar schatting de helft bij de politie gemeld (Veiligheidsmonitor Rijk, 2008). Aantal slachtoffers huiselijk geweld veel hoger dan cijfers laten zien In Midden-Holland heeft 8% van de 19- tot en met 64-jarigen aangegeven dat hij of zij ooit slachtoffer is geweest van huiselijk geweld, 2% is in de afgelopen vijf jaar slachtoffer geweest van huiselijk geweld en 1% is het afgelopen jaar slachtoffer geweest (GGD HM, 2009). Onder ouderen geeft 4% aan ooit slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld, 1% geeft aan slachtoffer geweest te zijn in de afgelopen vijf jaar en 0,1% in het afgelopen jaar (GGD HM, 2009). Wegens de gevoeligheid van het onderwerp huiselijk geweld is er sprake van onderrapportage; het werkelijke aantal slachtoffers wordt veel hoger geschat. De meeste volwassenen en ouderen rapporteren dat de dader de ex-partner of de (stief)ouders is/zijn. Vaak gaat het om psychisch, emotioneel geweld of lichamelijk geweld, minder vaak om seksueel misbruik. Als de percentages uit de Gezondheidsmonitor Midden-Holland worden omgerekend naar het absoluut aantal slachtoffers, resulteert dit jaarlijks in ruim duizend slachtoffers onder de volwassenen en ouderen in Midden-Holland. In de Gezondheidsmonitor geeft 0,1% van de ouderen aan in het afgelopen jaar slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld. Het Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling geeft echter als schatting dat 5% van de ouderen wordt mishandeld (LPBO, 2006). Het werkelijke aantal slachtoffers van huiselijk geweld zal dus ruim boven de duizend liggen. Er zijn diverse instellingen die meldingen en aangiften van huiselijk geweld krijgen. In 2008 zijn bij de Politie Hollands Midden in de regio Midden-Holland 1.046 incidenten huiselijk geweld geregistreerd (44 per 10.000 inwoners; landelijk 39 incidenten per 10.000 inwoners, www.huiselijkgeweld.nl). In hetzelfde jaar zijn bij de politie 440 aangiften huiselijk geweld gedaan; 675 personen zijn als slachtoffer van huiselijk geweld geregistreerd. Bij het Steunpunt Huiselijk Geweld in Hollands Midden zijn in
61
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
2009 totaal 79 adviezen gegeven over zaken die betrekking hebben op huiselijk geweld in Midden-Holland.
Kindermishandeling Een landelijke schatting uit 2005 wijst uit dat in Nederland naar schatting bijna 3% van de kinderen wordt mishandeld. In Midden-Holland zou het dan gaan om ongeveer 1.600 kinderen. Kindermishandeling komt vaker voor in gezinnen met zeer laag opgeleide ouders, gezinnen waarin de ouders werkloos zijn, éénoudergezinnen, grotere gezinnen en in stiefgezinnen (Van IJzendoorn et al., 2007). Gegevens over kindermishandeling worden weergegeven in de publicatie ‘Kinderen in Tel 2010’ (Steketee et al., 2010, zie ook tekstblok 3.7). Bij deze indicator gaat het om het aantal mishandelde kinderen dat jaarlijks wordt gemeld bij de bureaus Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), afgezet tegen het totale aantal 0- tot en met 17-jarigen dat in een gemeente woont. Het is niet per definitie slecht als een gemeente een hoge score heeft op deze indicator. Het gaat namelijk onder andere om de meldingsbereidheid van de betrokkenen en of ze de weg naar het meldpunt weten te vinden. Onduidelijk is nog steeds hoeveel kinderen daadwerkelijk slachtoffer zijn van huiselijk geweld of getuige zijn van geweld tussen de ouders. De schattingen liggen tussen 100.000 en 160.000 kinderen per jaar in Nederland. Het jaar 2008 telde bijna 25.000 gemelde kinderen, oftewel 0,7% van alle kinderen (Steketee et al., 2010). Aantal meldingen kindermishandeling in Gouda en Boskoop hoog In 2008 zijn bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) 433 meldingen voor kindermishandeling binnengekomen betreffende 810 kinderen in Midden-Holland (1,5% van het totaal aantal kinderen in Midden-Holland). De gemeente Gouda staat op de derde plaats in de lijst van gemeenten waar het meest gemeld worden (van de in totaal 431 gemeenten in 2008). In 2008 was het percentage gemelde mishandelde kinderen daar 2,0% (Steketee et al., 2010). De gemeente Boskoop staat op de vierde plaats met hetzelfde percentage. Ook in de gemeente Waddinxveen wordt veel kindermishandeling gemeld. Met 1,2% staat deze gemeente op plaats 34 op de rangordelijst voor gemeenten. In de gemeente Bergambacht is het percentage gemelde kinderen 1,1% (plaats 48) en in Bodegraven 1,0% (plaats 58). De gemeente Reeuwijk heeft het minst aantal gemelde kinderen met 0,5% (plaats 195) van de regio Midden-Holland. De hoge positie van deze gemeenten in de rangorde kan worden beschouwd als een positieve uitslag. Hoe meer meldingen, des te zichtbaarder kindermishandeling wordt (zie ook tekstblok 3.8). Kennelijk is er onder professionals en de bevolking een goed signalerend vermogen en een effectieve meldingsstructuur. Eén van de verklaringen hiervoor is onder andere het protocol ‘Kindspoor’, dat in Midden-Holland als een van de eerste regio’s is geïmplementeerd (tekstblok 3.9).
62
H OE STAAT H E T M E T DE G E ZO N DH E I D I N M I DDE N - H O L L A N D?
Tekstblok 3.7: Kinderen in de marge uit ‘Kinderen in Tel, databoek 2010’ ‘Kinderen in Tel’ brengt de leefsituatie van de jeugd per provincie en gemeente in beeld en geeft een ranglijst aan de hand van twaalf indicatoren, gebaseerd op het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind. ‘Kinderen in Tel’ laat voor alle gemeenten in Nederland zien hoe het gesteld is met het welzijn van kinderen en in welke omstandigheden zij verkeren. Het doel van het onderzoek is het realiseren van gelijke rechten voor kinderen door middel van een beter, op kinderrechten gebaseerd jeugdbeleid. De rangorde van de 431 gemeenten wordt jaarlijks opnieuw uitgebracht. Op die manier maakt ‘Kinderen in Tel’ zichtbaar in welke gemeenten de omstandigheden verbeteren, of verslechteren. Hieronder staan de bevindingen voor de gemeenten in Midden-Holland. Ze zijn gebaseerd op gegevens uit 2008. Jeugdcriminaliteit Deze indicator beschrijft het percentage 12- tot en met 21-jarigen dat een delict heeft gepleegd en daarvoor voor de rechter is verschenen. In 2008 zijn dit landelijk 65.198 jongeren (3,3%). Dit aantal is ten opzichte van 2000 (2,8%) gestegen, maar ten opzicht van 2007 (3,5%) gedaald. Op gemeenteniveau staan de gemeenten in Midden-Holland niet in de top tien van gemeenten met de meeste jeugdcriminaliteit. In de gemeente Gouda heeft 3,7% van de jongeren een delict gepleegd en is daarvoor voor de rechter verschenen. Hiermee komt Gouda op de 59e plaats van alle Nederlandse gemeenten. Jeugdwerkloosheid De gegevens laten landelijk een forse daling zien van het aantal werkloze jongeren. In 2001 was 3,0% van de jongeren in de leeftijd van 16 tot en met 22 jaar werkloos, in 2008 was dat 1,2%. In 2008 waren er nog 16.900 werkzoekende jongeren. Geen enkele gemeente in Midden-Holland staat in de top tien van gemeenten met de meeste jeugdwerkloosheid. De gemeente met de meeste jeugdwerkloosheid in Midden-Holland is de gemeente Gouda. Daar is 1,3% van de jongeren in de leeftijd van 16 tot en met 22 jaar werkloos (97e plaats). Jeugdzorg Met deze indicator wordt het percentage weergegeven van de 0- tot en met 17-jarigen dat in 2008 een nieuwe indicatie voor hulp heeft gekregen van Bureaus Jeugdzorg. In 2008 betrof dit 2,1% van alle jeugdigen, dit zijn 74.151 kinderen. Het percentage kinderen met een nieuwe indicatie jeugdzorg is in 2008 gestegen ten opzichte van 2007. In 2007 ging het om 1,9% van alle 0- tot en met 17-jarigen. Op gemeenteniveau staan de gemeenten in Midden-Holland niet in de top tien van gemeenten met de meeste hulpindicaties. De gemeente Gouda en Waddinxveen komen met respectievelijk 3,3% en 3,1% op een 23e en 35e plaats in de rangordelijst van gemeenten terecht. Kinderen in achterstandswijken Het aantal achterstandswijken in Nederland is in zes jaar toegenomen en ook meer kinderen wonen in deze wijken. In 2008 wonen 590.000 kinderen van 0 tot en met 17 jaar in een achterstandswijk, tegenover 509.909 in 2002. Het landelijke percentage is 16,6% in 2008, in 2007 was dit nog 14,5% (16,4% in 2006). Geen enkele gemeente in Midden-Holland staat in de top tien van gemeenten met veel kinderen in achterstandswijken. De gemeente Gouda staat op plaats 107 (13,1%) en alle andere gemeenten in de regio staan op een gedeelde plaats 295 (0,0%). Kinderen in armoede Landelijk leeft 5,5% van de 0- tot en met 17-jarige kinderen in 2008 in een uitkeringsgezin. Dit is een verbetering ten opzichte van 2002 toen dit percentage 7,2% was. Het gaat echter nog steeds om een groot aantal kinderen dat leeft in armoede, 193.800 kinderen. Geen enkele gemeente in Midden-Holland staat in de top tien van gemeenten met de meeste kinderen in uitkeringsgezinnen in 2008. Op plaats 42 in de rangordelijst voor gemeenten staat Gouda met 6,4%.
63
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tienermoeders Het aantal tienermoeders is de laatste jaren gedaald. In 2008 is 0,6% van de 15- tot en met 19-jarige vrouwen in Nederland tienermoeder, in 2000 was dit percentage 0,9%. In absolute aantallen gaat het om 3.153 tienermoeders in 2008. Geen enkele gemeente uit Midden-Holland staat in 2008 in de top tien van gemeenten met veel tienermoeders. De gemeente Gouda staat met een percentage van 0,6% op plaats 118. (Bron: Steketee et al, 2010
Tekstblok 3.8: Regionale aanpak kindermishandeling (RAAK) De afgelopen jaren heeft de aanpak van kindermishandeling, vanuit een opdracht van het Programmaministerie voor Jeugd en Gezin aan de centrumgemeenten, een extra impuls gekregen. Samen met regio Zuid-Holland Noord wordt een breed werkplan uitgevoerd door de daartoe bij de GGD Hollands Midden aangestelde coördinatoren Regionale Aanpak Kindermishandeling (RAAK). Er wordt onder andere gewerkt aan een regionale meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling Hollands Midden, in samenwerking met het steunpunt huiselijk geweld. In Midden-Holland hebben gemeenten extra middelen ingezet voor scholing van medewerkers in de kinderopvang, peuterspeelzalen en onderwijs. In de regionale pedagogische visie van het CJG is kindermishandeling specifiek benoemd. De bestrijding van kindermishandeling zal ook de komende jaren specifieke aandacht behoeven.
Aantal opgelegde huisverboden in het kader van de Wet tijdelijk huisverbod neemt toe Op 1 januari 2009 is de Wet tijdelijk huisverbod in werking getreden. Het huisverbod is bedoeld om huiselijk geweld en kindermishandeling terug te dringen. Het huisverbod houdt in dat een pleger van huiselijk geweld in beginsel tien dagen zijn of haar woning niet meer in mag en in die periode ook geen contact mag opnemen met de partner of de kinderen. Zo ontstaat ruimte voor hulpverlening aan slachtoffers en dader. Het huisverbod wordt door de burgemeester opgelegd. De burgemeester kan het huisverbod eventueel verlengen tot maximaal vier weken. Een uit huis geplaatste die zich niet aan het huisverbod houdt, kan maximaal twee jaar gevangenisstraf krijgen of een taakstraf (www.huisverbod.nl). In 2009 is in Midden-Holland twaalf keer een huisverbod opgelegd; in zeven gevallen werd het huisverbod verlengd, twee keer ging de betrokkene in beroep tegen het huisverbod. Het aantal huisverboden neemt toe: twaalf huisverboden in de eerste zes maanden van 2010 ten opzichte van twaalf in het gehele voorafgaande jaar (Registratie Meldpunt Zorg en Overlast, GGD HM, 2010). Bij bijna 90% van de huisverboden wordt niet preventief maar vanuit een strafrechtelijk optreden gehandeld. Dat wil zeggen dat iemand al vastzit met als reden dreiging van geweld. De oplegging van een huisverbod wordt in zogeheten acht-uurs zaken gebruikt als instrument om escalatie te voorkomen. De Wet tijdelijk huisverbod wordt dan gebruikt om hulpverlening aan het hele gezin op gang te brengen. Bij 70% van de huisverboden speelde alcoholgebruik een belangrijke rol. Bij de twaalf huisverboden waren ongeveer twintig kinderen betrokken (Registratie Meldpunt Zorg en Overlast, GGD HM, 2009).
64
H OE STAAT H E T M E T DE G E ZO N DH E I D I N M I DDE N - H O L L A N D?
Tekstblok 3.9: Kindspoor maakt getuigen huiselijk geweld zichtbaar Het aantal meldingen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) over kinderen in Midden-Holland betreffen ook de meldingen die via het ‘Kindspoor’ traject binnenkomen. Kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld kunnen lang onzichtbaar blijven voor de hulpverlening. Om hen beter te beschermen, is in Hollands Midden in 2004 als eerste politieregio in Nederland het meld- en hulptraject ‘Kindspoor’ geïntroduceerd. Het meldtraject begint bij de politiebemoeienis bij huiselijk geweld tussen volwassenen. Kinderen die op het betreffende adres wonen, worden gemeld aan het AMK. Met Kwadraad (maatschappelijke dienstverlening), Bureau Jeugdzorg, GGZ Kinderen en Jeugd Rivierduinen, Stek Jeugdhulp, Raad voor de Kinderbescherming en De Waag (forensische psychiatrie, plegerhulpverlening) wordt een hulpaanbod op maat aan het gezin aangeboden. In 2009 zijn er in Midden-Holland via Kindspoor 116 meldingen betreffende 228 kinderen geregistreerd.
3.5
Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid
Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid zijn indicatoren van respectievelijk tijdelijke en meer langdurige functionele beperkingen in de arbeidssituatie. In die zin worden ze beschouwd als indicatoren voor de gezondheidstoestand van een populatie. De mate waarin ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vóórkomen in een populatie wordt ook beïnvloed door andere factoren, zoals maatregelen van de overheid en de macro-economische situatie. Er is sprake van ziekteverzuim als een persoon een aantoonbare ziekte of gebrek heeft èn daardoor ongeschikt is voor de uitvoering van het werk. Het ziekteverzuim in Nederland omvat zowel werkgebonden ziekteverzuim (bijvoorbeeld rugklachten door het tillen van zware lasten op het werk) als niet-werkgebonden ziekteverzuim (bijvoorbeeld door sportletsels). Arbeidsongeschiktheid is het als gevolg van ziekte of gebreken niet meer in staat zijn om met gangbare arbeid hetzelfde te verdienen als gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring. Na twee jaar ziekteverzuim kan de werknemer een beroep doen op de Wia (Werk en inkomen naar arbeidsvermogen, voorheen Wao), voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering als gevolg van ‘volledige en duurzame’ dan wel ‘gedeeltelijke’ arbeidsongeschiktheid (Van Gool & Groothoff, 2007). Minder arbeidsongeschiktheid in Midden-Holland dan gemiddeld in Nederland In het vierde kwartaal van 2009 kreeg in Midden-Holland 4,8% van de bevolking van 15 tot en met 64 jaar (de potentiële beroepsbevolking) een arbeidsongeschiktheidsuitkering. In Nederland was dit 6,6% (tabel 3.8). Dit percentage is het laagst Reeuwijk, gevolgd door Nederlek en Bergambacht en is het hoogst in Gouda. In alle gemeenten van Midden-Holland is de situatie gunstiger dan gemiddeld in Nederland (CBS-StatLine). Opvallend is de clustering van gemeenten in Zuid-Holland met lage percentages arbeidsongeschikten. Deze clustering doet vermoeden dat naast gezondheid ook de situatie op de (regionale) arbeidsmarkt van invloed is op het percentage arbeidsongeschikten (Mulder, 2009a).
65
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 3.8: Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen1 in Midden-Holland per gemeente (4e kwartaal 2009) (Bron: CBS-StatLine). DDQWDODUEHLGVRQJHVFKLNWKHLGV XLWNHULQJHQ
WHQRS]LFKWHYDQSRWHQWLsOH EHURHSVEHYRONLQJ
%HUJDPEDFKW
%RGHJUDYHQ
%RVNRRS
*HPHHQWH
*RXGD 0RRUGUHFKW
1HGHUOHN
1LHXZHUNHUNDDQGHQ,-VVHO
2XGHUNHUN
5HHXZLMN
6FKRRQKRYHQ
9OLVW
:DGGLQ[YHHQ
=HYHQKXL]HQ0RHUNDSHOOH
0LGGHQ+ROODQG 1HGHUODQG
2QGHUORSHQGHXLWNHULQJHQZRUGWYHUVWDDQDUEHLGVRQJHVFKLNWKHLGVXLWNHULQJHQNUDFKWHQVGH:HWZHUNHQLQNRPHQQDDUDUEHLGV YHUPRJHQ:LD GH:HWDUEHLGVRQJHVFKLNWKHLGVYRRU]LHQLQJMRQJJHKDQGLFDSWHQ:DMRQJ HQGH:HWDUEHLGVRQJHVFKLNWKHLGV YHU]HNHULQJ]HOIVWDQGLJHQ:D] DIJHURQGHFLMIHUV
Aantal arbeidsongeschikten in Gouda en Waddinxveen toegenomen Gemiddeld is in Nederland het aantal uitkeringen afgenomen met 9,6% (figuur 3.6). De daling in het aantal arbeidsongeschikten is deels het resultaat van veranderde wetgeving (Mulder, 2009b). In Moordrecht is de grootste afname te zien (17,9%) van het aantal uitkeringen. De gemeenten met de sterkste toename bevinden zich hoofdzakelijk in het westen van het land. In Midden-Holland heeft Waddinxveen de grootste toename (toename van 8,8%) en ook in Gouda is een lichte stijging te zien (0,8%). Ongezonde leefstijl leidt tot hoger ziekteverzuim In tabel 3.9 is een overzicht gegeven van determinanten van gezondheid die van invloed kunnen zijn op ziekteverzuim. Slechts voor een aantal determinanten is de kans op verzuim voor de Nederlandse situatie in cijfers uit te drukken. Het merendeel van de bronnen geeft alleen aan dat er sprake is van een verband. Het sterkste verband is gevonden tussen obesitas en verzuim; mensen met obesitas verzuimen meer dan mensen met een normaal gewicht.
66
H OE STAAT H E T M E T DE G E ZO N DH E I D I N M I DDE N - H O L L A N D?
3HUFHQWDJH DIQDPH WRHQDPH SURYLQFLHV
Figuur 3.6: Ontwikkeling arbeidsongeschiktheid in de periode 1999-2008 per gemeente (Bron: UWV, gegevens bewerkt door RIVM op www.zorgatlas.nl).
Tabel 3.9: Determinanten van gezondheid en de gevolgen voor verzuim (Nederlandse situatie) (Bron: Hoeymans et al., 2010). 'HWHUPLQDQWHQ
JHYROJHQYRRUYHU]XLP
2YHUJHZLFKWHQREHVLWDV
0HQVHQPHWHHQKRJH%RG\0DVV,QGH[%0, YHU]XLPHQPHHUGDQPHQVHQPHWHHQ µQRUPDDO¶JHZLFKW(\VLQNHWDO 0HQVHQPHWRYHUJHZLFKWHQREHVLWDVYHU]XLPHQODQJHUGDQPHQVHQPHWHHQµQRUPDDO JHZLFKW¶1HRYLXVHWDOHQ.OLQNHWDO 2EHVHZHUNQHPHUVYHU]XLPHQQLHWDOOHHQYDNHUPDDURRNODQJHU&%6
9HUKRRJGHEORHGGUXNHQ FKROHVWHURO
0HQVHQPHWHHQYHUKRRJGHEORHGGUXNGDQZHOYHUKRRJGFKROHVWHUROJHKDOWHORSHQPHHU NDQVRSKDUWHQYDDW]LHNWHQHQGDDUPHHRSYHU]XLP6(5
$OFRKRO
2YHUPDWLJHGULQNHUVOLMNHQPHHUWHYHU]XLPHQ(\VLQNHWDO6(5 (U]LMQJHHQVLJQLILFDQWHYHUVFKLOOHQLQYHU]XLPSHUFHQWDJHHQYHU]XLPGXXUWXVVHQ GULQNHUVHQQLHWGULQNHUV&%6
%HZHJHQ
:HUNQHPHUVGLHVSRUWHQYHU]XLPHQPLQGHUGDQQLHWVSRUWHQGHZHUNQHPHUVYLMIGDJHQ PLQGHUSHUMDDU$OVKHWJDDWRP]LWWHQGZHUNGDJHQ6(5 (U]LMQDDQZLM]LQJHQGDWLQWHQVLHIEHZHJHQOHLGWWRWPLQGHUYHU]XLP(\VLQNHWDO
5RNHQ
5RNHQOHLGWWRWPHHU]LHNWHYHU]XLP6(5 5RNHUVYHU]XLPHQJHPLGGHOGNHHUPHHUGDJHQGDQQLHWURNHUV&%6
9RHGLQJ
,QHHQUHFHQWHOLWHUDWXXUUHYLHZ]LMQJHHQVWXGLHVRYHUYRHGLQJHQ]LHNWHYHU]XLP JHYRQGHQ(\VLQNHWDO
YHUEDQGLVKHWVWHUNVWYRRUREHVLWDV
67
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
3.6
Kwaliteit van leven en ziektelast
Kwaliteit van leven in Hollands Midden gunstiger dan in Nederland Prevalentie- en incidentiecijfers van ziekten geven zicht op de meest voorkomende ziekten en aandoeningen, maar zeggen niets over de gevolgen ervan in termen van verlies aan kwaliteit van leven. Kwaliteit van leven wordt gedefinieerd als het functioneren van personen op fysiek, psychisch en sociaal gebied zoals zij dat zelf ervaren. Kwaliteit van leven wordt daarom met vragenlijsten onderzocht (zie tekstblok 3.1). Gegevens over kwaliteit van leven zijn alleen voor Hollands Midden beschikbaar, niet apart voor Midden-Holland. In de landelijke gezondheidsenquête van het CBS (CBSPOLS) wordt kwaliteit van leven onderzocht met behulp van de SF-12. Dit meetinstrument geeft ook informatie over acht dimensies van kwaliteit van leven (Sprangers & Snijders, 2009). In tabel 3.10 is voor zeven van deze dimensies te zien in hoeverre Hollands Midden met betrekking tot deze factoren afwijkt van Nederland. Op drie van deze dimensies scoort Hollands Midden gunstiger dan Nederland: ervaren gezondheid, psychische klachten en beperkingen in mobiliteit. Voor de andere dimensies zijn geen verschillen gevonden tussen Hollands Midden en Nederland. De achtste dimensie is arbeidsongeschiktheid, hier is in paragraaf 3.5 aandacht aan besteed. Percentage inwoners dat de eigen gezondheid als matig tot slecht ervaart, stijgt met leeftijd Een belangrijke indicator voor de kwaliteit van leven is de ervaren gezondheid. In de Gezondheidsmonitor Midden-Holland wordt gevraagd hoe de inwoners hun eigen gezondheid ervaren. Dit is een subjectieve maat voor gezondheid, waarin meerdere gezondheidsbepalende aspecten worden samengevat die voor de inwoners van belang zijn. Het gaat om aspecten als lichamelijke en geestelijke gezondheid, het hebben van een aandoening en leefstijlfactoren. In Midden-Holland ervaart 2% van de jongeren de eigen gezondheid als matig tot slecht. Dit percentage stijgt met toenemende leeftijd via 9% onder volwassenen tot 65 jaar tot ruim een kwart (26%) van de 65-plussers (figuur 3.7). Vergeleken met 2005 zijn deze percentages gedaald (was 11% onder volwassenen tot 65 jaar en 30% onder 65-plussers). Grootste ziektelast door hart- en vaatziekten en psychische stoornissen Sommige aandoeningen hebben grotere gevolgen voor het dagelijks functioneren en de kwaliteit van leven dan andere. Uit landelijk onderzoek is bekend welke ziekten en aandoeningen in belangrijke mate bijdragen aan het verlies aan kwaliteit van leven. De ziektelast wordt uitgedrukt in Disability Adjusted Life Years (DALY’s). Het aantal DALY’s is het aantal (gezonde) levensjaren dat een populatie verliest door ziekten (tekstblok 3.1). Ziekten die hierbij hoog scoren zijn ziekten waaraan men jong overlijdt (veel verloren levensjaren) of ziekten die de kwaliteit van leven ernstig aantasten (veel verlies van levensjaren in goede gezondheid). Aanvoerders van de top tien van ziekten en aandoeningen met de grootste ziektelast zijn coronaire hartziekten, beroertes, angststoornissen en depressies (tabel 3.11). Coronaire hartziekten en beroertes leiden zowel tot een hoge vroegtijdige sterfte als
68
H OE STAAT H E T M E T DE G E ZO N DH E I D I N M I DDE N - H O L L A N D?
Tabel 3.10: Dimensies van kwaliteit van leven in Hollands Midden en in Nederland (Bron: CBS-POLS 2005-2008)1. ,QGLFDWRU
+ROODQGV0LGGHQ
1HGHUODQG
(UYDUHQJH]RQGKHLGPLQGHUJRHGDOOHOHHIWLMGHQ 3V\FKLVFKHNODFKWHQYDQDIMDDU 0DODLVHNODFKWHQYDQDIMDDU
0RHKHLGYDQDIMDDU
6ODSHORRVKHLGYDQDIMDDU
%HSHUNLQJHQYDQDIMDDU
%HSHUNLQJHQLQPRELOLWHLWYDQDIMDDU
JURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQLQ1HGHUODQG RSPRPHQWYDQRQGHU]RHN YROJHQVGH0+,]LHWHNVWEORN RQGHUPDODLVHNODFKWHQZRUGWYHUVWDDQPRHKHLGKRRIGSLMQVODSHORRVKHLGVSLHUHQJHZULFKWVSLMQHQUXJSLMQLQGHDIJHORSHQWZHH ZHNHQ0XOGHUE
HNODV
HNODV
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
Figuur 3.7: Ervaren gezondheid matig tot slecht, naar leeftijd in Midden-Holland (Bron: GGD HM, 2008 en 2009).
tot relatief veel verlies aan kwaliteit van leven. Angststoornissen en depressies staan hoog in de DALY-lijst omdat ze voor veel verlies van kwaliteit van leven zorgen bij veel mensen. Ook diabetes, longkanker, COPD, artrose en dementie komen in de DALY-top tien voor. De lijst voor mannen en vrouwen bestaan op twee verschillen na uit dezelfde ziekten. Ongevalsletsel staat alleen bij mannen in de top tien van grootste ziektelast en borstkanker staat bij vrouwen in de top tien (Gommer et al., 2010).
69
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 3.11: Top tien van ziekten met het grootste verlies aan DALY’s in Nederland (2007), als percentage van de 57 geselecteerde ziekten en als percentage van alle ziekten (Bron: Gommer et al., 2010). =LHNWHRIDDQGRHQLQJ &RURQDLUHKDUW]LHNWHQ %HURHUWH
'$/<¶V SHUFHQWDJHYDQVHOHFWLH
'$/<¶V SHUFHQWDJHYDQDOOH]LHNWHQ
$QJVWVWRRUQLVVHQ
'HSUHVVLH
'LDEHWHVPHOOLWXV
/RQJNDQNHU
&23'
$UWURVH
2QJHYDOVOHWVHOSULYp
'HPHQWLH
Van de totale ziektelast wordt 10% gedragen door kinderen en jongeren (0 tot en met 23 jaar), 43% door volwassenen (25 tot en met 64 jaar) en 47% door ouderen (65 jaar en ouder). Dit is gebaseerd op een selectie van 57 ziekten. De selectie van 57 ziekten is verantwoordelijk voor 65% van de totale ziektelast (Gommer et al., 2010).
3.7
Verschillen in gezondheid tussen gemeenten in Midden-Holland
Geografische verschillen in (on)gezondheid zijn beleidsmatig van belang. Zo is het beleid op het gebied van de openbare gezondheidszorg in hoge mate gedecentraliseerd. Hierdoor hebben lokale overheden informatie nodig over de lokale gezondheidssituatie. Niet alleen de lokale overheden, maar ook de zorgaanbieders en andere beleidsmakers die op lokaal niveau gezondheidsbeleid ontwikkelen, hebben belang bij lokale gegevens over gezondheid. In de tabellen 3.12 tot en met 3.15 zijn diverse indicatoren van gezondheid weergegeven per gemeente in Midden-Holland. Daarbij is ook per indicator aangegeven of een gemeente significant afwijkt van heel Midden-Holland1. Onderwerpen die aan de orde komen zijn levensverwachting, sterfte, ervaren gezondheid, lichamelijke en psychische gezondheid. Bij de onderwerpen levensverwachting en sterfte is het verschil ten opzichte van Nederland weergegeven.
1
Opmerking bij de tabellen 3.13, 3.14 en 3.15: Doordat de steekproefgrootte van de Monitor jeugdgezondheid 12 tot en met 18 jaar erg groot was (6.200 respondenten) zijn ook kleine verschillen tussen de gemeenten significant. Bij de volwassenen- en ouderenmonitor is de steekproef kleiner (respectievelijk 2.160 en 2.360 respondenten) waardoor verschillen minder snel significant zijn. Hierdoor kan ten onrechte de indruk worden gewekt dat volwassenen en ouderen minder aandacht behoeven in beleid (vanwege minder vaak significante verschillen).
70
H OE STAAT H E T M E T DE G E ZO N DH E I D I N M I DDE N - H O L L A N D?
Tabel 3.12: Verschillen in levensverwachting en sterfte tussen gemeenten in Midden-Holland in de periode 2005-2008 (Bron: CBS, gegevens bewerkt door het RIVM op www.zorgatlas.nl)1.
*HPHHQWH
OHYHQV OHYHQV OHYHQV YHUZDFKWLQJ YHUZDFKWLQJ YHUZDFKWLQJ PDQQHQ YURXZHQ WRWDDO LQMDUHQ LQMDUHQ LQMDUHQ
WRWDOH VWHUIWH SHU LQZRQHUV
VWHUIWHDDQ NDQNHU SHU LQZRQHUV
VWHUIWHDDQ KDUWHQ YDDW]LHNWHQ SHU LQZRQHUV
%HUJDPEDFKW
%RGHJUDYHQ
%RVNRRS
*RXGD
0RRUGUHFKW
1HGHUOHN
1LHXZHUNHUNDG,-VVHO
2XGHUNHUN
5HHXZLMN
6FKRRQKRYHQ
9OLVW
:DGGLQ[YHHQ
=HYHQKXL]HQ0RHUNDSHOOH
+ROODQGV0LGGHQ
1HGHUODQG
JURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWJXQVWLJHUGDQLQKHHO1HGHUODQG
Verschillen tussen gemeenten te zien, maar geen eenduidige conclusie over gezondheidssituatie te geven In Midden-Holland zijn geen gemeenten aan te wijzen waar de gezondheidssituatie in het algemeen beter of slechter is dan gemiddeld in de regio. Per indicator zijn wel verschillen te zien, maar die manifesteren zich steeds bij verschillende gemeenten, waardoor er geen eenduidig beeld ontstaat. In tabel 3.12 staan de levensverwachting en de sterfte per gemeente in Midden-Holland en voor Hollands Midden en Nederland over de periode 2005-2008. In geen enkele gemeente in Midden-Holland is de levensverwachting significant lager dan het gemiddelde van heel Nederland. In zeven van de dertien gemeenten is de totale levensverwachting significant hoger. Ook voor heel Hollands Midden geldt dat de levensverwachting hoger is dan gemiddeld in heel Nederland. In acht van de dertien gemeenten in Midden-Holland is de totale sterfte significant lager dan gemiddeld in heel Nederland. In geen enkele gemeente is de sterfte significant hoger dan gemiddeld in Nederland. Sterfte aan hart- en vaatziekten komt in vijf gemeenten minder vaak voor en sterfte aan kanker komt in twee gemeenten minder vaak voor dan gemiddeld in heel Nederland. In geen enkele gemeente in Midden-Holland is de sterfte aan kanker of hart- en vaatziekten significant hoger dan gemiddeld in Nederland. In tabel 3.13 is te zien in hoeverre de lichamelijke en geestelijke gezondheid van jongeren in de gemeenten afwijkt van het gemiddelde in Midden-Holland. Bij lichamelijke gezondheid zijn significante verschillen te zien; in Vlist voelen meer jongeren zich
71
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 3.13: Verschillen lichamelijke en psychische gezondheid bij jongeren (12 tot en met 18 jaar) tussen gemeenten in Midden-Holland (Bron: GGD HM, 2008)1.
*HPHHQWH
HUYDUHQ JH]RQGKHLG PDWLJVOHFKW
ppQRIPHHUGHUH DDQGRHQLQJHQ
YHUKRRJGULVLFRRS SV\FKLVFKHSUREOHPHQ
%HUJDPEDFKW
%RGHJUDYHQ
%RVNRRS
*RXGD
0RRUGUHFKW
1HGHUOHN
1LHXZHUNHUNDG,-VVHO
2XGHUNHUN
5HHXZLMN
6FKRRQKRYHQ
9OLVW
:DGGLQ[YHHQ
=HYHQKXL]HQ0RHUNDSHOOH
0LGGHQ+ROODQG
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWKRJHUGDQLQ0LGGHQ+ROODQGJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQLQ0LGGHQ+ROODQG
gezond dan gemiddeld in Midden-Holland en in Bergambacht, Vlist en ZevenhuizenMoerkapelle hebben minder jongeren aangegeven dat ze één of meerdere chronische aandoeningen hebben. In Gouda en Waddinxveen rapporteerden vergeleken met heel Midden-Holland juist meer jongeren een chronische aandoening. Wat betreft psychische gezondheid wijken de gemeenten niet significant af van Midden-Holland. Jongeren in Moordrecht hebben het laagste percentage (6,9%), jongeren in Nieuwerkerk aan den IJssel het hoogste (13,2%). Bij volwassenen tot 65 jaar zien we juist dat bij lichamelijke gezondheid de gemeenten niet significant afwijken van het regionale gemiddelde (tabel 3.14). Bij psychische gezondheid zien we dat in de gemeenten Gouda en Moordrecht significant meer inwoners van 19 tot en met 64 jaar een matig tot hoog risico lopen op een angst- of depressiestoornis, in Vlist minder inwoners. Verder hebben significant minder volwassenen in Zevenhuizen-Moerkapelle wel eens nagedacht over suïcide, in Reeuwijk zijn dit juist significant meer volwassenen dan gemiddeld in Midden-Holland. Voor ouderen geldt dat in Gouda significant meer ouderen hun gezondheid als matig tot slecht ervaren dan gemiddeld in Midden-Holland (tabel 3.15). In Reeuwijk en Zevenhuizen-Moerkapelle zijn er significant minder ouderen die hun gezondheid als matig tot slecht ervaren. In Zevenhuizen-Moerkapelle geven ook significant minder ouderen aan dat ze een chronische aandoening hebben. Wat betreft psychische gezondheid geldt dat in Reeuwijk relatief minder ouderen een matig tot hoog risico lopen op een angst- en/of depressiestoornis. In Gouda hebben significant meer ouderen wel eens nagedacht over suïcide, in Ouderkerk zijn dit juist significant minder ouderen dan gemiddeld in Midden-Holland.
72
H OE STAAT H E T M E T DE G E ZO N DH E I D I N M I DDE N - H O L L A N D?
Tabel 3.14: Verschillen lichamelijke en psychische gezondheid bij volwassenen (19 tot en met 64 jaar) tussen gemeenten in Midden-Holland (Bron: GGD HM, 2009)1.
*HPHHQWH
HUYDUHQ ppQRI JH]RQGKHLG PHHUGHUH PDWLJVOHFKW DDQGRHQLQJHQ
PDWLJKRRJULVLFR KRRJULVLFR RSDQJVWRI RSDQJVWRI GHSUHVVLHVWRRUQLV GHSUHVVLHVWRRUQLV
ZHOHHQV QDJHGDFKW RYHUVXwFLGH
%HUJDPEDFKW
%RGHJUDYHQ
%RVNRRS
*RXGD
0RRUGUHFKW
1HGHUOHN
1LHXZHUNHUNDG,-VVHO
2XGHUNHUN
5HHXZLMN
6FKRRQKRYHQ
9OLVW
:DGGLQ[YHHQ
=HYHQKXL]HQ 0RHUNDSHOOH
0LGGHQ+ROODQG
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWKRJHUGDQLQ0LGGHQ+ROODQGJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQLQ0LGGHQ+ROODQG
Tabel 3.15: Verschillen lichamelijke en psychische gezondheid bij ouderen (65 jaar en ouder) tussen gemeenten in Midden-Holland (Bron: GGD HM, 2009)1.
*HPHHQWH
HUYDUHQ ppQRI JH]RQGKHLG PHHUGHUH PDWLJVOHFKW DDQGRHQLQJHQ
PDWLJKRRJULVLFR KRRJULVLFR RSDQJVWRI RSDQJVWRI GHSUHVVLHVWRRUQLV GHSUHVVLHVWRRUQLV
ZHOHHQV QDJHGDFKW RYHUVXwFLGH
%HUJDPEDFKW
%RGHJUDYHQ
%RVNRRS
*RXGD
0RRUGUHFKW
1HGHUOHN
1LHXZHUNHUNDG,-VVHO
2XGHUNHUN
5HHXZLMN
6FKRRQKRYHQ
9OLVW
:DGGLQ[YHHQ
=HYHQKXL]HQ 0RHUNDSHOOH
0LGGHQ+ROODQG
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWKRJHUGDQLQ0LGGHQ+ROODQGJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQLQ0LGGHQ+ROODQG
73
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
3.8
Trends in ziekten en aandoeningen in Nederland
Door de groei van de bevolking en vooral van het aantal ouderen, is het aantal mensen met ziekten toegenomen. Als we voor deze demografische trends corrigeren, houden we de epidemiologische trends in ziekten over. De belangrijkste verschuivingen in de periode 1997-2007 zijn samengevat in tabel 3.16. In tekstblok 3.10 wordt de invloed van de gezondheidssituatie op de economie en het maatschappelijk leven beschreven. In hoofdstuk 8 zal worden ingegaan op de mate waarin bepaalde ziekten en aandoeningen in Midden-Holland zullen toe- of afnemen in de toekomst. Astma en diabetes nemen het meeste toe De daling van het aantal rokende mannen in de vorige eeuw zorgt nog steeds voor een daling van de prevalentie van coronaire hartziekten en COPD. Ook de succesvolle preventie van hoge bloeddruk en een ongunstig cholesterolgehalte heeft bijgedragen aan een daling van coronaire hartziekten (Hoeymans et al., 2010). De grootste stijgers zijn astma en diabetes, dit was in de VTV van 2006 ook het geval. De stijging van de prevalentie van astma is vooral te zien onder volwassenen. Dit is waarschijnlijk het gevolg van een stijging van astma onder kinderen, begin jaren negentig van de vorige eeuw. De laatste jaren daalt de prevalentie van astma onder kinderen. De stijging van diabetes heeft meerdere redenen: in de eerste plaats de toename van het aantal mensen met overgewicht, in de tweede plaats een verbetering in actieve en systematische opsporing van diabetes en in de derde plaats de vergrijzing. De verwachting is dat bij ongewijzigd beleid het aantal mensen met gediagnosticeerde diabetes tot 2025 bijna zal verdubbelen naar 1,2 miljoen, dat is 7% van de totale Nederlandse bevolking Toename van zichtbaarheid psychische stoornissen Psychische stoornissen als depressie en angststoornissen behoren ook tot de stijgers. Deze stijging wordt veroorzaakt doordat er steeds meer mensen met een psychische stoornis bij de huisarts bekend zijn. Het totaal aantal mensen met een psychische stoornis is ongeveer gelijk gebleven. Het lijkt erop dat het taboe op hulp zoeken voor een psychische stoornis langzaam afneemt. Daarbij worden psychische stoornissen door de huisarts steeds beter herkend (Hoeymans et al., 2010). Sterfte aan longkanker neemt af bij mannen, maar neemt juist toe bij vrouwen Op het gebied van longkanker zijn de trends voor mannen en vrouwen verschillend. Zo is de sterfte aan longkanker bij vrouwen de grootste stijger en bij mannen een van de grootste dalers. Deze trends zijn direct gerelateerd aan de rooktrends uit het verleden. In de jaren zestig en zeventig is het percentage rokers onder mannen sterk gedaald terwijl het onder vrouwen in deze periode juist iets toenam. Sinds begin jaren tachtig daalt het percentage rokers onder zowel mannen als vrouwen licht. De verwachting is dan ook dat ook de sterfte aan longkanker onder vrouwen in de toekomst zal dalen (De Hollander et al., 2006).
74
H OE STAAT H E T M E T DE G E ZO N DH E I D I N M I DDE N - H O L L A N D?
Tabel 3.16: Rangordening van ziekten op basis van grootste, statistisch significante, veranderingen in de periode 1997-20071 (Bron: Zorgregistraties en CBS, gegevens bewerkt door het RIVM in Hoeymans et al., 2010). 7UHQG
LQFLGHQWLH
SUHYDOHQWLH
VWHUIWH
6WHUNHVWLMJHUV
XULQHZHJLQIHFWLHV
DVWPD
ORQJNDQNHUY
DUWURVHSHULIHUH
GLDEHWHVPHOOLWXV
GHPHQWLH
GLDEHWHVPHOOLWXV
GHSUHVVLH
VORNGDUPNDQNHU
RVWHRSRURVH
FRQVWLWXWLRQHHOHF]HHP
SULYpRQJHYDOOHQP
LQIHFWLHVPDDJGDUPNDQDDO
DQJVWVWRRUQLVVHQ
PHODQRRP
ERYHQVWHOXFKWZHJLQIHFWLHV
QHNHQUXJNODFKWHQ
FRURQDLUHKDUW]LHNWHQ
SULYpRQJHYDOOHQ
&23'
EHURHUWH
YHUNHHUVRQJHYDOOHQ
FRURQDLUHKDUW]LHNWHQ
ORQJNDQNHUP
FRQWDFWHF]HHP
]ZHUHQYLQJHULJHGDUP
&23'P
VSRUWEOHVVXUHV
VOHFKWKRUHQGKHLG
ORQJRQWVWHNLQJ
6WHUNVWHGDOHUV
GHUDQJRUGHLVRSEDVLVYDQGHWRWDOHYHUDQGHULQJSHUSHUVRQHQRYHUGHSHULRGHGLHLVEHUHNHQGPHWOLQHDLUH UHJUHVVLH+LHUELMLVJHFRUULJHHUGYRRUJURHLHQYHUJULM]LQJYDQGHEHYRONLQJ Y WUHQGLVVLJQLILFDQWYRRUYURXZHQP WUHQGLVVLJQLILFDQWYRRUPDQQHQLQDOOHRYHULJHJHYDOOHQLVGHWUHQG]RZHOYRRUPDQQHQ DOVYRRUYURXZHQVLJQLILFDQW
Tekstblok 3.10: Gezondheid heeft invloed op economisch en maatschappelijk leven Gezondheid leidt tot welvaart en ook het omgekeerde is het geval: welvaartsontwikkeling draagt bij aan de volksgezondheid. Al met al is gezondheid een groot goed. Niet alleen door de afwezigheid van ziekte, pijn en lijden, maar ook omdat een goede gezondheid mensen in staat stelt zo lang mogelijk van het leven te genieten. Gezondheid is niet alleen een doel op zich, maar ook een middel om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk en economisch leven. Relatie tussen welvaart en gezondheid Arbeid speelt een belangrijke rol in de relatie tussen welvaart en gezondheid. Het hebben van een baan heeft een positief effect op de gezondheid. Andersom heeft een goede gezondheid een gunstig effect op de arbeidsproductiviteit. Onderwijs speelt daarbij een rol: door ziekte neemt bijvoorbeeld het schoolverzuim toe en een minder goede gezondheid leidt tot slechtere schoolprestaties. Ongezondheid kan zelfs leiden tot schooluitval. Een goede gezondheid is dus belangrijk voor de ontwikkeling van kennis en vaardigheden en daarmee voor de toekomstige productiviteit. Mensen met gezondheidsproblemen hebben niet alleen minder goede kansen op de arbeidsmarkt, ze stromen ook eerder uit het arbeidsproces. Ziekten, maar vooral lichamelijke beperkingen, hebben een negatief effect op de arbeidsmarktparticipatie (Hoeymans et al., 2010). Het leidt vaker tot ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. De belangrijkste oorzaken voor arbeidsongeschiktheid in 2005 in Nederland waren psychische aandoeningen (33%) en aandoeningen van het bewegingsstelsel (32%) (CBS-StatLine). Ook het hebben van overgewicht verhoogt de kans arbeidsongeschikt te raken. Productieverlies gaat gepaard met grote kosten. Om slechts een kleine indicatie van deze kosten te geven: in 2005 bedroegen de totale kosten van ziekteverzuim zes miljard euro, waarvan tien procent het gevolg was van overgewicht (Klink et al., 2008). In 2008 werd ongeveer acht miljard euro uitgegeven aan de Wao en de Waz (CBS-StatLine). Bij dit alles spelen sociaaleconomische gezondheidsverschillen een belangrijke rol. Het terugdringen van sociale verschillen in gezondheid kan de welvaart daarom een belangrijke impuls geven, zowel voor het individu (betere gezondheid en een hoger inkomen) als voor de samenleving (betere volksgezondheid, hogere productiviteit en lagere sociale lasten).
75
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Maatschappelijk participeren Een goede gezondheid is niet alleen van belang voor de economische productiviteit, ook immateriële aspecten spelen een rol. Zo bevordert een goede gezondheid de maatschappelijke participatie. Het stelt mensen bijvoorbeeld in staat vrijwilligerswerk te doen of mantelzorg te verlenen. Mensen met een (zeer) slechte gezondheid vormen een belangrijke risicogroep voor sociale uitsluiting. Sinds de invoering van de Wmo in 2007 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het ondersteunen van vrijwilligers en mantelzorgers met als doel participatie te behouden en te bevorderen. ‘Health is wealth’ Minister Klink schrijft in 2007 (VWS, 2007): ‘Investeren in gezondheid levert rendement op, namelijk langer werken en leven in goede gezondheid. Een gezond Nederland is een voorwaarde voor een welvarend Nederland. De gezondheidszorg onderhoudt menselijk talent en draagt eraan bij dat Nederland in de top komt van Europa. Kortom ‘health is wealth’.’
76
DE T E RMI NA N T E N VA N G E ZO N DH E I D
4
Determinanten van gezondheid
Overgewicht in Midden-Holland een groeiend probleem Bijna de helft (46%) van de volwassenen tot en met 64 jaar jaar en meer dan de helft (60%) van de ouderen in Midden-Holland heeft overgewicht of obesitas. Het percentage overgewicht in de regio stijgt nog steeds, ondanks dat dit landelijk lijkt te stabiliseren. Ongeveer één op de acht kinderen (12%) van 5 en 6 jaar heeft overgewicht of obesitas. Bij 10- en 11-jarigen is dit 16%. Ook onder kinderen stijgt het percentage met overgewicht nog steeds in Midden-Holland. Overgewicht is in Nederland één van de belangrijkste oorzaken van gezondheidsverlies. Veel volwassenen in Midden-Holland hebben een ongezonde leefstijl Veel volwassenen in Midden-Holland gedragen zich ongezond: bijna een kwart rookt en een derde van de volwassenen voldoet niet aan de norm voor verantwoord alcoholgebruik. Bijna de helft van de volwassenen beweegt te weinig en bijna drie kwart van de volwassenen eet onvoldoende groente en fruit. De leefstijl bij volwassenen in Midden-Holland ontwikkelt zich voor een aantal leefstijlfactoren gunstig: steeds minder volwassenen roken, de consumptie van groente neemt iets toe en het overmatig alcoholgebruik onder mannen neemt af. Helaas neemt het overmatig alcoholgebruik onder vrouwen toe en eten volwassenen minder vaak fruit. Van alle leefstijlfactoren vormt roken de belangrijkste oorzaak van gezondheidsverlies. Overmatig alcoholgebruik hoog onder jongeren in Midden-Holland Het alcoholgebruik in Midden-Holland is onder de jongeren en vooral onder de jongste groep (12 tot en met 14 jaar) afgenomen. Toch is het alcoholgebruik en vooral het overmatig alcoholgebruik nog steeds hoog. De helft van de 12- tot en met 18-jarigen heeft recent alcohol gedronken en een derde van alle jongeren heeft recent vijf of meer glazen alcohol gedronken bij één gelegenheid. Bijna één op de vijf jongeren in Midden-Holland rookt, ruim acht op de tien beweegt te weinig en de meesten eten te weinig groente en fruit. Ruim één op de vijf jongeren van 12 tot en met 18 jaar heeft ervaring met geslachtsgemeenschap. Bij de eerste keer geslachtsgemeenschap gebruikt 23% van de jongeren in Midden-Holland geen condoom en 11% helemaal geen anticonceptie. Vooral jongeren voelen zich wel eens onveilig op straat Inwoners in Midden-Holland voelen zich ’s avonds en ’s nachts wel eens onveilig op straat. Het hoogste percentage wordt gevonden bij 17- en 18-jarigen (35%) en het laagste bij ouderen (14%). Een derde van de kinderen in de bovenbouw van de basisschool wordt wel eens gepest. Van de 12- tot en met 18-jarigen is dat 12%.
77
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Binnen- en buitenmilieu ook in Midden-Holland risico voor de gezondheid In Midden-Holland is de ventilatie van de huiskamer in meer dan de helft van de woningen niet voldoende en in een derde van de slaapkamers is de ventilatie onvoldoende. Dit komt het binnenmilieu en de gezondheid van de bewoners niet ten goede. In 2005 had ruim een kwart van de woningen te kampen met schimmel- en vochtplekken. In Midden-Holland ondervindt bijna één op de vijf volwassenen tot en met 64 jaar ernstige geluidshinder in de directe woonomgeving. De grootste veroorzakers hiervan zijn brommers, scooters en overig wegverkeer.
Dit hoofdstuk gaat over de determinanten van gezondheid. Dit zijn de factoren die de gezondheid beïnvloeden. Welke factoren zijn van invloed op de gezondheid? Hoe sterk wordt die invloed bepaald door de ‘aanleg’, het ongezonde gedrag of de omgeving? Hoe hangen deze factoren met elkaar samen? Paragraaf 4.1 beschrijft kort het complexe samenspel van de determinanten in relatie tot gezondheid. Paragraaf 4.2 gaat in op de huidige stand van zaken en op belangrijke trends. In deze paragraaf komen persoonsgebonden factoren, leefstijl en factoren uit de sociale en fysieke omgeving aan bod. Paragraaf 4.3 geeft de geografische verschillen in het vóórkomen van determinanten in Midden-Holland weer. In paragraaf 4.4 komt aan de orde wat de verschillende determinanten aan de ziektelast bijdragen. Hier staat de vraag centraal wat de belangrijkste oorzaken van ongezondheid zijn. Dit hoofdstuk beperkt zich tot de beschrijving van determinanten waarover betrouwbare gegevens op landelijk en/of regionaal niveau beschikbaar zijn èn waarvan de relatie met gezondheid voldoende aangetoond is. De gegevens zijn gebaseerd op diverse bronnen. Aanvullende informatie over determinanten van gezondheid is onder meer te vinden in de de Nationale Atlas Volksgezondheid (www.zorgatlas.nl), de Gezondheidsatlas van de GGD Hollands Midden (www.GezondheidsatlasHollandsMidden.nl) en het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl).
4.1
Ingewikkelde relaties tussen determinanten en gezondheid
Dynamisch samenspel tussen determinanten op allerlei niveaus Gezondheid wordt bepaald door vier groepen van determinanten: persoonsgebonden factoren, leefstijl en factoren in de fysieke en sociale omgeving (zie figuur 1.2 voor het uitgewerkte volksgezondheidsmodel). Persoonsgebonden factoren kunnen erfelijk zijn of in de loop van het leven verworven worden, zoals overgewicht of een hoge bloeddruk. Bij leefstijl gaat het om gunstig gedrag voor de gezondheid zoals bewegen, of om ongunstig gedrag zoals roken of overmatig alcoholgebruik. Tot slot zijn omgevingsfactoren van invloed op de gezondheid. Het gaat om de fysieke omgeving
78
DE T E RMI NA N T E N VA N G E ZO N DH E I D
(geluid, luchtverontreiniging, de kwaliteit van de woning) en de sociale omgeving (sociale participatie, sociale veiligheid). Naast deze factoren bestaat ook het systeem van preventie en zorg, dat al dan niet direct de gezondheid beïnvloedt, zoals een veilige drinkwatervoorziening en een vaccinatieprogramma (hoofdstuk 5). Determinanten beïnvloeden niet alleen de gezondheid maar ook elkaar. Dit gebeurt op allerlei niveaus in een dynamisch samenspel. Bovendien ‘clusteren’ veel risicofactoren; dit wil zeggen dat ze vaker bij dezelfde persoon vóórkomen dan verwacht op basis van toeval. Een voorbeeld hiervan is de persoonsgebonden factor overgewicht, dat een relatie heeft met voeding, beweging, omgeving en psychosociale factoren. Een ander voorbeeld is risicogedrag (roken, alcoholgebruik, druggebruik en seksueel gedrag), dat verband houdt met de omgeving en persoonsgebonden factoren zoals weerbaarheid (Hoeymans et al., 2010). Associatie tussen determinant en ziekte niet altijd bekend Niet van alle veel voorkomende ziekten in Nederland is evenveel bekend over de determinanten. Veel onderzoek is gedaan naar determinanten van hart- en vaatziekten, aangezien dit lange tijd de belangrijkste doodsoorzaak in Nederland was. Daardoor weten we dat roken, (over)gewicht, lichaamsbeweging, voeding, bloeddruk en het cholesterolgehalte de kans op hart- en vaatziekten beïnvloeden. Ook voor een aantal vormen van kanker, diabetes, COPD en enkele ziekten van het bewegingsapparaat is redelijk veel bekend over determinanten. Over psychische stoornissen en letsels is echter te weinig informatie om de bijdrage van determinanten aan de ziektelast te kunnen inschatten (Hoeymans et al., 2010).
4.2
Stand van zaken belangrijke determinanten
4.2.1
Persoonsgebonden factoren
Overgewicht Overgewicht en vooral ernstig overgewicht (obesitas) hangen nauw samen met hart- en vaatziekten, diabetes mellitus type 2 en verschillende vormen van kanker. Ook aandoeningen aan het bewegingsapparaat (zoals artrose) en de ademhalingsorganen zijn er mee geassocieerd. Overgewicht hangt bovendien samen met lichamelijke beperkingen en een slechtere kwaliteit van leven. Ongeveer één op de acht 5- en 6-jarigen en één op de zes 10- en 11-jarigen is te dik Van de 5- en 6-jarigen in Midden-Holland heeft één op de acht (12%) overgewicht en 3% heeft obesitas. Bij 10- en 11-jarigen ligt het percentage overgewicht op 16% en heeft 2% obesitas (tabel 4.1). Ondergewicht komt bij 5- en 6-jarigen relatief vaak voor: in deze leeftijdsgroep is bij 14% sprake van ondergewicht, bij 3% is dit in ernstige mate. Van de 10- en 11-jarigen in Midden-Holland heeft 8% ondergewicht, waarvan 1% ernstig. (Registratie GGD HM 4 tot en met 18, 2008/2009). Deze cijfers zijn gebaseerd op lengte en gewicht, dat gemeten wordt tijdens de preventieve gezondheidsonderzoeken door de GGD in groep 2 en groep 7 van het basisonderwijs (PGO).
79
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 4.1: Overgewicht en obesitas (ernstig overgewicht) in Midden-Holland naar leeftijd en geslacht (Bronnen: Registratie GGD HM 4-18, 2008/2009; GGD HM, 2008 en 2009). SUHYDOHQWLH 0DWHYDQRYHUJHZLFKW
OHHIWLMGVJURHS
2YHUJHZLFKWLQFOXVLHIREHVLWDV
2EHVLWDV
WRWDDO
PDQQHQ
MDDU
YURXZHQ
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
RSEDVLVYDQ]HOIJHUDSSRUWHHUGHJHJHYHQV
Van de 12- tot en met 18-jarigen in Midden-Holland heeft 8% overgewicht, waarvan 1% obesitas (tabel 4.1). Veertien procent van de jongeren heeft ondergewicht, waarvan 3% ernstig. Deze cijfers zijn gebaseerd op zelf gerapporteerde gegevens over lengte en gewicht (GGD HM, 2008). Door zelfrapportage is er waarschijnlijk sprake van een onderschatting van het percentage jongeren met overgewicht en een overschatting van het percentage jongeren met ondergewicht. In een recent landelijk onderzoek, waarbij overgewicht ook door middel van zelfrapportage is nagevraagd, heeft 10% van de 12- tot 18-jarigen overgewicht en blijft het percentage overgewicht stijgen met de leeftijd (CBS, 2009a). Ondergewicht lijkt bij jongeren relatief veel voor te komen, maar is soms lastig te beoordelen. Ondergewicht kan veroorzaakt worden door eetproblemen of ziekte, maar een jongere kan soms ook veel en gezond eten en toch ondergewicht hebben. Dit kan komen door een plotseling sterke groei of veel lichamelijke activiteit. Rond de helft van de volwassenen en ouderen in Midden-Holland heeft overgewicht In Midden-Holland heeft 48% van de volwassenen vanaf 19 jaar overgewicht en ruim één op de tien (11%) heeft obesitas (GGD HM, 2009). Deze percentages zijn vergelijkbaar met de landelijke cijfers: 47% overgewicht en 11% obesitas in 2008 (CBS-POLS, 2008). Zowel overgewicht als obesitas lopen op met de leeftijd (tabel 4.1). Op jongere leeftijd hebben meisjes vaker overgewicht dan jongens. Bij tieners draait dit om: bij jongeren in het voortgezet onderwijs, volwassenen en ouderen hebben mannen vaker overgewicht dan vrouwen. Zo heeft 53% van de 19- tot en met 64-jarige mannen in Midden-Holland overgewicht in vergelijking met 39% van de vrouwen in die leeftijdscategorie. Vrouwen hebben echter vaker obesitas: 11% van de 19- tot en met 64-jarige vrouwen in vergelijking met 9% bij de mannen (tabel 4.1).
80
DE T E RMI NA N T E N VA N G E ZO N DH E I D
Figuur 4.1: Ontwikkeling van het percentage mensen met obesitas in Nederland (1996-2007) (Bron: Hoeymans et al., 2010).
Overgewicht stabiliseert landelijk, in Midden-Holland stijgt het verder Het aantal mensen met overgewicht is de afgelopen decennia toegenomen. In 1981 had één op de drie volwassen Nederlanders overgewicht. Tot 2000 steeg het percentage Nederlanders met overgewicht sterk, maar sindsdien neemt het percentage nog maar nauwelijks verder toe. In 2008 heeft 47% van de Nederlanders overgewicht. Het percentage volwassenen met obesitas verdubbelde van 5% in 1981 naar 10% in 2000 en steeg daarna nog door naar 11% in 2008 (figuur 4.1). In Midden-Holland steeg het percentage 19- tot en met 64-jarigen met overgewicht eveneens sterk (van 32% in 1992 naar 42% in 2002), maar steeg in tegenstelling tot de landelijke stabilisatie verder tot 46% in 2009. Ook is het percentage 19- tot en met 64-jarigen met obesitas gestegen van 9% in 2002 naar 11% in 2009 (GGD HM, 2009). Dit is vergelijkbaar met de landelijke cijfers. Uit recente cijfers van de vijfde landelijke groeistudie bij 2- tot en met 21-jarigen is nog geen stabilisatie te zien: het percentage overgewicht bij Nederlandse kinderen steeg van 6% in 1980 via 11% in 1997 naar 14% in 2010 (waarvan 2% obesitas). Vooral het overgewicht bij Turkse en Marokkaanse kinderen is sinds 1997 gestegen en dan met name bij jongens (TNO, 2010). De toename van overgewicht is ook in MiddenHolland te zien. In 1988 had 6% van de 5- tot en met 15- jarigen overgewicht, in 2001 is dit percentage verdubbeld tot 13% (Sluijs, 2005). Recentere cijfers zijn niet goed vergelijkbaar omdat bij andere leeftijdsgroepen gemeten is. Er lijkt echter nog steeds sprake te zijn van een stijging van het aantal kinderen met overgewicht, gezien het aantal 5- en 6-jarigen (12%) en het aantal 10- en 11-jarigen (16%) dat op dit moment overgewicht heeft (tabel 4.1).
Bloeddruk en cholesterol Overgewicht en obesitas, een ongunstig voedingspatroon (met name te weinig groente en fruit, te veel vet en te veel zout) en weinig lichaamsbeweging zijn risicofactoren voor een te hoge bloeddruk. Dit zijn tevens risicofactoren voor een ongunstig cholesterolgehalte (te hoog totaalcholesterol- en/of te laag HDL-cholesterolgehalte) in het bloed.
81
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 4.2: Vóórkomen van verhoogde bloeddruk en een ongunstig cholesterolgehalte in de Nederlandse bevolking van 35-70 jaar in de periode 2003-2007 (Bronnen: Lokale en Nationale Monitor 2005-2006; Verschuren et al., 2008). SUHYDOHQWLH 'HWHUPLQDQW
GHILQLWLH
9HUKRRJGWRWDDOFKROHVWHURO
PPROOHQRIPHGLFDWLH
9HUODDJG+'/FKROHVWHURO
PPROO
9HUKRRJGHEORHGGUXN
V\VWROHPP+JHQRI GLDVWROHPP+JHQRIPHGLFDWLH
WRWDDO
PDQQHQ
YURXZHQ
'LW]LMQZDDUGHQGLHXLWWZHHYHUVFKLOOHQGHRQGHU]RHNHQNRPHQDOVGH]HYHUVFKLOOHQ]LMQEHLGHJHWDOOHQJHJHYHQ
Hoge bloeddruk en een ongunstig cholesterolgehalte zijn op hun beurt risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Hoge bloeddruk en cholesterol komen vaak voor maar zijn niet altijd bekend Bijna de helft van de Nederlanders van 35 tot en met 70 jaar heeft een hoge bloeddruk en een kwart heeft een verhoogd totaalcholesterol. Deze getallen zijn slechts een indicatie, omdat de gegevens zijn verzameld bij kleine, mogelijk niet-representatieve groepen in de bevolking. Ook zijn de gegevens niet bruikbaar om een uitspraak te doen over trends in deze risicofactoren. Wel kunnen we patronen binnen de bevolking zien. Zo hebben meer mannen dan vrouwen een hoge bloeddruk, een te hoog totaalcholesterol- en een te laag HDL-cholesterolgehalte. Alleen vrouwen van 60 jaar en ouder hebben vaker een te hoog totaalcholesterolgehalte dan mannen van die leeftijd (tabel 4.2). Het vóórkomen van de risicofactoren voor hoge bloeddruk en ongunstig cholesterolgehalte is in Midden-Holland vergelijkbaar met Nederland (zie paragraaf 4.2.2). Aangenomen mag worden dat het percentage mensen met een verhoogde bloeddruk of een ongunstig cholesterolniveau in de regio niet veel zal afwijken van dat in Nederland. Wel is bekend dat bij 12% van de volwassenen en 35% van de ouderen in Midden-Holland een hoge bloeddruk is vastgesteld door een arts (GGD HM, 2009). Artsen in Nederland zetten medicatie in als interventie om de bloeddruk en het totaalcholesterolgehalte omlaag te brengen. Dit medicijngebruik is sterk toegenomen en is waarschijnlijk één van de redenen van de daling in hart- en vaatziekten en de stijging van de levensverwachting van de afgelopen decennia in Nederland (zie ook paragraaf 3.1) (Hoeymans et al., 2010).
82
DE T E RMI NA N T E N VA N G E ZO N DH E I D
3HUFHQWDJHURNHUV !
Figuur 4.2: Percentage rokers onder volwassenen tot en met 64 jaar in Midden-Holland (Bron: GGD HM, 2009). De gemeente-indeling (gebaseerd op het jaar 2009) is te vinden op de binnenzijde van de achterkaft.
4.2.2
Leefstijlfactoren
Deze paragraaf licht onder andere de ontwikkelingen in roken, het gebruik van alcohol en drugs, maar ook in bewegen, goede voeding en veilig vrijen nader toe.
Roken Roken is een belangrijke risicofactor voor longkanker, chronisch obstructieve longziekten (COPD) en hart- en vaatziekten. Percentage rokers laatste jaren gedaald, maar kwart volwassenen rookt nog steeds In Midden-Holland rookt 24% van de volwassenen van 19 tot en met 64 jaar (mannen 27% en vrouwen 21%) (tabel 4.3). Dit ligt onder het landelijk percentage van 31% (mannen 33% en vrouwen 28%) (Stivoro, 2009). Het percentage rokende 65-plussers in Midden-Holland is 13% (16% van de mannen en 10% van de vrouwen) en is gelijk aan de landelijke cijfers. Het percentage volwassenen dat rookt, verschilt sterk per gemeente: in Moordrecht rookt 16% van de volwassenen, in Nieuwerkerk aan den IJssel is dit 29% (figuur 4.2). In Midden-Holland vertoont het percentage rokers al jarenlang een dalende trend. In 1992 rookte 37% van de bevolking van 19 tot en met 64 jaar, in 2009 is dit percentage
83
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
gedaald naar 24%. Het verschil in rookgedrag tussen mannen en vrouwen is kleiner geworden maar bestaat nog steeds. De dalende trend en het verschil in rookgedrag tussen mannen en vrouwen komen overeen met de landelijke cijfers. Landelijk daalde het aantal rokers onder volwassenen in de jaren tachtig en stabiliseerde in de negentiger jaren. De laatste jaren daalt het percentage weer (Feenstra, 2009). Het dalende percentage rokers is niet alleen positief voor de roker zelf, maar ook voor zijn of haar kinderen. Toch geeft 11% van de ouders van kinderen in groep 1 tot en met 5 aan dat hij of zij recent in huis heeft gerookt waar het kind bij was. Van de leerlingen in groep 6 tot en met 8 geeft 23% aan dat er de afgelopen zeven dagen in zijn of haar bijzijn is gerookt in huis (GGD HM, 2006). De daling van het aantal rokers onder jongeren is tot stilstand gekomen In Midden-Holland hebben op de basisschool weinig leerlingen ervaring met roken. Vijf procent van de leerlingen in de bovenbouw heeft ooit gerookt en één procent geeft aan nu te roken. Van de middelbare scholieren heeft 37% ooit gerookt, 18% heeft recent gerookt en 9% rookt dagelijks (tabel 4.3). Tussen 1999 en 2003 daalde landelijk het percentage middelbare scholieren dat in de maand voorafgaand aan het onderzoek had gerookt sterk van 27% naar 18% (Monshouwer et al., 2008). In 2007 is het percentage rokers gelijk gebleven. In Midden-Holland was het percentage rokers onder middelbare scholieren in 2003 en in 2008 18% (Fiolet, 2005). Ook in Midden-Holland is het percentage rokers onder 12- tot en met 18-jarigen dus gestabiliseerd en gelijk aan het landelijk percentage. Het percentage rokers onder jongens is iets hoger dan onder meisjes (19% versus 16%, zie tabel 4.3).
Alcoholgebruik De schadelijke gevolgen van overmatig alcoholgebruik zijn talrijk. Overmatig alcoholgebruik (gemiddeld meer dan 21 glazen per week voor mannen en 14 glazen per week voor vrouwen) verhoogt vooral het risico op kanker en hart- en vaatziekten. Een ander gevolg van overmatig alcoholgebruik is dat mensen er afhankelijk van worden, wat de kans op psychische stoornissen vergroot (zie ook paragraaf 3.3). Daarnaast leidt overmatig alcoholgebruik jaarlijks in Nederland tot circa 300 verkeersdoden (SWOV, 2006). Overmatig drinken is vaak sociaal geaccepteerd, omdat er niet altijd sprake is van direct zichtbare nadelige gevolgen. De wet schrijft voor dat geen alcohol mag worden verkocht aan jongeren onder de zestien jaar en geen sterk-alcoholische drank aan jongeren beneden de achttien jaar. Het NIGZ adviseert om kinderen onder de zestien jaar geen alcohol te laten drinken (www.alcoholinfo.nl). Dit is omdat de hersenen nog in de groei zijn. Drinken onder de zestien jaar brengt dus te veel risico’s met zich mee en vergroot de kans op alcoholproblemen op latere leeftijd. Bijna een derde van de volwassenen voldoet niet aan norm verantwoord alcoholgebruik Van de volwassenen van 19 tot en met 64 jaar in Midden-Holland drinkt 10% overmatig alcohol en van de 65-plussers is dat 8%. Mannen drinken vaker overmatig alcohol dan vrouwen (tabel 4.3). Het percentage volwassenen dat overmatig drinkt is tussen 2002
84
DE T E RMI NA N T E N VA N G E ZO N DH E I D
en 2005 toegenomen van 9 naar 14% en daarna weer gedaald naar 10% in 2009. Deze daling komt echter volledig voor rekening van de mannen. Het percentage vrouwen dat overmatig drinkt is juist toegenomen (van 3% in 2002 naar 7% in 2009) (GGD HM, 2002, 2005 en 2009). Onder ‘zwaar drinken’ wordt verstaan op één of meer dagen per week minstens zes glazen alcohol drinken (CBS). In Midden-Holland is het percentage zware drinkers onder de volwassenen van negentien jaar en ouder 8% (GGD HM, 2009). Dit percentage is iets lager dan het landelijke percentage. Landelijk is het percentage zware drinkers tussen 2001 en 2009 licht gedaald van 14 naar 11% (CBS, 2010). De gezondheidsraad heeft een norm opgesteld voor verantwoord en gezond alcoholgebruik (Gezondheidsraad, 2006). De norm is maximaal twee glazen op een dag voor mannen of één glas voor vrouwen en maximaal vijf drinkdagen per week (www.alcohol info.nl). Bijna één op de drie (30%) volwassenen tot en met 64 jaar en 36% van de 65-plussers in Midden-Holland voldoet niet aan één van deze twee criteria (tabel 4.3). De helft van de 12- tot en met 15-jarigen heeft ervaring met alcohol Ondanks dat wordt geadviseerd dat jongeren tot zestien jaar geen alcohol drinken, zeggen toch vier van de tien leerlingen (41%) in de bovenbouw van de basisschool ooit alcohol te hebben gedronken. Dertien procent heeft in de afgelopen maand alcohol gedronken (tabel 4.3). In 2003 waren deze percentages hoger: respectievelijk 47% en 16% (Fiolet, 2005). Het percentage jongens dat ooit of in de afgelopen maand alcohol heeft gedronken is hoger dan bij meisjes. Bij de 12- tot en met 15-jarige jongeren heeft de helft ervaring met alcohol. Twee op de vijf tweedeklassers in het voortgezet onderwijs hebben al ervaring met alcohol drinken en 23% heeft de afgelopen maand gedronken. Van de vierdeklassers heeft driekwart ervaring met alcohol en bijna twee derde heeft de afgelopen maand alcohol gedronken. Elf procent van de tweedeklassers heeft de afgelopen maand tenminste één keer bij één gelegenheid vijf of meer glazen alcohol gedronken (‘binge drinken’). Van de vierdeklassers heeft veertig procent aan binge drinken gedaan. Bovenstaande cijfers gelden voor zowel jongens als meisjes. Van de 17- en 18-jarige jongeren, de groep die wettelijk zwak alcoholische dranken mag kopen, drinkt 80%. Ruim de helft van deze groep (51%) doet aan binge drinken (GGD HM, 2008). De helft van de 12- tot en met 18- jarigen heeft in de afgelopen maand alcohol gedronken (tabel 4.3). Dit is vergelijkbaar met het landelijk percentage (51%) (Monshouwer et al., 2008). Van de jongeren in Midden-Holland die in de afgelopen maand alcohol hebben gedronken, doet 63% wel eens aan binge drinken. Dit is een derde (33%) van alle jongeren. Landelijk is dit percentage 68% (36% van alle jongeren). Jongens doen vaker aan binge drinken dan meisjes (tabel 4.3). Binge drinken komt het vaakst voor in de gemeenten Nederlek (46%) en Nieuwerkerk aan den IJssel (42%) en het minst vaak in Bergambacht (26%) en Gouda (29%) (figuur 4.3). Tussen 1999 en 2003 is het alcoholgebruik onder jongeren in Midden-Holland toegenomen (Fiolet, 2005). In 2008 zijn de resultaten niet goed vergelijkbaar met 2003 omdat de
85
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
3HUFHQWDJHELQJHGULQNHUV !
Figuur 4.3: Percentage 12- tot en met 18-jarigen in Midden-Holland dat recent vijf of meer glazen alcohol bij één gelegenheid heeft gedronken (Bron: GGD HM, 2008). De gemeente-indeling (gebaseerd op het jaar 2009) is te vinden op de binnenzijde van de achterkaft.
formulering van de vragen is aangepast en omdat er een andere selectie van jongeren is gemaakt. Desondanks lijkt in 2008 het alcoholgebruik onder jongeren in MiddenHolland gedaald ten opzichte van 2003. Landelijk daalde het percentage drinkers en het percentage binge drinkers tussen 2003 en 2007. Deze daling deed zich echter alleen voor onder 12- tot en met 14-jarigen. Het drinkgedrag van 15- tot en met 17-jarigen bleef onveranderd (Van Laar et al., 2010).
Druggebruik Het percentage van de werkzame stof THC in cannabis is erg variabel. In nederwiet is het percentage gestegen van 9% in 1999-2000 tot 20% in 2004-2005. In 2007-2008 is het gemiddeld 16% (www.cannabisdebaas.nl). Cannabis roken is relatief schadelijker dan tabak roken omdat in een blow 5 tot 10 keer meer schadelijke stoffen zitten dan in een sigaret. Verder is er een verband tussen cannabis en psychoses. Of het blowen een oorzaak is dan wel een katalysator van bestaande problemen en aanleg staat ter discussie. De afhankelijkheid neemt toe bij langdurig frequent gebruik en jongeren die blowen vertonen meer probleemgedrag. Tevens blijken de schoolprestaties van cannabisgebruikers relatief vaker onder de maat vergeleken met scholieren die geen cannabis gebruiken. Het verband tussen cannabisgebruik en gedragsproblemen wordt sterker naarmate de frequentie van het gebruik toeneemt. Van harddrugs is verslaving ofwel afhankelijkheid een belangrijk effect. De effecten van harddrugs verschillen sterk. Zo werkt heroïne vooral snel geestelijk en lichamelijk verslavend en is cocaïne
86
DE T E RMI NA N T E N VA N G E ZO N DH E I D
wel geestelijk maar minder lichamelijk verslavend. Van XTC is de verslavende werking vermoedelijk gering (Van Laar, 2006). Er is een relatie tussen cocaïnegebruik en agressie. Vooral als cocaïne gebruikt wordt in combinatie met alcohol. Druggebruik draagt niet veel bij aan totale ziektelast Druggebruik komt in vergelijking met ander ongezond gedrag relatief weinig voor en draagt daardoor niet veel bij aan de totale ziektelast in Midden-Holland. In 2008 heeft in Midden-Holland 7% van de 12- tot en met 18-jarigen recent cannabis gebruikt (tabel 4.3). Het gebruik van cannabis neemt toe met de leeftijd. Van de 17- en 18-jarigen heeft 11% in de afgelopen maand cannabis gebruikt. Het percentage softdruggebruikers is de afgelopen vijf jaar niet veranderd. Het gebruik van harddrugs ligt veel lager dan dat van softdrugs. Van de 17- en 18-jarigen in Midden-Holland heeft bijna twee procent in de afgelopen maand harddrugs gebruikt. Jongens gebruiken vaker soft- en/of harddrugs dan meisjes. Ook het percentage harddruggebruikers is de afgelopen vijf jaar niet veranderd. Het landelijke peilstationsonderzoek uit 2007 laat zien dat 8% van de scholieren op het voortgezet onderwijs in de afgelopen maand cannabis heeft gebruikt en 2% harddrugs (Monshouwer et al., 2008).
Lichamelijke activiteit Een gezond beweegpatroon is van belang om een gezond gewicht te houden of te krijgen. Daarnaast is bewegen ook van invloed op de kans op chronische ziekten, een hoge bloeddruk en een hoog cholesterolgehalte. Zo krijgen mensen die fit zijn en voldoende bewegen minder vaak darmkanker, hart- en vaatziekten, botontkalking en diabetes, dit laatste ongeacht hun lichaamsgewicht. Er zijn steeds meer aanwijzingen voor een risicoverhogend effect van onvoldoende bewegen op dementie en depressie. Het risico op sterfte is verlaagd als mensen voldoende bewegen en ook dit geldt zowel voor mensen met een normaal gewicht als voor mensen met overgewicht of obesitas (Hoeymans et al., 2010). De belangrijkste invullingen van alledaagse lichamelijke activiteit zijn reizen naar werk of school en huishoudelijk werk (60 tot 70%). Tuinieren of klussen en lopen of wandelen zijn elk goed voor zeven tot tien procent van de lichamelijke activiteit en sporten en fietsen voor vijf tot zeven procent (Hildebrandt et al., 2008). Bijna de helft van de bevolking beweegt te weinig In Hollands Midden voldeed in de periode 2005-2008 43% van de bevolking van twaalf jaar en ouder niet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen. Dit is vergelijkbaar met landelijk (45%) (CBS-POLS). In Midden-Holland beweegt 48% van de 19- tot en met 64-jarigen te weinig en 36% van de 65-plussers (tabel 4.3). Het percentage Nederlanders dat niet aan de norm voldoet is de laatste drie jaar stabiel rond de 44%. Wel zijn mensen met overgewicht sinds 2000 meer gaan bewegen. Dit geldt niet voor de mensen met obesitas (Hoeymans et al., 2010). Van de volwassenen van 19 jaar en ouder in Midden-Holland is vijf procent inactief (is gelijk aan Nederland), dat wil zeggen dat zij gemiddeld genomen minder dan één dag per week 30 minuten of meer lichamelijk actief zijn (GGD HM, 2009, Hildebrandt et al., 2008).
87
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Kinderen en jongeren voldoen minder vaak aan de beweegnorm dan volwassenen. Dit komt deels doordat de beweegnorm voor jongeren strenger is: jongeren moeten elke dag minstens een uur bewegen om aan de norm te voldoen, voor mensen van 18 jaar en ouder is dit minimaal 5 dagen per week 30 minuten per dag. In Midden-Holland voldoet 20% van de kinderen uit groep 1 en 2 van het basisonderwijs aan de beweegnorm. In groep 3 tot en met 6 is dit percentage afgenomen tot 6% en in groep 7 en 8 is het 17%. In de midden- en bovenbouw zijn jongens actiever dan meisjes (tabel 4.3). De meeste jongeren van 12 tot en met 18 jaar (82%) voldoen niet aan de beweegnorm (tabel 4.3). Bij 17- en 18-jarigen is dit zelfs 89%. Landelijk is het percentage 12- tot en met 17-jarigen dat voldoet aan de beweegnorm gestegen van 23% in 2001 naar 28% in 2009 (GGD HM, 2008; CBS, 2009a). Ondanks dat veel jongeren in Midden-Holland niet aan de beweegnorm voldoen, is 66% lid van een sportvereniging. Naarmate de leeftijd stijgt, zijn minder jongeren lid van een sportvereniging. In de vierde klas van het voortgezet onderwijs en op 17-en 18 jarige leeftijd zijn jongens vaker lid van een sportvereniging dan meisjes (GGD HM, 2008). De helft van de volwassenen in Midden-Holland sport minder dan één keer per week. Mannen en vrouwen sporten even vaak (tabel 4.3).
Groente- en fruitconsumptie Een ongezond voedingspatroon is een belangrijke risicofactor voor hart- en vaatziekten. Het risico op hart- en vaatziekten neemt toe door voeding die rijk is aan verzadigde vetzuren en transvetzuren. Anderzijds neemt het risico op hart- en vaatziekten af door het consumeren van voldoende vis, groenten en fruit. Behalve voor hart- en vaatziekten is ongezond eten ook een risicofactor voor diabetes mellitus type 2, kanker en botontkalking. Zo zijn er uit verschillende onderzoeken sterke aanwijzingen dat het eten van veel groenten en fruit beschermt tegen diverse vormen van kanker. Naar schatting is 25% van alle kankers en hart- en vaatzieken door een combinatie van juiste voeding en voldoende lichamelijke activiteit te voorkomen (WCRF, 2009, Engelfriet et al., 2009). Verreweg grootste deel bevolking eet te weinig groenten en fruit In de onder- en middenbouw van de basisschool eet 70% van de kinderen niet dagelijks groente, in de bovenbouw is dit 50%. Dit percentage neemt weer toe tot 66% van de 12- tot en met 18-jarigen. Van de volwassenen in Midden-Holland voldoet 73% niet aan de aanbeveling voor groenteconsumptie van minimaal 200 gram groenten per dag (tabel 4.3). Fruit wordt door de basisschoolleerlingen vaker gegeten, maar toch eet 40 tot 50% niet dagelijks fruit. De fruitconsumptie neemt af bij de 12- tot en met 18-jarigen (68% eet niet dagelijks fruit). Bijna driekwart van de volwassenen (73%) voldoet niet aan de aanbeveling voor fruitconsumptie van minimaal twee stuks fruit per dag (tabel 4.3). Ook landelijke cijfers laten zien dat jongeren te weinig groente en fruit eten. Onder Nederlandse jongvolwassenen (19 tot 30 jaar) voldoet slechts 7 tot 8% aan de aanbeve-
88
DE T E RMI NA N T E N VA N G E ZO N DH E I D
ling voor fruit (twee stuks per dag). Niemand at voldoende groenten (200 gram per dag) en slechts twee procent at meer dan 150 gram groenten. Wel voldoet ruim de helft van de jongvolwassenen aan de richtlijn voor totale vetinname, maar vrijwel iedereen eet te veel verzadigd vet. Het zoutgehalte is gemiddeld 50% boven de aanbevolen hoeveelheid van zes gram per dag (Hulshof et al., 2004). Volwassenen in Midden-Holland voldoen sinds 2005 iets vaker aan de groentenorm, maar minder vaak aan de fruitnorm (GGD HM, 2005 en 2009). De landelijke ontwikkeling in groente- en fruitconsumptie is voor beide ongunstig. De consumptie van verzadigde vetten laat wel een gunstige ontwikkeling zien, al is het percentage Nederlanders dat voldoet aan de norm erg laag (5 tot 10%) (Bakel & Ocké, 2009).
Ontbijten Een goede voeding begint met elke dag ontbijten. Het overslaan van het ontbijt kan de concentratie en prestaties op school en werk ongunstig beïnvloeden. Het kan ook leiden tot een groter gebruik van tussendoortjes. Evenveel jongeren als volwassenen ontbijten niet regelmatig In Midden-Holland wordt door 5 tot 8% van de basisschooljeugd minstens één keer per week het ontbijt overgeslagen. Bij jongeren (12 tot en met 18 jaar) is dit opgelopen tot 15% die minder dan vijf keer per week ontbijten (tabel 4.3). Hetzelfde percentage geldt voor volwassenen van 19 tot en met 64 jaar. Mannen ontbijten minder frequent dan vrouwen. In 2005 was het percentage volwassenen dat niet regelmatig ontbeet iets hoger dan in 2009 (GGD HM, 2006, 2008 en 2009).
Seksueel gedrag Veilige seks houdt in: beschermd tegen seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) en tegen ongewenste zwangerschap. Onveilig vrijen vergroot het risico op soa zoals aids (hiv-virus), hepatitis B, chlamydia, syfilis, gonorroe en herpes. Geadviseerd wordt om bij een nieuwe relatie de eerste drie maanden een condoom te gebruiken (eventueel aangevuld met een andere vorm van anticonceptie), vervolgens een soa-test te doen en daarna, afhankelijk van de uitslag, eventueel te stoppen met condooms (Leusink & Tanis-Nauta, 2009). Jongeren vrijen de eerste keer vaak onveilig In Midden-Holland heeft 22% van de jongeren van 12 tot en met 18 jaar ervaring met geslachtsgemeenschap. Dit loopt op van 7% in klas 2 naar 24% in klas 4 tot 48% van de 17- en 18-jarigen (GGD HM, 2008). Dit is lager dan gemiddeld in Nederland: van de 15- en 16-jarigen heeft landelijk 32% ervaring en van de 17- en 18-jarigen 58% (Bakker et al., 2009). Vooral de meisjes in Midden-Holland hebben minder vaak ervaring met geslachtsgemeenschap dan landelijk. Welke soort anticonceptie wordt gebruikt hangt af van de leeftijd en van hoe vaak jongeren gemeenschap hebben gehad. Eén op de negen jongeren (11%) die voor het eerst geslachtsgemeenschap had, gebruikte geen enkele vorm van anticonceptie.
89
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Landelijk gebruikte een iets groter deel (15%) van de 12- tot en met 18-jarigen geen anticonceptie bij de eerste keer geslachtsgemeenschap (Bakker et al., 2009). Van de jongeren in Midden-Holland gebruikte 43% geen condoom bij de laatste keer geslachtsgemeenschap (tabel 4.3). Bijna een kwart (23%) van de jongeren die voor het eerst geslachtsgemeenschap had, gebruikte geen condoom. Bij jongeren waarvoor het de eerste keer was, was de belangrijkste reden om geen condoom te gebruiken ‘omdat we er niet aan dachten’. Jongeren die regelmatig geslachtsgemeenschap hadden, gebruikten veel vaker geen condoom (58%). De belangrijkste redenen voor deze jongeren in Hollands Midden om geen condoom te gebruiken zijn: het gebruik van een ander voorbehoedsmiddel, het hebben van vertrouwen in elkaar en het hebben van ‘vaste verkering’ (GGD HM, 2008). Het aantal jongeren dat een condoom gebruikt is landelijk tussen 2001 en 2005 toegenomen (Dorsselaer et al., 2007). Van de Nederlanders tussen de 15 en 70 jaar heeft 19% van de mannen en 6% van de vrouwen twee of meer sekspartners gehad in het voorafgaande half jaar. In deze groep gaf ongeveer de helft aan niet altijd een condoom te gebruiken bij geslachtsgemeenschap, mannen even vaak als vrouwen. Dit percentage is de afgelopen jaren gedaald, omdat vrouwen steeds vaker condooms gebruiken in deze situaties. In 2006 gebruikt 67% van de vrouwen met losse partners niet altijd condooms, in 2009 is dat gedaald naar 54% (Bakker et al., 2009). Het is niet goed bekend hoeveel mensen in Nederland een soa hebben. Er is sprake van een onderrapportage omdat mensen soms geen klachten hebben en daardoor niet naar een hulpverlener gaan en niet worden geregistreerd. Jaarlijks vinden zo’n 150.000 soa-consulten bij de huisarts plaats en ongeveer 90.000 soa-consulten op GGD-soa poliklinieken. Per jaar lopen in Nederland naar schatting ruim 100.000 mensen een soa op (www.soaaids.nl). In Nederland krijgen jaarlijks ongeveer 2.500 meisjes onder de 20 jaar een kind. De dalende trend van het aantal tienermoeders is sinds 2006 gestabiliseerd (CBS, 2009b). In 2007 werden ongeveer 7.000 meisjes in de leeftijd van 15 tot en met 19 jaar zwanger. Van de meisjes die zwanger werden, koos ruim de helft, bijna 4.400 meisjes, voor abortus (Rutgers Nisso Groep, 2008).
Gehoorschade Ruim 40% van de Nederlandse jongvolwassenen dreigt problemen te krijgen met het gehoor omdat ze luisteren naar te harde muziek. Eén op de tien loopt waarschijnlijk zelfs het risico op zeer ernstige en blijvende gehoorschade. De grootste boosdoener is de draagbare muziekspeler (bijvoorbeeld iPod, MP3- of MP4-speler). Een kwart van de jongeren geeft aan naar te harde muziek te luisteren via een draagbare speler. Ook scoren discotheken en popconcerten hoog (samen goed voor 23%). Gehoorproblemen die kunnen optreden zijn onder andere gehoorverlies en oorsuizingen. Hierdoor kunnen problemen ontstaan zoals vermoeidheid, depressie, sociaal isolement en arbeidsongeschiktheid. Jongeren weten wel dat te harde muziek schadelijk is, maar denken
90
DE T E RMI NA N T E N VA N G E ZO N DH E I D
Tabel 4.3: Leefstijlfactoren in Midden-Holland: huidige situatie en trends (Bronnen: GGD HM, 2006, 2008 en 2009 en www.nationaalkompas.nl). /HHIVWLMO
GHILQLWLH
SUHYDOHQWLH UHJLRQDOHWUHQGWHQ]LMDQGHUV WRWDDO PDQQHQ YURXZHQ YHUPHOGHQLQGLHQEHVFKLNEDDU
5RNHQ MDDU
URRNWQX
MDDU
URRNWQX
VWDELHO
MDDU
URRNW
GDOLQJ
URRNW
JHHQWUHQGJHJHYHQV
MDDU
MDDU
VWLMJLQJWRWGDDUQD GDOLQJ
ODQGHOLMNVWLMJLQJ MDDU
PDQQHQGDOLQJYURXZHQ VWLMJLQJ
JHHQWUHQGJHJHYHQV
MDDU
GDOLQJ
MDDU
VWDELHO
VWDELHO
$OFRKROJHEUXLN
%LQJHGULQNHQ
UHFHQWJHEUXLN ZHNHQJHOHGHQ
!JOD]HQSHUZHHNPDQ HQ!JOD]HQSHUZHHN YURXZ
MDDU =ZDDUGULQNHQ
RIPHHUJOD]HQELM JHOHJHQKHLG
MDDU 2YHUPDWLJ DOFRKROJHEUXLN
JOD]HQRSPLQVWHQV GDJSHUZHHN ODQGHOLMNVWDELHO
9ROGRHWQLHWDDQ !JOD]HQSHUZHHN 1RUP9HUDQWZRRUG !JOD]HQSHUGDJHQ $OFRKROJHEUXLN !GDJHQSHUZHHNPDQ HQ!JOD]HQSHUZHHN !JOD]HQSHUGDJHQ !GDJHQSHUZHHN YURXZ
6RIWGUXJJHEUXLN FDQQDELV
UHFHQWJHEUXLN ZHNHQJHOHGHQ
MDDU +DUGGUXJJHEUXLN
MDDU
JHHQWUHQGJHJHYHQVEHVFKLNEDDU
UHFHQWJHEUXLNZHNHQ JHOHGHQ YDQ;7&FRFD LQHKDOOXFLQRJHQHSDG GHQVWRHOHQDPIHWDPLQH KHURwQH
91
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
/HHIVWLMO
GHILQLWLH
SUHYDOHQWLH UHJLRQDOHWUHQGWHQ]LMDQGHUV WRWDDO PDQQHQ YURXZHQ YHUPHOGHQLQGLHQEHVFKLNEDDU
9ROGRHWQLHWDDQ 1HGHUODQGVH1RUP *H]RQG%HZHJHQ MDDU
GDJHQSHUZHHN PLQVWHQVXXUSHUGDJ PDWLJDFWLHI
GDOLQJ
MDDU
MDDU
ODQGHOLMNGDOLQJ
ODQGHOLMNVWDELHO
JHHQWUHQGJHJHYHQVEHVFKLNEDDU
MDDU
MDDU MDDU
GDJHQSHUZHHN PLQVWHQVHHQKDOIXXUPDWLJ DFWLHI
1LHWJHRUJDQL VHHUGVSRUWHQ
JHHQOLGVSRUWFOXE
MDDU :HLQLJVSRUWHQ
NHHUSHUZHHNVSRUWHQ JHHQWUHQGJHJHYHQVEHVFKLNEDDU
2QYROGRHQGH JURHQWHQ MDDU
QLHWGDJHOLMNVJURHQWHQ
MDDU
QLHWGDJHOLMNVJURHQWHQ
MDDU
QLHWGDJHOLMNVJURHQWHQ
MDDU
JUDPGDJ
MDDUOLFKWHGDOLQJ
MDDU
QLHWGDJHOLMNVIUXLW
MDDU
QLHWGDJHOLMNVIUXLW
MDDU
QLHWGDJHOLMNVIUXLW
MDDU
QLHWGDJHOLMNVIUXLW
MDDU
VWXNVGDJ
MDDUOLFKWHVWLMJLQJ
MDDU
JHHQWUHQGJHJHYHQVEHVFKLNEDDU
MDDU
GDOLQJ
JHHQUHJLRQDOHWUHQGJHJHYHQV EHVFKLNEDDUODQGHOLMNGDOLQJWXVVHQ HQ
JHHQWUHQGJHJHYHQVEHVFKLNEDDU
2QYROGRHQGHIUXLW
1LHWUHJHOPDWLJ RQWELMWHQ
6HNVXHHO ULVLFRJHGUDJ
NHHUZHHNRQWELMWHQ
JHHQFRQGRRPJHEUXLNW ELMODDWVWHNHHUJHVODFKWV JHPHHQVFKDSELMMRQJHUHQ GLHHUYDULQJKHEEHQPHW JHVODFKWVJHPHHQVFKDS
MDDU
5LVLFRRS JHKRRUVFKDGH
MDDU
QDXLWJDDQYDDNWLMGHOLMNODVW YDQJHKRRUHQRIGDJHOLMNV QDDUKDUGHPX]LHNOXLVWHUHQ GRRUHHQNRSWHOHIRRQ
YDQGHMRQJHUHQKHHIWZHOHHQVJHVODFKWVJHPHHQVFKDSJHKDG
92
DE T E RMI NA N T E N VA N G E ZO N DH E I D
zelf geen risico te lopen. De huidige jongeren lopen meer risico op gehoorschade dan vroegere generaties jongeren. Ze luisteren vaker en langer naar muziek via een koptelefoon en zetten de volumeknop hoger. Dit komt mede doordat de apparatuur aanzienlijk verbeterd is (Vogel, 2009). Ruim een kwart van de jongeren loopt risico op gehoorschade Ruim een kwart van de jongeren in Midden-Holland loopt risico op gehoorschade (27%) (tabel 4.3). We spreken van risico op gehoorschade als jongeren vaak tijdelijk last hebben van het gehoor na het uitgaan en/of als zij dagelijks naar harde muziek luisteren door een koptelefoon. Van alle jongeren geeft 15% aan vaak tot altijd tijdelijk last te hebben van het gehoor na het uitgaan en 16% luistert dagelijks door een koptelefoon naar muziek met het volume op een hoge stand (vier procent van de jongeren heeft last van de oren na het uitgaan én luistert dagelijks naar harde muziek). Landelijk hadden in 2003 twee op de duizend 0- tot en met 9-jarigen een gehoorstoornis. Dit loopt op tot zes van de duizend 10- tot en met 19-jarigen. De toename van het aantal kinderen met gehoorverlies boven de leeftijd van 8 jaar is voornamelijk toe te schrijven aan lawaaischade (Gommer & Poos, 2010).
4.2.3
Sociale omgeving
Sociale participatie De sociale omgeving verwijst naar de sociale context waarin we leven (Ruijsbroek & Droomers, 2008). Het beslaat de sociale groepen waartoe we behoren, de buurt waarin we wonen, familie, vrienden, gezin, onze werkomgeving, enzovoort (Yen & Syme, 1999). Het is opgebouwd uit groepen waar iemand zich in sociaal opzicht mee verbonden voelt. De leefomgeving waarin we worden geboren, opgroeien, leven, werken en oud worden is van invloed op onze gezondheid. Sociale relaties kunnen de cognitieve en emotionele gemoedstoestand beïnvloeden door betekenis te geven aan iemands leven en op die manier een goede gezondheid te bevorderen (House et al., 1988). De gezondheid speelt op haar beurt weer een rol bij het wel of niet (kunnen) aangaan of onderhouden van sociale relaties (Ferlander, 2007). Sociale participatie geeft mensen een gevoel van betekenis, een gevoel erbij te horen en het verleent mensen identiteit (Berkman & Glass, 2000). Bij sociale participatie gaat het om persoonlijke betrokkenheid bij de samenleving zoals recreatieve en sociale activiteiten en om participatie met een direct maatschappelijk nut zoals betaald werk en vrijwilligerswerk (Hoeymans et al., 2005). Sociaal contact is voor jongeren een belangrijke vorm van vrijetijdsbesteding Jongeren ontmoeten elkaar op veel plekken en op verschillende manieren. School is een belangrijke ontmoetingsplek. Daarnaast e-mailt en chat of belt en sms’t de helft van de jongeren in Midden-Holland dagelijks. Meer dan 90% doet dit wekelijks (figuur 4.4). Ook spreken zeven van de tien jongeren wekelijks thuis met elkaar af. Slechts vier procent van de jongeren spreekt niet wekelijks thuis af met vrienden en e-mailt/chat en belt/sms’t daarnaast niet wekelijks. Eén op de drie jongeren in Midden-Holland geeft aan wekelijks op straat te ‘hangen’. Sport- en andere verenigingen zijn ook plekken waar veel jongeren elkaar ontmoeten. Van alle jongeren geeft 66% aan lid te zijn van
93
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
HPDLOHQFKDWWHQ EHOOHQVPVHQ PHWYULHQGHQWKXLV RSVWUDDWKDQJHQ YULMZLOOLJHUVZHUN
GDJHOLMNV
ZHNHOLMNV
[SHUZHHN
FDIpRIVQDFNEDU VSRUWNDQWLQH GLVFRWKHHN ILOP NHUNPRVNHH FXUVXV EXXUWKXLV KRXVHGDQFHSDUW\
ZHNHOLMNV
PDDQGHOLMNV
[SHUPDDQG
Figuur 4.4: Frequentie van sociale activiteiten in de vrije tijd door jongeren in Midden-Holland (Bron: GGD HM, 2008).
een sportvereniging, 36% is lid van minstens één vereniging of organisatie anders dan een sportvereniging. De meeste jongeren in Midden-Holland die lid zijn van een ander soort vereniging dan een sportvereniging, zijn lid van een vereniging van de kerk of moskee (GGD HM, 2008). Uitgaan is ook een populaire bezigheid onder jongeren. Bijna de helft van de jongeren in Midden-Holland gaat minstens één keer per maand naar een café of snackbar, 13% gaat wekelijks. Eveneens minstens één keer per maand bezoekt 42% van de jongeren de sportkantine en 27% wekelijks. De discotheek wordt door één op de drie jongeren maandelijks bezocht en een house- of danceparty door 9%. Een kwart van de jongeren gaat maandelijks naar de film. Ruim een kwart van de jongeren (27%) bezoekt maandelijks geen van deze uitgaansgelegenheden (GGD HM, 2008). Kwart van de ouderen in Midden-Holland niet wekelijks sociaal actief Na het wegvallen van betaald werk hebben ouderen veel tijd voor bezoek en hobby. Wekelijks gaat bijna de helft van de zelfstandig wonende ouderen in Midden-Holland op bezoek bij of ontvangt bezoek van vrienden of familie. Bij 86% gebeurt dit minimaal eens per maand (figuur 4.5). Een kwart van de ouderen oefent wekelijks een hobby uit in georganiseerd verband (33% maandelijks). Bijna één op de vijf ouderen past wekelijks op (klein)kinderen (33% maandelijks). Eveneens één op de vijf ouderen bezoekt wekelijks activiteiten van kerk of moskee (27% maandelijks). Daarnaast gaat een kwart maandelijks naar een café of restaurant en één van de acht naar een culturele activiteit
94
DE T E RMI NA N T E N VA N G E ZO N DH E I D
IDPLOLHYULHQGHQ RSSDVVHQ KREE\ NHUNPRVNHH YULMZLOOLJHUVZHUN FDIpUHVWDXUDQW FXOWXUHOHDFWLYLWHLW EXXUWZLMNFHQWUXP FXUVXV EHWDDOGZHUN
ZHNHOLMNV
PDDQGHOLMNV
[SHUPDDQG
Figuur 4.5: Frequentie van sociale activiteiten door 65-plussers in Midden-Holland (Bron: GGD HM, 2009).
of naar een buurthuis of wijkcentrum. Zes procent van de ouderen volgt wekelijks een cursus. Een kwart van de ouderen is niet wekelijks actief met één van de in figuur 4.5 genoemde activiteiten en 7% niet minimaal eens per maand. Negen procent van de jongeren en vijftien procent van de ouderen doet wekelijks vrijwilligerswerk In 2007 had 44% van de Nederlandse volwassenen van 18 jaar en ouder in het afgelopen jaar vrijwilligerswerk gedaan. De meeste vrijwilligers doen vrijwilligerswerk voor een sportvereniging. Mannen en vrouwen doen vrijwel even vaak vrijwilligerswerk. Mannen werken vooral als vrijwilliger bij een sportvereniging of voor de kerk of moskee, terwijl vrouwen vaker kiezen voor vrijwilligerswerk op school of in de verzorging. De 35- tot en met 44-jarigen doen het meeste aan vrijwilligerswerk (Van Herten, 2008). Van de jongeren in Midden-Holland doet 21% wel eens vrijwilligerswerk, 9% doet dit wekelijks (GGD HM, 2008). Bijna een derde van de ouderen (31%) doet minstens jaarlijks vrijwilligerswerk en 15% wekelijks (GGD HM, 2009).
Sociale (on)veiligheid Naast sociale participatie heeft ook sociale veiligheid invloed op de gezondheid. Onder sociale onveiligheid wordt verstaan: misdrijven en overtredingen die tot conflicten leiden tussen (groepen) burgers onderling en de door burgers gevoelde onveiligheid door overlast en ongepast gedrag. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan overlast van jongeren, criminaliteit en huiselijk geweld (zie paragraaf 3.4). Slachtoffers van geweld
95
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
HNODV92
HNODV92
MDDU
MDDU
MDDU MDDU
MDDU
MDDU
Figuur 4.6: Percentage inwoners van Midden-Holland dat zich wel eens onveilig voelt ’s avonds of ’s nachts naar leeftijd (Bronnen: GGD HM, 2008 en 2009).
kunnen ernstige lichamelijke en/of psychische klachten hebben waaronder lichamelijk letsel, hoofdpijn, angst, slaapproblemen, depressie, en posttraumatische stressstoornis. Vooral 17- en 18-jarigen voelen zich ’s avonds en ’s nachts wel eens onveilig Acht procent van de jongeren, zeven procent van de volwassenen en zes procent van de ouderen in Midden-Holland voelt zich wel eens onveilig overdag (GGD HM, 2008 en 2009). ‘s Avonds of ’s nachts voelen aanzienlijk meer mensen zich wel eens onveilig, namelijk een kwart van de jongeren (25%), 17% van de volwassenen tot en met 64 jaar en 14% van de ouderen. Het gevoel van onveiligheid ’s avonds of ’s nachts stijgt met de leeftijd bij jongeren, waarna het weer daalt naarmate men ouder wordt (figuur 4.6). Onder 17- en 18-jarige jongeren is het gevoel van onveiligheid ’s avonds of ‘s nachts het hoogst (35%). Dit komt wellicht doordat deze groep jongeren ‘s avonds vaker activiteiten onderneemt, zoals uitgaan, en daardoor vaker in gebieden komt die op dat moment onveilig aanvoelen. Vrouwen en meisjes voelen zich vaker onveilig dan mannen en jongens. In de top drie van plaatsen waar de jongeren zich onveilig voelen staan: op straat buiten de eigen buurt, op het station en in het openbaar vervoer (GGD HM, 2008).
Pesten Gepest worden en/of zelf pesten is een risicofactor voor het ontwikkelen van psychosociale problemen.
96
DE T E RMI NA N T E N VA N G E ZO N DH E I D
Tekstblok 4.1: Gezond bouwen De gebouwde omgeving is één van de factoren die van invloed kan zijn op onze gezondheid. Het effect van de fysieke omgeving op gezondheid is duidelijk aangetoond. Wanneer men de fysieke omgeving op de juiste manier inricht, kan deze bijdragen aan ontspanning, tevredenheid, herstel van ziekte, vitaliteit, een gevoel van vrijheid en gezonder gedrag. Andere omgevingsfactoren kunnen juist leiden tot hinder, stress, depressie, ziekte en invaliditeit. Sommige mensen zijn voor hun functioneren extra afhankelijk van de kwaliteit van hun omgeving. Denk daarbij aan mensen met allergieën en luchtwegaandoeningen of mensen die zich verplaatsen met een rolstoel, rollator of kinderwagen. Ontmoetingsplekken kunnen helpen om eenzaamheid bij ouderen tegen te gaan en kinderen maken makkelijker vrienden als er in de buurt speelplekken zijn. Verder blijkt de inrichting van de woonomgeving de dagelijkse lichaamsbeweging te kunnen bevorderen, al met al een belangrijke bijdrage aan de gezondheid dus. De GGD Hollands Midden adviseert bij bouw- of (her)inrichtingsprojecten over de gezondheidsaspecten die passen bij het karakter en de mogelijkheden van de locatie.
Een derde van de kinderen in de bovenbouw van de basisschool wordt wel eens gepest In Midden-Holland wordt een derde (33%) van de kinderen in de bovenbouw van de basisschool (groep 6 tot en met 8) wel eens gepest op school. Eén op de tien kinderen (11%) wordt structureel gepest, minimaal één keer in de week. Ongeveer een kwart van de kinderen (24%) geeft aan zelf wel eens te pesten, voor de helft van deze kinderen geld dat zij zelf ook worden gepest (GGD HM, 2006). Bij de jongeren van 12 tot en met 18 jaar wordt 12% wel eens gepest op school. Van de jongeren geeft 21% aan zelf wel eens een andere leerling te pesten op school. Het gepest worden en het pesten neemt af naarmate de jongeren ouder worden (GGD HM, 2008).
4.2.4
Fysieke omgeving
Naast de sociale leefomgeving van mensen is ook de fysieke omgeving van invloed op de gezondheid. In deze paragraaf staan milieufactoren centraal, zowel in het binnenmilieu van bijvoorbeeld woningen en scholen als in het buitenmilieu (vervuiling door industrie en verkeer). Deze factoren hebben over het algemeen een direct effect op gezondheid en welbevinden, afhankelijk van de blootstelling. Indirecte effecten treden op via stress veroorzaakt door bijvoorbeeld omgevingsgeluid, en in positieve zin door de aanwezigheid van groen, stilte of water (zie tekstblok 4.1). Het verkeer en de industrie brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Daarnaast zijn er in gebouwen bronnen aanwezig, zoals bijvoorbeeld een afvoerloze geiser, die schadelijke stoffen in de binnenlucht brengen. Nederlanders worden blootgesteld aan niveaus van luchtverontreiniging waarbij nadelige gezondheidseffecten kunnen optreden. Tot deze gezondheidseffecten behoren luchtwegklachten en hart- en vaatziekten, maar ook voortijdige sterfte (RIVM, 2006). In tabel 4.4 zijn de omgevingsfactoren samengevat.
97
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 4.4: Omgevingsfactoren in Midden Holland (MH) en Nederland (NL): huidige situatie en landelijke trends (Bronnen: www.nationaalkompas.nl; www.compendiumvoordeleefomgeving.nl; GGD HM, 2005 en 2009; Hoeymans et al., 2010; Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland besluit, 2009). 2PJHYLQJVIDFWRU
RPYDQJYDQKHWSUREOHHP
ODQGHOLMNHWUHQG
5DGRQ
,QDOOH1HGHUODQGVHZRQLQJHQNRPWUDGRQ YRRU*HPLGGHOGHUDGRQZDDUGHYRRUKHW KHOHZRQLQJEHVWDQG%TP
2QJXQVWLJVWLMJLQJYDQ%TPLQWRW %TPLQ
%ORRWVWHOOLQJDDQ WDEDNVURRN
,QYDQGHZRQLQJHQZRUGWJHURRNW1/
6FKLPPHOYRFKW
,Q0+NDPSWHYDQGHZRQLQJHQPHW VFKLPPHORIYRFKWSOHNNHQLQ 1/
9HUEUDQGLQJVSURGXFWHQ
,QZDVHULQYDQGHZRQLQJHQLQ 0+HHQYHUKRRJGHNDQVRSEORRWVWHOOLQJDDQ YHUEUDQGLQJVSURGXFWHQGRRUGHDDQZH]LJ KHLGYDQGHYROJHQGHULVLFRIDFWRUHQ .RNHQRSJDVVOHFKWHYHQWLODWLH 2SHQNHXNHQVOHFKWHYHQWLODWLH *DVKRXWNDFKHORIRSHQKDDUG µ2SHQ¶FY 5RNHQLQKXLVVOHFKWHYHQWLODWLH $IYRHUOR]HJHLVHU ,Q1HGHUODQGEHYDWYDQGHZRQLQJHQ ZDDULQQLHWZRUGWJHURRNWNRROPRQR[LGH &2
2QYROGRHQGHYHQWLODWLH
,QYDQGHZRRQNDPHUVHQYDQGH VODDSNDPHUVYDQGHZRQLQJHQLQ0+ZHUG LQRQYROGRHQGHJHYHQWLOHHUG2RNRS VFKROHQZRUGWRQYROGRHQGHJHYHQWLOHHUG 1/YDQGHVFKROHQ
%LQQHQPLOLHX
2QJXQVWLJZRQLQJHQVWHHGVPHHU µOXFKWGLFKW¶ZDDUGRRUPHHUDDQGDFKWQRGLJ LVYRRUEHZXVWYHQWLOHUHQ
%XLWHQPLOLHX )LMQVWRI
,QODJGHJURRWVFKDOLJHILMQVWRIFRQFHQ =RZHOGHNRUWDOVODQJGXUHQGHEORRWVWHOOLQJ WUDWLHLQ1HGHUODQGEHQHGHQGHJUHQVZDDUGH DDQILMQVWRIQDPHQDIYDQDIEHJLQMDUHQ QHJHQWLJWRW,QPLGGHOVOLMNWGH]HGDOLQJ YDQMDDUJHPLGGHOGJP WH]LMQJHVWDJQHHUG 2RNEOLMNWHHQJURWHUJHGHHOWHYDQKHWILMQ VWRIWRHWHVFKULMYHQWH]LMQDDQPHQVHOLMN KDQGHOHQ]RDOVYHUNHHUHQLQGXVWULH
2]RQ
,QODJGHJURRWVFKDOLJHR]RQFRQ FHQWUDWLHLQ1HGHUODQGEHQHGHQGHVWUHHI ZDDUGHYDQJPDOVXXUVJHPLGGHOGH FRQFHQWUDWLHGLHPD[LPDDOGDJHQSHUMDDU PDJZRUGHQRYHUVFKUHGHQ
,QGHHHUVWHKHOIWYDQGHQHJHQWLJHUMDUHQ]LMQ GHR]RQFRQFHQWUDWLHVVWHUNDIJHQRPHQ'H ODDWVWHMDUHQODWHQJHHQYHUGHUHGDOLQJ]LHQ ZDDUVFKLMQOLMNGRRUGDWHPLVVLHVYDQEXLWHQ (XURSDGHFRQFHQWUDWLHVKLHUEHwQYORHGHQ
6WLNVWRIGLR[LGH
,QGHSHULRGH]DOGHFRQFHQWUDWLH VWLNVWRIGLR[LGHRYHUDOLQ1HGHUODQGEHQHGHQ GHQRUPOLJJHQMDDUJHPLGGHOGHFRQFHQWUDWLH YDQJP 'H]HJUHQVZDDUGHZRUGW QXDOOHHQQRJODQJVGUXNNHYHUNHHUVZHJHQ RYHUVFKUHGHQ
'H]HDIQDPHLVEHUHLNWGRRUPDDWUHJHOLQJHQ RSKHWJHELHGYDQYHUNHHULQGXVWULHHQ HQHUJLH:RUGWYRRUHHQGHHOWHQLHWJHGDDQ GRRUWRHQDPHDDQWDOJHUHGHQNLORPHWHUV
89VWUDOLQJ
5LVLFRJURHSHQZDDUYRRUEORRWVWHOOLQJ WZHHWRWGULHNHHUKRJHULVGDQ JHPLGGHOGSDWLsQWHQPHW89WKHUDSLH ]RQQHEDQNJHEUXLNHUVEXLWHQZHUNHUV ]RQDDQELGGHUV
2QJXQVWLJ'H89VWUDOLQJLQ1HGHUODQG ODJGHDIJHORSHQWZHHGHFHQQLDERYHQ KHWQLYHDXYDQ,QZDVGH89 MDDUGRVLVUXLPKRJHUGDQLQ'H]H WRHQDPHLVQLHWPHHU]RVWHUNDOVLQKHW PLGGHQYDQGHMDUHQQHJHQWLJ
98
DE T E RMI NA N T E N VA N G E ZO N DH E I D
2PJHYLQJVIDFWRU
RPYDQJYDQKHWSUREOHHP
ODQGHOLMNHWUHQG
*HOXLGVKLQGHU
(UQVWLJHKLQGHULQ0+ 7RWDDO %URPILHWVHQVFRRWHUV :HJYHUNHHU %XUHQ 5RQGKDQJHQGHMRQJHUHQ 6SHOHQGHNLQGHUHQ 7UHLQHQ 9OLHJYHUNHHU %HGULMYHQLQGXVWULH +RUHFD $QGHUEURQQHQ
2QJXQVWLJ:HUNYHUNHHUVWLMJLQJ JHOXLGVKLQGHUWXVVHQ &RQVWDQW*HOXLGVKLQGHUYOLHJYHUNHHU UHGHOLMNFRQVWDQW
*HXUKLQGHU
+HWSHUFHQWDJHPHQVHQPHWJHXURYHUODVWLQ ,QGHSHULRGHLVHUHHQGDOHQGH 0+YDULHHUGHLQWXVVHQGHHQ WUHQGYRRUJHXUKLQGHUYDQYHUNHHULQGXVWULH 1/YDULDWLHWXVVHQGHHQLQ HQODQGERXZ
9HURQWUHLQLJLQJ LQ]ZHPZDWHULQ UHFUHDWLHJHELHGHQ
,QZHUGHQLQGHSURYLQFLHQHJDWLHYH ]ZHPDGYLH]HQHQ]ZHPYHUERGHQ JHJHYHQYRRU]ZHPZDWHUORFDWLHVLQGH ELQQHQZDWHUHQUHFUHDWLHSODVVHQHG
9RRUDOLQZDUPH]RPHUVLVHUPHHUULVLFR RSGHJURHLYDQEODXZDOJHQHQDQGHUH YHURQWUHLQLJLQJHQYDQ]ZHPZDWHU'RRU GHNOLPDDWYHUDQGHULQJQHHPWGHNDQVRS ZDUPH]RPHUVWRH
Binnenmilieu Gemiddeld brengen Nederlanders ongeveer 85% van de tijd in gebouwen door, waarvan ongeveer 70% in de eigen woning (Passchier-Vermeer et al., 2001). De binnenlucht in gebouwen is over het algemeen aanzienlijk slechter dan de buitenlucht. Dit vanwege het grote aantal bronnen van verontreiniging in gebouwen in combinatie met de geringe luchtverversing. Voorbeelden van bronnen van verontreinigingen in gebouwen zijn: de toegepaste bouwmaterialen, het materiaal van meubels en stoffering, (ventilatie- en verwarmings)installaties, inrichtings- en schoonmaakmateriaal, flora en fauna in de gebouwen en uitstoot van apparaten zoals afvoerloze geisers en printers. Daarnaast heeft het aantal bewoners en het gedrag van de bewoners zoals roken, onvoldoende ventileren en het houden van huisdieren invloed op de kwaliteit van het binnenmilieu. Ten slotte kunnen weersomstandigheden en emissies van bronnen buiten het gebouw, bijvoorbeeld het verkeer, het binnenmilieu mede bepalen. Bij volwassenen neemt de kans op astmaklachten in vochtige woningen toe met een factor 1,5 tot 2. Het is niet duidelijk welke specifieke stoffen in vochtige woningen verantwoordelijk zijn voor deze gezondheidseffecten. Mogelijk spelen allergenen van huisstofmijten en schimmels een belangrijke rol. Huisstofmijten en schimmels groeien goed op vochtige plaatsen. Een reactie kan verschillende klachten met zich meebrengen, zoals: neusverstopping, snotteren, jeukende en tranende ogen. Ook kunnen huidreacties optreden en klachten van astmapatiënten, zoals benauwdheid, verergeren (Houweling, 2005). Roken is de sterkste vervuiler van de binnenlucht. Tabaksrook bestaat uit duizenden chemische stoffen, waarvan er meer dan veertig kankerverwekkend zijn (Houweling, 2005). Daarnaast versterkt roken de kans op kanker door straling van radon uit de bodem en uit bouwmaterialen (Passchier- Vermeer et al., 2001).
99
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tekstblok 4.2: Project Verbetering Ventilatie Basisscholen Uit onderzoek van onder andere GGD’en blijkt dat het binnenmilieu op veel scholen te wensen over laat. Klaslokalen zijn benauwd, warm en stoffig. Dit kan leiden tot allerlei gezondheidsklachten zoals oogirritatie, hoofdpijn, vermoeidheid, verergering van luchtwegklachten en vermindering van het concentratievermogen. Hierdoor ontstaat een hoger ziekteverzuim onder leerkrachten en gaan de prestaties van de leerlingen achteruit. Onvoldoende en gebrekkige ventilatie is één van de belangrijkste oorzaken van een slecht binnenmilieu. Om het binnenmilieuprobleem op basisscholen goed aan te pakken zijn vaak aanpassingen aan het schoolgebouw nodig, maar daarnaast kan ook een gerichter ventilatiegedrag van leerkrachten leiden tot een aanzienlijke verbetering van de luchtkwaliteit. Met name op dit laatste aspect richt de GGD zich tijdens het Project Verbetering Ventilatie Basisscholen. De GGD Hollands Midden brengt een één dag durend bezoek aan de school. Vervolgens wordt na een screening van de leslokalen, berekeningen van de ventilatiecapaciteit en een indicatieve meting, een ventilatie-advies op maat uitgebracht. Voor de docent wordt dan inzichtelijk welke ventilatievoorzieningen minimaal open zouden moeten staan voor voldoende ventilatie.
Ventilatie in woningen en scholen onvoldoende Ventilatie verbetert de binnenmilieukwaliteit: hoe meer en beter de ventilatie hoe beter de binnenmilieukwaliteit. Voor een goede ventilatie van de woning moeten ventilatievoorzieningen, zoals roosters of raampjes, in woon- en slaapkamer altijd min of meer open staan. In de regio Midden- Holland wordt in de woonkamer en slaapkamer respectievelijk in 54 en 31% van de gevallen onvoldoende geventileerd. Per gemeente is de spreiding in onvoldoende ventileren in de woonkamer groot: van 40% in Moordrecht tot 64% in Ouderkerk (GGD HM, 2009). Doordat uit het oogpunt van energiebesparing woningen steeds meer ‘luchtdicht’ zijn, en vaak vanwege geluidhinder en inbraakrisico ramen worden dichtgehouden, is bewust ventileren belangrijker geworden om de binnenmilieukwaliteit op peil te houden. Ook op scholen wordt vaak onvoldoende geventileerd. In Nederland gaat het om 80% van de scholen. (Schuthof & Karbee, 2006). Daarom besteedt de GGD Hollands Midden hier aandacht aan in het Project Verbetering Ventilatie Basisscholen (zie tekstblok 4.2).
Buitenmilieu Het buitenmilieu omvat factoren als lucht- en waterverontreiniging, geluid en straling. Deze milieufactoren kunnen op verschillende manieren van invloed zijn op de gezondheid. Twee belangrijke componenten zijn fijn stof en ozon. Deze componenten zijn gerelateerd aan hart- en vaatziekten en luchtwegklachten. Fijn stof is een graadmeter voor de mate van deeltjesvormige luchtverontreiniging. Deeltjesvormige luchtverontreiniging is een weinig specifieke verzamelnaam voor inhaleerbare deeltjes die als verontreiniging in de lucht voorkomen. Door industriële activiteiten, allerlei verbrandingsprocessen in bijvoorbeeld gemotoriseerde voertuigen en energiecentrales en door natuurlijke bronnen wordt fijn stof uitgestoten. Fijn stof dringt door tot in de longen en kan al in relatief lage concentraties klachten veroorzaken. Ook beneden de norm voor langdurende blootstelling aan fijn stof kunnen gezondheidseffecten optreden, omdat er voor fijn stof geen concentratie is waarbij geen effecten worden waargenomen. Door ozon neemt de ernst, duur en frequentie van luchtwegklachten toe. Blootstelling aan stikstofdioxide kan leiden tot afname van de longfunctie.
100
DE T E RMI NA N T E N VA N G E ZO N DH E I D
Geluidsoverlast kan leiden tot hinder, slaapverstoring, een verminderd prestatievermogen en een verhoogde bloeddruk via lichamelijke stressreacties. Langdurige blootstelling aan ultraviolette (UV) straling kan leiden tot huidkanker (De Hollander et al., 2006).
Luchtkwaliteit De milieudienst van het Intergemeentelijke Samenwerkingsorgaan Midden-Holland (ISMH) heeft een rapport uitgebracht over de luchtkwaliteit in 2008 (Milieudienst Midden-Holland, 2010). Het rapport beschrijft de luchtkwaliteit van de gemeenten in Midden-Holland. De rapportage volgde uit een verplichting vanuit de Wet luchtkwaliteit 2007. Met behulp van de saneringstool is de luchtkwaliteit langs wegen berekend. Er is geconstateerd dat er in 2008 sprake is geweest van overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde (40 µg/m3) voor stikstofdioxide (NO2). In totaal werden 475 personen blootgesteld aan concentraties boven de wettelijke grenswaarden waarvan 332 personen woonachtig waren in Gouda en 143 personen in Waddinxveen. Voor fijn stof geldt dat in geen van de gemeenten de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m3 werd overschreden. Dit betekent zoals gezegd echter niet dat hier geen sprake is van een gezondheidskundig probleem, aangezien ook beneden de wettelijke norm gezondheidsproblemen kunnen optreden.
Geluidsbelasting Mensen ervaren geluid van vlieg-, weg- en railverkeer als hinderlijk vanaf ongeveer 45 dB(A). Bij de meeste provinciale wegen en in steden ligt de belasting doorgaans tussen de 45 en 65 dB(A). Wanneer de belasting boven de 65 dB(A) uitkomt, wordt dit als zeer hinderlijk ervaren. Dit is het geval bij snelwegen en vooral bij vliegvelden met hun aanvliegbanen. Ruim 30% van het oppervlak en circa 75% van de woningen in Nederland ondervindt een gecumuleerde geluidbelasting door weg-, rail- en vliegverkeer van meer dan 50 dB(A), de norm voor geluidbelasting bij nieuwbouwwoningen (Passchier-Vermeer, 2005). Voor de provincie Zuid-Holland is dit respectievelijk 53 en 81%. Voor de gecumuleerde geluidbelasting geldt dat geen rekening is gehouden met alle factoren die kunnen zorgen voor ernstige geluidshinder (figuur 4.7). Geluidshinder geeft aan hoeveel last mensen ondervinden van een bepaald geluid in de woon- of werkomgeving. De mate waarin iemand zich gehinderd voelt, hangt samen met de karakteristieken van het geluid, bijvoorbeeld intensiteit, frequentie, duur en betekenis. Daarnaast spelen ook individuele eigenschappen een rol, zoals geluidsgevoeligheid, angst voor en houding ten opzichte van de geluidsbron en de mate waarin men meent invloed op de situatie te hebben. Blootstelling aan geluid kan hinder en slaapverstoring veroorzaken en kan leiden tot een verminderd prestatievermogen of kan via lichamelijke stressreacties leiden tot een verhoogde bloeddruk en hart- en vaatziekten (Passchier-Vermeer, 2005). In Midden-Holland veroorzaakt wegverkeer de meeste geluidshinder Van de volwassenen tot en met 64 jaar in de regio Midden-Holland werd in 2009 20% erg gehinderd door geluid. De belangrijkste bronnen van ernstige geluidshinder in deze regio zijn bromfietsen en scooters (7,0%) en overig wegverkeer (6,7%) (zie figuur 4.7 en
101
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
EURPILHWVHQVFRRWHUV RYHULJZHJYHUNHHU EXUHQ URQGKDQJHQGH MRQJHUHQ VSHOHQGHNLQGHUHQ YOLHJWXLJHQ WUHLQHQ EHGULMYHQLQGXVWULH KRUHFD RYHULJ
Figuur 4.7: Percentage ernstige geluidshinder bij volwassenen in Midden-Holland per bron (Bron: GGD HM, 2009).
tabel 4.4). Geluidshinder door bromfietsen en scooters is het hoogst in Schoonhoven (11%), gevolgd door Moordrecht, Gouda en Nieuwerkerk aan den IJssel (alle drie 9%).
Geurhinder Blootstelling aan geurstoffen in de buitenlucht kan leiden tot hinder. In hoeverre een geurwaarneming als hinderlijk wordt ervaren hangt af van diverse factoren, waaronder kenmerken van de blootstelling (concentratie, duur en frequentie van geurwaarneming), aard en karakter van de geur en factoren die van invloed zijn op de waarnemer, zoals de sociaaleconomische status. Geurhinder kan net als geluidshinder leiden tot gezondheidsproblemen (Doorn, 2002). Deze gezondheidsproblemen ontstaan doorgaans indirect uit de ondervonden stress en zijn aspecifiek van aard, bijvoorbeeld hoofdpijn en misselijkheid. Het aantal mensen met geuroverlast in Midden-Holland varieerde in 2006 tussen de 0% en 13%.
4.3
Verschillen in determinanten tussen gemeenten in Midden-Holland
Regionale en lokale verschillen in het vóórkomen van determinanten van gedrag geven een indruk van de spreiding van ongezond gedrag binnen de regio. Dit geeft de mogelijkheid voor lokale overheden, zorginstellingen en andere beleidsmakers om het beleid op het gebied van de openbare gezondheidszorg zo goed mogelijk vorm te
102
DE T E RMI NA N T E N VA N G E ZO N DH E I D
Tabel 4.5: Verschillen in vóórkomen van determinanten bij jongeren tussen gemeenten in Midden-Holland, in procenten (Bron: GGD HM, 2008)1. YROGRHW UHFHQW
QLHWDDQ
ELQJH FDQQDELV
EHZHHJ
QLHW
QLHW
ULVLFRRS
RQWELMW
GDJHOLMNV GDJHOLMNV GDJHQ
RYHU
JHKRRU VFKDGH
URNHQ
GULQNHQ
JHEUXLN
QRUP
JURHQWH
IUXLW
SHUZHHN
JHZLFKW
%HUJDPEDFKW
%RGHJUDYHQ
*HPHHQWH
%RVNRRS
*RXGD
0RRUGUHFKW
1HGHUOHN
1LHXZHUNHUN DG,-VVHO
2XGHUNHUN
5HHXZLMN
6FKRRQKRYHQ
9OLVW
:DGGLQ[YHHQ
=HYHQKXL]HQ 0RHUNDSHOOH
0LGGHQ+ROODQG
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWKRJHUGDQLQ0LGGHQ+ROODQGJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQLQ0LGGHQ+ROODQG
geven. In de tabellen 4.5 t/m 4.7 is voor drie leeftijdsgroepen (jongeren, volwassenen tot en met 64 jaar en ouderen van 65 jaar en ouder) voor een aantal determinanten het percentage per gemeente gegeven. Het percentage per gemeente wordt vergeleken met het gemiddelde voor Midden-Holland1. Bij alle leeftijdsgroepen laten bijna alle determinanten verschillen tussen gemeenten zien. De grootste verschillen worden waargenomen bij roken, hoog alcoholgebruik, softdruggebruik, niet frequent ontbijten en obesitas. Zo ligt bij jongeren het percentage dat rookt in Nederlek bijna 2,5 keer zo hoog (28%) als in Bergambacht (12%). Bij volwassenen is het percentage dat overmatig drinkt in Ouderkerk (18%) het hoogste in de regio en is 3,5 keer zo hoog als in Nederlek (5%). Bij ouderen is het verschil in overmatig drinken ook groot. In Reeuwijk drinkt 17% van de ouderen overmatig, tegen 4% in Vlist. De onderstaande determinanten wijzen niet voor alle drie de leeftijdsgroepen dezelfde kant op: zo roken relatief veel jongeren in Ouderkerk, maar het percentage rokende ouderen is in Ouderkerk juist lager dan gemiddeld in Midden-Holland.
1
Opmerking bij de tabellen 4.5, 4.6 en 4.7: De opzet van de Monitor Jeugdgezondheid verschilt van die van de volwassenen en ouderen. Hierdoor zijn er relatief meer respondenten (6.200) bij de jeugdmonitor. Door dit grote aantal respondenten zijn ook kleine verschillen tussen de gemeenten significant. Bij de volwassenen- en ouderenpeiling is het aantal respondenten kleiner (respectievelijk 2.160 en 2.360 respondenten) waardoor verschillen minder snel significant zijn. Hierdoor kan ten onrechte de indruk worden gewekt dat volwassenen en ouderen minder aandacht behoeven in beleid, vanwege minder vaak significante verschillen.
103
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 4.6: Verschillen in vóórkomen van determinanten bij volwassenen tussen gemeenten in Midden-Holland in procenten (Bron: GGD HM, 2009)1. YROGRHWQLHW DDQQRUP YHUDQW
*HPHHQWH
YROGRHW VSRUW
RYHU
ZRRUG QLHWDDQ
PDWLJ
DOFRKRO EHZHHJ
URNHQ GULQNHQ
JHEUXLN
YROGRHW
YROGRHW
RQWELMW
[ QLHWDDQ QLHWDDQ NHHU SHU JURHQWH
IUXLW
QRUP
QRUP
QRUP ZHHN
SHU
RYHU
ZHHN JHZLFKW REHVLWDV
%HUJDPEDFKW
%RGHJUDYHQ
%RVNRRS
*RXGD
0RRUGUHFKW
1HGHUOHN
1LHXZHUNHUN DG,-VVHO
2XGHUNHUN
5HHXZLMN
6FKRRQKRYHQ
9OLVW
:DGGLQ[YHHQ
=HYHQKXL]HQ 0RHUNDSHOOH
0LGGHQ+ROODQG
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWKRJHUGDQLQ0LGGHQ+ROODQGJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQLQ0LGGHQ+ROODQG
Tabel 4.7: Verschillen in vóórkomen van determinanten bij ouderen tussen gemeenten in MiddenHolland in procenten (Bron: GGD HM, 2009)1. YROGRHWQLHW DDQQRUP YHUDQWZRRUG
YROGRHW
VSRUW
RYHUPDWLJ
DOFRKRO
QLHWDDQ
[SHU
RYHU
URNHQ
GULQNHQ
JHEUXLN
EHZHHJQRUP
ZHHN
JHZLFKW
REHVLWDV
%HUJDPEDFKW
%RGHJUDYHQ
%RVNRRS
*RXGD
0RRUGUHFKW
1HGHUOHN
1LHXZHUNHUN DG,-VVHO
*HPHHQWH
2XGHUNHUN
5HHXZLMN
6FKRRQKRYHQ
9OLVW
:DGGLQ[YHHQ
=HYHQKXL]HQ 0RHUNDSHOOH
0LGGHQ+ROODQG
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWKRJHUGDQLQ0LGGHQ+ROODQGJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQLQ0LGGHQ+ROODQG
104
DE T E RMI NA N T E N VA N G E ZO N DH E I D
Tabel 4.8: Effecten van risicofactoren op het aantal levensjaren en gezonde levensjaren (HALE) met 95% betrouwbaarheidsinterval, op het niveau van het individu behorend tot de risicogroep en op het niveau van de gehele populatie (Bron: Hoeymans et al., 2010). LQGLYLGXLQULVLFRJURHS
WRWDOHEHYRONLQJ
5LVLFRIDFWRU
YHUOLHVDDQ YHUOLHVDDQJH]RQGH OHYHQVMDUHQ OHYHQVMDUHQ+$/(
YHUOLHVDDQ YHUOLHVDDQJH]RQGH OHYHQVMDUHQ OHYHQVMDUHQ+$/(
5RNHQLQFOXVLHIH[URNHUV
2YHUJHZLFKW
2EHVLWDV
2YHUPDWLJDOFRKROJHEUXLN
7HZHLQLJOLFKDDPVEHZHJLQJ
4.4
De bijdrage van determinanten aan de ziektelast
Ongezond gedrag en ongunstige persoonsgebonden factoren veroorzaken gezondheidsverlies. Wat betreft ongezond gedrag veroorzaken roken en overgewicht in Nederland het meeste gezondheidsverlies. Rokers verliezen ruim vier jaar aan verwachte levensjaren en bijna vijf jaar aan gezonde levensjaren, daarmee zorgt roken voor het grootste verlies aan levensjaren. Dit komt vooral doordat roken is geassocieerd met onder meer coronaire hartziekten en (long)kanker, ziekten waaraan veel mensen vroegtijdig overlijden. Ook op bevolkingsniveau is het grootste verlies aan gezondheid toe te schrijven aan roken (tabel 4.8). Ernstig overgewicht zorgt voor een relatief groot verlies van gezonde levensjaren. Dit heeft te maken met het feit dat overgewicht vooral is geassocieerd met minder dodelijke ziekten als diabetes mellitus en rugpijn (Hoeymans & van Baal, 2010). Ook het cholesterolgehalte, de bloeddruk en een aantal voedingsfactoren zijn van invloed op de gezondheid. Voor deze factoren zijn sinds de landelijke VTV van 2006 echter geen recente gegevens voor handen (Hoeymans & van Baal, 2010). Uit de VTV van 2006 blijkt dat een verhoogde bloeddruk, na roken, het meeste verlies aan gezonde levensjaren veroorzaakt. Dit komt vooral door de vroegtijdige sterfte aan coronaire hartziekten en beroerte. Van de verschillende voedingsfactoren heeft het feit dat we te weinig fruit en te weinig vis eten de grootste impact op de volksgezondheid (De Hollander et al., 2006). Ongunstige arbeidsomstandigheden, zoals werkdruk, blootstelling aan stoffen en beeldschermwerk, zijn verantwoordelijk voor 2 tot 4% van de totale ziektelast. Zij veroorzaken onder meer ziektelast via burn-out en luchtwegklachten (Eysink et al., 2007). Volgens recente schattingen kan ongeveer 2 tot 5% van de totale ziektelast in Nederland aan het fysieke milieu worden toegeschreven. Deze schatting is gebaseerd op het milieugerelateerde gezondheidsverlies dat wordt veroorzaakt door korte termijn luchtverontreiniging, zoals fijn stof en ozon, geluid, straling (ultraviolette straling en radon) en vocht in huizen. Inclusief de relatief onzekere effecten van lange termijn blootstelling aan fijn stof kan het zelfs om iets meer dan 10% gaan. Van de onderzochte
105
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
milieufactoren dragen vooral langdurige blootstelling aan fijn stof, geluid en ultraviolette straling mogelijk belangrijk bij aan de milieugerelateerde ziektelast (MNP, 2008). Naast gezondheidsklachten en hinder brengt confrontatie met milieuvervuiling, onder andere via de media, gevoelens met zich mee van onveiligheid en vervreemding, zich ongezond voelen en bezorgd zijn. De samenleving stelt de laatste jaren in toenemende mate vragen over milieurisico’s waarvan de gezondheidseffecten nog onvoldoende bekend zijn. Denk hierbij aan zendmasten, mobiele telefoons, nanotechnologie, voedselveiligheid, hormoonontregelende stoffen (oestrogenen) en genetisch gemodificeerde organismen (MNP, 2008).
106
P RE V E N T I E E N ZO RG I N MI DDE N - H O L L A N D
5
Preventie en zorg in Midden-Holland
Groot aanbod leefstijlinterventies maar onvoldoende inzicht in bereik en effectiviteit In de regio Midden-Holland is een groot aanbod van interventies gericht op leefstijlverandering. Vanuit het besef dat het aanbod versnipperd is, wordt er door aanbieders van zowel preventie als zorg gewerkt aan een betere ketenaanpak op de diverse leefstijlthema’s. Ook is er aandacht voor de mogelijkheden van aanpassingen in de wetgeving en de fysieke omgeving als belangrijke aangrijpingspunten voor leefstijlverandering. Net als elders in Nederland is er nog meer onderzoek nodig naar bereik en effectiviteit van de uitgevoerde gezondheidsbevorderende maatregelen. Jeugdgezondheidszorg richt zich steeds meer op risicotaxatie en -management Naast het voorkómen van risico’s bij het kind door vaccinatie en screening, richt de Jeugdgezondheidszorg zich steeds meer op systematische en efficiënte risicotaxatie en -management, door bijvoorbeeld interdisciplinaire samenwerking in het Centrum voor Jeugd en Gezin. De vaccinatiegraad is in een aantal gemeenten een aandachtspunt De gemiddelde vaccinatiegraad voor het Rijksvaccinatieprogramma ligt in MiddenHolland ruim boven de norm van 90%. Deze norm wordt voor een deel van de vaccinaties echter niet gehaald in Ouderkerk, Vlist, Bergambacht en Reeuwijk. Objectieve voorlichting over de risico’s van niet-vaccineren blijft, met name in deze gemeenten, noodzakelijk. Goede beschikbaarheid van voorzieningen in Midden-Holland (Gezondheids)zorgvoorzieningen zijn in Midden-Holland in voldoende mate aanwezig en over het algemeen goed bereikbaar. Zo behoort de reistijd naar de huisarts, net als elders in de Randstad, tot de kortste van Nederland. Tevens is in de regio Hollands Midden het percentage spoedeisende ambulanceritten dat binnen 15 minuten is uitgevoerd het hoogste van Nederland. Steeds meer samenwerking en ketenvorming in de zorg In Midden-Holland werken zorgpartijen aan verbeterde samenwerking en ketenvorming op het gebied van wonen en zorg. Doel is een goed afgestemd zorgaanbod te realiseren voor de inwoners van Midden-Holland. De deelnemende organisaties werken samen op het gebied van zorgketens, informatie- en communicatietechnologie, arbeidsmarktbenadering, onderzoek en preventie. Zorgketens worden opgezet op het gebied van chronische aandoeningen (disease management), van ouderenzorg (chronic care model) en van palliatieve zorg (advanced care planning).
107
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Integrale aanpak van openbare geestelijke gezondheidszorg is belangrijk In Midden-Holland zijn ongeveer 2.200 personen afhankelijk van intensieve geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en/of van de maatschappelijke opvang. Dit is 1% van de bevolking. Met de komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning in 2007 is de openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGZ) als apart beleidsterrein beschreven. Dit heeft gemeenten een nieuwe impuls gegeven om een visie te vormen en beleid te maken voor deze doelgroepen. Hoewel de afgelopen jaren al veel is bereikt, is er ook een aantal aandachtspunten. Zo is er de noodzaak om te komen tot een breder perspectief waarbij aandacht is voor vroeginterventie èn preventie van terugval. Ook is er behoefte aan een integrale aanpak waarbij ondermeer kruisverbanden worden gelegd tussen de verschillende doelgroepen binnen de OGGZ en gewerkt wordt aan versterking van de samenwerking tussen de verschillende betrokken ketens bij de OGGZ, zoals jeugdzorgketen, volwassenzorgketen, veiligheidscircuit en diensten op het gebied van sociale zaken, welzijn, maatschappelijk integratie en arbeidsrehabilitatie en (re-)integratie.
In hoofdstuk 3 en 4 zijn de gezondheidstoestand in Midden-Holland en de factoren die de gezondheid beïnvloeden in kaart gebracht. In hoofdstuk 5 staat het onderdeel ‘preventie en zorg’ uit het VTV-model centraal. In paragraaf 5.1 wordt ingegaan op het landelijke preventiebeleid en hoe dit in de regio wordt uitgewerkt waarbij ook aandacht is voor betere afstemming tussen preventie en zorg. Tevens wordt een schets gegeven van het huidige preventieaanbod in de regio. Een aparte paragraaf (5.1.3) wordt gewijd aan de ontwikkelingen binnen de Jeugdgezondheidszorg. In paragraaf 5.2 wordt de opkomst bij een aantal grootschalige preventieactiviteiten (vaccinatie en screening) beschreven. In paragraaf 5.3 wordt ingegaan op het aanbod, gebruik en de toegankelijkheid van de curatieve gezondheidszorg. In paragraaf 5.4 komen de maatschappelijke ondersteuning en zorg aan bod. Ten slotte wordt in paragraaf 5.5 het zorggebruik en zorgaanbod per gemeente in Midden-Holland beschreven.
5.1
Preventie in Midden-Holland
5.1.1
Wat is preventie?
Het doel van preventie is het handhaven en verbeteren van de volksgezondheid. Dit betekent naast het voorkómen van ziekten door de oorzaken ervan weg te nemen, ook het bevorderen dat mensen gezond zijn en gezond blijven. Er zijn verschillende soorten preventie te onderscheiden. Zo zijn er drie typen preventiemaatregelen: ziektepreventie (het voorkómen van ziekte of vroege signalering), gezondheidsbevordering (bevorderen van een gezonde leefstijl en sociale en fysieke omgeving) en gezondheidsbescherming (bescherming tegen gezondheidsbedreigende factoren). Daarnaast zijn er fasen van preventie in het ziekteproces te onderscheiden: primaire (het voorkómen van aandoe-
108
P RE V E N T I E E N ZO RG I N MI DDE N - H O L L A N D
ningen/ziekten), secundaire (het vroeg opsporen van afwijkingen) en tertiaire preventie (het voorkomen van verergering van de aandoening). Ook bestaan er soorten preventie die zijn ingedeeld naar doelgroep: universele (de algemene bevolking), selectieve (groepen met een verhoogd risico), geïndiceerde (groepen met beginnende klachten/ symptomen) en zorggerelateerde preventie (individuen met een ziekte/aandoening). Universele en selectieve preventie worden opgevat als vormen van collectieve preventie (gericht op groepen mensen) en vallen onder de verantwoordelijkheid van de overheid (landelijk of lokaal). Geïndiceerde en zorggerelateerde preventie zijn vormen van individuele preventie (gericht op individuen) en vallen in principe onder de zorgverzekeringswet (Van den Berg & Schoemaker, 2010). Er bestaat dus niet één universele indeling van preventie en als er uitspraken over preventie worden gedaan, is het dus belangrijk om te beseffen over welke vorm van preventie het gaat. In de samenwerkingsverbanden in de regio wordt gewerkt met de laatst genoemde indeling: die naar doelgroep. Van ziektepreventie naar gezondheidsbevordering en leefstijlverandering In de tweede helft van de vorige eeuw is vooral door de komst van vaccinaties, cholesterol- en bloeddrukverlagers en de screening op bepaalde vormen van kanker, door ziektepreventie een bijdrage geleverd aan een verdere stijging van de levensverwachting. Ook de screening en vroegsignalering in de Jeugdgezondheidszorg zijn succesvol, vooral vanwege het hoge bereik van de doelgroep. Daarnaast zijn door het handhaven van weten regelgeving, bijvoorbeeld met betrekking tot de verkeersveiligheid, afvalverwijdering en drinkwater, ook grote stappen gezet in het kader van gezondheidsbescherming. Vergeleken bij deze resultaten van ziektepreventie en gezondheidsbescherming zijn de resultaten van gezondheidsbevordering en lokaal gezondheidsbeleid nog beperkt (zie ook tekstblok 5.1). De landelijke preventienota 2007-2010 ‘Kiezen voor gezond leven’ heeft veel aandacht voor gezondheidsbevordering en leefstijlverandering. De belangrijkste chronische aandoeningen van dit moment hebben immers veel te maken met ongezond gedrag van mensen. Aandacht voor leefstijl en gezondheidsbevordering is dan ook een logisch vervolg op de ziektepreventie. Het veranderen van leefstijl is echter niet gemakkelijk. Ten eerste mag de persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid van mensen niet teveel in het geding komen door een drang en plicht tot gezond gedrag. Ten tweede kan de bijdrage en wetenschappelijke evidentie van gezondheidsbevorderende maatregelen niet altijd gemeten worden, waardoor het voor beleidsmakers en preventiewerkers lastig is om op basis van aantoonbaar bewijs de juiste doelen na te streven. Ten derde kan de institutionele omgeving van de gezondheidsbevordering als problematisch worden gezien; decentralisatie zorgt ervoor dat het gezondheidsbeleid een onderdeel van de lokale politiek is geworden, die haar eigen doelen en afwegingen kent. Er zijn landelijke doelen en speerpunten, maar geen verplichting voor het realiseren hiervan. Om deze redenen wordt een aantal preventiedoelen, zoals vermeld in de landelijke preventie-
109
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tekstblok 5.1: Waarom is preventie zo belangrijk? In de tweede helft van de 20e eeuw konden we spreken van welvaartsziekten. Deze ziekten ontstonden door verminderde beweging, andere leefwijzen als overvoeding en veel roken. In de laatste decennia wordt de gezondheidszorg steeds meer geconfronteerd met ziekten die niet alleen samenhangen met een ongezonde leefwijze, maar ook met het verouderingsproces zelf. Het gaat om degeneratieve ziekten met een chronisch karakter, zoals stoornissen in het bewegingsapparaat, hartfalen, dementie, zintuiglijke beperkingen, diabetes type 2, vermindering van het uithoudingsvermogen en dergelijke. Het zijn deze ziekten die in toenemende mate bepalend zijn voor de vraagkant in de gezondheidszorg. Het gaat hierbij om ziekten die langdurig van aard zijn en niet vanzelf of na een korte therapie snel overgaan. Preventie en care zijn voor deze ziekten van minstens even groot belang als curatie. Een gezondheidszorgsysteem dat vooral de nadruk legt op behandeling van ziekten zal op veel van deze grote gezondheidsproblemen geen adequaat antwoord kunnen geven (NPHF, 2006).
nota, niet gehaald en is er nog ruimte voor verbetering. Voor het realiseren van een grotere gezondheidswinst bieden combinaties van wettelijke maatregelen, accijnzen, omgevingsinterventies en leefstijlinterventies de beste oplossingen. Dit impliceert een zorgvuldige mix van maatregelen op landelijk en lokaal niveau. Het bereiken van mensen met een lage sociaaleconomische status vereist hierbij extra aandacht (Van der Lucht & Polder, 2010).
5.1.2
Landelijk en lokaal beleid voor preventiespeerpunten
Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft in de landelijke preventienota ‘Kiezen voor gezond leven’ (2007-2010) een vijftal landelijke speerpunten benoemd voor haar preventiebeleid, te weten: overgewicht, schadelijk alcoholgebruik, roken, depressie en diabetes. Op grond van de resultaten van de landelijke VTV, die in maart 2010 is uitgebracht, worden deze speerpunten aangepast, aangescherpt en verwerkt in een nieuwe landelijke preventienota (Van der Lucht & Polder, 2010). Naar verwachting zullen in deze nieuwe nota preventiespeerpunten overgewicht, schadelijk alcoholgebruik, roken, depressie en seksualiteit centraal staan. De speerpunten die landelijk vastgesteld zijn, komen op verschillende manieren terug in het preventiebeleid in Midden-Holland. Zo hebben de gemeenten in Midden-Holland drie van de bovengenoemde speerpunten (overgewicht, alcohol en psychische gezondheid) centraal gesteld in de regionale nota gezondheidsbeleid 2007-2011. Deze regionale nota is richtinggevend geweest voor de uitwerking en uitvoering van de gemeentelijke nota’s gezondheidsbeleid. Ook in de nieuwe cyclus van het lokaal gezondheidsbeleid 2011-2015 in Midden-Holland zullen de landelijke speerpunten centraal staan (zie ook hoofdstuk 7). Daarnaast komen de landelijke speerpunten terug in de thema’s van het Netwerk Preventie en Zorg Midden-Holland. Dit netwerk is een initiatief van preventieaanbieders in Midden-Holland en wordt ondersteund door Regionaal Zorgberaad, GGD Hollands Midden en Transmuraal Netwerk. Het Netwerk Preventie en Zorg is opgericht vanuit het besef dat het preventieaanbod versnipperd is en dat het effect van preventie groter
110
P RE V E N T I E E N ZO RG I N MI DDE N - H O L L A N D
Tekstblok 5.2: Enkele belangrijke aanbieders en hun aanbod van preventie in Midden-Holland GGD Hollands Midden vestiging Gouda Collectieve preventie (o.a. gezondheidsbevordering met betrekking tot leefstijlthema’s, sociaalemotionele ontwikkeling, mondgezondheid), infectieziektebestrijding (o.a. soa-spreekuur, reizigersadvisering, vaccinaties), Jeugdgezondheidszorg voor 0- tot 19-jarigen (o.a. periodiek gezondheidsonderzoek, vaccinaties, logopedie). GGZ Kinderen en Jeugd Rivierduinen, locatie Gouda Cursussen en bijeenkomsten voor kinderen, jongeren en ouders over de thema’s huiselijk geweld, angst en somberheid, opvoeding, eetproblemen, pesten en voor kinderen van ouders met psychische problemen. Individuele ‘preventie-op-maat-gesprekken’ voor ouders en kinderen. Ondersteuning aan professionals zoals leerkrachten, jeugdartsen, jeugdverpleegkundigen. GGZ Midden-Holland Volwassenen en Ouderen Diverse voorlichtingsactiviteiten (trainingen, groepscursussen, themabijeenkomsten, zelfhulpcursussen en ondersteuningsgroepen) over de thema’s angst, depressie, werk en stress en verlies en rouw voor cliënten, niet-cliënten en familieleden. Internetcursus ‘Kleur je leven’. Ondersteuning aan professionals. Vierstroom Voorlichtings- en beweegactiviteiten voor ouderen (o.a. Meer Bewegen voor Ouderen, valpreventie), beweegactiviteiten voor volwassenen en kinderen (o.a. sportief afvallen), voorlichtingsactiviteiten op het gebied van diabetes. Brijder Verslavingszorg Voorlichting op maat (open spreekuur) over alcohol en andere middelen, gamen en internetverslaving aan de jongeren zelf, de professionals, op scholen, de leerkrachten en aan de ouders. Ambulante behandeling van jongeren tot 23 jaar met individuele gesprekken gericht op het in kaart brengen van de problematiek en ondersteuning bij minderen en/of stoppen tot aan intensieve behandeling van de jongere in de context van het gehele gezin. Het volwassenprogramma bestaat uit kortdurende hulp om het middelengebruik of gokgedrag te veranderen, heeft outreachende hulp, groepen voor gebruikers en langdurige ondersteuning. Zorgsector waaronder eerstelijnszorg (onder andere huisartsen) Onder meer griepvaccinaties, screening op baarmoederhalskanker, leefstijladviezen, behandeling van (bijvoorbeeld diabetes-)patiënten ter voorkoming of uitstel van complicaties. Persoonlijke coaching stoppen met roken.
wordt naarmate er vanuit meerdere invalshoeken op convergente wijze wordt samengewerkt: ‘Preventie in de keten’. Het netwerk richt zich op de preventiethema’s alcohol, depressie, tabak, overgewicht en seksualiteit (thema’s uit de huidige en toekomstige landelijke preventienota) aangevuld met aan aantal thema’s die regionaal hoog op de agenda staan: mantelzorg, kwetsbare groepen en bewegen. Vanuit het netwerk wordt het bestaande aanbod per thema in kaart gebracht en er worden voorstellen gedaan voor een betere ketenaanpak. In tekstblok 5.2 is een aantal belangrijke aanbieders van preventie in de regio opgenomen. Onderstaand wordt de stand van zaken van het aanbod in de regio Midden-Holland toegelicht. Per thema worden eerst het landelijk beleid en de belangrijkste punten uit de laatste landelijke VTV beschreven. Vervolgens wordt kort ingegaan op de stand van
111
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
zaken in de regio Midden-Holland. De GGD Hollands Midden zal ook regionale informatie ontsluiten op de eigen website via een apart menu ‘gezonde gemeente’ (www. ggdhm.nl/gezondegemeente) dat naar verwachting begin 2011 zal worden gelanceerd. Roken: Preventie levert op lange termijn gezondheidswinst op Het landelijk preventiebeleid voor roken is gebaseerd op drie pijlers; voorkómen dat mensen gaan roken, het stimuleren en ondersteunen van rokers om te stoppen met roken en het beschermen van niet-rokers tegen tabaksrook. De landelijke doelstelling is om het aantal rokers in Nederland nog verder te laten dalen en daarmee de gezondheidsschade en de maatschappelijke kosten als gevolg van roken terug te dringen (VWS, 2006a). Om dit te bereiken kunnen vier typen instrumenten worden ingezet; wet- en regelgeving, prijsmaatregelen, voorlichting en informatie en ondersteuning bij het stoppen. De landelijke cijfers laten in de afgelopen decennia een continue daling zien van het aantal rokers. Er is steeds meer bekend over de effectiviteit van het totale Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid (tekstblok 5.3). Vooral de collectieve preventie gericht op de omgeving (bijvoorbeeld het rookverbod in de horeca, reclameverbod, accijnsverhoging) blijkt effectief te zijn. Individuele preventie verhoogt de stopkans bij rokers wanneer zij hierbij ondersteund worden; het bereik van stopondersteuning is echter laag en de eigen financiering vormt een drempel om hiervan gebruik te maken. Over het algemeen is rookpreventie kosteneffectief. Dit komt met name doordat stoppen met roken tot een flinke gezondheidswinst leidt; deze is voor roken hoger dan voor de andere preventiespeerpunten (Van den Berg & Schoemaker, 2010). Er zijn veel landelijke campagnes van ondermeer Stivoro, die op regionaal niveau beschikbaar zijn en zo nodig door preventieaanbieders in de regio worden ondersteund. Daarnaast voeren ZorgBrug en de GGD stoppen-met-roken trainingen uit (tekstblok 5.4) en is er vanuit het Groene Hart Ziekenhuis een individuele stoppen-met-roken begeleiding. Voor de jeugd wordt via het onderwijs gewezen op het belang niet te gaan roken via het preventieprogramma ‘De Gezonde School en Genotmiddelen’ en via projecten als ‘Actie Tegengif’ en ‘De Rookvrije School’. Aandachtspunt blijft het terugdringen van het roken bij laagopgeleide groepen omdat het roken bij deze groepen minder is afgenomen dan bij hoogopgeleide groepen. Dit kan ondermeer door het ondersteunen van landelijke campagnes en het besteden van extra aandacht aan vmbo-scholen. Alcohol: Grootste winst door wet- en regelgeving De doelstelling van de overheid is het voorkomen van schadelijk alcoholgebruik. De ambitie is dat jongeren voor hun 16e geen alcohol drinken, dat mensen minder alcoholafhankelijk worden en dat de schadelijke gevolgen van overmatig alcoholgebruik worden verminderd. Zowel de gemiddelde alcoholconsumptie als het overmatig alcoholgebruik is al jaren stabiel. Bij ruim één op de tien Nederlanders is er echter sprake van overmatig alcoholgebruik, wat de kans op verschillende ziekten verhoogt. Beleidsmaatregelen voor jongeren richten zich op voorlichting, het beperken van de beschikbaarheid, het handhaven van geboden/verboden en reclamebeperking. Voor volwassenen wordt ingezet op voorlichting, kortdurende preventieve interventies, maatregelen tegen rijden onder invloed en prijsprikkels. Effectstudies (tekstblok 5.5) tonen aan dat het reduceren
112
P RE V E N T I E E N ZO RG I N MI DDE N - H O L L A N D
Tekstblok 5.3: Effecten van rookpreventie samengevat Rookverboden en accijnsverhogingen dragen bij aan de dalende trend. Kortdurende schoolprogramma’s leiden tot uitstel, maar niet tot afstel. Individuele stoppen-met-roken ondersteuning verhoogt de stopkans. Vergoeding van deze ondersteuning en gebruik van internet verhogen het bereik. Rookpreventie levert op de lange termijn gezondheidswinst op. (Bron: Van den Berg & Schoemaker, 2010)
Tekstblok 5.4: Training Stoppen met Roken ‘Pakje Kans’ ZorgBrug (gespecialiseerde verpleegkundige zorg in Midden-Holland) en GGD Hollands Midden organiseren vier keer per jaar de stoppen-met-roken training ‘Pakje Kans’. Dit is een training waarin mensen in groepsverband in negen bijeenkomsten binnen twaalf weken stoppen met roken. ‘Pakje Kans’ is één van de hoogst scorende ondersteuningsmethoden voor stoppen met roken. De kans op succes is ruim driemaal groter dan stoppen met roken enkel en alleen op eigen kracht. De GGD doet de coördinatie van de training en ZorgBrug voert deze uit. Aandachtspunt is de werving van deelnemers voor deze trainingen. Verwacht wordt, dat de opname van deze training in het basispakket van de zorgverzekering per 1 januari 2011 de drempel voor deze training zal verlagen.
van de beschikbaarheid en de betaalbaarheid van alcohol effectief is gebleken voor de consumptie ervan. Massamediale campagnes lijken daarentegen weinig effect te hebben. Dit geldt ook voor programma’s op scholen, met uitzondering van het preventieprogramma ‘De Gezonde School en Genotmiddelen’, waarvoor effecten op het drinkgedrag van scholieren zijn aangetoond, vooral in combinatie met interventies die gericht zijn op de ouders. Individuele, gedragsmatige preventieve interventies die gericht zijn op probleemdrinkers zijn effectief voor een reductie van het alcoholgebruik. Het bereik van deze interventies is echter laag. Kortdurende, individuele interventies behoren momenteel al tot het basispakket van de zorgverzekering. Het is de verwachting dat meer mensen gebruik zullen maken van interventies als de bekendheid over mogelijke vergoeding wordt vergroot. Het huidige landelijke beleid is met name gericht op gedragsverandering. Maatregelen die gericht zijn op de omgeving blijken echter effectiever. De grootste winst is te behalen op het gebied van prijsmaatregelen, leeftijdsgrenzen en reclameregels (Van den Berg & Schoemaker, 2010). Door gemeenten, GGD Hollands Midden en Brijder wordt gewerkt aan een alcoholmatigingsbeleid gericht op jongeren. Activiteiten worden ontwikkeld op het gebied van voorlichting, regelgeving, handhaving en vroegsignalering (tekstblok 5.6). Verder werken Brijder en de GGD samen aan de uitvoering van het programma ‘De Gezonde School en Genotmiddelen’ op basisscholen en scholen voor speciaal onderwijs. Vanuit het Netwerk Preventie en Zorg Midden-Holland is er aandacht voor het opzetten van een ketenaanpak binnen de zorgsector op het gebied van preventie van overmatig alcoholgebruik.
113
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tekstblok 5.5: Effecten van alcoholpreventie samengevat Accijnzen, leeftijdsgrenzen en reclameverboden dringen het alcoholgebruik terug. Het betrekken van ouders bij schoolprogramma’s verhoogt de effectiviteit. Individuele preventie gericht op probleemdrinkers is effectief. Meer bekendheid over de mogelijkheden tot vergoeding van individuele preventie kan het bereik verhogen. Alcoholpreventie leidt tot gezondheidswinst èn tot afname van maatschappelijke gevolgen. (Bron: Van den Berg & Schoemaker, 2010)
Tekstblok 5.6: Alcohol- en drugsmatiging Krimpenerwaard Sinds begin 2009 is in de Krimpenerwaard een integrale werkgroep ‘Alcohol- en drugsmatiging’ actief. Hierin werken de vijf Krimpenerwaardgemeenten, politie, Stichting Jeugd- & Jongerenwerk, GGD Hollands Midden en verslavingszorg samen aan een aanpak om overmatig alcohol- en drugsgebruik te voorkomen. Met het regionaal Plan van Aanpak als kader is elke gemeente aan de slag gegaan om lokaal activiteiten te organiseren. Deze manier van werken is door ZonMw beloond met een subsidie vanuit Gezonde Slagkracht!
Overgewicht: Meer bewegen en gezonder eten voor forse gezondheidswinst De preventie van overgewicht is gericht op het voorkómen van overgewicht en het tegengaan van een verdere toename van het gewicht. Doelstelling van de overheid is het stabiliseren van het percentage volwassenen met overgewicht en het laten dalen van het percentage jongeren met overgewicht. De afgelopen decennia is het percentage mensen met overgewicht steeds gestegen, maar de afgelopen jaren lijkt het percentage zich te stabiliseren. Determinanten voor overgewicht zijn voeding en beweging. Wat betreft de effectiviteit van preventieve interventies (tekstblok 5.7) lijkt het inzetten van wet- en regelgeving en het handhaven van prijsmaatregelen (bijvoorbeeld accijnzen op ongezonde voeding of een lagere prijs van gezonde voeding) effectief te zijn. Deze maatregelen worden echter nog nauwelijks ingezet. De bewijskracht voor een effect van collectieve preventiemaatregelen op beweeg- en voedingsgedrag is groter dan voor een effect op gewicht. Over gedragseffecten op de langere termijn is weinig bekend, maar langdurige gecombineerde interventies lijken hiervoor noodzakelijk. Gezien de moeilijkheid om blijvend gewicht te verliezen, lijkt het zinvoller om de preventie met name te richten op het voorkómen van overgewicht (Van den Berg & Schoemaker, 2010). Het inzicht groeit dat een integrale aanpak van het probleem, met een goede afstemming en een samenhangend aanbod op lokaal niveau, noodzakelijk is (Steenbakkers et al., 2010). Hoewel de effectiviteit van een integrale aanpak op lokaal niveau aannemelijk is, zijn de daadwerkelijke effecten echter nog niet bekend (Van den Berg & Schoemaker, 2010). In Midden-Holland worden diverse interventies uitgevoerd op het vlak van preventie van overgewicht. Er wordt op zowel gezonde voeding als op het stimuleren van bewegen ingezet. Ook het bevorderen van de gezonde leefomgeving is een aandachtspunt. De GGD fungeert als ‘aanjager’ en adviseur naar ondermeer gemeenten, maar
114
P RE V E N T I E E N ZO RG I N MI DDE N - H O L L A N D
Tekstblok 5.7: Effecten van overgewichtpreventie samengevat Wetgeving en prijsmaatregelen lijken effectief maar worden nauwelijks ingezet. Collectieve gedragsinterventies kunnen op korte termijn tot gedragsverandering leiden. De bewijskracht voor een effect van collectieve preventie op beweeg- of voedingsgedrag is groter dan voor een effect op gewicht. Individuele preventie voor mensen met overgewicht heeft op de korte termijn effect. Langetermijneffecten van individuele preventie zijn nog vrijwel niet bekend. Integrale, lokale aanpak lijkt aangewezen; ook al is bewijskracht beperkt. Meer bewegen en gezonder eten leveren uiteindelijk forse gezondheidswinst op. (Bron: Van den Berg & Schoemaker, 2010)
Tekstblok 5.8: Voedingsvoorlichting op school Vierstroom en de GGD Hollands Midden bieden gezamenlijk ondersteuning aan scholen op het gebied van voedingsvoorlichting. Diëtisten van Vierstroom verzorgen gastlessen in de klas. Ook lenen scholen lespakketten over voeding van de GGD. Om landelijke acties, zoals het Nationaal Schoolontbijt en De Week van de Smaak, extra kracht bij te zetten, wordt het aanbod van de diëtist en de lespakketten ook ingezet op scholen.
is ook uitvoerder van interventies. Momenteel wordt bekeken of en hoe de landelijk ontwikkelde JOGG-methodiek (Jongeren op Gezond Gewicht: een geïntegreerde aanpak overgewicht voor de jeugd) kan worden ingevoerd in de regio. Dit is een brede aanpak gebaseerd op de Franse EPODE-methode en met de volgende pijlers: politiek draagvlak, publiek-private samenwerking, sociale marketing en onafhankelijke wetenschappelijke evaluatie en kennis. Reos Zorg (een regionale non-profitorganisatie die ondersteuning biedt aan eerstelijnszorgverleners) werkt in samenwerking met eerstelijnszorgaanbieders, gemeenten, GGD en Sportservice Zuid-Holland aan de introductie van gecombineerde leefstijlinterventie ‘De beweegkuur’ voor volwassenen. Vanuit het Netwerk Preventie en Zorg wordt in kaart gebracht hoe de doorverwijzing van jeugdigen en volwassenen met overgewicht tussen de beroepsgroepen is geregeld en wordt gewerkt aan een aantal verbeterpunten. Ook Vierstroom is actief in de preventie van overgewicht (tekstblok 5.8). Depressie: Tijdige interventies kunnen een wereld van verschil maken Depressie behoort tot de meest voorkomende aandoeningen in ons land, gaat gepaard met een grote ziektelast, duurt gemiddeld zes maanden en kent meestal een ongunstig beloop. Preventie die wordt aangeboden op het juiste moment, in kwetsbare periodes, kan een wereld van verschil maken voor de rest van iemands leven. Het huidige landelijke beleid is gericht op het vergroten van het bereik van preventieve interventies. Deze zijn ontwikkeld voor risicogroepen en voor mensen met depressieklachten. Uit studies over het effect van preventieve interventies (tekstblok 5.9) blijkt dat een klein aantal interventies de incidentie (het aantal nieuwe gevallen) van depressie vermindert. Dit zijn cursussen gebaseerd op de Amerikaanse cursus ‘Coping with depression’. Daarnaast is in Nederland een aantal collectieve interventies beschikbaar die een effect hebben op één of meerdere determinanten van depressie, zoals vaardigheden om met
115
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tekstblok 5.9: Effecten depressiepreventie samengevat Collectieve preventie heeft vooral effecten op determinanten van depressie. Een kwart van de nieuwe gevallen van depressie is te voorkomen door een specifieke cursus. Het bereik van preventieve depressie-interventies groeit, maar het is nog vrij laag. Helderheid over vergoeding en aanbieding via internet leidt tot toename van het bereik. Depressiepreventie heeft gezondheidseffecten op korte termijn; er is nog weinig bekend over effecten op lange termijn. (Bron: Van den Berg & Schoemaker, 2010)
stress of eenzaamheid om te gaan. Ook zijn er enkele interventies voor risicogroepen die naast effect op andere determinanten ook effect op depressieklachten hebben (Van den Berg & Schoemaker, 2010). Vanuit het Netwerk Preventie en Zorg Midden-Holland is het aanbod op het vlak van depressiepreventie in kaart gebracht. Uit deze inventarisatie blijkt dat het aanbod aan ondersteuning, voorlichting en trainingen breed en gevarieerd is, maar dat het bereik van de doelgroep een aandachtspunt is. Net als elders in Nederland maakt slechts een fractie van de doelgroepen gebruik van het beschikbare aanbod. Belangrijkste aanbieder is GGZ Midden-Holland, maar ook andere instellingen zoals Kwadraad ((school)maatschappelijk werk), Altrecht en Eleos, spelen een rol. Bureau Jeugdzorg, de Jeugdgezondheidszorg en de Stichting Jeugd en Jongerenwerk richten zich op vroege signalering van psychosociale problematiek onder de jeugd en ook vanuit het Meldpunt Zorg en Overlast van de GGD Hollands Midden, de Stichtingen Welzijn (Ouderen) en Zorgcentra is aandacht voor psychische problemen. Ook is er, vanuit de Regiegroep Depressie van het Transmuraal Netwerk, het initiatief om een depressieketen in de zorg op te zetten, om te beginnen binnen de eerstelijnszorg. Recent is tijdens een regionale conferentie (maart 2010) met betrokkenen geconstateerd, dat versterking van de vroegsignalering van klachten, een betere toelichting naar passend aanbod en maatregelen gericht op de omgeving nodig zijn. Afgesproken is deze punten gezamenlijk te gaan uitwerken en oppakken. Seksualiteit: Van jongs af aan aandacht voor een gezonde seksuele en relationele ontwikkeling Naar verwachting zal voor het thema seksualiteit nieuw landelijk beleid ontwikkeld worden wanneer het als nieuw speerpunt wordt opgenomen in de preventienota die eind 2010 zal verschijnen. Huidig landelijk beleid is dat maatregelen gericht moeten zijn op een goede algemene seksuele vorming voor alle jongeren, en op de problemen zoals soa, onbedoelde zwangerschap en seksueel geweld. Verder wordt geadviseerd om doelgroepspecifieke activiteiten in te zetten, vooral gericht op laagopgeleide en allochtone jongeren, waaronder ook nieuwkomers (VWS, 2006b). Eind 2009 heeft de staatssecretaris van VWS in een notitie aan de Tweede Kamer nogmaals bevestigd dat de doelstelling van de Rijksoverheid is en blijft om de seksuele gezondheid van Nederlanders te bevorderen en te behouden. Vanaf 1 januari 2008 zijn extra gelden beschikbaar voor laagdrempelige eerstelijns seksualiteitshulpverlening
116
P RE V E N T I E E N ZO RG I N MI DDE N - H O L L A N D
Tekstblok 5.10: Wat is Sense? Veel jongeren hebben vragen over seks en weten niet waar ze terecht kunnen. Sense helpt jongeren tussen 12 en 25 jaar met vragen rondom seksualiteit, relaties, lijf, anticonceptie en soa. Sense is een samenwerkingsverband van partijen die seksuele gezondheid in Nederland stimuleren. Daarbij is het uitgangspunt: seks is leuk, maar ‘nee’ is ‘nee’. Sense heeft een interactieve website (www.sense.info) waarop jongeren niet alleen veel betrouwbare informatie kunnen vinden, maar daarnaast ook kunnen chatten en mailen. Daarnaast is er een telefonische hulplijn. Ook kunnen jongeren op de site terecht voor informatie over de regionale Sense-spreekuren. De hulpverlening is laagdrempelig en kosteloos voor deze leeftijdsgroep.
voor jongeren van 12 tot en met 24 jaar. De GGD Hollands Midden en samenwerkingspartners verzorgen een optimaal aanbod onder de naam Sense (tekstblok 5.10). Sense Hollands Midden is onderdeel van één van de acht centra die in 2008 op verzoek van het ministerie van VWS zijn opgericht. Net als de andere centra in Nederland richt het centrum zich op de bestrijding en het voorkómen van soa en HIV en het verbeteren van de seksuele gezondheid. Aandachtspunt is het beter en eerder in de keten bereiken van jongeren, met name laagopgeleide en allochtone jongeren. De rol van de GGD Hollands Midden is regievoerder en coördinator voor de regio. Seksualiteitshulpverlening voor jongeren is in kaart gebracht en samenwerking tussen verschillende organisaties wordt vanuit de GGD gestimuleerd. Daarnaast wordt vanuit de GGD uitvoering gegeven aan voorlichtingsactiviteiten op scholen en aan publieksactiviteiten op het vlak van seksualiteit. Thema-overstijgende initiatieven Een aantal belangrijke initiatieven in Midden-Holland is thema-overstijgend. Het gaat hier om ondermeer de werkwijze Gezond op School, het Netwerk Ouderenzorg MiddenHolland en de Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Noordelijk Zuid-Holland. Deze initiatieven worden in tekstblokken 5.11 t/m 5.13 beschreven.
117
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tekstblok 5.11: Gezond op School Gezond op School is een werkwijze om aandacht voor gezondheid op school integraal en structureel in het schoolbeleid te verankeren. Niet weer een extra project, maar een structurele aanpak die een school overzicht geeft en helpt te kiezen wat voor hen van belang is. Gezond op School wil samen werken aan gezonde scholen in de regio Midden-Holland, om de gezondheid van leerlingen en medewerkers te bevorderen. Gezond op School is een samenwerking van een aantal regionale organisaties in Midden-Holland: GGZ Kinderen & Jeugd Rivierduinen, GGD Hollands Midden, Brijder Preventie, MHR architecten in leren, JSO (Expertisecentrum voor Jeugd, Samenleving en Opvoeding) en Vierstroom. Gezond op School is daarmee hèt loket voor scholen in de regio Midden-Holland die willen investeren in de gezondheid van hun leerlingen en medewerkers. Op de website www.gezondopschoolhm.nl kunnen leerkrachten zoeken naar materialen, cursussen en ondersteuning die de samenwerkende organisaties bieden. Ook geven deze organisaties drie keer per jaar een nieuwsbrief uit voor het basis- en voortgezet onderwijs.
Tekstblok 5.12: Netwerk Ouderenzorg In januari 2009 is het Netwerk Ouderenzorg Midden-Holland opgericht vanuit het besef dat nieuwe samenwerkingsafspraken op het gebied van samenhangende zorg voor ouderen gewenst zijn. Het netwerk, opgericht in relatie tot het Nationaal Programma Ouderenzorg, richt zich in eerste instantie op kwetsbare ouderen: ouderen die de regie over hun leven (dreigen te) verliezen of ouderen met een beperking. De thema’s van het netwerk zijn dementie, depressie, valpreventie, eenzaamheid, medicatieveiligheid, ouderenpsychiatrie en zelfstandige ouderen, en hebben betrekking op zowel preventie als zorg. Het netwerk brengt een jaarbrief uit waarin de voortgang op de verschillende thema’s wordt beschreven.
Tekstblok 5.13: Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Een academische werkplaats is een gestructureerde, regionale samenwerking tussen GGD’en, een universiteit en een onderzoeksinstituut. De Academische Werkplaats (AWP) Publieke Gezondheid (Public Health) Noordelijk Zuid-Holland werkt samen op het gebied van praktijkgericht public health-onderzoek en -onderwijs in de regio Noordelijk Zuid-Holland. De samenwerkingspartners zijn het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), GGD Den Haag, GGD Zuid-Holland West, GGD Hollands Midden en TNO Kwaliteit van Leven. Ook betrekt de AWP andere relevante partners, zoals de geestelijke gezondheidszorg (Parnassia Bavo Groep, Rivierduinen) en de thuiszorgorganisaties uit de regio. De AWP ontwikkelt zich als een netwerk waar alle relevante partijen uit de regio elkaar treffen. Het doel van de werkplaats is om theorie en praktijk van de publieke gezondheid samen te brengen. Het ideaal is als onderzoeksvragen vanuit de gemeentelijke beleidspraktijk naar boven komen. De samenhang tussen beleid, onderzoek en praktijk krijgt dan gestalte en wordt dynamisch. Een greep uit de lopende onderzoeksprojecten: Primus-studie: onderzoek naar een evidence-based preventief gezondheidsprogramma voor ouderen. Een onderzoeksproject naar de ‘randvoorwaarden voor implementatie van beweegprogramma’s voor hoogrisicogroepen’. E-learning and depression: onderzoek naar de ontwikkeling van een e-learningprogramma voor zorgverleners ten aanzien van vroegsignalering depressieve klachten (signaleren, bespreken, motiveren, verwijzen en toeleiden naar zorg).
118
P RE V E N T I E E N ZO RG I N MI DDE N - H O L L A N D
5.1.3
Jeugdgezondheidszorg
In deze paragraaf wordt een aantal belangrijke ontwikkelingen binnen de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) beschreven. In paragraaf 5.2 wordt ingegaan op de op- en uitkomsten van de verrichtingen van het basistakenpakket JGZ. De meeste kinderen groeien evenwichtig op. Een aantal kinderen, gelukkig een minderheid, heeft problemen die schadelijk zijn voor hun groei en ontwikkeling of er is sprake van risicofactoren die tot problemen kunnen leiden. De overheid heeft de plicht een gezonde en veilige omgeving te creëren en zorg te dragen voor voldoende voorzieningen om dit mogelijk te maken (universele rechten van het kind). De JGZ is zo’n voorziening die de overheid aanbiedt aan kinderen en ouders. De JGZ richt zich op alle jeugdigen van 9 maanden voor de geboorte tot 19 jaar en hun ouders/verzorgers, alsmede intermediaire doelgroepen zoals scholen en kindercentra. Kenmerkend voor een opgroeiend kind is de kwetsbare balans in de diverse ontwikkelingsfasen en leefomgevingen, in het bijzonder in het gezin. Essentieel bij het vormgeven van de Jeugdgezondheidszorg is aan te sluiten bij deze kwetsbare balans. Binnen de publieke verantwoordelijkheid van gemeenten voor de JGZ is het van belang dat de uitvoeringspraktijk op enige afstand van gemeenten opereert. Weliswaar zijn de gemeenten en de JGZ gezamenlijk verantwoordelijk voor de zorg, maar de gemeenten zijn verantwoordelijk voor het kader en randvoorwaarden en de JGZ is verantwoordelijk voor de uitvoering. Door deze afbakening in verantwoordelijkheden kan de JGZ actief inspelen op de (maatschappelijke) vraag van de jeugd en de veranderingen daarin en zoveel mogelijk aansluiten bij bestaande levenssferen (gezin, vrienden, school, buurt, zorg, et cetera). Vanuit bovenstaande optiek kent de Jeugdgezondheidszorg twee doelen: 1. (Op) tijd voor het kind: voorkómen (preventie) en verhelpen van risico’s bijvoorbeeld door vaccinatie, screening en anticiperend voorlichten, adviseren en begeleiden bij het zich gezond ontwikkelende kind in veilige, geborgen opgroeisituaties (zoals oudercursus/workshop, voorlichting op school/adviseren in schoolgezondheidsbeleid). 2. Alle kinderen in beeld: systematische en efficiënte risicotaxatie en -management, bijvoorbeeld: ná screening of onderzoek: interdisciplinaire samenwerking in Centrum voor Jeugd en Gezin, registreren in Digitaal Dossier Jeugd, melden in JeugdMATCH, op huisbezoek bij gezinnen, groepsbijeenkomst met ouders en/of jongeren, en dergelijke. JGZ één van de kernpartners van Centrum voor Jeugd en Gezin Een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) biedt (aanstaande) ouders, kinderen en jongeren een laagdrempelig punt voor vragen op het gebied van opvoeden en opgroeien. Er is een gezamenlijke pedagogische visie, die de basis vormt voor het werken binnen het CJG. De samenwerkende organisaties binnen het CJG in Midden-Holland zijn: Kwadraad, Jeugdgezondheidszorg 0 tot 19 jaar, het Opvoedbureau, Bureau Jeugdzorg, MEE Midden-Holland, Stek Jeugdhulp en GGZ Kinderen en Jeugd Rivierduinen. Ook de diverse netwerken (zoals netwerk 0 tot 4 jaar, schoolgebonden netwerken en netwerken
119
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tekstblok 5.14: Stevig Ouderschap Stevig Ouderschap is een programma gericht op opvoedingsondersteuning bestemd voor gezinnen met een verhoogd risico op opvoedingsproblematiek. Het doel van deze interventie is het verkleinen van het risico op ernstige opvoedingsproblemen. De doelgroep bestaat uit gezinnen met een pasgeboren kind, die zijn geselecteerd op basis van een aantal risicofactoren. Selectie vindt plaats door middel van een vragenlijst. Instroom is ook mogelijk op advies van professionals. De geselecteerde gezinnen krijgen zes huisbezoeken die worden afgelegd door een speciaal hiervoor opgeleide jeugdverpleegkundige. Het eerste huisbezoek vindt plaats rond de leeftijd van 6 weken na de geboorte. Hierna volgen nog 5 huisbezoeken, in principe rond 3, 6, 9, 12 en 18 maanden. Deze interventie wordt in de regio Midden-Holland aangeboden sinds de tweede helft van 2007. In de regio Midden-Holland ontvangen per jaar gemiddeld 100 nieuwe gezinnen ondersteuning middels het programma Stevig Ouderschap.
Tekstblok 5.15: Eén gezin, één plan Gemeenten in Midden-Holland hebben besloten om volgens de methodiek van ‘één gezin, één plan’ te gaan werken met gezinnen waarin zorgcoördinatie nodig is (regionaal implementatieplan CJG). De verschillende hulpverleners en de gezinsleden maken samen één gezinsplan waarin staat wie wat doet en wanneer. Op deze manier wordt samenwerking tussen hulpverleners ondersteund, maar wordt ook het betrekken van ouders en jongeren hierbij vanzelfsprekend. Door hiermee te gaan werken wordt het ook gemakkelijker om elkaar aan te spreken op het nakomen van gemaakte afspraken.
Tekstblok 5.16: JeugdMATCH De verwijsindex is een landelijk werkend elektronisch systeem, waarin jeugdigen van 0 tot en met 23 jaar die bepaalde risico’s lopen kunnen worden gemeld. Het doel is om te zorgen dat de samenwerking tussen de betrokken hulpverleners verbetert, zodat jeugdigen op tijd goed afgestemde hulp krijgen. Een match ontstaat als meerdere hulpverleners hetzelfde kind in het systeem signaleren. Zij krijgen hier een bericht over en stemmen vervolgens de situatie met elkaar af. Vervolgens worden er afspraken met elkaar gemaakt over de mogelijke hulpverlening. De regio Midden-Holland fungeerde als proeftuin voor de landelijke verwijsindex en was daarmee één van de eerste regio’s met een verwijsindex. In Midden-Holland werken de volgende instellingen met JeugdMATCH Midden-Holland (zoals de verwijsindex regionaal wordt genoemd): Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, Brijder Verslavingszorg, Bureau Jeugdzorg, Bureau Jeugdzorg Jeugdreclassering, Bureau Leerplicht, Coördinatie Team Vroegtijdige Schoolverlaters, GGD Jeugdgezondheidszorg 0 tot 19 jaar, GGZ Kinderen en Jeugd Rivierduinen, Bureau Halt, Jeugd Preventieteam, Jongerenloket, Kwadraad, Leerplicht-Kwalificatieplicht, MEE Midden-Holland, Meldpunt Zorg & Overlast en RMC (Regionale Meld- en Coördinatiefunctie). In 2008 werden 295 jeugdigen gesignaleerd in JeugdMATCH hetgeen heeft geleid tot 29 matches tussen verschillende zorgverleners rondom een jeugdige. In 2009 waren deze aantallen sterk toegenomen: 1.214 jeugdigen werden gesignaleerd hetgeen resulteerde in 157 matches rondom een jeugdige.
120
P RE V E N T I E E N ZO RG I N MI DDE N - H O L L A N D
jeugdveiligheid) maken deel uit van het CJG. Het CJG draagt ook bij aan vroegtijdige signalering van risico’s en daarop afgestemde interventies in de JGZ (tekstblokken 5.14 t/m 5.16). Ook is het CJG betrokken bij de Regionale Aanpak Kindermishandeling (RAAK) (tekstblok 3.8). In de afgelopen jaren is in Midden-Holland door gemeenten en instellingen samen gewerkt aan deze visie, verwoord in het regionaal implementatieplan dat inmiddels in uitvoering is. Er wordt gewerkt middels werkplaatsen; frontoffice (CJG Gouda, Korte Akkeren), backoffice (gemeente Zuidplas start in het najaar van 2010 met een zorgregisseur) en virtueel CJG (Gemeente Schoonhoven realiseerde de ‘jonginschoonhoven’-website voor jongeren). Naast de fysieke CJG’s in het dorp of de wijk en websites voor jongeren, wordt er gewerkt aan een virtueel CJG waar ouders ook allerhande informatie kunnen vinden. In 2009 is het eerste CJG opgericht in Gouda in de wijk Korte Akkeren.
5.2
Vaccinaties en screening in Midden-Holland
In deze paragraaf wordt een aantal grootschalige activiteiten op het gebied van ziektepreventie besproken. De overheid is verantwoordelijk voor goede uitvoering van deze activiteiten. Het gaat om de preventie van infectieziekten, kanker en groei- en ontwikkelingsstoornissen. Infectieziekten zijn besmettelijke of overdraagbare ziekten. Bij de bestrijding van infectieziekten is het van belang verdere verspreiding te voorkomen. Via vaccinatie of screening (bij tuberculose) kan een groot aantal infectieziekten worden teruggedrongen. Vrijwel alle vaccinaties vallen onder het Rijksvaccinatieprogramma, alleen de vaccinaties tegen griep voor mensen met een verhoogd risico en vaccinaties voor reizigers vallen hier buiten. Een deel van de kankergevallen is te voorkomen door gezond te leven. Zo kunnen door vermindering van het aantal rokers nieuwe gevallen van longkanker worden voorkómen. Daarnaast kunnen sommige kankersoorten in een vroeg stadium worden opgespoord. Dit gebeurt op grote schaal in de bevolkingsonderzoeken naar borstkanker en baarmoederhalskanker. Deze twee screeningsprogramma’s zijn gebundeld in het Nationaal Programma Bevolkingsonderzoek, net als de opsporing van familiaire hypercholesterolemie, screening op infectieziekten, erytrocytenimmunisatie en Downsyndroom tijdens de zwangerschap en de hielprik- en gehoorscreening direct na de geboorte. De Jeugdgezondheidszorg (JGZ) biedt preventieve gezondheidszorg voor kinderen en jongeren van 0 tot 19 jaar. De basis voor de JGZ zijn het wettelijke Basistakenpakket JGZ en de Richtlijn Contactmomenten (Dunnink & Lijs-Spek, 2008). In dit basistakenpakket zijn onder andere opgenomen: de neonatale gehoorscreening, de neonatale hielprikscreening, de contactmomenten voor 0- tot 4-jarigen en de preventieve gezondheidsonderzoeken op 5-, 10- en 13-jarige leeftijd. Via deze contactmomenten kunnen vroegtijdig groei- en ontwikkelingsstoornissen worden opgespoord en onderzoeken op indicatie ofwel extra zorg waaronder opvoedingsondersteuning worden aangebo-
121
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
den. In paragraaf 5.1.3 is al ingegaan op de belangrijkste ontwikkelingen binnen de Jeugdgezondheidszorg.
5.2.1
Het Rijksvaccinatieprogramma
Een hoge vaccinatiegraad is belangrijk om beschermd te zijn Infecties kunnen ernstige gevolgen hebben. Daarom biedt het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) op dit moment bescherming tegen twaalf infectieziekten. Ziekten als difterie, kinkhoest, tetanus, polio, bof en mazelen komen in Nederland nog maar zelden voor, maar veroorzaakten vroeger veel leed en gezondheidsverlies. Die tijd is voorbij, maar nog steeds is het belangrijk dat kinderen worden gevaccineerd. In Nederland is meer dan 95% van de kinderen gevaccineerd. Een hoog vaccinatiepercentage is belangrijk om infectieziekten buiten de deur te houden. Als er veel ongevaccineerde kinderen en volwassenen zijn, kunnen ronddwalende ziektekiemen vatbare mensen besmetten. In een bevolkingsgroep waar de vaccinatiegraad hoog is, kunnen de niet-gevaccineerde personen ook beschermd zijn tegen een ziekte door de immuniteit van de personen die wel gevaccineerd zijn (groepsimmuniteit). In Nederland wordt gestreefd naar een vaccinatiegraad van minimaal 90% om de bevolking voldoende te beschermen. Deelname aan het RVP is vrijwillig. Daarmee wordt de vaccinatiegraad grotendeels bepaald door de bereidheid van ouders om hun kinderen te laten vaccineren. Een aantal groepen in de samenleving staat kritisch tegenover vaccinaties. Eén groep bestaat uit mensen die vanwege hun geloofsovertuiging vaccinaties weigeren. Een gedeelte van Midden-Holland ligt in de zogenoemde ‘Biblebelt’ (‘Bijbelgordel’), een streek in Nederland waar relatief veel bevindelijk gereformeerden wonen. Daarnaast zijn er ook kritische burgers die van vaccinaties afzien omdat ze twijfelen aan het nut ervan of bezorgd zijn voor bijwerkingen. Het vergroten en behouden van het draagvlak bij ouders is één van de belangrijkste uitdagingen voor het RVP. Dat de opkomst voor nieuwe vaccinaties niet vanzelfsprekend hoog is, laat de lage opkomst bij de vaccinatiecampagne tegen baarmoederhalskanker (HPV) zien. Het gaat bij deze vaccinatie echter om een andere doelgroep, een ander soort ziekte en het onderwerp ligt gevoeliger vanwege de relatie met seksualiteit. Niet in alle gemeenten wordt voldaan aan de voorwaarde voor groepsimmuniteit Uit tabel 5.1 blijkt dat in Midden-Holland de vaccinatiegraad van het RVP voor de verschillende vaccinaties bij zuigelingen boven de norm van 90% ligt, namelijk rond de 94%. Landelijk ligt de vaccinatiegraad echter hoger (tussen de 94 en 96%). De norm van 90% wordt ook niet in elke gemeente gehaald: in Ouderkerk, Bergambacht, Vlist en Reeuwijk wordt voor de DKTP-vaccinatie en de Hib-vaccinatie de norm bij zuigelingen niet gehaald (tussen 84 en 89%). Ook voor de BMR-vaccinatie en de Meningokokken C-vaccinatie is de vaccinatiegraad in Ouderkerk, Bergambacht en Vlist onder de norm: tussen de 83 en 86%. Het percentage voor Reeuwijk ligt voor deze twee vaccinaties bij zuigelingen net op 90%. Voor de Pneumokokken-vaccinatie zijn dit verslagjaar voor
122
P RE V E N T I E E N ZO RG I N MI DDE N - H O L L A N D
Tabel 5.1: Opkomstpercentages bij grootschalige preventieactiviteiten (Bronnen: Van Lier et al., 2009; Deuning & Zwakhals, 2009; Kamp et al., 2010; Van der Leest, 2010; www.npknet.nl). 3UHYHQWLHDFWLYLWHLW
1HGHUODQG
0LGGHQ +ROODQG
KRRJVWH ZDDUGH
ODDJVWH ZDDUGH
5LMNVYDFFLQDWLHSURJUDPPD '.73YDFFLQDWLHV]XLJHOLQJHQ
2X
%05YDFFLQDWLHV]XLJHOLQJHQ
2X
+LEYDFFLQDWLHV]XLJHOLQJHQ
2X
0HQLQJRNRNNHQ&YDFFLQDWLHV]XLJHOLQJHQ
2X
3QHXPRNRNNHQYDFFLQDWLH]XLJHOLQJHQ
%H %H
'.73YDFFLQDWLHNOHXWHUV
'73YDFFLQDWLHVFKRRONLQGHUHQ
%H
%05YDFFLQDWLHVFKRRONLQGHUHQ
%H
%H
1,-
1,-
*
*ULHSYDFFLQDWLHV *ULHSYDFFLQDWLHVSOXVVHUV 6FUHHQLQJRSNDQNHU %HYRONLQJVRQGHU]RHNEDDUPRHGHUKDOVNDQNHU %HVFKHUPLQJVJUDDGEDDUPRHGHUKDOVNDQNHU %HYRONLQJVRQGHU]RHNERUVWNDQNHU
'.73GLIWHULHNLQNKRHVWWHWDQXVSROLRP\HOLWLV%05ERIPD]HOHQURGHKRQG+LE+DHPRSKLOXVLQIOXHQ]DHW\SHE QLHWEHVFKLNEDDU YHUVODJMDDUFRKRUW]XLJHOLQJHQYDFFLQDWLHWRHVWDQGRSMDULJHOHHIWLMG 2X2XGHUNHUN%H%HUJDPEDFKW1,-1LHXZHUNHUNDDQGHQ,-VVHO**RXGD
het eerst cijfers: voor de gemeenten Ouderkerk, Bergambacht, Vlist en Reeuwijk ligt het percentage onder de 90%. Schoonhoven en Moordrecht hebben de hoogste vaccinatiegraad bij zuigelingen. De afgelopen vier jaar schommelt de vaccinatiegraad voor zuigelingen in MiddenHolland voor alle vaccinaties rond de 94%, terwijl de vaccinatiegraad in Nederland in die periode steeg met ruim één procent. Het is mogelijk dat er in Midden-Holland meer kinderen gevaccineerd zijn, maar dat zij niet volgens schema (‘op tijd’) gevaccineerd zijn. Tijdig vaccineren is van belang om optimaal beschermd te zijn. De vaccinatiegraad voor D(K)TP bij kleuters in Midden-Holland is tussen 2006 en 2009 wel gestegen: van 91 naar 93%, terwijl het landelijk rond de 92% schommelt. Bergambacht, Ouderkerk en Vlist hebben ook bij kleuters percentages onder de 90%. In 2006-2009 is de vaccinatiegraad voor DTP en BMR bij schoolkinderen in MiddenHolland gestegen met anderhalf procent. De vaccinatiegraad bij schoolkinderen in de regio is hoger dan landelijk. Ook voor schoolkinderen hebben de gemeenten Bergambacht, Ouderkerk en Vlist lage percentages (onder de 90%). Schoonhoven heeft in 2009 het hoogste percentage (98%) (figuur 5.1). De vaccinatie tegen Hepatitis B wordt alleen gegeven aan kinderen waarvan de moeder drager is van het virus of kinderen van wie één of beide ouders is geboren in een land waar Hepatitis B veel voorkomt. In Midden-Holland kregen bijna 1.500 zuigelingen in de periode 2005-2007 een oproep voor de Hepatitis B-vaccinatie omdat één of beide ouders
123
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
9DFFLQDWLHJUDDG !
Figuur 5.1: Vaccinatiegraad voor DTP bij schoolkinderen per gemeente in 2009 (Bron: Van Lier et al., 2009). De gemeente-indeling (gebaseerd op het jaar 2009) is te vinden op de binnenzijde van de achterkaft.
afkomstig is uit een land waar hepatitis veel voorkomt. Het percentage dat de inenting gekregen heeft (92%), ligt in Midden-Holland hoger dan het Nederlands gemiddelde (rond de 89%). In dezelfde periode zijn in totaal elf zuigelingen in Midden-Holland opgeroepen voor vaccinatie omdat hun moeder drager van Hepatitis B was. Al deze kinderen zijn ook gevaccineerd (GGD HM Factsheet Vaccinatiegraad, 2009; Van Lier et al., 2008).
5.2.2
Griepvaccinatie
Bijna drie kwart van de 60-plussers haalt een griepprik De jaarlijkse griepprik wordt in het kader van het Nationaal Programma Grieppreventie (NPG) uitgevoerd in de meeste Nederlandse huisartsenpraktijken. Het in 1997 gestarte NPG is bedoeld voor risicogroepen. Bij gezonde personen is griep een kortdurende luchtweginfectie die vanzelf overgaat. De risicogroepen (patiënten met longziekten, met hart- of nieraandoeningen of met diabetes mellitus, alle personen van 60 jaar en ouder) hebben echter een verhoogde kans op complicaties die tot ernstige ziekte en sterfte kunnen leiden. Door een griepprik is bij hen ziekte en sterfte als gevolg van griep te voorkómen. Sinds 2008 is de leeftijdsgrens voor de griepprik verlaagd van 65 naar 60 jaar. In tabel 5.1 is het percentage 60-plussers weergegeven dat een griepprik van de huisarts gekregen heeft. Het is berekend door het aantal uitgevoerde griepvaccinaties te delen door het aantal 60-plussers in een gemeente. Omdat de griepvaccinatie via de huisarts wordt geregistreerd en de huisarts soms ook patiënten uit andere gemeenten behandelt, kan er per gemeente sprake
124
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
zijn van over- of onderrapportage. In 2008-2009 heeft 72% van alle 60-plussers in MiddenHolland een griepvaccinatie gehaald. De opkomst in Nederland bedroeg in deze periode 74%. In tegenstelling tot de opkomst bij vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma is er bij de griepprik geen sprake van het ‘Biblebelt-patroon’ (zie paragraaf 5.2.1).
5.2.3
Screening jeugd
Neonatale hielprikscreening en gehoorscreening bij iedere baby De neonatale hielprikscreening is een AWBZ-aanspraak, uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de entadministraties in nauwe samenwerking met de laboratoria en diverse andere professionals, waaronder die van de JGZ. Het doel van de neonatale hielprikscreening is het systematisch opsporen van een aantal aandoeningen bij pasgeborenen voordat zich symptomen openbaren. Dit leidt ertoe dat onherstelbare gezondheidsschade kan worden voorkomen, tijdig zorg kan worden ingezet en een lastig diagnostisch traject voor de pasgeborene en de ouders kan worden voorkómen. Het uitvoeren van de hielprik in de thuissituatie gebeurt in Midden-Holland onder verantwoordelijkheid van de JGZ van de GGD. De uitvoering is door middel van een uitvoeringsovereenkomst uitbesteed aan de verloskundigen in het gebied. Nieuwe analysemethoden maken neonatale (hielprik) screening naar tientallen aangeboren zeldzame stofwisselingsziekten tegelijk mogelijk. Deze uitbreiding behelst ook enkele ziekten waarvoor vooralsnog geen (preventieve) interventie of behandeling mogelijk is. Dit levert nieuwe ethische dilemma’s op, zoals ‘het recht om niet te willen weten’. Jaarlijks wordt de hielprik in Nederland uitgevoerd bij bijna 180.000 pasgeborenen (dit is 99,8% van alle pasgeborenen). De neonatale gehoorscreening (NGS) is een screening waarbij gemeten wordt of een pasgeboren baby voldoende hoort voor een normale spraak- en taalontwikkeling. Alle kinderen die in Nederland geboren worden, of zijn komen wonen vóór de leeftijd van zes weken, komen in aanmerking voor deze gehoorscreening. In 2009 zijn 3.303 (= 99,1%) kinderen in Midden-Holland gescreend. Van deze kinderen zijn uiteindelijk twaalf kinderen (0,4%) met serieuze verdenking op beperkt gehoor doorverwezen naar een Audiologisch Centrum (en één kind naar de kinderarts). Bevindingen Jeugdgezondheidszorg In de leeftijd vanaf de geboorte tot het vierde jaar vinden bij kinderen gemiddeld vijftien standaard contactmomenten plaats door de JGZ 0 tot 19 jaar. In de schoolleeftijd zijn dit er drie: in groep 2 en groep 7 van het basisonderwijs en in klas 2 van het voortgezet onderwijs. In klas 2 krijgen alle leerlingen een psychosociale vragenlijst en indien deze aanleiding geeft tot nader onderzoek, wordt de leerling uitgenodigd voor een gesprek. In 2009 zijn in Midden-Holland bijna 2.600 kinderen in groep 2 van het basisonderwijs door de JGZ 0 tot 19 jaar onderzocht. In groep 7 betrof dit ruim 2.700 kinderen. Van de kinderen in groep 2 is bij 57% één of meer fysieke en/of psychosociale afwijkingen geconstateerd. Dit betrof onder meer afwijkingen op het gebied van visus en gehoor (22% van alle kinderen), psychosociale problemen (16%), afwijkingen op het gebied van de mondgezondheid (12%) en afwijkingen op het gebied van de motoriek (10%). Onge-
125
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
veer één op de veertien kinderen (7%) werd doorverwezen voor verdere behandeling. Van de kinderen in groep 7 is bij 43% van de kinderen een afwijking geconstateerd. Bij de grootste groep van deze kinderen gaat het om psychosociale problemen (20% van alle kinderen). Van alle kinderen in groep 7 werd één op de vijf doorverwezen. In 2009 zijn 376 jongeren van klas 2 in het voortgezet onderwijs uitgenodigd voor nader onderzoek, omdat zij op basis van een psychosociale vragenlijst een indicatie hadden voor psychosociale problemen. Bij 44% van hen werden ook daadwerkelijk problemen gesignaleerd. Ruim één op de vijf 5-jarigen heeft spraakstoornissen Bij elk peuterconsult op 2,2 jaar wordt een screening gedaan door de consultatiebureauarts met het screeningsinstrument SNEL. Indien de score daartoe aanleiding geeft worden ouder en peuter doorverwezen naar het logopedische spreekuur. In MiddenHolland voert de GGD in alle gemeenten een standaard logopedische screening uit bij 5-jarigen. Bij de logopedische screening wordt gescreend op stem, spraak, taal, communicatieve vaardigheden, gehoor en mondgedrag om ernstige problemen te voorkomen. In 2009 heeft de GGD Hollands Midden bijna 2.800 kinderen in MiddenHolland gescreend. Bij een derde van deze kinderen (34%) is een stoornis geconstateerd. De meest gesignaleerde stoornissen zijn spraakstoornissen (22% van alle kinderen), taalstoornissen (10%) en stoornissen op het gebied van mondgedrag (6%).
5.2.4
Screening op borst- en baarmoederhalskanker
Zeven op de acht vrouwen heeft meegedaan aan bevolkingsonderzoek borstkanker Een mammografie (röntgenfoto van de borst) wordt verricht in drie situaties: Vrouwen van 50 tot 75 jaar worden elke twee jaar uitgenodigd om deel te nemen aan het landelijke bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Door vroegtijdige opsporing van borstkanker kunnen patiënten eerder worden behandeld, waardoor de kansen op genezing, vermindering van klachten en overleving toenemen. Vrouwen met een verhoogd risico door het vóórkomen van borstkanker in de familie of omdat ze eerder zelf borstkanker hebben gehad, worden opgeroepen. Bij vrouwen die de huisarts bezoeken met klachten over, of afwijking van de borst, wordt de mammografie als diagnostisch instrument gebruikt. In Midden-Holland was in 2007-2008 de opkomst van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker bij vrouwen van 50-74 jaar 87% (zie tabel 5.1). Dit is hoger dan het landelijke gemiddelde (82%). De opkomst is het laagst in Gouda (84%) en het hoogst in Ouderkerk (91%). Landelijk wordt bij 5 van elke 1.000 vrouwen die aan de screening deelnemen borstkanker vastgesteld. Daarnaast wordt bij 2 van de 1.000 vrouwen binnen twee jaar na het vorige onderzoek borstkanker vastgesteld. Sinds de invoering van het bevolkingsonderzoek (in 1990) is de borstkankersterfte in Nederland met bijna een kwart verlaagd. Dit is niet alleen de verdienste van het bevolkingsonderzoek. Ook de kwaliteit van de zorg voor borstkankerpatiënten is verbeterd. Zo heeft de introductie van het bevolkingsonderzoek het ontstaan van multidisciplinaire mammateams gestimuleerd (Van den Berg & Schoemaker, 2010).
126
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
Drie kwart van de vrouwen heeft een uitstrijkje laten maken bij bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker Een uitstrijkje van de baarmoederhals wordt toegepast in twee situaties: Vrouwen van 30 tot en met 60 jaar worden elke vijf jaar uitgenodigd om deel te nemen aan het landelijke bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker. Het uitstrijkje kan baarmoederhalskanker en vooral voorstadia daarvan opsporen voordat er klachten zijn. Wanneer kanker, afwijkingen of (mogelijke) voorstadia in een vroeg stadium ontdekt en behandeld worden, kan sterfte aan baarmoederhalskanker voorkomen worden. Bij vrouwen die de huisarts bezoeken met klachten die gepaard gaan met een grotere kans op baarmoederhalskanker, wordt het uitstrijkje als diagnostisch instrument gebruikt. In Midden-Holland is bij 75% van de vrouwen van 30 tot en met 60 jaar in 2008 minstens één uitstrijkje gemaakt in het kader van het bevolkingsonderzoek (tabel 5.1). Landelijk is de opkomst lager (66%). De verschillen tussen gemeenten in deelname zijn groot. De opkomst is het laagst in Nieuwerkerk aan den IJssel (70%) en het hoogst in Bergambacht (83%). De opkomst in Nederland is het laagst bij de 30- en 35-jarigen (61%). Belangrijkste reden voor niet-deelname is voor jongere vrouwen een zwangerschap of het geven van borstvoeding, waarbij meestal sprake van uitstel. Bij vrouwen boven de 45 jaar is de verwijdering van de baarmoeder(hals) de belangrijkste reden. De meeste afwijkingen worden bij de jonge vrouwen (30- en 35-jarigen) gevonden, terwijl de opkomst voor deze cohorten relatief laag is. Daarom wordt door Stichting Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker West (SBBW) sinds 2005 extra aandacht aan de 30- en 35-jarigen besteed teneinde de opkomst te verhogen. De opkomst is het grootst in minder stedelijke gebieden. De beschermingsgraad is het percentage vrouwen uit de doelgroep dat beschermd is tegen baarmoederhalskanker door: deelname aan het bevolkingsonderzoek, verwijdering van de baarmoeder(hals) of een recent uitstrijkje (<1 jaar) voorafgaand aan het bevolkingsonderzoek. De beschermingsgraad is in Midden-Holland 79%. Deze is het laagst in Nieuwerkerk aan den IJssel (73%) en het hoogst in Zevenhuizen-Moerkapelle (86%). De opkomst bij het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker hangt samen met de uitnodigende instantie. In 2008 werd in de regio van SBBW 51% van de uitnodigingen verstuurd door de huisarts. De deelname bij zelfoproepende huisartsen is hoger (74%) dan de opkomst na een oproep van de SBBW (59%). Uit analyses bij een andere screeningsregio (Zuidwest Nederland) blijkt dat de verschillen ook kunnen samenhangen met andere factoren, zoals stedelijkheid van het gebied (SBBZWN, 2007). Daarnaast is de opkomst lager in sociaaleconomische achterstandswijken en bij bepaalde allochtone groepen (Kamp et al., 2010). Landelijk wordt bij 1 van elke 10.000 vrouwen die aan de screening deelnemen baarmoederhalskanker vastgesteld.
127
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
5.2.5
Screening op tuberculose
Steeds minder mensen geïnfecteerd met tuberculose In 1982 is de algemene screening op tuberculose (TBC) van de Nederlandse bevolking gestopt. Momenteel vindt TBC-screening alleen nog plaats onder speciale doelgroepen (Informatiesysteem Medische Stralingstoepassingen, 2010): Risicogroepen (bijvoorbeeld asielzoekers, immigranten, nieuwe gedetineerden, buitenlandse zeevarenden); Vermoede risicogroepen (bijvoorbeeld dak- en thuislozen, drugsverslaafden en illegalen); Contactgroepen (personen die in contact komen met mensen uit risicogroepen of met TBC-bacillen in microbiologische laboratoria); Bron- en contactopsporing (opsporing van infectiebronnen en screening van personen die contact hebben (gehad) met geïnfecteerde patiënten). Het bereik (landelijk) van de screening van immigranten en asielzoekers is hoog, omdat zij verplicht zijn hieraan mee te werken. Bij de eerste screening is het bereik bijna 100%. Vervolgscreeningen zijn vrijwillig en daar daalt het bereik. Bij zeevarenden is screening op tuberculose eveneens verplicht waardoor ook bij deze groep het bereik 100% is. De risicogroepen druggebruikers en dak- en thuislozen zijn daarentegen veel moeilijker te bereiken groepen. Bij deze risicogroepen is screening niet verplicht. Geschat wordt dat de helft van deze groepen bereikt wordt (Witte & Vegter, 2006). In de regio Midden-Holland is een geleidelijke daling van het aantal TBC-patiënten te zien welke voornamelijk het gevolg is van de afname van tuberculose onder Nederlanders. In totaal werden in 2009 twaalf tuberculosepatiënten in Midden-Holland gediagnosticeerd door de GGD Hollands Midden (GGD HM, 2010).
5.3
Aanbod en gebruik curatieve gezondheidszorg in Midden-Holland
Steeds meer samenwerking in de curatieve zorg gezocht De levensverwachting in Nederland stijgt nog steeds, maar tegelijkertijd stijgt ook het aantal mensen met een chronische ziekte. Een chronische ziekte is een belangrijk obstakel voor maatschappelijke participatie, vooral als de ziekte gepaard gaat met beperkingen. Hoewel de curatieve sector primair is gericht op het genezen van zieke mensen, komt er in deze sector steeds meer aandacht voor de zogeheten ‘zorggerelateerde preventie’. Dit betreft het voorkómen van complicaties bij mensen die al gezondheidsproblemen hebben. Het doel is het voorkómen van beperkingen. Verschillende vormen van zorggerelateerde preventie zijn al in zorgstandaarden en richtlijnen opgenomen. Meer gezondheid valt te winnen door meer vormen van preventie in zorgrichtlijnen op te nemen (Van der Lucht & Polder, 2010). Sinds kort is voor zorggroepen die uitvoering geven aan de gehele zorgrichtlijn (curatie en preventie) één ketentarief beschikbaar (zie ook tekstblok 5.17 over zorggroepen in Midden-Holland).
128
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
In de curatieve sector wordt onderscheid gemaakt tussen eerste- en tweedelijnszorg. Als iemand zorg nodig heeft, is de eerstelijnszorg het eerste aanspreekpunt. Het gaat dus om ‘laagdrempelige zorg’. De belangrijkste vertegenwoordigers van deze zorglijn zijn de huisarts, verloskundige, fysiotherapeut, apotheker en tandarts. Tweedelijnszorg bestaat uit ziekenhuizen en het grootste deel van de geestelijke gezondheidszorg. Voor toegang tot de tweedelijnszorg is in principe een verwijzing van de huisarts nodig. De ontwikkelingen in de zorg zijn echter zodanig dat tussen de eerste- en tweedelijnszorg grote verschuivingen plaatsvinden. Gestreefd wordt naar een versterking van de samenwerking tussen eerste- en tweedelijn, vaak in de vorm van ketenzorg: een aaneensluitende vorm van diagnostiek, behandeling, verpleging, verzorging en revalidatie rondom een bepaald ziektebeeld. In Midden-Holland fungeert het Transmuraal Netwerk Midden-Holland als ontwikkelplatform van regionale zorgpartijen waar samenwerking en ketenvorming gestalte krijgt, ook voor de caresector (zie ook paragraaf 5.3.13). Een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse en de meeste andere Europese gezondheidszorgsystemen is dat er een rechtvaardige verdeling van beschikbare voorzieningen voor de gehele bevolking moet zijn (gelijke toegankelijkheid). Toegankelijke zorg betekent dat personen die zorg nodig hebben, op tijd en zonder grote drempels toegang hebben tot de zorgverlening. De toegankelijkheid van zorg kan door tal van factoren beperkt worden. Bijvoorbeeld door wachtlijsten, het ontbreken van voorzieningen, personeelstekorten, een grote geografische afstand of door financiële, sociale en culturele belemmeringen. Zorg kost geld, daarom is wettelijke en feitelijke toegankelijkheid van ziektekostenverzekeringen een voorwaarde voor een goede toegankelijkheid van de zorg zelf. Daarnaast is de keuzevrijheid van zorg een belangrijke waarde. Het betekent dat burgers zelf kunnen kiezen hoe ze tegen ziektekosten verzekerd willen zijn en door wie of hoe de zorg wordt verleend. De volgende paragrafen bieden informatie over het aanbod en gebruik van de curatieve sector in Midden-Holland. Waar mogelijk zijn de zorggegevens over de regio MiddenHolland weergegeven; echter, in sommige paragrafen beslaat de informatie de grotere regio Hollands Midden (deze bestaat uit Midden-Holland en Zuid-Holland Noord) of de regio van Reos Zorg. Reos Zorg is een non-profitorganisatie die ondersteuning biedt aan eerstelijnszorgverleners in de regio’s Amstelland Haarlemmermeer, Midden-Holland (behalve Nieuwerkerk aan den IJssel, deze gemeente valt onder Zorgimpuls ROS) en Zuid-Holland Noord.
5.3.1
Zorgverzekeringen
Op 1 januari 2006 is de Zorgverzekeringswet (Zvw) in Nederland ingevoerd. De Zvw stelt een zorgverzekering verplicht voor iedereen die verzekerd is voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Dit komt neer op alle Nederlandse ingezetenen en mensen die in het buitenland wonen, maar wel vanuit Nederland inkomsten uit arbeid ontvangen.
129
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Het basispakket dekt de standaardzorg van bijvoorbeeld huisarts, ziekenhuis of apotheek. Wat wordt vergoed door de basisverzekering wordt vastgesteld door de overheid. Voor behandelingen die buiten het basispakket vallen, kan een aanvullende verzekering worden afgesloten. Bij een aanvullende verzekering is een zorgverzekeraar niet verplicht iemand te accepteren, zoals dit wel het geval is bij de basisverzekering. De overheid heeft geen bemoeienis met de aanvullende zorgverzekeringen (Gusdorf & Hoeksema, 2010). De no-claimregeling uit 2006 en 2007 (waarbij verzekerden maximaal 255 euro gerestitueerd konden krijgen) werd in 2008 vervangen door een verplicht eigen risico van 150 euro. Daarnaast vielen de zorgkosten voor GGZ met ingang van 2008 onder de basisverzekering (www.vektis.nl). Eén procent van de inwoners van Nederland en Hollands Midden onverzekerd Iedereen in Nederland moet volgens de Zvw verzekerd zijn voor zorg. Toch is op peildatum 1 mei 2009 1,2% van de inwoners van Nederland onverzekerd. Dit betreft bijna 200.000 inwoners. In de regio Hollands Midden gaat het om 8.760 inwoners (ook 1,2%). Zes maanden na deze peildatum was 0,9% van de inwoners van zowel in Nederland als van Hollands Midden nog steeds onverzekerd (CBS-StatLine). Er wordt anno 2010 minder vaak gekozen voor aanvullende verzekering, vaker voor een vrijwillig eigen risico Het blijkt dat steeds minder personen een aanvullende verzekering afsluiten. In de periode 2006-2008 lag dit aantal nog op 92-93% van de bevolking, in 2009 daalde dit naar 90% en anno 2010 ligt dit percentage op 86% (Gusdorf & Hoeksema, 2010). Deze daling wordt verklaard door de kostenbesparing die het de persoon oplevert. Daarnaast hebben de zorgverzekeraars een versobering in het aanvullende pakket doorgevoerd (Gusdorf & Hoeksema, 2010). Naast de keuze voor alleen het basispakket, kiest ook een groeiende groep voor een vrijwillig eigen risico. Deze groep blijft met 6% van de verzekerden beperkt en het levert hen een premiekorting op van 30 tot 300 euro (Gusdorf & Hoeksema, 2010). Overigens heeft 64% een collectieve verzekering (Gusdorf & Hoeksema, 2010). Aantal overstappers gestabiliseerd Met de komst van de Zvw staan verzekerden ieder jaar in december voor de keuze wat zij gaan doen: blijven of overstappen naar een andere verzekeraar. Nadat in 2006 bijna 20% van de verzekerden overstapte, is de markt gestabiliseerd. Het aantal mensen dat in 2009/2010 overstapte, ligt op 4%. Ouderen stappen het minst vaak over; jongeren met lage zorgkosten het meest (Gusdorf & Hoeksema, 2010).
5.3.2
Zelfgerapporteerd gebruik van zorgvoorzieningen
In 2009 is door de GGD Hollands Midden in een gezondheidsenquête het gebruik van zorgvoorzieningen door de inwoners van Midden-Holland nagevraagd (GGD HM, 2009). Tabel 5.2 geeft hiervan de belangrijkste resultaten weer. In deze tabel staat het percentage inwoners van 18 jaar en ouder dat in 2009 gebruik heeft gemaakt van een bepaalde zorgvoorziening. In paragraaf 5.5 is in tabellen 5.20 en 5.21 te zien dat er
130
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
Tabel 5.2: Het gebruik van zorgvoorzieningen in het afgelopen jaar in Midden-Holland per leeftijdsgroep (Bronnen: GGD HM, 2009; CBS-POLS 2005-2008). 0LGGHQ +ROODQG MDDU
0LGGHQ +ROODQG
+ROODQGV 0LGGHQ DOOHOHHIWLMGHQ
1HGHUODQG DOOHOHHIWLMGHQ
+XLVDUWV
7DQGDUWV
0HGLVFKVSHFLDOLVW
(UJRWKHUDSLH
)\VLRWKHUDSLH
,QGHDIJHORSHQPDDQGHQFRQWDFWJHKDGPHW
'LsWLVW
2HIHQWKHUDSLH&HVDU0HQVHQGLHFN
7KXLV]RUJ
**=
0DDWVFKDSSHOLMNZHUN
9ULMJHYHVWLJGSV\FKRORRJ
9ULMJHYHVWLJGSV\FKLDWHU
$OWHUQDWLHYHEHKDQGHODDU
9HUVODYLQJV]RUJ
JURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQLQ1HGHUODQG QLHWEHVFKLNEDDU
tussen de gemeenten in Midden-Holland grote verschillen bestaan in zorggebruik. In de hierna volgende paragrafen zal het zorggebruik uit diverse registraties, alsmede het zelfgerapporteerd gebruik uit tabel 5.2, per zorgvoorziening worden besproken.
5.3.3
Huisarts
Huisartsendichtheid in Midden-Holland gemiddeld ten opzichte van Nederland Huisartsen vormen de spil van de eerstelijnszorg. Ze zijn het eerste aanspreekpunt voor mensen met vragen of problemen rondom gezondheid en ziekte. De huisarts biedt diagnostische, therapeutische en preventieve medische zorg. De huisartsenzorg is generalistisch, toegankelijk en persoonsgericht. Steeds meer huisartsen werken in de praktijk samen met één of meer collega’s. Midden-Holland telt ongeveer 129 huisartsen (Reos Zorg en Zorgimpuls ROS, 2010) (zie tabel 5.3 voor een overzicht van de coöperaties in Midden-Holland). Buiten kantooruren (avond, nacht, weekend) biedt één centrale huisartsenpost (HAP) in Gouda huisartsenzorg. In het werkgebied van Reos Zorg (deze regio omvat Midden-Holland, ZuidHolland Noord en Amstelland-Haarlemmermeer) is de huisartsendichtheid in 2008 2.286 inwoners per full-time equivalent (fte) huisarts (Hingstman & Kenens, 2008). In Nederland is dit 2.322 inwoners per fte huisarts. De regionale verschillen zijn in Nederland niet groot.
131
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 5.3: Huisartsencoöperaties in Midden-Holland1 (Bron: Regionale Organisatie Huisartsen (ROH) Midden-Holland, 2010).
1DDPVDPHQZHUNHQGHKXLVDUWVHQ
DDQWDOLQJHVFKUHYHQ QRUP SDWLsQWHQDIJHURQGRS RPYDQJ WDOOHQ SUDNWLMNHQ
ZHUNJHELHG
&R|S%ORHPHQGDDO
*RXGDZLMN%ORHPHQGDDO
&R|S%RGHJUDYHQ
%RGHJUDYHQ
&R|S%RVNRRS
%RVNRRS
&R|S'U+23
+DDVWUHFKW2XGHZDWHU +HNHQGRUS'ULHEUXJJHQ
&R|S*RXGD
*RXGDYHUVSUHLGGRRUGHVWDG
&R|S+&*
*RXGDYHUVSUHLGGRRUGHVWDG
&R|S.$ &DOHQGXOD
&R|S.ULPSHQHUZDDUG
*RXGDYHUVSUHLGGRRUGHVWDG .ULPSHQHUZDDUGH[FO+DDVWUHFKW 2XGHZDWHU+HNHQGRUSHQ .ULPSHQDDQGHQ,-VVHO
&R|S0HGLVFK&HQWUXP5HHXZLMN
&R|S5RWWHPHUHQ 0RRUGUHFKW
=HYHQKXL]HQ0RHUNDSHOOH 0RRUGUHFKWHQWXVVHQOLJJHQG JHELHG
5HHXZLMN
&R|S:DGGLQ[YHHQ
:DGGLQ[YHHQ
6WLFKWLQJ*RYHUZHOOH
7RWDDO
*RXGD*RYHUZHOOH
EHWUHIWDOOHHQKXLVDUWVHQGLHDDQJHVORWHQ]LMQELMGH52+0LGGHQ+ROODQG DOVQRUPRPYDQJYRRUHHQKXLVDUWVHQSUDNWLMNZRUGWSDWLsQWHQDDQJHKRXGHQ
Bijna drie kwart van de inwoners van Midden-Holland gaat minstens één keer per jaar naar de huisarts In de periode 2005-2008 heeft gemiddeld 73% van de Nederlandse bevolking minstens één keer per jaar contact gehad met een huisarts (Mulder, 2010c). In de regio Hollands Midden, waar Midden-Holland onderdeel van uitmaakt, is dit percentage gelijk aan het landelijk gemiddelde (figuur 5.2, tabel 5.2). De gezondheidsenquête van de GGD Hollands Midden geeft hetzelfde beeld van het gebruik van de huisartsenzorg. In Midden-Holland geven zeven op de tien volwassenen en ruim acht op de tien ouderen aan dat zij contact hebben gehad met de huisarts in het afgelopen jaar (tabel 5.2). Drie op de tien volwassenen (30%) en ruim een derde van de ouderen (35%) heeft in de twee maanden voorafgaand aan het onderzoek contact gehad met de huisarts. In 2005 hadden net zo veel mensen minstens één keer per jaar contact met de huisarts (GGD HM, 2005). Wel is er een verschil in het aantal 65-plussers dat in de twee maanden voorafgaand aan het onderzoek bij de huisarts is geweest: in 2005 was dit de helft van de 65-plussers, in 2009 een derde. Dit kan betekenen dat 65-plussers jaarlijks vaker (meerdere keren) naar de huisarts gaan dan vier jaar geleden. Voor volwassenen is dit verschil niet aanwezig (34% in 2005, 30% in 2009). Meeste contacten in huisartsenpraktijk betreffen hypertensie De meest voorkomende diagnosen waarop contacten van huisartsen betrekking hebben, zijn uit de registratie van het Landelijk Informatie Netwerk Huisartsenzorg (LINH) te genereren. Het LINH telt 92 geautomatiseerde huisartspraktijken met meer dan 350.000
132
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
3HUFHQWDJHPHWFRQWDFWKXLVDUWV
JHPLGGHOGH
Figuur 5.2: Percentage inwoners (alle leeftijden) dat jaarlijks contact met de huisarts heeft gehad in de periode 2005-2008 (Bron:CBS-POLS, gegevens bewerkt door het RIVM op www.zorgatlas.nl).
ingeschreven patiënten. LINH gebruikt gegevens uit de elektronische patiëntendossiers van deze praktijken over aandoeningen, verrichtingen, geneesmiddel-voorschriften en verwijzingen. In 2008 hadden de meeste contacten in de huisartsenpraktijk in Nederland betrekking op essentiële hypertensie (229 (deel)contacten per 1.000 patiënten: tabel 5.4). Dit zijn de diagnoses die geregistreerd zijn bij de (telefonische) consulten en visites van de huisarts en praktijkondersteuner. Op de tweede plaats komt diabetes mellitus met 159 (deel)contacten en op de derde plaats urineweginfectie met 100 (deel) contacten (Verheij et al., 2009).
5.3.4
Apotheken en geneesmiddelengebruik
Geneesmiddelengebruik in Midden-Holland relatief laag Midden-Holland telt 25 apotheken (www.apotheek.nl) en 15 apotheekhoudende huisartsen (Hingstman & Kenens, 2008). De DienstApotheek Midden-Holland (DAM) verzorgt de farmaceutische zorg in de regio Midden-Holland tijdens de avonduren en in de weekenden. Bij de DAM zijn 24 apotheken en 8 apotheekhoudende huisartsen aangesloten. De DAM werkt samen met de HAP Midden-Holland. Er bestaan regionale verschillen in het geneesmiddelengebruik (figuur 5.3). Er zijn meerdere oorzaken voor deze regionale verschillen. In de eerste plaats kunnen er regionale verschillen zijn in de gezondheidstoestand van de bevolking. Daarnaast blijkt er een grote ‘interdokter-variatie’ te bestaan in het voorschrijven van geneesmiddelen. Het
133
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 5.4: Top 20 diagnoses waarop (deel)contacten van de huisarts en de praktijkondersteuner betrekking hebben gehad in 2008 (Bron: Verheij et al., 2009). 2PVFKULMYLQJ
DDQWDOSHUFRQWDFWHQ
(VVHQWLsOHK\SHUWHQVLH]RQGHURUJDDQEHVFKDGLJLQJ
'LDEHWHVPHOOLWXV
&\VWLWLVXULQHZHJLQIHFWLH
+RHVWHQ
$FXWHLQIHFWLHERYHQVWHOXFKWZHJHQ
:UDWWHQ
2YHUPDWLJFHUXPHQRRUVPHHU
&RQWDFWHF]HHPDQGHUHF]HHP
0RHKHLG]ZDNWH
'HUPDWRP\FRVHQ
/DJHUXJSLMQ]RQGHUXLWVWUDOLQJ
$VWPD
$QGHUHJHORNDOLVHHUGHEXLNSLMQ
$QGHUH]LHNWHQ EHZHJLQJVDSSDUDDW
'HSUHVVLH
.QLHV\PSWRPHQNODFKWHQ
$FXWHEURQFKLWLVEURQFKLROLWLV
(PI\VHHP&23'
9RHWWHHQV\PSWRPHQNODFKWHQ
5XJV\PSWRPHQNODFKWHQ
individuele beslisproces van de arts staat onder invloed van ontwikkelingen in het vakgebied, zoals het op de markt komen van nieuwe geneesmiddelen, verandering van wetenschappelijke standaarden en richtlijnen, nascholing en het invoeren van het elektronisch voorschrijfsysteem. Ten slotte wordt het voorschrijven beïnvloed door patiënten (druk om een geneesmiddel voor te schrijven), de farmaceutische industrie (marketing, artsenbezoekers), de overheid (wet- en regelgeving) en de verzekeraars (terugkoppeling achteraf naar de voorschrijvers) (Deuning, 2007c). In de regio Midden-Holland ligt het geneesmiddelengebruik met ongeveer 1.118 DDD’s1 per 1.000 inwoners per dag laag ten opzichte van het landelijk gemiddelde (figuur 5.3, tabel 5.5). Gedurende de periode 2001-2006 is er sprake geweest van een toename van het aantal standaarddagdoseringen van in totaal 22% in Nederland en 10% in MiddenHolland. Dit komt overeen met een gemiddelde jaarlijkse stijging van ongeveer 4% in Nederland ten opzichte van 2% in Midden-Holland. Het gebruik van maagmiddelen en antibiotica is in Midden-Holland vergelijkbaar met het gemiddelde gebruik in Nederland (tabel 5.5). Antidepressiva, cholesterolverlagers en benzodiazepines (geneesmiddelen die hoofdzakelijk worden voorgeschreven bij slaap- en angststoornissen) worden relatief minder vaak gebruikt dan gemiddeld in
1
Defined Daily Dose: gemiddelde dosis van een geneesmiddel per persoon per dag
134
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
'''SHULQZRQHUVSHUGDJ
JHPLGGHOGH
Figuur 5.3: Geneesmiddelengebruik in 2006, in aantal standaard dagdoseringen (DDD) per AWBZ-regio (Bron: Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK), gegevens bewerkt door het RIVM op www.zorgatlas.nl).
Tabel 5.5: Geneesmiddelengebruik (DDD’s1 per 1.000 inwoners) in Midden-Holland en in Nederland in de periode 2001-2006 (Bron: Deuning, 2007b t/m g). 0LGGHQ+ROODQG *HQHHVPLGGHO $QWLELRWLFD $QWLGHSUHVVLYD
1HGHUODQG
%HQ]RGLD]HSLQHV
&KROHVWHUROYHUODJHUV
0DDJPLGGHOHQ 7RWDDOJHQHHVPLGGHOHQJHEUXLN
'HILQHG'DLO\'RVH*HPLGGHOGHGRVLVYDQHHQJHQHHVPLGGHOSHUSHUVRRQSHUGDJ'H'''¶V]LMQJHFRUULJHHUGYRRUOHHIWLMGHQ JHVODFKWHQKHEEHQDOOHHQEHWUHNNLQJRSRSHQEDUHDSRWKHNHQ+HWDDQWDOLQZRQHUVSHU$:%=UHJLRLVYHUPLQGHUGPHWKHWGHHO YDQGHEHYRONLQJGDWGHJHQHHVPLGGHOHQEHWUHNWYDQGHDSRWKHHNKRXGHQGHKXLVDUWV %HWUHIWKHWWRWDDOJHEUXLNYDQDOOHYRRUJHVFKUHYHQ JHQHHVPLGGHOHQQLHWDOOHHQYDQGHLQGHWDEHOJHQRHPGHPHGLFDWLH
Nederland. Het gebruik van antidepressiva, cholesterolverlagers en maagmiddelen is in de periode 2001-2006 landelijk sterk toegenomen. In Midden-Holland is deze stijging alleen te zien bij het gebruik van cholesterolverlagers en maagmiddelen; het gebruik van antibiotica en antidepressiva is juist gedaald. Het gebruik van benzodiazepines is zowel landelijk als in Midden-Holland gedaald.
135
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Vier op de tien vrouwen in de leeftijd van 16-50 jaar gebruikt de anticonceptiepil De anticonceptiepil is verreweg het meest gebruikte anticonceptiemiddel. In de periode 2005-2008 gebruikte 41% van de vrouwen in de leeftijd van 16-50 jaar in Hollands Midden de anticonceptiepil. Dit aantal wijkt niet significant af van het landelijk percentage van 38% (Mulder, 2010d).
5.3.5
Tandarts
Aantal tandartsen in de Midden-Holland gemiddeld Op 1 januari 2009 bedraagt het totaal aantal geregistreerde tandartsen van 64 jaar of jonger met woon- en/of werkadres in Nederland 8.357. De gemiddelde tandartsendichtheid in Nederland komt op 2.489 inwoners per tandarts. De dichtheid van tandartsen verschilt tussen de diverse regio’s zoals aangehouden door de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT-regio’s). De regio Zuid-Holland Midden (hierin bevindt zich onder andere Midden-Holland) zit in de middenmoot met 2.404 inwoners per tandarts. Het aantal tandartsen in Zuid-Holland Midden is 744. Bij de berekening van de tandartsendichtheid is uitgegaan van het aantal tandartsen met een bij de NMT bekend praktijkadres in januari 2009 (6.622 tandartsen). Van de overige geregistreerde tandartsen van 64 jaar en jonger is de locatie waar zij zorg verlenen niet bekend. Voor een nog betere vergelijking van de tandartsendichtheid zou eigenlijk naar het aantal fte gekeken moeten worden. Deze informatie is niet beschikbaar, zodat een betere maat voor tandartsendichtheid ontbreekt (Deuning, 2009b). Acht op de tien inwoners gaat minstens eens per jaar naar de tandarts Van de Nederlanders gaat gemiddeld 78% minstens één keer per jaar naar de tandarts. Hollands Midden wijkt met 77% niet significant af van het Nederlands gemiddelde (Mulder, 2010e). In Midden-Holland geeft 82% van de volwassenen in de leeftijd van 19 tot en met 64 jaar aan in het afgelopen jaar (2009) bij de tandarts te zijn geweest; bij de (zelfstandig wonende) 65-plussers is dit slechts 51% (tabel 5.2) (GGD HM, 2009). In 2005 gaven evenveel volwassenen (81%) en ouderen (51%) aan dat zij jaarlijks naar de tandarts gaan (GGD HM, 2005). De reden dat ouderen minder vaak jaarlijks naar de tandarts gaan dan volwassenen onder de 65 jaar, is dat zij vaker een kunstgebit hebben en dus geen jaarlijkse controle nodig hebben.
5.3.6
Verloskunde
Relatief hoog aantal verloskundigen in Midden-Holland Het overgrote deel van de verloskundige zorg aan zwangere vrouwen wordt geleverd door verloskundigen. Zij begeleiden en controleren vrouwen tijdens de zwangerschap en bevalling. Er is een onderscheid tussen eerstelijns- en tweedelijnsverloskundigen. Het merendeel van de verloskundigen is werkzaam in de eerstelijnszorg, maar de laatste jaren stijgt het percentage tweedelijnsverloskundigen. Zij werken in ziekenhuizen onder verantwoordelijkheid van een gynaecoloog (www.nvog-documenten. nl). In 2006 waren er in Midden-Holland 56 verloskundigen in het Kwaliteitsregister
136
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
Verloskundigen geregistreerd (Deuning, 2007h). Dit komt neer op 2,4 per 10.000 inwoners. In heel Nederland lag dit gemiddelde in 2006 op 1,8 per 10.000 inwoners. In 2008 kwamen er in Midden-Holland 2.745 levendgeborenen ter wereld (CBS-StatLine). In 2005 waren dit er in totaal nog 3.034 (Treurniet et al., 2006). In Gouda en Ouderkerk waren in 2008 iets meer geboorten (13 per 1.000 inwoners) dan gemiddeld in Nederland (11 per 1.000 inwoners), in Nederlek, Reeuwijk en Vlist juist iets minder (9-10 per 1.000 inwoners). Het exacte aantal vrouwen dat gebruik heeft gemaakt van verloskundige zorg kan niet worden afgeleid uit het aantal levendgeborenen; een aantal vrouwen krijgt meerlingen en het aantal vrouwen dat te maken krijgt met perinatale sterfte of een miskraam zou ook moeten worden meegeteld.
5.3.7
Fysiotherapie
Een kwart van de volwassenen van 19 jaar en ouder bezoekt minstens één keer per jaar een fysiotherapeut Het aantal fysiotherapeuten is bekend voor het werkgebied van Reos Zorg (MiddenHolland, Zuid-Holland Noord en Amstelland-Haarlemmermeer). Op 1 januari 2008 bedraagt de gemiddelde fysiotherapeutendichtheid in deze regio 1.209 inwoners per fte fysiotherapeut (Kenens & Hingstman, 2009). In heel Nederland is dit naar schatting 1.246 inwoners per fte fysiotherapeut. Gemiddeld bezocht in de periode 2005-2008 18% van de totale Nederlandse bevolking (dus inclusief de jeugd) minstens één keer per jaar een fysiotherapeut (Mulder, 2010f). In de regio Hollands Midden is dit, met 17%, niet anders. In de gezondheidsenquête van de GGD Hollands Midden heeft 24% van de 19- tot en met 64-jarigen en 27% van de 65-plussers aangegeven in het afgelopen jaar (2009) bij de fysiotherapeut te zijn geweest (tabel 5.2). In 2005 hebben de inwoners van MiddenHolland minder gebruik gemaakt van fysiotherapie: 19% van de volwassenen tot en met 64 jaar en 26% van de 65-plussers.
5.3.8
Ergotherapie
Ouderen maken meer gebruik van ergotherapie dan volwassenen Ergotherapie is bedoeld voor mensen met beperkingen of problemen in hun dagelijks functioneren. Als activiteiten die eigenlijk automatisch behoren te gaan, zoals aankleden, schrijven, eten, boodschappen doen, telefoneren, opstaan, fietsen, autorijden, (huishoudelijk) werk of hobby’s niet meer (volledig) lukken, leert de ergotherapeut de patiënt normale alledaagse handelingen opnieuw of op een aangepaste manier uit te voeren. Op 1 januari 2006 zijn er 3.108 werkzame ergotherapeuten in Nederland, met een totaal aantal fte’s van 2.297. Dit komt neer op een ergotherapeutendichtheid van 7.111 inwoners per fte ergotherapeut. In het werkgebied van Reos Zorg (Midden-Holland en Zuid-Holland Noord, in 2006 nog zonder Amstelland-Haarlemmermeer) is de ergo-
137
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
therapeutendichtheid 8.722 inwoners per fte ergotherapeut (Muyskens et al., 2007). Van de werkzame ergotherapeuten in Nederland heeft ongeveer 13% twee of meer werkplekken binnen de ergotherapie. Zij werken bijvoorbeeld in een verpleeg- of verzorgingshuis of revalidatiecentrum èn in een ziekenhuis. Meer dan drie kwart van de ergotherapeuten (78%) is intramuraal werkzaam. Zij werken met name in verpleeg- en verzorgingshuizen (32%) en revalidatiecentra (21%). Het aandeel vrijgevestigden neemt nog steeds toe en bedraagt 5% in 2006 (Muyskens et al., 2007). In Midden-Holland maken 65-plussers meer gebruik van ergotherapie (2,2%) dan de 19- tot en met 64-jarigen (0,8%) (tabel 5.2). Dit kan worden verklaard doordat naarmate men ouder wordt, men meer problemen kan ondervinden in het dagelijks leven. Ergotherapie kan deze mensen behandelen, begeleiden en adviseren.
5.3.9
Oefentherapie
Meer Cesar- dan Mensendiecktherapeuten werkzaam in Midden-Holland Mensendieck is een oefentherapie die zich richt op verbetering van de individuele houdings- en bewegingsmogelijkheden. Daarnaast geven oefentherapeuten Mensendieck advies, voorlichting en begeleiding van verschillende doelgroepen. Het doel is het bevorderen van gezond bewegingsgedrag en/ of voorkómen van klachten. Oefentherapie Cesar is gericht op het behandelen en voorkomen van klachten ten gevolge van een onjuist houdings- en bewegingspatroon, al dan niet veroorzaakt door een bepaalde afwijking of ziekte. De Cesartherapeut is gespecialiseerd in het analyseren van houdingen en bewegingen en in het aanleren van goede bewegingsgewoonten. Er zijn veel overeenkomsten tussen oefentherapie Cesar en oefentherapie Mensendieck (Deuning 2008b; Deuning, 2008c). In de regio Midden-Holland zijn 22 Cesartherapeuten en 12 Mensendiecktherapeuten werkzaam (Deuning, 2008b; Deuning, 2008c). In Gouda zijn relatief veel Cesartherapeuten (10 Cesartherapeuten tegenover 3 Mensendiecktherapeuten). In de gezondheidsenquête van de GGD Hollands Midden heeft 2% van de volwassenen tot en met 64 jaar en 3% van de ouderen aangegeven in het afgelopen jaar gebruik te hebben gemaakt van een oefentherapeut (tabel 5.2). Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen Cesaren Mensendiecktherapie.
5.3.10 Diëtetiek Tien procent van de ouderen heeft het afgelopen jaar een diëtist bezocht In Midden-Holland zijn diverse zelfstandige diëtistenpraktijken gevestigd. Daarnaast werken er diëtisten in Groene Hart Diëtheek, bij Vierstroom en bij Zorgpartners (in de verpleeg- en verzorgingshuizen in de regio). Groene Hart Diëtheek is een nieuwe organisatie, gestart in het najaar van 2008. De nieuwe organisatie is ontstaan door een initiatief van het Groene Hart Ziekenhuis, de afdeling diëtetiek en Diëtheek. Het is de eerste diëtistenorganisatie in Nederland waar
138
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
zowel klinische als eerstelijnszorg wordt aangeboden. Groene Hart Diëtheek is een zelfstandige onderneming waarin alles draait om voedings- en dieetadvisering. In de vestigingen in Gouda en Nieuwerkerk aan den IJssel werken tien diëtisten. De diëtisten van Vierstroom houden in Midden-Holland spreekuur in Bergambacht, Bodegraven, Boskoop, Gouda, Haastrecht, Lekkerkerk, Moordrecht, Nieuwerkerk aan den IJssel, Ouderkerk, Reeuwijk, Schoonhoven, Stolwijk, Waddinxveen en ZevenhuizenMoerkapelle. Zij verzorgen persoonlijke begeleiding. De persoonlijke begeleiding kan bestaan uit het bezoeken van een spreekuur, gebruikmaken van het zogenaamde e-mailconsult of het huisbezoek. Ook is het mogelijk om de diëtist/leefstijlcoach te vragen een (groeps)voorlichting te verzorgen. Van de inwoners in Midden-Holland geeft 4% van de volwassenen en 10% van de ouderen aan dat hij of zij het afgelopen jaar bij een diëtist is geweest (tabel 5.2).
5.3.11 Wijkverpleging Wijkverpleging wordt door diverse instellingen in Midden-Holland verzorgd Verzorging of verpleging thuis is praktisch, bijvoorbeeld na ziekenhuisopname, of noodzakelijk, bij ziekte, beperking of ouderdom. Wijkverpleging is dat onderdeel van de thuiszorg dat verpleging, verzorging, informatie, advies en voorlichting biedt in de thuissituatie aan mensen die deze zorg door ziekte, handicap, ouderdom of andere reden blijvend of tijdelijk nodig hebben. De wijkverpleegkundige verleent integrale en belevingsgerichte zorg en is aanvullend op de mogelijkheden van de cliënt en zijn omgeving. Belevingsgerichte zorg heeft als vertrekpunt de vraag in eigen woorden van de cliënt en voldoet aan de professionele standaarden. De wijkverpleegkundige zorg is overal beschikbaar, 24 uur per dag, voor een kortere of langere periode. Wijkverpleegkundige hulp omvat onder meer: Begeleiding bij ernstige ziekte; Begeleiding bij medicijngebruik; Wondverzorging en het voorkomen van wonden (bij bedlegerigheid); Advisering over hulpmiddelen, bijvoorbeeld een looprek of hoog/laagbed; Bemiddeling met andere instanties; Afstemmen van zorg met andere betrokken hulpverleners; Wijkverpleging wordt in Midden-Holland aangeboden door onder andere Vierstroom (ruim 96.000 uren wijkverpleging in Midden-Holland per jaar), ZorgBrug, Zorgpartners, Buurtzorg, Privazorg, Agathos en aantal andere kleinere organisaties op terrein van thuiszorg. Ook zijn er veel praktijkondersteuners bij huisartsen die verpleging leveren in de huisartsenpraktijk of bij mensen thuis. Verpleging en verzorging thuis wordt verder beschreven in paragraaf 5.4.2.
139
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 5.6: Top tien indicaties specialistische verpleging chronische aandoeningen ZorgBrug (Bron: ZorgBrug, 2009). ,QGLFDWLH
DDQWDO
'LDEHWHVWZHHGHOLMQ
.LQGHUHQPHWDVWPD
2QFRORJLH
$VWPD&23'
:RQG
&RQWLQHQWLH
&9$7,$
5HXPD
0DPPDFDUH
6WRPD 7RWDDOWRSWLHQLQGLFDWLHV
5.3.12 Specialistische verpleging Specialistische verpleging wordt het meest ingezet voor diabetes Specialistische verpleegkundigen zijn deskundig op het gebied van chronische aandoeningen, transfer van zorg en thuiszorgtechnologie. Zij ondersteunen patiënten bij het behoud van zoveel mogelijk regie over het eigen leven, stimuleren hen tot zelfmanagement en adviseren bij leefstijlaanpassingen. Specialistische verpleegkundigen werken nauw samen met de behandelend arts en met andere zorgverleners. In Midden-Holland werken ruim 60 gespecialiseerd verpleegkundigen en Nurse Practitioners vanuit een aparte organisatie ZorgBrug. De zorg wordt verleend ‘over de muren heen’ namens ziekenhuizen, thuiszorgorganisaties, huisartsen, apotheken en verpleeg- en verzorgingshuizen. Dit kan zijn thuis, in een verzorgingshuis, huisartsenpraktijk, polikliniek of ziekenhuisafdeling. De top tien van indicaties waarbij de specialistische verpleging is ingezet, is te zien in tabel 5.6.
5.3.13 Transmurale of ketenzorg Transmuraal Netwerk fungeert als ontwikkelplatform voor regionale zorgpartijen Omdat de zorgvraag complexer wordt, hebben mensen met meerdere zorgorganisaties of professionals te maken, die hun zorgprocessen vaak onvoldoende op elkaar hebben afgestemd. Transmurale zorg of ketenzorg beoogt de verantwoordelijkheden die over autonome organisaties zijn versnipperd te verbinden tot een samenhangend en werkend geheel voor de zorgvrager. De nadruk bij ketensamenwerking ligt bij het doelgericht koppelen en optimaliseren van de primaire zorgprocessen. In Midden-Holland fungeert het Transmuraal Netwerk Midden-Holland sinds 1998 als ontwikkelplatform van regionale zorgpartijen waar samenwerking en ketenvorming gestalte krijgt op het gebied van wonen en zorg. Doel is een goed afgestemd zorgaanbod te realiseren voor de inwoners van Midden-Holland. De deelnemende organisaties
140
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
Tekstblok 5.17: Zorggroepen in Midden-Holland Zorggroepen zijn organisaties (van overwegend eerstelijnszorgaanbieders) die met zorgverzekeraars contracten afsluiten om de chronische zorg in een bepaalde regio te coördineren en uit te voeren, (definitie Landelijke Vereniging Georganiseerde eerstelijn). Het betreft vooralsnog de patiëntcategorieën diabetes type 2, COPD, cardiovasculaire risico’s en hartfalen. De zorg volgens deze integrale bekostiging kenmerkt zich doordat deze is gebaseerd op de zorgstandaard, in samenhang wordt aangeboden en tegen één totaaltarief wordt verstrekt. Het zelfmanagement van de patiënt staat centraal. In Midden-Holland is op initiatief van de huisartsen een zorggroep opgericht: Regiozorg Diabetes Midden-Holland (RDMH). De RDMH heeft met de zorgverzekeraars een contract afgesloten voor de ketenzorg diabetes in Midden-Holland. De RDMH is verantwoordelijk voor de uitvoering en sluit onderhands contracten af met andere aanbieders voor laboratoriumbepalingen, diëtetiek, fundusfotografie, automatisering en consultatie door internisten. De RDMH-huisartsen verlenen de zorg met de praktijkondersteuner en/of diabetesverpleegkundige. De huisarts heeft dus de regie, maar de uitvoering vindt plaats in samenwerking. Het is mogelijk dat ook andere zorgaanbieders dan huisartsen zorggroepen gaan oprichten. De integrale bekostiging definieert namelijk niet ‘wie’ de zorg uitvoert, alleen het ‘wat’ (inhoud, omvang en patiëntcategorie).
werken samen op het gebied van zorgketens, informatie- en communicatietechnologie, arbeidsmarktbenadering, onderzoek en preventie. Zorgketens worden opgezet op het gebied van chronische aandoeningen (disease management), van ouderenzorg (chronic care model) en van palliatieve zorg (advanced care planning). Zodra voor een bepaalde zorgketen een integrale bekostiging beschikbaar is, gaat de ketenverantwoordelijkheid over naar de nieuwe budgethouder, in de regel een zorggroep opgericht vanuit een of meerdere zorgorganisaties (tekstblok 5.17). Voor een aantal zorgketens zijn op landelijke schaal benchmarkgegevens beschikbaar zoals van CVA (CVA Kennisnetwerk).
5.3.14 Eerstelijnspsychologie Vier procent van de volwassenen van 19 tot en met 64 jaar heeft het afgelopen jaar een eerstelijnspsycholoog bezocht De eerstelijnspsycholoog biedt in nauwe samenwerking met de huisarts hulp bij cliënten met de meest voorkomende psychische klachten. De eerstelijnspsycholoog helpt de cliënt door een diagnose te stellen en hulp aan te bieden met een hierop toegesneden behandeling. Deze behandeling is gericht op het opheffen of beheersbaar maken van de psychische klachten en de daaruit voortvloeiende problemen. Cliënten met een andere behandelindicatie verwijst de eerstelijnspsycholoog door naar de tweedelijnszorg of een gespecialiseerde hulpverleningsinstelling (www.psynip.nl). Bij Reos Zorg zijn 15 eerstelijnspsychologen in de regio Midden-Holland geregistreerd. Echter niet alle eerstelijnspsychologen die intramuraal werkzaam zijn, zijn individueel geregistreerd. Er zullen dus meer eerstelijnspsychologen in de regio werkzaam zijn. Van de 19- tot en met 64-jarige inwoners in Midden-Holland geeft 4% aan dat hij of zij het afgelopen jaar de hulp van een psycholoog heeft ingeschakeld. Bij de 65-plussers ligt dit aantal een stuk lager (0,9%) (tabel 5.2).
141
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
5.3.15 Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) GGZ Midden-Holland grote aanbieder van geestelijke gezondheidszorg in Midden-Holland GGZ Midden-Holland is de grootste aanbieder van geestelijke gezondheidszorg in Midden-Holland. De instelling is onderdeel van Rivierduinen, een organisatie voor geestelijke gezondheidszorg. GGZ Midden-Holland biedt geestelijke gezondheidszorg aan volwassenen en ouderen. GGZ Midden-Holland biedt tweedelijnszorg in extra- en intramurale setting. Daarnaast wordt er veelal extramurale geestelijke gezondheidszorg geboden door onder andere eerstelijnspsychologen, vrijgevestigde psychiaters en landelijke organisaties die zich richten op hulp voor specifieke stoornissen (bijvoorbeeld ADHD). Lang niet altijd wordt iemand met psychische problemen opgenomen. De meeste mensen worden extramuraal geholpen. GGZ Midden-Holland besteedt ook aandacht aan de preventie van psychische problemen bij volwassenen en ouderen. Sommige psychische problemen kunnen worden voorkomen door tijdig aandacht te besteden aan signalen hiervan. Hiervoor is een aparte afdeling Preventie & Dienstverlening (zie voor preventie paragraaf 5.1). Bij GGZ Midden-Holland werken bijna 250 medewerkers. Er wordt vanuit drie verschillende vestigingen in Gouda gewerkt. GGZ Midden-Holland beschikt over 75 bedden (28 voor de volwassenenzorg, 21 voor de ouderenzorg en 26 voor de langerdurende zorg). Dit komt neer op 0,3 bedden per 1.000 inwoners in Midden-Holland. Landelijk zijn ongeveer 1,4 bedden per 1.000 inwoners beschikbaar (Trimbos Instituut, 2009). Kinderen en jongeren met psychiatrische klachten kunnen terecht bij GGZ Kinderen en Jeugd Rivierduinen. De hulpverlening bij GGZ Kinderen en Jeugd Rivierduinen is altijd ambulant. Twee procent van de kinderen in Midden-Holland ging het afgelopen jaar naar de GGZ; een kwart hiervan wordt behandeld voor aandachtstekortstoornis Op peildatum 1 juni 2009 stonden 1.171 kinderen in de leeftijd van 0 tot en met 18 jaar afkomstig uit Midden-Holland ingeschreven bij GGZ Kinderen en Jeugd Rivierduinen. Dit betreft 2% van de 0- tot en met 18-jarigen in Midden-Holland. Een klein deel (2%) van deze kinderen valt in de leeftijdscategorie 0 tot en met 5 jaar, 31% in de categorie 6 tot en met 10 jaar, bijna de helft (45%) is 11 tot en met 15 jaar en 22% is 16 tot en met 18 jaar. In tabel 5.22 in paragraaf 5.5 is het aantal cliënten van GGZ Kinderen en Jeugd per gemeente in Midden-Holland weergegeven. Ruim een kwart van de kinderen wordt behandeld voor een aandachtstekortstoornis (tabel 5.7). Daarnaast worden veel kinderen behandeld voor autistische stoornissen en aanpassingsstoornissen. Drie procent van de volwassenen tot en met 64 jaar en twee procent van de ouderen ging het afgelopen jaar naar de GGZ In de gezondheidsenquête van de GGD Hollands Midden geeft 3% van de volwassenen en 2% van de ouderen aan dat hij of zij het afgelopen jaar (2009) hulp heeft gezocht bij de GGZ (tabel 5.2). In de regio Midden-Holland komt dit neer op ruim 4.500 personen.
142
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
Tabel 5.7: Meest voorkomende diagnosen bij GGZ Kinderen en Jeugd (Bron: GGZ Kinderen en Jeugd Rivierduinen, peildatum 31 december 2009). 'LDJQRVHJURHS
SHUFHQWDJHNLQGHUHQ
$DQGDFKWVWHNRUWVWRRUQLV
$XWLVWLVFKHVWRRUQLV
$DQSDVVLQJVVWRRUQLV
6WHPPLQJVVWRRUQLV
$QJVWVWRRUQLV
7UDXPD
*HGUDJVVWRRUQLV
(HWVWRRUQLV
6RPDWRIRUPHVWRRUQLV
3V\FKRWLVFKHVWRRUQLV
7LFVWRRUQLV
2YHULJ
Tabel 5.8: Aantal nieuwe inschrijvingen en aantal ingeschreven cliënten bij GGZ Midden-Holland in 2009 (Bron: GGZ Midden-Holland). 'LDJQRVHJURHS
RYHULJ
9=
2=
/=
1LHXZHLQVFKULMYLQJHQ
,QJHVFKUHYHQFOLsQWHQ
2SQDPHLQNOLQLHN 9HUSOHHJGDJHQ
WRWDDO
2SQDPHQSHULQZRQHUV
1LHXZHLQVFKULMYLQJHQSHULQZRQHUV
9= YROZDVVHQHQ]RUJ2= RXGHUHQ]RUJ/= ODQJHUGXUHQGH]RUJ RSSHLOGDWXPGHFHPEHU RDMRQJHUHQFOLsQWHQDQGHUHFHQWUD
In 2005 had 4% van de volwassenen en eveneens 2% van de ouderen gebruik gemaakt van de GGZ (GGD HM, 2005). Daarnaast heeft in 2009 bijna 4% van de volwassenen tot en met 64 jaar aangegeven het afgelopen jaar hulp te hebben gezocht bij een vrijgevestigd psycholoog en bijna 1% bij een vrijgevestigd psychiater (tabel 5.2). Bij de ouderen is bijna 1% bij een vrijgevestigd psycholoog geweest en 0,5% bij een vrijgevestigd psychiater (GGD HM, 2009). Bij GGZ Midden-Holland zijn er in 2009 84.000 poliklinische contacten en 2.012 behandeldagen voor deeltijdbehandeling geweest (1.119 voor de volwassenenzorg en 893 voor de ouderenzorg). In totaal zijn in 2009 316 cliënten voor een eerste opname opgenomen in de kliniek. Er zijn dat jaar 10.053 verpleegdagen besteed aan cliënten in de volwassenenzorg, 9.054 in de ouderenzorg en 7.353 in de langerdurende zorg. In 2009 zijn er 2.483 cliënten nieuw ingeschreven bij GGZ Midden-Holland (tabel 5.8). Op peildatum 31 december 2009 stonden er 4.257 cliënten ingeschreven. Het grootste gedeelte van de cliënten valt onder de volwassenenzorg. Het aantal nieuwe inschrijvingen per 1.000 inwoners lijkt iets hoger in 2009 (10,4 voor het hele jaar) ten opzichte van 2006 (4,4 in het eerste half jaar, Treurniet et al., 2006). Het aantal opnamen in de
143
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
DQJVWVWUHVV
VWHPPLQJ
RQWZLNNHOLQJJHGUDJ
FRJQLWLHI
SHUVRRQOLMNKHLG
SV\FKRWLVFK
DOFRKROGUXJV
RYHULJ
Figuur 5.4: Meest voorkomende diagnosen bij cliënten van GGZ Midden-Holland (Bron: GGZ Midden-Holland).
kliniek per 1.000 inwoners is ten opzichte van 2006 hoogst waarschijnlijk afgenomen: in 2006 werden er in het eerste half jaar al 1,0 opnamen per 1.000 inwoners geregistreerd (Treurniet et al., 2006), terwijl dit er voor heel 2009 1,3 waren. In tabel 5.23 in paragraaf 5.5 is het aantal nieuwe inschrijvingen en aantal ingeschreven cliënten van GGZ Midden-Holland per gemeente te zien. Angst- of stressgerelateerde klachten komen het meest voor bij volwassen GGZ-cliënten Bijna de helft van de cliënten wordt behandeld voor angst- of stress-gerelateerde klachten (figuur 5.4). Ook stemmingsstoornissen en stoornissen met betrekking tot ontwikkeling en/of gedrag komen veelvuldig voor. Aantal suïcides in Midden-Holland lager dan gemiddeld in Nederland Jaarlijks wordt door een aantal cliënten van GGZ Midden-Holland suïcide gepleegd. In 2007 en 2008 waren dit zeven cliënten per jaar, in 2009 drie cliënten (van de circa 10.000 cliënten die jaarlijks in behandeling zijn (geweest)). Geen rekening houdend met eventuele onderrapportage van niet-natuurlijke doodsoorzaken (Lichtveld et al., 2007), pleegden in Nederland in 2008 ruim 1.400 mensen suïcide (CBS doodsoorzakenstatistiek, 2008). In de regio Midden-Holland worden gemiddeld minder suïcides gepleegd dan gemiddeld in Nederland: 0,64 versus 0,88 suïcides per 10.000 inwoners per jaar (CBS doodsoorzakenstatistiek, 2008). Deze relatieve cijfers
144
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
houden rekening met de bevolkingsopbouw per regio, waardoor ze niet zonder meer zijn terug te rekenen naar een exact absolute aantal suïcides per jaar in MiddenHolland. In Midden-Holland zijn er in 2008 minder dan 20 suïcides gerapporteerd, waarvan 7 door cliënten van GGZ Midden-Holland.
5.3.16 Verslavingszorg Brijder grote aanbieder verslavingszorg in Midden-Holland In Midden-Holland is Brijder de grootste aanbieder op het gebied van de verslavingszorg. Brijder richt zich op een groot aantal doelgroepen, zoals de jeugd van 12 tot en met 22 jaar (Brijder Jeugd), volwassenen met chronische verslavingsproblemen (Brijder Verslavingszorg), maar ook volwassenen die maatschappelijk actief zijn en door middel van een kortdurende behandeling willen stoppen met hun gebruik of overmatig gebruik willen voorkomen (Brijder Leefstijl). Volwassenen die via internet hun middelengebruik onder controle willen krijgen, kunnen gebuik maken van Brijder Online. Dit is een kortdurende behandeling waarbij deelnemers 24 uur per dag kunnen inloggen en berichten kunnen uitwisselen met hun persoonlijke coach. Brijder levert ook een belangrijke bijdrage aan het voorkomen van verslavingsproblemen door verschillende preventieactiviteiten uit te voeren (zie ook paragraaf 5.1). Grote toename aantal cliënten ambulante verslavingszorg in Midden-Holland Figuur 5.5 laat de verandering in het aantal cliënten in de ambulante verslavingszorg zien per Maatschappelijke opvang/Verslavingsbeleid-regio (Giesbers, 2009). De perioden 1998-2002 en 2003-2007 worden met elkaar vergeleken. Het gaat in deze kaart om het totaal aantal ingeschreven cliënten die hulp vragen bij de ambulante verslavingszorg. Vergeleken met de periode 1998-2002 is het totaal aantal ingeschreven cliënten in Nederland in de periode 2003-2007 met gemiddeld 20% toegenomen. In de regio Midden-Holland heeft de sterkste toename plaatsgevonden (72%). In 2008 is het aantal cliënten min of meer gestabiliseerd en werden in Midden-Holland 775 cliënten behandeld in de extramurale of ambulante verslavingszorg (inclusief inwoners die bij andere instanties dan Brijder hulp hebben gezocht). Van deze cliënten kampte meer dan de helft (62%) met een alcoholverslaving en 35% met een drugverslaving. In tabel 5.24 in paragraaf 5.5 is te zien hoeveel cliënten per 10.000 inwoners in 2008 afkomstig waren uit de verschillende gemeenten in Midden-Holland (LADIS, 2008).
5.3.17 Ziekenhuiszorg In de regio Midden-Holland is één algemeen ziekenhuis gevestigd: het Groene Hart Ziekenhuis. Het Groene Hart Ziekenhuis heeft drie locaties: de Bleulandlocatie en de Jozeflocatie in Gouda en een Polikliniek in Nieuwerkerk aan den IJssel. Het Groene Hart Ziekenhuis heeft 449 bedden, 130 specialisten, 1.940 medewerkers en 85 vrijwilligers.
145
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
7RHRIDIQDPHSURFHQWHQ DIQDPH
Figuur 5.5: Verandering in het aantal cliënten in de ambulante verslavingszorg in de periode 20032007 ten opzichte van 1998-2002 (Bron: IVZ, gegevens bewerkt door het RIVM op www.zorgatlas.nl).
Een derde van de volwassenen tot en met 64 jaar en ruim de helft van de ouderen heeft het afgelopen jaar contact gehad met een specialist Van de volwassenen tot en met 64 jaar in de regio zegt 32% het afgelopen jaar in contact te zijn geweest met een medisch specialist, bij de 65-plussers is dit 55% (tabel 5.2). Deze percentages zijn vergelijkbaar met vier jaar geleden (GGD HM, 2005). Het contact met de specialist hoeft overigens niet in het Groene Hart Ziekenhuis geweest te zijn; de inwoners van Midden-Holland kunnen ook gebruik maken van ziekenhuizen in een andere regio. Het gebruik van de poliklinieken van het Groene Hart Ziekenhuis in 2009 is in tabel 5.25 in paragraaf 5.5. weergegeven naar het aantal eerste polikliniekbezoeken per 1.000 inwoners uit de verschillende gemeenten in Midden-Holland. Gemiddeld waren er 452 eerste polikliniekbezoeken per 1.000 inwoners van Midden-Holland. Aantal dagverplegingen, opnamen, eerste polikliniek- en SEH-bezoeken in Groene Hart Ziekenhuis gestegen Een aantal productiegegevens van het Groene Hart Ziekenhuis is weergegeven in tabel 5.9. In het Groene Hart Ziekenhuis hebben in 2009 minder poliklinische bevallingen plaatsgevonden dan in 2005. Tevens is het totaal aantal ligdagen gedaald. Daarentegen zijn het aantal dagverplegingen, het aantal opnamen, het aantal eerste polikliniekbezoeken en het aantal Spoedeisende Hulp (SEH) bezoeken gestegen ten opzichte van 2005.
146
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
Tabel 5.9: Productiegegevens van het Groene Hart Ziekenhuis, 2005 en 2009 (Bron: Groene Hart Ziekenhuis). 3URGXFWLHJHJHYHQV 3ROLNOLQLVFKHEHYDOOLQJHQ .OLQLVFKHEHYDOOLQJHQ &\WRVWDWLFD 'DJEHKDQGHOLQJQRUPDDO]ZDDU 7RWDDOGDJYHUSOHJLQJ /LJGDJHQ 2SQDPHQ (HUVWHSROLNOLQLHNEH]RHN 6(+EH]RHNHQ
DDQWDO
DDQWDO
QLHWEHVFKLNEDDU EHYDOOLQJRQGHUOHLGLQJYDQHHQYHUORVNXQGLJHHQRQWVODJLQPLQGHUGDQXXU EHYDOOLQJRQGHUOHLGLQJYDQHHQJ\QDHFRORRJ PDDOF\WRVWDWLFDEHUHLGYRRUSDWLsQWHQYRRURQGXLGHOLMNRIKHWRPDDQWDOSDWLsQWHQRIDDQWDOPDOHQF\WRVWDWLFD EHUHLGLQJJDDW
Tabel 5.10: Top tien ziekenhuisopnamen in 2009 het Groene Hart Ziekenhuis, inclusief de gemiddelde opnameduur (Bron: Groene Hart Ziekenhuis). 'LDJQRVH
DDQWDORSQDPHQ JHPLGGHOGHRSQDPHGXXU
(QNHOYRXGLJHOHYHQGJHERUHQHJHERUHQLQKHW]LHNHQKXLV
GDJHQ
3LMQRSGHERUVW
GDJHQ
$WULXPILEULOOHUHQ
GDJHQ
%XLNSLMQ
GDJHQ
3QHXPRQLHYHUZHNNHU
GDJHQ
6ODDSVWRRUQLV
GDJHQ
6\QFRSHRIFROODSV
GDJHQ
$FXWHLQIHFWLHERYHQVWHOXFKWZHJHQ
GDJHQ
8ULQHZHJLQIHFWLHORNDOLVDWLH
GDJHQ
2VWHRDUWURVHJHORNDOLVHHUGEHNNHQVWUHHNRIERYHQEHHQ
GDJHQ
Meest voorkomende redenen voor ziekenhuisopname in het Groene Hart Ziekenhuis zijn geboorte en pijn op de borst De top tien redenen voor ziekenhuisopname in het Groene Hart Ziekenhuis in MiddenHolland, inclusief de opnameduur, wordt aangevoerd door geboorten en pijn op de borst, beide met een relatief korte opnameduur (2-3 dagen) (tabel 5.10). Een langere gemiddelde opnameduur is gerapporteerd voor urineweginfectie, pneumonie en osteoartrose. Buikklachten en pijn op de borst meest voorkomende klachten op de SEH In het Groene Hart Ziekenhuis zijn overdag en ‘s avonds op de Spoedeisende Hulp (SEH) vier arts-assistenten en vier verpleegkundigen aanwezig (de nachtdienst heeft een afwijkende bezetting). Medisch specialisten zijn daarnaast altijd oproepbaar via het dienstrooster.
147
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 5.11: Top tien redenen van bezoek aan de Spoedeisende Hulp (SEH) van het Groene Hart Ziekenhuis in 2005 en 2009 (Bron: Groene Hart Ziekenhuis). 5HGHQEH]RHN6(+
DDQWDO
5HGHQEH]RHN6(+
DDQWDO
:RQGOHGHPDWHQ
%XLNNODFKWHQ
%XLNNODFKWHQ
$QJLQDSHFWRULVSLMQRSGHERUVW
'LYHUV
:RQGOHGHPDWHQ
$QJLQDSHFWRULVSLMQRSGHERUVW
'LVWRUVLHHQNHOYHUVWXLNWHHQNHO
'LVWRUVLHHQNHOYHUVWXLNWHHQNHO
'LVWDOHUDGLXVIUDFWXXUJHEURNHQSROV
:RQGJHODDW
:RQGJHODDW
'LVWDOHUDGLXVIUDFWXXUJHEURNHQSROV
3QHXPRQLHORQJRQWVWHNLQJ
3QHXPRQLHORQJRQWVWHNLQJ
5LWPHVWRRUQLV
7KRUDFDOHNODFKWHQ
$WULXPILEULOODWLH
&RQWUROHGLYHUV
9LQJHUIUDFWXXU
7RWDDOWRSWLHQUHGHQHQ
7RWDDOWRSWLHQUHGHQHQ
In 2009 was het aantal contacten op de SEH in het Groene Hart Ziekenhuis 21.562, in 2005 20.589. De meest voorkomende redenen zijn buikklachten en pijn op de borst (tabel 5.11). De top tien redenen zoals genoemd in tabel 5.11 beslaan samen ruim een kwart van het totaal aantal contacten op de SEH. In 2005 stonden ‘wond ledematen’, ‘buikklachten’ en ‘angina pectoris’ eveneens bovenaan de top tien-lijst (tabel 5.17 in Treurniet et al., 2006).
5.3.18 Geografische toegankelijkheid van zorgvoorzieningen Waarom zijn bereikbaarheid en spreiding belangrijk? Hoe meer zorgvoorzieningen in een bepaald gebied aanwezig zijn, des te beter is deze zorg voor inwoners bereikbaar. Bij meer dan één zorgvoorziening in de nabijheid is er in principe ook mogelijkheid om te kiezen tussen voorzieningen. Voorkeuren van mensen en professionele normen voor geografische bereikbaarheid en spreiding verschillen naar type zorg. Dat heeft voor een belangrijk deel te maken met de functie van de voorziening, het aantal patiënten dat er gebruik van maakt en de optimale schaalgrootte van voorzieningen die daarmee samenhangt. Vooral voorzieningen voor acute zorg en eerstelijns- en preventieve voorzieningen dienen goed bereikbaar te zijn. In de Randstad kortste reistijden naar huisarts In figuur 5.6 wordt de reistijd met de auto naar de dichtstbijzijnde huisarts vanaf het woonadres weergegeven. Met betrekking tot de toegankelijkheid wordt uitgegaan van een reistijd van hooguit 15 minuten met de auto, waarbinnen de huisarts bereikbaar moet zijn. Bijna iedereen in Nederland heeft een huisarts bin nen 15 minuten van het woonadres. De kortste reistijden komen voor in de stedelijke gebieden, met name in het westen. Bij het berekenen van de reistijd wordt er van uitgegaan dat iedere patiënt naar de dichtstbijzijnde huisarts gaat. Er is geen rekening gehouden met het feit dat praktijken soms gesloten zijn voor nieuwe inschrijvingen of dat patiënten na een verhuizing een huisarts willen behouden.
148
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
5HLVWLMGLQPLQXWHQ ! YHVWLJLQJKXLVDUWV 526UHJLR¶V
Figuur 5.6: Reistijd tot dichtstbijzijnde huisarts in 2008 (Bron: Deuning, 2009c op www.zorgatlas.nl).
Waarom is bereikbaarheid acute zorg belangrijk? Te lang wachten op zorg kan kleine en grote gevolgen voor de patiënt hebben. Naarmate er meer op het spel staat, wordt (te) lang wachten op zorg als een groter probleem ervaren. De acute zorg kan onderverdeeld worden in acute zorg die naar de patiënt toekomt (ambulance, huisarts, HAP-arts, traumahelikopter, verloskundige) en acute zorg waar de patiënt zelf naar toe gaat (Spoedeisende Hulp (SEH), huisartsenposten). De afgelopen jaren is gewerkt aan het zodanig stroomlijnen van de acute zorg dat een sluitende kwaliteitsketen is ontstaan. In de regio Hollands Midden is het percentage A1-ambulanceritten dat binnen 15 minuten responstijd is uitgevoerd het hoogste van Nederland Een belangrijke taak van de ambulance is het verlenen van spoedeisende medische hulp, zoals bij een ongeval of acute medische aandoeningen buiten het ziekenhuis. Voor levensbedreigende spoedeisende hulp (het zogenaamde A1-vervoer) geldt een norm van 15 minuten na melding waarbinnen de ambulance ter plaatse dient te zijn. In totaal woont 98,2% van de Nederlanders binnen de 15-minutennorm (Mulder et al., 2009a). Ongeveer 292.000 mensen, ofwel 1,8%, wonen buiten deze norm. Tussen de Regionale Ambulancevoorziening (RAV)-regio’s onderling bestaan verschillen in het aantal mensen dat binnen 15 minuten bereikt kan worden. In de regio Hollands Midden woont 99,9% van de inwoners binnen de 15-minutengrens. In 2008 zijn er in Nederland zo’n 440.000 A1-ritten uitgevoerd. In bijna 92% van deze ritten is de ambulance binnen 15 minuten na de melding bij de patiënt gearriveerd
149
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
(situatie oktober 2008). In de regio Hollands Midden is het aandeel A1-ritten binnen 15 minuten het grootst. In deze regio is bijna 96% van de A1-ritten binnen 15 minuten uitgevoerd (Mulder et al., 2009b).
5.4
Maatschappelijke ondersteuning en zorg voor kwetsbare groepen in Midden-Holland
In de vorige paragrafen stonden preventie en curatieve zorg centraal. Preventie is er op gericht om te voorkomen dat mensen fysiek, psychisch of sociaal ongezonder worden. Een slechte lichamelijke en psychische gezondheid vormen samen met financiële problemen en werkloosheid de vier belangrijkste risicofactoren voor sociale uitsluiting (zie voor sociaal kwetsbare mensen en sociale uitsluiting ook paragraaf 3.4) (JehoelGijsbers, 2004). Als de fysieke en/of psychische gezondheid van mensen te wensen overlaat, kan daar op verschillende manieren in tijd en plaats mee worden omgegaan. In deze paragraaf wordt een onderscheid gemaakt tussen maatschappelijke ondersteuning, gericht op het vergroten van de zelfstandigheid (paragraaf 5.4.1), verzorging en verpleging thuis (5.4.2), wonen met zorg (5.4.3) en palliatieve zorg (5.4.4).
5.4.1
Maatschappelijke ondersteuning
Maatschappelijke ondersteuning is erop gericht dat mensen met een beperking (bijvoorbeeld door ouderdom, chronische ziekte, handicap of psychische problemen) de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben om goed te kunnen participeren in de maatschappij. Dit is de kerngedachte van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De uitvoering van deze wet ligt in handen van de gemeenten. Ondersteuning wordt vaak deels informeel gegeven door mantelzorgers of vrijwilligers. Als dat niet mogelijk is, kan de gemeente ondersteuning faciliteren. Hiermee houden burgers de regie over het eigen leven en kan het beroep op zwaardere zorg beperkt blijven. Onderdeel van de Wmo is ook dat de fysieke omgeving zo is ingericht, dat wordt bijgedragen aan de zelfredzaamheid van mensen (Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, 2006).
Informele zorg Onbetaalde en vrijwillige zorg die mensen geven aan iemand uit hun sociale netwerk wordt informele zorg of mantelzorg genoemd. Deze zorg kan gegeven worden door partner/echtgenoot, huisgenoot, kind, buren of vrienden. De zorg kan bestaan uit het doen van het huishouden, wassen en aankleden, gezelschap houden, vervoer, geldzaken regelen et cetera. Ruim 28.000 mantelzorgers in Midden-Holland Van alle volwassenen tot en met 64 jaar in Midden-Holland geeft 17% aan dat zij informele zorg geven; bij de ouderen is dit 11% (GGD HM, 2009). Dit betekent dat er in Midden-Holland ruim 28.000 mantelzorgers zijn. Het percentage mantelzorgers is het hoogst in de leeftijdsgroep 50- tot en met 64-jarigen: 23% van de volwassenen in deze leeftijdsgroep is mantelzorger (GGD HM, 2009). In 2005 heeft 13% van zowel de inwoners
150
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
Tabel 5.12: Type ondersteuning aan geregistreerde mantelzorgers uit diverse gemeenten1 van Midden-Holland door Palet Welzijn (Bron: Palet Welzijn). 7\SHRQGHUVWHXQLQJ
SHUFHQWDJHYDQJHUHJLVWUHHUGHPDQWHO]RUJHUV
*HUHJLVWUHHUGHPDQWHO]RUJHUV
7HOHIRQLVFKHFRQWDFWHQ
6SUHHNXUHQ
2QGHUVWHXQGH]ZDDUEHODVWHPDQWHO]RUJHUV
9ULMZLOOLJHLQ]HWWHQYRRUYHUYDQJHQGHPDQWHO]RUJ
%HUJDPEDFKW%RGHJUDYHQ%RVNRRS*RXGD0RRUGUHFKW1LHXZHUNHUNDDQGHQ,-VVHO5HHXZLMN:DGGLQ[YHHQ=HYHQKXL]HQ 0RHUNDSHOOH
van 19 tot en met 64 jaar als van de 65-plussers aangegeven dat hij of zij 13% mantelzorg heeft gegeven (GGD HM, 2005). Ruim de helft van de mantelzorgers in de leeftijd van 19 tot en met 64 jaar (54%) geeft gemiddeld tussen de één en tien uur per week zorg. Van deze mantelzorgers voelt 8% zich zwaar belast door de verzorging voor een ander; 15% zegt behoefte te hebben aan emotionele of praktische ondersteuning (GGD HM, 2009). Bijna 600 mantelzorgers geregistreerd bij Palet Welzijn Bij Palet Welzijn (het vroegere Bureau Informele Zorg) kunnen mantelzorgers uit meerdere gemeenten van Midden-Holland terecht voor mantelzorgondersteuning. Dit kan via telefonisch contact of een spreekuurbezoek, maar ook door middel van bemiddeling of een luisterend oor (tabel 5.12). In 2009 stonden bij Palet Welzijn in Bergambacht, Bodegraven, Boskoop, Gouda, Moordrecht, Nieuwerkerk aan den IJssel, Reeuwijk, Waddinxveen, Zevenhuizen-Moerkapelle 584 mantelzorgers geregistreerd. Dit is een klein deel van het totaal aantal mantelzorgers. De gemeenten Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist geven zelf het mantelzorgbeleid vorm; mantelzorgers uit deze gemeenten zijn niet bekend bij Palet Welzijn. Van de zelfstandig-wonende ouderen in Midden-Holland krijgt 10% mantelzorg Eén op de tien zelfstandig-wonende 65-plussers in Midden-Holland heeft in 2009 mantelzorg ontvangen (GGD HM, 2009). Dit is een daling ten opzichte van 2005: toen gaf één op de zes van de ouderen aan mantelzorg te ontvangen (GGD HM, 2005). Ouderen van 65 tot en met 74 jaar krijgen minder vaak mantelzorg (4%) dan ouderen van 75 tot en met 94 jaar (15%). In beide leeftijdsgroepen ontvangen vrouwen vaker mantelzorg dan mannen. Eén op de vijf vrouwen van 75 tot en met 94 jaar ontvangt mantelzorg (19%) tegenover één op de tien mannen (9%). De meest voorkomende soorten mantelzorg zijn hulp in de huishouding, begeleiding en/of vervoer en regeling van geldzaken en/of andere administratie (tabel 5.13). Van de ouderen die mantelzorg krijgen, krijgt bijna iedereen (98%) dit minstens één keer per week, bijna de helft krijgt dagelijks mantelzorg en ruim een derde meer dan één keer per dag (GGD HM, 2009). Van de zelfstandig-wonende ouderen heeft 11% behoefte aan (meer) hulp Van de zelfstandig-wonende ouderen in Midden-Holland krijgt 11% hulp van een professionele zorgverlener en 5% van een vrijwilliger (anders dan mantelzorger). Van de ouderen heeft 11% behoefte aan (meer) hulp; de meesten van hen hebben behoefte aan hulp in de huishouding. Aan de ouderen die behoefte hebben aan (extra) hulp is
151
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 5.13: Soort ontvangen mantelzorg onder zelfstandig-wonende ouderen die mantelzorg ontvangen in Midden-Holland (Bron: GGD HM, 2009). 6RRUWPDQWHO]RUJ
SHUFHQWDJHYDQGHRXGHUHQGLHPDQWHO]RUJNULMJHQ
+XLVKRXGLQJ
%HJHOHLGLQJHQRIYHUYRHU
*HOG]DNHQHQRIDGPLQLVWUDWLH
*H]HOVFKDSWURRVWDIOHLGLQJ
:DUPHPDDOWLMGHQ
0HGLVFKHYHU]RUJLQJ
3HUVRRQOLMNHYHU]RUJLQJ
gevraagd waarom zij de hulp nu niet of onvoldoende krijgen. De belangrijkste redenen: 39% geeft als reden aan dat hij of zij geen echtgenoot, echtgenote, partner of huisgenoot heeft die deze hulp kan bieden, 23% wil geen (extra) hulp vragen aan partner, familie, buren of vrienden, 20% weet niet waar hij of zij hulp kan aanvragen en 16% weet niet dat hij of zij hulp kan aanvragen. De meeste van de ouderen met een behoefte aan hulp, wil hulp krijgen van een professionele hulpverlener (44%).
Algemeen Maatschappelijk Werk Het Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW) biedt professionele hulp aan mensen met psychosociale problemen. Deze problemen betreffen vooral relatieproblemen, eenzaamheid, opvoedingsproblemen, zingeving/vrijetijdsbesteding en financiën. Het ontbreekt de cliënten aan het vermogen zelfstandig hun problemen op te lossen. Het doel van de hulp is om de zelfredzaamheid van de hulpvrager te vergroten. In de regio Midden-Holland kan men voor AMW terecht bij Kwadraad. De diensten van Kwadraad liggen op het gebied van maatschappelijk werk, maar ook op het gebied van schuldhulpverlening, sociaal raadsliedenwerk, sociale activering, schoolmaatschappelijk werk, bedrijfsmaatschappelijk werk en zorgmaatschappelijk werk. In 2009 heeft 2% van alle volwassenen van 19 jaar en ouder aangegeven gebruik te hebben gemaakt van maatschappelijk werk (tabel 5.2). Psychische problematiek en relatieproblemen meest voorkomende redenen voor contact met maatschappelijk werk In 2009 heeft Kwadraad 2.765 AMW-contacten met inwoners van Midden-Holland geregistreerd. Dit kunnen meerdere contacten per persoon betreffen. De meest voorkomende problematiek is psychische problematiek (tabel 5.14). Ook problemen met betrekking tot relaties met partners en ouders of kinderen komen veelvuldig voor.
Openbare geestelijke gezondheidszorg De openbare geestelijk gezondheidszorg (OGGZ) is een onderdeel van de openbare gezondheidszorg. Ze omvat alle activiteiten op het gebied van de geestelijke volksgezondheid, die niet worden uitgevoerd op geleide van een vrijwillige, individuele hulpvraag. Het doel van de OGGZ is het vroegtijdig signaleren en beïnvloeden van risicofactoren en beschermende factoren met het oog op het voorkomen en verminderen van sociale uitsluiting en dakloosheid en het realiseren van een aanvaardbare kwaliteit van leven voor kwetsbare mensen (Van Hemert & Yap, 2009).
152
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
Tabel 5.14: Aantal AMW-contacten met inwoners van Midden-Holland en redenen voor deze contacten bij Kwadraad (Bron: Kwadraad, 2009). 5HGHQFRQWDFW$0:
DDQWDOFRQWDFWHQ
SHUFHQWDJHFRQWDFWHQ
2YHULJHSV\FKLVFKHSUREOHPHQ
5HODWLHWRWSDUWQHU
5HODWLHRXGHUNLQG
9HUZHUNLQJ
%HVWHGLQJ
(FKWVFKHLGLQJ
5HODWLHWRWDQGHUHQ
+XLVYHVWLQJ
*H]RQGKHLG
6ODFKWRIIHUKXLVHOLMN JHZHOG
,GHQWLWHLW
0DDWVFKDSSHOLMNHRUJDQLVDWLHV
$UEHLG
9HUZHUYLQJLQNRPHQ &XOWXXUYHUVFKLOOHQ
(HQ]DDPKHLG
9HUVODYLQJ
9RUPLQJRSOHLGLQJ 7RWDDO
Gemeenten hebben in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning de volgende wettelijke taken met betrekking tot de OGGZ, verslavingszorg, vrouwenopvang en daklozenopvang: Signaleren en bestrijden van risicofactoren op het gebied van de OGGZ. Bereiken en begeleiden van kwetsbare groepen en risicogroepen. Functioneren als meldpunt voor signalen van crisis of dreiging van crisis bij kwetsbare personen en risicogroepen. Tot stand brengen van afspraken tussen betrokken organisaties over de uitvoering van de OGGZ. De feitelijke regie over de uitvoering van de OGGZ is een bestuurlijke verantwoordelijkheid van de lokale overheid (tekstblok 5.18). De uitvoering vraagt om een gecoördineerde inzet van een veelheid van instellingen (Van Hemert & Yap, 2009). Bij de zeer heterogene OGGZ-doelgroep strekken de hulpvragen zich uit over meerdere leefgebieden De OGGZ richt zich op een zeer heterogene doelgroep van sociaal kwetsbare mensen die: Niet of niet voldoende in staat zijn om in de eigen bestaansvoorwaarden te voorzien; Meervoudige problematiek hebben, waaronder bijvoorbeeld sociaal isolement, problemen met (huiselijk) geweld, overlastgevend gedrag, geen vaste woonruimte, schulden, psychische problemen en verslavingsproblemen, et cetera;
153
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Vanuit het perspectief van professionele hulpverleners niet de zorg krijgen die zij nodig hebben om zich in de samenleving te handhaven; Geen hulpvraag stellen waar de reguliere hulpverlening een antwoord op heeft. Familie, buren en omstanders vragen meestal om hulp (Van Hemert & Yap, 2009). Het gaat om mensen in de marge van de samenleving met meervoudige problematiek. Omdat de hulpvragen van de doelgroep complex en divers zijn, is het werkveld geneigd deze heterogene doelgroep op basis van hun meest in het oog springende probleem in te delen in specifieke subgroepen zoals: multiprobleem-gezinnen, ex-gedetineerden, mensen met problematische schulden (zie paragraaf 2.2 en 3.4), huiselijk geweld (zie paragraaf 3.4), zwerfjongeren, dak- en/ of thuislozen, verslaafden, (ex-) psychiatrisch patiënten et cetera. Tegelijkertijd wordt de integrale aanpak en de persoonsgebonden aanpak omarmd. Dat wil zeggen dat er tussen samenwerkende instanties afspraken worden gemaakt zodat er een sluitende keten van hulp wordt opgezet. Het uitgangspunt is dat naar alle hulpvragen wordt gekeken en de hulp op elkaar wordt afgestemd. Voor het voorkómen van terugval en het bevorderen van herstel en maatschappelijke re-integratie zijn dagbesteding, begeleiding, scholing, werktrajecten en een maatschappelijk steunsysteem van belang. Bijna 1% van de bevolking in Midden-Holland is afhankelijk van intensieve zorg In Midden-Holland zijn ruim 2.200 mensen afhankelijk van intensieve geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en/of van maatschappelijke opvang (Rijkelijkhuizen, 2009). Dit is 1% van de bevolking in Midden-Holland. Deze schatting is gebaseerd op cliëntregistraties van de instellingen in de regio, waarbij rekening is gehouden met de overlap in cliënten tussen deze instellingen. Ongeveer 10% van deze cliënten is namelijk bij meerdere instellingen tegelijk in zorg (Rijkelijkhuizen, 2009). Ruim 200 daklozen maakten in 2007 gebruik van de nachtopvang Daklozen kunnen worden onderverdeeld in feitelijk en residentieel daklozen. Residentieel daklozen zijn personen die als bewoner ingeschreven staan bij instellingen voor maatschappelijke opvang (internaten, sociale pensions, particuliere woonvoorzieningen voor daklozen, et cetera). Feitelijk daklozen zijn personen die niet beschikken over een eigen woonruimte en voor een slaapplek gedurende de nacht zijn aangewezen op overnachten in de openlucht en in overdekte openbare ruimten, binnen slapen in passantenverblijven van de maatschappelijke opvang, et cetera. In de regio Midden-Holland zijn de voornaamste voorzieningen voor daklozen Het Kompas en ‘t Veerhuys. Beide instellingen zijn onderdeel van het Maatschappelijk Centrum Rotterdam (MCR), dat deel uitmaakt van de stichting Welzijns- en Gezondheidszorg van het Leger des Heils. Het Kompas biedt crisisopvang, nachtopvang en beschermd wonen. De cliënten van de nachtopvang van Het Kompas vallen onder de feitelijk daklozen. Het aantal cliënten dat in 2007 op jaarbasis gebruik maakte van de nachtopvang van Het Kompas is 208. ’t Veerhuys is een Regionale Instelling Beschermd Wonen (RIBW), specifiek voor mensen met een ‘dubbele diagnose’ (zowel psychische als verslavingsproblematiek). De cliënten van ’t Veerhuys vallen onder
154
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
Tekstblok 5.18: Openbare geestelijke gezondheidszorg in Midden-Holland Alle gemeenten zijn verantwoordelijk voor de preventie en nazorg ten aanzien van maatschappelijke opvang, openbare geestelijke gezondheidszorg en ambulante verslavingszorg (prestatievelden 7, 8 en 9 van de Wet maatschappelijke ondersteuning). De centrumgemeente Gouda heeft een specifieke verantwoordelijkheid, namelijk de zorg voor het regionale voorzieningenaanbod en de regionale afstemming rond de maatschappelijke opvang en het verslavingszorgbeleid. Het regionaal platform OGGZ en het bestuurlijk overleg Zorg en Samenleving dienen in Midden-Holland als belangrijkste beleidsmatige en bestuurlijke samenwerkingsverbanden op het terrein van de OGGZ. Het platform is verantwoordelijk voor het tot stand brengen van een sluitend basisaanbod OGGZ in de gehele regio Midden-Holland. Daarnaast worden in het platform alle gesignaleerde knelpunten, hiaten, wensen en behoeften op het gebied van de OGGZ geïnventariseerd en gebundeld. In de Regionale Visie OGGZ Midden-Holland 2008-2011 ligt de nadruk niet alleen op opvang en herstel, het gaat vooral ook om preventie en vroegtijdige interventies. Doel en speerpunten zijn onder andere: vroegtijdige signalering en bestrijding van de diverse problematieken van de OGGZ-doelgroep, het komen tot een sluitende OGGZ-keten voor de cliënt met een goede samenwerking tussen de betrokken ketenpartners en het in kaart brengen van de omvang van de OGGZ-problematiek middels een OGGZ-monitor. Daarnaast is in Midden-Holland onder regie van de centrumgemeente Gouda het Regionaal Kompas Midden-Holland opgesteld, waarin het met name gaat over het voorkómen van dakloosheid. Op uitvoerend niveau is er het Meldpunt Zorg en Overlast (paragraaf 3.4), het bijbehorende coördinatieteam en de vier zorgnetwerken OGGZ. Samen zorgen zij ervoor dat cliënten naar zorg worden toegeleid en nog een periode gevolgd worden tot de hulpverlening goed op gang is gekomen. Het coördinatieteam werkt outreachend en bestaat uit medewerkers van het Meldpunt Zorg en Overlast, Brijder Verslavingszorg, Bureau Jeugdzorg (AMK), GGZ Midden-Holland, Kwadraad, Leger des Heils en REAKT Straathoekwerk. Behalve door bovengenoemde instellingen kan zorg ook worden verleend door ander aanbieders, zoals bijvoorbeeld GGZ Kinderen en Jeugd Rivierduinen, Eleos, Kwintes, STEK, de Reling, ’t Swanenburghshofje, VBOK, Vrouwen Opvang Centrum en Vierstroom. Met betrekking tot problematiek gerelateerd aan veiligheid, is recent het Veiligheidshuis opgericht, waarin organisaties die op dit gebied werkzaam zijn, samenwerken (tekstblok 5.19).
de residentieel daklozen In ’t Veerhuys stonden in 2007 47 personen ingeschreven (Rijkelijkhuizen, 2009). Aantal zwerfjongeren moeilijk in kaart te brengen Naast de volwassen daklozen, zijn er ook dakloze gezinnen of dakloze jongeren, de zogenoemde ‘zwerfjongeren’. Het aantal zwerfjongeren is moeilijk in kaart te brengen, omdat het meestal jongeren betreft die wel regelmatig een dak boven het hoofd hebben. Ze hebben geen vaste woonplaats, maar op straat zijn zij onzichtbaar, omdat ze zelden op straat slapen. Veel voorzieningen staan alleen open voor meerderjarigen. Er zijn jongeren die verblijven in speciale jeugdopvangmogelijkheden, zoals STEK of De Reling in Gouda, maar zij omvatten dus alleen de residentieel dakloze jongeren. In de OGGZmonitor 2002-2004 is een schatting op basis van literatuuronderzoek en een beperkt aantal registraties in de regio gepresenteerd (Fiolet, 2006). Deze schatting bedroeg 40 jongeren in de leeftijd van 12-25 jaar met een ondergrens van 20 en een bovengrens van 76.
155
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tekstblok 5.19: Het Veiligheidshuis In 2009 is in Gouda het Veiligheidshuis van start gegaan. In het Veiligheidshuis werken organisaties samen om preventie, repressie en nazorg naadloos op elkaar te laten aansluiten. Dit wordt praktisch uitgevoerd door een persoonsgebonden aanpak voor de doelgroepen jeugd, veelplegers en ex-gedetineerden. Het doel van het Veiligheidshuis is het voorkómen van recidive, verbeteren van leefomstandigheden en het structureel aanpakken van achterliggende problemen. De samenwerkende organisaties beperken zich momenteel vooral nog tot de veiligheidsketen: het openbaar ministerie, de politie, reclassering, jeugdreclassering, penitentiaire inrichting en bureau HALT, bureau jeugdzorg, en bureau leerplicht. Daarnaast is er een begin gemaakt met de aansluiting bij de zorgketen. Het Veiligheidshuis wil invulling geven aan de samenhang tussen repressie en zorg.
Jaarlijks ruim 60 vrouwen in de vrouwenopvang in Midden-Holland Naast diverse instellingen op het gebied van de maatschappelijke opvang, zijn er in Midden-Holland twee instellingen die specifieke vrouwenopvang verzorgen: het Vrouwen Opvang Centrum en het VBOK-huis. Het hulpaanbod omvat niet alleen opvang, maar is gericht op terugkeer naar een zelfstandige leefsituatie. Het Vrouwen Opvang Centrum (VOC) heeft tot doel het bieden van hulp aan vrouwen en hun kinderen die, ten gevolge van huiselijk geweld (fysiek, seksueel en/of psychisch) of vrouwenhandel in een crisissituatie zijn terecht gekomen en dakloos zijn geraakt. Het VBOK-huis (Vereniging ter Bescherming van het Ongeboren Kind) biedt hulp aan jonge, alleenstaande vrouwen tot 25 jaar die zwanger zijn en weinig tot geen steun uit hun sociale omgeving ontvangen, schulden hebben of zich anderszins in een crisissituatie bevinden. In de regio Midden-Holland zijn in 2007 63 vrouwen opgevangen: 46 in het VOC en 17 in het VBOK-huis. In het VOC verblijven relatief veel vrouwen tussen de 20 en 40 jaar; in het VBOK-huis gaat het vaak om tienermoeders (Rijkelijkhuizen, 2009). Begeleid en beschermd wonen in Midden-Holland Bij diverse instellingen voor maatschappelijke opvang bestaan woonvormen als begeleid of beschermd te wonen. Deze woonvormen zijn meestal van tijdelijke duur; meestal kunnen personen daarna (eventueel met woonbegeleiding in de thuissituatie) naar een zelfstandige woning verhuizen. In 2007 stonden 137 mensen met meervoudige problematiek (OGGZ-cliënten) ingeschreven bij een van dergelijke woonvormen (Rijkelijkhuizen, 2009). Vraag naar maatschappelijke opvang en vrouwenopvang groter dan aanbod Over het algemeen worden er meer cliënten bij de instellingen voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang aangemeld dan er geplaatst kunnen worden. Sommige instellingen houden een wachtlijst bij. De oplossing voor het ‘vol’ zitten van de opvang kan gezocht worden in het vergroten van de door- en uitstroom en het verkleinen van de instroom.
156
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
Uitstroom vindt voornamelijk plaats naar zelfstandige huisvestiging, begeleid wonen en wonen bij ouders, vrienden of familie. In de praktijk stagneert de door- en uitstroom van instellingen vaak. Als reden voor het stagneren wordt door de instellingen vrijwel altijd onvoldoende aanbod voor zelfstandige woonruimte genoemd (Rijkelijkhuizen, 2009). Een aantal instellingen geeft aan dat er regelmatig lange wachttijden zijn en dat zij (vaker) een voorkeursbehandeling (urgentieregeling) bij woningcorporaties zouden willen krijgen. Ook is er vraag naar meer projecten voor begeleid wonen. Specifiek ontbreekt de mogelijkheid van intensieve begeleiding en/of begeleid zelfstandig wonen voor gezinnen met één of beide ouder(s) met een verstandelijke beperking. Daarnaast kunnen financiën een beperking zijn voor bewoners van de opvang om uit te stromen. Voor het verminderen van de instroom zijn preventieve maatregelen gewenst. Sommige instellingen geven aan een toename van de problematiek en een toename van de complexiteit van de problematiek te signaleren (Rijkelijkhuizen, 2009). Ten slotte lijkt uitbreiding van de capaciteit van de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang een oplossing. Thuisbegeleiding aan ontregelde gezinnen en kwetsbare volwassenen Thuisbegeleiding is een vorm van intensieve praktische begeleiding aan ontregelde gezinnen en kwetsbare volwassen met psychosociale en psychiatrische problemen. Deze begeleiding wordt aangeboden door Vierstroom. Door effecten van pakketmaatregelen en veranderde wetgeving wordt deze begeleiding nog maar beperkt geïndiceerd. Centraal in de begeleiding staat het dagelijks handelen en functioneren van de cliënt. Het uitgangspunt van thuisbegeleiding is dat iedereen recht heeft op deelname aan de samenleving, ook degenen die zich aan de rand van de samenleving of in isolement bevinden. Bij de begeleiding valt te denken aan opvoedingsondersteuning, leren omgaan met beperkingen, stoornis of handicap, helpen een sociaal netwerk te versterken, organisatie van het huishouden, op orde brengen van financiën en budgetbewaking, et cetera.
Huishoudelijke hulp binnen de Wmo-zorg De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is er voor mensen met een beperking, bijvoorbeeld door ouderdom, chronische ziekte, handicap of psychische problemen. De uitvoering van de Wmo is een taak van de gemeenten en is sinds 1 januari 2007 van kracht. De Wmo moet ervoor zorgen dat mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen en kunnen meedoen in de samenleving (Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, 2006). De individuele Wmo-voorzieningen waar burgers op basis van een indicatie voor in aanmerking kunnen komen, zijn: hulp bij het huishouden; woonvoorzieningen, zoals traplift, beugels, verwijderen van drempels; rolstoelvoorzieningen; vervoersvoorzieningen, zoals een pasje voor de regiotaxi, een scootmobiel en een gehandicaptenparkeerplaats.
157
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Voor bepaalde voorzieningen (zoals huishoudelijke hulp in het kader van de Wmo) móeten mensen een eigen bijdrage betalen die wordt geïnd door het Centraal Administratiekantoor (CAK). De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het aantal personen binnen een huishouden, leeftijd en gezinsinkomen en het Wmo-beleid van de gemeente waar men woont. Bij andere categorieën vanuit de Wmo, zoals hulpmiddelen en voorzieningen, zijn gemeenten vrij om al dan niet een eigen bijdrage te vragen. Personen kunnen ook een persoonsgebonden budget (PGB) hebben. Met een PGB sluit een persoon zelf een overeenkomst met een zorgaanbieder. Met het geldbedrag kan de gewenste zorg gekozen worden. Dit in tegenstelling tot de ‘zorg in natura’ waarbij de zorgaanbieder de zorg levert en de administratie daarom heen regelt. De zorgverzekeraar betaalt de zorg direct aan de zorgaanbieder (www.rijksoverheid.nl). In Midden-Holland kregen bijna 5.500 mensen in 2007 huishoudelijke hulp in natura In Midden-Holland ontvingen in 2007 bijna 5.500 mensen huishoudelijke hulp in natura (CAK, gegevens bewerkt door het RIVM). Gemiddeld kregen zij 110 uren zorg per persoon per jaar. Personen die zelf huishoudelijke hulp bekostigen, of dit uit een PGB doen, zijn niet in deze berekeningen meegenomen. In tabel 5.26 in paragraaf 5.5 is te zien hoeveel inwoners per gemeente in Midden-Holland in 2007 Wmo-zorg hebben ontvangen. Aanbieders en gebruik van huishoudelijke hulp in Midden-Holland In Midden-Holland zijn diverse aanbieders voor huishoudelijke hulp te vinden (Agathos Thuiszorg, Multistroom Midden-Holland B.V., Thuiszorg INIS, Thuiszorg Service Nederland, Tzorg, Vierstroom, ZAB zorg en Zorgpartners Midden-Holland), waarvan Vierstroom één van de grootste is. Vierstroom is een instelling voor thuiszorg, maatschappelijke dienstverlening en vele andere zaken op het gebied van wonen, zorg en welzijn. Het werkgebied strekt zich globaal uit van Woerden, via Gouda tot Zoetermeer en van Capelle aan den IJssel tot aan Schoonhoven. In Midden-Holland is Vierstroom in alle gemeenten actief. Met ongeveer 3.750 cliënten en bijna 550.000 uren zorgverlening in het hele werkgebied is Vierstroom een grote aanbieder op het gebied van de Wmo-zorg. Van de Wmo-zorg van Vierstroom wordt 7% verleend via een PGB, 92% wordt verleend als zorg in natura en minder dan 1% via een overige regeling. Van de zorg betreft 84% HH1 (huishoudelijke hulp), 16% HH2 (organisatie van huishouding) en een marginaal deel HH3 (huishoudelijke hulp bij ontregelde huishouding). In Midden-Holland leverde Vierstroom in 2009 ruim 211.000 uren thuishulp bij ruim 1.600 cliënten.
5.4.2
Verzorging en verpleging thuiswonenden
Mensen die verpleging en verzorging nodig hebben, maar nog wel zelfstandig kunnen en willen wonen, kunnen de hulp die zij nodig hebben aan huis ontvangen. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp bij wassen, aankleden of medicijngebruik, maar ook uit dagarrangementen waar mensen gedurende de dag naar toe kunnen. Deze zorg wordt gefinancierd vanuit de AWBZ. Voor de meeste vormen van AWBZ-zorg wordt een eigen bijdrage berekend en geïnd door het CAK. Personen kunnen ook een persoonsgebonden
158
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
Tabel 5.15: Extramurale zorgproducten (dagen/uren) Zorgpartners Midden-Holland in 2009 (Bronnen: Zorgpartners Midden-Holland, 2009; Treurniet et al., 2006). ([WUDPXUDOH]RUJSURGXFWHQ 'DJDFWLYLWHLWRXGHUHQH[WUDGDJGHOHQ
GDJGHOHQXUHQ
GDJGHOHQXUHQ
VRPDWLVFK SV\FKRJHULDWULVFK
'DJDFWLYLWHLWRXGHUHQEDVLVGDJGHOHQ
+XLVKRXGHOLMNHYHU]RUJLQJXUHQ
3HUVRRQOLMNHYHU]RUJLQJXUHQ
3HUVRRQOLMNHYHU]RUJLQJH[WUDXUHQ
9HUSOHJLQJXUHQ
9HUSOHJLQJH[WUDXUHQ
%HJHOHLGLQJXUHQ
%HJHOHLGLQJH[WUD
QLHWEHVFKLNEDDU
budget (PGB) hebben. Voor dit geldbedrag kiest een persoon zelf de gewenste zorg en sluit zelf een overeenkomst met een zorgaanbieder (www.rijksoverheid.nl). Ruim 4.700 personen in Midden-Holland ontvingen in 2007 zorg zonder verblijf in natura In heel Midden-Holland hebben ruim 4.700 inwoners in 2007 zorg zonder verblijf ontvangen in natura en daarvoor een eigen bijdrage betaald (CAK, gegevens bewerkt door het RIVM). Gemiddeld ontvingen zij 110 uren zorg per persoon per jaar. Personen die deze zorg zelf bekostigen, of dit uit een PGB doen, zijn niet in deze berekeningen meegenomen. In tabel 5.27 in paragraaf 5.5 is te zien hoeveel inwoners per gemeente in Midden-Holland thuis verpleging en verzorging hebben ontvangen. Aanbieders en gebruik van verpleging en verzorging voor thuiswonenden in Midden-Holland Met betrekking tot verpleging en verzorging voor thuiswonenden zijn Vierstroom en Zorgpartners Midden-Holland de grootste aanbieders in Midden-Holland. Met ruim 4.000 extramurale cliënten en bijna 750.000 uren extramurale zorgverlening per jaar in het hele werkgebied (dit betreft een groter gebied dan alleen MiddenHolland) is Vierstroom een grote aanbieder op het gebied van de verpleging en verzorging thuis. In de eerste maand van 2010 hebben 2.183 cliënten uit Midden-Holland 32.316 uren extramurale AWBZ-zorg van Vierstroom ontvangen. Uitgaande van de aanname dat er in 2010 maandelijks evenveel uren zorg zal worden verleend, verzorgt Vierstroom bijna 390.000 uren extramurale zorg op jaarbasis. Ook Zorgpartners Midden-Holland is een grote aanbieder op het gebied van de extramurale zorg (tabel 5.15). Met name de uren huishoudelijke verzorging en de uren persoonlijke verzorging zijn fors gestegen ten opzichte van 2005.
159
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
5.4.3
Wonen met zorg
Mensen die niet meer zelfstandig kunnen of willen wonen, kunnen gebruik maken van voorzieningen waarbij wonen en zorg gecombineerd worden. Op hoofdlijnen kan onderscheid gemaakt worden tussen verpleging en verzorging, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg (zie paragraaf 5.3.15 voor de geestelijke gezondheidszorg).
Wonen in een verpleeg- of verzorgingshuis Een verzorgingshuis biedt zorg en huisvesting aan cliënten die niet meer zelfstandig kunnen wonen en voor zichzelf zorgen, ook niet met hulp van naasten, mantelzorg of thuiszorg. Een verzorgingshuis biedt wonen en hulp bij het wassen, naar bed gaan, aankleden en eten. De huisarts is hierbij verantwoordelijk voor de medische zorg. Soms wordt er dagverzorging geboden, waarbij de cliënt ‘s avonds weer naar het eigen huis gaat. Ook een kortdurend verblijf is mogelijk, om een tijdelijke vermindering van de zelfstandigheid te overbruggen en/of te herstellen. In veel verzorgingshuizen is een afdeling/unit waar verpleeghuiszorg wordt geboden (www.rijksoverheid.nl). Een aantal verzorgingshuizen richt zich op een specifieke doelgroep, zoals Zorgcentrum Goverwelle in Gouda op visueel gehandicapten. Verpleeghuizen bieden intensieve zorg of zware medische behandelingen. Dit kan tijdelijk zijn in het kader van revalidatie. Veel cliënten wonen echter blijvend in een verpleeghuis of op een verpleeghuisafdeling in het verzorgingshuis. De specialist ouderengeneeskunde is verantwoordelijk voor de medische zorg. Een verpleeghuis kan ook deeltijdbehandeling (dagbehandeling, zowel somatisch als psychogeriatrisch) of eerstelijns (paramedische/psychologische) behandeling bieden. Daarnaast bieden ze ook vaak verzorging en verpleging thuis. Het verpleeghuis kan een rol spelen in crisissituaties, met het aanbod van crisisbedden (www.rijksoverheid.nl). De laatste jaren neemt de zorgbehoefte van cliënten in een verzorgingshuis toe, omdat de mogelijkheden om intensievere zorg te bieden zijn toegenomen. Het onderscheid tussen cliënten die in het verzorgingshuis of het verpleeghuis wonen wordt daardoor minder. Grote verschillen in capaciteit verpleeg- en verzorgingshuizen tussen de gemeenten In 2009 telt Nederland 479 verpleeghuizen, 1.131 verzorgingshuizen en 290 gecombineerde instellingen. In Midden-Holland zijn er 25 verpleeg- en verzorgingshuizen, met bijna 2.100 (behandelings-)plaatsen (Deuning, 2009d). Het aantal plaatsen in verpleeg- en verzorgingshuizen per 1.000 inwoners van 65 jaar en ouder varieert sterk per gemeente in Midden-Holland (zie tabel 5.28 in paragraaf 5.5). Aanbieders en gebruik van verpleeg- en verzorgingshuizen in Midden-Holland Het Zorgkantoor Midden-Holland heeft met betrekking tot de zorg in verpleeg- en verzorgingshuizen Zorgpartners Midden-Holland, Vierstroom, De Zellingen, Stichting de Zevenster en Cedrah gecontracteerd.
160
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
Tabel 5.16: Productie1 intramurale verpleging en verzorging in 2009 in Midden-Holland (Bron: Zorgkantoor Midden-Holland, 2009). 7\SH]RUJ
DDQWDO
9HUEOLMIPHWEHKDQGHOLQJ 9HUSOHHJKXLVGDJHQJHwQGLFHHUGVRPDWLVFK
GDJHQ
9HUSOHHJKXLVGDJHQJHwQGLFHHUGSV\FKRJHULDWULVFK
GDJHQ
:DDUYDQFULVLVGDJHQ $DQYXOOHQGHYHUSOHHJGDJHQ 7RWDDOYHUSOHHJGDJHQ
GDJHQ GDJHQ GDJHQ
9HUEOLMI]RQGHUEHKDQGHOLQJ 7RWDDOYHU]RUJLQJVGDJHQ
GDJHQ
9HUEOLMIPHWEHKDQGHOLQJNOHLQVFKDOLJZRQHQ 7RWDDOYHUSOHHJGDJHQ
GDJHQ
3HUVRRQOLMNHYHU]RUJLQJHQYHUSOHJLQJ 3HUVRRQOLMNHYHU]RUJLQJ
XUHQ
9HUSOHJLQJ
XUHQ
%HJHOHLGLQJ %HJHOHLGLQJ
XUHQ
'DJDFWLYLWHLWHQ 'DJDFWLYLWHLWEDVLV 'DJDFWLYLWHLWRXGHUHQH[WUDVRPDWLVFK 'DJDFWLYLWHLWRXGHUHQH[WUDSV\FKRJHULDWULVFK 7RWDDO
GDJGHOHQ GDJGHOHQ GDJGHOHQ GDJGHOHQ
3URGXFWLHLVZHHUJHJHYHQYRRUDDQELHGHUVGLHRQGHUFRQWUDFWVWDDQELM=RUJNDQWRRU0LGGHQ+ROODQG$DQELHGHUVGLHXLWVOXLWHQG ]RUJYHUOHQHQRSEDVLVYDQ3*%]LMQQLHWRSJHQRPHQLQGH]HWDEHORPGDW]LMQLHWJHFRQWUDFWHHUG]LMQGRRUKHW=RUJNDQWRRU
Zorgpartners Midden-Holland is een grote aanbieder van diensten op het gebied van zorg, welzijn en wonen. Zorgpartners biedt zorg in allerlei vormen: zowel verzorging en verpleging thuis (zie paragraaf 5.4.2) als op de locaties. Ook zijn er mogelijkheden voor tijdelijke opnamen. Binnen Zorgpartners is er ook specialistische zorg. In totaal heeft Zorgpartners 17 zorglocaties, één keukenlocatie (Gouwe Cuisine: maaltijdproducent en leverancier voor de zorg- en verpleeginstellingen, ‘tafeltje dekje’-organisaties en serviceflats in de regio) en één kantoorlocatie. In totaal zijn er bij Zorgpartners 812 verzorgingshuisplaatsen (waarvan 60 voor slechtziende cliënten), 512 psychogeriatrische plaatsen, 336 somatische verpleeghuisplaatsen (waarvan 32 brugafdeling, 64 revalidatie, 32 (geronto-)psychiatrie), 22 plaatsen voor somatische dagbehandeling, 22 plaatsen voor psychogeriatrische dagbehandeling en 12 plaatsen voor niet-aangeboren hersenletsel. Vierstroom heeft verschillende Wonen-Welzijn-Zorgcentra (WWZ) in Midden-Holland met in totaal 169 bedden: WWZ Borchleen (29 bedden), WWZ Bovenberghe (36 bedden), WWZ De Liezeborgh (36 bedden), WWZ Stolwaard (40 bedden) en WWZ Westerweeren (28 bedden). De totale productie van de aanbieders die onder contract staan bij het Zorgkantoor Midden-Holland is weergegeven in tabel 5.16.
161
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 5.17: Intramurale zorgproducten (dagen/uren) Zorgpartners (2005/2009) en Vierstroom (2009) (Bronnen: Zorgpartners Midden-Holland, 2009; Vierstroom, 2009). =RUJSDUWQHUV GDJHQ
=RUJSDUWQHUV GDJHQ
9LHUVWURRP GDJHQ
9HUSOHHJGDJHQ
9HU]RUJLQJVGDJHQ
.RUWGXUHQGYHUEOLMI
=RUJYRRU&9$SDWLsQWHQ
,QWUDPXUDOH]RUJSURGXFWHQ
3DOOLDWLHYHWHUPLQDOH]RUJ
*URHSVYHU]RUJLQJ
&RPELQDWLH
QYW
,QGLYLGXHHO
Van de productie zoals genoemd in tabel 5.16, heeft Zorgpartners Midden-Holland een groot deel van de zorg uitgevoerd. In 2009 zijn in de instellingen van Zorgpartners bijna 320.000 verpleegdagen en ruim 300.000 verzorgingsdagen ‘gemaakt’ (tabel 5.17). Ten opzichte van 2005 is het aantal verpleegdagen toegenomen en het aantal verzorgingsdagen afgenomen. Het aantal dagen palliatieve (terminale) zorg is verdubbeld ten opzichte van 2005, het aantal dagen kortdurend verblijf en het aantal dagen groepsverzorging is juist afgenomen (Treurniet et al., 2006). In 2009 is 90 keer gebruik gemaakt van een crisisplaats bij Zorgpartners. De gemiddelde duur van crisisopname was in 2009 20 dagen. De productie van Vierstroom met betrekking tot intramurale zorg van Vierstroom is ook weergegeven in tabel 5.17. Het betreft op jaarbasis ruim 57.000 dagen zorg.
Gehandicaptenzorg De gehandicaptenzorg biedt zorg en ondersteuning aan mensen met lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of meervoudige beperkingen. Het doel van de gehandicaptenzorg is hen daarbij zo goed mogelijk te ondersteunen, zodat ze hun leven zo goed en zelfstandig mogelijk kunnen leiden. Kenmerkend voor de gehandicaptenzorg is dat de zorg en ondersteuning geboden wordt bij alle aspecten van het leven: wonen, werk en dagbesteding, vrije tijdsbesteding, sociale activiteiten, gezondheid en veiligheid. Breed scala aanbieders in de gehandicaptenzorg in Midden-Holland Midden-Holland kent een breed scala aan zorgaanbieders op het gebied van de gehandicaptenzorg. Het Zorgkantoor Midden-Holland maakt afspraken met Gemiva, Siloah, De Ark, Humanitas, ASVZ, Philadelphia en Pameijer. Het aantal plaatsen dat deze zorgaanbieders beschikbaar stellen, is weergegeven in tabel 5.18. Naast de genoemde aanbieders, biedt ook Ipse de Bruggen gehandicaptenzorg in Midden-Holland aan. Zij maken echter afspraken met Zorgkantoor Zuid-Holland Noord. Ipse de Bruggen heeft 178 begrote bedden in Midden-Holland. In het jaar 2009 werden er intramuraal ruim 100.000 dagen zorg (inclusief dagbesteding) verleend aan verstandelijk gehandicapten; in gezinsvervangende tehuizen waren dit bijna 115.000 dagen (tabel 5.19). Dagactiviteiten voor lichamelijk, verstandelijk en
162
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
Tabel 5.18: Capaciteit1 gehandicaptenzorg in Midden-Holland in 2010 (Bron: Zorgkantoor MiddenHolland, 2010). 7\SH]RUJ
DDQWDOSODDWVHQ
*H]LQVYHUYDQJHQGWHKXLV±/*
*H]LQVYHUYDQJHQGWHKXLV±9*
-HXJGLJOLFKWYHUVWDQGHOLMNJHKDQGLFDSWHQ
.LQGHUJH]LQVYHUYDQJHQGWHKXLV±9*
6WHUNJHGUDJVJHVWRRUGHOLFKWYHUVWDQGHOLMNJHKDQGLFDSWHQYHUEOLMI
9*
7RWDDO
&DSDFLWHLWLVZHHUJHJHYHQYRRUDDQELHGHUVGLHRQGHUFRQWUDFWVWDDQELM=RUJNDQWRRU0LGGHQ+ROODQGGXVH[FOXVLHI,SVHGH%UXJJHQ /*OLFKDPHOLMNJHKDQGLFDSWHQ 9*YHUVWDQGHOLMNJHKDQGLFDSWHQ
Tabel 5.19: Productie1 gehandicaptenzorg in 2009 in Midden-Holland (Bron: Zorgkantoor MiddenHolland). 7\SH]RUJ
GRHOJURHS
JHEUXLN
9*
GDJHQ
GDJHQ
,QWUDPXUDDO 9HUEOLMIPHWEHKDQGHOLQJLQFOGDJEHVWHGLQJ
9HUEOLMI]RQGHUEHKDQGHOLQJELMYJH]LQVYHUYDQJHQGWHKXLV 9* LQFOGDJEHVWHGLQJ /9*LQFOGDJEHVWHGLQJ
/9*
GDJHQ
/*]RQGHUEHKDQGHOLQJLQFOGDJEHVWHGLQJ
/*
GDJHQ
,QWHUYDOYHUEOLMIORJHHUGDJHQ
9*/*
GDJHQ
([WUDPXUDDO 3HUVRRQOLMNHYHU]RUJLQJ
XUHQ
9HUSOHJLQJ
XUHQ
%HJHOHLGLQJ
XUHQ
%HKDQGHOLQJ
XUHQ
'DJDFWLYLWHLWHQ 'DJDFWLYLWHLWHQ
9* -/9*
GDJGHOHQ GDJGHOHQ
/*
GDJGHOHQ
9*
GDJHQKHHQHQWHUXJ
/*
GDJHQKHHQHQWHUXJ
2YHULJ 9HUYRHUGDJDFWLYLWHLWHQ
3URGXFWLHLVZHHUJHJHYHQYRRUDDQELHGHUVGLHRQGHUFRQWUDFWVWDDQELM=RUJNDQWRRU0LGGHQ+ROODQGGXVH[FOXVLHI,SVHGH %UXJJHQ $DQELHGHUVGLH]RUJYHUOHQHQRSEDVLVYDQ3*%]LMQQLHWRSJHQRPHQLQGH]HWDEHORPGDW]LMQLHWJHFRQWUDFWHHUG]LMQ GRRUKHW=RUJNDQWRRU 9*YHUVWDQGHOLMNJHKDQGLFDSWHQ /*OLFKDPHOLMNJHKDQGLFDSWHQ /9*OLFKWYHUVWDQGHOLMNJHKDQGLFDSWHQ -/9*MHXJGLJOLFKWYHUVWDQGHOLMNJHKDQGLFDSWHQ 1%'RRUHHQDQGHUHPDQLHUYDQUHJLVWUHUHQFDWHJRULVHUHQ]LMQGHFLMIHUVLQERYHQVWDDQGHWDEHOQLHW]RQGHUPHHUWHYHUJHOLMNHQPHW JHJHYHQVXLWWDEHOLQ7UHXUQLHWHWDO
163
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
zintuiglijk gehandicapten (en het vervoer daar naar toe) vormen een belangrijk deel van de extramurale zorg voor gehandicapten. Daarnaast is er ruim 50.000 uur besteed aan persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding en behandeling van lichamelijk en verstandelijk gehandicapten, waarvan het grootste deel uit begeleiding bestaat. Aanvullend op de bovengenoemde productie heeft Ipse de Bruggen bijna 55.000 dagen gehandicaptenzorg verleend in Midden-Holland (niet in tabel 5.19 opgenomen, omdat Ipse de Bruggen niet onder contract staat met Zorgkantoor Midden-Holland).
5.4.4
Palliatieve zorg
Palliatieve zorg is aan de orde als de ziekte waaraan een patiënt lijdt ongeneeslijk blijkt te zijn. Onder palliatieve zorg valt alle zorg die erop gericht is een patiënt met een levensbedreigende ziekte (en zijn of haar naasten) een zo hoog mogelijke kwaliteit van leven te geven. Er is in de palliatieve zorgverlening niet alleen aandacht voor de lichamelijke klachten waarmee patiënten tijdens het vervolg van de ziekte te maken kunnen krijgen, er is eveneens aandacht voor de psychische, sociale en/of spirituele problemen die zich bij patiënten en/of hun naasten kunnen voordoen. ‘Een comfortabel ziekte- en sterfbed’ is te allen tijde het belangrijkste doel van de betrokken zorgverleners (www.palliatievezorg.nl). Palliatieve zorg kan thuis verleend worden, maar ook in een verpleeghuis, verzorgingshuis, ziekenhuis of hospice. Er zijn twee soorten hospices in Nederland: hospices die met name door vrijwilligers worden gerund (vaak bijna-thuis-huizen genoemd, of low care-hospices) en hospices waar vooral professionals werken (high care-hospices). Intramurale palliatieve bedden in Midden-Holland In de regio Midden-Holland zijn twee hospices, te weten Hospice en Terminale Thuiszorg Midden-Holland2 in Gouda en Hospice IJsselThuis in Nieuwerkerk aan den IJssel. Deze hospices zijn beide low care-hospices. Vrijwilligers en coördinatoren bieden waar mogelijk en gewenst optimale ondersteuning aan bewoner, familie en vrienden. Daarbij staan de wensen van de bewoner centraal. In Hospice en Terminale Thuiszorg MiddenHolland zijn 45 vrijwilligers die in het hospice aan bed zorg leveren, in IJsselThuis zijn dit 60 vrijwilligers. De hospices hebben beide 4 palliatieve bedden. Andere intramurale palliatieve bedden bevinden zich bij Zorgpartners Midden-Holland (8 bedden) en Woonzorg Centrum Beth-San in Zevenhuizen (1 bed). In totaal zijn er dus 17 intramurale palliatieve bedden in Midden-Holland (Palliatief Netwerk Midden-Holland, 2010). Ook palliatieve thuiszorg mogelijk in Midden-Holland De vrijwilligers van Hospice en Terminale Thuiszorg Midden-Holland leveren ook terminale thuiszorg. In 2009 is bij 23 cliënten een vrijwilliger thuis geweest. De vrijwilligers van IJsselThuis leveren sinds begin 2010 ook terminale zorg thuis. De (landelijke) Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV) is ook in de regio Midden-Holland actief met 15 vrijwilligers die thuis palliatieve zorg verlenen. In 2009 is bij 4 cliënten een inzet geweest (Palliatief Netwerk Midden-Holland, 2010). 2
Begin 2010 zijn de Vrijwillige Palliatieve Terminale Zorg van Informele Zorg (Vierstroom) en Stichting Hospice en Terminale Thuiszorg Midden-Holland gefuseerd
164
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
5.5
Verschillen in zorggebruik en zorgaanbod tussen gemeenten in Midden-Holland
Naast regionale informatie over de gezondheid en de determinanten van gezondheid is het voor de lokale overheden, zorgaanbieders en andere beleidsmakers ook relevant inzicht te hebben in het zorgaanbod en zorggebruik op lokaal niveau. In tabellen 5.20 t/m 5.28 staan gegevens over zorggebruik en zorgaanbod per gemeente weergegeven. Indien mogelijk is daarbij aangegeven of het zorggebruik in die gemeente significant hoger of lager is dan in heel Midden-Holland. In de tabellen zijn gegevens opgenomen over gebruik van zorgvoorzieningen, aantal cliënten in de GGZ, aantal cliënten in de verslavingszorg, aantal eerste poli-bezoeken in het Groene Hart Ziekenhuis, aantal cliënten met Wmo-zorg, aantal cliënten met zorg zonder verblijf (AWBZ) en het aanbod aan plaatsen in verzorgings- en verpleeghuizen. Gebruik zorgvoorzieningen verschilt sterk per gemeente Er bestaan grote verschillen tussen het (zelfgerapporteerde) zorggebruik van de inwoners van de verschillende gemeenten in Midden-Holland (tabel 5.20 en 5.21). Zo zegt 18% van de inwoners van Boskoop in de leeftijd van 19 tot en met 64 jaar in het afgelopen jaar naar de fysiotherapeut te zijn geweest, tegenover 33% in Waddinxveen. Bij de 65-plussers geeft 10% in Bodegraven, Reeuwijk en Zevenhuizen-Moerkapelle en 21% in Gouda, Moordrecht en Nieuwerkerk aan den IJssel gebruik te maken van de thuiszorg. Ook bij het gebruik van de andere voorzieningen, zoals huisarts, diëtist, en GGZ zijn verschillen per gemeente te zien. Cliënten van GGZ Kinderen en Jeugd komen relatief vaak uit Boskoop, Gouda en Waddinxveen Relatief veel kinderen die onder behandeling zijn bij GGZ Kinderen en Jeugd zijn afkomstig uit Boskoop, Gouda en Waddinxveen, relatief weinig uit Bergambacht en Vlist (tabel 5.22). Kinderen en jongeren die geestelijke gezondheidszorg nodig hebben, hoeven niet per definitie bij GGZ Kinderen en Jeugd van Rivierduinen terecht te komen. Zij kunnen ook zorg elders krijgen, vandaar dat er op basis van deze gegevens niet geconcludeerd kan worden dat de GGZ-problematiek in bepaalde gemeenten hoger is dan in andere gemeenten. Cliënten van GGZ Midden-Holland komen relatief vaak uit Gouda Vier van de tien ingeschreven cliënten van GGZ Midden-Holland is afkomstig uit Gouda (tabel 5.23). Ook relatief gezien komen de meeste cliënten uit Gouda: 25 per 1.000 inwoners. Het aantal nieuwe inschrijvingen per 1.000 inwoners is wederom het hoogst in Gouda, gevolgd door Moordrecht en Waddinxveen. Dit hoeft niet te betekenen dat er in deze gemeenten meer GGZ-problematiek aanwezig is; inwoners uit andere gemeenten kunnen wellicht vaker een GGZ-instelling buiten de regio Midden-Holland bezoeken.
165
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 5.20: Het gebruik van zorgvoorzieningen in het afgelopen jaar door volwassenen tot en met 64 jaar per gemeente in Midden-Holland (Bron: GGD HM, 2009). KXLVDUWV
WDQGDUWV
PHGLVFK VSHFLDOLVW
GLsWLVW
I\VLR WKHUDSHXW
WKXLV]RUJ
**=
%HUJDPEDFKW
%RGHJUDYHQ
%RVNRRS
*RXGD
0RRUGUHFKW
1HGHUOHN
1LHXZHUNHUN DDQGHQ,-VVHO
2XGHUNHUN
5HHXZLMN
6FKRRQKRYHQ
9OLVW
:DGGLQ[YHHQ
=HYHQKXL]HQ 0RHUNDSHOOH
0LGGHQ+ROODQG
*HPHHQWH
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWKRJHUGDQLQ0LGGHQ+ROODQGJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQLQ0LGGHQ+ROODQG
Tabel 5.21: Het gebruik van zorgvoorzieningen in het afgelopen jaar door ouderen per gemeente in Midden-Holland (Bron: GGD HM, 2009). KXLVDUWV
WDQGDUWV
PHGLVFK VSHFLDOLVW
GLsWLVW
I\VLR WKHUDSHXW
WKXLV]RUJ
**=
%HUJDPEDFKW
%RGHJUDYHQ
%RVNRRS
*RXGD
0RRUGUHFKW
1HGHUOHN
1LHXZHUNHUN DDQGHQ,-VVHO
2XGHUNHUN
5HHXZLMN
6FKRRQKRYHQ
9OLVW
:DGGLQ[YHHQ
=HYHQKXL]HQ 0RHUNDSHOOH
0LGGHQ+ROODQG
*HPHHQWH
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWKRJHUGDQLQ0LGGHQ+ROODQGJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQLQ0LGGHQ+ROODQG
166
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
Tabel 5.22: Aantal 0- tot en met 18-jarige cliënten van GGZ Kinderen en Jeugd, per gemeente in Midden-Holland (Bron: GGZ Kinderen en Jeugd Rivierduinen, peildatum 1 juni 2009). *HPHHQWH
DDQWDOMDULJHFOLsQWHQ
SHUFHQWDJHYDQMDULJHQLQJHPHHQWH
%HUJDPEDFKW
%RGHJUDYHQ
%RVNRRS
*RXGD
0RRUGUHFKW
1HGHUOHN
1LHXZHUNHUNDDQGHQ,-VVHO
2XGHUNHUN
5HHXZLMN
6FKRRQKRYHQ
9OLVW
:DGGLQ[YHHQ =HYHQKXL]HQ0RHUNDSHOOH 0LGGHQ+ROODQG
Tabel 5.23: Aantal nieuwe inschrijvingen en aantal ingeschreven cliënten bij GGZ in 2009 per gemeente in Midden-Holland (Bron: GGZ Midden-Holland).
*HPHHQWH
QLHXZH QLHXZH LQVFKULMYLQJHQ LQVFKULMYLQJHQSHU LQ LQZRQHUV
DDQWDOLQJHVFKUHYHQ DDQWDOLQJHVFKUHYHQ FOLsQWHQRS FOLsQWHQRSSHLOGDWXP SHLOGDWXP SHU LQZRQHUV
%HUJDPEDFKW
%RGHJUDYHQ
%RVNRRS
*RXGD
0RRUGUHFKW
1HGHUOHN
2XGHUNHUN
1LHXZHUNHUNDDQGHQ,-VVHO
5HHXZLMN
6FKRRQKRYHQ
9OLVW
:DGGLQ[YHHQ =HYHQKXL]HQ0RHUNDSHOOH 2YHULJHJHPHHQWHQ 0LGGHQ+ROODQG
167
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 5.24: Aantal cliënten in de verslavingszorg1 in 2008, per gemeente in Midden-Holland, per 10.000 inwoners (Bron: LADIS, 2008). *HPHHQWH
DOFRKRO
RSLDWHQ
FRFDwQH
DPIHWD PLQH
FDQQDELV
JRNNHQ
RYHULJH YHUVODYLQJHQ
%HUJDPEDFKW
%RGHJUDYHQ
%RVNRRS
*RXGD
0RRUGUHFKW
1HGHUOHN
1LHXZHUNHUN DDQGHQ,-VVHO
2XGHUNHUN
5HHXZLMN
6FKRRQKRYHQ
9OLVW
:DGGLQ[YHHQ
=HYHQKXL]HQ 0RHUNDSHOOH
0LGGHQ+ROODQG
2RNLQZRQHUVGLHELMHHQDQGHUHLQVWDQWLHGDQ%ULMGHUKXOSKHEEHQJH]RFKW]LMQPHHJHUHNHQG
Aantal cliënten verslavingszorg het hoogst in Gouda, het laagst in Bergambacht en Nederlek In tabel 5.24 is per gemeente te zien hoeveel mensen per 10.000 inwoners in 2008 gebruik hebben gemaakt van verslavingszorg. Voor de meeste soorten verslavingen geldt dat het aantal cliënten uit Gouda relatief het hoogst is. Het aantal cliënten is het laagst in Bergambacht en Nederlek. Voor deze gegevens is aan te geven of het aantal cliënten per gemeente significant hoger of lager is dan uit heel Midden-Holland. Inwoners van Gouda brengen meeste (eerste) poliklinische bezoeken aan Groene Hart Ziekenhuis, inwoners van Bodegraven en Nederlek minste De inwoners van Gouda brengen relatief het hoogste aantal eerste poliklinische bezoeken (602 per 1.000 inwoners) aan het Groene Hart Ziekenhuis, gevolgd door Waddinxveen en Moordrecht (tabel 5.25). Nederlek en Bodegraven hebben met respectievelijk 176 en 284 het laagste aantal poliklinische bezoeken. Verschillen in bevolkingsopbouw kunnen te maken hebben met deze verschillen, maar ook de geografische ligging van de gemeenten ten opzichte van het Groene Hart Ziekenhuis of andere ziekenhuizen. Inwoners van Bodegraven en Boskoop kunnen bijvoorbeeld uitwijken naar het Rijnland Ziekenhuis in Alphen aan den Rijn, inwoners van de Krimpenerwaard naar het IJsselland Ziekenhuis in Capelle aan den IJssel. Gemeenten niet goed te vergelijken met betrekking tot huishoudelijke hulp binnen de Wmo-zorg In tabel 5.26 zijn cijfers opgenomen over het aantal mensen dat in 2007 huishoudelijke hulp binnen de Wmo-zorg heeft ontvangen in natura. Hierbij moet opgemerkt worden
168
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
Tabel 5.25: Aantal eerste poliklinische bezoeken1 in het Groene Hart Ziekenhuis in 2009 van inwoners van Midden-Holland (Bron: Groene Hart Ziekenhuis). DDQWDOHHUVWHSROLNOLQLHN DDQWDOHHUVWHSROLNOLQLHNEH]RHNHQ EH]RHNHQ SHULQZRQHUV
*HPHHQWH %HUJDPEDFKW
%RGHJUDYHQ
%RVNRRS *RXGD
0RRUGUHFKW
1HGHUOHN
1LHXZHUNHUNDDQGHQ,-VVHO
2XGHUNHUN
5HHXZLMN
6FKRRQKRYHQ
9OLVW :DGGLQ[YHHQ
=HYHQKXL]HQ0RHUNDSHOOH 0LGGHQ+ROODQG
,QGHWDEHOLVKHWDDQWDOHHUVWHSROLNOLQLHNEH]RHNHQZHHUJHJHYHQ+HWNDQYyyUNRPHQGDWHHQSHUVRRQPHHUGHUHNHUHQSHUMDDU YRRUKHWHHUVWRSHHQSROLNOLQLHNNRPWQDPHOLMNELMYHUVFKLOOHQGHSROLNOLQLHNHQ
Tabel 5.26: Aantal personen en aantal uren huishoudelijke hulp in natura binnen de Wmo-zorg in 2007 per gemeente in Midden-Holland (Bron: CAK 2007, gegevens bewerkt door RIVM). DDQWDOSHUVRQHQ :PR
DDQWDOSHUVRQHQ SHU LQZRQHUV
XUHQ:PR
XUHQSHU LQZRQHU
%HUJDPEDFKW
%RGHJUDYHQ
*HPHHQWH
%RVNRRS
XUHQSHU FOLsQW
0RRUGUHFKW
1HGHUOHN
1LHXZHUNHUNDDQGHQ,-VVHO
2XGHUNHUN
5HHXZLMN
6FKRRQKRYHQ
9OLVW
:DGGLQ[YHHQ
=HYHQKXL]HQ0RHUNDSHOOH
*RXGD
0LGGHQ+ROODQG
dat mensen die zelf huishoudelijke hulp bekostigen, of dit uit een PGB doen, niet in deze tabel zijn opgenomen. De verhouding tussen het aantal personen dat volgens het CAK huishoudelijke hulp ontvangt en het werkelijke aantal personen dat huishoudelijke hulp ontvangt, kan dus verschillen per gemeente. Daarnaast kan de toewijzing van bepaalde voorzieningen of hulp verschillen per gemeente, omdat gemeenten veel ruimte hebben om zelf regels op te stellen voor de uitvoering van de Wmo-zorg. De gegevens tussen gemeenten zijn daarom niet één op één vergelijkbaar met elkaar en met het landelijk
169
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 5.27: Aantal personen en aantal uren zorg zonder verblijf in natura in 2007 per gemeente in Midden-Holland (Bron: CAK 2007, gegevens bewerkt door het RIVM). DDQWDOSHUVRQHQ =]9
DDQWDOSHUVRQHQ SHU LQZRQHUV
XUHQ=]9
XUHQSHU LQZRQHU
XUHQSHU FOLsQW
%HUJDPEDFKW
%RGHJUDYHQ
%RVNRRS
*HPHHQWH
*RXGD
0RRUGUHFKW
1HGHUOHN
1LHXZHUNHUNDDQGHQ,-VVHO
2XGHUNHUN
5HHXZLMN
6FKRRQKRYHQ
9OLVW
:DGGLQ[YHHQ
=HYHQKXL]HQ0RHUNDSHOOH
0LGGHQ+ROODQG =]9=RUJ]RQGHU9HUEOLMI
gemiddelde als het om het zorggebruik gaat. Ook is niet aan te geven of het zorggebruik in een gemeente significant hoger of lager is dan in heel Midden-Holland. Ook gebruik zorg zonder verblijf niet goed vergelijkbaar voor gemeenten In tabel 5.27 is het aantal personen te zien dat in 2007 zorg zonder verblijf door middel van zorg in natura ontving en daarvoor een eigen bijdrage betaalde. Personen die deze zorg zelf bekostigen, of dit uit een PGB doen, zijn niet weergegeven in deze tabel. Bij de vergelijking van de gegevens per gemeente moet daarom dezelfde kanttekening als bij de Wmo-zorg gemaakt worden. De verhouding tussen het aantal personen dat volgens het CAK zorg ontvangt en het werkelijke aantal personen dat zorg ontvangt, kan verschillen per gemeente. De gegevens tussen gemeenten zijn dus niet één op één vergelijkbaar met elkaar en met het landelijk gemiddelde als het om zorg zonder verblijf gaat. Ook is niet aan te geven of het zorggebruik in een gemeente significant hoger of lager is dan in heel Midden-Holland. Relatief grootste capaciteit verzorgings- en verpleeghuizen in ZevenhuizenMoerkapelle, kleinste in Bodegraven en Nieuwerkerk aan den IJssel Het aantal plaatsen in verpleeg- en verzorgingshuizen per 1.000 inwoners van 65 jaar en ouder varieert sterk per gemeente in Midden-Holland (tabel 5.28). Bodegraven en Nieuwerkerk aan den IJssel zijn met 26 plaatsen per 1.000 65-plussers de gemeenten met de kleinste capaciteit. De gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle heeft 105 plaatsen per 1.000 65-plussers en heeft daarmee de grootste capaciteit.
170
P RE V E N T I E E N ZO RG I N M I DDE N - H O L L A N D
Tabel 5.28: Capaciteit verzorgings- en verpleeghuizen in 2009 per gemeente in Midden-Holland (Bron: Deuning, 2009d op www.zorgatlas.nl). *HPHHQWH
DDQWDOYHU]RUJLQJVHQ YHUSOHHJKXL]HQ
DDQWDOEHGGHQ FDSDFLWHLW
DDQWDOEHGGHQ SHUSOXVVHUV
%HUJDPEDFKW
%RGHJUDYHQ
%RVNRRS
*RXGD
0RRUGUHFKW
1HGHUOHN
1LHXZHUNHUNDDQGHQ,-VVHO
2XGHUNHUN
5HHXZLMN
6FKRRQKRYHQ
9OLVW
:DGGLQ[YHHQ
=HYHQKXL]HQ0RHUNDSHOOH
0LGGHQ+ROODQG
171
V ER SC H I L L E N I N G E ZO N DH E I D I N MI DDE N - H O L L A N D
6
Verschillen in gezondheid in Midden-Holland
Mensen met een lage ses hebben een minder gunstige gezondheidssituatie Net als elders in Nederland hebben inwoners van Midden-Holland met een lage sociaaleconomische status (ses) een minder gunstige gezondheidssituatie dan mensen met een hoge ses. Zowel de (ervaren) fysieke als psychische gezondheid is voor hen minder gunstig en ook overgewicht komt vaker voor bij mensen met een lage ses (57 versus 38%). Ook hebben inwoners van Midden-Holland met een lage ses minder gezonde leefgewoonten met betrekking tot roken (29% van de laagopgeleiden rookt, tegen 15% van de hoogopgeleiden), alcoholgebruik en voedingsgewoonten. De minder gunstige gezondheidssituatie lijkt ook te leiden tot een hoger zorggebruik. Vooral mensen met een laag inkomen bezoeken vaker de huisarts (40% in de afgelopen twee maanden, onder hoogopgeleiden is dit 29%) en gebruiken meer thuiszorg. Niet-westerse allochtonen zijn kwetsbaar als het om gezondheid gaat Ook in Midden-Holland vormen niet-westerse allochtonen een kwetsbare groep als het gaat om gezondheid. Zo hebben zij een minder goede (ervaren) fysieke en psychische gezondheid. Dit hoeft niet direct het gevolg te zijn van een minder gezonde leefstijl. Op het gebied van roken, alcoholgebruik en consumptie van groente/fruit doen niet-westerse allochtonen het beter dan autochtonen in Midden-Holland. Wel hebben niet-westerse allochtonen vaker overgewicht (57 tegen 44% onder autochtonen) en sporten zij minder vaak. Landelijk is bekend dat niet-westerse allochtonen vaker de huisarts bezoeken en dat zij meer gebruik maken van informele zorg. In Midden-Holland zijn deze verschillen vooralsnog niet gevonden. Religie beïnvloedt gezondheid van inwoners van Midden-Holland Hoewel de gezondheidssituatie van inwoners met een protestants-christelijke achtergrond in Midden-Holland vergelijkbaar is met die van de overige inwoners, is deze groep wel kwetsbaar voor uitbraak van infectieziekten. Dit komt door de lagere vaccinatiegraad; in enkele gemeenten in Midden-Holland is de vaccinatiegraad lager dan vereist om grootschalige uitbraken te kunnen voorkomen. Meer inwoners van deze gemeenten laten hun kinderen, vooral op basis van religieuze motieven, niet vaccineren volgens het Rijksvaccinatieprogramma. Vergeleken met inwoners die niet religieus zijn, is het zelfgerapporteerde genotmiddeldengebruik onder protestants-christelijke, rooms-katholieke en islamitische inwoners van Midden-Holland lager.
In dit hoofdstuk wordt een aantal risicogroepen beschreven op het gebied van (on) gezondheid, leefstijl en zorggebruik. Een risicogroep is een deel van de populatie, waarbij is vastgesteld dat een risicofactor of een combinatie van risicofactoren vaker aanwezig is. Een risicofactor kan leiden tot een verhoogde kans op ongezondheid (Hoeymans et al., 2010). Subgroepen van de bevolking, zoals mensen met een lagere sociaaleconomische status, vormen bijvoorbeeld een risicogroep voor ongezondheid, onder andere doordat
173
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
ongezond gedrag relatief vaker voorkomt. Dit betekent niet dat alle individuen met een lage sociaaleconomische status ongezonder zijn, maar op groepsniveau komt ongezondheid vaker voor. Deze informatie kan gebruikt worden bij het bepalen van preventief landelijk of lokaal beleid. In dit hoofdstuk komen verschillen naar sociaaleconomische status, etniciteit en religie aan bod. Verschillen tussen groepen zijn alleen benoemd indien er sprake is van statistische significantie; dit betekent dat de kans op verschillen door toeval kleiner is dan 5% (zie paragraaf 1.3). In de landelijke VTV (Hoeymans et al., 2010) wordt benadrukt dat gezondheidsverschillen tussen bijvoorbeeld groepen met een verschillende sociaaleconomische status in Nederland onverminderd groot zijn. Dit betekent dat kwetsbare groepen op het gebied van gezondheid een belangrijke doelgroep zijn voor het ontwikkelen van gezondheidsbeleid en preventieve maatregelen.
6.1
Sociaaleconomische status
In Nederland bestaan verschillen in gezondheid naar sociaaleconomische status (ses). Indicatoren voor sociaaleconomische status zijn opleiding, inkomen en beroepsniveau. Mensen met een lagere ses hebben doorgaans een minder goede gezondheid dan mensen met een hogere ses. Deze verschillen in gezondheid tussen mensen met een lage en een hoge ses worden sociaaleconomische gezondheidsverschillen (segv) genoemd. Achter de oorzaken van segv kunnen twee mechanismen liggen. Zo kan een slechte gezondheid een negatief effect hebben op opleiding en werk. Dergelijke selectieprocessen nemen vermoedelijk maar een klein deel van het verband tussen ses en gezondheid voor hun rekening. Een lage ses leidt eerder via tussenliggende factoren tot een slechtere gezondheid. Deze factoren zijn risicofactoren voor ziekte en sterfte en komen vaker voor bij mensen met een lagere ses, zoals bijvoorbeeld een relatief ongezondere leefstijl en minder gunstige werk- en woonomstandigheden (Verweij, 2008). Opleiding en inkomen, beide indicatoren voor sociaaleconomische status, hangen met elkaar samen. Mensen met een hogere opleiding hebben vaker ook een hoger inkomen. Onder volwassenen tot en met 64 jaar in Midden-Holland heeft 17% van de mensen met een lage opleiding moeite om rond te komen van het inkomen, onder mensen met een hoge opleiding is dit 11%. Ook bij ouderen is dit verschil zichtbaar; van de ouderen met een lage opleiding is 28% volledig afhankelijk van de AOW, onder ouderen met een middelbaar opleidingsniveau is dit 8% en onder ouderen met een hoge opleiding 2% (GGD HM, 2009). Opleiding en inkomen blijken afzonderlijk van elkaar effect te hebben op de gezondheidssituatie. Daarom worden in deze paragraaf zowel de verschillen weergegeven tussen mensen met een hoge opleiding en mensen met een lage opleiding als de verschillen tussen mensen met een hoog inkomen en een laag inkomen.
174
V ER SC H I L L E N I N G E ZO N DH E I D I N MI DDE N - H O L L A N D
In Midden-Holland is ruim een derde van de volwassenen tot en met 64 jaar laag opgeleid De gegevens in deze paragraaf over segv in Midden-Holland komen uit de Gezondheidsmonitor van de GGD (GGD HM, 2006, 2008 en 2009). Daarbij is het opleidingsniveau van jongeren van 12 tot en met 18 jaar in Midden-Holland onderverdeeld in twee groepen: lager opgeleid (43% van de jongeren) en hoger opgeleid (57%). Onder laagopgeleiden vallen de jongeren die het vmbo en mbo volgen, onder hoogopgeleiden vallen de jongeren die havo/vwo en hbo/universiteit doen (tabel 6.1). Bij volwassenen tot en met 64 jaar en ouderen is het opleidingsniveau verdeeld in drie groepen: laag opgeleid: lager onderwijs/mavo/lbo; middelbaar opgeleid: havo/vwo/mbo; hoog opgeleid: hbo/wo. In dit hoofdstuk zijn de laagopgeleide volwassenen en ouderen vergeleken met de hoogopgeleiden (en niet met de volwassen en ouderen met een middelbaar opleidingsniveau). Ook is er onderscheid gemaakt tussen kinderen van 4 tot en met 12 jaar uit een gezin met een lage ses, middelbare ses en hoge ses, gebaseerd op de hoogst voltooide opleiding van (één van) de ouders (tabel 6.1). Van de volwassenen tot en met 64 jaar heeft 16% moeite met rondkomen Inkomen is bij de Gezondheidsmonitor Midden-Holland niet nagevraagd, maar wel of volwassenen tot en met 64 jaar moeite hebben met rondkomen en, of ouderen alleen AOW als inkomen ontvangen (zie ook paragraaf 2.2). Van de volwassenen heeft 16% moeite met het rondkomen van het inkomen en 22% van de ouderen heeft een (gezamenlijk) inkomen wat alleen bestaat uit AOW. Mensen met een hoge ses leven langer De levensverwachting in Nederland neemt toe met de sociaaleconomische status (gemeten via opleiding). Iemand met alleen basisonderwijs leeft ongeveer zeven jaar korter dan iemand met een hbo- of universitaire opleiding. Het gemiddelde verschil tussen hoog- en laagopgeleide mannen en vrouwen in het aantal jaren dat in minder goede gezondheid wordt doorgebracht, is maar liefst zeventien jaar. Deze sociaaleconomische verschillen in levensverwachting zijn de afgelopen tien jaar niet groter of kleiner geworden. In Nederland geven laagopgeleiden vaker aan hun gezondheid als minder goed te ervaren dan hoogopgeleiden. Ook geven zij vaker aan dat ze een specifieke ziekte hebben (Hoeymans et al, 2010). Ook in Midden-Holland hebben mensen met een lage ses een minder goede gezondheid Net als in Nederland bestaan er in Midden-Holland sociaaleconomische gezondheidsverschillen (segv) (GGD HM 2006, 2008 en 2009). Laagopgeleiden (alle leeftijdscategorieën) beoordelen bijvoorbeeld de gezondheid vaker negatief en zijn psychisch ongezonder.
175
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 6.1: Percentage mensen met lage, middelbare en hoge opleiding in Midden-Holland, op basis van zelfrapportage (Bronnen: GGD HM, 2006, 2008 en 2009). +RRJVWYROWRRLGHRSOHLGLQJ
RXGHUVYDQNLQGHUHQ MDDU
MRQJHUHQ MDDU
YROZDVVHQHQ MDDU
RXGHUHQ SOXV
/DDJ
0LGGHOEDDU
+RRJ
MRQJHUHQ]LMQRSJHGHHOGLQWZHHJURHSHQODDJRSJHOHLGHQHQKRRJRSJHOHLGHQ
Ook volwassenen tot en met 64 jaar in Midden-Holland die moeite hebben met rondkomen ervaren de eigen gezondheid vaker als matig tot slecht dan volwassenen die geen moeite hebben met rondkomen (17 versus 8%). Ook hebben volwassenen die moeite hebben met rondkomen vaker een matig tot hoog risico op een angststoornis of depressie (61 tegen 29%). Eenzaamheid komt vaker voor bij laagopgeleide volwassenen tot en met 64 jaar (41% is matig tot zeer ernstig eenzaam) dan bij hoogopgeleiden (30%). Ouderen die alleen AOW ontvangen, beoordelen de eigen gezondheid vaker als matig tot slecht (37 vergeleken met 23% onder ouderen die meer dan alleen AOW ontvangen) en hebben vaker een matig tot hoog risico op een angststoornis of depressie (47 tegen 35%). Ook hebben ouderen met een laag inkomen vaker het gevoel te weinig regie te hebben over het eigen leven (17%) dan ouderen met een hoger inkomen (10%). Ouderen met een lage opleiding en ouderen met een lager inkomen hebben vaker moeite met zien, bewegen en activiteiten van het dagelijkse leven dan hoogopgeleide ouderen (35 versus 17%) en ouderen met een hoger inkomen (43 versus 27%). Tot slot hebben laagopgeleide ouderen vaker minstens één chronische aandoening dan hun hoogopgeleide leeftijdsgenoten (82 versus 75%). Ook laagopgeleide jongeren hebben vaker minstens één chronische aandoening dan hun hoogopgeleide leeftijdsgenoten (41 versus 38%). Verder lopen laagopgeleide jongeren (12 tot en met 18 jaar) een groter risico op psychosociale problemen dan hoogopgeleide jongeren (14 versus 9%). Ook jonge kinderen van 4 tot en met 12 jaar met laagopgeleide ouders lopen een groter risico op psychosociale problemen. Gedragsproblemen, hyperactiviteit/aandachtstekort en problemen in de omgang met leeftijdsgenoten komen bij deze groepen vaker voor (figuur 6.1). Het percentage multiprobleemkinderen is eveneens hoger onder kinderen met laagopgeleide ouders. Deze kinderen hebben zowel psychosociale problemen als problemen met betrekking tot het functioneren op school. Ingrijpende gebeurtenissen binnen de gezinssituatie (verhuizing, geboorte, scheiding, sterfte, ziekte, conflicten et cetera) komen even vaak voor bij gezinnen met laagopgeleide ouders als bij gezinnen met hoogopgeleide ouders, maar meer gezinnen met laagopgeleide ouders ervaren daar nog problemen mee op het moment van het onderzoek.
176
V ER SC H I L L E N I N G E ZO N DH E I D I N MI DDE N - H O L L A N D
HPRWLRQHHO
JHGUDJ
K\SHUDFWLYLWHLW DDQGDFKWVWHNRUW RPJDQJPHW OHHIWLMGVJHQRWHQ
SURVRFLDDOJHGUDJ
WRWDDO6'4
SHUFHQWDJHPHWYHUKRRJGULVLFR KRJHURSJHOHLG
ODJHURSJHOHLG
Figuur 6.1: Risicoscore op de subschalen van de SDQ en de totale SDQ naar opleidingsniveau voor jongeren van 12 tot en met 18 jaar. Met de SDQ (Strength and Difficulties Questionnaire) kunnen jongeren gesignaleerd worden met een risico op bepaalde psychosociale problemen (hoofdstuk 3) (Bron: GGD HM, 2008).
Laagopgeleiden hebben ongezondere leefgewoonten Inwoners van Midden-Holland met een lage opleiding vertonen vaker ongezond gedrag dan inwoners met een hoge opleiding (zie tabel 6.2) (GGD HM 2006, 2008 en 2009). Dit geldt voor de meeste leefstijlfactoren zoals roken, ongezond alcoholgebruik en voedingsgewoonten. Zo rookt bijvoorbeeld 29% van de laagopgeleide volwassenen tot en met 64 jaar in vergelijking met 15% van de hoogopgeleide volwassenen. Ook komt overwicht vaker voor onder laagopgeleide volwassenen tot en met 64 jaar (57 vergeleken met 38% onder hoogopgeleiden). Ook jonge kinderen (4 tot en met 12 jaar) met laagopgeleide ouders hebben een groter risico op overgewicht dan kinderen met hoogopgeleide ouders. Een uitzondering is de mate van bewegen. Laagopgeleide jongeren tot en met 18 jaar en volwassenen tot en met 64 jaar voldoen vaker aan de beweegnorm dan hoogopgeleide jongeren (20 versus 17%) en volwassenen (60 versus 43%). Dit is in tegenspraak met het landelijk beeld dat laagopgeleiden minder bewegen (Hoeymans et al., 2010). Wel is in Midden-Holland te zien dat laagopgeleide ouderen minder vaak aan de beweegnorm voldoen, vergeleken met hoogopgeleide ouderen (62 versus 68%) en dat laagopgeleide volwassenen tot en met 64 jaar en ouderen minder vaak wekelijks sporten dan hoogopgeleide volwassenen (41 versus 58%) en ouderen (28 versus 43%). Laagopgeleide jongeren in Midden-Holland doen vaker aan binge drinken (41%) dan hoogopgeleide jongeren (27%). Ook landelijk is te zien dat binge drinken op het vmbo-b vaker voorkomt dan op alle andere schoolniveaus (Monshouwer et al., 2008).
177
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 6.2: Verschillen in leefstijl naar opleiding en inkomen in Midden-Holland (Bronnen: GGD HM, 2008 en 2009).
/HHIVWLMOIDFWRU
ODDJ RSJHOHLG MDDU
ODDJ RSJHOHLG MDDU
ODDJ RSJHOHLG SOXV
PRHLWHPHW URQGNRPHQ MDDU
DOOHHQ $2: SOXV
2YHUJHZLFKW
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
9ROGRHQDDQEHZHHJQRUP
JXQVWLJHU
JXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
RQJXQVWLJHU
:HNHOLMNVVSRUWHQ
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
2QWELMWPLQVWHQVNHHUSHUZHHN
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
(HWYROGRHQGHIUXLWMRQJHUHQ GDJHOLMNVYROZDVVHQHQ YROGRHWDDQIUXLWQRUP
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
RQJXQVWLJHU
(HWYROGRHQGHJURHQWHMRQJHUHQ GDJHOLMNVYROZDVVHQHQ YROGRHWDDQJURHQWHQRUP
RQJXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
%LQJHGULQNHQ
RQJXQVWLJHU
2YHUPDWLJDOFRKROJHEUXLN
RQJXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
=ZDDUGULQNHQ
RQJXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
9ROGRHWDDQQRUPYHUDQWZRRUG DOFRKROJHEUXLN
RQJXQVWLJHU
JXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
JXQVWLJHU
5RNHQ
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
RQJXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
*HEUXLNFDQQDELV
JHHQYHUVFKLO
JHHQJHJHYHQV
/DDJRSJHOHLGHQYHUVXVKRRJRSJHOHLGHQPRHLWHPHWURQGNRPHQYHUVXVJHHQPRHLWHPHWURQGNRPHQDOOHHQ$2:YHUVXVPHHU GDQDOOHHQ$2: 2QGHUYROZDVVHQHQRXGHUHQGLHDOFRKROGULQNHQ 2YHUPDWLJDOFRKROJHEUXLNPDQJHPLGGHOG!JOD]HQZHHNYURXZ!JOD]HQZHHN =ZDDUGULQNHQPDQJOD]HQRSPLQVWHQVGDJZHHNYURXZJOD]HQRSPLQVWHQVGDJZHHN 9ROGRHQDDQQRUPYHUDQWZRRUGDOFRKROJHEUXLNPDQJOD]HQSHUZHHNJOD]HQSHUGDJHQGDJHQSHUZHHN YURXZJOD]HQSHUZHHNJOD]HQSHUGDJHQGDJHQSHUZHHN
Volwassenen tot en met 64 jaar in Midden-Holland die moeite hebben met rondkomen hebben vaker ongezonde voedingsgewoonten. Ook hebben zij vaker te kampen met overgewicht dan volwassenen die geen moeite hebben om rond te komen (54 versus 44%). Daarnaast rookt deze groep volwassenen vaker (37%) dan volwassenen die geen moeite hebben met rondkomen (21%). Ouderen die afhankelijk zijn van de AOW voldoen vaker aan de norm verantwoord alcoholgebruik (59%) dan ouderen met een inkomen dat bestaat uit meer dan de AOW (49%). Wel voldoen deze ouderen minder vaak aan de beweegnorm (58%) en minder ouderen met alleen AOW sporten wekelijks (26%) dan ouderen met een hoger inkomen (65% voldoet aan de beweegnorm en 34% sport wekelijks). Sociaaleconomische gezondheidsverschillen leiden tot verschillen in zorggebruik Sociaaleconomische gezondheidsverschillen leiden ook tot verschillen in zorggebruik. In Midden-Holland ontvangen laagopgeleide ouderen bijvoorbeeld vaker thuiszorg, maar zij gaan minder vaak naar de tandarts (tabel 6.3) (GGD HM, 2009).
178
V ER SC H I L L E N I N G E ZO N DH E I D I N MI DDE N - H O L L A N D
Tabel 6.3: Zorggebruik onder volwassenen en ouderen naar opleiding en inkomen in de regio Midden-Holland (Bron: GGD HM, 2009).
9RRU]LFK]HOIFRQWDFWJHKDGPHW
ODDJ RSJHOHLG MDDU
ODDJ RSJHOHLG SOXV
PRHLWHPHW URQGNRPHQ MDDU
DOOHHQ $2: SOXV
+XLVDUWVLQGHDIJHORSHQPDDQGHQ
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
YDNHU
YDNHU
+XLVDUWV
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
7DQGDUWV
JHHQYHUVFKLO
PLQGHUYDDN
PLQGHUYDDN
PLQGHUYDDN
0HGLVFKVSHFLDOLVW
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
3DUDPHGLFL
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
YDNHU
**=RIPDDWVFKDSSHOLMNZHUN
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
YDNHU
JHHQYHUVFKLO
7KXLV]RUJ
JHHQYHUVFKLO
YDNHU
YDNHU
YDNHU
0DQWHO]RUJ
JHHQYHUVFKLO
YDNHU
,QGHDIJHORSHQPDDQGHQ
JHHQJHJHYHQV
/DDJRSJHOHLGHQYHUVXVKRRJRSJHOHLGHQPRHLWHPHWURQGNRPHQYHUVXVJHHQPRHLWHPHWURQGNRPHQDOOHHQ$2:YHUVXVPHHU GDQDOOHHQ$2: 3DUDPHGLFLGLsWLVWHUJRWKHUDSHXWI\VLRWKHUDSHXWORJRSHGLVWRHIHQWKHUDSHXW&HVDU0HQVHQGLHFN
Bij zorggebruik lijkt inkomen meer van invloed te zijn dan het opleidingsniveau, dit in tegenstelling tot de leefstijl waar ook het opleidingsniveau een belangrijke factor vormt (tabel 6.2 en 6.3). Zo bezoeken volwassenen tot en met 64 jaar uit Midden-Holland die moeite hebben met rondkomen vaker de huisarts (40% in de afgelopen twee maanden) dan volwassenen die hier geen moeite mee hebben (29%). Een kleiner verschil is bij ouderen te zien; meer dan de helft van de ouderen die alleen AOW ontvangen heeft de afgelopen twee maanden contact gehad met de huisarts (52%), onder de andere ouderen is dit 46%. Ook ontvangen deze groepen vaker thuiszorg. Verder ontvangen volwassenen die moeite hebben rond te komen vaker zorg van een GGZ-instelling of van maatschappelijk werk en krijgen ouderen die volledig afhankelijk zijn van AOW vaker paramedische zorg en mantelzorg. Het tandartsbezoek ligt lager onder volwassenen die moeite hebben met rondkomen en ouderen met alleen AOW dan de overige volwassenen (75 versus 84%) en ouderen (38 versus 54%) (tabel 6.3) (GGD HM, 2009). Zogenaamde ‘kwetsbare ouderen’ (tekstblok 6.1), bijvoorbeeld alleenstaande ouderen met een laag inkomen en een slechte gezondheid, verdienen extra aandacht. Zij maken meer gebruik van gezondheidszorg. Ook landelijk is te zien dat mensen met een laag inkomen of een lage opleiding vaker een huisarts, GGZ-instelling of maatschappelijk werk bezoeken. Daarnaast gebruiken zij vaker medicijnen op recept en worden zij vaker opgenomen in een ziekenhuis. Het hogere zorggebruik bij mensen met een lage ses wordt bijna volledig verklaard door verschillen in de gezondheid. In Nederland wordt meer zorggebruik door mensen met een hogere ses alleen waargenomen voor alternatieve geneeswijzen. Het gebruik van medicijnen zonder recept en tandartsenzorg in Nederland, vormen van zorg die buiten het basispakket of de AWBZ vallen, is niet hoger bij volwassen met een lage ses (Kunst et al., 2007).
179
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
6.2
Etnische herkomst
In Nederland worden ook gezondheidsverschillen waargenomen tussen westerse en niet-westerse allochtone en autochtone Nederlanders. De gezondheidstoestand van allochtonen is over het algemeen minder goed dan die van autochtone Nederlanders (Van der Lucht & Foets, 2008). Mensen van allochtone herkomst beoordelen hun gezondheid vaker als slecht en rapporteren vaker beperkingen dan autochtonen. Dit laatste verschil is deels te verklaren door een gemiddeld lagere sociaaleconomische status van allochtonen (Hoeymans et al., 2010). Daarnaast komen zuigelingensterfte en perinatale sterfte bij de vier grootste allochtone groepen in Nederland vaker voor (Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen) dan onder autochtonen. Er bestaan echter ook uitzonderingen waarbij allochtonen goed scoren op gezondheidskenmerken, de totale sterfte ligt bijvoorbeeld vooral onder Marokkaanse mannen vanaf veertig jaar lager (Van der Lucht & Foets, 2008). De gegevens in deze paragraaf over verschillen in gezondheid, leefstijl en zorggebruik tussen inwoners van Midden-Holland met verschillende etnische herkomst komen uit de Gezondheidsmonitor van de GGD (GGD HM, 2006, 2008 en 2009). Etniciteit is onderverdeeld in autochtoon, westers allochtoon en niet-westers allochtoon. In tabel 6.4 is weergegeven hoe groot de verschillende etnische groepen in de Gezondheidsmonitor van Midden-Holland zijn. Volgens het CBS was in 2009 6% van de totale bevolking in Midden-Holland van westers allochtone afkomst en 8% van niet-westers allochtone afkomst (zie paragraaf 2.1) (CBSStatLine). Binnen de Gezondheidsmonitor Midden-Holland is het aantal volwassenen tot en met 64 jaar en vooral het aantal ouderen van niet-westerse afkomst een stuk lager. Dit komt doordat niet-westerse volwassenen en ouderen minder goed responderen op de gezondheidsenquête. In verband met het kleine aantal niet-westers allochtone ouderen dat respondeert, zijn de gegevens niet meer representatief voor deze groep. In deze paragraaf worden dan ook geen verschillen beschreven tussen ouderen met een verschillende etnische herkomst. Met name niet-westerse allochtonen hebben een slechtere ervaren en psychische gezondheid Niet-westers allochtone volwassenen tot en met 64 jaar in Midden-Holland ervaren hun gezondheid vaker als matig tot slecht dan autochtone inwoners (21 versus 9%). Ook hebben zij vaker een matig tot hoog risico op psychische klachten (52 versus 33%). Verder voelen niet-westers (56%) en westers allochtone volwassenen (49%) zich vaker eenzaam dan autochtone volwassenen (32%) (GGD HM, 2009). Kinderen (4 tot en met 12 jaar) met een niet-westers allochtone achtergrond hebben vaker een minder goede ervaren gezondheid dan autochtone kinderen (16 versus 8%). Ook hebben zij vaker minimaal één allergie (30 versus 20%). Niet-westers (14%) en westers allochtone jongeren van 12 tot en met 18 jaar (17%) in Midden-Holland lopen vaker een risico op psychosociale problemen dan autochtone jongeren (10%). Hetzelfde
180
V ER SC H I L L E N I N G E ZO N DH E I D I N MI DDE N - H O L L A N D
Tabel 6.4: Percentage mensen behorende tot verschillende etnische groepen in Midden-Holland, op basis van zelfrapportage (Bronnen: GGD HM, 2006, 2008 en 2009). (WQLFLWHLW $XWRFKWRQHQ :HVWHUVHDOORFKWRQHQ 1LHWZHVWHUVHDOORFKWRQHQ
NLQGHUHQ MDDU
MRQJHUHQ MDDU
YROZDVVHQHQ MDDU
RXGHUHQ SOXV
geldt voor niet-westers allochtone kinderen van 4 tot en met 12 jaar (GGD HM, 2006 en 2008). Gedragsproblemen en problemen in de omgang met leeftijdsgenoten komen vaker voor onder deze groep kinderen. Hoewel in niet-westers allochtone gezinnen minder ingrijpende gebeurtenissen binnen de gezinssituatie (verhuizing, geboorte, sterfte, ziekte, conflicten, scheiding etc.) hebben plaatsgevonden, zijn het wel vaker de niet-westers allochtone gezinnen die daar nog problemen mee ervaren op het moment van het onderzoek. De factoren lage ses en etniciteit hangen met elkaar samen; zo komen veel kinderen met een niet-westerse etniciteit uit gezinnen met een lage ses. Uit de Monitor Jeugdgezondheid Midden-Holland blijkt echter dat beide factoren afzonderlijk van elkaar het risico op het ontwikkelen van psychosociale problemen verhogen (GGD HM, 2006). Niet-westerse allochtonen hebben vaker overgewicht, het alcoholgebruik is lager Niet-westerse allochtonen in Midden-Holland slaan vaker het ontbijt over dan autochtonen (tabel 6.5). Allochtone jongeren van westerse afkomst (38% dagelijks groente en 39% dagelijks fruit) en niet-westerse afkomst (43% dagelijks groente en 39% dagelijks fruit) eten wel vaker groente en fruit dan autochtone jongeren (33% dagelijks groente en 31% dagelijks fruit). Ook eet een hoger percentage Marokkaanse kinderen (4 tot en met 12 jaar) dagelijks fruit (GGD HM, 2006 en 2008). Niet-westers allochtone volwassenen tot en met 64 jaar sporten minder vaak wekelijks dan autochtonen (33 versus 50%). Landelijk is te zien dat niet-westerse allochtonen minder vaak aan de beweegnorm voldoen, maar voor de tweede generatie allochtonen geldt dit veel minder (Hoeymans et al., 2010). In Midden-Holland hebben niet-westerse allochtonen en jonge kinderen van Marokkaanse afkomst vaker overgewicht. Zo heeft 57% van de niet-westerse allochtone volwassenen tot en met 64 jaar overgewicht en 44% van de autochtone volwassenen. In Nederland is de prevalentie van overgewicht vooral onder Turkse en Marokkaanse volwassenen en kinderen hoger dan onder autochtonen (Hoeymans et al., 2010). Landelijk is het alcoholgebruik onder Marokkanen en Turken lager dan onder Nederlanders (Hoeymans et al., 2010). Ook in Midden-Holland hebben beduidend minder Marokkaanse kinderen op de basisschool wel eens alcohol gedronken (GGD HM, 2006). Daarnaast drinken minder niet-westers allochtone jongeren en volwassenen alcohol dan autochtone jongeren (26 versus 53%) en volwassenen (36 versus 87%) (tabel 6.5). Dit komt waarschijnlijk omdat een grote groep niet-westers allochtone inwoners van Midden-Holland moslim is en de islam alcohol drinken verbiedt. Binge drinken komt
181
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 6.5: Leefstijl naar etniciteit onder jongeren van 12 tot en met 18 jaar en volwassenen tot en met 64 jaar in Midden-Holland (Bronnen: GGD HM, 2008 en 2009).
/HHIVWLMOIDFWRU
ZHVWHUVH DOORFKWRQHQ MDDU
QLHWZHVWHUVH DOORFKWRQHQ MDDU
ZHVWHUVH DOORFKWRQHQ MDDU
QLHWZHVWHUVH DOORFKWRQHQ MDDU
2YHUJHZLFKW
JHHQYHUVFKLO
RQJXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
RQJXQVWLJHU
9ROGRHWDDQEHZHHJQRUP
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
:HNHOLMNVVSRUWHQ
JHHQYHUVFKLO
RQJXQVWLJHU
2QWELMWGDJHOLMNVPLQVWHQV NHHUSHUZHHN
JHHQYHUVFKLO
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
(HWYROGRHQGHIUXLWMRQJHUHQ GDJHOLMNVYROZDVVHQHQ YROGRHWDDQIUXLWQRUP
JXQVWLJHU
JXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
(HWYROGRHQGHJURHQWHMRQJHUHQ GDJHOLMNVYROZDVVHQHQ YROGRHWDDQJURHQWHQRUP
JXQVWLJHU
JXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
*HEUXLNDOFRKRO
JHHQYHUVFKLO
JXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
JXQVWLJHU
%LQJHGULQNHQJOD]HQ ELMppQJHOHJHQKHLG
RQJXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
2YHUPDWLJDOFRKROJHEUXLN
JHHQYHUVFKLO
=ZDDUGULQNHQ
JHHQYHUVFKLO
9ROGRHWDDQQRUPYHUDQWZRRUG DOFRKROJHEUXLN
JHHQYHUVFKLO
5RNHQ
RQJXQVWLJHU
JXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
*HEUXLNFDQQDELV
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
JHHQJHJHYHQV
WHQRS]LFKWHYDQDXWRFKWRQHQLQGH]HOIGHOHHIWLMGVJURHS 1LHWEHVFKLNEDDULQYHUEDQGPHWWHNOHLQHDDQWDOOHQQLHWZHVWHUVDOORFKWRQHUHVSRQGHQWHQ 2QGHUMRQJHUHQYROZDVVHQHQGLHDOFRKROGULQNHQ 2YHUPDWLJDOFRKROJHEUXLNPDQJHPLGGHOG!JOD]HQZHHNYURXZ!JOD]HQZHHN =ZDDUGULQNHQ]ZDDUGULQNHQPDQJOD]HQRSPLQVWHQVGDJZHHNYURXZJOD]HQRSPLQVWHQVGDJZHHN 9ROGRHQDDQQRUPYHUDQWZRRUGDOFRKROJHEUXLNPDQJOD]HQSHUZHHNJOD]HQSHUGDJHQGDJHQSHUZHHN YURXZJOD]HQSHUZHHNJOD]HQSHUGDJHQGDJHQSHUZHHN
echter even vaak voor onder drinkende niet-westers allochtone jongeren als onder autochtone jongeren, zoals ook landelijk te zien is (Hoeymans et al., 2010). Dit komt waarschijnlijk omdat vooral de niet-islamitische jongeren onder de niet-westers allochtone jongeren alcohol drinken. Niet-westers allochtone jongeren gebruiken niet alleen minder alcohol, maar roken ook minder dan autochtone en westers allochtone jongeren. Zorggebruik: allochtonen bezoeken vooral vaker de huisarts In vergelijking met autochtone Nederlanders bezoeken Turken, Surinamers en Antillianen in Nederland vaker de huisarts. De verschillen zijn het grootst onder mensen van 55 jaar en ouder; ook Marokkaanse 55-plussers bezoeken vaker de huisarts. Bij het gebruik van andere zorgvoorzieningen worden landelijk minder consistente en minder duidelijke verschillen gezien. Van sommige zorgvoorzieningen maken allochtonen juist minder gebruik. Marokkanen bezoeken bijvoorbeeld minder vaak een fysiotherapeut dan autochtonen. Het medicijngebruik en het gebruik van de thuiszorg ligt lager bij Turken en Marokkanen. Daarentegen komt informele zorg (door familie) met name bij deze groepen aanzienlijk vaker voor (Foets et al., 2009). Doordat onder andere de
182
V ER SC H I L L E N I N G E ZO N DH E I D I N MI DDE N - H O L L A N D
informele zorg onder allochtone ouderen groter is, is het gebruik van AWBZ-zorg lager. Onbekendheid met zorgmogelijkheden en taalbarrières kunnen hierbij een rol spelen (Sanderse & Verweij, 2009). In Midden-Holland zijn er geen verschillen gevonden voor het bezoek aan een huisarts of fysiotherapeut, het gebruik van thuiszorg en het geven van mantelzorg tussen allochtone en autochtone volwassenen tot en met 64 jaar (GGD HM, 2009).
6.3
Religie
Onder volwassenen van 18 jaar en ouder in Midden-Holland komen het protestantschristelijke geloof en het rooms-katholieke geloof het meeste voor (zie paragraaf 2.3). Ook onder jongeren komen deze twee geloofsovertuigingen het meest voor (GGD HM, 2008 en 2009). Meer mensen in Midden-Holland rekenen zich tot het protestantse geloof dan het rooms-katholieke geloof, in Nederland is dit andersom (CBS-StatLine). De gegevens in deze paragraaf over verschillen in vaccinatie, leefstijl en zorggebruik tussen verschillende religieuze groepen in Midden-Holland komen uit de Gezondheidsmonitor van de GGD (tabel 6.6). In Bergambacht, Ouderkerk, Reeuwijk en Vlist is de vaccinatiegraad laag Religieuze kenmerken zijn van invloed op gezondheid. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het verband religie-vaccinatie-gezondheid. In tegenstelling tot veel andere landen is in ons land niemand wettelijk verplicht zichzelf of zijn kind te laten vaccineren tegen welke ziekte dan ook. Vrijwel alle ouders laten het echter vrijwillig doen. Onderstaande kaart laat zien dat het percentage gevaccineerde zuigelingen in de meeste gemeenten hoger is dan 95% (figuur 6.2, rechts). Gemeenten met een vaccinatiepercentage lager dan 95% vinden we vooral in de zogenaamde ‘bible belt’ (Zwakhals & Van Lier, 2009). Dit is een gebied dat zich uitstrekt van de Zeeuwse eilanden via het Zuid-Hollandse en Utrechtse platteland naar Noord-Veluwe en de kop van Overijssel (Knippenberg et al., 1986; Knippenberg, 1992). Een gedeelte van Midden-Holland, waar relatief veel bevindelijk gereformeerden wonen, ligt in de ‘bible belt’. In de regio Midden-Holland was in de peiljaren 2005-2007 te zien dat in de gemeenten Bergambacht, Ouderkerk, Reeuwijk en Vlist het percentage (op tijd) gevaccineerde kinderen bij vrijwel alle vaccinaties lager ligt dan gemiddeld in Nederland. Vaak wordt in deze gemeenten het percentage van 90% gevaccineerden niet bereikt (GGD HM, Factsheet 11 Monitor Jeugdgezondheid, 2009). In deze gemeenten wordt de geloofsovertuiging als veel voorkomende reden genoemd voor het niet vaccineren. Ook in 2009 wordt de laagste vaccinatiegraad in Midden-Holland gerapporteerd voor de gemeenten Bergambacht, Ouderkerk, Reeuwijk en Vlist (Van Lier et al, 2009). In paragraaf 5.2 wordt uitgebreid ingegaan op de vaccinatiegraad in de gemeenten van Midden-Holland. Een aanwijzing dat het om regionale clustering van gelijkgestemden gaat, is het aantal stemmers op de kleine confessionele partijen. (Figuur 6.2, links laat het percentage SGP-
183
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 6.6: Percentage mensen met een religieuze achtergrond in Midden-Holland, op basis van zelfrapportage (Bronnen: GGD HM, 2008 en 2009). 5HOLJLH 3URWHVWDQWVFKULVWHOLMN 5RRPVNDWKROLHN
MRQJHUHQ MDDU
YROZDVVHQHQ MDDU
RXGHUHQ SOXV
,VODP
$QGHUHUHOLJLH
*HHQJHORRIVRYHUWXLJLQJ
6*3VWHPPHUV
%05YDFFLQDWLHJUDDGSHLOMDDU
3HUFHQWDJHYDQKHWDDQWDONLHVJHUHFKWLJGHQ
3HUFHQWDJH !
Figuur 6.2: Het percentage SGP-stemmers 2006 versus de BMR-vaccinatiegraad zuigelingen, peiljaar 2008 (Bron: www.zorgatlas.nl).
stemmers per gemeente zien.) In deze kringen bestaat weerstand tegen de (volledige) uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma. Niet-gevaccineerden zijn niet alleen geografisch maar ook sociaal-demografisch geclusterd. Dat wil zeggen dat het sociale leven (kerk, school, werk en ontspanning) zich grotendeels binnen eenzelfde groep afspeelt met een sterke mate van onderling contact. Juist doordat mensen die niet gevaccineerd zijn regionaal en ook sociaal-demografisch geclusterd zijn, kunnen epidemieën ontstaan (Zwakhals & Van Lier, 2009). De epidemie van rodehond in 2004 is hier een voorbeeld van. In Twente is deze epidemie begonnen en heeft zich uitgebreid naar andere regio’s. Opvallend hierbij is dat deze uitbreiding in het bijzonder richting de ‘bible belt’ is geweest (Giesbers & Hahné, 2008).
184
V ER SC H I L L E N I N G E ZO N DH E I D I N MI DDE N - H O L L A N D
DOFRKRO
URNHQ
FDQQDELV
JHHQ
LVODP
SURWHVWDQWVFKULVWHOLMN
URRPVNDWKROLHN
Figuur 6.3: Genotmiddelengebruik (alcohol en cannabis in de afgelopen maand en nu roken) naar geloofsovertuiging onder jongeren van 12 tot en met 18 jaar in Midden-Holland (GGD HM, 2008).
Het genotmiddelengebruik is lager onder religieuze inwoners van Midden-Holland Matigheid, veel werken en weinig genieten wordt van oudsher gerelateerd aan de protestantse traditie die sterk door Calvijn is beïnvloed. In Nederland is onderzocht of er bij protestanten nog steeds vormen van sober gedrag zijn terug te vinden. Landelijk is duidelijk te zien dat mensen die het protestants-christelijke geloof aanhangen minder vaak aangeven dat zij roken of zwaar drinken (CBS, 2009c). Ook in Midden-Holland zijn er verschillen te zien op het gebied van genotmiddelengebruik tussen inwoners met een geloofsovertuiging en zonder geloofsovertuiging. Het zelfgerapporteerde genotmiddeldengebruik is onder protestants-christelijke en rooms-katholieke inwoners van Midden-Holland lager dan inwoners zonder geloofsovertuiging (GGD HM, 2008 en 2009). Zo rookt 19% van de volwassenen tot en met 64 jaar met een rooms-katholieke of een protestants-christelijke achtergond. Onder niet gelovigen rookt 25%. Daarnaast gebruiken protestants-christelijke jongeren minder vaak cannabis en alcohol (figuur 6.3). Onder moslimjongeren is het gebruik van genotmiddelen het laagst (GGD HM, 2008). Protestants-christelijke en rooms-katholieke volwassenen tot en met 64 jaar drinken ook minder vaak alcohol dan volwassenen zonder geloofsovertuiging. Bovendien komt zwaar drinken bij deze volwassenen minder vaak voor (9% onder rooms-katholieken, 8% onder protestants-christelijken en 14% onder niet-gelovige volwassenen). Ouderen met deze geloofsovertuigingen voldoen vaker aan de norm verantwoord alcoholgebruik en zij drinken minder vaak overmatig (rooms-katholieke ouderen 8%, protestantschristelijke ouderen 6% en niet-gelovige ouderen 12%).
185
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Protestants-christelijke jongeren van 12 tot en met 18 jaar rapporteren dat zij minder ervaring hebben met geslachtsgemeenschap dan jongeren zonder geloofsovertuiging (12 versus 28%). De protestants-christelijke jeugd mét ervaring geeft echter vaker aan nooit een condoom te hebben gebruikt bij geslachtsgemeenschap (21%) en geen anticonceptie te hebben gebruikt bij de laatste keer (18%) dan jongeren zonder geloofsovertuiging (respectievelijk 10 en 7%) (GGD HM, 2008). Protestants-christelijken in Midden-Holland geven en krijgen vaker mantelzorg Protestants-christelijke volwassenen tot en met 64 jaar in Midden-Holland geven vaker mantelzorg (21% in 2009) dan volwassenen die geen geloof aanhangen (13% in 2009). De protestants-christelijke (11%) en rooms-katholieke ouderen (10%) hebben vaker mantelzorg gekregen in het afgelopen jaar dan ouderen zonder geloofsovertuiging (6%) (GGD HM, 2009). Ook landelijk zijn er verschillen te zien in maatschappelijke inzet tussen mensen die zich aansluiten bij een religieuze gemeenschap en mensen die dat niet doen. Kerken zijn sociale milieus, waarin mensen elkaar ontmoeten en gezamenlijk activiteiten ondernemen. Dit gebeurt bij kerkdiensten, maar ook in verschillende groepen, zoals koren en clubs. Juist die groepen blijken van belang bij maatschappelijke participatie. Regelmatige kerkgangers zijn vaker actief in vrijwilligerswerk en informele hulp dan leden van de kerken die niet of nauwelijks aan het religieuze groepsleven deelnemen, en die weer vaker dan buitenkerkelijken (Schnabel et al., 2008).
Tekstblok 6.1: Kwetsbare ouderen Met de meerderheid van de ouderen in Nederland, en ook in Midden-Holland, gaat het goed. Zij voelen zich gezond, zijn betrokken bij de maatschappij en kunnen zich prima redden. Door de toegenomen levensverwachting en de gunstige ontwikkelingen in het opleidingsniveau en inkomen van ouderen zijn zij in staat lang sociaal actief te blijven. Toch zijn er ook kwetsbare ouderen die extra aandacht verdienen. Kwetsbaarheid wordt in dit geval omschreven als een hoge draaglast in combinatie met een lage draagkracht. Een hoge draaglast wil dan zeggen dat ouderen lichamelijke beperkingen of andere gezondheidsproblemen hebben, waaronder ook psychische klachten. Een lage draagkracht houdt in dat ouderen weinig hulpbronnen hebben zoals een partner die kan bijspringen of een goed inkomen om bijvoorbeeld zorg in te huren. Bij kwetsbare ouderen is de draaglast niet in balans met de draagkracht (De Klerk, 2004). Uit de Gezondheidsmonitor Ouderen (2009) van de GGD Hollands Midden blijkt dat 48% van de zelfstandig wonende 65-plussers in Midden-Holland een hoge draaglast heeft, doordat ze beperkt zijn door de lichamelijke gezondheid en/of beperkingen hebben in mobiliteit of bij het uitvoeren van dagelijkse handelingen. Daarnaast zijn het ouderen met psychische klachten of die het gevoel hebben weinig regie te hebben over het eigen leven (zie volgende alinea). Ruim vier van de tien ouderen heeft een lage draagkracht doordat zij alleenwonend zijn en/of alleen AOW als inkomen ontvangen (figuur 6.4) (GGD HM, 2009). Bijna een kwart van de zelfstandig wonende ouderen (23%) is kwetsbaar; zij hebben een hoge draaglast gecombineerd met een lage draagkracht. Deze ouderen maken vaker gebruik van zorg. Van de kwetsbare ouderen krijgt 31% hulp van een professionele zorgverlener (iemand van een zorginstelling, particulier bureau of een (betaalde) particulier), 23% krijgt mantelzorg en 6% maakt gebruik van dagopvang, dagverzorging of dagbehandeling (GGD HM, 2009). De Wmo biedt gemeenten mogelijkheden om de groep ouderen die het meest kwetsbaar is ter ondersteuning meer maatwerk te bieden.
186
V ER SC H I L L E N I N G E ZO N DH E I D I N MI DDE N - H O L L A N D
Twaalf procent van de ouderen in Midden-Holland heeft het gevoel te weinig regie over het leven te hebben Bijzonder kwetsbaar zijn personen die niet goed meer de regie over hun leven kunnen voeren. Regie over het eigen leven heeft te maken met het begrip beheersingsoriëntatie. Als de persoon zelf het gevoel heeft greep te hebben op de uitkomst van bepaalde levensgebeurtenissen, spreekt men over een interne beheersingsoriëntatie. Als men het gevoel heeft dat de omstandigheden je overkomen zonder dat men er zelf iets aan kan bijdragen, is sprake van een externe beheersingsoriëntatie. Behoud van regie over eigen leven bij ouderen is noodzakelijk om de zelfredzaamheid te bewaren en bij afnemende gezondheid en optredende beperkingen zich aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden (Schuijt-Lucassen & Deeg, 2006). Oorzaken van regieverlies kunnen heel divers zijn: psychische kwetsbaarheid of hulpeloosheid, een zeer hoge leeftijd (waardoor men wellicht niet meer de gang van zaken in de wereld volgt) of een wankele gezondheid, waardoor er geen tijd en energie meer resteren (De Klerk, 2004).
KRJHGUDDJODVW
ODJHGUDDJNUDFKW
NZHWVEDDU
Figuur 6.4: Percentage kwetsbare ouderen in Midden-Holland (GGD HM, 2009). Ruim één op de tien zelfstandig wonende 65-plussers (12%) in Midden-Holland heeft het gevoel te weinig regie over het eigen leven te hebben (GGD HM, 2009). Dit is vergelijkbaar met het landelijk percentage van 13% (Smulders et al., 2005). Vooral ouderen in Midden-Holland met een matig tot hoog risico op een angststoornis of depressie hebben vaker het gevoel te weinig regie te hebben over het eigen leven (25%). Daarnaast hebben ouderen die belemmerd zijn in het uitvoeren van dagelijkse bezigheden door hun lichamelijke gezondheid, ouderen waarbij het inkomen bestaat uit alleen AOW, 75-plussers, vrouwen en alleenstaande ouderen ook vaker het gevoel te weinig regie te hebben over het eigen leven (GGD HM, 2009). Meer dan een kwart van de kwetsbare ouderen heeft behoefte aan (meer) hulp Kwetsbare ouderen die onvoldoende of geen zorg ontvangen, vormen de meest zorgelijke groep ouderen (De Klerk, 2004). Van de zelfstandig wonende kwetsbare ouderen in MiddenHolland krijgt 54% geen mantelzorg, geen hulp van een professionele zorgverlener (iemand van een zorginstelling, particulier bureau of een (betaalde) particulier) en maakt ook geen gebruik van dagopvang, dagverzorging of dagbehandeling (GGD HM, 2009). Bijna drie op de tien (28%) kwetsbare ouderen hebben behoefte aan (meer) hulp vanwege hun gezondheid. De grootste behoefte bestaat uit hulp in de huishouding, gezelschap, troost en afleiding en begeleiding en/of vervoer (bij bezoek aan arts, kapper, et cetera) (GGD HM, 2009).
187
D E ROL VAN G E ME E N T E N I N L O K A A L G E ZO N DH E I DS B E L E I D
7
De rol van gemeenten in lokaal gezondheidsbeleid
Regierol gemeenten wordt steeds belangrijker Gemeenten zijn op basis van de Wet publieke gezondheid (Wpg) verantwoordelijk voor de publieke gezondheid in hun gemeente. Zij hebben een regierol op het vlak van collectieve preventie. Het lokale bestuur is in de positie om alle benodigde partijen aan tafel te krijgen. Zij kan zowel intern de regie voeren over verschillende gemeentelijke afdelingen als over gesubsidieerde organisaties en andere externe partijen. Om de gezondheid te verbeteren moet het preventiebeleid zich niet alleen richten op het individu, maar ook op zijn of haar omgeving. Er moet meer samenwerking en samenhang komen met andere beleidssectoren die kunnen bijdragen aan een gezonde sociale en fysieke omgeving. Het lokale bestuur kan hierop sturen. Integraal gezondheidsbeleid is nodig om gezondheidsachterstanden te verminderen De verschillen in gezondheid tussen hoog- en laagopgeleiden zijn zeer hardnekkig. Laagopgeleiden hebben vaak te maken met een opeenstapeling van ongunstige factoren, zoals bijvoorbeeld een slechte woning, ongunstige woonomgeving, geen of ongezond werk, schulden en als gevolg van dit alles meer zorgen. Deze factoren worden beïnvloed door verschillende beleidsterreinen. Het is dus belangrijk dat meerdere sectoren samen beleid maken om gezondheidswinst te boeken bij mensen met een lage sociaaleconomische status. Dit moet leiden tot een integrale aanpak. Zo noemt de landelijke VTV (2010) het voorbeeld van roken. Het roken onder hoogopgeleiden is afgenomen, maar om ook gedragsverandering bij laagopgeleiden te bereiken zijn specifieke doelgroepgerichte interventies nodig, waarin rekening wordt gehouden met maatschappelijke factoren. Publiek-private samenwerking is een variant van integraal gezondheidsbeleid. Het aantal activiteiten gericht op samenwerking met het bedrijfsleven is nog niet groot. Maar met de komst van programma’s als ‘Jongeren Op Gezond Gewicht’ (JOGG), waarbij publiek-private samenwerking één van de pijlers is, komt er wel meer aandacht voor deze vorm van samenwerking. Verbinden van preventie en zorg Gemeenten kunnen in de preventie- en zorgketen actief aansturen op een verdergaande afstemming en samenwerking tussen de preventieve en curatieve zorg. Huisartsen kennen hun patiënten, zien ze regelmatig en zouden actiever betrokken kunnen worden in het vroegtijdig opsporen en behandelen van risicofactoren en ziekten. Gemeenten weten waar en hoe zij risicogroepen kunnen benaderen en kunnen met huisartsen afspraken maken over de toeleiding naar de zorg. Het opnemen van geïndiceerde preventie in het basispakket, zoals het College voor zorgverzekeringen (CVZ) voor de speerpunten van VWS (overgewicht, roken, alcohol, diabetes en depressie) verduidelijkt heeft, zal naar verwachting leiden tot een toename in aanbod en bereik. Dit maakt een betere afstemming tussen preventie in de eerstelijnszorg en het lokale gezondheidsbeleid mogelijk en noodzakelijk.
189
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
7.1
Landelijke en gemeentelijke verantwoordelijkheden voor publieke gezondheid
Gemeenten zijn op basis van de Wpg (zie bijlage 2) verantwoordelijk voor de publieke gezondheid in hun gemeente. Vergeleken met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) geeft de Wpg gemeenten minder beleidsvrijheid en wordt het beleid meer landelijk vastgesteld. Het ministerie van VWS heeft op dit gebied dan ook een bepalende rol. Deze paragraaf beschrijft de verantwoordelijkheid van de (gemeentelijke) overheid op het gebied van de publieke gezondheid. Wat wordt er van gemeenten verwacht? Paragraaf 7.2 gaat vervolgens in op de vraag hoe daar in Midden-Holland aan wordt voldaan en welke knelpunten en verbeterpunten er zijn. Landelijke regie Het ministerie van VWS is verantwoordelijk voor het formuleren van beleidsdoelen voor collectieve preventie en het inzetten van instrumenten en actoren (spelers) om deze doelen te bereiken. Ook is VWS verantwoordelijk voor een doelgerichte, effectieve en doelmatige uitvoering van de taken. De coördinatie en aansturing wordt steeds meer landelijk georganiseerd. Hiertoe zijn de afgelopen jaren bij het RIVM vijf expertisecentra ingericht: het Centrum Infectieziektebestrijding, het Centrum Jeugdgezondheid, het Centrum voor Bevolkingsonderzoek, het Centrum voor Gezondheid en Milieu en het Centrum Gezond Leven1. De landelijke overheid zorgt ook voor kennisontwikkeling op het gebied van volksgezondheid en beleid (via onderzoeksprogramma’s van ZonMW) en voor actueel inzicht in de Nederlandse gezondheidstoestand (via het RIVM: www.nationaalkompas.nl; www.zorgatlas.nl; www.vtv2010.nl) (VWS, 2007; Busch, 2008). Wisselwerking tussen landelijke kaders en het lokale speelveld De wisselwerking tussen de landelijke kaders en het lokale speelveld krijgt vooral vorm via de preventiecyclus (zie figuur 1.1). Zo stelt het ministerie van VWS elke vier jaar de nationale prioriteiten voor preventie vast in een landelijke nota volksgezondheid. Mede op basis hiervan stellen gemeenten ook elke vier jaar hun beleid ten aanzien van de volksgezondheid vast in een lokale nota gezondheidsbeleid. Gemeenten moesten dit voor het eerst doen in 2003 en voor de tweede keer in 2007. In een recent wijzigingsvoorstel van de Wet publieke gezondheid wordt vastgehouden aan de gedachte dat gemeenten de speerpunten uit de landelijke nota volksgezondheid in acht nemen bij het formuleren van het lokale beleid (VNG, 2010). De termijn waarop gemeenten een nota moeten vaststellen wordt gesteld op maximaal twee jaar na het verschijnen van de landelijke nota. Gemeenten krijgen hierdoor meer flexibiliteit om de nota vast te stellen op een voor hen geschikt moment en kunnen zo een koppeling maken met
1
Het Centrum Gezond Leven (CGL) is een samenwerkingsverband van het RIVM en gezondheidsbevorderende organisaties. De website www.loketgezondleven.nl biedt toolkits voor publiekscommunicatie, interventies voor gezondheidsbevordering en instrumenten voor planmatig werken. Ook bevat de website informatie over gezondheid binnen bepaalde settings zoals school en wijk.
190
D E ROL VAN G E ME E N T E N I N L O K A A L G E ZO N DH E I DS B E L E I D
bijvoorbeeld de nota Wmo. Naar verwachting verschijnt de nieuwe landelijke nota eind 2010/begin 2011. Gemeentelijke taken Gemeenten zijn op basis van de Wpg (zie bijlage 2) verantwoordelijk voor de publieke gezondheid in hun gemeente. Zij hebben de taak om de gezondheid van hun inwoners te beschermen, te bewaken en te bevorderen. De Wpg bepaalt dat gemeenten een gemeentelijke of gemeenschappelijke gezondheidsdienst (GGD) in stand dienen te houden. Gemeenten laten hun wettelijke taken in de praktijk grotendeels uitvoeren door ‘hun’ GGD. Dit betreft onder andere infectieziektebestrijding, jeugdgezondheidszorg, medische milieukunde, technische hygiënezorg, openbare geestelijke gezondheidszorg, epidemiologie, beleid en gezondheidsbevordering. Daarnaast kan de GGD voor haar gemeenten specifieke taken uitvoeren. Gemeenten dienen niet alleen zorg te dragen voor de totstandkoming en de continuïteit van en de samenhang binnen de publieke gezondheidszorg, maar ook voor de afstemming ervan met de curatieve gezondheidszorg en de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen (GHOR). Nieuwe taken: preventieve ouderenzorg en prenatale voorlichting Sinds 1 juli 2010 zijn gemeenten ook verplicht tot het organiseren van preventieve maatregelen gericht op de gezondheid van 65-plussers (artikel 5a van de Wpg). Gemeenten dienen zich hierbij te baseren op de lokale behoeften van ouderen en een passend aanbod tot stand te brengen. Het gaat vooral om het koppelen van preventieve gezondheidszorg aan al bestaande initiatieven of voorzieningen zodat er een samenhangend geheel ontstaat op terreinen als wonen, welzijn en zorg. Bij het invullen van deze taak hebben gemeenten een grote beleidsvrijheid (Klink, 2009). Het ministerie van VWS heeft ook het voornemen om prenatale voorlichting als taak van de gemeente vast te leggen in de Wpg (tweede tranche). De middelen hiervoor maakten tot 2009 deel uit van de AWBZ (toen werd nog de term ‘prenatale zorg’ gebruikt, deze is dus inmiddels vervangen door ‘prenatale voorlichting’). Per 2009 worden de middelen echter verstrekt via de Brede Doeluitkering Centra voor Jeugd en Gezin (BDU CJG). Prenatale voorlichting is hiermee een gemeentelijke taak geworden. Met prenatale voorlichting worden aanstaande ouders geïnformeerd over zwangerschap, de bevalling en de periode daarna. Dit kan in verschillende vormen. Denk aan themabijeenkomsten (onder andere over borstvoeding), prenatale huisbezoeken, zwangerschapsgymnastiek, -cursussen en informatie via internet. In het voorstel tot wijziging van de Wpg (27-10-2009) wordt er vanuit gegaan dat gemeenten prenatale voorlichting aanbieden via het Centrum voor Jeugd en Gezin.
191
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Meer samenwerking tussen verschillende beleidsvelden nodig Veel mogelijkheden voor gezondheidswinst liggen buiten de directe invloedsfeer van de sector volksgezondheid. Een integrale aanpak is dan ook essentieel. Integraal gezondheidsbeleid is erop gericht verschillende factoren die van invloed zijn op gezondheid in samenhang aan te pakken. Het preventiebeleid was in de afgelopen jaren sterk gericht op de leefstijl van mensen. De landelijke VTV 2010 beveelt aan het blikveld van preventie te verbreden en verder te kijken dan gezond gedrag (Van der Lucht & Polder, 2010). Preventie vraagt om veel meer aandacht voor de sociale en fysieke omgeving waarin mensen leven en werken, en daarmee om een samenhangend beleid op meerdere gebieden. Dat kan variëren van wettelijke, collectieve maatregelen zoals verboden en accijnsverhogingen tot individuele leefstijlinterventies. Samenhangend beleid vraagt om een gezamenlijke aanpak. Het betekent dat ook andere beleidssectoren binnen de gemeente –zoals sport, jeugd, onderwijs, openbare orde en veiligheid, verkeer, ruimtelijke ordening, bouwen, wonen en welzijn– bij lokaal gezondheidsbeleid betrokken dienen te worden. Het bereiken van effecten bij laagopgeleiden vereist daarbij extra aandacht. Zij hebben vaak te maken met een opeenstapeling van ongunstige factoren. Enkele daarvan zijn een kwalitatief slechte woning (vocht, lawaai, tocht), een sociaal en fysiek onaantrekkelijke woonomgeving, weinig speelgelegenheid voor kinderen, minder kans op werk, een ongezonde baan of weinig mogelijkheden tot recreatie. Deze factoren liggen op het terrein van diverse beleidsvelden, waardoor een gezamenlijke aanpak nodig is. Publiek-private samenwerking als strategie voor gezondheidsbevordering Samenwerking met het bedrijfsleven kan ook onderdeel uitmaken van een integrale aanpak. De private sector is tot nu toe een relatief onbekende samenwerkingspartner in het gezondheidsbeleid. Het inzicht groeit echter dat deze een belangrijke partner is om zowel individueel gedrag te veranderen als om structurele wijzigingen in de leefwereld van mensen aan te brengen die de gezondheid kunnen bevorderen. In het bedrijfsleven bestaat een tendens naar maatschappelijk verantwoord ondernemen. Maatschappelijk verantwoord ondernemen houdt in dat bedrijven naast aandacht voor winst ook aandacht hebben voor mens en milieu. Motieven van het bedrijfsleven om te participeren in maatschappelijke projecten zijn onder andere: commerciële motieven op korte of lange termijn, imagoverbetering van het bedrijf of het product en het actief bepaalde waarden en normen willen uitdragen (NIGZ, 2001). Bedrijven zijn gebaat bij gezonde werknemers. Ongezond gedrag brengt gezondheidsrisico’s mee voor de medewerkers, die uiteindelijk kunnen leiden tot onnodig veel ziekte en arbeidsuitval. Dit is dan ook de reden dat steeds meer werkgevers maatregelen treffen om een gezonde leefstijl van werknemers te bevorderen, thuis én op het werk. Voorbeelden van samenwerking met het bedrijfsleven zijn de integrale aanpak ‘Jongeren Op Gezond Gewicht’ (zie paragraaf 5.1.2), het project ‘Hartslag Limburg’ gericht op het voorkómen van hart- en vaatziekten en het publiek-private samenwerkingsverband ‘Partners for Healthy Cities’ gericht op het verbeteren van de gezondheid van Rotterdammers.
192
D E ROL VAN G E ME E N T E N I N L O K A A L G E ZO N DH E I DS B E L E I D
*H]RQG
5LVLFRJURHS
8QLYHUVHOH SUHYHQWLH
6HOHFWLHYH SUHYHQWLH
*HPHHQWHQ
:FSY
:PR
9URHJ V\PSWRRP *HwQGLFHHUGH SUHYHQWLH *H]RQGKHLGV]RUJ
3UHYHQWLH]RUJNHWHQLQEHHOG
=LHNSUREOHHP &XUH EHKDQGHOLQJ =YZ $ZE] &KURQLFLWHLW EHSHUNLQJHQ &DUH =RUJJHUHODWHHUGH EHKDQGHOLQJ *HPHHQWHQ :PR
Figuur 7.1 Preventie- en zorgketen (Bron: Walg, 2006). De Wcpv is inmiddels opgevolgd door de Wet publieke gezondheid (Wpg).
Samenwerking met de zorg De opname van leefstijlprogramma’s in het basispakket zoals het College voor Zorgverzekeringen heeft geadviseerd (CVZ, 2010), zal naar verwachting leiden tot een toename in het aanbod en het bereik. Naast het actief toeleiden van risicogroepen naar de zorg, kunnen gemeenten zorgen voor een betere afstemming tussen geïndiceerde preventie (gericht op mensen met beginnende klachten/symptomen) en het lokale gezondheidsbeleid. Dit komt het sluiten van de keten tussen preventie en zorg ten goede. Wmo als extra beleidsinstrument voor effectief gezondheidsbeleid Met de komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in 2007 hebben gemeenten een extra instrument in handen gekregen voor een doeltreffend gezondheidsbeleid. Het doel van de Wmo is immers het bevorderen dat mensen meedoen in de samenleving. Het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk leven en het bevorderen van gezondheid liggen in elkaars verlengde. Gezondheid en participatie versterken elkaar. Met de nieuwe wet kunnen gemeenten zich nog meer richten op de kwaliteit van leven van hun inwoners en het verbeteren van hun levensvoorwaarden, zodat gezondheidsproblemen zo veel mogelijk worden voorkómen en mensen in gezondheid kunnen leven (VWS, 2007). Met hun rol in de Wmo staan gemeenten zowel aan het begin (preventie) als aan het einde van de preventie/zorgketen (verpleging en verzorging). Ook dragen ze zorg voor kwetsbare doelgroepen die buiten de boot dreigen te vallen (figuur 7.1). De afstemming tussen collectieve preventie en zorg - een wettelijke taak van gemeenten op grond van de Wpg - wordt hierdoor steeds noodzakelijker.
193
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tekstblok 7.1: Wat verstaan we onder bestuurlijke regie? Bestuurlijke regie of gemeentelijke sturing op een beleidsterrein is aan de orde als: de gemeente er verantwoordelijk voor is en ook andere partijen een eigen taak, verantwoordelijkheid, belang en macht hebben op dat terrein; de gemeente en de andere partijen meer of minder afhankelijk zijn van elkaar; én binnen de gemeente ook andere beleidsterreinen van invloed zijn. Dit alles is het geval in de publieke gezondheidszorg. Regie betekent hier een bijzondere vorm van sturing, waarbij de gemeente externe partijen beweegt om in onderlinge afstemming of samenwerking de doelstellingen van het openbaar gezondheidsbeleid te realiseren (externe regie) en waarbij de gemeente intern aanstuurt op een bijdrage aan deze doelstellingen vanuit verschillende gemeentelijke beleidsvelden (interne regie). Regie is dan vooral het sturen van processen van samenwerking en commitment binnen en buiten de gemeente, gericht op het realiseren van ambities. Gemeentelijke regie begint met het formuleren van visie en ambitie en met het identificeren van de partijen en netwerken die voor de realisatie van belang zijn. Sturing kan inhouden: bepalen van de juiste partijen; initiëren en bij elkaar brengen van partijen; faciliteren en verbindingen leggen tussen partijen; bewaken van de voortgang; aanspreken op de eigen verantwoordelijkheid; beleidsdoelstellingen; overzicht houden; goed opdrachtgeverschap. (Bron: VNG, 2008)
Gemeentelijke regierol Bij de uitvoering van gezondheidsbeleid spelen kortom veel partijen binnen en buiten de gemeentelijke organisatie een rol. Net als de landelijke overheid hebben gemeenten in collectieve preventie dan ook vooral een regierol. Deze regierol kan het best omschreven worden als die van visionaire regisseur: een regisseur die het plan uitzet, maar voor de uitvoering afstemt met veel andere partijen (zie tekstblok 7.1). Naast regisseur is de gemeente in het lokale gezondheidsbeleid ook vaak opdrachtgever, partner, financier of zelfs uitvoerder. Handleiding en website Gezonde Gemeente Ten behoeve van de tweede ronde nota’s lokaal gezondheidsbeleid (2007-2011) zijn handleidingen lokaal gezondheidsbeleid ontwikkeld voor de speerpunten roken (Stivoro, 2006), overgewicht (Voedingscentrum, 2007), depressie (Trimbos-instituut, 2007) en alcohol (VWA, 2007). Deze landelijke handleidingen zijn geëvalueerd en worden momenteel, onder coördinatie van het Centrum Gezond Leven van het RIVM, bijgesteld en gebundeld tot één uitgave (Handleiding Gezonde Gemeente). De bijgestelde handleiding, die in het najaar van 2010 zal verschijnen, zal een richtinggevend instrument zijn voor lokaal gezondheidsbeleid op de door VWS vastgestelde speerpunten. Naast de Handleiding Gezonde Gemeente, komt een bijbehorende website www.loketgezond leven.nl. In aanvulling daarop zal de GGD Hollands Midden vanaf begin 2011 ook digitaal actuele regionale informatie ontsluiten via een apart menu ‘gezonde gemeente’ op de eigen website (www.ggdhm.nl/gezondegemeente).
194
D E ROL VAN G E ME E N T E N I N L O K A A L G E ZO N DH E I DS B E L E I D
7.2
Regionaal en lokaal gezondheidsbeleid in Midden-Holland
Nota lokaal gezondheidsbeleid in vrijwel alle gemeenten Vrijwel alle gemeenten in Midden-Holland hebben sinds de wettelijke verplichting in 2003 een nota lokaal gezondheidsbeleid opgesteld. Omdat de gezondheidssituatie in de gemeenten in Midden-Holland veel overeenkomsten vertoont, is besloten om bij de tweede nota gezondheidsbeleid (2007-2011) te kiezen voor het opstellen van een regionale nota (GGD HM, 2006). Gemeenten konden op basis van deze regionale nota een eigen, aparte, lokale nota schrijven of ze konden een lokale paragraaf aan de regionale nota toevoegen. In de regionale nota lokaal gezondheidsbeleid 2007-2011 zijn drie van de vijf thema’s uit de landelijke preventienota (zie paragraaf 5.1.2) opgenomen. In een samenwerkingsverband tussen gemeenten en de GGD Hollands Midden zijn regionale uitwerkingsplannen opgesteld voor de gekozen thema’s overgewicht, alcohol en psychische gezondheid, met adviezen voor gemeenten voor activiteiten die lokaal en (sub)regionaal opgepakt kunnen worden. Gemeenten hebben van deze documenten gebruikgemaakt bij het schrijven van hun nota. Vrijwel alle gemeenten hebben de speerpunten uit de regionale nota overgenomen in hun eigen nota. Vooral op de thema’s alcohol en overgewicht worden door gemeenten ook daadwerkelijk activiteiten uitgevoerd. Een deel van de gemeenten voert ook activiteiten uit op het thema psychische gezondheid. Integraal beleid heeft aandacht gemeenten Gemeenten geven aan integraal gezondheidsbeleid belangrijk te vinden. Integrale maatregelen worden door gemeenten met name belangrijk genoemd bij preventie van overgewicht (meer samenwerking met sportorganisaties en scholen) en bij preventie van overmatig alcoholgebruik (meer samenwerking met de sector openbare orde en veiligheid). Hoewel samenwerking op genoemde terreinen redelijk vanzelfsprekend is, is samenwerking niet zo eenvoudig. Het blijkt ingewikkeld om gezondheidsaspecten mee te laten wegen in beleidsbeslissingen van ‘harde sectoren’ als ruimtelijke ordening en economie. Hoewel de GGD meermalen op verzoek van gemeenten advies heeft gegeven over gezondheidsbeschermende en gezondheidsbevorderende maatregelen bij projecten op het gebied van ruimtelijke ordening, zijn deze adviezen niet of nauwelijks overgenomen. Samenwerking Wmo verschillend ingevuld Hoewel het lokaal gezondheidsbeleid en het Wmo-beleid inhoudelijk gezien in elkaars verlengde liggen, zijn er in de praktijk ook belemmeringen om beide beleidsterreinen effectief op elkaar aan te laten sluiten. Gemeenten geven hier dan ook op verschillende manieren invulling aan. Eén van de bezwaren is dat, door het grote verschil in financiële middelen die met beide beleidsterreinen gemoeid zijn, het lokaal gezondheidsbeleid ondergesneeuwd zou kunnen worden door het Wmo-beleid. Verder spelen ook praktische bezwaren een rol, zoals een afwijkende fasering van de beleidscylus.
195
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Ook op landelijk niveau is er nog geen duidelijke richtlijn over het koppelen van beide beleidsterreinen. Gebruik juridische instrumenten kan beter Uit landelijk onderzoek blijkt dat juridische instrumenten, zoals vergunningen maar ook sancties, richtlijnen en subsidieverstrekkingen met succes ingezet kunnen worden naast ‘zachtere’ beleidsinstrumenten, zoals convenanten, voorlichting en overleg. Op dit moment ontbreekt een totaaloverzicht van de instrumenten die worden ingezet voor het verbeteren van de gezondheid en de mate waarin dat gebeurt in Midden-Holland. Wel worden op het gebied van preventie van overmatig alcoholgebruik door gemeenten afspraken gemaakt met horecaondernemers over sluitingstijden en verantwoord schenken aan jongeren. Ook worden eerste stappen genomen om de Halt-maatregel (taakstraf) toe te gaan passen voor dronken jongeren in openbare ruimten. Eerste stappen gezet voor afstemming preventie en zorg In de meeste nota’s 2007-2011 wordt de samenwerking met de zorg niet als aandachtspunt genoemd. De verwachting is dat in de nieuwe cyclus lokaal gezondheidsbeleid de afstemming tussen preventie en zorg meer aandacht zal krijgen. In een aantal gemeenten worden op initiatief van Reos Zorg (non-profit organisatie die ondersteuning biedt aan eerstelijnszorgverleners in de regio) pilotprojecten met zorgverleners opgestart op gebied van preventie van overgewicht (Beweegkuur). Vanuit een samenwerkingsverband tussen Reos Zorg, GGD Hollands Midden en Sportservice Zuid-Holland worden gemeenten uitgenodigd een rol te spelen bij de afstemming tussen het zorgaanbod en het sport- en beweegaanbod. Continuïteit en effectiviteit van beleid voortdurend punt van zorg Net als elders in Nederland, is het ook in Midden-Holland woekeren met de ambtelijke capaciteit en bestaande middelen en mogelijkheden. De rijksoverheid draagt steeds meer taken over aan gemeenten. Niet altijd worden daarbij ook passende middelen geleverd. Vooral bij kleinere gemeenten moet de beschikbare formatie over veel verschillende beleidsterreinen verdeeld worden. Door de veelheid van prioriteiten van gemeenten kan de aandacht voor lokaal gezondheidsbeleid sneuvelen, ook op politiek en bestuurlijk niveau. Dit alles vormt een risico voor de continuïteit en effectiviteit van het beleid.
196
WAT B RE N G T DE TO E KO M S T I N MI DDE N - H O L L A N D?
8
Wat brengt de toekomst in Midden-Holland?
Midden-Holland vergrijst sneller dan Nederland De komende tien jaar zal de bevolking in Midden-Holland groeien met 6,5% tot ruim 253.000 inwoners. Daarbij verandert vooral de samenstelling van de bevolking. Het percentage 65-plussers zal in deze periode stijgen van 15 naar 20%. Is het percentage ouderen in Midden-Holland nu nog iets lager dan in Nederland, in 2020 heeft Midden-Holland Nederland ingehaald. Mede door de vergrijzing zal het aantal (éénpersoons)huishoudens toenemen en zal de omvang van de beroepsbevolking afnemen. Levensverwachting blijft stijgen De stijging in levensverwachting van de afgelopen jaren zal ook in de komende decennia zichtbaar blijven. Landelijk stijgt de levensverwachting tot 2050 met zes jaren. Gezien de vergelijkbare gezondheidssituatie in Midden-Holland is de voorspelling dat de levensverwachting in Midden-Holland een vergelijkbare stijging zal laten zien. Sterke toename van prevalentie van chronische aandoeningen door vergrijzing Op basis van veranderingen in omvang en samenstelling van de bevolking in Midden-Holland is in de periode 2009-2020 de grootste toename te verwachten in het vóórkomen van coronaire hartziekten, COPD en CVA (stijging van ongeveer 30%). De prevalentiecijfers voor deze aandoeningen stijgen sterker dan in heel Nederland. Dit komt onder meer omdat deze aandoeningen in verhouding veel vaker vóórkomen onder 75-plussers en het aantal 75-plussers in Midden-Holland sterker stijgt dan in Nederland. De stijging van deze prevalentiecijfers zou in werkelijkheid minder groot kunnen zijn omdat de epidemiologische trends in het verleden in Nederland een daling voor deze aandoeningen laten zien. Andersom geldt dat de stijging van de prevalentiecijfers voor angst- en depressiestoornissen groter zou kunnen zijn dan op basis van demografische ontwikkelingen is te verwachten. Grote toename zorggebruik in verpleging, thuiszorg en verzorging De toenemende vergrijzing en daardoor ook de toename van het aantal mensen met een chronische aandoening zorgt in de periode 2010-2020 in Midden-Holland voor een sterke toename van zorggebruik in de verpleging, de thuiszorg en de verzorging (meer dan 30%). Deze sectoren zullen ook het sterkst groeien in Nederland als geheel, maar minder sterk dan in Midden-Holland. Ook het gebruik van de huisartsenzorg zal sterk stijgen (13 tot 20%). Op dit moment bestaat in Midden-Holland reeds een tekort aan mogelijkheden voor geschikt wonen en voor verzorgd wonen. Door de toename van het aantal ouderen met beperkingen en aandoeningen zal dit tekort alleen maar groter worden. Het aanbod van intramurale plaatsen is op dit moment nog toereikend, maar ook hier wordt voor 2020 een tekort verwacht.
197
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Vraag en aanbod van zorg door velerlei ontwikkelingen beïnvloed De toename van het aantal (oudere) mensen met beperkingen en aandoeningen door de vergrijzing heeft gevolgen voor de zorgvraag en het zorgaanbod in de regio. Er zijn echter nog andere ontwikkelingen in de gezondheidszorg die van invloed zijn op vraag en aanbod en waarmee rekening gehouden moet worden in het gezondheidszorgbeleid. Voorbeelden van deze ontwikkelingen zijn de stijgende kosten en de voorgenomen bezuinigingen, ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, marktwerking, de invloed van de sociale media op de rol van de zorgconsument, het scheiden van wonen en zorg en de ontwikkelingen in de medische technologie.
In dit hoofdstuk wordt vooruit geblikt op de toekomstige gezondheidssituatie en het toekomstig zorggebruik in Midden-Holland. Het is voor (lokaal) gezondheidsbeleid van belang te weten bij hoeveel mensen bepaalde aandoeningen in de toekomst voor zullen komen en hoe de zorgvraag zich zal gaan ontwikkelen. Met deze informatie kan op lokaal of regionaal niveau geanticipeerd worden op een stijgende zorgvraag in de toekomst. Als bekend is hoeveel mensen bijvoorbeeld diabetes zullen krijgen in Midden-Holland, kan geanticipeerd worden op de te verwachten zorgvraag en/of kunnen preventieve maatregelen worden genomen. Toekomstverkenningen kunnen onder meer gemaakt worden op basis van kennis over demografische ontwikkelingen (tekstblok 8.1), op basis van kennis over trends in het vóórkomen van ziekten (epidemiologische ontwikkelingen, tekstblok 8.2) en op basis van toekomstscenario’s. In dit hoofdstuk wordt eerst stilgestaan bij de bevolkingsprognoses: hoe verandert de omvang en samenstelling van de bevolking in MiddenHolland tussen 2009 en 2040? Vervolgens wordt gekeken naar wat dat betekent voor de gezondheidssituatie van de inwoners van Midden-Holland en wat de gevolgen zijn voor de zorgvraag in de periode 2010-2020. Prognoses CBS als uitgangspunt Bij de berekeningen is gebruik gemaakt van de bevolkingsprognoses van het CBS op www.cbs.nl/StatLine. Deze prognoses zijn berekend in 2008. Ook voor de prognoses met betrekking tot chronische aandoeningen en de zorgvraag is gebruik gemaakt van de bevolkingsprognoses van het CBS.
198
WAT B RE N G T DE TO E KO M S T I N MI DDE N - H O L L A N D?
Tabel 8.1: Huidige en verwachte bevolkingsomvang en verwachte bevolkingsgroei in de gemeenten in Midden-Holland tussen 2009 en 2020 (Bron: CBS-StatLine). *HPHHQWH
KXLGLJHEHYRONLQJV RPYDQJ
YHUZDFKWHEHYRONLQJV RPYDQJ
JURHL
%HUJDPEDFKW
%RGHJUDYHQ
%RVNRRS
*RXGD
1HGHUOHN
0RRUGUHFKW
1LHXZHUNHUNDG,-VVHO
2XGHUNHUN
5HHXZLMN
6FKRRQKRYHQ
:DGGLQ[YHHQ
=HYHQKXL]HQ0RHUNDSHOOH
9OLVW
0LGGHQ+ROODQG 1HGHUODQG
8.1
Veranderingen in de bevolkingsomvang en –samenstelling
Bevolkingsomvang van Midden-Holland groeit tot 2020 met 6,5% Over de periode 2009-2020 wordt voor Midden-Holland een bevolkingsgroei van 6,5% verwacht. Dat is twee keer zo hoog als de verwachte groei voor heel Nederland in deze periode (3,2%). De sterkste groei wordt verwacht in de gemeente ZevenhuizenMoerkapelle (26,1%) en voor de gemeenten Vlist, Reeuwijk en Ouderkerk wordt tot 2020 een kleine krimp voorspeld (tabel 8.1). Schattingen voor de langere termijn geven aan dat de bevolkingsomvang van MiddenHolland tot 2035 stijgt met 13%, waarna er tot 2040 geen verdere groei optreedt. De schattingen voor de afzonderlijke gemeenten tot 2040 lopen sterk uiteen, maar de verwachting is dat geen enkele gemeente in Midden-Holland tussen 2009 en 2040 zal krimpen. Vergrijzing in Midden-Holland sterker dan in heel Nederland Niet alleen de omvang, maar vooral de samenstelling van de bevolking ondergaat de komende decennia grote veranderingen. Het percentage inwoners van 65 jaar en ouder in Midden-Holland stijgt van 15% in 2009 naar 20% in 2020 tot 26% in 2040. Dat betekent dat het absolute aantal ouderen zal verdubbelen van 34.600 in 2009 tot 69.600 in 2040. Tot de leeftijd van 25 jaar verandert de bevolking in Midden-Holland op een vergelijkbare wijze als de Nederlandse bevolking. Het aantal mensen van 25 tot en met 34 jaar en het aantal 70-plussers zal sterker toenemen dan het aantal mensen in de andere leeftijdscategorieën. Ook is in deze groepen voor Midden-Holland een sterkere stijging
199
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
OHHIWLMGMDUHQ 0LGGHQ+ROODQGPDQ
1HGHUODQGPDQ
0LGGHQ+ROODQGYURXZ
1HGHUODQGYURXZ
Figuur 8.1: Procentuele verandering van de bevolking naar leeftijd en geslacht in Midden Holland en Nederland in de periode 2009-2020 (Bron: CBS-StatLine).
te zien dan in heel Nederland. In Midden-Holland stijgt het aantal mensen tussen de 25 en 35 jaar met 19%, in Nederland is dit 6%. Het aantal 70-plussers in de regio stijgt tot 2020 met 50%, in Nederland is dit 37% (figuur 8.1). De sterkere vergrijzing is ook terug te zien in het percentage 65-plussers. In 2009 is dit percentage voor Midden-Holland iets lager dan in Nederland (15,0 versus 15,3%), in 2020 is het percentage in Midden-Holland iets hoger dan in Nederland (19,9 versus 19,7%). Midden-Holland haalt Nederland dus in als het gaat om het aandeel ouderen in de bevolking. Aandeel beroepsbevolking neemt af, grijze druk verdubbelt De potentiële beroepsbevolking (20- tot en met 64-jarigen) neemt in de periode 20092040 in Midden-Holland af van 60 naar 57% in 2020 en 51% in 2040%. De grijze druk (verhouding tussen het totaal aantal personen van 65 jaar of ouder en de potentiële beroepsbevolking, zie tekstblok 2.1) in de regio zal de komende dertig jaar verdubbelen. Totaal aantal huishoudens neemt toe, vooral aandeel éénpersoonshuishoudens De bevolkingssamenstelling in Midden-Holland verandert de komende decennia ook in andere opzichten. Zo zal het aantal huishoudens gestaag blijven groeien: van ongeveer 99.000 in 2010 naar 110.000 in 2020 tot ongeveer 120.400 in 2040. Daarbij zal de gemiddelde huishoudgrootte dalen van 2,4 personen in 2010 naar 2,3 personen in 2020 tot 2,2 personen in 2040. Daarmee blijft het aantal personen per huishouden in
200
WAT B RE N G T DE TO E KO M S T I N MI DDE N - H O L L A N D?
MDDU 0+ppQSHUVRRQV
0+SDUHQ
0+ppQRXGHUJH]LQ
1HGppQSHUVRRQV
1HGSDUHQ
1HGppQRXGHUJH]LQ
Figuur 8.2: Aandeel éénpersoonshoudens, huishoudens met paren en éénoudergezinnen in 2010, 2020, 2030 en 2040, in Midden-Holland en in Nederland (Bron: CBS-StatLine).
Midden-Holland wel hoger dan in Nederland gemiddeld (2,2 personen in 2010 en 2,1 personen in 2040). Het percentage éénpersoonshuishoudens gaat de komende jaren stijgen, zowel in Midden-Holland als in heel Nederland (figuur 8.2). Het percentage huishoudens met paren zal dalen en het percentage éénoudergezinnen blijft nagenoeg gelijk. Het aandeel éénpersoonshuishoudens blijft in Midden-Holland lager dan in Nederland.
8.2
Toekomstverkenning gezondheid in Midden-Holland 2009-2020
In deze paragraaf wordt beschreven wat de verwachtingen zijn ten aanzien van de levensverwachting en sterfte in de toekomst (paragraaf 8.2.1) en worden voor de meest voorkomende aandoeningen in Midden-Holland prognoses gegeven van incidentiecijfers en prevalentiecijfers in 2020. Hierbij is doorgerekend wat het effect is van demografische ontwikkelingen en het effect van trends uit het verleden. In eerste instantie worden deze prognoses alleen berekend op basis van verwachte demografische ontwikkelingen tussen 2010 en 2020 (paragraaf 8.2.2). Deze prognoses kennen beperkingen en dienen dan ook genuanceerd te worden op basis van epidemiologische trends in het verleden (paragraaf 8.2.3). De toekomst is nooit met zekerheid te voorspellen, omdat niet goed is in te schatten hoe de prevalenties van risicofactoren zich zullen gaan ontwikkelen of omdat op dit moment niet bekend is welke beleidsmaatregelen
201
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 8.2: Huidige en toekomstige levensverwachting bij geboorte in Nederland en Hollands Midden (Bronnen: CBS, gegevens bewerkt door het RIVM op www.zorgatlas.nl; Luijben & Kommer, 2010). +ROODQGV0LGGHQ LQMDUHQ
*HVODFKW
1HGHUODQG LQMDUHQ
1HGHUODQG LQMDUHQ
1HGHUODQG LQMDUHQ
9URXZHQPDQQHQ
9URXZHQ
0DQQHQ
in de toekomst een rol gaan spelen. We moeten het dus doen met een schatting op basis van demografische ontwikkelingen, genuanceerd op basis van epidemiologische kennis uit het verleden.
8.2.1
Toekomstige levensverwachting en sterfte
Levensverwachting blijft stijgen In vergelijking met Europa blijft Nederland al sinds de jaren zeventig achter bij de hoogste levensverwachting. Dit heeft te maken met de verhoudingsgewijs hogere sterfte bij Nederlandse vrouwen op middelbare en oudere leeftijd, en de geringe daling van deze sterfte in vergelijking met andere landen (Luijben & Kommer, 2010). De komende decennia zal in Nederland de levensverwachting blijven stijgen. De levensverwachting van de inwoners van Hollands Midden1 ligt op dit moment hoger dan het landelijk gemiddelde (zie tabel 8.2 en paragraaf 3.1). Landelijk zal de gemiddelde levensverwachting bij geboorte in 2050 86 jaar zijn. Dit is een toename van bijna zes jaar ten opzichte van de periode 2005-2008. Gezien de vergelijkbare tot gunstige gezondheidssituatie in Midden-Holland is de verwachting dat een vergelijkbare trend zich in Midden-Holland zal voordoen. Sterftekansen voor belangrijke doodsoorzaken dalen De landelijke verwachting is dat de sterftekansen voor vrijwel alle belangrijke doodsoorzaken in de periode 2007-2020 kleiner worden (zie tabel 8.3). De kans op sterfte door slokdarmkanker neemt zowel bij mannen als bij vrouwen toe en voor vrouwen neemt ook de kans op sterfte aan longkanker toe, terwijl deze kans voor mannen daalt. In 2020 is sterfte aan longkanker voor vrouwen hoger dan die voor mannen. Voor coronaire hartziekten wordt zowel voor mannen als vrouwen een daling van 9% per jaar verwacht. Een effect van de vergrijzing is dat voor long-, dikkedarm-, slokdarmkanker en longontsteking een toename in het absolute aantal sterftegevallen wordt verwacht doordat de bevolking ouder wordt. De daling van de sterftekans door epidemiologische ontwikkelingen wordt teniet gedaan door de groei van het aantal ouderen. Bij de andere
1
Cijfers over levensverwachting en sterfte zijn sinds 2006 alleen beschikbaar op het niveau van Hollands Midden. Er kunnen voor deze onderwerpen dus geen specifieke uitspraken gedaan worden over de subregio’s Midden-Holland en Zuid-Holland Noord. Om deze reden wordt in deze paragraaf alleen gesproken over Hollands Midden.
202
WAT B RE N G T DE TO E KO M S T I N MI DDE N - H O L L A N D?
Tabel 8.3: Sterfte naar doodsoorzaak in Nederland (per 100.000 inwoners) in 2007 en 2020 (Bron: Luijben & Kommer, 2010).
'RRGVRRU]DDN
PDQQHQ SHU LQZRQHUV
YURXZHQ SHU LQZRQHUV
PDQQHQ SHU LQZRQHUV
YHUDQGHULQJ
YURXZHQ SHU LQZRQHUV
PDQQHQ SHUMDDU
YURXZHQ SHUMDDU
/RQJNDQNHU
%HURHUWH
/RQJRQWVWHNLQJ
'LNNHGDUPNDQNHU
&RURQDLUHKDUW]LHNWHQ
+DUWIDOHQ
&23'
'HPHQWLH
%RUVWNDQNHU 6ORNGDUPNDQNHU
Tekstblok 8.1: Demografische prognoses Bij het berekenen van demografische prognoses wordt nagegaan wat het effect is van toekomstige ontwikkelingen in omvang en samenstelling van de bevolking op bijvoorbeeld het toekomstig aantal ziektegevallen of het toekomstig zorggebruik. Hiertoe worden cijfers over prevalentie of incidentie van een aandoening per leeftijd en geslacht toegepast op de bevolkingsprognose van een gemeente, regio of land. Een demografische prognose gaat ervan uit dat het percentage mensen dat een aandoening krijgt (incidentie) of heeft (prevalentie) of bepaalde zorg gebruikt in alle leeftijds- en geslachtsgroepen gelijk blijft in de tijd. In werkelijkheid kunnen leeftijds- en geslachtsspecifieke incidentie- en prevalentiecijfers van aandoeningen veranderen, vooral door veranderingen in het vóórkomen van risicofactoren. Zo zal het aantal personen met diabetes nog sneller stijgen dan op basis van demografische ontwikkelingen alleen is te verwachten, als overgewicht verder toeneemt. Ook is het mogelijk dat er veranderingen optreden in het percentage mensen waarvan bekend is dat ze een ziekte of aandoening hebben. Zo worden door grotere alertheid van huisartsen diabetespatiënten vaker gediagnosticeerd waardoor de prevalentie in de toekomst hoger is dan verwacht (Treurniet et al., 2006; Schrijver & Poos, 2007a).
doodsoorzaken genoemd in tabel 8.3 is de afname van de sterftekans wel groter dan de toename veroorzaakt door de vergrijzing en neemt het absolute aantal sterfgevallen dus af (Luijben & Kommer, 2010).
8.2.2
Demografische prognoses met betrekking tot gezondheid
Bij demografische prognoses wordt nagegaan wat het effect is van de verandering in de omvang en samenstelling van de bevolking in Midden-Holland op de toekomstige incidentie en prevalentie (zie tekstblok 3.1) van de huidige top tien van meest vóórkomende aandoeningen. In tekstblok 8.1 wordt een korte uitleg gegeven over het berekenen van de demografische prognoses.
203
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 8.4: Top tien van aandoeningen met de hoogste incidentie in Midden-Holland in 2009 en de prognoses voor deze aandoeningen in de periode 2009-2020 in Midden-Holland en in Nederland als gevolg van veranderingen in de omvang en samenstelling van de bevolking, voor mannen (M) en vrouwen (V) (Bronnen: www.nationaalkompas.nl; www.toolkitvtv.nl ). VWLMJLQJLQ DEVROXXW DEVROXWHDDQWDOOHQ DDQWDOLQ LQLQ LQ0LGGHQ 0LGGHQ+ROODQG +ROODQG $DQGRHQLQJ
SURFHQWXHOH YHUDQGHULQJ 0LGGHQ+ROODQG
SURFHQWXHOH YHUDQGHULQJ 1HGHUODQG
09
09
0
9
09
0
9
09
,QIHFWLHVYDQGHERYHQVWH OXFKWZHJHQ
1HNHQUXJDDQGRHQLQJHQ
8ULQHZHJLQIHFWLHV
3ULYpRQJHYDOOHQ]LHNHQKXLV 6(+HQKXLVDUWV
,QIHFWLHVYDQGHRQGHUVWH OXFKWZHJHQ
&RQWDFWHF]HHP
,QIHFWLHVPDDJGDUPNDQDDO
6SRUWRQJHYDOOHQ]LHNHQKXLV 6(+HQKXLVDUWV
,QIOXHQ]D
9HUNHHUVRQJHYDOOHQ ]LHNHQKXLV6(+HQKXLVDUWV DDQWDOOHQKHEEHQEHWUHNNLQJRSJHYDOOHQ DDQWDOOHQKHEEHQEHWUHNNLQJRSSHUVRQHQ
Incidentie urineweginfecties en infecties van de onderste luchtwegen stijgt het sterkst Voor acht van de tien meest voorkomende aandoeningen in Midden-Holland zal de incidentie de komende tien jaar gaan stijgen, berekend op basis van demografische prognoses (tabel 8.4). Zowel de absolute (in aantallen) als de relatieve (in procenten) stijging is het grootst voor urineweginfecties. Ook is de stijging groot voor infecties aan de onderste luchtwegen en voor nek- en rugaandoeningen. De incidentie van infecties aan de onderste luchtwegen neemt toe met het stijgen van de leeftijd. Het stijgende aantal ouderen verklaart dan ook de toekomstige sterke stijging van deze aandoeningen. Het aantal sportongevallen neemt zowel in absolute als in relatieve zin het sterkst af. De incidentie van sportongevallen daalt met het stijgen van de leeftijd. Het stijgende aantal ouderen (die tot nu toe minder sporten dan jongere mensen), gecombineerd met het dalende aantal volwassenen en jongeren, verklaart de toekomstige afname van sportongevallen. Sterke toename van het aantal chronische aandoeningen door vergrijzing De vergrijzing in Midden-Holland heeft een groot effect op het vóórkomen van chronische aandoeningen. Vooral de prevalentie van aandoeningen die onder ouderen veel vóórkomen zal de komende jaren flink stijgen (tabel 8.5). Voorbeelden hiervan
204
WAT B RE N G T DE TO E KO M S T I N MI DDE N - H O L L A N D?
Tabel 8.5: Top tien van aandoeningen met de hoogste prevalentie in Midden-Holland in 2009 en de prognoses voor deze aandoeningen in de periode 2009-2020 in Midden-Holland en in Nederland als gevolg van veranderingen in de omvang en samenstelling van de bevolking, voor mannen (M) en vrouwen (V) (Bronnen: www.nationaalkompas.nl; www.toolkitvtv.nl ). VWLMJLQJLQ DEVROXXW DEVROXWHDDQWDOOHQ DDQWDOLQ LQLQ LQ0LGGHQ 0LGGHQ+ROODQG +ROODQG $DQGRHQLQJ
SURFHQWXHOH YHUDQGHULQJ 0LGGHQ+ROODQG
SURFHQWXHOH YHUDQGHULQJ 1HGHUODQG
09
09
0
9
09
0
9
&RURQDLUHKDUW]LHNWHQ
09
'LDEHWHVPHOOLWXV
$UWURVH
2XGHUGRPVHQ ODZDDLGRRIKHLG
*H]LFKWVVWRRUQLVVHQ
$VWPD
'HSUHVVLH
&9$
&23'
$QJVWVWRRUQLVVHQ
zijn coronaire hartziekten, diabetes, artrose, ouderdoms- en lawaaidoofheid, gezichtsstoornissen, COPD en CVA. Het absolute aantal patiënten in Midden-Holland met deze aandoeningen zal tussen 2010 en 2020 toenemen met 25 tot 35%. Voor al deze aandoeningen geldt dat de prevalentiecijfers voor Midden-Holland tot 2020 sterker stijgen dan die voor heel Nederland. Dit beeld komt overeen met de sterkere vergrijzing die in Midden-Holland gaat plaatsvinden (zie paragraaf 8.1). Sterkere stijging prevalentie van aandoeningen onder mannen dan onder vrouwen Voor bijna alle aandoeningen, met uitzondering van astma, is er een sterkere stijging van de prevalentie te zien bij mannen dan bij vrouwen. Dit geldt zowel voor MiddenHolland als voor heel Nederland. De prevalentie stijgt voor mannen harder dan voor vrouwen omdat de bevolkingstoename voor oudere mannen groter is dan voor oudere vrouwen (zie paragraaf 8.1) en de meeste chronische aandoeningen vooral op oudere leeftijd vóórkomen.
8.2.3
Epidemiologische trends in het verleden
Bij de toekomstverkenning op basis van demografische ontwikkelingen is de aanname dat het percentage mensen met een aandoening in alle onderscheiden leeftijds- en geslachtsgroepen gelijk blijft in de periode 2010-2020. In werkelijkheid veranderen de incidentie en prevalentie van aandoeningen, bijvoorbeeld onder invloed van veranderingen in risicofactoren in de bevolking, veranderingen in organisatie en aanbod van zorg of als gevolg van medisch-technologische ontwikkelingen. Voor een epidemiologische prognose wordt de prognose op basis van demografische ontwikkelingen gecombineerd met epidemiologische trends uit het verleden (tekstblok 8.2). Hierbij wordt
205
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tekstblok 8.2: Epidemiologische prognoses: het doortrekken van trends Het voorspellen van het vóórkomen van ziekten in de toekomst op basis van waargenomen trends uit het verleden wordt een epidemiologische prognose genoemd. Hiervoor worden de cijfers voor elk jaar uit het verleden eerst gecorrigeerd voor veranderingen in samenstelling en omvang van de bevolking. Deze gecorrigeerde cijfers worden lineair doorgetrokken naar de toekomst. Lineair betekent dat er wordt uitgegaan van een constante jaarlijkse stijging. Als de trend niet significant is, kunnen geen kwantitatieve uitspraken worden gedaan. Als een trend wel significant is, dan is het verantwoord om de lijn beperkt door te trekken naar de toekomst. Het is zinvol om de berekende trend voor een bepaalde ziekte af te zetten tegen de trends in de risicofactoren die van invloed zijn op de ziekte (paragraaf 8.2.4). Als het aantal mensen met diabetes bijvoorbeeld in het verleden is toegenomen omdat het aantal mensen met overgewicht is toegenomen, én het aantal mensen met overgewicht zal naar verwachting niet verder stijgen, dan zal ook het aantal mensen met diabetes waarschijnlijk niet verder stijgen. Het simpelweg doortrekken van de trends kan in dit geval een overschatting geven van de omvang van de stijging van diabetes. Daarom moet men ook voorzichtig zijn met de interpretatie van resultaten uit epidemiologische trends en is het zinvol om een kwalitatieve analyse van de trends in risicofactoren uit te voeren (Schrijvers & Poos, 2007b).
er vanuit gegaan dat trends in aandoeningen in het verleden iets aangeven over het vóórkomen van die aandoeningen in de toekomst. Dalende incidentiecijfers in Nederland voor infecties van de bovenste luchtwegen, privé-ongevallen en verkeersongevallen In hoofdstuk 3 staan trends in het vóórkomen van aandoeningen beschreven (zie tabel 3.16). Tussen 1997 en 2007 is de incidentie van urineweginfecties, artrose, diabetes mellitus, osteoporose en infecties van het maag-darmkanaal in Nederland gestegen. Landelijk gezien zijn de sterkste dalers infecties van de bovenste luchtwegen, privéongevallen, verkeersongevallen, contacteczeem en sportblessures. In tabel 8.6 staan de trends over 1997-2007 beschreven van de tien meest vóórkomende (sub)acute ziekten en de tien meest vóórkomende chronische aandoeningen in MiddenHolland in 2009 (dus de ziekten uit tabel 8.4 en 8.5). Deze zijn gebaseerd op in Nederland beschikbare registraties, zoals de regionale huisartsenregistraties, de Nederlandse Kanker Registratie en het landelijke letsel informatiesysteem. Zij geven een indicatie van trends voor heel Nederland. Deze trends staan los van veranderingen in de samenstelling van de bevolking. Cijfers over de trends in Midden-Holland zijn niet beschikbaar, dus zijn we genoodzaakt te kijken naar de landelijke trends. Aannemend dat deze trends ook voor Midden-Holland gelden valt op dat onder mannen alleen de incidentie voor maagdarminfecties is toegenomen en onder vrouwen alleen de incidentie van het aantal urineweginfecties. Zowel onder mannen als onder vrouwen zijn tussen 1997 en 2007 de incidentiecijfers voor infecties van de bovenste luchtwegen, privé-ongevallen en verkeersongevallen sterk afgenomen.
206
WAT B RE N G T DE TO E KO M S T I N MI DDE N - H O L L A N D?
Tabel 8.6: Verandering in de incidentie en prevalentie van veel vóórkomende aandoeningen in de periode 1997-2007 in Nederland voor mannen en vrouwen (alleen significante trends weergegeven) (Bron: Hoeymans, et al., 2010). YHUDQGHULQJLQ1HGHUODQG =LHNWHDDQGRHQLQJ
PDQQHQ
YURXZHQ
,QFLGHQWLHVXE DFXWHDDQGRHQLQJHQ ,QIHFWLHVYDQGHERYHQVWHOXFKWZHJHQ 1HNHQUXJDDQGRHQLQJHQ
QV
8ULQHZHJLQIHFWLHV
QV
3ULYpRQJHYDOOHQ]LHNHQKXLV6(+HQKXLVDUWV ,QIHFWLHVYDQGHRQGHUVWHOXFKWZHJHQ
QV
QV
&RQWDFWHF]HHP
QV
QV
QV
,QIHFWLHVPDDJGDUPNDQDDO 6SRUWRQJHYDOOHQ]LHNHQKXLV6(+HQKXLVDUWV ,QIOXHQ]D 9HUNHHUVRQJHYDOOHQ]LHNHQKXLV6(+HQKXLVDUWV
QV
QV
3UHYDOHQWLHFKURQLVFKHDDQGRHQLQJHQ &RURQDLUHKDUW]LHNWHQ
'LDEHWHVPHOOLWXV
$UWURVH
2XGHUGRPVHQODZDDLGRRIKHLG
$VWPD
'HSUHVVLH &23' &9$ $QJVWVWRRUQLVVHQ
QV
QV QLHWVLJQLILFDQW DDQWDOOHQKHEEHQEHWUHNNLQJRSJHYDOOHQ DDQWDOOHQKHEEHQEHWUHNNLQJRSSHUVRQHQ
Trends in prevalentie chronische aandoeningen veelal stijgend Tussen 1997 en 2007 is de prevalentie van astma, diabetes, depressie, constitutioneel eczeem en angststoornissen in Nederland sterk gestegen. Het vóórkomen van onder andere nek- en rugklachten, COPD, en coronaire hartziekten daalde sterk in Nederland in deze periode (zie ook tabel 3.16). Van de top tien van aandoeningen in Midden-Holland in 2009 nam meer dan de helft in de periode 1997-2007 fors toe in Nederland. Dit geldt voor diabetes, artrose, astma, depressie, CVA en angststoornissen (tabel 8.6). Deze trends zijn gebaseerd op zorgregistraties (huisartsen) en geven meestal een goed beeld van het vóórkomen van aandoeningen. De grote toename van depressie- en angststoornissen is niet alleen het gevolg van een toename van deze aandoeningen onder de bevolking. De prevalentie van deze aandoeningen is ook gestegen door betere herkenning en vroege opsporing van deze aandoeningen in de huisartspraktijk. Ook speelt mee dat mensen dankzij publieksvoorlichting eerder professionele hulp zoeken. Ondanks deze verbeteringen wordt het
207
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
grootste deel van de angststoornissen nog altijd niet herkend en behandeld (Schoemaker et al., 2010). De stijging van het aantal mensen met astma vond vooral plaats tussen 1984 en 1997 bij 0- tot en met 14-jarige kinderen en in de leeftijdsgroep 15 tot en met 24 jaar. De verklaring voor deze toegenomen prevalentie wordt gezocht in de hygiënehypothese (verandering van leefstijl en toegenomen welvaart leidt tot minder blootstelling aan infecties, wat weer tot gevolg heeft dat er minder mogelijkheden zijn om immuniteit op te bouwen) en in het toegenomen bewustzijn ten aanzien van astma bij artsen en patiënten (Smit et al., 2006). Aandoeningen waarvan de prevalentie in Nederland afnam in de periode 1997-2007 zijn coronaire hartziekten, COPD (bij mannen) en ouderdoms-en lawaaidoofheid (bij mannen). De daling in het vóórkomen van COPD wordt in verband gebracht met de daling van het aantal rokers onder mannen. Vooral het aantal mannelijke rokers van 65 jaar en ouder is in de periode 1980-2004 sterk gedaald (Boezen et al., 2006). In paragraaf 3.8 zagen we ook al een daling in de sterfte door coronaire hartziekten. Dit werd veroorzaakt door verbeterde zorg en verbeterde (preventieve) medicatie.
8.2.4
Epidemiologische trends gecombineerd met demografische prognoses
In deze paragraaf worden de resultaten van de demografische prognoses van de tien meest vóórkomende aandoeningen in Midden-Holland in 2009 gecombineerd met de epidemiologische trends uit het verleden (tabellen 8.5 en 8.6). Ook wordt daarbij gekeken naar de trends in risicofactoren van de aandoeningen. Al deze gegevens zijn samengevoegd in tabel 8.7. Als de epidemiologische trends uit het verleden doorzetten zal de toename van de prevalentie van enkele aandoeningen in Midden-Holland vermoedelijk minder sterk zijn dan prognoses op basis van demografische ontwikkelingen aangeven. Dit geldt bijvoorbeeld voor COPD en coronaire hartziekten. Voor deze aandoeningen wordt op basis van de demografische ontwikkelingen een stijging in de prevalentie verwacht, maar in de periode 1997-2007 is de prevalentie in Nederland gedaald. De trend in het vóórkomen van diabetes, astma, artrose, depressie en angststoornissen is landelijk sterk stijgend in de periode 1997-2007. De prognoses voor deze aandoeningen in Midden-Holland voor 2010-2020 berekend op basis van demografische ontwikkelingen, zijn waarschijnlijk dan ook een onderschatting van de echte toename in de toekomst. Trends in risicofactoren beïnvloeden de toekomstige prevalentie van aandoeningen Bij het doortrekken van trends uit het verleden naar de toekomst moet rekening gehouden worden met trends in het vóórkomen van risicofactoren (tekstblok 8.2). In tabel 8.7 staan naast de prognoses en trends van de prevalentie van aandoeningen ook de trends in het vóórkomen van risicofactoren aangegeven. Deze geven een indicatie
208
WAT B RE N G T DE TO E KO M S T I N MI DDE N - H O L L A N D?
Tabel 8.7: Aandoeningen met de hoogste prevalentie in Midden-Holland in 2009; trends in het verleden van de aandoening, effecten van demografische veranderingen, risicofactoren en de verwachte trends in risicofactoren (Bron: www.nationaalkompas.nl). SURFHQWXHOH YHUDQGHULQJLQ SUHYDOHQWLHLQ 1HGHUODQG
SURJQRVH LQ0LGGHQ +ROODQGRSEDVLV YDQGHPRJUDILH EHODQJULMNVWHULVLFRIDFWRUHQ
$DQGRHQLQJ
0
9
0
&RURQDLUH KDUW]LHNWHQ
WUHQGLQ YyyUNRPHQ YDQ ULVLFRIDFWRUHQ 1HGHUODQG
9 ODJHJURHQWHIUXLWFRQVXPSWLH KRJHLQQDPHYHU]DGLJGYHW URNHQ OLFKDPHOLMNHLQDFWLYLWHLW VFKDGHOLMNDOFRKROJHEUXLN YHUKRRJGWRWDDOVHUXPFKROHVWHUROJHKDOWH YHUODDJG+'/FKROHVWHUROJHKDOWH YHUKRRJGHEORHGGUXN GLDEHWHVPHOOLWXV RYHUJHZLFKW SV\FKLVFKHNODFKWHQ OXFKWYHURQWUHLQLJLQJILMQVWRI OXFKWYHURQWUHLQLJLQJR]RQ HUQVWLJHKLQGHUGRRUJHOXLGZHJYHUNHHU HUQVWLJHKLQGHUGRRUJHOXLGUDLOHQ YOLHJYHUNHHU HUQVWLJHKLQGHUGRRUJHOXLGLQGXVWULH UHFUHDWLHHQEXUHQ
RQJXQVWLJ JXQVWLJ JXQVWLJ FRQVWDQW FRQVWDQW RQJXQVWLJH LQGLFDWLH RQJXQVWLJH LQGLFDWLH RQJXQVWLJH LQGLFDWLH RQJXQVWLJ RQJXQVWLJ JXQVWLJ JXQVWLJ JXQVWLJ RQJXQVWLJ FRQVWDQW FRQVWDQW
'LDEHWHVPHOOLWXV
RYHUJHZLFKW DEGRPLQDOHYHWYHUGHOLQJ KRJHLQQDPHYHU]DGLJGYHW RQYROGRHQGHYRHGLQJVYH]HO OLFKDPHOLMNHLQDFWLYLWHLW URNHQ JHHQERUVWYRHGLQJRQWYDQJHQ
RQJXQVWLJ RQJXQVWLJ JXQVWLJ RQJXQVWLJ FRQVWDQW JXQVWLJ JXQVWLJ
$UWURVH
RYHUJHZLFKW
RQJXQVWLJ
2XGHUGRPVHQ ODZDDLGRRIKHLG
RXGHUGRPVHQODZDDLGRRIKHLG GLDEHWHVPHOOLWXV KRJHYHWLQQDPH VWUHVV ODZDDLVOHFKWKRUHQGKHLG EORRWVWHOOLQJDDQJHOXLGVEURQQHQZHUN EORRWVWHOOLQJDDQJHOXLGVEURQQHQYULMHWLMG
$VWPD
'HSUHVVLH
&23'
QV
RQJXQVWLJ JXQVWLJ RQEHNHQG JXQVWLJ RQJXQVWLJ
URNHQ YHURQWUHLQLJGELQQHQPLOLHXKXLVVWRIPLMW SDVVLHIURNHQ12 OXFKWYHURQWUHLQLJLQJILMQVWRIGLHVHO JHHQERUVWYRHGLQJ
JXQVWLJ RQEHNHQG
SHUVRRQOLMNKHLGVNHQPHUNHQ VFKDGHOLMNDOFRKROJHEUXLN OLFKDPHOLMNHLQDFWLYLWHLW
RQEHNHQG FRQVWDQW FRQVWDQW
URNHQ YHURQWUHLQLJGELQQHQPLOLHX OXFKWYHURQWUHLQLJLQJILMQVWRIGLHVHO
JXQVWLJ JXQVWLJ
JXQVWLJ RQEHNHQG JXQVWLJ
209
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
SURFHQWXHOH YHUDQGHULQJLQ SUHYDOHQWLHLQ 1HGHUODQG $DQGRHQLQJ &9$
SURJQRVH LQ=XLG+ROODQG 1RRUGRSEDVLV YDQGHPRJUDILH EHODQJULMNVWHULVLFRIDFWRUHQ
0
9
0
9 YHUKRRJGHEORHGGUXN URNHQ RYHUJHZLFKW GLDEHWHVPHOOLWXV RYHUPDWLJ]RXWJHEUXLN ODJHJURHQWHHQIUXLWFRQVXPSWLH VFKDGHOLMNDOFRKROJHEUXLN OLFKDPHOLMNHLQDFWLYLWHLW
$QJVWVWRRUQLVVHQ
WUHQGLQ YyyUNRPHQ YDQ ULVLFRIDFWRUHQ 1HGHUODQG
SHUVRRQOLMNKHLGVNHQPHUNHQ VFKDGHOLMNDOFRKROJHEUXLN OLFKDPHOLMNHLQDFWLYLWHLW
RQJXQVWLJH LQGLFDWLH JXQVWLJ RQJXQVWLJ RQJXQVWLJ RQEHNHQG RQJXQVWLJ FRQVWDQW FRQVWDQW RQEHNHQG FRQVWDQW FRQVWDQW
QV QLHWVLJQLILFDQW 'HWHUPHQJXQVWLJ¶HQµRQJXQVWLJ¶KHEEHQEHWUHNNLQJRSGHWUHQGGLHGHPDWHYDQYyyUNRPHQYDQGHULVLFRIDFWRURSGLWPRPHQW GRRUPDDNW$OOHJHQRHPGHULVLFRIDFWRUHQYHUJURWHQGHNDQVRSKHWNULMJHQYDQGHEHWUHIIHQGHDDQGRHQLQJ 'RRUJHEUXLNYDQHHQUHODWLHINOHLQHVWHHNSURHINDQVOHFKWVHHQLQGLFDWLHZRUGHQJHJHYHQYDQGHWUHQG
Tekstblok 8.3: Diabetes als voorbeeld ( op basis van tabel 8.7) De prevalentie van diabetes neemt in de toekomst fors toe door veranderingen in de bevolkingssamenstelling (meer ouderen die lang ongezond hebben geleefd). Overgewicht en daarmee samengaande ongezonde voedings- en beweegpatronen zijn belangrijke risicofactoren voor deze aandoening en de trends voor overgewicht, de inname van voedingsvezel en lichamelijke inactiviteit zijn ongunstig tot constant. Door preventie in te zetten op overgewicht, lichamelijke inactiviteit en voeding kan een verdere stijging van diabetes worden tegengegaan.
van de toekomstige trend. Het netto effect van de trends in risicofactoren voor de verschillende aandoeningen is moeilijk te bepalen. Wel kan deze informatie helpen bij het bepalen van speerpunten voor het toekomstig volksgezondheidsbeleid in de verschillende regio’s. Immers door in te zetten op deze risicofactoren kan een verdere stijging van de meest vóórkomende aandoeningen worden voorkómen. Als voorbeeld is dit beschreven voor diabetes (tekstblok 8.3).
8.3
Toekomstverkenning zorggebruik in Midden-Holland 2010-2020
Bij het berekenen van de prognoses voor zorggebruik in Midden-Holland kan net als voor de prognoses met betrekking tot gezondheid gebruik gemaakt worden van prognoses op basis van demografische ontwikkelingen (paragraaf 8.3.1) en van een combinatie van deze demografische prognoses met de epidemiologische trends uit het verleden (paragraaf 8.3.2). Ook hier spelen (nog onbekende) toekomstige ontwikkelingen en beleidsmaatregelen een rol en is de toekomst niet met zekerheid te voorspellen. Zo bevindt de gezondheidszorg in Nederland zich op dit moment in een moeilijke
210
WAT B RE N G T DE TO E KO M S T I N MI DDE N - H O L L A N D?
Tabel 8.8: Prognoses zorggebruik in Midden-Holland op basis van demografische ontwikkelingen voor 2009-2020 (Bron: Hoeymans et al., 2010, gegevens bewerkt door GGD HM). 0LGGHQ +ROODQG 7\SH]RUJ
SURFHQWXHOHYHUDQGHULQJ 0LGGHQ+ROODQG 09
SURFHQWXHOHYHUDQGHULQJ 1HGHUODQG
0
9
0
9
+XLVDUWVHQ]RUJDDQWDOSHUVRQHQ
09
+XLVDUWVHQ]RUJDDQWDOFRQWDFWHQ
)\VLRWKHUDSLHDDQWDOSHUVRQHQ
=LHNHQKXLV]RUJDDQWDO NOLQLVFKHRSQDPHQ
=LHNHQKXLV]RUJDDQWDONOLQLVFKH YHUSOHHJGDJHQH[FOXVLHIGDJRSQDPHQ =RUJ]RQGHUYHUEOLMIDDQWDOXUHQ =RUJ]RQGHUYHUEOLMIDDQWDOSHUVRQHQ =RUJPHWYHUEOLMIDDQWDORSQDPHGDJHQ =RUJPHWYHUEOLMIDDQWDOSHUVRQHQ
periode. Er moet bezuinigd worden in een sector waarvan de kosten blijven oplopen. Het is onduidelijk hoe deze bezuinigingen uitpakken en welke gevolgen dit heeft voor het zorgaanbod en het zorggebruik. In paragraaf 8.4 worden enkele ontwikkelingen geschetst die nu en in de nabije toekomst van belang zijn in de gezondheidszorg.
8.3.1
Demografische prognoses met betrekking tot zorggebruik
Sterkste groei in zorggebruik voor de sectoren verpleging, thuiszorg en verzorging In tabel 8.8 zijn de verwachte procentuele veranderingen in het zorggebruik op basis van demografische ontwikkelingen in Midden-Holland weergegeven voor de periode 20092020. Voor de berekeningen zijn landelijke gegevens gebruikt over zorggebruik in 2009. Deze zijn toegepast op de bevolkingssamenstelling in 2009 en de bevolkingsprognose voor Midden-Holland in 2020. In de periode van 2009 tot 2020 zal het zorggebruik in Midden-Holland het meest toenemen in de sectoren verpleging en verzorging (zorg zonder verblijf met 31% en zorg met verblijf met 35%), gevolgd door ziekenhuiszorg met 20%. Deze sectoren zullen ook het sterkst groeien in Nederland als geheel (maar minder dan in Midden-Holland). Het gebruik van eerstelijnszorg (huisarts, fysiotherapeut) zal in Midden-Holland in dezelfde mate toenemen als in heel Nederland, maar deze toename is veel minder dan bij verpleging en verzorging. De toename van het zorggebruik in Midden-Holland is meestal groter dan die in Nederland. Dit wordt verklaard door de sterkere stijging van het aantal 75-plussers in MiddenHolland ten opzichte van heel Nederland. Het zorggebruik groeit voor mannen sterker dan voor vrouwen, zowel in Midden-Holland als in Nederland. Een verklaring hiervoor is de relatief grote stijging van het aantal mannen van 75 jaar en ouder in vergelijking met het aantal vrouwen van die leeftijd (figuur 8.1).
211
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
8.3.2
Epidemiologische prognoses gecombineerd met demografische prognoses
In 2005 hebben het RIVM en het NIVEL op basis van zowel demografische als epidemiologische gegevens een prognose gegeven van de vraag naar eerstelijnszorg in de periode 2005-2020. Voor huisartsenzorg geldt dat zowel op basis van demografische ontwikkelingen als op basis van epidemiologische ontwikkelingen een stijging in het gebruik is te verwachten. De totale stijging is dan 13 tot 20% voor het aantal contacten en 20 tot 25% voor het aantal uitgeschreven recepten. Voor fysiotherapie wordt een stijging verwacht op basis van demografische ontwikkelingen, maar een daling op basis van epidemiologische ontwikkelingen (stijging komt uit op 2 tot 5%) (Bakker et al., 2005). Op basis van deze berekeningen kan de voorzichtige conclusie getrokken worden dat de stijging van het gebruik van huisartsenzorg hoger zal zijn dan in tabel 8.8 berekend en dat de stijging in het gebruik van fysiotherapie iets lager zal uitvallen.
8.3.3
Prognoses wonen en zorg voor 75-plussers
TNO (Centrum Zorg en Bouw) heeft in samenwerking met ABf-research een model ontwikkeld waarmee de (toekomstige) vraag naar diverse woon- en verblijfsvoorzieningen kan worden berekend. Deze prognoses bieden instellingen ondersteuning bij het nemen van langetermijnbeslissingen inzake bouw en verbouw. De prognoses zijn te vinden op www.horizonline.nl. De bronnen voor het bepalen van het aanbod zijn afkomstig uit het monitoringonderzoek Verpleging en Verzorging (CBZ, 2005). Dit betreft voornamelijk de opgegeven (verblijfs)capaciteit van de instellingen voor verpleging en verzorging ten tijde van dit onderzoek. Aantal 75-plussers met een (zware) zorgvraag stijgt sterk in de komende tien jaar Om de potentiële vraag naar verpleging en verzorging te kunnen berekenen (landelijk of regionaal) is uitgegaan van de leeftijdsgroep van ouderen van 75 jaar en ouder. In samenwerking met TNO (Kwaliteit van leven) zijn vijf gezondheidsprofielen voor deze leeftijdsgroep ontwikkeld, gebaseerd op bevolkingskenmerken, aandoeningen en beperkingen die kunnen leiden tot een zorgvraag. Ouderen met gezondheidsprofiel 1 zijn relatief gezond en hebben nauwelijks zorg nodig. Ouderen in profiel 5 (dementerende ouderen) hebben de zwaarste zorgvraag. In Midden-Holland stijgt het aantal ouderen van 75 jaar en ouder met een zorgvraag de komende tien jaar sterk (tabel 8.9). Voor alle gezondheidsprofielen waarbij de ouderen een lichte tot zware zorgvraag hebben stijgt het aantal ouderen met minstens 34%. Vooral vraag naar verzorgd wonen en intramurale plaatsen stijgt Op basis van de prognoses in tabel 8.9 is een prognose gemaakt voor de vraag naar geschikt wonen, verzorgd wonen en aantal intramurale plaatsen onder ouderen van 75 jaar en ouder in Midden-Holland (tabel 8.10). Ter vergelijking is het huidige aanbod weergegeven, zodat meteen te zien is waar er mogelijke tekorten gaan ontstaan. Rela-
212
WAT B RE N G T DE TO E KO M S T I N MI DDE N - H O L L A N D?
Tabel 8.9: Verwachte verandering in aantal 75-plussers per gezondheidsprofiel, in de periode 2010-2020 in Midden-Holland (Bron: www.horizonline.nl). DDQWDOHUV
DDQWDOHUV
JURHL
*H]RQGKHLGVSURILHO
*H]RQGKHLGVSURILHO
*H]RQGKHLGVSURILHO
*H]RQGKHLGVSURILHO
*H]RQGKHLGVSURILHO
3URILHO
7RWDDO
2XGHUHQPHWZHLQLJRIJHHQEHSHUNLQJHQUHODWLHIJH]RQGHRXGHUHQ 2XGHUHQPHWPRELOLWHLWVEHSHUNLQJHQWUDSSHQORSHQKHWKXLVYHUODWHQHQZHHUELQQHQJDDQHQ]LFKELQQHQVKXLVYHUSODDWVHQ 2XGHUHQPHWPRELOLWHLWVEHSHUNLQJHQRQJHZLOGXULQHYHUOLHVHQEHSHUNLQJHQLQGHSHUVRRQOLMNHYHU]RUJLQJ 2XGHUHQPHWI\VLHNHEHSHUNLQJHQ 'HPHQWHUHQGHQ]LMQLQHHQDSDUWSURILHOJHSODDWVWRPGDWHHQJURRWGHHOYDQKHQFD VRZLHVRLQDDQPHUNLQJNRPWYRRU XXUV]RUJHQWRH]LFKWLQWUDPXUDDOZRQHQ
Tabel 8.10: Aanbod en verwachte verandering in vraag naar geschikt wonen, verzorgd wonen en naar het aantal intramurale plaatsen in de periode 2010-2020 in Midden-Holland, op basis van verwachte aantallen 75-plussers in de verschillende gezondheidsprofielen (Bron: www.horizonline.nl). 7\SHZRRQ]RUJ FRPELQDWLH
YUDDJ
YUDDJ
JURHL
DDQERG
GHNNLQJ
GHNNLQJ
*HVFKLNWZRQHQ
9HU]RUJGZRQHQ
,QWUDPXUDOHSODDWVHQ
*HVFKLNWHZRQLQJHQEHWUHIIHQ]HOIVWDQGLJHZRQLQJHQZDDUYDQGLYHUVHNHQPHUNHQDDQJHYHQGDW]HPHHUJHVFKLNW]LMQYRRUGH GRHOJURHSRXGHUHQHQDQGHUHKXOSEHKRHYHQGHQ GDQJHEUXLNHOLMNHZRQLQJHQ9RRUEHHOGHQ]LMQRXGHUHQZRQLQJHQDOGDQQLHW PHWH[WUDYRRU]LHQLQJHQ LQJULMSHQGDDQJHSDVWHZRQLQJHQHQQXOWUHGHQZRQLQJHQ+HW]LMQPHWQDPHRXGHUHQLQSURILHOGLHYDQ GLWW\SHZRQLQJHQJHEUXLNPDNHQ %LMYHU]RUJGZRQHQJDDWKHWRPZRQLQJHQZDDUELMKHWPRJHOLMNLVRPYLDHHQQDELMJHOHJHQ]RUJVWHXQSXQWELMYYHU]RUJLQJVKXLVRI GLHQVWHQFHQWUXP YHUSOHJLQJRIYHU]RUJLQJWHRQWYDQJHQ$DQYHU]RUJGZRQHQNDQHYHQHHQVRSYHUVFKLOOHQGHZLM]HQYRUPZRUGHQ JHJHYHQ+HWVWUHNW]LFKXLWYDQZRQHQPHW]RUJVWHXQSXQWHQZRRQ]RUJ]RQHV WRWZRRQ]RUJFRPSOH[HQZDDUELMHYHQHHQV]RUJ RSDIURHSPRJHOLMNLV+HW]LMQPHWQDPHRXGHUHQLQSURILHOGLHKLHUYDQJHEUXLNPDNHQ +HW]LMQPHWQDPHGHRXGHUHQPHWSURILHOHQGHGHPHQWHUHQGHRXGHUHQPHWHHQ]ZDUH]RUJEHKRHIWHGLHJHEUXLNPDNHQYDQ LQWUDPXUDOH]RUJ
tief wordt de grootste groei en ook het grootste tekort verwacht voor de vraag naar verzorgd wonen (in 2020 zou bij gelijkblijvend aanbod kunnen worden voldoen aan 38% van de vraag). Het aanbod aan intramurale plaatsen is op dit moment nog toereikend, maar bij gelijkblijvend aanbod ontstaat in 2020 een tekort. In bijlage 4 zijn deze gegevens per gemeente te zien. Er bestaan grote verschillen tussen de gemeenten in Midden-Holland wat betreft de vraagontwikkeling en het aanbod voor deze typen zorg. Voor geschikt wonen ontstaan relatief de grootste tekorten in Waddinxveen en Zevenhuizen-Moerkapelle, voor verzorgd wonen is er nog helemaal geen aanbod in Schoonhoven en Vlist en in de gemeenten Nieuwerkerk a/d IJssel en Bergambacht ontstaan de grootste tekorten aan intramurale plaatsen.
213
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tabel 8.11: Landelijke trends in zelfgerapporteerd gebruik van medische voorzieningen; percentage mensen dat gebruik maakt van de zorg (Bron: CBS-POLS, in Luijben & Kommer, 2010). 6HFWRU
+XLVDUWV
6SHFLDOLVW
7DQGDUWV
)\VLRWKHUDSHXW
=LHNHQKXLVRSQDPHQNOLQLVFK
0HGLFLMQJHEUXLN
Tabel 8.12: Landelijke gegevens over zorguitgaven naar sector, gerelateerd aan volumegroei, 1999-2030 (Bron: Van der Lucht & Polder, 2010). JHUHDOLVHHUGHJURHL DDQGHHO ]RUJXLWJDYHQ SHUVHFWRU SHUMDDU
7\SH]RUJ =LHNHQKXL]HQ
YHUZDFKWHJURHL
SHUMDDU
GHPRJUDILH SHUMDDU
WRWDDO SHUMDDU
UDQJH SHUMDDU
**=
(HUVWHOLMQV]RUJ
*HQHHVHQKXOSPLGGHOHQ
2XGHUHQ]RUJ
*HKDQGLFDSWHQ]RUJ
$5%2HQ**'
2YHULJHJH]RQGKHLGV]RUJ
.LQGHURSYDQJHQZHO]LMQ
%HOHLGHQEHKHHU 7RWDOH]RUJJHPLGGHOG
'HJHPLGGHOGHJURHLLVJHEDVHHUGRSGHGHPRJUDILVFKHJURHLRSEDVLVYDQGHEHYRONLQJVSURJQRVHYDQKHW&%6HQRYHULJH YROXPHJURHLLQGHSHULRGH 'HUDQJHLVJHEDVHHUGRSGHJURHLLQGHDI]RQGHUOLMNHSHULRGHVHQ
8.4
Ontwikkelingen in de gezondheidszorg
Naast demografische en epidemiologische ontwikkelingen zijn er andere ontwikkelingen die bepalend kunnen zijn voor het toekomstige zorggebruik. Dit kunnen ontwikkelingen zijn op het gebied van beleid, ontwikkelingen in het zorgaanbod, veranderingen in het hulpzoekgedrag van mensen en de culturele en politieke omgeving. In deze paragraaf wordt in kwalitatieve zin aandacht besteed aan capaciteitsproblemen op de arbeidsmarkt, extramuralisatie, multimorbiditeit, ontwikkelingen in de medische technologie, vraaggestuurd werken (ketenzorg) en marktwerking in de zorg. Naast de ontwikkelingen op het gebied van de gezondheid moet ook met deze ontwikkelingen rekening worden gehouden bij het vormgeven van gezondheidszorgbeleid op nationaal, regionaal en lokaal niveau.
214
WAT B RE N G T DE TO E KO M S T I N MI DDE N - H O L L A N D?
Zorgaanbod meer gespecialiseerd en gebruik geïntensiveerd In de afgelopen decennia is het zorgaanbod sterk gegroeid en met name meer gespecialiseerd. Dit uit zich in een verdrievoudiging van de dichtheid van specialisten in de periode 1970-2005. Daarnaast is het zorggebruik intensiever geworden; er wordt meer gebruik gemaakt van zowel bestaande als nieuwe vormen van zorg. Vooral het gebruik van fysiotherapie, tandarts en medicijnen is in de loop der jaren sterk gegroeid (tabel 8.11). Zorguitgaven sterk gestegen In Nederland zijn de totale uitgaven aan de zorg de afgelopen jaren flink gestegen, tot ongeveer 75 miljard euro in 2007. Uitgaande van de trends in de periode 1999-2007 zal het totale zorgvolume tot 2030 jaarlijks met 3 tot 4% blijven stijgen (tabel 8.12). Daarbij zijn er grote verschillen tussen sectoren te zien. Op basis van demografie (vergrijzing) wordt de grootste groei verwacht in de ouderenzorg en de kleinste bij de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en de gehandicaptenzorg. In deze laatste twee sectoren zijn de cliënten verhoudingsgewijs jonger. Voor de stijging van de zorguitgaven worden zowel aan de vraagkant als aan de aanbodkant verschillende oorzaken genoemd (Post et al., 2010). Aan de vraagzijde worden vijf oorzaken genoemd: Toenemende welvaart stimuleert de vraag naar zorg. Het aantal ouderen in de bevolking neemt toe en ouderen gebruiken meer (complexe) zorg. Het dagelijks leven medicaliseert (er wordt steeds meer gevraagd naar medische oplossingen voor klachten en problemen, consumenten zoeken steeds vaker een medische bevestiging van gezondheid en welzijn). Consumenten stellen steeds hogere eisen aan het zorgaanbod. Door de geringe eigen bijdrage die van burgers wordt gevraagd, worden zij nauwelijks geremd in het zorggebruik. Aan de aanbodzijde worden ook verschillende oorzaken benoemd: Er komen steeds meer mogelijkheden om zieke mensen te helpen en de kwaliteit van leven te verbeteren. Aanbieders beschikken doorgaans over meer informatie dan gebruikers en zorgverzekeraars, waardoor zij tot op zekere hoogte autonoom de kosten van de verleende zorg kunnen bepalen. Sommige groepen aanbieders hebben een sterke positie bij de tariefonderhandelingen met de overheid en zorgverzekeraars door de rem die door de overheid en specialisten is gelegd op de opleidingscapaciteit. Gezondheidszorg is een arbeidsintensieve vorm van dienstverlening, waardoor de productiviteitsgroei door automatisering achterblijft bij andere sectoren in de economie. Dit leidt tot relatief hogere uitgaven. De grote banengroei in de gezondheidszorg van de laatste jaren is mede mogelijk geworden door de toename van de arbeidsparticipatie van vrouwen. Hierdoor werd het voor de sector makkelijker om te groeien.
215
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Het zorggebruik is de afgelopen decennia ook in volume gegroeid. Deze volumegroei is voor een deel veroorzaakt door demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing en voor een ander deel (het grootste deel) door overige factoren. Tot deze overige factoren worden gerekend: economische groei, medische technologie, beleid, sociaalculturele factoren en epidemiologische factoren (Luijben & Kommer, 2010). De groei door demografische ontwikkelingen is redelijk constant, terwijl de groei door overige factoren tot nu toe veel meer fluctueert. Dat heeft onder meer te maken met (al dan niet tijdelijke) beleidsmaatregelen die tot doel kunnen hebben de groei te beperken. De verwachting voor de toekomst is dat de groei van het zorgvolume zich zal voortzetten, tot nu toe blijkt de groei op basis van demografische ontwikkelingen slechts een ondergrens. Arbeidsmarkt zorg steeds belangrijker Zorg is een van weinige groeisectoren in de Nederlandse economie. In 2008 is de sector zorg en welzijn goed voor bijna 13% van de totale werkgelegenheid in Nederland. Driekwart van de mensen werkzaam in de zorg is vrouw (Luijben & Kommer, 2010). Het aandeel laaggeschoolden in de zorg ligt fors onder het Nederlands gemiddelde, het aandeel hooggeschoolden juist hoger. Met betrekking tot type zorg springt ouderenzorg eruit met 27% van de werkgelegenheid, gevolgd door ziekenhuiszorg met 23%. Steeds meer scheiding tussen wonen en zorg, zo lang mogelijk zelfstandig wonen In de AWBZ is er een ontwikkeling naar meer extramurale zorg. Zowel in de ouderenzorg als in de gehandicaptenzorg is er voor de periode 2000-2007 een sterke stijging te zien van zorg zonder verblijf en slechts een geringe stijging in de zorg met verblijf. In de ouderenzorg is een duidelijke verschuiving waarneembaar van zorg met verblijf in verzorgings- en verpleeghuizen naar extramurale zorg (Luijben & Kommer, 2010). Verwacht wordt dat deze trend zich zal voortzetten, mede door beleidsontwikkelingen als de invoering van de Wmo en door de wens van burgers zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen. Dit betekent dat de vraag naar extramurale verpleging en verzorging zal stijgen. De te verwachten tekorten in intramurale zorg zullen dan minder groot zijn dan op basis van demografische ontwikkelingen is berekend in paragraaf 8.3.1. Belang mantelzorg neemt toe Door extramuralisatie en het langer zelfstandig wonen van ouderen zal in de toekomst ook een groter beroep worden gedaan op mantelzorg en is een toename van het aantal mantelzorgers nodig. Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) heeft in 2009 onderzoek gedaan naar de toekomst van het gebruik en het geven van mantelzorg. Geconcludeerd wordt dat het aantal ontvangers van mantelzorg in de leeftijd van 30 tot en met 64 jaar met 8% daalt tussen 2009 en 2030. Onder 65-plussers stijgt het aantal ontvangers met 25%. Dit is lager dan wat verwacht mag worden op basis van de demografische ontwikkelingen; het aantal ouderen neemt in deze periode met meer dan 60% toe. Het aantal gevers van mantelzorg in de leeftijd van 30 tot en met 64 jaar daalt tot 2030 met zo’n 9%, onder 65+-ers stijgt het aantal met 60% (Sadiraj et al., 2009).
216
WAT B RE N G T DE TO E KO M S T I N MI DDE N - H O L L A N D?
Op grond van deze cijfers concludeert het SCP voorzichtig dat er tot 2030 geen sprake is van een onrustbarende kloof tussen het aantal gevers en ontvangers van mantelzorg. Wel plaatst het SCP hierbij enkele kanttekeningen: Er is een groep mensen die wel mantelzorg zou willen ontvangen, maar dit nog niet krijgt. Vaak willen ouderen zelf hun kinderen niet belasten met zorgtaken. De overheid wil arbeidsdeelname stimuleren en tegelijkertijd daalt de omvang van de beroepsbevolking. Dit betekent dat we meer en langer moeten gaan werken en dit kan leiden tot afname van het geven van informele steun. Bovendien zal de combinatie van werken en het geven van mantelzorg steeds zwaarder worden, waardoor meer mantelzorgers zich overbelast voelen. De kosten van zorg blijven stijgen. Als professionele hulp te duur wordt, zullen burgers meer zorgtaken voor hun eigen rekening moeten nemen, wat de vraag naar informele hulp zal vergroten. Toename multimorbiditeit Het aantal mensen met multimorbiditeit zal voorlopig blijven toenemen. Er komen bijvoorbeeld steeds meer ouderen met meerdere (chronische) aandoeningen. Een belangrijk knelpunt in de zorg voor deze ouderen is onvoldoende afstemming. Het gaat dan om afstemming tussen verschillende zorgverleners en afstemming tussen registraties. Voor een integrale benadering van complexe zorgvragen is samenwerking en koppeling van systemen nodig. De benodigde complexe zorg zal de volgende kenmerken moeten hebben (Luijben & Kommer, 2010): medisch-generalistisch én medisch-specialistisch; zoveel mogelijk extramuraal; zorg-op-maat; aandacht voor de rol van informele zorg; patiëntgerichte bekostiging. Toename mogelijkheden door medische technologie De afgelopen tien jaar zijn diverse innovatieve toepassingen ontwikkeld op het gebied van therapie, diagnose, monitoring, verlichting van ziekte of handicap en preventie. Deze ontwikkelingen leiden tot geavanceerde medische producten waarmee men steeds beter in staat zal zijn in een vroeger stadium diagnoses te stellen, steeds complexere lichaamsfuncties te ondersteunen of te vervangen en tot het beschikbaar komen van minimaal invasieve chirurgische technieken die kunnen worden uitgevoerd met ondersteuning door robotica. Hierdoor worden aandoeningen in een vroeger stadium ontdekt, worden behandelmethoden verbeterd, prognoses verbeterd en herstelperiodes korter. Ook kan er steeds meer zorg op maat worden geleverd (Luijben & Kommer, 2010). Dit is een belangrijke ontwikkeling, omdat vroegsignalering volgens de zorgaanbieders in Midden-Holland in de toekomst naar verwachting steeds belangrijker zal worden (Transmuraal netwerk Midden-Holland, TN-MH). Ook vermoeden de regionale zorgaanbieders dat de mogelijkheden van de medische technologie op dit moment nog worden onderschat en dat het veel meer ingezet kan worden voor bijvoorbeeld monitoring op afstand, waarbij de patiënt gewoon thuis kan blijven of
217
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Tekstblok 8.4: Een beter geïnformeerde zorgconsument. Door de verdere ontwikkeling van internet komt veel informatie over de zorg en verbeteringen in de zorg ‘spontaan’ dichterbij voor de zorgconsument. De zorgconsument krijgt zo bijvoorbeeld informatie over diagnoses, behandelmogelijkheden, kosten en de kwaliteit van de zorg. Een beter geïnformeerde zorgconsument leidt tot een meer gelijkwaardige verhouding tussen hulpverlener en patiënt en dit vereist aanpassingen in de zorg. De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) brengt in zijn advies ‘Gezondheid 2.0’ de veranderingen in kaart en roept alle partijen op de mogelijkheden van sociale media beter te benutten. Door informatie-uitwisseling, samenwerking en netwerkvorming kunnen mensen niet alleen een betere patiënt zijn, maar ook een betere zorgprofessional. Dit leidt tot kwaliteitsverbetering van het zorgsysteem. Een beter geïnformeerde patiënt is een meer gelijkwaardige partner in de besluitvorming over de behandeling en kan ook beter zelfmanagement toepassen bij chronische aandoeningen. Meer informatie over gezonde leefwijzen kan daarnaast leiden tot het voorkómen van ziekten of het verminderen van de gevolgen ervan. Dit kan bijdragen aan het verminderen van zorgkosten en het oplossen van het arbeidstekort. De RVZ constateert dat het huidige zorgsysteem nog niet is ingespeeld op deze ontwikkelingen, terwijl transparantie en een meer eigen regie door de zorgconsument ook voor de sector zelf perspectief biedt. Zorgaanbieders moeten de sociale media benutten om samen met de patiënt de zorg te optimaliseren en zorgverzekeraars kunnen op grond van ervaringen betere producten inkopen. Ook burgers en patiëntenorganisaties kunnen een actievere rol spelen in het zorgproces, zowel bij het voorkómen van zorggebruik als door zelfmanagement bij ziekte. De RVZ ziet hiervoor een rol weggelegd voor de overheid. Naast het stimuleren van het gebruik van sociale media door de zorgsector kan de overheid ook een rol spelen bij het tegengaan van misbruik van gegevens en kan de overheid ervoor zorgen dat zorgconsumenten profiteren van de mogelijkheden die deze media bieden. (Bron: RVZ, 2010)
waarbij de patiënt thuis therapie kan volgen (bijvoorbeeld via internet). De rol die internet hierbij kan spelen wordt ook toegelicht in tekstblok 8.4. Ketenzorg steeds belangrijker in de toekomst In toenemende mate wordt gestreefd naar vraaggerichte zorg. Dat heeft consequenties voor de organisatie van de zorg. Cliënten hebben bijvoorbeeld behoefte aan een combinatie van dienst- en hulpverlening dwars door grenzen van sectoren of van regelgeving. Zorgketens kunnen hier een bijdrage aan leveren. Een zorgketen is een samenhangend, gecoördineerd en op individuele behoefte afstembaar aanbod van verschillende zorgvormen. Essentieel hierbij is de multidisciplinaire, afdelingsoverstijgende en transmurale samenwerking rond het zorgproces. Ketenzorg wordt uitgevoerd door zorggroepen (zie tekstblok 5.17). Experimenten met ketenzorg/transmurale zorg laten positieve gezondheidseffecten zien. Dit blijkt uit ervaringen met zorgketens op het gebied van diabetes mellitus en CVA (Friele, 2005). Voor meer informatie over ketenzorg in Midden-Holland, zie paragraaf 5.3.13. De zorgaanbieders in Midden-Holland geven aan dat in de toekomst steeds vaker oplossingen gezocht moeten worden in de ketenzorg en dat aanbieders ook verder moeten leren kijken dan de eigen organisatie. Zo is de verwachting dat een meer geïntegreerde eerstelijnszorg zal leiden tot minder vraag (TN-MH).
218
WAT B RE N G T DE TO E KO M S T I N MI DDE N - H O L L A N D?
Marktwerking in de zorg Naast overheidsregulering is sinds 2006 marktwerking een instrument in de kostenbeheersing van de gezondheidszorg. Doel van de marktwerking is het stimuleren van een zuinig en doeltreffend gedrag van de marktpartijen in de zorg. Dit heeft invloed op het zorgaanbod en het zorggebruik. In feite zijn er drie marktpartijen: zorgaanbieders, zorgverzekeraars en zorgvragers. De markt is hiermee te verdelen in drie deelmarkten (zie figuur 8.3): de zorginkoopmarkt (zorg verzekeraars kopen zorg in bij zorgaanbieders); de zorgverleningsmarkt (patiënten vragen zorg en aanbieders bieden zorg aan); de zorgverzekeringsmarkt (patiënten sluiten verzekeringen af en zorgverzekeraars bieden verzekeringen aan). Zorgverzekeraars zijn als vrager èn als aanbieder op de markt actief. Er is sprake van marktwerking als patiënten vrij zijn om te kiezen waar zij zorg afnemen of een verzekering afsluiten. Zorgverzekeraars zijn vrij in de keuze bij wie ze zorg inkopen en ze zijn vrij in de verzekering die zij aanbieden en tegen welke prijs. Zorgaanbieders ten slotte zijn vrij in welke zorg zij aanbieden en tegen welke prijs. De zorgverzekeraars en de zorgaanbieders concurreren met elkaar door producten te bieden die beter en/of goedkoper zijn dan die van hun concurrent. In Nederland is sprake van een gereguleerde marktwerking in de zorg. Dat betekent dat vragers en aanbieders wel wat vrijheid hebben, maar dat deze vrijheid is afgebakend door wetten en regels. Dit is gedaan om ongewenste effecten te voorkomen en om de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg te waarborgen. Voorbeelden hiervan zijn dat iedereen verplicht is een verzekering af te sluiten voor een basispakket en dat zorgverzekeraars verplicht zijn iedereen als klant te accepteren voor het basispakket (Graafmans et al., 2008). Een gevolg van marktwerking is dat de (verwachte) omzet van een zorgaanbieder niet alleen bepaald wordt door de zorgvraag, maar ook door de positie van de aanbieder op de zorgverleningmarkt en door het ontwikkelde zorgconsumentisme. Zorgfinanciers (zorgverzekeraars, gemeenten) hanteren op de zorginkoopmarkt prijs als belangrijkste criterium. Dat brengt risico’s met zich mee voor de kwaliteit en de omvang van het zorgaanbod. Maatregelen als pakketvermindering, scherpere indicaties en het heffen van eigen bijdragen kunnen dan genomen worden. Zorgvragers ervaren door deze maatregelen een steeds grotere drempel om bij de zorgverlening aan te kloppen en kiezen op de zorgverzekeringsmarkt voor goedkope en beperkte pakketten met soms een hoog eigen risico (TN-MH).
219
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
=RUJYHU]HNHUDDUV =RUJYHU]HNHULQJVPDUNW
=RUJLQNRRSPDUNW
&RQVXPHQWHQSDWLsQWHQ
$DQELHGHUVYDQ]RUJ
=RUJYHUOHQLQJVPDUNW
Figuur 8.3: Schematische weergave van de deelmarkten in de zorgmarkt (Bron: Graafmans et al., 2008, op www.gezondheidszorgbalans.nl).
220
LI T E RAT UUR, G E G E V E N S B RO N N E N E N W E B S I T E S
Literatuur, gegevensbronnen en websites Literatuur Bakel AM van, Ocké MC. Hoeveel mensen voldoen aan de Richtlijnen goede voeding? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,
Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Factoren die van invloed zijn op de gezondheid\ Leefstijl\ Voeding, 21 september 2009. Bakker DH de, Polder JJ, Sluijs EM, Treurniet HF, Hoeymans N, Hingstman, et al. Op een lijn – Toekomstverkenning eerstelijnszorg 2020. RIVM-rapport nr. 270751009. Bilthoven: RIVM, 2005. Bakker F, Graaf H de, Haas S de, Kedde H, Kruijer H, Wijsen C. Seksuele gezondheid in Nederland 2009. Utrecht: Rutgers Nisso Groep, 2009. Berg M van den, Schoemaker CG. Effecten van Preventie. Deelrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010: Van gezond naar beter. RIVM-rapport nr. 270061007. Bilthoven: RIVM, 2010. Berkman LF, Glass T. Social integration, social networks, social support and health. In: L.F. Berkman & I. Kawachi, Social Epidemiology. New York: Oxford Press, 2000. Boezen HM, Postma DS, Smit HA, Poos MJJC. Neemt het aantal mensen met COPD toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\ Ademhalingswegen\ COPD, 10 maart 2006. Bon-Martens MJH van, Eck ECM van, Hogendoorn SM, Hoogen PCW van den, Oers JAM van (eindredactie). Gezondheid telt! In Hart voor Brabant. Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006. Den Bosch: GGD Hart voor Brabant, 2006. Busch MCM. Wie doet wat? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Preventie, 11 maart 2008. CBS, Centraal Bureau voor de Statistiek. Gezondheid en zorg in cijfers 2007. Voorburg: CBS, 2007. CBS, Centraal Bureau voor de Statistiek. Jaarrapport 2009. Landelijke Jeugdmonitor. Den Haag: CBS, 2009a. CBS, Centraal Bureau voor de Statistiek. Aantal levendgeborenen naar leeftijd van de moeder. Den Haag: CBS, 2009b. CBS, Centraal Bureau voor de Statistiek. Religie aan het begin van de 21ste eeuw. Den Haag/Heerlen: CBS, 2009c. CBS, Centraal Bureau voor de Statistiek. Gezondere leefstijl blijkt voor velen moeilijk haalbaar. Den Haag: CBS, 2010. CBZ, College Bouw Zorginstellingen. Monitoring gebouwkwaliteit in de Verpleging en Verzorging 2005. Uitgebracht aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Vastgesteld door het College bouw Zorginstellingen op 10 oktober 2005. Rapportnummer 587, ISBN 90-8517-048-6, 2005.
221
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
CVZ, College voor Zorgverzekeringen. De gecombineerde leefstijlinterventie: kosten, opbrengsten en de praktijk. Diemen: CVZ, 2010. Deuning CM. Rijden onder invloed in Nederland in 1999-2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\ Beïnvloedende factoren\ Fysieke omgeving, 26 februari 2007a. Deuning CM. Standaarddagdosering antidepressiva 2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Genees- en hulpmiddelen\ Geneesmiddelengebruik, 13 december 2007b. Deuning CM. Standaarddagdosering alle geneesmiddelen 2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Genees- en hulpmiddelen\ Geneesmiddelengebruik, 13 december 2007c. Deuning CM. Standaarddagdosering antibiotica 2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Genees- en hulpmiddelen\ Geneesmiddelengebruik, 14 december 2007d. Deuning CM. Standaarddagdosering benzodiazepines 2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Genees- en hulpmiddelen\ Geneesmiddelengebruik, 13 december 2007e. Deuning CM. Standaarddagdosering cholesterolverlagers 2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Genees- en hulpmiddelen\ Geneesmiddelengebruik, 13 december 2007f. Deuning CM. Standaarddagdosering maagmiddelen 2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Genees- en hulpmiddelen\ Geneesmiddelengebruik, 13 december 2007g. Deuning CM. Geregistreerde verloskundigen 6 september 2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Thema’s\ Arbeidsmarkt\ Arbeidsmarkt algemeen, 25 september 2007h. Deuning CM. Rijden onder invloed van alcohol 2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\Beïnvloedende factoren\Fysieke omgeving, 19 juni 2008a. Deuning CM. Cesar oefentherapeuten 2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Eerstelijnszorg\ Paramedische zorg, 19 september 2008b. Deuning CM. Mensendieck oefentherapeuten 2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Eerstelijnszorg\ Paramedische zorg, 19 september 2008c.
222
LI T E RAT UUR, G E G E V E N S B RO N N E N E N W E B S I T E S
Deuning CM. Verkeersongevallen 2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\Gezondheid en ziekte\Ziekten en aandoeningen\Letsels\Verkeersongevallen, 2 december 2009a. Deuning CM. Tandartsendichtheid 2009. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Eerstelijnszorg\ Mondzorg, 21 september 2009b. Deuning CM. Reistijd tot dichtstbijzijnde huisarts 2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Eerstelijnszorg\ Huisartsenzorg\ Aanbod, 21 september 2009c. Deuning CM. Verpleeg- en verzorgingshuizen per gemeente 2009. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Verpleging en verzorging\ Aanbod, 4 december 2009d. Deuning CM, Zwakhals SLN. Griepvaccinaties van 60-plussers per gemeente 20082009. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\Preventie\Vaccinaties en screening, 30 juni 2009. Dijk T van, Flight S, Oppenhuis E, Duesmann B. Huiselijk geweld: aard, omvang en hulpverlening. Den Haag: Ministerie van Justitie, 1997. Doorn W van. GGD-richtlijn Geurhinder. Utrecht: GGD Nederland, 2002. Dorsselaer S van, Zeijl E, Eeckhout S van den, Bogt T ter, Vollebergh W. HBSC 2005 Gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland. Utrecht: Trimbos-instituut, 2007. Dunnink G, Lijs-Spek WJG. Activiteiten Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar per contactmoment. Bilthoven: RIVM/Centrum Jeugdgezondheid, 2008. Engelfriet P, Hoekstra J, Hoogenveen R, Büchner F, Rossum C van, Verschuren M. Food and vessels: the importance of a healthy diet to prevent cardiovascular disease. European Journal of Cardio-vascular Prevention & Rehabilitation, 2010; 17(1), 50-55. Eysink PED, Blatter BM, Gool CH van, Gommer AM van den, Bossche SNJ, Hoeymans N. Ziektelast van ongunstige arbeidsomstandigheden in Nederland. RIVM-rapport nr. 70012001. Bilthoven: RIVM, 2007. Eysink PED, Hamberg-van Reenen HH, Lambooij MS. Leefstijl en arbeid in balans. Een literatuurstudie naar de invloed van leefstijlfactoren en (sub)cultuur op gezondheid, ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en productiviteit. RIVM-rapport nr. 270254001. Bilthoven: RIVM, 2008. Feenstra D. Neemt het aantal mensen dat rookt toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Factoren die van invloed zijn op de gezondheid\ Leefstijl\ Roken, 8 december 2009. Ferlander S. The importance of different forms of social capital for health. Acta Sociologica, 2007; 50(2): 115-128. Fiolet D. Roken, drinken en gokken onder scholieren in de regio Midden-Holland. Naar aanleiding van de regionale steekproefophoging van het landelijk peilstationsonderzoek van het Trimbos-instituut in 2003. GGD Hollands Midden, 2005. Fiolet D. OGGZ-monitor Midden-Holland 2002-2004. Gouda: GGD Hollands Midden, 2006.
223
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Foets M, Lucht F van der, Droomers M. Allochtonen en zorggebruik. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Bevolking en economie\ Etniciteit, 2 juli 2009. Fokkema CM, Dykstra PA. De aanpak van eenzaamheid, feiten en misverstanden. Demos, 2009; 25 (3): 5-9. Friele RD. Meer vraaggerichte zorg door zorgketens? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenningen, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2005. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Besluit afsluiting zwemseizoen 2009. PHZ-2009133370717. Den Haag: Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, 2009. Gezondheidsraad. Richtlijnen goede voeding 2006 - achtergronddocument. Den Haag: Gezondheidsraad, 2006. GGD Hollands Midden. Regionale Nota Gezondheidsbeleid Midden-Holland. Gouda: GGD Hollands Midden, 2006a. GGD Hollands Midden. Monitor Jeugdgezondheid, Factsheet 6: Seksuele gezondheid jeugd tot 25 jaar in Midden-Holland. Resultaten uit de regionale steekproefophoging van de landelijke studie ‘Seks onder je 25e’ van Soa Aids Nederland en de Rutger Nisso groep in 2004. Gouda: GGD Hollands Midden, 2006b. GGD Hollands Midden. Monitor Jeugdgezondheid, Factsheet 11: Vaccinatiegraad. Vaccinatiegraad in de regio Midden-Holland in de peiljaren 2005-2007. Gouda: GGD Hollands Midden, 2009. GGD Hollands Midden. Jaarverslag TBC 2009. Gouda: GGD Hollands Midden, 2010. GGD Nederland. Versterking van het gemeentelijk gezondheidsbeleid. Instrumentenkoffer deel 1. Utrecht: GGD Nederland, 2003. GGZ Nederland. Zorg op waarde geschat, sectorrapport GGZ 2009. Amersfoort: GGZ Nederland, 2009. Giesbers H, Hahné SJM. Rodehond (Rubella) animatie 2004-2005. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\ Infectieziekten, 11 maart 2008. Giesbers H. Ingeschreven cliënten, verandering 2003-2007 t.o.v. 1998-2002. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Geestelijke gezondheidszorg\ Gebruik, 23 september 2009. Gommer AM, Hoeymans N, Poos MJJC. Wat is de ziektelast in Nederland? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Gezondheid en ziekte\Sterfte, levensverwachting en DALY’s\Ziektelast in DALY’s, 22 maart 2010. Gommer AM, Poos MJJC. Hoe vaak komen gehoorstoornissen voor? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Ziekten en aandoeningen\ Ziekten van het zenuwstelsel en de zintuigen\ Gehoorstoornissen, 22 juni 2010.
224
LI T E RAT UUR, G E G E V E N S B RO N N E N E N W E B S I T E S
Gool CH van, Groothoff JW. Wat is ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid, 12 december 2007. Gool CH van, Hoeymans N, Picavet HSJ. Wat is lichamelijk functioneren en hoe wordt het gemeten? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Lichamelijk functioneren, 7 december 2009. Graaf H de, Meijer S, Poelman J, Vanwesenbeeck I. Seks onder je 25e. Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2005. Amsterdam: Rutgers Nisso Groep/Soa Aids Nederland, 2005. Graafmans WC, Berg MJ van den, Koolman AHE. Wat verstaan we onder marktwerking in de gezondheidszorg? In: Zorgbalans 2008. Bilthoven: RIVM, Verbindende thema’s\ Effecten stelselwijziging, 9 december 2008. Gusdorf LMA, Hoeksema NH. Zorgthermometer 2010. Verzekerden in beweging. Zeist: Vektis, 2010. Hemert AM van, Yap KB. Zorgvisie voor de OGGZ. Academische Werkplaats Public Health Noordelijk Zuid-Holland, 2009. Herten M van. Plausibiliteit POLS-module, Vrijwillige Inzet 2007. Voorburg/Heerlen: CBS, 2008. Hildebrandt VH, Ooijendijk WTM, Hopman-Rock M (red). Trendrapport bewegen en gezondheid 2006/2007. Leiden: TNO-kwaliteit van leven, 2008. Hingstman L, Kenens RJ. Cijfers uit de registratie van huisartsenpeiling 2008. Utrecht: NIVEL, 2008. Hoeymans N, Timmermans JM, Klerk MMY de, Boer AH de, Deeg DJH, Poppelaars JL, et al. Gezond actief: de relatie tussen ziekten, beperkingen en maatschappelijke participatie onder Nederlandse ouderen. RIVM rapport nr. 270054001. Bilthoven: RIVM, 2005. Hoeymans N, Baal PHM van. Wat is de bijdrage van risicofactoren? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\Gezondheid en ziekte\Sterfte, levensverwachting en DALY’s\Ziektelast in DALY’s, 22 maart 2010. Hoeymans N, Melse JM, Schoemaker CG (red.). Gezondheid en determinanten. Deelrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010. Van gezond naar beter. RIVM-rapport nr. 270061006. Bilthoven: RIVM, 2010. Hollander AFM de, Hoeymans N, Melse JM van, Oers JAM, Polder JJ (eindredactie). Zorg voor gezondheid. Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006. RIVM-rapport nr. 270061003. Bilthoven: RIVM, 2006. House JM, Landis KR, Umberson D. Social relationships and health. Science 241: 540–545, 1988.
225
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Houweling DA, Duijm F. Binnenmilieu samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Omgeving\Milieu\ Binnenmilieu, 12 december 2005. Hulshof KFAM, Ocké MC, Rossum CTM van, Buurma-Rethans EJM, Brants HAM, Drijvers JJMM, Doest D ter. Resultaten van de voedselconsumptiepeiling 2003. RIVM-rapport nr. 350030002, TNO-rapport V6000. Bilthoven: RIVM, 2004. IGZ, Inspectie voor de Gezondheidszorg. Staat van de gezondheidszorg 2010. Meer effect mogelijk van de publieke gezondheidszorg. IGZ-rapport 10-08. Utrecht: IGZ, 2010. IJzendoorn MH, Prinzie P, Euser EM, Groeneveld MG, Brilleslijper-Kater SN, et al. Nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2005). Leiden: WODC, Universiteit Leiden, Afdeling Algemene en Gezinspedagogiek, 2007. Informatiesysteem Medische Stralingstoepassingen, RIVM. X-thorax voor TBCscreening. Diagnostiek\ Radiologie extramuraal\ TBCscreening, 11 juni 2010. Jeeninga W, Bon-Martens MJH van, Boverhof MWE, Eck ECM van, Hogendoorn SM, Klingenberg H, Oers JAM van. Evaluatie ontwikkeling Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006. Hart voor Brabant en West-Brabant. Tilburg: Universiteitsdrukkerij UVT, 2008. Jehoel-Gijsbers G, Sociale Uitsluiting in Nederland. Den Haag, SCP, 2004. Jong-Gierveld J de, Kamphuis FH. The development of a Rasch-type loneliness-scale. Applied Psychological Measurement 9: 289-299, 1985. Kamp EJ, Ooms ECM, Spijker WWJ, Zwaan J. Bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker regio west, Jaarverslag 2008. Leiden: Stichting SBBW, 2010. Kenens RJ, Hingstman L. Cijfers uit de registratie van fysiotherapeuten, peiling 1 januari 2008. Utrecht: NIVEL, 2009. Klerk MMY de (red.). Zorg en wonen voor kwetsbare ouderen. Rapportage ouderen 2004. SCP-publicatie 2004/4. Den Haag: SCP, 2004. Klink A. Preventiebeleid voor de volksgezondheid. Brief van de minister van VWS aan de Tweede Kamer dd 15 oktober 2009, 22 894, nr. 239. Den Haag: Ministerie van VWS, 2009. Klink A, Rosenmöller P, Polder JJ. Het economisch gewicht van overgewicht. Economisch Statistische berichten (ESB) 93 228-32, 2008. Knippenberg H. De religieuze kaart van Nederland. Omvang en geografische spreiding van de godsdienstige gezindten vanaf de reformatie tot heden. Assen/Maastricht: Van Gorcum, 1992. Knippenberg H, Stoppelenburg CM, Wusten HH van der. De protestantenband van Nederland: de geografische spreiding der orthodox-protestanten in 1920 en 1985/86. KNAG Geografisch Tijdschrift 23: 12-22, 1986. Kunst AE, Meerding WJ, Varenik N, Polder JJ, Mackenback JP. Sociale verschillen in zorggebruik en zorgkosten in Nederland in 2003. Een verkenning van verschillen naar sociaaleconomische positie, samenlevingsvorm en land van herkomst. Zorg voor euro’s-5. RIVM-rapport nr. 270751017. Bilthoven: RIVM, Erasmus MC. 2007.
226
LI T E RAT UUR, G E G E V E N S B RO N N E N E N W E B S I T E S
Laar MW van. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van druggebruik? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Druggebruik, 19 juni 2006. Laar MW van, Cruts AAN, Ooyen-Houben MMJ van, Meijer RF, Brunt T. Nationale Drug Monitor 2009. Jaarbericht 2009. Utrecht: Trimbos-instituut, 2010. Lalonde M. A new perspective on the health of Canadians: a working document. Ottawa: Government of Canada, 1974. Lamberts PHG, Steenbakkers M, Thijssen NHB, Backus-Mujakovic S, Vreede JJM de, Hajema KJ, et al. Een gezonde kijk op Zuid-Limburg. Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010. Geleen: GGD Zuid-Limburg, 2010. Lange J de, Poos MJJC, Schoemaker C. Hoe vaak komt dementie voor en hoeveel mensen sterven eraan? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Ziekten en aandoeningen\ Psychische stoornissen\ Dementie, 17 mei 2010. Leest J van der. Jaarverslag BoBWest 2008. Leiden: Stichting SBBW (BoBWest), 2010. Leusink P, Tanis-Nauta M. Seksuele Gezondheidszorg. Deel 2: Handboek Seksualiteit en Reproductie. Bilthoven: RIVM, 2009. Lichtveld RA, Smit RBJ, Werken C van der. Onderrapportage van sterfte met een onnatuurlijke doodsoorzaak. TSG 85: 221-226, 2007. Lier A van. Sterfte in Zuid-Holland. Analyse van sterftecijfers in de provincie ZuidHolland 1996-2002. Gezamenlijke uitgave van: GGD Zuid-Holland Noord, GGD ZuidHolland West, GGD Den Haag, GGD Midden-Holland, GGD Nieuwe Waterweg Noord, GGD Zuid-Holland Zuid en GGD Zuid-Hollandse Eilanden, 2006. Lier EA van, Oomen PJ, Oostenbrug MWM, Zwakhals SLN, Drijfhout IH, Hoogh PAAM de, Melker HE de. Vaccinatiegraad Rijksvaccinatieprogramma Nederland, verslagjaar 2006-2008. Bilthoven: RIVM, 2008. Lier EA van, Oomen PJ, Oostenbrug MWM, Zwakhals SLN, Drijfhout IH, Hoogh PAAM de, Melker HE de. Vaccinatiegraad Rijksvaccinatieprogramma Nederland, verslagjaar 2009. Bilthoven: RIVM, 2009. LPBO, Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling. Factsheet Ouderenmishandeling: Algemene informatie. Utrecht: LPBO, 2006. Lucht F van der, Foets M. Allochtonen en gezondheid. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Bevolking en economie\ Etniciteit, 4 augustus 2008. Lucht F van der, Polder JJ. Van gezond naar beter. Kernrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010. RIVM-rapport nr. 270061005. Bilthoven: RIVM, 2010. Luijben AHP, Kommer GJ (red.). Tijd en toekomst. Deelrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010 Van gezond naar beter. RIVM-rapport nr. 270061008. Bilthoven: RIVM, 2010. Meijer SA, Smit F, Schoemaker CG, Cuijpers P. Gezond verstand. Evidence-based preventie van psychische stoornissen. RIVM-rapport 270672001. Bilthoven: RIVM, 2006.
227
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Meijer S, Schoemaker C. Psychisch functioneren van jeugd samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Psychisch functioneren\ Psychisch functioneren jeugd, 23 september 2008. Milieudienst Midden-Holland, Rapportage luchtkwaliteit 2008. Gouda: Milieudienst Midden-Holland, 2010. Ministerie van Justitie. Elementen voor lokaal beleid, Modelaanpak Huiselijk geweld. Publicatienr. J-5525 1001. Den Haag: Ministerie van Justitie, 2010. MNP, Milieu en Natuur Planbureau. Website Gezondheidseffecten door milieufactoren in Nederland (geraadpleegd op 9-5-2008). Bilthoven: MNP, 2008. Monshouwer K, Verdurmen J, Dorsselaer S van, Smit E, Gorter A, Vollebergh W. Jeugd en riskant gedrag 2007. Kerngegevens uit het peilstationsonderzoek scholieren. Roken, drinken, drugsgebruik en gokken onder scholieren vanaf tien jaar. Utrecht: Trimbos-instituut, 2008. Mulder M. Totaal aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen 2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven, 10 december 2009a. Mulder M. Ontwikkeling arbeidsongeschiktheid 1999-2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven, 4 december 2009b. Mulder M, Kommer GJ, Zwakhals SLN. Percentage inwoners binnen bereik van een standplaats oktober 2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Ziekenvervoer, 21 september 2009a. Mulder M, Kommer GJ, Zwakhals SLN. Prestaties A1-ritten 2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Ziekenvervoer, 29 juli 2009b. Mulder M. Ziekenhuisopnamen Nieuwe Influenza A (H1N1) (Mexicaanse Griep) tot en met 23 december 2009. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\Gezondheid en ziekte\Ziekten en aandoeningen\Infectieziekten, 5 januari 2010a. Mulder M. Personen met één of meer malaiseklachten 2005-2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\Gezondheid en ziekte\Functioneren en kwaliteit van leven, 21 juni 2010b. Mulder M. Contact met huisarts 2005-2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\Zorg\Eerstelijnszorg\Huisartsenzorg\Gebruik, 21 juni 2010c. Mulder M. Gebruik anticonceptiepil 2005-2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\Zorg\Genees- en hulpmiddelen\Geneesmiddelengebruik, 21 juni 2010d.
228
LI T E RAT UUR, G E G E V E N S B RO N N E N E N W E B S I T E S
Mulder M. Contact met tandarts 2005-2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\Zorg\Eerstelijnszorg\Mondzorg, 21 juni 2010e. Mulder M. Contact met fysiotherapeut 2005-2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\Zorg\Eerstelijnszorg\Paramedische zorg, 21 juni 2010f. Muyskens J, Kenens RJ, Hingstman L. Cijfers uit de registratie van ergotherapeuten. Peiling 1 januari 2006. Utrecht: NIVEL, 2007. Neovius K, Johansson K, Kark M, Neovius M. Diagnostic in obesity and comorbidities. Obesity status and sick leave: a systematic review. Obesity reviews 10: 17-27, 2009. NIGZ, Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie. Factsheet Publiek-private samenwerking als strategie voor gezondheidsbevordering. Woerden: NIGZ, 2001. NPHF, Nederlandse Public Health Federatie. Verkiezingspamflet, Utrecht: NPHF, 2006. Oosterlee A, Vink RM. De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. Een schatting met de vangst-hervangst analysemethode, toegepast op de gegevens uit een registratieproject van achter ketenpartners binnen het Haarlemse project Geweld in het gezin. Haarlem: GGD Kennemerland, 2006. Passchier-Vermeer W, Kluizenaar Y de, Steenbekkers JHM, Dongen JEF van, Wijlhuizen GJ, Miedema HME. Milieu en gezondheid 2001: overzicht van risico’s, doelen en beleid. TNO-rapport 2001.95. Leiden: TNO Preventie en Gezondheid, 2001. Passchier-Vermeer W. Hoeveel mensen ondervinden hinder of andere gevolgen van geluid en neemt dit toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Omgeving\ Milieu\ Geluid, 17 mei 2005. Post NAM, Zwakhals SLN, Polder JJ (red.). Maatschappelijke baten. Deelrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010 Van gezond naar beter. RIVM-rapport nr. 270061009. Bilthoven: RIVM, 2010. Rijkelijkhuizen JM. OGGZ-monitor Midden-Holland 2006-2007. Gouda: GGD Hollands Midden, 2009. Rijkelijkhuizen JM. OGGZ-monitor Midden-Holland 2008-2009, Gouda: GGD Hollands Midden, 2011 (in voorbereiding). Ruijsbroek JMH, Droomers M. Sociale omgeving en gezondheid. In: Monitor Gezondheidsachterstanden. Bilthoven: RIVM, Monitor Gezondheidsachterstanden, 2008. Rutgers Nisso Groep. Landelijke abortus registratie 2007. Utrecht: Rutgers Nisso Groep, 2008. RVZ, Raad voor de Volksgezondheid en Zorg: Gezondheid 2.0. U bent aan zet. Advies uitgebracht door de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Den Haag: RVZ, 2010. Sadiraj K, Timmermans L, Ras M, Boer A de. De toekomst van mantelzorg. Den Haag: SCP, 2009.
229
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Sanderse C, Verweij A. Hoe is het zorggebruik onder ouderen? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Bevolking en economie\ Vergrijzing, 23 juni 2009. SBBZWN. Stichting Bevolkingsonderzoeken Zuidwest-Nederland. Jaarverslag 2006. Vlaardingen: SBBZWN, 2007. Schnabel P, Bijl R, Hart J de. Betrekkelijke betrokkenheid: Studies in sociale cohesie. Sociaal en Cultureel Rapport 2008, blz. 389-423. Den Haag: SCP, 2008. Schoemaker C. Psychische gezondheid samengevat In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Psychisch functioneren\ Psychische gezondheid volwassenen, 22 maart 2010. Schoemaker C, Gool CH van, Poos MJJC. Neemt het aantal mensen met angststoornissen toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Ziekten en aandoeningen\ Psychische stoornissen\ Angststoornissen, 24 maart 2010. Schrijvers CTM, Poos MJJC. Demografische prognose. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Toolkit Regionale VTV. Bilthoven: RIVM, Toekomstverkenning, 28 november 2007a. Schrijvers CTM, Poos MJJC. Doortrekken van trends. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Toolkit Regionale VTV. Bilthoven: RIVM, Toekomstverkenning, 28 november 2007b. Schuijt-Lucassen NY, Deeg DJH. Verlies van regie over het leven. Voorspellende factoren. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie 37 (6), 2006. Schuthof P, Korbee H. Wat u wilt weten over Frisse Scholen: Energiegebruik, binnenmilieu, ziekteverzuim en leerprestaties. Den Haag: SenterNovem, 2006. SER, Sociaal-Economische Raad. Een kwestie van gezond verstand: Breed preventiebeleid binnen arbeidsorganisaties. Den Haag: SER, 2009. Sluijs I. Overgewicht bij kinderen in Midden-Holland: prevalentie, trend en risicogroepen. In opdracht van GGD Midden-Holland. Gouda: GGD Hollands Midden, 2005. Smit HA, Boezen HM, Poos MJJC. Neemt het aantal mensen met astma toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\ Ademhalingswegen\ Astma, 10 maart 2006. Smulders G, Enthover C, Pallast E. Infokaart Geestelijke gezondheid. Gezondheidsmonitor Ouderen, Ouderenenquête 2004. Den Bosch: GGD Hart voor Brabant, 2005. Sprangers MAG, Snijders BE. Gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven samengevat In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven, 22 september 2009. Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 2006 nummer 351, Wet Maatschappelijke Ondersteuning, 2006.
230
LI T E RAT UUR, G E G E V E N S B RO N N E N E N W E B S I T E S
Steenbakkers M, Janssen M, Maarsse H, Vries N de. Lokaal integraal gezondheidsbeleid: Intersectorale samenwerking vanuit het perspectief van gemeenten. TSG 88: 136-143, 2010. Steketee M, Mak J, Tierolf B. Kinderen in Tel Databoek 2010. Kinderrechten als basis voor lokaal jeugdbeleid. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut, 2010. Stivoro. Richtlijn Tabakspreventie in het Lokaal Gezondheidsbeleid. <www.stivoro.nl/ professionals> Den Haag: Stivoro, 2006. Stivoro. Trendpublicatie percentage rokers 2009. <www.stivoro.nl/Voor volwassenen/ Feiten Cijfers/Hoeveel mensen roken/Hoeveel mensen roken> juli 2010. SWOV, Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid. Rijden onder invloed van alcohol en drugs. Leidschendam: SWOV, 2006. TNO. Factsheet: Resultaten vijfde landelijke groeistudie. Leiden: TNO, 2010. Treurniet HF, Fiolet DCM, Eysink PED, Poos MJJC, Oers JAM van. Groeien in Gezondheid. Gezondheid en zorg in Midden-Holland, nu en in de toekomst. RIVM-rapport nr. 270644001. Bilthoven: RIVM, 2006. Trimbos-instituut. Handleiding depressiepreventie in lokaal gezondheidsbeleid. Utrecht: Trimbos-instituut, 2007. Trimbos-instituut. GGZ in tabellen 2008. Utrecht: Trimbos-instituut, 2009. Veiligheidsmonitor Rijk, 2008. Landelijke rapportage. Den Haag: CBS, 2008. Verheij RA, Dijk CE van, Abrahamse H, Davids R, Hoogen H van den, Braspenning J, Althuis T van. Landelijk Informatienetwerk Huisartsenzorg. Feiten en cijfers over huisartsenzorg in Nederland. Utrecht/Nijmegen: NIVEL/IQ, 2009. Verschuren WMM, Blokstra A, Picavet HSJ, Smit HA. Cohort Profile: The Doetinchem Cohort. Int J Epidemiol. 2008; 37(6): 1236-41. Verweij A. Wat zijn sociaaleconomische gezondheidsverschillen? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Bevolking\ Sociaaleconomische gezondheidsverschillen, 23 september 2008. VNG, Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Wetsvoorstel Publieke Gezondheid naar Tweede Kamer. Nieuwsbericht 8 februari 2008. Den Haag: VNG, 2008. VNG, Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Kamer akkoord met wijziging Wet publieke gezondheid. Nieuwsbericht 20 september 2010. Voedingscentrum. Handleiding preventie van overgewicht in lokaal gezondheidsbeleid. Den Haag: Voedingscentrum, 2007. Vogel I. Het luisteren naar muziek door jongeren en het behouden van een goed gehoor: veel risico’s, weinig voorzorgsmaatregelen. Rotterdam: Erasmus Universiteit, 2009. Vriends KLHM, Bergstra AD, Bos HJ, Kooten PJC van, Poos MJJC, Tak I van der, et al. Gezondheid boven water in Zeeland. Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2008. Goes: GGD Zeeland, 2008. VWS, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Preventienota Kiezen voor gezond leven. Den Haag: Ministerie van VWS, 2006a. VWS, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Kamerstuk seksuele gezondheid, 30 november 2006. Den Haag: Ministerie van VWS, 2006b. VWS, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Gezond zijn, gezond blijven; een visie op gezondheid en preventie. Den Haag: Ministerie van VWS, 2007.
231
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Walg CB. Relatie tussen de WCPV en de WMO. Kansen voor de openbare gezondheidszorg! Deventer: GGD Gelre-IJssel, 2006. WCRF, World Cancer Research Fund. AICR, American Institute for Cancer Research. Policy and Action for Cancer Prevention. Food, nutrition, and physical activity: a global perspective. Policy Report. Washington: WCRF/AICR, 2009. WHO, World Health Organization. Preamble to the Constitution of the World Health Organization as adopted by the International Health Conference. New York: WHO, 1948. Witte KE, Vegter B. Wat is het bereik? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Preventie\ Preventie van ziekten en aandoeningen\ Preventie van infectieziekten\ Preventie van tuberculose, 2006. Wolf J, Mensink C. Woonbegeleiding in Utrecht. Een verkenning van begeleid wonen en ambulante woonbegeleiding in Utrecht. Amsterdam: UMC Radboud, 2006. Yen IH, Syme SL. The social environment and health: a discussion of the epidemiologic literature. Annual review of public health 20: 287-308, 1999. Zwakhals SLN, Lier EA van. BMR per gemeente 2009 (schoolkinderen). In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\ Preventie\ Vaccinaties en screening, 30 juni 2009.
Gegevensbronnen Landelijk RIVM Lokale en Nationale Monitor Volksgezondheid (RIVM) GGD’en doen regelmatig onderzoek naar gezondheid en gezondheidsgerelateerde onderwerpen op lokaal niveau. Hierbij is vergelijking in de tijd en tussen regio’s alleen mogelijk als alle GGD’en dezelfde gegevens op dezelfde manier verzamelen en opslaan. Binnen het project Lokale en Nationale Monitor Volksgezondheid worden vragen in enquêtes geüniformeerd. Lokale gegevens kunnen op deze manier vergeleken worden met regionale en landelijke gegevens. Door de landelijke uniformering wordt ook het landelijk gezondheidsbeleid gefaciliteerd. Registratie infectieziekten door het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM (CIb) De missie van het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM is signalering, bestrijding en preventie van infectieziekten ten behoeve van de volksgezondheid in Nederland. Eén van de taken die hieruit voortkomt is het verkrijgen van inzicht in de infectieziekten door het uitvoeren van diagnostiek, surveillance en wetenschappelijk onderzoek.
232
LI T E RAT UUR, G E G E V E N S B RO N N E N E N W E B S I T E S
Nationaal Kompas Volksgezondheid (Ministerie van VWS, RIVM-Centrum Volksgezondheid Toekomst Verkenningen) Het Nationaal Kompas Volksgezondheid is een product van het centrum Volksgezondheid Toekomst Verkenningen van het RIVM in samenwerking met verschillende instellingen. Het vormt samen met de Nationale Atlas Volksgezondheid en andere websites een onderdeel van de VTV 2010. Het Nationaal Kompas Volksgezondheid is dé website met onafhankelijke en wetenschappelijk onderbouwde informatie over de staat van de volksgezondheid in Nederland. Het bevat meer dan 200 onderwerpen, die doorlopend geactualiseerd worden. Nationale Atlas Volksgezondheid (Ministerie van VWS, RIVM-Centrum Volksgezondheid Toekomst Verkenningen) De Nationale Atlas Volksgezondheid is een product van het centrum Volksgezondheid Toekomst Verkenningen van het RIVM. Het vormt samen met het Nationaal Kompas Volksgezondheid en andere websites een onderdeel van de VTV 2010. In de atlas zijn meer dan 1.000 kaarten te vinden die antwoord geven op vele ‘waar-vragen’ over de volksgezondheid en de gezondheidszorg: Waar leven de mensen het langst? Waar bevinden zich de ziekenhuizen? Waar worden de meeste medicijnen gebruikt? Waar zijn de mensen het zwaarst? CBS CBS Doodsoorzakenstatistiek Sinds 1996 verzamelt en publiceert het CBS cijfers over sterfte (totale sterfte en sterfte per doodsoorzaak). De doodsoorzaken zijn onderverdeeld in vier hoofdgroepen: nieuwvormingen, ziekten van hart en vaatstelsel, ziekten van ademhalingsstelsel en uitwendige doodsoorzaken (niet-natuurlijke doodsoorzaken). De cijfers worden gepresenteerd naar de gemeente van inschrijving. De regio’s worden samengesteld uit gemeenten. CBS-POLS, Permanent Onderzoek LeefSituatie Sinds 1 januari 1981 wordt door het CBS een continue Gezondheidsenquête gehouden. Tot en met 1996 betrof dit een opzichzelfstaand onderzoek. Met ingang van 1 januari 1997 maakt deze enquête deel uit van het Permanent Onderzoek LeefSituatie (POLS) als de module Gezondheid. Het doel van POLS is een zo volledig mogelijk overzicht geven van ontwikkelingen in de gezondheid, medische consumptie, leefstijl en preventief gedrag van de Nederlandse bevolking. De doelgroep van POLS is (voor de meeste onderwerpen) de gehele Nederlandse bevolking vanaf 0 jaar. Voor sommige onderwerpen geldt een aparte leeftijdsgrens. Ieder jaar worden gegevens verzameld. In deze rVTV is gebruik gemaakt van gemiddelde cijfers over de periode 2005-2008. Landelijke registraties CAK (Centraal Administratie Kantoor) Het CAK berekent en incasseert de eigen bijdragen voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wmo. Het CAK is ook verantwoordelijk voor de financiering van de AWBZ-instellingen en het uitbetalen van de Compensatie eigen risico in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Ook verzorgt het CAK een tegemoetkoming van de Wet
233
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten. Deze wet regelt dat chronisch zieken en gehandicapten een tegemoetkoming ontvangen voor de extra kosten die zij hebben. Voor de rVTV is gebruik gemaakt van de gegevens die CAK registreert met betrekking tot het gebruik van Wmo-zorg en het gebruik van Zorg zonder verblijf (Zzv). Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) Het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) is een nationale gegevensverzameling voor de ambulante en klinische verslavingszorg. Doel van het LADIS is het verzamelen van gegevens over de verslavingszorg op landelijk niveau ten behoeve van beleidsevaluatie, benchmarking en signalering van ontwikkelingen binnen de ambulante en klinische verslavingszorg, waaronder de verslavingszorg-reclassering. Hiermee is het LADIS een belangrijke bron voor informatie over drugsgebruik. Het LADIS wordt beheerd door de Stichting Informatie Voorziening Zorg (IVZ) in opdracht van het ministerie van VWS. Het LADIS is een landelijk dekkend informatiesysteem en is in staat unieke personen door de jaren heen te volgen in hun contact met hulpverleningsinstanties. LADIS is sinds 1986 operationeel.
Regionaal GGD Hollands Midden Gezondheidsmonitor Hollands Midden (regio Midden-Holland) In de Wet publieke gezondheid (voorheen Wcpv) is opgenomen dat gemeenten elke vier jaar voorafgaand aan de nota lokaal gezondheidsbeleid gegevens over de gezondheidssituatie moeten verzamelen en analyseren. Gemeenten hebben deze taak uitbesteed aan de GGD. De GGD Hollands Midden (vestiging Gouda) heeft hiertoe de Gezondheidsmonitor Hollands Midden ontwikkeld; periodieke en systematische gegevensverzameling over aspecten omtrent de gezondheid van de inwoners van Hollands Midden. Hiermee wordt beoogd om op een zo samenhangende en toegankelijk mogelijke manier geactualiseerde gegevens over volksgezondheid in een regio te presenteren. Op den duur geeft een monitor ook een beeld van ontwikkelingen in de tijd, kunnen trends worden gesignaleerd en kan gezondheidsbeleid worden geëvalueerd. Binnen de gezondheidsmonitor Hollands Midden (regio Midden-Holland) worden verschillende doelgroepen onderscheiden die in de afgelopen jaren door middel van diverse gezondheidsenquêtes zijn onderzocht: jeugd van 4 tot en met 12 jaar (2006); jongeren van 12 tot en met 18 jaar (2008); volwassenen van 19 t/m 64 jaar (2002, 2005 en 2009); ouderen van 65 jaar en ouder (2005 en 2009). In deze rVTV zijn per doelgroep vooral de resultaten uit de meest recente gezondheidsenquête beschreven. In de tekst wordt naar de gezondheidsmonitor verwezen door middel van bijvoorbeeld ‘GGD HM, 2009’, of ‘GGD HM 2005 en 2009’.
234
LI T E RAT UUR, G E G E V E N S B RO N N E N E N W E B S I T E S
Registraties GGD Hollands Midden JIS- Jeugdgezondheidszorg Informatie Systeem. Registratiesysteem van de Jeugdgezondheidszorg 4-18; Registratie Meldpunt Zorg en Overlast; Registratie Advies- en Meldpunt Kindermishandeling; Registratie Steunpunt Huiselijk Geweld; Registratie infectieziekten. Zorgaanbieders in Midden-Holland GGZ Midden-Holland (onderdeel van Rivierduinen); GGZ Kinderen en Jeugd (onderdeel van Rivierduinen); Groene Hart Ziekenhuis; Ipse de Bruggen (zorgorganisatie voor mensen met een verstandelijke of meervoudige handicap); Kwadraad (maatschappelijk werk); Palet Welzijn (onderdeel van Vierstroom dat diensten en activiteiten levert die helpen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven en vitaal ouder te worden); Palliatief Netwerk Midden-Holland (informatie over palliatieve zorg in Midden-Holland); REOS Zorg (biedt ondersteuning aan eerstelijnszorgverleners, onder andere in Midden-Holland, met uitzondering van Nieuwerkerk aan den IJssel; deze gemeente valt onder Zorgimpuls ROS); Regionale Organisatie Huisartsen (ROH) Midden-Holland; Vierstroom (instelling voor thuiszorg, maatschappelijke dienstverlening, ouderkindzorg et cetera); ZorgBrug (levert gespecialiseerde verpleegkundige zorg voor en namens ziekenhuizen, thuiszorg, huisartsen, apotheken en verpleeg- en verzorgingshuizen); Zorgkantoor Midden-Holland (Univé-VGZ-IZA-Trias Zorgkantoor); Zorgpartners Midden-Holland (netwerk van 15 zorgcentra en 2 verpleeghuizen in Midden-Holland). Overig Politie Hollands Midden.
Websites www.alcoholinfo.nl Onderdeel van de landelijke alcoholmatigingscampagne ‘Voorkom alcoholschade bij uw opgroeiende kind’ (Trimbos-instituut). www.apotheek.nl Website van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie, de beroeps- en brancheorganisatie van apothekers (KNMP). www.cannabisdebaas.nl Website voor internetbehandelingen op het gebied van verslavingszorg en psychische problemen (Tactive CV).
235
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
www.cbs.nl/statline Elektronische databank van het CBS (CBS). www.cbs.nl/nl-NL/menu/methoden/begrippen Overzicht van alle relevante begrippen die gehanteerd worden binnen de statistieken en in de rapportages van de onderzoeksresultaten van het CBS (CBS). www.compendiumvoordeleefomgeving.nl Alle feiten en cijfers over het milieu, natuur en ruimte in Nederland overzichtelijk bij elkaar gebracht (Planbureau voor de Leefomgeving, CBS, Wageningen UR). www.gezondheidsatlashollandsmidden.nl Een website met actuele cijfers over de inwoners van alle gemeenten in de regio Hollands Midden, hun gezondheid en leefgewoonten (GGD Hollands Midden). www.gezondheidszorgbalans.nl Website waarop aan de hand van 125 indicatoren een beeld wordt geschetst van de kwaliteit, de toegankelijkheid en de kosten van de Nederlandse gezondheidszorg (VWS, RIVM). www.gezondopschoolhm.nl Hét loket voor scholen in de regio Hollands Midden die willen investeren in de gezondheid van hun leerlingen en medewerkers. Een aantal organisaties uit de regio heeft het aanbod op het gebied van gezondheid en zorg gebundeld. Er kan themagericht gezocht worden naar lesmaterialen, methodieken en cursussen (GGD Hollands Midden). www.ggdhm.nl/gezondegemeente Het menu ‘gezonde gemeente’ op de website van de GGD Hollands Midden (beschikbaar vanaf begin 2011) geeft speciaal voor beleidsmakers actuele informatie over belangrijke regionale gezondheidsproblemen en de (in de regio beschikbare) maatregelen en interventies die ingezet kunnen worden om een gezondheidsprobleem aan te pakken. Het is bedoeld als aanvulling op de Gezondheidsatlas Hollands Midden en de landelijke Handreiking Gezonde Gemeente van het Centrum Gezond Leven (zie www.loketgezondleven.nl) (GGD Hollands Midden). www.horizonline.nl Website die inzicht geeft in de behoefte aan wonen, zorg en welzijn voor ouderen in de regio, van nu tot 2030 (TNO in samenwerking met ABf-Research). www.huiselijkgeweld.nl Loket waar beroepsgroepen en publiek terecht kunnen voor informatie over huiselijk geweld (Ministerie van Justitie en Movisie). www.huisverbod.nl Website met informatie over huisverbod in verband met huiselijk geweld (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Ministerie van Justitie, De Nederlandse Politie, VNG, Movisie en SG-BO). www.jekuntmeer.nl Deze website biedt een overzicht van projecten op het gebied van dagbesteding, reïntegratie en werk-leertrajecten en is bedoeld voor mensen met een beperking en hun verwijzers (Stichting de Omslag).
236
LI T E RAT UUR, G E G E V E N S B RO N N E N E N W E B S I T E S
www.loketgezondleven.nl Op deze website van het Centrum Gezond Leven (RIVM) komt vanaf november 2010 de Handreiking Gezonde Gemeente beschikbaar, een richtinggevend instrument voor lokaal gezondheidsbeleid op de door VWS vastgestelde speerpunten (RIVMCentrum voor Gezond Leven). www.nationaalkompas.nl Nationaal Kompas Volksgezondheid met informatie over volksgezondheid en zorg in Nederland (Ministerie van VWS, RIVM-Centrum voor Volksgezondheid Toekomst Verkenningen): www.nivel.nl/VAAM Vraag en Aanbod Analysemonitor, geeft inzicht in de verwachte vraag en aanbod van eerstelijnszorg (NIVEL). www.npknet.nl Nationaal Programma Kankerbestrijding (NPK 2005-2010) (KWF Kankerbestrijding, Ministerie van VWS, Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties, VIKC Vereniging Integrale Kankercentra en ZN Zorgverzekeraars Nederland). www.nvog-documenten.nl Website ‘Voorlichting en Richtlijnen’ van de NVOG (Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie). www.palliatievezorg.nl Website met informatie over palliatieve zorgverlening voor mensen met een ongeneeslijke ziekte en hun partner, familie en andere naasten (Stichting Voorlichting Palliatieve Zorg). www.psynip.nl Website van het Nederlands Instituut van Psychologen, de beroepsvereniging voor alle psychologen (NIP). www.rijksoverheid.nl Postbus 51 informatiedienst geeft algemene informatie over de wet- en regelgeving van de Rijksoverheid (Rijksoverheid). www.rivm.nl/cib Website met informatie over infectieziektebestrijding, bedoeld voor professionals (RIVM-Centrum Infectieziektebestrijding). www.rivm.nl/milieuportaal/dossier/milieuengezondheid Deze pagina geeft informatie over de invloed van het milieu en de leefomgeving op de gezondheid en over wie daar in Nederland mee bezig is (RIVM). www.scp.nl/onderzoek/methoden Website met informatie over gebruikte onderzoeks- en analysemethoden bij het SCP, met op deze plaats informatie over het gebruik en het opvragen van statusscores voor sociale status per postcodegebied (SCP). www.soaaids.nl Website van Soa AIDS Nederland voor algemeen publiek en voor professionals (Soa AIDS Nederland).
237
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
www.toolkitvtv.nl Hulpmiddel voor GGD-epidemiologen om de regionale en gemeentelijke gezondheidssituatie in kaart te brengen (Ministerie van VWS en RIVM-Centrum Volksgezondheid Toekomst Verkenningen). www.vektis.nl Website van Vektis, dienstverlener voor zorgverzekeraars op het gebied van data, informatie, gegevensuitwisseling en administratieve processen (Vektis). www.verkiezingsuitslagen.nl Databank die op dit moment vooral verkiezingsuitslagen bevat voor de Tweede Kamer, voor de Nederlandse zetels van het Europees Parlement en van het nationaal referendum uit 2005. Met het ontsluiten van de verkiezingsuitslagen voor de Eerste Kamer, de Provinciale Staten en de gemeenteraden is nog slechts een bescheiden begin gemaakt. Deze data zullen de komende jaren worden toegevoegd (Kiesraad). www.vtv2010.nl Rapportage over de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010 (VTV 2010), een kernrapport en vier deelrapporten (RIVM-Volksgezondheid Toekomst Verkenningen). www.zorgatlas.nl De nationale atlas Volksgezondheid, een geografisch beeld van zorg en gezondheid in Nederland (Ministerie van VWS en RIVM-Centrum Volksgezondheid Toekomst Verkenningen).
238
A F KO RT I N G E N L I J S T
Afkortingenlijst ADHD
Attention Deficit Hyperactivity Disorder
ADL
Activiteiten van het dagelijks leven
Aids
Acquired immune deficiency syndrome
AMK
Advies- en Meldpunt Kindermishandeling
AMW
Algemeen Maatschappelijk Werk
AOW
Algemene Ouderdomswet
AVV
Adviesdienst Verkeer en Vervoer
AWBZ
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
BDU CJG
Brede Doeluitkering Centra voor Jeugd en Gezin
BMI
Body Mass Index
BMR
Bof, Mazelen, Rodehond
BOS
Buurt, Onderwijs en Sport (BOS-impuls)
CAK
Centraal Administratiekantoor
CARA
Chronische Aspecifieke Respiratoire Aandoeningen
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
CBZ
College Bouw Zorginstellingen
CGL
Centrum Gezond Leven
CGM
Centrum voor Gezondheid en Milieu
CIb
Centrum Infectieziektebestrijding
CJG
Centrum voor Jeugd en Gezin
CMF
Comparitive Mortality Figure
CO
Koolmonoxide
COPD
Chronic Obstructive Pulmonary Disease (Chronische bronchitis en longemfyseem)
CVA
Cerebro Vasculair Accident
CvB
Centrum voor Bevolkingsonderzoek
CVZ
College voor zorgverzekeringen
DALY
Disability Adjusted Life Year
DAM
DienstApotheek Midden-Holland
DDD
Defined Daily Dose
DKTP
Difterie, Kinkhoest, Tetanus, Polio
EPODE
Ensemble, Prévenons l’Obesité Des Enfants
EU
Europese Unie
Fte
Fulltime-equivalent
GGD
Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst
GGZ
Geestelijke Gezondheidszorg
GHOR
Geneeskundige hulpverleningsorganisatie in de regio
H1N1
Nieuwe influenza A
HAP
Huisartsenpost
Havo
Hoger algemeen voortgezet onderwijs
Hbo
Hoger beroepsonderwijs
Hib
Haemophylus influenzae type b
239
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Hiv
Human immunodeficiency virus
HPV
Humaan Papillomavirus
IGZ
Inspectie voor de Gezondheidszorg
IVZ
Stichting Informatie Voorziening Zorg
JGZ
Jeugdgezondheidszorg
JIS
Jeugdgezondheidszorg Informatie Systeem
JOGG
Jongeren op Gezond Gewicht
JSO
Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding
K10
Kessler Psychological Distress Scale
KNMP
Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie
LADIS
Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem
Lbo
Lager beroepsonderwijs
LCI
Landelijk Coördinatiecentrum Infectieziektebestrijding
LINH
Landelijk Informatie Netwerk Huisartsenzorg
LUMC
Leids Universitair Medisch Centrum
Mavo
Middelbaar algemeen voortgezet onderwijs
Mbo
Middelbaar beroepsonderwijs
MCR
Maatschappelijk Centrum Rotterdam
MH
Midden-Holland
MHI-5
Mental Health Inventory-5
MHR
Midden-Holland en Rijnstreek (MHR architecten in leren)
NASB
Nationaal Actieplan Sport en Bewegen,
NEMESIS
Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study
NGS
Neonatale Gehoor Screening
NIGZ
Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie
NIP
Nederlands Instituut voor Psychologen
NIVEL
Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg
NMT
Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde
NPG
Nationaal Programma Grieppreventie
NPHF
Nederlandse Public Health Federatie
NPV
Nederlandse Patiënten Vereniging
NVOG
Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
NZa
Nederlandse Zorgautoriteit
OGGZ
Openbare Geestelijke Gezondheidszorg
PGB
Persoonsgebonden budget
PGO
Preventief Gezondheidsonderzoek
POLS
Permanent Onderzoek LeefSituatie (CBS)
RAAK
Regionale aanpak kindermishandeling
RAV
Regionale Ambulance Voorziening
RDMH
Regiozorg Diabetes Midden-Holland
Reos
Regionale Eerstelijns Ondersteunings Structuur (Reos Zorg)
RIBW
Regionale Instelling Beschermd Wonen
RIVM
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
RMC
Regionaal Meld- en Coördinatiepunt
ROH
Regionale Organisatie Huisartsen
240
A F KO RT I N G E N L I J S T
ROS
Regionale Ondersteuningsstructuur
RVP
Rijksvaccinatieprogramma
rVTV
Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning
RVZ
Raad voor de Volksgezondheid en Zorg
SBBW
Stichting Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker regio West
SBBZWN
Stichting Bevolkingsonderzoeken Borstkanker Zuidwest Nederland
SCP
Sociaal en Cultureel Planbureau
SDQ
Strenght and Difficulties Questionnaire
Segv
Sociaaleconomische gezondheidsverschillen
SEH
Spoedeisende Hulp
SER
Sociaal-Economische Raad
Ses
Sociaaleconomische status
SF-12
Short-Format-12
SFK
Stichting Farmaceutische Kengetallen
SGP
Staatkundig Gereformeerde Partij
SGV
Stichting dagverblijven Verstandelijk Gehandicapten
Soa
Seksueel overdraagbare aandoeningen
Stivoro
Stichting Volksgezondheid en Roken
SWOV
Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid
TBC
Tuberculose
THC
Tetrahydrocannabinol
TIA
Transient Ischaemic Attack
TN-MH
Transmuraal Netwerk Midden-Holland
TNO
Nederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek
UV
Ultraviolet
UWV
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
VAAM
Vraag Aanbod Analyse Monitor
VIKC
Vereniging Integrale Kankercentra
VBOK
Vereniging ter Bescherming van het Ongeboren Kind
VNG
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VOC
Vrouwen Opvang Centrum
VTV
Volksgezondheid Toekomst Verkenning
Vwo
Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
VWS
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Wajong
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
WAO
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
WAZ
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen
Wcpv
Wet collectieve preventie volksgezondheid
WHO
World Health Organisation
WIA
Werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Wmo
Wet maatschappelijke ondersteuning
Wo
Wetenschappelijk onderwijs
Wpg
Wet publieke gezondheid
Wsnp
Wet sanering natuurlijke personen
241
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
WWZ
Wonen-Welzijn-Zorgcentrum
XTC
Ecstasy
ZN
Zorgverzekeraars Nederland
ZonMw
ZorgOnderzoek Nederland, Medische Wetenschappen
Zvw
Zorgverzekeringswet
ZzV
Zorg zonder Verblijf
242
B ETROK KENEN BI J D E SA ME N S T E L L I N G VA N G ROE I E N I N G E ZO N DH E I D I I
Betrokkenen bij de samenstelling van Groeien in gezondheid II Samenstelling Projectgroep regionale VTV Hollands Midden Margreet Bekedam, sectormanager, voorzitter projectgroep Christine Hanning, epidemioloog, projectleider Irma Paijmans, epidemioloog Mariët van Rossum, beleidsmedewerker Auteurs Christine Hanning, epidemioloog (GGD) Irma Paijmans, epidemioloog (GGD) Mariët van Rossum, beleidsmedewerker (GGD) Josina Rijkelijkhuizen, epidemioloog (GGD) Rachel van Wijngaarden, beleidsmedewerker (GGD) Mara van Dooremaal, epidemioloog (GGD) Irene Lottman, beleidsmedewerker (GGD) Nienke Terpstra, epidemioloog (GGD) Hanneke Tielen, epidemioloog (GGD) René Poos, projectleider regionale VTV (RIVM/cVTV) Klankbordgroep Transmuraal Netwerk Midden-Holland Lia Donkers, directeur Transmuraal Netwerk Midden-Holland, voorzitter begeleidingsgroep Lisette van Dingenen, programmaleider Zorgketens Transmuraal Netwerk Midden-Holland Petra Pronk, directiesecretaris Vierstroom Monique Verdier, lid Raad van Bestuur, Groene Hart Ziekenhuis Aris Bras, manager behandeling en begeleiding, Zorgpartners Midden-Holland Jan Vink, psychiater en directeur behandelzaken GGZ Midden-Holland Paul Kaiser, medisch adviseur Domein Gezondheid, UVIT Adviezen en bijdragen, GGD Hollands Midden Directie en management Medewerkers sector Algemene Gezondheidszorg Medewerkers sector Publieke Zorg voor Jeugd Medewerkers sector Onderzoek, Beleid en Gezondheidsbevordering Communicatie adviseur, afdeling Personeel, Organisatie en Communicatie Adviezen en bijdragen, RIVM René Poos (projectleider regionale VTV) Hans van Oers (hoofd cVTV, hoogleraar Openbare Gezondheidszorg, Tranzo/Universiteit van Tilburg) Jeanne van Loon (projectmanager VTV 2014)
243
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Transmuraal Netwerk Midden-Holland De Stichting Transmuraal Netwerk Midden-Holland is eind 1998 opgericht door de zorgaanbieders in de regio Midden-Holland met als doel te komen tot een onderling goed afgestemde en kwalitatief hoogstaande zorgverlening in het belang van de cliënt. Dat betekent bijvoorbeeld dat de zorgverlening zo goed mogelijk aan moet sluiten bij de thuissituatie van de cliënt. Het stichtingsbestuur wordt gevormd door de bestuurders van de participerende organisaties. Er is structurele samenwerking met de zorgverzekeraars, de gemeenten en de patiëntenorganisaties. Op projectniveau werkt het Transmuraal Netwerk samen met tal van andere instanties en vormt daarmee een open netwerk. Bij de Stichting Transmuraal Netwerk Midden-Holland zijn aangesloten: Regionale Organisatie van Huisartsen Midden-Holland; GGZ Midden-Holland/Rivierduinen; Gemiva-SVG Groep; Stichting Groene Hart Ziekenhuis; Vereniging Medische Staf van het Groene Hart Ziekenhuis; Vierstroom; Stichting Zorgpartners Midden-Holland en Stichting De Zevenster.
244
V E RA N T WO O RDI N G
Verantwoording In dit document is veelvuldig gebruik gemaakt van de landelijke VTV 2010, de zorgatlas, de door het RIVM ontwikkelde toolkit regionale VTV en informatie uit de door andere GGD’en (m.n. GGD Zeeland en GGD Zuid-Limburg) uitgebrachte regionale VTV’s. Sommige teksten zijn één op één uit deze documenten overgenomen. Uiteraard is de informatie waar nodig volledig aangepast aan de situatie in Midden-Holland. De regionale indicatoren zijn veelal afkomstig uit de gezondheidsenquêtes (monitors) van de GGD Hollands Midden (zie ook Literatuur, gegevensbronnen en websites), aangevuld met beschikbare gegevens uit andere regionale en landelijke databronnen. Voor aanvullende gegevens over zorgaanbod en -gebruik in Midden-Holland heeft een aantal zorgaanbieders in Midden-Holland zelf gegevens aangeleverd. Een overzicht van deze zorgaanbieders is opgenomen in Literatuur, gegevensbronnen en websites.
245
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Bijlage 1
Referentiekader voor aanpak sociaaleconomische gezondheidsverschillen
Aanbevelingen voor lokale aanpak sociaaleconomische gezondheidsverschillen De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft samen met het veld een referentiekader ontwikkeld dat houvast geeft voor het opstellen van effectief lokaal beleid om gezondheidsverschillen in achterstandswijken te verminderen. De inspectie heeft dit gedaan, omdat sociaaleconomische gezondheidsverschillen in Nederland eerder toe- dan afnemen en effectief lokaal gezondheidsbeleid een bijdrage moet leveren om deze trend te keren. Het kader bestaat uit tien aandachtspunten, onderverdeeld in vier subcategorieën. In de rapportage ‘Staat van de gezondheidszorg 2010’ van de IGZ is een uitgebreid schema van het referentiekader opgenomen, met een toelichting op elk aandachtspunt. Samengevat gaat het om de volgende tien aandachtspunten: Lokaal gezondheidsbeleid (drie aandachtspunten) 1. Het terugdringen van gezondheidsverschillen is een expliciete doelstelling/ambitie in de lokale nota gezondheidsbeleid. Daarbij moet specifiek aangegeven worden om welke (etnische) groepen of gebieden (wijk, regio) het gaat. 2. In de lokale nota is cijfermatig onderbouwd welke (etnische) groepen of gebieden meer ongezond gedrag vertonen voor wat betreft overgewicht, roken en schadelijk alcoholgebruik, of met een hogere prevalentie van diabetes en depressie (de vijf speerpunten uit de Preventienota). 3. De gemeente heeft concrete meetbare doelstellingen vastgesteld voor het verminderen van gezondheidsachterstanden. Dit geldt in elk geval voor de speerpunten uit de Preventienota. Pakket van maatregelen (vier aandachtspunten) 4. De gemeente geeft de GGD of een andere instelling binnen of buiten de gemeente opdracht een aanpak op te stellen die aannemelijk maakt dat de gestelde doelen worden gehaald. 5. De gemeente betrekt de doelgroepen (relevante wijkorganisaties, vertegenwoordigers van bijzondere groepen) actief: door bij de beleidsvoorbereiding met hen te spreken over de doelen en de aanpak; door het uitvoeringsprogramma met hen te bespreken zodra dit is vastgesteld door de gemeente. 6. Er zijn schriftelijk vastgelegde bestuurlijke samenwerkingsafspraken (bijvoorbeeld een convenant) met instellingen uit andere maatschappelijke sectoren die een bijdrage moeten leveren aan het behalen van doelstellingen. Dit betreft in ieder geval onderwijs en de eerstelijnszorg. In deze afspraken staat welke bijdrage de ondertekenaars leveren aan het halen van de gestelde doelen.
246
B I J L AG E N
7. In de lokale nota staat dat er collegebreed aandacht is voor gezondheidsverschillen. Ook beschrijft de nota welke bijdragen worden geleverd aan het terugdringen van gezondheidsverschillen door in ieder geval de gemeentelijke afdelingen sport, onderwijs, welzijn, ruimtelijke ordening en sociale zaken. Financiering (twee aandachtspunten) 8. De gemeente is op de hoogte van tijdelijke nationale subsidies of ondersteuning (zoals BOS (Buurt, Onderwijs en Sport)-impuls, NASB (Nationaal Actieplan Sport en Bewegen) en convenant overgewicht) en spant zich in om hieraan gericht deel te kunnen nemen. 9. Er is binnen de gemeente structureel budget vrijgemaakt om de gestelde doelen en bijbehorende uitvoering te kunnen realiseren. Zicht op effect activiteiten (één aandachtspunt) 10. De gemeente evalueert tussentijds op inzichtelijke wijze het gezondheidsbeleid, zowel op proces als inhoud. Hierdoor kan de wethouder tijdig bijsturen. Ook is er minimaal voorzien in een eindevaluatie die als input dient voor de volgende nota gezondheidsbeleid. (Bron: IGZ, 2010)
247
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Bijlage 2
Taken vanuit de Wet publieke gezondheid
Tot 1 december 2008 waren de taken en verantwoordelijkheden van de gemeente voor collectieve preventie op het gebied van volksgezondheid vastgelegd in de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv). Sindsdien is de Wcpv (en ook de Infectieziektewet en de Quarantainewet) overgegaan in de Wet publieke gezondheid (Wpg). De taken en bevoegdheden, die versnipperd over deze drie wetten waren verdeeld, zijn nu in één wet geregeld: epidemiologie: verwerven van inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking door middel van verzamelen en analyseren van gegevens; bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen; bijdragen aan opzet, uitvoering en afstemming van preventieprogramma’s, met inbegrip van programma’s voor gezondheidsbevordering (inclusief bevolkingsonderzoeken); bevorderen van medisch-milieukundige zorg; bevorderen van technische hygiënezorg; bevorderen van psychosociale hulp bij rampen; jeugdgezondheidszorg: signaleren en volgen van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren, ramen van behoefte aan zorg, vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen, vaccinatie, voorlichting, advies, instructie, begeleiding en het formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen; infectieziektebestrijding: algemene preventiemaatregelen, bestrijden van tbc en soa, inclusief bron- en contactopsporing; ouderengezondheidszorg: preventieve maatregelen gericht op de gezondheid van 65-plussers. De veranderingen in de nieuwe Wpg hebben voornamelijk betrekking op de infectieziektebestrijding. De andere onderwerpen uit de Wcpv zijn doorgaans ongewijzigd overgenomen. Uitzonderingen hierop zijn de digitalisering bij Jeugdgezondheidzorg (JGZ) en de ouderengezondheidszorg. Infectieziektebestrijding De Wpg bevat drie nieuwe elementen op het gebied van de infectieziektebestrijding. Het gaat hierbij om de mogelijkheid van aansturing door de minister van VWS bij ernstige uitbraken van infectieziekten of dreigingen daarvan; de uitbreiding van de meldingsplicht bij infectieziektebestrijding en de eisen aan de infrastructuur van infectieziektebestrijding, met name bij belangrijke (lucht)havens. De Wpg regelt onder andere dat er voldoende voorzieningen komen om infectieziekten snel op te kunnen sporen en te bestrijden, met name in het internationale verkeer in grote havens en op vliegvelden. De bevoegdheden van de burgemeesters zijn uitgebreid in de nieuwe Wpg.
248
B I J L AG E N
Jeugdgezondheidszorg Een nieuw onderdeel binnen de Wpg is de verplichte digitalisering van de patiëntendossiers bij de JGZ. Hierdoor zal de overdracht van dossiers binnen de JGZ soepeler verlopen. Het betreft alleen een digitaliseringplicht die als kwaliteitsbevorderende maatregel wordt ingevoerd. Er is hiermee geen sprake van een digitaal dossier waar ook anderen dan werkers in de JGZ toegang tot hebben. Ouderengezondheidszorg Sinds 1 juli 2010 zijn gemeenten ook verplicht tot het organiseren van preventieve maatregelen gericht op de gezondheid van 65-plussers. Gemeenten dienen zich hierbij te baseren op de behoefte van ouderen en een passend aanbod tot stand te brengen. Het gaat vooral om het koppelen van preventieve gezondheidszorg aan al bestaande initiatieven of voorzieningen zodat er een samenhangend geheel ontstaat op terreinen als wonen, welzijn en zorg. Bij het invullen van deze taak hebben gemeenten een grote beleidsvrijheid. (Bronnen: VNG, 2008; GGD Nederland, 2003)
249
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
Bijlage 3
Sterfte voor een aantal belangrijke ziekten in Hollands Midden1 en in Nederland
Sterfte voor een aantal belangrijke ziekten in Hollands Midden en in Nederland over de periode 2005-2008 (Bron: CBS, gegevens bewerkt door het RIVM op www.zorgatlas.nl)1. +ROODQGV0LGGHQ VWHUIWHSHULQZRQHUV
1HGHUODQG VWHUIWHSHULQZRQHUV
=LHNWHQYDQKDUWHQYDDWVWHOVHO
=LHNWHQYDQNUDQVYDWHQ
$FXXWKDUWLQIDUFW
%HURHUWH&9$
2YHULJHKDUW]LHNWHQ
6ORNGDUPNDQNHU
'LNNHGDUPNDQNHU
0DDJNDQNHU
/RQJNDQNHU
%RUVWNDQNHUYURXZHQ
3URVWDDWNDQNHUPDQQHQ
(QGHOGDUPHQDQXVNDQNHU
'LDEHWHVPHOOLWXV
=LHNWHQDGHPKDOLQJVRUJDQHQ
/RQJRQWVWHNLQJSQHXPRQLH
&23'
,QIHFWLHX]HHQSDUDVLWDLUH]LHNWHQ
3V\FKLVFKHVWRRUQLVVHQ
=LHNWHQYDQ]HQXZVWHOVHOHQ]LQWXLJHQ
=LHNWHQYDQGHVSLMVYHUWHULQJVRUJDQHQ
=LHNWHQXULQHZHJHQHQJHVODFKWVRUJDQHQ
1LHWQDWXXUOLMNHGRRGVRRU]DNHQ
$FFLGHQWHOHYDO
9HUNHHUVRQJHYDOOHQ
=HOIGRGLQJ
2QJHYDOOHQ
.ZDDGDDUGLJHQLHXZYRUPLQJHQNDQNHU
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWKRJHUGDQJHPLGGHOGLQ1HGHUODQGJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQJHPLGGHOGLQ1HGHUODQG JHFRUULJHHUGYRRUOHHIWLMGHQJHVODFKW
1
Cijfers over sterfte zijn sinds 2006 alleen beschikbaar op het niveau van Hollands Midden. Er kunnen voor deze onderwerpen dus geen specifieke uitspraken gedaan worden over de subregio’s Midden-Holland en ZuidHolland Noord. Om deze reden wordt in deze bijlage alleen gesproken over Hollands Midden.
250
B I J L AG E N
Bijlage 4
Aanbod en vraag naar geschikt wonen, verzorgd wonen en intramuraal wonen per gemeente in Midden-Holland
TNO (Centrum Zorg en Bouw) heeft in samenwerking met ABF-research een model ontwikkeld waarmee de (toekomstige) vraag naar diverse woon- en verblijfsvoorzieningen kan worden berekend. Deze prognoses bieden instellingen ondersteuning bij het nemen van langetermijnbeslissingen inzake bouw en verbouw. De prognoses zijn te vinden op www.horizonline.nl. De bronnen voor het bepalen van het aanbod zijn afkomstig uit het monitoringonderzoek Verpleging en Verzorging (CBZ, 2005). Dit betreft voornamelijk de opgegeven (verblijfs)capaciteit van de instellingen voor verpleging en verzorging ten tijde van dit onderzoek. In onderstaande tabel zijn de cijfers per gemeente in Midden-Holland weegegeven. De cijfers voor heel Midden-Holland zijn te vinden in paragraaf 8.3.3. Aanbod en verwachte verandering in vraag naar geschikte woningen, verzorgd wonen en het aantal intramurale plaatsen in de periode 2010-2020 in de gemeenten in Midden-Holland, op basis van verwachte aantallen 75-plussers in de verschillende gezondheidsprofielen (tabel 8.9) (Bron: www.horizonline.nl). %HUJ DPEDFKW
%RGH JUDYHQ
%RVNRRS
*RXGD
0RRU GUHFKW
1HGHUOHN
1LHXZHUNHUN DG,-VVHO
*HVFKLNWZRQHQ 9UDDJ
9UDDJ
*URHL $DQERG
'HNNLQJ
'HNNLQJ
9HU]RUJGZRQHQ 9UDDJ
9UDDJ
*URHL $DQERG
'HNNLQJ
'HNNLQJ
,QWUDPXUDOHSODDWVHQ 9UDDJ
9UDDJ
*URHL $DQERG
'HNNLQJ
'HNNLQJ
*HVFKLNWZRQHQEHWUHIW]HOIVWDQGLJHZRQLQJHQZDDUYDQGLYHUVHNHQPHUNHQDDQJHYHQGDW]HPHHUJHVFKLNW]LMQYRRUGHGRHOJURHS RXGHUHQHQDQGHUHKXOSEHKRHYHQGHQ GDQJHEUXLNHOLMNHZRQLQJHQ9RRUEHHOGHQ]LMQRXGHUHQZRQLQJHQDOGDQQLHWPHWH[WUD YRRU]LHQLQJHQ LQJULMSHQGDDQJHSDVWHZRQLQJHQHQQXOWUHGHQZRQLQJHQ+HW]LMQPHWQDPHRXGHUHQLQSURILHOGLHYDQGLWW\SH ZRQLQJHQJHEUXLNPDNHQ 9HU]RUJGZRQHQEHWUHIWZRQLQJHQZDDUELMKHWPRJHOLMNLVRPYLDHHQQDELMJHOHJHQ]RUJVWHXQSXQWELMYYHU]RUJLQJVKXLVRIGLHQVWHQ FHQWUXP YHUSOHJLQJRIYHU]RUJLQJWHRQWYDQJHQ$DQYHU]RUJGZRQHQNDQHYHQHHQVRSYHUVFKLOOHQGHZLM]HQYRUPZRUGHQJHJHYHQ +HWVWUHNW]LFKXLWYDQZRQHQPHW]RUJVWHXQSXQWHQZRRQ]RUJ]RQHV WRWZRRQ]RUJFRPSOH[HQZDDUELMHYHQHHQV]RUJRSDIURHS PRJHOLMNLV+HW]LMQPHWQDPHRXGHUHQLQSURILHOGLHKLHUYDQJHEUXLNPDNHQ ,QWUDPXUDDOZRQHQEHWUHIWKHWZRQHQLQHHQYHU]RUJLQJVRIYHUSOHHJKXLV+HW]LMQPHWQDPHGHRXGHUHQPHWSURILHOHQGH GHPHQWHUHQGHRXGHUHQPHWHHQ]ZDUH]RUJEHKRHIWHGLHJHEUXLNPDNHQYDQLQWUDPXUDOH]RUJ
251
GRO EIEN I N G EZ OND HE I D I I
2XGHUNHUN
5HHXZLMN
6FKRRQKRYHQ
9OLVW
:DGGLQ[HHQ
=HYHQKXL]HQ 0RHUNDSHOOH
*HVFKLNWZRQHQ 9UDDJ
9UDDJ
*URHL $DQERG
'HNNLQJ
'HNNLQJ
9HU]RUJGZRQHQ 9UDDJ
9UDDJ
*URHL $DQERG
'HNNLQJ
'HNNLQJ
,QWUDPXUDOHSODDWVHQ 9UDDJ
9UDDJ
*URHL $DQERG
'HNNLQJ
'HNNLQJ
*HVFKLNWZRQHQEHWUHIW]HOIVWDQGLJHZRQLQJHQZDDUYDQGLYHUVHNHQPHUNHQDDQJHYHQGDW]HPHHUJHVFKLNW]LMQYRRUGHGRHOJURHS RXGHUHQHQDQGHUHKXOSEHKRHYHQGHQ GDQJHEUXLNHOLMNHZRQLQJHQ9RRUEHHOGHQ]LMQRXGHUHQZRQLQJHQDOGDQQLHWPHWH[WUD YRRU]LHQLQJHQ LQJULMSHQGDDQJHSDVWHZRQLQJHQHQQXOWUHGHQZRQLQJHQ+HW]LMQPHWQDPHRXGHUHQLQSURILHOGLHYDQGLWW\SH ZRQLQJHQJHEUXLNPDNHQ 9HU]RUJGZRQHQEHWUHIWZRQLQJHQZDDUELMKHWPRJHOLMNLVRPYLDHHQQDELMJHOHJHQ]RUJVWHXQSXQWELMYYHU]RUJLQJVKXLVRIGLHQVWHQ FHQWUXP YHUSOHJLQJRIYHU]RUJLQJWHRQWYDQJHQ$DQYHU]RUJGZRQHQNDQHYHQHHQVRSYHUVFKLOOHQGHZLM]HQYRUPZRUGHQJHJHYHQ +HWVWUHNW]LFKXLWYDQZRQHQPHW]RUJVWHXQSXQWHQZRRQ]RUJ]RQHV WRWZRRQ]RUJFRPSOH[HQZDDUELMHYHQHHQV]RUJRSDIURHS PRJHOLMNLV+HW]LMQPHWQDPHRXGHUHQLQSURILHOGLHKLHUYDQJHEUXLNPDNHQ ,QWUDPXUDDOZRQHQEHWUHIWKHWZRQHQLQHHQYHU]RUJLQJVRIYHUSOHHJKXLV+HW]LMQPHWQDPHGHRXGHUHQPHWSURILHOHQGH GHPHQWHUHQGHRXGHUHQPHWHHQ]ZDUH]RUJEHKRHIWHGLHJHEUXLNPDNHQYDQLQWUDPXUDOH]RUJ
252
Bodegraven
Boskoop
Bodegraven
Boskoop
Reeuwijk
Waddinxveen
Gouda ZevenhuizenMoerkapelle Moordrecht
Reeuwijk
Waddinxveen
Vlist Nieuwerkerk aan den IJssel
Gouda ZevenhuizenMoerkapelle Moordrecht
Nederlek
Vlist Nieuwerkerk aan den IJssel
Schoonhoven Bergambacht
Ouderkerk
Schoonhoven Bergambacht
Ouderkerk
Zuid-Holland Noord
Nederlek
Midden-Holland
Zuid-Holland Noord
Hollands Midden
Midden-Holland
(gemeente-indeling gebaseerd op het jaar 2009) Hollands Midden
Boskoop
Waddinxveen
Bodegraven
Reeuwijk
Gouda ZevenhuizenMoerkapelle Moordrecht Vlist Nieuwerkerk aan den IJssel
Schoonhoven
Ouderkerk
Bergambacht
Nederlek
Midden-Holland gemeente-indeling gebaseerd op het jaar 2009 Zuid-Holland Noord 6836 GG omslag RVTV_Gouda_V4.ind2 2
14-10-2010 14:31:48
Bodegraven
Boskoop
Bodegraven
Boskoop
Reeuwijk
Waddinxveen
Gouda ZevenhuizenMoerkapelle Moordrecht
Reeuwijk
Waddinxveen
Gouda enhuizenerkapelle Moordrecht
Bergambacht
Nederlek
Vlist Nieuwerkerk aan den IJssel
Schoonhoven
Ouderkerk
Schoonhoven Bergambacht
Ouderkerk
Zuid-Holland Noord
Nederlek
Hollands Midden
Midden-Holland
(gemeente-indeling gebaseerd op het jaar 2009) Hollands Midden
Waddinxveen
Gezondheid en zorg in Midden-Holland, nu en in de toekomst
‘Groeien in gezondheid II’ bundelt, net als in de eerste uitgave uit 2006, een grote hoeveelheid actuele informatie over gezondheid en ziekte, oorzaken van ongezondheid, preventie en zorggebruik in de regio Midden-Holland. Het geeft hiermee een integraal beeld van de gezondheidstoestand in de regio op basis van de op dit moment beschikbare informatie. Het rapport is onderdeel van een regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV). Naast deze rapportage ‘Groeien in gezondheid II’ omvat de regionale VTV de rapportage ‘Kernboodschappen voor lokaal gezondheidsbeleid in Midden-Holland’ en informatie onder het menu ‘Gezonde Gemeente’ op de GGD-website. Het goede nieuws is dat inwoners van Midden-Holland relatief gezond zijn. Toch staat de regio voor een uitdaging. Gezondheidsbedreigingen als gevolg van een toename van ongezonde leefgewoonten, van demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing en de daarmee samenhangende stijgende zorgvraag vergen actieve anti cipatie. Dit geldt zowel voor gemeentelijk beleid als voor beleidsmakers bij diverse andere partijen in zorg en welzijn. Het rapport biedt nieuwe aanknopingspunten en geeft een overzicht van de laatste inzichten voor integraal beleid. ‘Groeien in gezondheid II’ legt daarmee het fundament voor het gezondheidsbeleid in MiddenHolland voor de periode 2011-2015.
Bodegraven
Reeuwijk
Gouda ZevenhuizenMoerkapelle Moordrecht Vlist
Schoonhoven
Ouderkerk
Bergambacht
Nederlek
Midden-Holland gemeente-indeling gebaseerd op het jaar 2009
GGD Hollands Midden vestiging Gouda Postbus 133 2800 AC Gouda [email protected] www.ggdhm.nl
november 2010
Nieuwerkerk aan den IJssel
Gezondheid en zorg in Midden-Holland, nu en in de toekomst
Boskoop
Gezondheid en zorg in Midden-Holland, nu en in de toekomst
Groeien in Gezondheid II
Midden-Holland
Zuid-Holland Noord
Groeien in Gezondheid II
Groeien in gezondheid II
Vlist Nieuwerkerk aan den IJssel
Zuid-Holland Noord 6836 GG omslag RVTV_Gouda_V4.ind1 1
14-10-2010 14:31:47