%■
■Mg?*"^'"''"" *^':*l*«'
GRUNÖGENS in de Jboofdfol van de i-flftn der;iï& „Friedeten . (''•il» f»T»-8»l;m<|nn
X
AFBEELDING IN KLEUR MULTICOLOUR PICTURE
m
VaatU
KLEINE GESCHIEDENISJES.
De eigenaar van hel circus zocht een nieuwen temmer ..voor zijn tijgers.
Cen van de sterren, die reeds jaren aan den filmhemel schitteren, is Dagny Servaes. Zij behoort tot de weinigen, die, na in een/ge films gespeeld te hebben, niet plotseling uit de filmwereld verdwijnen. Dagny Servaes Is een filmster, die ons altijd xal blijven boeien, omdat zij zich steeds geeft zooals zij Is. In iedere rol, hoe verschillend ook van elkaar, leeft zij zich geheel In, legt zij al haar gevoel. De foto's, die wij hierbij afdrukken, laten haar zien als een volkomen persoonlijkheid. Iemand, w/en het er niet om te doen is, maar een „rolletje" te spelen, doch die werkelijk het publiek wil laten meeleven met de gebeurtenissen, die zich in de film afspelen. Naar wij hopen, zullen wij nog vele malen van haar spel kunnen genieten.
Er kwam zich iemand aanmelden. „Wanneer kun je beginnen?" vroeg de eigenaar hem. „Direct." „Je bent aangenomen! Begin dan maar direct de resten van je voorganger uit de kooi te halen."
1^leine Jan heeft buurman ijverig geholpen bij het afladen van een wagen steenkolen, en hij ziet er nu dienovereenkomstig uit. Moeder, die hem ziet aankomen, staat met dreigend opgeheven spons aan de huisdeur. „Jongen, wat zie je er uit! Wacht maar eens. . ." Waarop Jan angstig smeekt: „Moeder, niet wasschen... liever slaan!"
^ ukkel klaagt, dat hij het dit jaar zoo druk heeft gehad, dat hij niet eens vacantie heeft kunnen nemen. . . „En ik heb wel drie keer vacantie gehad," zegt Ukkel. „Jij bent maar een bofferdl" „Ja," zegt Ukkel. „Mij,n eigen vacantie, de vacantie van mijn vrouw en de vacantie van mijn chef."
„A,ch, mljnheer. wlH u alsiublieli direct komen om een bliksemafleider aan (e leggen ?" Neue LZ.
DOORNROOSJE TACHTIG JAAR.
DE LANGSTE TUNNEL ONDER WATER. moeilijkheden, die men bij den bouw van een tur unnel onder zee moet overwinnen, zijn zeer groot. Daarom kan men het als een bijzondere prestatie van de Japanners beschouwen, dat zij een tunnel onder de zee aangelegd hebben tusschen het Japansche hoofd-eiland Honchin en het naar het Zuiden aansluitende groote eiland Kioeschioe. Deze acht kilometer lange tunnel is thans gereed gekomen. Ter vergelijking zij verteld, dat de tunnel door den Simplon 19,8 kilometer en de Hamburger Elbetunnel 449 meter lang zijn. De bouw van den Japanschen tunnel is in zooverre van belang, omdat de kortste weg van de Chineesche haven Shanghai over het eiland Kioeschioe voert. Ook de belangrijke Japansche spoorweglijn loopt over dit eiland. Men neemt aan, dat de tunnel aan het eind van het jaar 1942 voor het spoorwegverkeer zal kunnen worden geopend.
De Zweedsche Karolina Karlsson heeft van haar veertiende tot haar zes en veertigste jaar, dus niet minder dan twee en dertig jaar van haar leven, geslapen. Zij is nu tachtig jaar geworden. Waarschijnlijk ligt aan het sprookje van Doornroosje een dergelijke gebeurtenis ten grondslag. Af en toe komt het inderdaad voor, dat menschen in een slaap verzinken, die wel een doodsslaap lijkt en jarenlang duurt. Er zijn echter slechts weinig gevallen bekend van weer ontwaken. Een geval, waarbij de patiënt weer wakker werd, is .dit van de Zweedsche Karolina Karlsson. Als kind van veertien jaar kwam zij op zekeren dag uit school thuis en klaagde over vermoeidheid. Ze werd naar bed gebracht en sliep in, om eerst weer wakker te worden toen zij zes en veertig jaar was, nadat alle pogingen haar te wekken gefaald hadden en men alle hoop reeds had opgegeven. Talrijke geleerden hebben dit wonder der natuur onderzocht, zonder er een verklaring voor te kunnen vinden. Gedurende al de twee en dertig jaar moest de Zweedsche kunstmatig worden gevoed. Toen zij weer wakker kwam, kon zij nog spreken, lezen en schrijven, zoodat het haar niet moeilijk viel zich in de voor haar nieuwe wereld in te leven. Het Zweedsche Doornroosje is niet alleen opgewekt en gezond, maar ze leek toen zij ontwaakte, ofschoon zij zes en veertig jaar was, wel een meisje van vijf en twintig. Ook thans kan men nog nauwelijks gelooven, dat zij tachtig jaar is, wanneer men haar zietl
In de film „Der Fall Deruga". (Foto Ufa)
In de rolprent „Nanon". (Foto Ufa)
xe»* " &
^pow
ALS EEN PROFESSOR VLEIT en collega van den nogal snedigen professor Kästner te Göttingen deed moeite zich de gunst te verwerven van de dochter eener rijke familie in de stad, en overstelpte daarom haar moeder met allerlei vleierijtjes. „Hebt u gezien," vroeg hij op den terugweg tevreden, „hoe blij zij lachte toen ik zei, dat zij er slechts één dag ouder uitzag dan haar dochter?"
• E
„Neen," zei zijn collega glimlachend, ,,mij interesseerde op dit oogenblik meer de gelaatsuitdrukking van de dochter. . ."'
OOK EEN MIDDEL TEGEN EKSTEROOGEN. „Wa< heeft d/e hond dan? Hij schijnt mij nlei ie verhouwen I" Btri lil.Zeitung
In hei receptenboek van een Bremer apotheker jaar 1770 vindt men het volgende recept tegen oogen: Men neemt een roode of zwarte slak huisje, wrijft of bindt deze zoo lang op den eksteroog,
uit het ekslerzonder tot hij
dood gaat, begraaft de slak dan in den grond of hangt hem in den schouw op. Terwijl de slak verrot of verdroogt, vergaat ook de eksteroog of men verliest hem.
In de film „De onsterfelijke wals".
{^ofo Tobis-Cmtma)
[IGFNDDMVHN MIJNHEER GORODN OMAN
DOOR
R U N H I L D E.
KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE. Dr. Doeren is arts in de kleine stad Pregwitz. Hij heeft een klein huis, dat echter zwaar belast is. Om de hypotheek te kunnen aflossen, beleent zijn vrouw Dusa haar kostbaarheden, waarvoor zij echter niet voldoende ontvangt. Een kennis van haar en den dokter, een Zuid-Amerikaan, Oordon geheeten, biedt aan, haar het geld voor de hypotheek te geven, in ruil waarvoor zii hem inzage moet verleenen in een attest, dat haar man bezit en dat handelt uver Dr. Kaemmerer, den tegenwoordigen eigenaar van den in de nabijheid gelegen burcht Hnl.nsteln. Dusa slaat Oordons aanbod verontwaardigd van de hand. Zij is te meer ontstem,l, .Mdat hij haar man beleedigt, die ongelukkigerwijze juist de kamer binnentreedt als Oordon hmi poogt te omhelzen. Gordon verlaat het huls, doch laat zijn portefeuille met de zeven duizend Mark voor de hypotheek op tafel liggen, ~en. uusa Dusa ocsiuix besluit ae de ponercuiue portefeuille aes des miaaags middags aan uordons Gordons huls huis ar af te gev.. geven en stopt haar tot dat doel in de portiertasch van Dr. Doerens auto, waarmee zij wil uitgaan. Dr Doeren is, na hetgeen hü gezien heeft, ernstig geschokt, doch besluit zijn voorgenomen bezoek bij Dr. Kaemmerer np Ug.lenstein af te leggen, die tamelijk ernstig ziek Is. In het attest, dat hij bezit en dat prof. Bertram heeft gemaakt, wordt de vraag besproken of Dr. Kaemmerer al of niet toerekeningsvatbaar is. De belangstelling, die Gordon voor dit attest koestert wordt verklaard door het feit, dat hijzelf den burcht in handen wil zien te krij|en. Daar hij zulks weet, is Dr. Kaemmerer uiterst achterdochtig en vertrouwt hij niemand In zijn omgeving. Hij meent] dat men hem wil vergiftigen en heeft zelfs dien dag zijn secretaresse, Olga Büttner ontslagen' daar zij papieren van hem zou hebben gestolen. Hij heeft de politie van het feit in kennis gesteld! Het meisje heeft inmiddels het huis verlaten, zooals Dr. Doeren van den knecht Reynhold verneemt. Deze knecht, dien de dokter uiterst onsympathiek vindt, geniet het volledig vertrouwen van Dr. Kaemmerer. Op weg naar huis ontmoet Dr. Doeren Olga Büttner en biedt aan haar in zijn auto naar het station te brengen. Dan vinden zij in «fe portiertasch de portefeuille van mijnheer Gordon met het geld er in. Dr. Doeren ontdekt er ook een kaartje in van zijn vrouw gericht aan Gordon, hetgeen hem de overtuiging geeft, dat de relatie tusschen haar en Gordon reeds sinds eenigen tijd bestaat. Het geld biedt hij Olga Büttner aan, die daarvan echter geen gebruik maakt. Na in de apotheek te zijn geweest, ontmoet Dr. Doeren Reynhold, den knecht van Dr. Kaemmerer, die vertelt, dat hij de medicijnen voor zijn patroon gaat afhalen. Dan ontdekt de dokter, dat gedurende zijn afwezigheid Olga Büttner en de portefeuille uit den auto zijn verdwenen. Reynhold voert in de apotheek een telefoongesprek met Oordon. Als hij zijn tocht vervolpt. wordt Dr. Doeren aangereden door een dronken motorrijder. Wallrode, die een kennis van hem is. De dokter is niet ernstig gewond, alleen bewusteloos. Wallrode brengt hem in den auto, die nogal gehavend is, naar Hohenstein, de tot een ruïne vervallen burcht, die zijn eigendom is en waarin hij eep kamer bewoont. Daar vinijt hij Olga Büttner, zijn vroegere verloofde die een onderdak voor den nacht heeft gezocht, nacjat zij uit den auto van Dr. Doeren is verdwenen. Wallrode voelt zich zeer beschaamd tegenover haar, omdat hii er de oorzaak van is, dat zij voor haar brood moet werken, terwijl hij haar ook aan de betrekking bij Dr. Kaemmerer'heeft geholpen. Doch zij stelt hem dadelijk op zijn gemak en vtrtelt hem haar wedervaren van dien dag Hij ontdekt, dat Olga zijn ring nog draagt. i ,,Ik vraag me af, of het werkelijk moge" lijk is, dat een vrouw zooveel vergeven kan ?" zei hij. „Een man, wien ze niet alleen haar hart en haar hoop, maar ook haar laatste geld gegeven heeft en die zich totaal verboemeld heeft, en die niet de geringste moeite doet haar waard te zijn ! Zooiets kan men toch niet gelooven . . . ." ,,Je overdrijft," antwoordde zij zachtjes. ,,Dat heb je altijd gedaan. Ik zeg niet, dat dit een fout is, maar het is moeilijk. Ieder moet maar zijn, zooals hij is. Ook daarin moet je niet zoo bescheiden zijn, Martin, evenmin als je het moet zijn tegenover jezelf en anderen waar het je werk betreft. Ik ken je heel goed." ,,Ach .... en toch ?" Hij schudde zijn hoofd. ,,Ja, en tóch." En weer beroerden haar vingers zacht en troostend zijn haar. „En nu moet ik je vertellen wat er verder met die portefeuille is gebeurd," ging zij voort. ,,Ja, ja, natuurlijk. Ga je gang !" ,,Ik zat dus in den auto voor de apotheek en keek naar alle kanten uit, toen ik dien Reynhold, dien je ook kent, zag aankomen. Hij was op de fiets gekomen. Om 's hemels wil, dacht ik, als die je hier ziet . . , ," Ze zweeg. Welke vrees zij in het bijzonder had gekoesterd, verzweeg zij, want ze wilde niet spreken van de opdringerige manieren van dezen zonderlingen bediende — ze had namelijk met hem te doen en ze schaamde zich voor hem. Wallrode keek op. „Bespionneerde hij je ?" vroeg hij snel. „Misschien ; ik weet het niet. In ieder geval wilde ik niet door hem ontdekt worden, en het geld, dat daar zoo maar open en bloot in den auto lag, prijsgeven. Ik nam dus de portefeuille, stak ze bij mij, natuurlijk
met de bedoeling ze later aan Dr. Doeren terug te geven, al zou ik misschien ook — hij had het mij immers toegestaan — er wat van genomen hebben .... alleen om mij uit de voeten te kunnen maken. Ik deed zachtjeä het portier van den auto open en sloop Weg, zonder dat Reynhold er iets van merkte! Ik hoop tenminste, dat hij niets gemerkt heeft. Ik durfde echter nog niet naar het station te gaan, maar liep door het bosch hierheen, omdat ik een onderkomen voor den nacht wilde vinden." Wallrode had zijn handen om zijn knieën gelegd en keek vol spanning naar haar op. „Gelukkig, dat ik net op tijd gekomen ben," zei hij. „Je had wel binnen kunnen komen — zooals je ziet is een gebroken ruit dus vaak een zegen — maar je zoudt het toch erg koud en niets te eten gehad hebben. Nu ja, het is nu ook wel niet veel beter, maar in ieder geval . . . ." „Ja, in ieder geval was ik toch blij dat je kwam," zei ze glimlachend. „En bovendien nog met Dr. Doeren. Maar wat ik zeggen wil, hier is die merkwaardige portefeuille." Ze haalde haar tusschen haar blouse uit en gaf ze hem. ,,Ik hoop, dat je gelooft, dat alles zoo is als ik het vertel," voegde zij er schuchter aan toe. „Ook, dat ik me er niet aan verrijken wilde." Wallrode lachte kort en schudde zijn hoofd. Nauwelijks echter had hij de portefeuille aangenomen en hield hij ze in zijn hand, of er kwam een starre uitdrukking in zijn oogen. „Wat is er ?" vroeg Olga bezorgd. „Wat is er met die portefeuille ?" Maar Wallrode gaf geen antwoord. Hij keek op en wierp een bijna smartelijken blik op Dr. Doeren, die bewegingloos op de Sofa lag en klaarblijkelijk sliep.
HOFMAN
HOOFDSTUK VI Dusa ontwaaikte, zooals zij gewend was, tegen zeven uur uit een slaap die slecliN eenige uren had geduurd en loodzwaar was geweest. Ze werd wakker met het bewustzijn, dat ze zich iets ernstigs herinneren moest, maar ze wist op dat oogenblik niet wat het was. O ja, daar was het weer : Walther was den geheelen nacht niet thuis geweest! Het bed naast het hare was onberoerd gebleven. Voor den eersten keer ! Voor den eersten keer, en wel op deze beangstigende manier, die de heele wereld op haar kop zette. Ze wist niet waar hij was, en waarom hij niet thuisgekomen was. Zou hij bij een patiënt zijn gebleven ? Zou hij op den burcht Bodenstein opgehouden zijn ? Hij had haar niets laten weten. Had hij misschien Wallrode ontmoet, en was hij in zijn verbeten woede en gekrenkten trots bij hem gebleven ? Indien dit zoo was, dan moest hij dat zelf maar verantwoorden. Indien hij werkelijk in staat was baar te verdenken van iets wat hij misschien uit een bepaalde situatie had kunnen afleiden, dan had zij, Dusa, daar niets verder op te zeggen. Ze perste haar lippen verbitterd op elkaar en sprong snel uit bed om zich aan te kleeden. Terwijl zij zonder'er naar te kijken voor den spiegel heur haar borstelde, dacht zij verward dat zij het meisje maar zeggen zou, dat de dokter bij een patiënt buiten de stad had moeten blijven. Plotseling bleef zij roerloos zitten. Ze kon het niet gelooven. Een ander, verschrikkelijk vermoeden rees in haar op en deed haar als het ware verstarren : wat was er tusschen Walther en Gordon besproken, terwijl zij alleen in de kamer achtergebleven was ? Wat zouden zij overeengekomen zijn ? Toen zij beneden kwam, vond zij zooals gewoonlijk de ontbijttafel voor twee personen gedekt. Ze dronlf snel een kop koffie en stak geheel tegen haar gewoonte een sigaret van haar man op, die zij echter na een paar trekjes al weer in den aschbak uitdoofde. Langen tijd bleef zij voor het raam staan en keek naar buiten. Wat zou zp doen ? Behalve haar angstige gedachten om Walther kwam ook. weer de herinnering aan Lorenzen, aan de hypotheek, in haar op. Ze had hem den vorigen avond, toen zij hem eindelijk in Wolfenburg thuis getroffen had, persoonlijk kunnen spreken en van hem gedaan gekregen, dat hij haar tot morgen uitstel van betaling had toegezegd. Ze had hét voornemen gehad, vandaag naar Bayreuth te gaan om bij haar oom — dat wil zeggen : eigenlijk was het haar oom niet, maar hij was, omdat zij vroeg wees was geworden, als haar voogd opgetreden — den concertmeester Klindwoth, een laatste poging te wagen om het geld ter leen te krijgen. Ze had het reeds den vorigen dag willen doen, maar ze had er geen gelegenheid toe gehad. Haar man mocht er niets van weten. Ze vroeg zich ook af, wat er met Gordons
/
■ portefeuille gebeurd zou zijn, en ze hield zichzelf voor, dat het wel wat voorbarig van haar was geweest om ze in den auto van haar man te stoppen. Zou ze nog in die tasch zitten ? Of had Walther door een of ander betreurenswaardig toeval ze misschien gevonden ? Dan .... Ze voltooide haar gedachtengang niet toen zij den zwarten auto met het verchroomde beslag de straat in zag rijden en direct daarop voor haar huis stoppen. Hoe kon Gordon het na hetgeen er gisteren gebeurd was nog wagen hier te komen ? Kort daarop kwam het meisje zeggen, dat mijnheer Gordon verzocht mevrouw te mogen spreken. „Ik kom in de wachtkamer," zei Dusa vastbesloten. „Neem intusschen hier af, Dora. Da dokter is opgehouden en komt niet thuis." Toen zij de deur van de wachtkamer opende, stond Gordon op van zijn stoel bij het raam, waar een tafel met tijdschriften voor de patiënten stond. Hij deed een paar passen naar haar toe en bleef toen staan. Ze keken elkaar zonder een woord te zeggen aan. Toen zei Gordon : „Naar men mij heeft gezegd, hebt u gisteren naar mij in het hotel gevraagd, mevrouw. Het spijt mij zeer, dat ik u niet heb gesproken en daan m kom ik nog een keer hier." „Mijn man is niet thuis," zei Dusa droog, Gordon maakte een buiging. „Ik kom niet voor hem," antwoordde hij, en er verscheen een spottende trek om zijn mond. „Overigens is het mij bekend, dat hij niet thuis is." Dusa voelde, dat haar lippen ijskoud werden. „Waarom komt u dan ?" „Waarom is u gisteren bij mij gekomen ?" „Om met u over uw portefeuille te spreken. U liadt ze hier laten liggen." „Daarom ben ik ook gekomen," antwoordde hij langzaam. „Indien u zoo goed wilt zijn, ze mij terug te geven ..." „Op het oogenblik ben ik daartoe niet in staat," antwoordde zij, hem vast in de oogen kijkend. „Door mijn schuld is zij weggeraakt. Maar ze zal ongetwijfeld weer terechtkomen. Natuurlijk sta ik in voor uw eigendom !" Gordon maakte nogmaals een buiging. De uitdrukking van. zijn gezicht was raadselachtig ; bijna beleedigentf, dacht Dusa, „Twijfelt u daaraan?" vroeg zij scherp, „Zegt u me dan alstublieft wat er in die portefeuille zat." „Er zat ongeveer zevenduizend honderd en vijftig mark in," antwoordde Gordon zeer kalm. „Bovendien een briefje van u, mevrouw !" „Van mij ? Dat is niet waar ! Ik heb u nooit één regel geschreven !" riep zij opgewonden uit. „Toch wel," zei Gordon. „Eén keer. Indertijd, in Bayreuth. Toen u mij dat boek met den tekst van „Tristan" liet houden. Weet u nog wel ? Het was in rood saffiaanleer gebonden en vormde een deel van Wagners verzamelde werken, die u hebt. Maar u stondt het desondanks toch aan mij af, omdat ik geen tekstboek had en het boekje zoo bewonderde. Toen, op dien avond in café Sammet. U haalde het uit uw taschje en schreef er een paar toepasselijke woorden in." Dusa liep hem voorbij naar het raam. Daar bleef zij staan .... Ze herinnerde het zich nu. Ze herinnerde zich de geestdrhtige stemming in den kring van kunstlievende
menschen, die weggerukt 7 VAIV DE 10 MEIVSCHE!^ DRAGEN WITTE MASKERS, waren uit de sfeer van alledag .... Qsflaap «/y ute/en ne/ *e¥ niet „Misbruik," fluisterde zij. „Misbruik van vertrouwen in iemand .... van een vergissing .... die mij iemand anders deed zien dan hij is . . . ." „Ik heb er eenige woorden onder geschreven," antwoordde hij ruw, door het contrast van hun beider herinneringen pijnlijk getroffen. „Indien u ze hadt gelezen, zoudt u van het tegendeel overtuigd zijn. Wetenschappelijke onderzoekingen hebben aangetoond, Geen misbruik aan mijn dat van 7 van de 10 menschen het gebit door tandsteen kant .... op mijn woord is aangetast. Van 7 van de 10 menschen draagt het niet !" gebit een wit masker: uiterlijk is het volmaakt, maar „Blijft dus slechts over de achterzijde verbergt een gevaarlijke laag tandsteen. de vergissing aan mijn Zulk een gebit wordt vroeg of laat verwoest door het kant," zei ze bitter. „IJ losraken van de tanden, die ten slotte uitvallen. Daarom moet U alles doen om tandsteen te voorkomen. Gebruik zult uw eigendom terug daarvoor Solidox-tandpasta, dat Sulforicinotiaat bevat. hebben, mijnheer GorDe tandheelkundige wetenschap heeft Sulforicinoleaat don ! Zoodra ik het geerkend al« een heilzaam, volkomen veilig middel, dat vonden heb. I k geef u tandsteen voorkomt en verwijdert. Volg van nu af aan mijn woord er op." de ideale tandverzorgings-methode: Poets, Uw tanden „En indien ze al eens tweemaal per dag met Solidox en ga minstens om het gevonden was .... die halfjaar naar den tandarts. op zoo geheimzinnige wijze verdwenen portefeuille?" Dusa draaide zich met een ruk om. „Hoezoo ? Wat wilt u hiermede zeggen ?" „Dat ze reeds gevonden is! l'w man heeft ze gevonden !" Hij" keek haar met eoii koelen blik in zijn oogen aan — een blik. die haai Het aangewezen middel bij: met ontzetting vervuld' BLOEDARMOEDE . BLEEKZUCHT en in een soort ban sloeg, „Dus hij heeft ze u al MALARIA . GEBREK AAN EETLUST, enz. teruggegeven ?" Men lette op den naam „"Dr. H. ^Canning" buiten op „Neen !" de foode doos en op de flacon. — Prijs f 1.30. Terwijl er een buozc blik in haar oogen kwam, trad zij op hem toe. „Neen ! Wat dan ? Gordon, waar is mijn man ?" Gordon keek haai eenige oogenblikken recht in haar vermoeidemeermalen gezicht. „U weet het!" riep zij. perdag reeds „Neen, ik weet het niét," zei hij langzaam, 1f OTCT „Waar hij nu is, weet ik niet. En ik weet ook niet, of ik u moet zeggen, wat men mij verteld heeft." Ofschoon zij hem tot het uiterste wanzoo'n grove leugen te vertellen ?" riep zij trouwde, zei ze te)ch : opgewonden uit. „Ik wil weten, wat u bekend is." „Dergelijke leugens klinken soms grof .... voor degenen, die achterblijven om niet te „Zooals u wilt." Hij greep naar haar zeggen : die er geen schuld aan hebben, handen, die zij op haar borst had gedrukt want noch u noch ik hebben er schuld aan, en hield ze vast. „Ik zal het u zeggen. Hij Oyerigens heb ik het u alleen op uw uitdrukwerd met de weggeloopen secretaresse van kelijken wensch verteld !" Dr. Kaemmerer is zijn auto gezien .... ja, „En wie .... wie vertelt dergelijke dinin zijn eigen auto, en ze telden het geld .... gen ?" voor .... vergeeft u mij het voor de hand liggende vermoeden .... voor hun gemeen„Niemand vertelt ze, zoolang ik het niet schappelijke vlucht. Want noch hij noch de wil." secretaresse werden tot nu toe teruggezien." „Zoolang u het niet wilt ... O ... . En Met een ruk maakte Dusa zich los. hoe komt u aan uw kennis ?" (Zie vervolg elders in dit nummer) „En u hebt de onbeschaamdheid, mij
SOLIDOX tegen ianilsteen
Dr. H. NANNING'»
KINADRUPPELS
■ m^koude en verkoudheid dreigen, beschermen
.. .,
■' "
■
■
■ ,
•
■ ■■.
,..K^^k
'„:
-„
D.oqiste^-30e^0
Friedemann speelt een compositie voor, «Is hij solliciteert naar de betrekking van componist. Men ziet hem hier met zijn ouden vriend Altnikol (Gustaf Gründgens en Gustav Knuth).
Mr
if"
Mariella
Fiorini, de danseres, die Friedemanns geliefde wordt, bij haar dansstudie (Camilla Horn)
Ik^Mi^^H
EEN TERRA-FILM DER UFA
REGIE: TRAUGOTT MULLER. Rolverdeeling:
Johann Sebastiaan Bach Eugen Klopfer Magdalena Bach Lina Lossen Friedemann Bach Gustaf Gründgens Emanuel Bach Wolfgang Liebeneiner Friederike Bach Lotte Koch Christoph Altnikol Gustav Knulh Franz Wolf Trutz August III, keurvorst v. Saksen en koning v. Polen Ernst Dernburg Josepha, zijn gemalin Lieselotte Schaack Heinrich, nraaf Von Brühl Johannes Riemann
Siepmann,
zijn secretaris Franz Schafheitlln Gravin Kollowrat Hermine Körner Antonia Kollowrat Leny Marenbach Mevrouw von Erdmannsdorf Annemarie Steinsieck Charlotte von Erdmannsdorf Sabine Peters Mariella Fiorini Camilla Horn Muziekhandelaar Lohmann Paul Bildt Klant in den muziekhandel Otto Wernicke
Friedemann Bach is teruggekeerd in het huis van zijn vader, nadat hij precies als al zijn vroegere betrekkingen, ook die in Halle er aan gegeven heeft. De oude Bach maakt zich ernstige zorgen over zijn lievellngszoon, maar het lukt Friedemann, de gedachten van zijn vader af te leiden naar iets anders: Johann Sebastiaan hoort nu voor het eerst van de liefde, die zijn dochter koestert voor zijn leerling Altnikol. Alsof Friedemanns zorgeloosheid gerechtvaardigd is, openen zich plotseling prachtige perspectieven voor hem. Het hof van den Saksischen koning noodigt Johann Sebastiaan uit voor een concert. Aangezien de zanger van de Thomasschool Leipzig niet kan verlaten, besluit hij, dat Friedemann in zijn plaats naar Dresden moet gaan. . Door het groote succes, dat Friedemann heeft me't zijn concert in het paleis van graaf Von Brühl, waar hij een eigen compositie speelt, opent zich als het ware een nieuwe wereld voor hem. Hij wordt omgeven door hovelingen en de almachtige Von Brühl stelt hem de betrekking van hofcomponist in 't vooruitzicht. De schoone danseres Fiorini effent hem door haar liefde den weg naar roem
Een scène uit de film.
en schittering. . ,, L o J Friedemann componeert dan voor de danseres een nymfen-ballet. Kas na de voorstelling, gedurende welke hij overladen werd met bijvalsbetuigingen, erkent hij, dat hij eigenlijk triviale muziek heeft geschapen in plaats van zijn kunst trouw te blijven. Terwille van een galant avontuur is hij de ware liefde voorbijgeloopen. De jonge gravin Antonia Kollowrat, die Friedemann pianoles gegeven heeft, die hem liefheeft en zijn kunst bewondert, geelt hem te verstaan, dat zijn pogen om carrière te maken haar uitermate bevreemdt. Getroff.n door de diepte van het gevoel, dat Antonia hem op deze wijze openbaart, komf
;
f
Bach,
Antonia
Friederike Bach, Friedemanns zuster, en Christoph Altnikol (Gustav Knuth).
^m-, '^^B
HM^I
Het gexln
Friedemann met zijn kornuiten van het reizende tooneel.
met Johann Sebastiaan aan tafel. (Eugen Klopfer).
het hoöfd
van
de
Koilowrat poogt Friedemann tot betere gedachten brengen (Leny Marenbach en Gustaf Griindgens).
t.
[
Friedemann min of meer tot bezinning en hij componeert een nieuw werk, dat werkelijk beantwoordt aan de eischen, die hij zichzelf en zijn kunst moet stellen. Hij besluit Dresden te verlaten en weer naar zijn vader terug te kceren. Zoo gauw hij een nieuwe betrekking heeft gevonden, zal Antonia hem volgen en zijn vrouw worden. Maar Johann Sebastiaan is gestorven als Friedemann in Leipzig aankomt. Zijn vriend Altnikol poogt nu hem de betrekking van organist te verschaffen, maar overal wijst men Friedemann af. Zijn spel, zoo beweert men, stemt niet overeen met de regels, die de oude Bach voor het waarlijk godgevallig musiceeren heeft opgesteld. Friedemanns laatste hoop is gevestigd op Brunswijk, waar hij een ontmoeting heeft met Antonia, die een vriendin een bezoek brengt om in de buurt van Friedemann te kunnen zijn. Maar ook hier eindigt zijn voor.-spelen met een fiasco. Antonia en Altnikol bewegen hem echter tot een hernieuwde poging, die den volgenden dag zal plaats hebben. Niet in staat de kunst van zijn vader te evenaren, zooals van hem wordt verlangd, en gedreven door de zorg en den angst om Antonia, speelt Friedemann ditmaal een werk van zijn vader en doet het voorkomen, alsof dit van hemzelf is. Dit wordt echter bekend en de betrekking wordt aan een ander vergeven. In zijn wanhopigen toestand ziet Friedemann in Antonia's heftige verwijten niet anders dan liefdeloosheid en gebrek aan begrip. Zoo komt het ten slotte tot een breuk tusschen de beide jonge menschen. Van dat oogenblik af is Friedemann verdwenen. Altnikol treft hem op een keer aan bij een troep reizende comedianten en wil hem bewegen terug te keeren. Maar Friedemann voelt zich in dit wereldje meer op zijn gemak; hier kan hij precies zoo leven en muziek maken als hij wil. Als hij echter verneemt, dat Antonia intusschen het aanzoek van graaf Von Brühl heeft aangenomen en zijn vrouw is geworden, besluit hij zich over dit „verraad" te wreken en in Dresden, waar zijn troep de volgende voorstelling zal geven, een stuk te laten opvoeren, dat gericht is tegen minister Von Brühl en zijn kliek. Von Brühl en Antonia vernemen, dat Friedemann weer opgedoken is en de minister treft oogenbllkkelijk maatregelen tegen het gevaar, dat hem en zijn huwelijk bedreigt. Hij staat Antonia toe. Friedemann weer te zien en hem te bezoeken in de herberg, waar de tooneelgroep haar intrek heeft genomen. De opzet van zijn plan lukt: het komt tot een heftige scène tusschen Friedemann en Antonia. Von Brühl laat Friedemann in hechtenis nemen om hem dan ten slotte vrij te laten onder de voorwaarde, dat hij nooit meer de grens van Saksen zal overschrijden. Pas jaren later ontmoeten wij Friedemann weer. Hij is verarmd en verwaarloosd, als hij op een goeden dag in Potsdam verschijnt. Zijn broer Philipp Emanuel, die tot de hofmuzikanten van den Pruisischen koning behoort, wil hem oogenbllkkelijk helpen, maar Friedemann trekt zich terug en houdt zich
Mariella Florinl (Camilla Horn) opnieuw verborgen. Philipp Emanuel zoekt hem overal en vindt hem ten slotte, als hij reeds stervende is. In een Berlijnschen muziekhandel, waar Friedemann in zijn vertwijfeling een werk van zijn vader ten verkoop heeft aangeboden, is hij er getuige van geweest, hoe een klant zich minderwaardig uitgelaten heeft over de muziek van Johann Sebastiaan Bach. Gekwetst en verontwaardigd heeit hij den onbekende rekenschap van zijn woorden gevraagd. Het is daarbij tot een handgemeen gekomen en Friedemann - wiens tragisch lot het was In de schaduw van zijn grroten vader vergeefs te moeten worstelen om het recht op een eigen leven en een eigen kunst - is gevallen om den naam van Johann Sebastiaan Bach te verdedigen... Hij sterft In het huis van zijn broer en de man, die nooit rust heeft ge kend, hoort op zijn doodsbed de muziek van zijn vader en komt dan ein delljk tot den man, voor wiens grootheid hij zijn leven lang is gevlucht In de verzoening met den geest en de muziek van Johann Sebastiaan Bach eindigt zijn leven, o Friedemann in gesprek met zijn beroemden vader. (foto'< Tmrrm)
M^H^H
^M
ZEVKS
KOGEL
fEN WARE GESCHIEDENIS Ze zmen op de groote veranda, die voor het h^W^elegen whimy,
en
was.
De
de dames
heeren
lepelden
dronken Ijs.
Nacht-
„Wij zijn voor dood noch duivel bang, staan
ledere maand ontmoetten de
plan-
ters alkander bij Timmermann, den eigenaar van Tlmmermann
riep
mijn
laat
broer. „Het
mijnheer,"
zei
leunde In
achterover en
liet ilch
haar
sigaret.
grijze
haar rieten
vuur geven
oogen,
die
voor
overdag
staalhard en koud konden zijn, hadden
In
heer
snelde
wijn was zwaar, de stemming opgewekt. Over
Ach, ik wist hel zoo goed, dat hij
den geest van het kasteel
deden
grappen
en zei:
Mijn broer zou dus kunnen griezelen. . .
het
nieuwe
„Laat hem mijn
tijd bent u steeds slechts één keer per jaar bij
klein krijgen."
moet u
zeer
gedeelte
van het kasteel
maar komen," zei
komen bent, mijnheer von Moltzachl In al dien
Is werkelijk jammer, want u
naar zijn
dood. .."
in
Dat
revolver
bij
hij.
„Ik
lag.
bed.
meer'
Hij
kon
verroerde
geven.
Mijn
zich
niet.
me'
geen
broer was
De man had zijn handen krampachtig om de leuning van zijn stoel
geslagen.
„Ja, zoo was het, dames en heeren. En weet heb
me. „Ik zal dien geest wel
u,
wie zijn
moordenaar was?
Gert von
Molt-
zach. . . Ik heb mijn broer gedoodl En hoe dat gebeurd is? zult u vragen. Ik zal u ook dit ver-
En wij dronken en lachten. Even over elven stond mijn broer op en verzocht, zich te mogen terugtrekken.
. „Mevrouw, indien Ik u vertellen zou, waarom
tellen. . . Toen mijn broer lachend had gezegd, dat hij op den geest zou
schieten, kreeg ik plotseling
den inval, hem eens voor den gek te houden.
ik slechts één keer per jaar, op den negentien-
Om twaalf uur ging de zware, eiken deur van
den September, niet alleen kan zijn, dan zoudt
zijn slaapkamer open. Mijn 'broer schrok uit zijn
bed lag zijn geladen
u mijn zelf gewilde eenzaamheid begrijpen!"
eersten slaap wakker. In de deuropening stond
voorzichtig de kogels uit en stak ze bij me.
„Kom, Moltzach, dan moet je ons die reden toch
eens
vertellenl"
riep
de
oude
Andersen.
„We weten toch zoo ongeveer alles van elkaar. Hoe
lang ben je nu eigenlijk
twintig jaar,
al
hier?
Ruim
Is het niet?"
een lange
gedaante,
Ik ging naar zijn kamer. Op hel tafeltje bij zijn
in een wit kleed gehuld.
Het gezicht zag krijtwit. . .
revolver.
Ik
haalde
er
We bleven, nadat mijn broer naar zijn kamer was gegaan, nog wat bij elkaar zitten en smeed-
Heinz richtte zich op, greep zijn revolver en riep: „Ik schiet. . . Eén, twee, drie. . ." De gedaante
Gert von Moltzach stond met zijn rug tegen
in
Ik staarde in zijn bleek gezicht. Ik riep hem...
koel en herfstachtlg was, rond den schouw. De
antwoord
eenzaam voelen."
ik
keken. . .
en
ons in den vertrouwden kennissenkring geweest.
kogels
haren te berge doen rijzen!"
vreeselijke geschiedenissen de ronde. Mijn broer
Wat heerlijk, dat u ook eindelijk weer eens ge-
De
had een verbeten trek. . . Hoe vaak had
het
avond.
geklemd.
de afgeloopen drie jaar in dergelijke oogen ge-
zou In de spookkamer slapen, terwijl mijn kamer
mooie
revolver
des huizes. „De geest heeft reeds menigeen de
licht der kaarsen een warmen glans. Ze sloeg bijzonder
zijn
lagen om hem heen. Ik zag alleen zijn groote oogen, die wijd waren opengespalkt. De mond
de
ze op naar den langen man, die haar vuur gaf ,,Het Is een
greep van
Wij zaten na het eten, omdat de avond reeds
stoel
Haar
een geest,"
„Spot er niet mee,
uitgestrekte koHlepiantages. Mevrouw
voor
zou juist wel amusant zijn, als hij kwam!"
vlinder^fladderden om de beschermde kaarsen. Eén/keer
DOOR E. MAYER-SPRINGER
bleef bewegingloos
staan.
Het
den het plan met den geest. Men trok mij een oud harnas aan. Op mijn hoofd
zette
helm met een opgeslagen vizier.
Mijn
ik
een
gezicht
schot ging af. De geest greep met beide handen
was wit gepoederd, mijn oogen zwart gemaakt.
de houten leuning van de veranda. De heldere
naar zijn hart en wierp de kogels
Toen wierp ik nog
maan scheen op zijn zilverwitte haren, en
den man in het bed. Ze kwamen op zijn kussen
over mij heen. Zoo ging ik, toen de klok van
terecht. Dit herhaalde zich bij ieder schot
dat
den toren twaalf uur sloeg, naar hem loe. Wal
Toen
er toen gebeurde, heb ik u al verteld. Ik deed
be-
lichtte zijn bronskleurig, ernstig gezicht. „Ja, ik moet het maar eens vertellen. . . Misschien is dat wel het beste. . . den mijn broer en ik ingekwartierd op een slot in de Vogezen. Toen de oorlog wij
juist
in
uitbrak,
hetzelfde regiment. Mijn
zijn
jaar
uitgediend,
broer
verdween
In het derde jaar van den wereldoorlog wer-
den
mijn
en
afvuurde.
Zeven
terug
schoten. . ,
naar
de geest zonder een woord te zeg-
gen. Het was zeven minuten over twaalf! Den anderen ochtend zaten wij aan het ont-
een
langen,
witten
doek
niets anders dan dat ik de kogels, die ik uit zijn revolver had genomen, weer op zijn bed gooide, telkens als hij
had geschoten.
Mijn
hemel,
dien-
bijt. Het was acht uur — om negen uur moesten
ik kon niet vermoeden,
broer
had
wij vertrekken. Mijn broer was er nog niet, en
voor hem geweest moet zijn! Maar mijn broer,
was
tot
wij maakten nog grapjes
ik
hoe
afschuwelijk
dat
— dat hij na den vo-
die overtuigd kon zijn, dat hij de Pour Ie Mérite
luitenant bevorderd. Op den'zelfden dag rukten
rigen avond wel goed zou moeten uitslapen, en
zou krijgen, werd er door gedood. Hartverlam-
wij op. Drie jaar lang streden wij, wat men ge-
zoo. Toen hij echter om bij negenen nog niet
ming. . .
woonlijk zoo
beneden was, ging ik naar zijn kamer.
sentimenteel „zij aan
zij"
noemt.
In het Westen, in het Oosten, en toen weer in
Hij lag nog te bed, zijn hand stevig om den
het Westen. In September 1914 kregen wij tegelijk het IJzeren Kruis voor een gemeenschappelijke patrouille. Vaak heeft de een den ander uit
een
gevaarlijke
situatie
gered.
Wij
waren
niet alleen broers, maar ook goede kameraden. Sinds een jaar waren wij beiden vliegenier in hetzelfde eskader. Allebei voerden wij een gevechtseenheid
aan.
Den
negentienden
Septem-
ber waren wij in de Vogezen ingekwartierd. Het was een prachtig oud slot.
Het
lag
temidden
van uitgestrekte bosschen, alsof het uit een rots gehouwen was. Wij waren overmoedig en blij, eindelijk weer eens aan een feestelijk gedekte tafel te kunnen zitten. Kaarsen, herfstbloemen en roode wijn in kristallen glazen. De vrouw des huizes, die jong en mooi was, zei lachend tegen ons: „Ik
hoop,
dat
u
goed
zult
slapen,
heeren!
Maar ik moet u zeggen, dat een van u In de „spookkamer" zal moeten overnachten, waarvan men zegt, dat er de slotgeest verschijnt in Jen eersten nacht, dal er een vreemde vertoeft is heusch geen grapje!"
Ddt
U zult begrijpen,
dat ik
niet
verder
wilde
leven. Ik kon mijn oude moeder niet meer onder de oogen komen. Vertwijfeld zocht ik den
BLIJFT U LANGER FIT VOELEN — EN ZONDER PIJNEN.... Eeuwige jeugd kan niemand U geven, maar wèl kunt ge Uzelf vrij houden van vele ongemakken en pijnen, die zich openbaren zoodra de eerste jeugd voorbij is. Vooral menschen die in een omgeving of omstandigheden verkeeren, waardoor zij voorbestemd zijn rheumatische aandoeningen onder de leden te krijgen, moeten zich in acht nemen. Maar óók zij die een zittend leven leiden of weinig lichaamsbeweging krijgen, worden de dupe van de verslapping der bloedzuiverende organen. — Die gaan inslapen, vertragen in werking, het bloed gaat minder krachtig stroomen, de spijsvertering schiet te kort en onzuiverheden die anders worden afgevoerd gaan zich vastzetten en ophoopen en worden oorzaak van landerigheid, maar vooral .... pijn ! Ondraaglijke pijn ! Dat alles voorkomt ge met Kruschen Salts. — Met Kruschen : regelmatiger spijsvertering, frisscher doorstraling en gezuiverd bloed. Met "Kruschen dat jeugdige Kruschen-gevoel: prettig, fit en vooral .... bestand tegen alles wal Rheumatisch maakt. — Neem loch óók Kruschen Salts — het oude beproefde recept sinds 1880 — bij allo Apoth.. en Drog. 1.47. 0.76, 0.41. X.V, .wntree, Amsterdam
dood. Maar zelfs de dood wilde mij niet hebben.
Als 'vrijwilliger voor levensgevaarlijke on-
dernemingen
werd
ik
drie keer gewond.
Maar
hemel en hel waren voor mij gesloten. En toen ben ik hierheen gegaan. . . Nu heb ik u dus mijn de
geschiedenis
nu
weet
u,
negentiende
die
waarom
geschiedenis
verteld,
mijn leven beleekent.
En
het
de
September
is,
ieder jaar waarop
alleen ik
niet
al-
leen kan zijn." Toen Moltzach naar de tafel kwam, om zich een whisky in te schenken, stond de heer des huizes op en legde zwijgend zijn hand op zijn schouder. Om één uur nam Moltzach afscheid. Toen hij de hand van
mevrouw
Timmermann
vasthield,
zei hij: „Het
1s mogelijk, dat ik ook den negentien-
den October kom. . ." Er was een nieuwe, onbekende uitdrukking in zijn oogen. En ook zijn gezicht was anders. Als-> of er een
hard,
star
masker
van
afgegleden
was. . .
■£1 >^
. .__
!
,
.
.
Joachim Gottschalk als Johann Uhlig.
U UND ICH Brigitte Horney als Anna Uhlig.
r?
o f\ m U een indruk te geven van de binnen'-^ kort te verwachten Terra-film der Ula „Du und ich", beelden wij hierbij reeds drie der hoofdpersonen af. De film is vervaardigd naar den roman „Du selber bist das Rad" van Eberhard Frowein en weid vervaardigd onder i ogie van Wolfgang Liebeneiner.
Marga Eckardt als Hulda.
(. oiyj Miiien'j ."<■)-),.)
Brigitte Horney in een scène van deze nieuwe film.
^M
^^H
MAESTRO EOMONOO DE VECCHI, algemeen artistiek en muzikaal leider.
GINO VANELLI, die de vaderrol zingt In de beroemde opera „La Traviata" van Verdi.
De itallaansche Opera is er! Een mare, die muziekminnend Nederland met enthousiasme zal vernemen, want „de Italianen" hebben in ons land een uitstekende reputatie. Welke muziekliefhebber herinnert zich niet de prachtige opvoeringen van Falfstalf, La Forza del Destlno, Turandot en vele andere groote kunstwerken, die in buitengewone opvoeringen werdan gegeven. Vele moeilijkheden heeft men ditmaal moeten overwinnen, want er wiren vergunningen noodig voor het linnen voor de decors, voor de stoffen der kostuums en reisvergunningen voor de zangers en zangeressen Gelukkig verkreeg men echter de medewerking van het Itallaansche ministerie van Culture Populäre en de overige bevoegde autoriteiten, zoodat de directie van de Itallaansche Opera - een instelling, die sedert 1897 de muzikaal-dramatische kunst in Nederland heeft gediend en sindsdien is uitgegroeid tot een instituut van internationale vermaardheid - er in geslaagd Is ook dit jaar 'n repertoire te brengen, dat klinkt als een klok Men opende de voorstellingen met Giuseppe
Verdi's meesterwerk „Aïda", terwijl verder zullen worden uitgebracht Puccini's „Tosca", Verdi's „La Traviata", Puccini's „La Bohème" en „Madame Butterfly". Men heeft voor deze tournee de eerste en beste krachten naar ons land gebracht; voor bepaalde rollen werden speciaal groote zangers of zangeressen geëngageerd. De muzikale en artistieke leiding is in handen van Maestro Edmondo de Vecchi, terwijl de regie berust bij Augusto Cardi. De decors zijn ontworpen en uitgevoerd onder leiding van Giacomo Rossi. Als solisten werden geëngageerd de sopranen: Attllia Archl, Germane dl Giulio, Adriana Perrls, Duilla Santin, Dora de Stefanl; de mezzosopranen: Rina Gallo Toscani, Maria Melonl en Pina Ulisse. Tenoren: Ugo Cantelmo, Gustavo Gallo, Renato Gigli, Arsenio Giunta; baritons: Luigi Borgonovo, Pasquale Lombardo, Mario Pierotti, Gino Vanelli; bassen: Eraldo Coda, Andrea Monqelli en Carlo Ullvi. Het instrumentale gedeelte der opvoeringen wordt verzorgd door het Residentie Orkest; het koor bestaat uit vijf en zestig leden en staat
UGO CANTELMO, dia In „La Traviata'' even eent een belangrijke rol vervult.
LUIGi BORGONOVO.die in de opera „Toica' de rol van Scapin vertolkt.
onder leiding van Maestro Amedeo Barbieri, terwijl het Groot Nederlandsch Ballet, voor deze gelegenheid bestaande uit vier en twintig danseressen, de balletten zal uitvoeren. Er is hard gewerkt in het oude schoolgebouw aan den Zwarteweg te 's-Gravenhage, waar de kantoren en repetitielokalen der Itallaansche Opera dit gebouw tot iets onherkenbaars hebben omgelooverd. Artistieke affiches met de fraaiste Itallaansche namen sieren de wanden, ettelijke foto's van Itallaansche operasterren, voorzien van vereerende opdrachten, vullen de muren langs de trappen. Zwaar gebeeldhouwde fauteuils staan In de gangen, elders ontdekt men weer zonderlinge maskers en poppen en kostbare gewaden hangen over de leuningen. In deze wonderlijke wereld zwaait de heer Th. G. van Dorth den scepter als directeur der Itallaansche Opera, en heeft de touwtjes strak in handen om het beste te kunnen geven wat er op operagebied geboden kan worden. De Italianen zijn in ons land. . . gelukkige dagen voor de operaliefhebbersl Henri A. van Eijsden Jr.
mm
vtMAN miMmnmip.
E E N : C 0 M P t f E ^r V E R HAAL DO 0 B ^DA li VA R E Z
De nieuwe tuinman kwam het pad naar het huis op. Betsie Waanders, die bezig was de studeerkamer te stoken, sloeg hem gade terwijl hij naderkwam. Ze hoopte maar, dat het een aardige man zou zijn. De vorige tuinman, op wien van alles aan te merken was geweest, was een week geleden ontslagen. Betsie had er geen oogenblik spijt van gehad, dat hij weg was! Mevrouw De Bruin trad de studeerkamer binnen. Ze was een lieve, goedhartige vrouw. Betsie was reeds twee jaar bij haar in betrekking en het waren goede jaren voor haar geweest. Mevrouw De Bruin wierp een blik uit hef raam. „Zoo," rei ze. „Daar komt de nieuwe tuinman. Ik hoop, dat hij beter bevallen zal dan de vorige." „Ja, mpvouw." Betsie ging door met stof-afnemen. Ze wist, dat mevrouw haar als een volmaakte gedienstige beschouwde. Want: ze was helder, precies en niet bang voor wat werk. Mevrouw de Bruin zou haar zeker nooit opzeggen. Ze zou het integendeel jammer vinden, als Betsie wegging. En dat zou toch eens gebeuren, want Betsie was van pUn te gaan trouwen en een eigen huishoudinkje te stichten. Veertien dagen geleden had zij zich verloofd met Willem Bankert. Ze hield erg veel van hem, maar er waren oogenblikken dat zij zich niet heelemaal gerust voelde over haar keuze. Willem hield er van, over alles geheimzinnig te doen, en hij had haar nooit in kennis ge-
bracht met zijn vrienden, ofschoon zij elkaar toch al geruimen lijd kenden; al bijna een jaar. . . Hij beweerde wees te zijn. Maar Betsie kon er niets aan doen, dat zij zich dikwijls afvroeg, of dit wel waar was. . . Mevrouw de Bruin verbrak den stroom van haar gedachten. „Tom, de nieuwe tuinman, heeft prachtige aanbevelingen," zei ze. „Mijn man was erg met hem ingenomen." ,,Ja, mevrouw." Mevrouw de Bruin glimlachte tegen Betsie. „Weet je wel, wat ik dikwijls hebt gehoopt?" „Neen, mevrouw?" „Ik denk dikwijls, hoe prachtig het voor jou zou zijn, om met onzen idealen tuinman te trouwen als we hem eenmaal gevonden hebben," vervolgde mevrouw de Bruin. „Dan zouden we een huisje voor Jullie op onzen grond laten zetten en jullie zouden dan allebei bij ons kunnen blijven." Ze zuchtte. „Je kunt nooit weten. . . We zullen maar hopen. . ." Betsie geloofde niet, dat er veel reden was om te hopen, want Willem was geen tuinman. Volgens hemzelf werkte hij „bij het spoor". Wat hij daar deed, wist ze niet; alleen wist ze, dat hij, „omdat hij bij het spoor was", dikwijls heel eigenaardige uren had. Dikwijls moest hij den heelen nacht werken. En dan sliep hij overdag. . . Er werd geklopt ei> het keukenmeisje stak haar hoofd om den hoek van de deur. „De nieuwe tuinman wilde u graag even spreken, mevrouw," zei ze. „Laat hem maar binnenkomen, Lenie." „Ja, mevrouw."
HERFSTWANDELING.
(Foto archie fiTolnai)
Ue nieuwe tuinman trad de kamer binnen. Tom Nansen was ongeveer acht en twintig jaar, flink gebouwd met goed geproportionneerde handen en voeten. Hij zou zelfs knap geweest zijn als zijn lip niet dat litteeken had vertoond. Het was een leelijk litteeken, waardoor je altijd zijn bovenlanden zag. Het litteeken herinnerde Betsie aan ' het grauwen van een kwaden hond. Onwillekeurig huiverde zij. Tom Nansen bloosde lichtelijk. Hij had het gebaar van weerzin opgemerkt. „Goedenmorgen, mevrouw. Ik meende, dat ik mij even moest presenteeren, alvorens aan mijn werk te gaan," zei hij. „Heel goed, Tom! Mijnheer heeft je zeker al wel verteld, wat je te doen hebt?" „Ja, mevrouw. Maar ik dacht, misschien heeft mijnheer nog wel nieuwe aanwijzingen achtergelaten voor vandaag. . ." „Neen. . . er is niets. . . niets bijzonders, Tom. Mijnheer heeft alleen gezegd, dat je vanmorgen niet voor tien uur zou komen, omdat je eerst nog een paar boodschappen had te doen." „Dat is zoo, mevrouw. In het vervolg zal ik om acht uur hier zijn." „Juist. — Nu, ik hoop, dat je het naar je zin zult hebben." „Dank u, mevrouw. Daar ben ik van overtuigd." Tom vArliet de kamer. „Hij praat beschaafd en is beleefd," merkte mevrouw de Bruin op, zich tot Betsie wendend. „Dat is wel prettig. Ik geloof, dat het een uitstekende kracht is, en dat mijnheer een goede keus heeft gedaan." „Ja, mevrouw." „Dat litteeken. . ." begon mevrouw de Bruin. Ze zweeg toen de telefoon op de schrijftafel bij het raam belde. De oproep was voor haar. Betsie, die klaar was met stoffen, verliet de kamer. Voor de rest van der» ochtend had zij boven te werken. In het gewone doen waren er twee werkmeisjes en een keukenmeisje op villa „De Honk". Maar juist nu deden Betsie en het keukenmeisje het werk van drie personen. Dit zou duren lot hel einde van de maand. Dan verwachtte men een tweede werkmeisje. Betsie en hel keukenmeisje hadden het echter best afgekund. Ze zag Tom Nansen heel vaak gedurende de eerstvolgende dagen. En ofschoon hij erg vriendelijk tegen haar deed, mocht zij hem heelemaal niet. De snee in zijn grauwende bovenlip werkte op haar zenuwen. Ze had het idee, dat er iets niet in den haak moest zijn met een man, die zóó'n misvormden mond had. Willem wakkerde die overtuiging nog bij haar aan. „Hel is tien legen één een misdadiger," zei hij legen Betsie, toen zij op een avond samen uit waren. „Je kunt het nooit weten: misschien heeft hij dat baantje van tuinman wel aangenomen met de bedoeling in te breken. Je mijnheer is per slot van rekening erg rijk." „Ja," zei Betsie langzaam. ,,Daar heb ik nog niet aan gedacht." „Zijn getuigschriften ztillen wel valsch zijn," opperde Willem. „Die zijn gemakkelijk genoeg na te maken. En een schurk moet wel beleefd tegen de menschen zijn. . . heel anders dan een eerlijk mensch." Dat was zijn geliefkoosde theorie. Hij beweerde, dat de menschen alleen maar beleefd en voorkomend waren, als ze iets van je moesten hebben. Betsie was het hierin niet heelemaal met hem eens. Toch knikte ze nadenkend. Er was veel waars in hetgeen Willem zei. Tom Nansen was bij voorbeeld goede vrienden met Cesar, den herdershond, die wel heel erg waaksch was en
Waltijd blafte als er vreemden kwamen, doch voor Tom niet. Deze had er heel veel moeite voor gedaan om goede vrienden met hem te worden. Maar dat was eigenlijk toch geen bewijs dat hij wilde inbreken; hij zou net zoo goed veel van dieren kunnen houden. „Ik heb soms met Tom te doen," zei «e. „Ik vind het toch niet prettig als je zegt, dal hij best een inbreker zou kunnen zijn. Dat litteeken heeft eigenlijk niets met zijn karakter te maken." Willem bromde iets onverstaanbaars. Hij was erg jaloersch. „Pas -maar op met je medelijden," mompelde hij. „Ik houd niet van zooiels." „Wat bedoel je?" „O, niets. . ." Willem trachtte er zich met een geforceerd lachje van af te maken. Maar Betsie was zoowel pijnlijk getroffen als verontwaardigd, zoodat zij om tien uur wat kort afscheid van hem nam. Den volgenden avond maakte zij het echter weer goed. Mevrouw de Bruin had haar iedere week drie vrije avonden beloofd en des Zondags om de veertien dagen. Betsie beschouwde zichzelf als een heel gelukkig meisje. Eenige dagen later kreeg zij echter een verschrikkelijken schok. Het keukenmeisje kreeg blindedarmontsteking en moest direct in een ziekenhuis worden opgenomen. Mevrouw de Bruin huilde toen zij werd weggebracht. „Het kön niet op een ongelegener tijd komen," zei ze klagend. „Juist nu mijnheer en Ik van plan zijn weg te gaan." „Maar dat geeft toch niet, mevrouw," antwoordde Betsie. „Ik kan toch wel voor het huis zorgen." Mevrouw de Bruin keek een oogenblik hoopvol. Toen schudde zij haar hoofd. „Ik laat |e niet alleen in dit groote huis," zei ze. „Dat gaat niet. Het is hier nogal eenzaam ook." „Ik ben heusch niet bang, mevrouw. Niet als Cesar hier blijft. Iedereen is verschrikkelijk bang voor hem." Mevrouw de Bruin keek van den hond, die op het kleedje voor den haard lag, naar Betsie en toen weer naar den hond. „Ik weet het niet," zei ze aarzelend in zichzelf. „Misschien zou het wel kunnen. En we willen allebei zoo graag naar het huwelijk van mijn nichtje. Hel zou haar vreeselijk spijten als we niet kwamen." „Maar gäät u toch, mevrouw!" Betsie vond het werkelijk zoo erg niet. „Ik zal me er heusch wel doorslaan!" „Het is erg aardig van je, Betsie. Het is maar voor een paar dagen. Ja, mijnheer en ik zullen dan maar gaan." Zoo werd het dus afgesproken. Later op den avond lieten mijnheer en mevrouw de Bp«in de zorg voor de villa aan Betsie over. Zij en Cesar waren als oude, vertrouwde vrienden. . . Willem was erg ontdaan, toen hij het van Betsie hoorde. „Ik vind het eigenlijk niets prettig," zei hij. „Ze hebben geen recht om je alleen in dat
Wot een November-weer! Men hoeft maar even buiten ie zyn, om kletsnat te worden.
groote huis achter te laten. Als er eens ingebroken werd of zooiets. . ." Betsie lachte vroolijk. „Cesar zou iederen inbreker op de vlucht jagen," zei ze. „Hij zou wat! Maar bovendien zou hel iemand kunnen zijn, dien hij kent. Tom, bij voorbeeld. Neen, ik vind het absoluut geen prettig idee!" „Hel is erg lief van je, om zoo bezorgd voor me te zijn, Wim, maar het is heusch niet noodig. Het komt best in orde!" Willem zweeg even. Toen zei hij: „Wil je me iets beloven?" „Wat moet ik je beloven?" „Ik wil, dal je mij op je eerewoord belooft, dat je jezelf in je kamer zult opsluiten, terwijl mijnheer en mevrouw weg zijn, en dat je er niet uit zult komen, als je soms iels verdachts hoort. Ik zou het nooit te boven komen, als je iets overkwam!" Betsie was zeer erkentelijk voor zijn bezorgdheid, maar ze weigerde toch het gevraagde eerewoord te geven. Hij redeneerde met haar, maar het hielp niets. Hij werd zelfs kwaad, maar Betsie bleef kalm. Ten slotte gaf hij het op. En hij was hartelijker dan ooit, toen hij haar goedennacht kuste. Betsie gaf Cesar zijn avondeten, zoodra ze thuiskwam, en ging toen naar bed. Maar ze kon den slaap niet vatten. Wims waarschuwende woorden kon ze niet uit haar gedachten zetten. Ze vroeg zich af, of Tom Nansen werkelijk 'n boef zou zijn? Ze kon zich geen antwoord geven op die vraag. En ze werd gekweld door de herinnering aan zijn gespleten bovenlip. Ze wilde wel, dat iemand haar kon vertellen, hoe hij aan dat litteeken gekomen was. Wim had gezegd, dat het wel tijdens een of andere vechtpartij gebeurd zou zijn. Terwijl zij hier nog over na lag te denken, viel zij in slaap. Om één uur werd zij met een schok wakker. Iemand of iets maakte leven beneden. Betsie voelde een rilling langs haar rug gaan. Ze was bang. Maar ze overwon haar angst. Ze liet zich onhoorbaar uit bed glijden en trok haar ochtendjapon aan. Een oogenblik later verliet zij haar kamer en liep op haar teenen naar de trap en naar beneden. Cesar lag als gewoonlijk op zijn mal beneden aan de trap. Hij kwispelde met zijn staart, toen hij zag dal het Betsie was. Ze bleef slaan, haar wenkbrauwen gefronst. Wim had gelijk gehad. Wie er ook ingebroken had, hij was bekend met den hond! Het jioest Tom Nansen zijn. Ze voelde zich werkelijk treurig. Maar ze voelde zich ook dapper. Daarom stapte zij over Cesar heen, ,ging de studeerkamer binnen en draaide het licht aan. Een man knielde neer bij het schrijlbureau; hij morrelde met een ijzeren staafje In het slot. Hij was van hel hoofd tot de voeten in het zwart gekleed. Toen hij zich met een vloek omkeerde, zag Betsie dat hij ook een masker droeg. Woedend kwam hij naar haar toe, met' uitgestrekte
handen..
Fijne kousen en schoentjes geven natuurlijk weinig bescherming.
Betsie uiltte een gesmoorden kreet, to^r ze zich om haar keel sloten. Maar voordat zij eenig ernstig letsel kreeg, werd de brute greep al slapper. Ze hoorde den doffen slag van een vuist. De gemaskerde man viel als een blok o^ het kleed. Hij deed geen poging om op te staan. Haar redder, Tom Nansen, boog zich over den gevallen inbreker en trok hel masker van zijn gezicht. De trekken van Willem Bankert werden voor zijn verbaasde blikken zichtbaar. Betsie huiverde. Dus Wim was de schurk! „Ik was bang, dat er zooiets zou gebeuren," zei Tom Nansen onhandig. „Daarom ben ik buiten wat blijven rondloopen, voor hel geval ik soms noodig mocht zijn. Ik. . . wel. . . ik ben blij. dat ik wal heb kunnen doen." „Wal. . . wat ga je mei hem doen?" vroeg Betsie met trillende stem. „Overleveren aan de politie?" Tom Nansen schudde beslist zijn hoofd. „Neeng' zei hij. „Ter wille van jou moei er geen schandaal komen. Ik laat hem gaan." „Dank je wél." Bleek en bevend stond Betsie voor hem, als iemand die In trance verkeert. Tom Nansen nam Willem bij den kraag van zijn jas en trok hem overeind. Door de openstaande tuindeuren aan den anderen kant van de studeerkamer duwde hij hem Hen donkeren nacht in. . . Er lag een stukje papier op het kleed. Betsie raapte het op. Het was een knipset uit een courant. Ze las hel langzaam. Het was een berichtje, hoe een tuinman, Tom Nansen geheelen, een op hol geslagen paard had tegengehouden en daardoor bet leven van drie kinderen had gered. Er stond nog bij, dat hij ernstig aan zijn lip gewond was door zijn moedige daad, en dal men vreesde, dat zijn gezicht voor zijn heele leven misvormd zou zijn. Betsie zuchtte. Om de een of andere reden kon zij niet zeggen, dal zij zich erg gelukkig voelde. . . Tom Nansen trad de studeerkamer weer binnen. Hij trad regelrecht op Betsie toe en sloeg zijn arm om haar middel. „Je voelt je niet goed," zei hij bezorgd. „Laai ik een stoel voor je krijgen." Betsie schudde haar hoofd. „Ik mankeer niets," zei ze. „Maar ik wil je iets vragen. Waarom bewaakte je vannacht het
huis?" Hij bloosde lichtelijk. „Ik maakte me ongerust over jou." zei hij eenvoudig. „Waarom? ' „Wat geeft hel, of ik dat al zeg? Maar ik houd van jp, begrijp je." „Waarom geeft het niet, of je dal zegt?" „Betsie. . ." Hij keek haar innig aan. Betsie glimlachte. Tom Nansen begreep dien glimlach niet. „Waarom larh je?" vroeg hij. Terwijl zij hem aankeek, zei Betsie zachtjes: „Omdat het juist zoo hèè! veel geelt, dat je hel hebt gezegd. . ."
„Ja, die overschoenen staan wel niet zoo mooi, maar van natte voeten word je verkonden."
„Weineen, vast niet hoor.' Ik neem Wybertjes. Wybert-tabletten beschermen tegen hoest en verkoudheid."
Karl Anton
Tobi$-film Rolverdeeling: Johan Heesters Will Hollers -: Dora Komar Loni Carell Fita BenkhoH Isolde Brummel Paul Kemp Seppl Zeisig Directeur Schellhase Paul Henckels De componist R udolf Schündler Hans Lelbelt Commissaris v. Politie Fritz Kampers Wachtmeester Zabel Ruth Buchardt Gisa Knopp Erich Fiedler Hans Pietsch
Theaterdirecteur Knopp Theodor Danegger Georges Boulanger Vlolist Wilhelm Bendow Kellner . Walter Janssen . Rechter Wielan d Walter Werner De inspecient Franz Weber Secretaris Schni tzel Ernst Stahl-Nachbaur Filmregisseur ... Hintz Fabricius Hulpregisseur Hans Stiebner Schürmann
Voor den eersten keer is het 't groote operette-theater van de stad gelukt beslag te leggen op twee beroemde zang-sterren, en dan nog wel tegelijk! Loni Carell en Will Hollers zullen samen optreden in de operette „Immer nur. . . dul" De heele stad is er begrijpelijkerwijze van in opschudding. De trouwe raadgevers van het tweetal zien evenwel kans hen beiden zonder kleerscheuren door de drukte heen te krijgen. Mevrouw Brummel verstaat de kunst om op charmante wijze journalisten af te poeieren, terwijl mijnheer Zeisig, Hollers rechterhand, zich ijverig bezig-
De
operettezanger
en
zijn
jeugdvriendinnetje Buchardt.)
Gisa Knopp (Ruth
houdt met de reclame. Korten tijd later'* staan Will en Loni voor het eerst tegenover elkaar en zij geven beide uitdrukking aan hun vreugde over deze ontmoeting. Maar het publiek laat het tweetal geen oogenblik rust en zij vinden ternauwernood gelegenheid om iets te etenl De directeur kondigt hun zelfs een receptie aan, waarop maar vijhien honderd gasten zijn genoodigdl Op dezen dag leeren mevrouw Brummel en mijnheer Zeisig elkander ook kennen en komen tot de ontdekking, dat zij heel goed kunnen samenwerken.
Een ruile-duet op den morgen na het huwelijk.
I
-o" E-d UJ
I
UJ
I 2J5
Q
< < Iz <
en v) cue
— -DO
_J UJ Q
< < Ot _i
c C
C > 5 ' oi
■o "O ^ "> s 0 "D Kl O c N|
UJ
c:~
|
< •*
C
-
C
< <
ot
X
—% o -»
X
—
r
Ul -J
Ul
CD
-1
T.
=1
o
c
«n 1-
Ul
-1
u. N
d00 Il< D
<
a eo 111 — cc C < < r ^ <
o
SI« D Z
UJ
UJ«
il- -
-si-
«A
Q
2: z
aO
IU
UJ
^
^»
A
Ui
H l-< ot
< z <. < «ol^oa
O
■■■ i
H °
-1
UJ
o
a: O >
in Q
< < z <
i/i UJ _i
N N QLU
Q Z
< > z
o—I
a.
O
^^^^^^^^H
US
r
a. E
LU
Q
UJ
UJ
UJ
O
U-
u»
UJ
u> <
_J
UJ
cc
UJ
1-
LU
o to
ot
UJ
Loni wendt zich tot de politie
N C co
^^ ID
(II.
a' ■
£» _ 2 • o S2 5" (0
3 a 2. 3'
' ' ff < 5 2.
o
(t
O 0
o.
2. 3 "
-) ff 3. a
c c 'S'
S
n3 5
I
01
o
$ » § •• --'S
? 2" o 3' ?
..w^^^i^
X
V ■.^aa^aa.^.^^^a^
beide zijden recht blijft breien. Als het rechte breiwerk 108 toeren hoog is, kant je in het midden voor den hals 13 steken af en breit iedere nein aizonaeriijK veraer.
ftft^ft» 3-3 ftg-ï
Z o (II q
Aan den kant van den hals om de 2 toeren één steek minderen, totdat er nog 22 steken over zijn. Deze worden af gekant. De an-
0) 3(-
Q m
K
m co
Intusschen eindigt de eerste repetitie tol aller tevredenheid. Will Hollers heeft echter voor het groote duet nog een specialen wensch. De kapelmeester moet vooral goed letten op de eindnoot, die Hollers bijzonder lang wil aanhouden. Mevrouw Brummel Is getuige geweest van dit gesprek en hierover heeft zij haar eerste meeningsverschil gekregen met mijnheer Zeisig. Ten slotte worden zij het evenwel eens over den duur van de laatste noot. Die zal negen seconden tellen I Nu volgt er een drukke tijd met veel repetities. Vier weken later zal, de generale repetitie plaats hebben en Hollers verzoekt Loni om dien avond weer samen met hem te willen eten in het deftige restaurant Schürmann. Zoo ver zal het echter niet komen. Als Hellers de overeengekomen negen seconden van het flotaccoord langer rekt, houdt Loni hem de hand voor den mond. Begrijpelijkerwijze ontstaat er nu de grootste ruzie. Bij Schürmann ontmoeten wij mijnheer Zeisig en mevrouw Brummel. Hoewel de stemming in den beginne uitermate koel is, begint het langzamerhand wat gezelliger tusschen hen beiden te worden. Samen broeden zij een plannetje uit. Loni en Hollers moeten maar met elkaar trouwen. Hierdoor zou er, volgens hen, een ^inde komen aan alle moeilijkheden. Reeds den volgenden dag beginnen mevrouw Brummel en mijnheer Zeisig het tweetal te bewerken. In den grond van de zaak heeft Hollers niets tegen het trouwplan, vooral als Zeisig hem verklaart, dat Loni, als zij eenmaal getrouwd is, niet meer zal zingen. En ook Loni, die werkelijk van Will is gaan houden, gaat accoord met deze regeling. Er wordt dus getrouwdl Bij den Burgerlijken Stand bevindt zich onder degenen, die het paar komen gelukwenschen, ook Gisa Knopp, een oude bekende van Will. Nu is Loni's jaloezie opnieuw opgewekt. En op den morgen na het huwelijk beleven mevrouw Brummel en mijnheer Zeisig een groote teleurstelling. Zij staan ontzet voor een volkomen geruïneerde slaapkamer, beginnen hei ergste te vermoeden, en zijn zeer verbaasd, als zij het jonge paar eendrachtig bij hei ontbijt aantreffen. Een tweede piano is echter spoedig de oorzaak van een nieuwe en nog veel heviger ruzie. Loni verklaart, dat zij natuurlijk zal blijven zingen, terwijl Will haar herinnert aan de belofte van Zeisig, waarvan zij evenwel niets heeft geweten. Nu zitten zij ieder aan hun eigen vleugel en probeeren elkaar te overschreeuwen. In het begin denkt iedereen, dat het een gewone repetitie is, doch spoedig moeten zoowel de theaterdirecteur als de componist, die inmiddels zijn verschenen, constaieeren, dat het een hartig meeningsverschil is. Loni laat echtscheiding aanvragen, hoewel haar een behoorlijke reden er toe ontbreekt. Mijnheer Pietsch, haar filmpartner, zal Will echter uit zijn tent lokken. Maar nu gebeurt er juist het tegenovergestelde. Zij bereikt niets en heeft den volgenden morgen nog hoofdpijn toel Des middags verlaat de heer Will Hollers de stad en het is slechts door een toeval, dat Loni er achter komt, dat hij naar Wormstadt vertrokken is. Als zij dan nog den naam Knopp hoort, reist zij hem, zonder langer na te denken, met mevrouw Brummel achterna. Heel Wormstadt staat op zijn kop. Will Hollers komt zingen en de menigte stroomt naar het kleine provincietheater! Loni slaagt er in door te dringen tot Wills kleedkamer. Plotseling herinnert zij zich, dat zij haar legitimatie-papieren bij zich heeft en zij krijgt een Idee. Zij loochent, dat de man, die hier zal optreden, Will Hollers, haar echtgenoot is en dus moet Will zich eerst over dit feit bij de autoriteiten verantwoorden. Eerst nadat zij de noodige verwarring heeft gesticht, ervaart Loni, dat Will hier alleen zou zingen om den ouden heer, die directeur van het theater is, van den ondergang te redden. Bij een gesprek, dat zij met Gisa, haar vermeende mededingster, heeft, komt zij dan te weten, dat de oude directeur Gisa's vader Is en dat zij beiden Will reeds als kind hebben gekend. Loni begint berouw te krijgen van haar daad en om de situatie te redden zingt zij in de plaats van den plotseling „ziek" geworden Hollers, terwijl zij bovendien bewerkt, dat hij uit de hechtenis wordt ontslagen. Als zij weer in de stad zijn teruggekeerd, dient Hollers van zijn kant een verzoek tot echtscheiding in en deelt de directie van hei theater mee, dat hij niet meer zingen zal. Pas als hij verneemt, dat mijnheer Pietsch nu Loni's partner zal zijn, wordt hij woedend en hij vliegt het tooneel op. Loni, die nog altijd In de veronderstelling leeft, met den vervelenden Pietsch te moeten zingen, is aangenaam verbaasd, als zij Wills stem hoort en overgelukkig, haar man weer terug te hebben. Maar Will heeft nu een ernstig gesprek met haar en eischt van haar de belofte, dat zij nooit meer zal zingen, behalve wanneer hij haar daar zelf om vraagt. En dadelijk daarna, in het groote duet, moei hij dezen wensch uitsprekenl
De bruigom op den morgen na het huwelijk.
De operettezanger en zijn manager, mijnheer Zeisig (Paul Kemp).
WIN Hollen amuseert zich .,
(Fofo's Tobls)
OPLOSSINGEN ZOEK EN VIND 29 OCTOBER 1941
DE PRIJSWINNAARS
KWADRATEN-RAADSEL *
OPLOSSING KRUISWOORDRAADSEL
V2
, 5
Y
STERRAADSEL 1
2
2 .,
^
U
3
'V
4
1
„>
i/
m3
2 .
1
OPLOSSING PUNTENRAADSEL
R
«^ .
0
E
K M A
A
0 ,
E
|
0 EN
' I R .
E
E
G
v
EriE
OPLOSSING LETTERGREEPKRUISWOORDRAADSEL
■
^ ,//
0 p D E P P 0 P
ß E S L F H E T
1
0 E|T
OP DE
P S 1 E ri 0 E K 0 A n K E S E n
PROPPEN
KOMEN
A5 W8Ê LO iTUSjBLOm TERJOEIGE bd Ko Dtn ■SI&ENIXI HA LEN
B AAR tea KE G£rjgllE GEL bd DIER LIJK |8|GA|X| WIT TEM KUfl El fÜUVE GE« ra GE DE TEM TIE 1^1 RE \l,l\ UM r
OPLOSSING FILMSTERPAARDENSPRONG OPLOSSING INVULRAADSEL
A B D U 1 T A P N t S T A R E S T A A R 6 E V A A
«A^Mfe^SSffi-
vr
-,
A
N N N T R
^^JL^^.iii^^^^. . . . .- ■. ..--:
20 7 24 3 26 11 28 15 HANS HELI
23 2 21 10 17 14 31 U
6 1 19 22 a 5 25 18 'f 9 27 30 16 15 29 32
BRAUSEWEITER FINKENZELLER
, ■' •-in ii.fjfr^.w^-tt^^M
Alle op een No. 1: en: 2:
woorden eindigen N. verlegen worden glans geven aan de frissche lucht blootstellen en: verschaffen 3 verdenking en: aantrekken , 4: uitvaren en: uiterlijk , 5: in pacht nemen ,en: indrukken van 1 tot 2: hoop „ 2 „ 3: waterige stof in het bloed „ 3 „ 4: plant „ 4 „ 5: het eindigen van een voorval „ 5 „ 1: plein By goede invulling ontstaat op de vyf punten een woord dat beteekent: rust.
KWADRAAT II 1. opening in een muur 2. kachelvuil 3. gem. in W. ZeeuwschVlaanderen 4. orgaan
4 )
2
2
3
3
h
4
2
23
y
1. 2. 3. 4.
h 1. 2. 3. 4. 1. i. 3. 4.
■
KO GEL
m
3
4
OPLOSSING LADDERRAADSEL
0
A
1 ,
De letters moeten zóó worden ingevuld, dat men in de vijf kwadraten horizontaal en verticaal dezelfde woorden krijgt. — De woorden hebben de volgende beteekenis: KWADRAAT I 1. »tuk 2. deel van een schip 3. naam van het zandige buitenstrand op Ameland 4. kleinste soort schar
3
w
v.,
n3
KWADRAAT III vochtig bergplaats stand der edelen drank KWADRAAT 1^ gewicht kellner gemeente in Gelderland vuil KWADRAAT V lichaamsdeel doorgang in de aardkorst naam van een Romeinsch keizer massa
FILMSTERRAADSEL
VERBORGEN ZEGSWIJZE WOORDVERANDERINGSRAADSEL Door van onderstaande woorden elk der drie middelste letters door andere te vervangen, kunnen nieuwe woorden gebreng spoel medan praat roede kriel , traan kraan stoop spaan satyn trede Horizontaal: stroom, die periodiek van richting en van sterkte verandert 3, kennelijk 5. iemand, die niet van opschieten weet 7. jaargetijde 9, denkvermogen 10. rust llf ondervragen 12. gissen 14. een schuinstaande deur die, wanneer men ze wil openen, moet opgelicht worden en wanneer men ze sluit, neervalt 16, een biersoort die door ondergisting wordt verkregen 18. slaapplaats 19. vader van een gezin
vormd worden; de letters op de kruisjesry zullen dar van boven naar beneden een bekend gezegde vormen. b.x.g s . X . ra . x . n p . x . t r . x . e k . x . 1 t . x . n / k . x . n ) s . x . p s . x . n s . x . n t . x . e
LETTERGREEP-KRUISWOORDRAADSEL
I. electrische
Verticaal: 1. ruilen 2. lijn waarlangs een deeltje van een vloeistof zich beweegt 3. die katoen merkt 4. doodskleed 6. veenarbeider die baggert
Uit elk der onderstaande woorden
1
2
IM1
m - r»i ^^i ö^ ISI m KT Kim ISI ^m 5
't
kan men drie opeen volgende letters ne-
IS
8. voldaan
9. de hoeveelheid gevallen regenwater gedurende een jaar
^^^^m-m^^^^ÊS^
a
HENRI QEICH onoE
Inmaken dorpen
HARO T. E. CLEET LITH
heulen T. F. R. OHZIE
sarren vermengen lighal dragen
•
EDAM
Wij stellen een hoofdprijs van ƒ 2.59 en tien filmfoto's beschikbaar om te verdeden onder de goede oplossers. Antwoorden in te zenden vóór 19 November aan Dr. Puzzelaar, Noordeinde 8, Leiden. »Op enveloppe of briefkaart a.u.b. duidelijk vermelden: Filmpuzzle 19 November.
hen, die om een goed antwoord zenden. De verdeeling der prijzen geschiedt op een manier, waai bi) alle inzenders van goede oplossingen gelijke kansen hebben op het verkrijgen van een der prijzen. U gelieve Uw antwoord in te zenden vóór 79 November aan Mr. Detective, Noordeinde 8, Leiden. % Op briefkaart of enveloppe vermelden : Amateur-DetectfVe 19 Nov.
ii
IS
De oplossing van het voorlaatste foto-probleem. {Foto eigen opr.amejBinnekawp)
19
12. een klein akkertje waarop radijzen groeien 13. schraal
AKEN
bekende zegswijze vormen.
7
12
QE TRALDIT
men, die, achter elkaar geplaatst, een
IDE ^LM^TXUIR-BETXCTIVX
6
—i 10
Welk e filmsterren verschuilen zich achter de na men op deze visitekaartjes?
15. ambtenaar bij het gerecht 16. bergplaats 17. herberg waar bier verkocht wordt
Wie van onze speurders kan on« zeggen, wat dit gedeelte van een foto voorstelt? {roio Ufa) Wij zullen weer een priji van f. 2.50 benevens twee troostprijxen verdeelen onder
De hoofdprijs van f. 2.50 werd deze week verworven door: mejuffrouw J. Dinkelman, Borculo. De troostprijzen konden worden toegekend aan: mejuffrouw A. Jager, Landsmeer; den heer H. van Duykeren, Wassenaar.
_^^^_^^____________^^^^^^_
De hoofdprijzen werden deze week verworven door: mejuffrouw M. Kools, Oosterhout; mejuffrouw E. H. Renses, Velsen; mejuffrouw J. P. Hoppener, 's-Gravenhage; den heer G. J. Schouten, Leiden; den heer H. G. Bijker, Hilversum. De troostprijzen konden worden toegekend aan: mevrouw C. v. Overeem, Rotterdam; mevrouw A. Fanoy, 's-Gravenhage; mevrouw Thomas, Rotterdam; mevrouw A. G. Dirks, Amsterdam; mevrouw J. H. Kerkum, Rotterdam; mevrouw A. W. Tetro* 's-Gravenhage; mejuffrouw 'C. Krüg, Rotterdam; mejuffrouw L. v. Leerdam, 's-Gravenhage; mejuffrouw M. F. C. v. Ooyen, Nijmegen; mejuffrouw N. Nagtegaal, Amsterdam; mejuffrouw F. Kroeze, Amsterdam; den heer A. Bruinenberg, Enschede; den heer H. Jager, Twello; den heer H. Bartels, Enschede; den heer W. H. Vermeulen, Alkmaar; den heer B. J. Danckaerts, Vlissirtgen; den heer M. v. Beek, Amsterdam; den heer H. Hummel, .'s-Gravenhage; den heer J. Hansma, Groningen; den heer C. Tims, Scheveningen. Den hoofdprijs van de filmpuzzle verwierf: de heer R, Grevenstetfe, 's-Gravenhage. De troostprijzen vielen ten deel aan: mejuffrouw T. Heiligers, Amsterdam; mejuffrouw H. Janssen, Nijmegen; den heer G. v. d. Be^g, Asperen; den heer G. Rutgers, Almen; den heer A. Bos, Wormerveer; den heer N. C. Guddee, Rotterdam; den heer A. J. v. d. Velden, Utrecht; den heer L. J. v. d. Meer, Warmond; den heer G. Maas, Amsterdam; den '"eer A. Heijens, Goes. 9
ONZE PRIJZEN. Voor goede oplossingen van iedere puzzle, stellen wij een prijs van ƒ2.50 benevens vier troostprijzen beschikbaar. In totaal dus deze week 7 prijzen van ƒ 2.50 elk, 22 troostprijzen en 10 filmfoto's. DE OPLOSSINGEN op de in dit nummer voorkomende puzzles, enzoovoort, gelieve men voor 19 Nov. 1941 in te zenden aan Dr.Puzzelaar, Noordeinde 8, Leiden. Op enveloppe of briefkaart vermelde men duidelijk: Oplossingen Zoek en Vind 19 Nov. 1941
S
fflÄölfl N De wiskunde-leeraar, de wiskunde-leerares en de gymnattieMeeraar.
Fräulein Doktor voor de klas. die solidair verzet tegen haar plegen, aan het verstand brengt dat zij meer van wlsen natuurkunde weet dan zij allemaal bij elkaar; en dat zij den aangebeden dr. Klinger op dit gebied volkomen gelijkwaardig is. Als dan ten slotte ook nog blijkt, dat Elisabeth Hansen een voortreffelijke kameraad kan zijn, waarmee men om zoo te zeggen „uit vlsschen kan gaan", dan duurt het niet lang, of de eertijds zoo verwaande hoogste klas spreekt alleen nog maar van „unser frgulein Doktor", als zij het over de wiskundeleerares heeft. Deze en dergelijke dingen geven dr. Klinger aanleiding om bij zijn terugkeer min of meer Ironisch vast te stellen, dat zijn elite-klas, die tot dusver volkomen safe was, tot over haar ooren verliefd Is op de wiskunde-plastsvervangster.vls hem dit nu ernst, of is de ware reden, dat hij hevig teleurgesteld is, omdat een klein leeraresje uit de laagste klas hem zoo schitterend vervangen heeft in de hoogere klassen? In ieder geval uit hij zich In denzelfden geest bij de vergadering van leeraren, die de hoogste klas voor het eerstvolgende leerjaar wil overdragen aan mejuffrouw dr. Hansen, aangezien dr. Klinger verlof heeft gekregen om wetenschappelijk werk te
(f 0(01 Tohlt)
Een scène uit de film. Op den grond Jeiviy Jugo en Hans Richter. Tusschen de jongens Albert Matterstock.
Dr. Klinger temidden van zijn leerlingen uit de hoogste. klas. Fräulein Doktor en Dr. Klinger (Jenny Jugo en Albert Matterstock). Dit is beslist geen wlskunde-probleem
o (UNSER FRAULEIN DOKTOR) DFE-FILM DER TOBIS Rolverdeeling; Juffrouw Niesser Dr. Elisabeth Hansen Jenny Jugo Inspecteur Dr, Karl Klinger Albert Matterstock Dokter in de kliniek De directeur Heinz SaHner Een professor aan Gymnastiekleeraar Jahnke Hans Schwarz Jr. Niesser, schoolbediende .... Gustav Waldau
REGIE:
ERICH ENGEL
Josefine Dora Hugo Werner-Kahle Werner Pledath de universiteit Paul Bildt
Moet men oud en leelijk zijn of groot en sterk om als vrouw op een verantwoordelijke plaats „zijn mannetje" te kunnen staan? Zeker niet! Men moet alleen „kop" hebben. En daarvan heeft mejuffrouw dr. Elisabeth Hansen werkelijk voldoende! Niet alleen, dat de jongens van de lagere klassen als klitten hangen aan de jonge wiskundeleerares, die er uitziet als een jongmeisje; ook de prestaties van de klas zijn beter dan elders. Is er dbs reden voor den jongen dr. Klinger, die wiskunde en natuurkunde geeft in de hoogere klassen van dezelfde school, om met typisch mannelijk overwicht neer te zien op zijn vrouwelijke collega? Zijn innerlijke houding ten opzichte van mejuffrouw dr. Hansen is eigenlijk het beste zoo te formuleeren: Als vrouw r allercharmantst, geen enkel bezwaar tegen haarl Maar als wiskundeleerares. . . neen! Kenmerkend voor zijn houding is het, dat hij met mejuffrouw Hansen nog nooit over wiskunde heeft gesproken, hoewel hij heel vaak en heel graag met haar babbelt; hij zoekt er als het ware telkens gelegenheid toe! Maar 8l% een wiskundeleeraar en een wiskundeleerares niet met elkaar over wiskunde spreken, waarover dan wel? Over het weer? Dat zou al te vulgair zijn! Over de liefde? Ja, zoo ver is het thans - nog niet. Zooals dat vaak gaat, is er een fiksche ruzie noodig om den beiden verliefden de oogen te openen. De steen des aanstoots wordt een argelooze vlinder, de eerste van het jaar, dien mejuffrouw dr. Hansen met haar klas zoo luidruchtig bewondert, dat de hoogste klas, die er tegenover ligt, ten zeerste gestoord wordt bij het nadenken over wiskundige problemen. Hetgeen weer ten gevolge heeft, dat dr. Klinger een heen breekt, .als hij haastig naar het raam wil gaan om haar uit te veteren. Waarom is hij in zijn woede ook zoo onhandig? Dat heeft hij er nu van! Niet alleen moet hij stilletjes in zijn gipsverband blijven liggen, maar ook moet hij in machtelooze woede toezien, hoe mejuffrouw dr. Hansen, die anders alleen maar les geeft in de laagste klassen, hem vervangt in de hoogere klassen. Dat vervangen omvat nog een menigte andere feiten. Ten eerste, dat zij de achttienjarige jongens uit de hoogste klas,
Da geliefde leerarei met haar leerlingen. o Jenny Jugo al« Elisabeth Hansen, In een voor een leerares nogal ongewone situatie.
verrichten. Ditmaal loopt de maat btj Elisabeth evenwel over. Zij zegt haar waarden collega wat zij van hem denkt, en neemt daarbij geen blad voor den mond. En dan speelt zij haar laatsten troef uit: ook z ij verlaat de school om als privaat-docente les te geven aan de universiteit! Klinger blijft haar met open nfondvan bewondering staan aanstaren. Dat kleine nest neemt heel wat hooi op haar vork! Te hopen, dat zij het klaar speelt! En inderdaad, Elisabeth speelt het klaar. Maar Klinger niet. Dat wil zeggen: hij speelt het niet klaar, om haor zijn verontschuldiging aan te bieden en haar te zeggen, hoe het hem intusschen duidelijk is geworden, dat hij van haar houdt, eerlijk en oprecht, en dat hij haar graag als vrouw zou hebben. Al gaat hij op zijn hoofd staan, Elisabeth geeft hem geen gelegenheid zijn gevoelens tot uitdrukking te brengen. Daartoe moet hij eerst als toehoorder bij haar eerste en bijzonder knappe college bewijzen, dat hij haar ook op het gebied van de wiskunde waardeert en erkent. Na dit bewijs blijft Elisabeth, in het nauw gedreven, niets anders meer over dan eindelijk „ja" te zeggen. Dan geeft „unser fraulein Doktor" zich eindelijk gewonnen. En toch heeft zij overwonnen, namelijk zichzelf en den stijfkop, die zijn eigen gevoelens niet wilde kennen. . .
SLECHTS EEN BLIK OP DE KERKKLOK EEN COMPLEET VERHAAL DOOR JOHAN
LOREN.
Toen mijnheer Erikson op een nacht uit zijn slaapt wakker werd, had hij het vage gevoel, dat het reeds ochtend en de hoogste tijd was om op te staan en zich naar zijn kantoor te haasten. Doch toen hij de rolgordijnen optrok, bleek het dat er buiten nog de diepste duisternis heerschte en hij moest, om op de klok tegenover zijn bed te kunnen zien Koe laat het was, het electrisch licht aansteken. De klok stond op vijf minuten over twee. Met een zucht stapte Erikson weer in zijn bed en draaide zich op zijn andere zij. Maar hij voelde nu niet meer denzelfden drang om in te slapen als wanneer het tien voor acht geweest was, en eerst na geruimen tijd vatte hij andermaal den slaap. Het is moeilijk te zeggen, hoe lang hij nu sliep, want toen hij de tweede maal wakker werd, stond de klok nog steeds op vijf minuten over twee. Erikson was opeens klaarwakker, sprong uit bed en keek wat nauwkeuriger op de klok. De slinger bewoog niet meer, geen tikje viel er te hooren. Erikson ijlde naar het raam van de eetkamer er naast en keek op straat. De zon was al op; het was een mooie, heldere zomerochtend en licht als midden op den dag. Maar nog heerschte er overal om hem heen een vreedzame stilte; in geen velden of wegen was er een menschelijk wezen te bespeuren. Hoe moest hij nu te weten komen hoe laat het was? De klok in de slaapkamer was de eenfge tijdmeter in het heeie huis, waarnaar men zich onder normale omstandigheden had kunnen richten. Zijn horloge droeg Erikson in den vorm van een briefje van de bank van leening in zijn portefeuille bij zich; van den wek-
BREEKT HET RECORD V00RB0RDENWASSCHEN VET-EX, HET NIEUWSTE PRODUCT, dat da scheikundigen v«n de Suntight-fabrlaken ten dienste van ém N«d«rlandtch« huisvrouwen hebben samengesteld, is
he*
ideal«
middel
voor valenwasschenl Vei-E* spaart
ia*p, die de huisvrouw thans voor haar linnengoed zoo broodnoodig heeft! Porselein en aardewerk, lepels, vorken, messen, hoe vet ook, komen In een oogwenk prachtig glanzend uit de Vet-Ex-oplossing, Met Vet Ex is naspoelen niet meer noodig.
Vet-Ex breekt het record voor vaten-
wassc.ien. wat tijd, doelmatigheid en voordeeligheid betreft. Er is geen middel, dat het van Vet-Ex wint. En ... niet alleen geeft Vet-Ex in een oogwenk een prachtig resultaat, maar bovendien kan Vet-Ex niets aantasten: geen metaal, geen glas of houtwerk. Alles Is veilig In de Vct-Ex-oplosslng. Voor vatenwasschen voortaan uitsluitend Vet-Ex)
GEEN ZEEP MEER VOOR DE VAAT NEEM VET-EX THANS TE BAAT
Een pak it voldoende voor 25 keer vatenwasschen
WINTERBODEN! ker was de veer weer eens gesprongen, en het horloge van zijn vrouw was nooit opgewonden. De eenige mogelijkheid om te weten te komen hoe laat het was, bood de kerkklok schuin tegenover zijn huis. Erikson opende het raam en leunde er uit. Maar zoo vaak hij deze manoeuvre in al de jaren,' dat hij hier woonde, reeds had uitgevoerd, steeds had hij moeten ervaren, dat zijn moeite vergeefsch was. Een balkon van het huis naast het zijne, verborg net dèt deel van den toren, waarin de klok aangebracht was, voor zijn oog, en ondanks de stille hoop van Erikson was noch het balkon van zijn buurman intusschen ingehaald, nóch de kerk wal dichterbij gekomen. Er bleef Erikson niets anders over dan de straat op te gaan. Hij hoefde zich slechts een paar schreden van zijn huisdeur te verwijderen, om de klok te kunnen zien. En daar hij gelijkvloers woonde en op dit klaarblijkelijk vroege uur van den ochtend niet hoefde te vreezen menschen te zullen zien, trok] hij snel een jas over zijn pyama aan en begaf zich blootsvoets en overigens ongekleed op straat. Toen hij tot aan den rand van het trottoir genaderd was en zijn blik op den kerktoren vestigde, sloeg plotseling de huisdeur achter hem dicht. De deur . had een patentslot, en Erikson greep In den zak van zijn jas om zijn sleutel te krijgen, maar. . . o, schrik, dit keer had hij den sleutel toevallig in den zak van zijn broek gestoken, dien hij lichtzinnig genoeg in zijn slaapkamer had achtergelaten. Hij stond daar dus, '•/! bulten zijn huis gesloten, en wierp een woedenden blik naar de huisdeur. . . >"•«, Erikson bood 'n komischen aanblik, zooals hij daar stond, zonder schoenen en kousen en met den kraag van zijn jas opgeslagen. Als filmacteur zou hij geen kwaad figuur hebben
**+***
ten nieuw produetäw SunHgnf
tbriehen
{Foto Schlmmelpennlnghi
geslagen, maar als ambtenaar van den Burgerlijken Stand, hetgeen hij dan toch maar was, vond hij het minder amusant, zich in deze kleedij op straat te bevinden. ■ " Hij begaf zich naar het open raam van de eetkamer en riep den naam van zijn vrouw. De deur naar de aangrenzende slaapkamer stond open, en ze moest hem stellig hooren. Mevrouw Erikson scheen dit keer echter bijzonder vast te slapen, in ieder geval gaf zij geen antwoord« Waarom Erikson luider begon te roepen — echter met hetzelfde gebrek aan succes. Ten slotte brulde hij als een standwerker op de kermis. Maar zij, die altijd beweerde bij het minste geringste geluid wakker te schrikken. . . zij s|i<»p nu den slaap der rechtvaardigen en Met zich niet storen. Erikson probeerde door het raam naar binnen te stappen. Maar het raam was te hoog en de kale muur bood geen houvast. Met geschramde handen en nadat hij den nagel van zijn rechter groote teen afgerukt had, zag hij er verder van af en greep naar een gemakkelijker middel. Hij raapte Pen grooten -steen van den grond op en wierp dien door het raam, in de hoop dat hij hierdoor het noodige succes zou hebben. En Inderdaad: de uitwerking was verbluffend. De steen belandde namelijk op het buffet, en de luide klank der duizenden scherven van het kostbare kristal verbrak eenige oogenblikken lang de stilte van den ochtend. In de huizen in de buurt werd het plotseling rumoerig, en uit de ramen klonken luide stemmen, die riepen: „Help! Dieven! Dieven! Moordenaars!" Zij echter, wie het eigenlijk aanging, zijn vrouw, bleef onbewogen 'en sliep verder haar qezeqenden slaap van Doornroosje. Om zich aan ongewenschte blikken te onttrekken, posteerde Erikson zich ip de portiek van zijn huis en wachtte geduldig op de verdere dingen die komen zouden. Hij had nu goed de gelegenheid de klok van den kerktoren te bestudeeren, en hij zag, hoe de uurwijzer langzaam naar de vier schoof. Pas om zes uur zou de conciërge verschijnen om de huisdeur te openen. . . Toen het halfvijf sloeg, hoorde Erikson hoe er op de tweede verdieping een, raam werd geopend. Hier scheen de verlossing te naderen, en hij riep naar boven, of men hem even een huissleutel toe wilde gooien. . . Maar alle gezond verstand ten spijt had men hem ook dit keer niet gehoord. Hij trok zich ontnuchterd In zijn schuilhoek terug en leunde daarbij met zijn rug tegen de deur. En plotseling. . . o wonder boven wonder! gaf deze mee en tuimelde Erikson achterover in zijn gang. . . De eenvoudige oplossing van het raadsel was namelijk, dal de concierge de huisdeur niet gesloten had. Hij had den dag tevoren het patentslot er uit laten nemen om het naar den slotenmaker te brengen, ten einde 't te laten maken . . . ModallemVobtch
.^::>,.-;*^^.^.Tmmi^r-'■..---■
-- ; --^,- - ,-■
,.-::----.-
'
: :..^.----.^a^^^^
DE KAMER VAN DEN ASCEET EEN COMPLEET VERHAAL DOOR F. SALBACH Harald was wérkelijk blij, toen hij na tien jaar rijn ouden schoolkameraad weer ontmoette. Ze waren tijdens hun schooltijd en ook nog eenige jaren daarna, dikke vrienden geweest. Maar toen was Werner Baumgarten getrouwd en had hij de. zaak van lijn schoonvader in een andere stad overgenomen, terwijl Harald door zijn beroep aan hun geboorteplaats gebonden was gebleven. In den eersten tijd schreven ze elkander nog. Maar, zooals dat gaat - langzamerhand was de briefwisseling ingeslapen. Sinds jaren hadden zij niets meer van elkaar gehoord. Werner was voor zaken een paar dagen in zijn geboorteplaats. Harald noodigde hem uit, bij hem te komen logeeren. „H'm. . . je woont hier kostelijk," zei Werner, terwijl Jiij bewonderend de elegante woning rondkeek. „Ik. . . ik sta gewoon pafl" Harald was een beetje trotsch. Na het ontbijt leidde hij Werner door alle kamers. Baumgarten moest zich geweld aandoen een lichte jaloezie t« onderdrukken. Wat was hijzelf? Een kleine, dikke, onbeteekenende koopman. Zijn woning droeg er de sporen van, Harald daarentegen. . . groot, slank, gespierd. . . een knappe man en een begaafd acteur, met een schitterend huis en alle teekenen van welstand. Werkelijk, het lot verdeelde zijn gaven vaak onrechtvaardig. Zoo dacht Werner althans.. . Tot slot opende Harald hnelemaal aan het eind van een lange, smalle gang een kleine witte deur. Z» verleende toegang tot een kamertje met witgekalkte muren, matten van stroo op den grond, spaarzame, eenvoudige meubelen en een smal Ifpd, dat er heelemaal niet verleidelijk uitzag. De blik van Baumgarten bleef verbaasd aan het ijzeren ledikant hangen. Er lagen slechts een harde matras en een paar ruwe wollen dekens in. „Mijn slaapkamer," verklaarde" Harald, en er was een trotsche klank in zijn stem. „Het is.een
gezonde vereffening voor al de luxe, die mij gewoonlijk omringt. Luxe verweekelijkt, dat hebben wij al op school geleerd. Ik moet dat echter meemaken," - hij wees met zijn duim naar den voorkant van het huis - „vanwege mijn beroep, om zoo te zeggen. Als je wilt, mag je het ook reclame noemen!" Werners bewondering voor den vriend steeg. „En die prachtige slaapkamer aan den voorkant — met de zijden kussens en dekens?" „Die is er alleen maar voor het publlekl Ik slaap er nooitl" Werner Baumgarten erkende eerlijk, dat hij niet zoo hard voor zichzelf kon zijn. Des avonds voor Werners vertrek gaf Harald een feestje. Er waren wel dertig genoodigden. Ze waren allemaal zeer elegant, de vrouwen prachtig, verscheidene zelfs zeer kostbaar gekleed en met allerlei sieraden behangen. Het was dus inderdaad een gezelschap, zooals men vaak op de film kan bewonderen. Werner verheugde zich, dal hij zooiets in het werkelijke leven ook eens kon meemaken. In den loop van den avond kwam het gesprek telkens op Haralds slaapkamer met het ruwe, harde bed, de „kamer van den asceet", zooals de vrienden het spottend noemden. Maar Baumgarten hoorde door hun spot heen de bewondering. Harald was boven alle twee verheven. „Doe het me liever na," zei hij glimlachend. „Jullie leven allemaal veel te weekelijk. Op zekeren dag zullen jullie er de gevolgen van ondervinden. Als jullie dik en lui geveorden zult zijn. Kijk mij eens hij deed zonder eenige moeite een paar gymnastische lastige oefeningen - „dat heb Ik aan mijn harde bed te danken, waar jullie zoo mee spotten. Maar nu genoeg er van - jullie wilden mijn miniaturen zienl" Met deze woorden begon Harald zijn schatten uit te pakken, en weer ging er iets als een
ALS BROERTJE ZIEK IS.
■■■-' • -■ ..»-ag.-
.
(.foto archit/jKlinsky)
steek van jaloezie door Werners ziel. Miniaturen waren altijd zijn hartstocht geweest, en deze • verzameling was de kostelijkste en kostbaarste die hij ooit had gezien. Eén voorwerp was er bij, dat hem bijzonder bekoorde: een prachtige, gouden poederdoos, met het portret van de Pompadour, door briljanten en smaragden omgeven. Met groote oogen van bewondering en begeerte vroeg Werner, of Harald er ooit toe zou kunnen komen deze doos te verkoopen? Harald lachte luid. „Voor deze doos zijn mij reeds ongeloofelijke sommen geboden I Verkoopen... ? Hij lachte nog eens. „Voor geen bergen goudl" Toen Harald later zijn schatten weer wegsloot en de beide vrienden een oogenblik alleen waren, verzocht Werner de poederdoos nog eens ie mogen zien. „Weet jè wat," zei Harald grootmoedig, „hier heb je de sleutels. Bekijk alles nog maar eens op je gemak, als men alleen is, heeft men er het grootste genot van. Mij moet je verontschuldigen; ik moet naar mijn gasten. Vergeet echter vooral niet, alles weer goed weg te sluiten." Voor Werner waren de uren, die hij alleen mei Haralds miniaturen mocht doorbrengen, als een geschenk... Den volgenden ochtend vertrok Werner. De beide vrienden beloofden elkander op eerewoord, de vriendschap niet weer te laten Inslapen, maar elkander geregeld te schrijven. Werner schreef dan ook nauwelijks twee weken na zijn thuiskomst. Dat hij goed aangekomen was en dat hij eerst weer moest wennen aan zijn klein, eenvoudig huis. Harald kon er beslist op rekenen, dat hij spoedig nog eens terugkwam. .. Harald antwoordde per keerende post. „Beste vriend," schreef hij onder andere, „ik ben tamelijk opgewonden. Denk je eens in, de poederdoos met de beeltenis van de Pompadour, die je zoo buitengewoon prachtig vond, is verdwenen. We hebben ze op den avond van je vertrek allemaal nog in onze hand gehad. Den volgenden dag was zij weg. Gestolen heeft niemand ze, dat weet ik zeker. Mijn gasten zijn allen boven lederen twijfel verheven., Het kan alleen maar een grap zijn. Als een grap een paar dagen duurt, dan is het niet erg. Maar veertien dagen.. . dan is het geen grap meer en er komen eigenaardige, dwaze gedachten hij mij op. . ." „Beste vriend," schreef Werner eveneens per keerende post, „het doet mij werkelijk oprecht leed, dat die prachtige poederdoos verdwenen is. Ze is niet te vinden, zeg je? Dan had je ze ook even goed kunnen weggeven. Aan mij bij voorbeeld; ik droom dag en nacht vän dit prachtige voorwerp. Maar overigens ben ik geheel jouw meening toegedaan: als 'n grap een paar dagen duurt, dan is het niet erg. Maar veertien dagen. . . Als jij bij voorbeeld eens een paar dagen niet op je harde matras slaapt (maar misschien in je zijden bedje?), dan is dit een grap. Maar veertien dagen. .. ja, dan houdt het werkelijk op een grap te zijn, en dan komen er inderdaad eigenaardige, dwaze gedachten bij iemand op. .." „Zoo'n spitsboef," dacht Harald, toen hij den brief gelezen had. Toen begaf hij zich zoo gauw mogelijk naar den achterkant van zijn woning, naar het bescheiden kamertje. Zijn handen woelden tusschen de ruwe dekens, die eigenlijk lederen nacht zijn lichaam moesten bedekken. Hij haalde verlicht adem, toen hij eindelijk vond, waarnaar hij zoo lang had gezocht. Hij zuchtte tevreden. Nu ja, de hoofdzaak is ten slotte, dat zijn miniatuur-verzameling weer compleet is...
Dit opschrift zal u wellicht bij oogopslag
vreemd
voorkomen
lezerl Even vreemd alsof wij literatuur vlerkante
ellen
wilden
uitdrukken,
werk in
liters en tooneelspel
in
En toch
betreft het hier geen
beeldhouw kilogrammen.
nieuwe vinding,
noch is er sprake van een tijdelijke verstandsverbijstering
van
uw
verslaggever.
Want
muziek, waarover wij u hier vertellen willen, de draalorgelmuziek In
kartonnen
de
de* m£r»^krilS|£
*•*'*%
pennetje.' wuPmede 4H noteerM^jn neergedrukt, beweegt. 4e rel m«t M automatltch verder over den verek-'
-
- wordt sinds jaar en dag
strooken
geponst,
en
hoe
zou
men een strook, om hel even van welke stof, anders meten dan in meters? Het draaiorgel, groot of klein, bescheiden van uiterlijk of pompeus met goud versierd, is een haast
onmisbaar onderdeel
Het tingelt
gezellig
door
van het stadsbeeld. den
regen
en
Het boren van een orgelpijp.
den
nevel, het breekt door onze zwartste stemmingen met een
kneuterig wijsje.
En
als de zon
schijnt, volgt een lange sliert kinderen den orgelman straal in, straat uil, zonder dat iemand te welen komt wat zij het meest bewonderen: de
muziek zelve,
de
houten
poppen,
die
na-
tuurgetrouw, zij het ietwat houterig, op triangel en tambourljn kloppen, óf den man, die met zulk een
kennelijk
gemak
hel
groote
ijzeren
wiel
Het buixenttelsel, dat de lucht van balg naar pijpen leiden zal.
doet rondgaan, het om beurten met de Imkeren de rechterhand Hoe
dit zij
draaiend.
-
draaiorgels
moeten
er
zijn,
want zij veraangenamen hel leven. Maar om er te
kunnen
zijn,
moeten
zij
allereerst
gemaakt
worden. En hoe dit gebeurde, was ons tol voor
dat
korten tijd een raadsel. Want wél zien wij één
vervaardigt.
of meer
gebruikte houtsoort en
malen
per week
hel glanzend
orgel-
men
thans De
de pijpen kwaliteit
uitsluitend is
de
van
afhankelijk prijs van
hout
van
de
het orgel,
front langs onze ramen rijden, maar daarmede
die zoo ongeveer tusschen 300 en 1600 gulden
komen
wij niet nader tot het geheimzinnig in-
gulden schommelt, is afhankelijk van de kwali-
nerlijk van dit ons buurtvermaak. Zóó geheimzinnig is dit Innerlijk, dat wij lang moesten zoe-
teit der pijpenl Maar nu de muziek, die per meter ging. La-
ken, eer wij de plaats vonden
ten
geconstrueerd,
en
waar ons
waar het werd
de raadselen
van
wij
u
allereerst vertellen,
dal onze orgel-
bouwer een veelzijdig man is, die zélf de muziek voor zijn orgels arrangeert. En vervolgens
zijn wezen ontsluierd werden. is... de
begint hij het arrangement door middel van 'n
orgelpijp. Want de blaasbalg onderin, die door
vernuftig machinetje op een lange strook papier
bet rad in beweging wordt gebracht,
De alpha en omega van het orgel
perst de
over te
brengen,
lucht via een buizenstelsel in de pijpen, die aan
dal den
grondslag legt voor de geheimzinnige
den onderkant een
gaten en gaatjes, die leder uwer wel
opening
hebben,
waardoor
het zoogenaamde
noleeren, eens
in
de lucht weer ontsnappen kan, echter niet dan
een rol van een draaiorgel heeft waargenomen.
na eerst een zekeren toon, waarvan de hoogte
De
afhankelijk Is van den vorm dezer opening, te
ponst, en wel eerst op papier en vervolgens op
hebben Zeker,
voortgebracht. even
Eenvoudig,
nietwaar?
eenvoudig als de constructie van
een zulk een simpele pijp, en... die constructie is Ung kwestie
het
men veel metalen weersinvloeden zulverheld
al
zwaar
karton,
muziek dat,
als
wordt de
vervolgens
noten
er
In
gelaat.
versteviging van het geheel.
eerste de
Wij zullen u nu niet vermoeien met een mi-
gebruikte
nutieuze beschrijving van hel mechanisme, dat,
leden, spoedig
waardoor verloren
door de de
ging.
--
IFoto's I.P. 4 R.S.)
stanst zijn, met politoer wordt geprepareerd ter
Daar is ten
pijpen, die echter
De binnenkant van «en eenvoudig orgeltje.
ge-
materieel. Vroeger
niét eenvoudig. van
genoteerde
In
beweging gezet door
de
in
de
gestanste
Bovenstaande
uiteenzetting
zal
zonder
twijfel voldoende zijn om er u van te overtuigen, dat achter het vergulde draaiorgel-uiterlijk een
serieus
innerlijk
toon-
noten grijpende pennetjes, de uit den blaasbalg
voortgebrachte
Vandaar
aangevoerde lucht beurtelings blokkeert of door-
„gaal".
verborgen
muziek
is
Inderdaad
en per
dat
de
meter
^^^
(Poto Tobis.Cinema)
•
I
^■^^■i^" ^
^^^^^^^^■"
(Folo Ufa-KlIUkt)
"T Vervolg van:
.... EIGENDOM VAN MIJNHEER GORDON „Van een ooggetuige. Maar ik heb hem in de hand." Hij sprak kalm en rustig. Nu had hij dus haar on Walther in de hand. Ze wendde haar blik nirt af van zijn welgevormd, hard gezicht met de fonkelende oogen, waarachter zijn gewetenloosheid zich geen oogenblik meer verborg. Door deze gewetenloosheid had hij misschien wel zijn fortuin verworven ! Wat wilde hij nu ? Wilde hij nu haar en haar man in het ongeluk storten ? Dat zou toch geen enkelen zin gehad hebben I Haar weerstand breken ? Maar zij achtte Cecil Gordon voor verstandig genoeg om te weten, dat hij op die manier nooit zijn doel zou bereiken als het zijn bedoeling was haar genegenheid te winnen. De man joeg een ander doel na, dat voelde zij beslist. „Wat is uw bedoeling ?" vroeg zij vastberaden. „Wat is u van plan ?" Cecil Gordon keek haar onderzoekend aan. Hij had zich de uitwerking van zijn aanval anders voorgesteld. Ze bezat een buitengewoon grooten trots en zelfbeheersching, en ze leek hem hoe langer hoe bekoorlijker naar. mate de kloof, die hen scheidde, dieper werd. „Ik weet het nog niet," mompelde hij, zich omkeerend. „Maar ik weet het wel," antwoordde zij snel. „Wat ik ... . doen wil ?" ,.Ja ! Want u hebt het al gedaan ! U wilt Dr. Doeren van diefstal beschuldigen om hem onschadelijk te maken en te verhinderen, dat hij hier terugkomt. Dat wilt u. Want u weet heel goed, dat ik hem zou beletten in deze schandelijke val te loopen." „Dus tot zooiets acht u mij in staat ?" vroeg hij ruw. „U gaat over lijken, mijnheer Gordon 1" Hij keek haar van terzijde aan, en zijn mond vertrok zich tot een star lachje. „En waarom zou uw man dan niet terugkomen als hij, tegen mijn beter weten in, onschuldig was ?" „Omdat Ik in zijn oogen schuldig moet zijn," antwoordde zij bitter. Gordon leunde met zijn rug tegen de vensterbank en antwoordde niet, Dè drukkende stilte bleef duren, tot hij eindelijk vroeg : „Wat wenscht u van mij ?" „Niets, dan dat u het tooneel van uw treurige overwinning hier verlaat." Haar stem
FRITZ REUTER
oioiPLOMiiis vioououwn
PAP18THAAT 28 DÏN HAAO T • 1• f o o n 116887
Specialit»it In toonverb«tering Voor viool .... f 7.50 Voor cello .... f 15.— Attesten ter Inzage van beroemde solisten, o.a. van Jan Kubellk ADVIES GRATIS
trilde, en ze moest zich aan de tafel vasthouden want de grond begon onder haar voeten te golven. Ze was bijna niet meer in staat zich staande te houden. „Van mijn overwinning! Wat bent u vreeselijk ruw en hard en onrechtvaardig !" riep Gordon verbitterd uit. „Wat heb ik dan gedaan ? Ik kwam om u te helpen, ik bood u geld aan, ja, ik zou het u gegeven hebben, zonder één enkele voorwaarde — een bagatel! Ja, ik heb mij laten meesleepen. maar u hebt mij door uw hoonende manier van doen uitgedaagd. Ik ben ook maar een mensch, en ik houd toch van u I Niemand is verantwoordelijk voor zijn gevoelens . . . ." „Neen, maar wel voor zijn handelingen," antwoordde zij en ze richtte zich op. Haar bleek gezicht met de vlammende oogen was van een volmaakte schoonheid, bezield en tot op het uiterste gespannen. „En ... . u houdt dus van mij ?" Haar lippen trilden. Gordon verliet zijn plaats bij het raam en trad als door een geheimzinnige macht gedreven, op haar toe. „Dusa," steunde hij bijna, „ja, het is de waarheid ! Nog nooit heb ik van een vrouw gehouden zooals van jou ! Met al de kracht en diepste bewondering, die men maar voor een vrouw kan koesteren, ja, het is waar 1" Op dit oogenblik was het zelfs waar en ze voelde dit op de een of andere wijze, want zij liet het toe, dat hij zijn bevende handen op haar hoofd legde, die echter, toen hij haar pijnlijk verwrongen gezicht zag, langs haar schouders en armen gleden en toen aarzelend weggenomen werden. „Zonder één enkele voorwaarde. ..." herhaalde ze zijn woorden van daareven fluisterend. „Ik zou het bijna geloofd hebben." Gordon scheen in elkaar te krimpen. „Wat heb ik gedaan, dat u mij dat .... thans moet zeggen ?" steunde hij bijna. „Neen," zei ze, „vandaag hebt u werkelijk geen voorwaarden gesteld . . . ." Hij staarde haar aan. „Maar gisteren wel," vervolgde zij onverbiddelijk. „Gisteren heb ik den vriend leeren kennen, die een vrouw geld aanbood, om misbruik"te maken van haar noodtoestand ! Ze moest hem een beroepsgeheim van haar man verraden ! Voor welk doel, begreep ik niet. Maar het is dezelfde man, dien u vandaag voor dezelfde vrouw, waarvan u zegt te houden, beschuldigt van diefstal en verraad tegenover haar . . . ." Ze haalde diep adem. Ze wankelde. Gordon zag het, maar zijn gezicht verried noch medelijden noch begrip, maar het veranderde veel meer op een verschrikkelijke manier. „Juist," zei hij hard. „Maar u hebt het zoo gewild, mevrouw Doeren !" Met deze woorden keerde hij zich om en verliet de kamer. Dusa bleef met haar handen op de tafel gesteund staan en hoorde hoe hij de huisdeur met een slag achter zich dichttrok ; daarna hoorde zij den auto wegrijden ; als een getergd dier begon de motor te brullen. Als een getergd dier, ja. Zoo had ook Gordon er uitgezien. En zij ? Had zij dat gewild ? Haar blikken dwaalden door het raam over de verwelkende kronen der vruchtboomen, die door den wind heen en weer geschud werden, terwijl er een zachte regen neerviel. Ze staarde naar buiten, tot haar oogen begonnen te branden. Daar had Walther gisteren nog vertwijfeld op en neergeloopen .... Ja, zij had het zoo gewild. Ze had den slag, die haar leven had getroffen, teruggegeven en in de oogen van een wild dier gekeken.
Men moest den moed hebben het gevaar onder oogen te zien. En Gordon was voor haar de verpersoonlijking van het gevaar. En niet voor haar alleen ! Maar nu wist zij werkelijk niet, wat zij doen moest. Ze ging naar den stoel bij het raam, ging daar zitten en verzonk in een diep gepeins HOOFDSTUK VII Nadat Ludwig Kaemmerer de door Reynhold meegebrachte tabletten had ingenomen, en wel een dubbele dosis, sliep hij in alsof hij verdoofd was. Maar tegen middernacht begon er een geluid door zijn slaap te hameren, dat een droombeeld uit den vorigen oorlog in zijn onderbewustzijn deed ontstaan — een droombeeld van die ééne minuut, die voorafgegaan was aan het moment waarop hij, tijdens den strijd om Douaumont, bedolven was, doordat een voltreffer hem onder de ruïne van een betonnen gang begraven had. Levend begraven.... Hij begon zich in zijn bed heen en weer te gooien ; steunend probeerde hij den denkbeeidigen last van zich af te gooien. Het hameren en kloppen hield echter aan en eindelijk werd hij wakker. Verdoofd en alsof hij door een zware inspanning was uitgeput, bleef hij liggen luisteren. Het vuur in de schouw was tot op een hoopje roodachtige ksch in elkaar gevallen, en verspreidde een lichten, rossen gloed. Hij geloofde nu ook stemmen te hooren. Ze kwamen van buiten, naar het hem scheen. Terwijl hij zich in zijn bed oprichtte, riep hij: ,, Reynhold ! Reynhold I'' Maar er antwoordde niemand op zijn roep. Alleen het diepe gebas van Thora was te hooren. Die was ten minste op zijn post. Trouw dier .... Trouwe menschen bestonden er niet. Waar zat die kerel, die Reynhold ? Kaemmerer greep naar de zilveren bel, die op het tafeltje naast zijn bed stond, naast den hoogen zwaren kandelaar, waarin het stompje van een kaars zat. Kaemmerer luidde wild en aanhoudend. Ontzetting hield hem in haar greep; hij dacht, dat nu het uur van den overval en het verraad gekomen was. Midden in den nacht. Hij dacht er daarbij niet aan, dat deze overval zich dan al heel opvallend aangekondigd had. Overigens hield het kloppen nog aan, werd zelfs sterker. Het leek wel alsof er iemand met een bijl op hout sloeg. Vreemd genoeg had de hond opgehouden te blaffen ; hij huilde nog slechts wat na. Zou men hèm misschien geslagen hebben ? Deze gedachte deed Kaemmerer opstaan en uit zijn bed springen. Hij hield van niemand, van geen mensch, en werd zelf ook voor zoo ver hij wist door iedereen verafschuwd en bedrogen, maar van dezen hond hield hij. Hij trok zijn schoenen aan, wierp een dikke ochtendjas om, die hij met een koord om zijn middel vastbond, en haastte zich toen met de kaars naar het vuur om ze daar aan te steken, want natuurlijk lagen de lucifers weer niet op hun plaats. Maar gelukkig lag de revolver wel onder zijn hoofdkussen. Hij stak ze in zijn zak, maakte de deur open en ging naar de gang, waar het erg koud was. Desondanks trok hij het raam open en luisterde of hij buiten iets hoorde. „Thora I" riep hij. „Thora !" Toen zag hij den hond als een donkere schaduw over de binnenplaats loopen en haalde verlicht adem. Alles was stil op dit oogenblik. En in deze stilte meende hij het geluid van een loopenden motor te hooren. „Wie is daar ?" riep hij naar beneden. „Laat je zien of ik schiet I"
De hond keerde om en liep terug naar de poort. Kaemmerer kon, hoewel het een stille en door sterren verlichte nacht was, slechts zien, dat Thora tegen de poort opsprong. Hij had het licht op den grond gezet, om zelf geen doelwit te vormen, zoozeer hadden droom en werkelijkheid zich in zijn bewustzijn tot één enkele voorstelling van gevaar vervormd. Toen klonk er plotseling een stem : de stem van een vrouw. „Ik ben het, Ludwig ! Als je kunt, doe mij dan open !" Kaemmerer beefde zoo sterk, dat hij tegen den muur van de gaug moest leunen om staande te blijven. Stellig droomde hij ook nu nog ? Of was hij werkelijk waanzinnig en hoorde hij stemmen, die aan zijn fantasie ontsproten ? „Ludwig ? Hoor je mij niet ?" „Ik kom," schreeuwde hij. „Ik kom . . . ." Hij raapte de kaars op van den grond en haastte zich de trap af, rukte de poort naar de weergang open, struikelde bijna over de ongelijke treden, zoodat de kaars uit den kandelaar viel en naar beneden rolde. Den kandelaar zelf echter hield hij krampachtig vast in-zijn hand. Hij zette hem pas neer toen hij de binnenplaats overgesneld was en alle twee zijn handen noodig had om de zware deur open te maken. Hjj dacht heelemaal niet aan de kleine poort. Maar hij zou deze toch niet open hebben kunnen maken, want Reynhold had den sleutel meegenomen. Instinctief maakte hij de reusachtige poort in haar volle breedte open hetgeen hem zooveel inspanning kostte, dat de zweetdroppels op zijn voorhoofd parelden. Het eerste wat hij zag was een auto, die op de brug stond. Het was een taxi. De chauffeur was uitgestapt en hield een schroefsleutcl in de hand. Waarschijnlijk had hij hiermede de poort bewerkt. „Hè, eindelijk," bromde hij. „Laat u maar. mijnheer .... ik hoef er niet in te rijden, alleen de dame . . . ." Maar hij hielp desondanks de zware deuren verder te openen. Nu maakte zich een gestalte uit de duisternis los en trad in het licht der schijnwerpers, zoodat Kaemmerer haar omtrekken kon zien. Hij zag slechts een lange, slanke gestalte, die een cape om de schouders droeg, die zij dicht om zich heen gesloten hield ; klaarblijkelijk bevond er zich ook een kap aan, die de vrouw over haar hoofd had geslagen en die haar gezicht diep overschaduwde. Een eigenaardige kleedij — maar was het ook niet een eigenaardige vrouw ? Zoo stonden zij tegenover elkaar. Zonder iets te zeggen en zonder zich te verroeren. Tot de taxi-chauffeur liet stilzwijgen verbrak. „Acht mark," zei hij. „We hadden afgesproken dat het acht mark was voor den rit hierheen, en voor mij weer terug." Nu hoorde Kaemmerer voor den tweeden keer de stem, de diepe en vibreerende stem ; „Kun jij ze hem geven, Ludwig ? Als ik ten minste hier mag blijven ?" „Ja, ja," mompelde Kaemmerer. „Natuurlijk. Ach, lieve hemel .... ik zal direct. . . ." Hij zweeg nadat hij vergeefs in zijn zakken had gezocht en daarin alleen de revolver had gevonden. „Als u even mee naar boven wilt gaan ? Heeft de dame een koffer ? Neem dien dan tegelijk mee naar boven." „Ik heb alleen maar dit handkoftertje," zei de vrouw en wees met haar hoofd naar een voorwerp, dat op den grond lag. De chauffeur hukte, nnm het koffertje op en ontstak (.'gelijkertij.l een electrische zaklantaarn, w.ianncde hij bijlichtte toen ze niet hun drieën over de binnenplaats liepen.
De vrouw scheen echter nog niet besloten. Ze aarzelde den drempel te overschrijden, en Kaemmerer herinnerde zich opeens, dat hij tot' nu toe nog heelemaal niet gevraagd had of zij binnen wilde komen. Maar hij kon dit ook niet. Zijn hart scheen in zijn keel te kloppen. Najaren van scheiding was zijn vrouw teruggekeerd en stond daar vermomd en aarzelend voor den drempel van zijn huis! Kaemmerer trad op haar toe en stak zijn hand uit. Ze liet haar cape los en greep de haar toegestoken hand, en zoo liet zij zich over de binnenplaatsleiden naar den ingang bij de trap, waar de chauffeur stond te wachten. „Moeten we hier naar boven ?" vroeg deze. terwijl hij het licht van zijn lantaarn nieuwsgierig in de weergang liet spelen. „Ja," zei Kaemmerer en hij liet de slanke vingers van de vrouw, die hij zwijgend t;n eerbiedig had vastgehouden, los. Net als vroeger voelde hij het bloed in zijn vingertoppen kloppen als hij haar hand vasthield. „Deze trap op, alstublieft I" En hij trad opzij om Gloria Delaporte, zooals zij in de filmweield had geheeten en die in het werkelijke leven Mechthild Kaemmerer heette, voor zich naar binnen te laten gaan. Mechthild Kaemmerer, de vrouw waar hij van had gehouden, waar hij om geweend had, die hij gehaat en veracht had, en die hem ten slotte verlaten had. Als een koningin liet hij haar langs zich gaan in een soort eerbied voor haar verdeemoediging en haar ongeluk. Want slechts een ongeluk kon het wonder van haar terugkomst hebben bewerkstelligd. Wat anders ? Het leven moest deze ongeloofelijke trotsche vrouw totaal verslagen en vernietigd hebben .... In de hal gekomen, beval Kaemmerer den chauffeur alle kaarsen aan de veelarmige luchters, die op de schouw stonden, aan te steken. Daarna volgde deze man, die ten zeerste verwonderd was, hem nog naar de kleine keuken, waar zij samen naar het geld zochten, dat hier onder Reynholds hoede voor de dagelijksche behoeften bewaard werd. Gloria was alleen in de hal achtergebleven. Eindelijk vond hij in een kleine kast, in den muur, in een kapotten kroes wat klein geld. Kaemmerer gaf den man snel alles wat er in zat en Kruppholz, de chauffeur, verwijderde zich tevreden en zoo gauw hij kon. Maar Kaemmerer volgde hem tot in de weergang beneden en Kruppholz bleef daar staan en keek wantrouwend om. „Ach ja, u krijgt natuurlijk nog geld terug," zei hij, wat onzeker. Voor zoo ver hij in de gauwigheid had gezien, waren hem namelijk twaalf mark in plaats van acht in de hand geschud. „Het gaat alleen maar om de deuren," antwoordde Kaemmerer. „Die moeten weer gesloten worden."
GeSLflflGDe FOTO'S/
IS TOCH
zdó EENVOUDIG MET
@[L^D[L^ „O ja, natuurlijk .... Maar dat zal ik alleen wel doen. Vriendelijk bedankt, mijnheer de baron." „Ik ben de baron niet," antwoordde Kaemmerer geërgerd. Deze herinnering aan den vioegeren bezitter van den burcht, baron Wettern, stemde hem onaangenaam genoeg, ook al had de man hem volkomen te goeder trouw verwisseld. „En je kunt er van buiten ook den grendel niet opschuiven." Kruppholz begreep dit en liet het licht van zijn lantaarn op den geweldigen grendel van de poortdeur vallen. „Moet de brug misschien ook opgehaald worden ?" vroeg hij dan. „In dit geval moet ik er eerst met mijn auto over." Maar Kaemmerer lette niet meer op hem. Hij begon de deuren dicht te schuiven en voor zoo ver dit mogelijk was, hielp de chauffeur hem daarbij. „Goedenavond, mijnheer de baron !" riep hij nog een keer door den laatsten kier, en toen schoof Kaemmerer aan den binnenkant den zwaren, goed geolieden grendel er voor. Hij grendelde bovendien ook nog het kleine, in de deur aangebrachte voetgangerspoortje, ofschoon dit al op slot was. Toen keerde hij over de binnenplaats, die door den sterrenhelderen nacht verlicht was, naar den burcht terug. Zijn oogen, die inmiddels aan het onzekere en tooverachtige licht gewoon waren geraakt, maakten dat hij gemakkelijk den weg kon vinden. Toen hij de hal weer betrad, zag hij, dat Mechthild niet alleen was. In haar cape gehuld, zat zij in een der stoelen met de hooge leuningen, en aan haar voeten lag Thora, de dog. Het dier bewoog, toen Kaemmerer binnentrad, even als om verontschuldiging vragend, zijn staart. (Wordt vervolgd)
«SjfcS
HET WEEKBIADC'"EEAMA* HoofdrMiMtmjr: P. v.d L«He, l.«ld*n Redacti« en Adm.: Noordeinde 8, Leiden • Gironummer 48880
21ste
laargang
No. 43 - 15 NOV. 1941
, . . .mijn vrouw is dit jaar niet klaar gekomen met broeden." „Waren wij daarnet niet met ons drieën?" {Köln. III. Zeitung)
,,lk. heb gehoord, dat je om precies vijf uur je penhouder neerlegt, ook al ben je midden in een optelling. Is dat zoo?" ,,Neen, mijnheer. Als het namelijk al bijna vijf uur is, begin ik niet eens meer aan een nieuwe optelling." (Das III. Blatt)
^Wat zeg je, is er al een schip uitgevonden,
„Heb je 't strijkijzer werkelijk uitgedaan? Het lijkt net óns huis. . ." (Das III. Blatt)
dat zonder zeilen vaart?" (Toor.jerX
„Je gelooft niet, hoe hardhoorend mijn grootmoeder is. Gisteren liet zij het strijkijzer op haar voet vallen, en ze hoorde het niet eens." (Das lit. Blatt)
Hé, Janl, Ben je vanavond vrij?"
(Politiken) K 1676
!
--■''■'
"-■■■
■
"■
■ ■
'-
■-
i
.
..
•
.
.-
.
.
.■
., -L.^
.
WÊmm