Nederlands
Metro 80XT Metro 80XT Tunnel G20/G25/G31
Bewaar dit document zorgvuldig
959.036.02NL DRU12638-29208-NL-NL-0213-4
Installatiehandleiding (NL/BE)
NL
INSTAL L ATIEHANDL E I DI N G
Inhoud
Nederlands
1. Inleiding 2. CE-verklaring 3. VEILIGHEID 3.1 Algemeen 3.2 Voorschriften 3.3 Voorzorgsmaatregelen / veiligheidsinstructies bij installatie 3.4 Tweede thermokoppelbeveiliging 3.5 Oxypilot beveiliging 4. Uitpakken 5. Installatie 5.1 Gassoort 5.2 Gasaansluiting 5.3 Plaatsen toestel 5.4 Plaatsen inbouwtoestel 5.5 Plaatsen boezem 5.6 Plaatsen bedieningsluik 5.7 Verbrandingsgasafvoersysteem toestellen open verbranding 5.7.1 Algemeen 5.7.2 Aansluiting verbrandingsgasafvoersysteem 5.8 Verbrandingsgasafvoer-/verbrandingsluchttoevoersysteem toestellen gesloten verbranding 5.8.1 Algemeen 5.8.2 Opbouw concentrische systeem 5.8.3 Plaatsen concentrische systeem 5.8.4 Aansluiting bestaand schoorsteenkanaal 5.9 Aanvullende instructies 5.10 Ruit 5.10.1 Verwijderen ruit 5.10.2 Plaatsen ruit 5.11 Afstellen toestel 5.11.1 Restrictieschuif 5.11.2 Luchtinlaatgeleider 5.12 Plaatsen hout-/kiezelset 5.12.1 Houtset 5.12.2 Kiezelset 6. Draadloze afstandsbediening 6.1 Aansluiten ontvanger 6.1.1 Aansluiten ontvanger 6.1.2 Plaatsen/vervangen batterijen van ontvanger 6.2 Instellen communicatiecode 7. Eindcontrole 7.1 Gasdichtheid 7.2 Gasdruk/voordruk 7.3 Ontsteking waakvlam- en hoofdbrander 7.3.1 Eerste keer ontsteken van het toestel na installatie of na werkzaamheden aan het toestel 7.3.2 Hoofdbrander 7.4 Vlambeeld 8. Onderhoud 8.1 Onderdelen 9. Oplevering 10. Storingen Bijlage 1 Diagnose van storingen Bijlage 2 Diverse tabellen Bijlage 3 Afbeeldingen
NL
INT AL L AT I E HAN DL E I DI NG
1. Inleiding
Nederlands
Als fabrikant van gasverwarmingstoestellen ontwikkelt en produceert DRU producten volgens de hoogst mogelijke kwaliteits-, prestatie- en veiligheidseisen. Dit toestel heeft een CE-label; het voldoet daarmee aan de essentiële eisen van de Europese Gastoestellenrichtlijn. Bij het toestel worden een installatiehandleiding en een gebruikershandleiding geleverd. Als installateur dient u erkend en vakbekwaam te zijn op het gebied van gasverwarming. De installatiehandleiding geeft u de informatie die u nodig hebt om het toestel zo te installeren dat het goed en veilig functioneert. Deze handleiding schenkt aandacht aan de installatie van het toestel en de daarbij geldende voorschriften. Daarnaast treft u technische gegevens van het toestel aan en informatie over onderhoud, eventueel optredende storingen en de mogelijke oorzaak hiervan. De afbeeldingen vindt u achterin dit boekje in de bijlage. U dient deze installatiehandleiding volledig en zorgvuldig te lezen en te gebruiken, alvorens u dit toestel installeert. Indien u gebruik maakt van het DRU Powervent-systeem®, het DRU Smartvent-systeem® of het DRU Maxvent-systeem® dient u óók eerst de daarbij behorende installatiehandleiding volledig en zorgvuldig te lezen en te gebruiken alvorens u de installatie begint. In de handleidingen worden de volgende markeringen gebruikt om belangrijke informatie aan te geven: Uit te voeren acties !Tip Suggesties en adviezen !Let op Deze instructies zijn noodzakelijk ter voorkoming van mogelijke problemen bij installatie en/of gebruik. !Let op Deze instructies zijn noodzakelijk ter voorkoming van brand, persoonlijk letsel of andere ernstige schades.
Ø
Na oplevering dient u de handleidingen te overhandigen aan de gebruiker.
2. CE-verklaring Hierbij verklaren wij dat het door DRU uitgebrachte gasverwarmingstoestel door zijn ontwerp en bouwwijze voldoet aan de essentiële eisen van de Gastoestellenrichtlijn. Product: Type: Van toepassing zijnde EG-richtlijnen: Toegepaste geharmoniseerde normen:
gasverwarmingstoestel Metro 80 XT / Metro 80 XT Tunnel 2009/142/EC NEN-EN-613 NEN-EN-613/A1
Door bedrijfsinterne maatregelen is gewaarborgd dat seriematig geproduceerde toestellen aan de essentiële eisen van de van kracht zijnde EG-richtlijnen en de daarvan afgeleide normen voldoen. Deze verklaring verliest haar geldigheid als zonder schriftelijke toestemming van DRU wijzigingen aan het toestel worden aangebracht.
M.J.M. Gelten Algemeen directeur Postbus 1021, 6920 BA Duiven Ratio 8, 6921 RW Duiven www.dru.nl
NL
INSTAL L ATIEHANDL E I DI N G
3. VEILIGHEID 3.1 Algemeen !Let op -
Nederlands
-
Houdt u zich aan de algemeen geldende voorschriften en aan de voorzorgsmaatregelen/veiligheidsinstructies in deze handleiding. Controleer eerst in Bijlage 2, Tabel 2 de exacte technische uitvoering van het te installeren toestel.
3.2 Voorschriften Installeer het toestel volgens de geldende nationale, lokale en bouwkundige (installatie)voorschriften.
3.3 Voorzorgsmaatregelen / veiligheidsinstructies bij installatie
Ø Ø Ø
Ø Ø Ø Ø Ø Ø Ø Ø Ø Ø Ø Ø Ø
Volg de onderstaande voorzorgsmaatregelen/veiligheidsvoorschriften nauwkeurig op: Installeer en onderhoud het toestel alleen als u een erkende en vakbekwame installateur op het gebied van gasverwarming bent; breng geen wijzigingen aan het toestel aan; indien u een inbouwtoestel installeert; gebruik onbrandbaar en hittebestendig materiaal voor de boezem inclusief de bovenkant van de boezem, het materiaal ín de boezem en de achterwand waartegen het toestel wordt geplaatst. Zowel plaatmateriaal als steenachtige materialen zijn hiervoor mogelijk; neem afdoende maatregelen om te hoge temperaturen van een wand achter de boezem te voorkomen, inclusief de materialen en/of voorwerpen die zich achter de wand bevinden; houd rekening met de minimaal vereiste inwendige afmetingen van de boezem; ventileer de boezem door middel van ventilatieopeningen met een gezamenlijke doorlaat zoals verderop in de tekst aangegeven; gebruik hittebestendige elektrische aansluitingen en plaats deze vrij van het toestel; indien u een toestel installeert met een open verbranding: gebruik een geschikt verbrandingsgasafvoersysteem dat voorzien is van het CE-label; indien u een toestel installeert met een gesloten verbranding: gebruik uitsluitend de door DRU geleverde concentrische systemen; indien u een vrijstaand toestel installeert: plaats het toestel op de minimaal aangegeven afstand vanaf de achterwand zoals verderop in de tekst aangegeven; dek het toestel niet af en/of pak het niet in met een isolatiedeken of enig ander materiaal; houd brandbare objecten en/of materialen op minimaal 500 mm afstand van het toestel; gebruik uitsluitend de bijbehorende hout-/kiezelset en plaats deze exact volgens de beschrijving; laat de ruimte rondom de waakvlambrander, 2e thermokoppel of ionisatiepen vrij; zorg ervoor dat er geen vuil in de gasleidingen en aansluitingen zit; plaats een gaskraan conform de geldende voorschriften; controleer de complete installatie op gasdichtheid vóór ingebruikname; voorkom, indien uw toestel hiervan voorzien is, het blokkeren van de drukvereffeningsluik(en) aan de bovenkant van het toestel en controleer of deze goed aansluit(en) op het afdichtingsvlak voordat u het toestel inbouwt; ontsteek het toestel niet voordat het volledig gastechnisch en afvoertechnisch is geïnstalleerd, volg eerst de procedure zoals beschreven in hoofdstuk 7.3; vervang een gescheurde of gebroken ruit.
!Let op In geval van een gescheurde of gebroken ruit mag het toestel niet gebruikt worden.
3.4 Tweede thermokoppelbeveiliging (indien van toepassing, zie Bijlage 2, Tabel 2) Het kan zijn dat het te installeren toestel is uitgevoerd met 2 thermokoppels. Thermokoppel 1 bevindt zich altijd bij de waakvlambrander, thermokoppel 2 bevindt zich altijd elders boven de hoofdbrander. Indien het toestel is uitgerust met een tweede thermokoppelbeveiliging op de hoofdbrander moet u weten dat deze ingrijpt als er geen goede overloop heeft plaatsgevonden van de waakvlambrander op de hoofdbrander of van de hoofdbrander zelf. De gastoevoer zal na 22 seconden onderbroken worden. Voor het oplossen van een slechte of geen overloop van de waakvlambrander op de hoofdbrander gaat u naar het storingszoekschema in Bijlage 1.
NL
INST AL L AT I E H AN DL E I D IN G
3.5 Oxypilot-beveiliging (indien van toepassing, zie Bijlage 2, Tabel 2)
Nederlands
Indien het toestel is uitgerust met een oxypilot-beveiliging moet u weten dat deze ingrijpt (de waakvlam en gastoevoer naar de hoofdbrander worden uitgeschakeld) als er onvoldoende verbrandingslucht (zuurstof) wordt aangeleverd. Als de aanvoer van verbrandingslucht weer voldoende is, kan het toestel opnieuw gestart worden. De toevoer van verse lucht kan geregeld worden door ventilatieopeningen aan te brengen/open te zetten.
4. Uitpakken Ø Ø Ø Ø
Schenk aandacht aan de onderstaande punten bij het uitpakken: Controleer het toestel met toebehoren op (transport)schade. Neem indien nodig contact op met uw leverancier. Installeer nóóit een beschadigd toestel ! Verwijder eventuele schroeven als het toestel daarmee aan de vlonder of pallet is vastgemaakt.
!Let op Glas is een keramisch materiaal. Zeer kleine oneffenheden in de ruiten zijn onvoorkoombaar en vallen binnen de
gestelde kwaltieitsnormen. !Let op Houd plastic zakken bij kinderen vandaan.
Ø Ø
In Bijlage 2, Tabel 1 staat vermeld over welke onderdelen u na het uitpakken dient te beschikken. Neem contact op met uw leverancier als u na het uitpakken niet over alle onderdelen beschikt. Voer de verpakking af via de reguliere weg.
NL
INSTAL L ATIEHANDL E I DI N G
5. Installatie Lees de handleiding zorgvuldig door voor een goede en veilige installatie van het toestel. !Let op Installeer het toestel in de volgorde zoals in dit hoofdstuk is beschreven.
Nederlands
Ø Ø
Installeer het toestel volgens de geldende nationale, lokale en bouwkundige (installatie)voorschriften. Houdt u zich aan de voorschriften/instructies zoals vermeld in deze handleiding.
5.1 Gassoort Op het typeplaatje staat vermeld voor welke gassoort, gasdruk en voor welk land dit toestel is bestemd. Het typeplaatje bevindt zich op het toestel of kan vastzitten aan een ketting en dient dan aan de ketting bevestigd te blijven. !Let op Controleer of het toestel geschikt is voor de gassoort en gasdruk ter plaatse.
5.2 Gasaansluiting In de gasleiding dient een gaskraan geplaatst te worden conform de geldende voorschriften. !Let op Zorg dat er geen vuil in de gasleidingen en aansluitingen zit;
Voor de gasaansluiting gelden de volgende eisen: dimensioneer de gasleiding zodanig dat geen drukverlies kan optreden; de gaskraan heeft een goedkeur (in de EU is dat het CE merk); de gaskraan is altijd bereikbaar.
5.3 Plaatsen toestel !Let op -
Plaats het toestel altijd op minimaal 500 mm afstand van brandbare objecten of materialen; Plaats de afvoerpijpen zo dat nooit een brandgevaarlijke situatie kan ontstaan; Plaats het toestel voor een wand van onbrandbaar en hittebestendig materiaal; Houd een minimale afstand tussen toestel en achterwand indien aangegeven in de maatschets (zie Bijlage 3, Afb. 2); Neem afdoende maatregelen om te hoge temperaturen van een eventuele wand achter de boezem te voorkomen, inclusief de materialen en/of voorwerpen die zich achter de wand bevinden; Dek het toestel niet af en/of pak het niet in met een isolatiedeken of enig ander materiaal; Zorg voor een stabiele opstelling van het te installeren toestel. Eventueel, indien van toepassing, ook door de verlengpoten vast te zetten met parkers. !Let op Houd, indien u een inbouwtoestel installeert rekening met; De minimale inbouwafmetingen volgens Bijlage 3, Afb. 1 en 2; De inbouwhoogte van het toestel, deze kunt u zelf bepalen. -
Ø Ø
Zorg voor een gasaansluiting ter plekke; zie voor details paragraaf 5.2. Maak een doorvoer voor het verbrandingsgasafvoersysteem of het concentrische systeem met de onderstaande diameters; zie voor details paragraaf 5.7 of 5.8: de pijpdiameter +10 mm voor een doorvoer door onbrandbaar materiaal; de pijpdiameter +100 mm voor een doorvoer door brandbaar materiaal.
!Let op Aanvullende instructies, specifiek voor het toestel dat u installeert, vindt u vanaf hoofdstuk 5.9.
5.4 Plaatsen van een inbouwtoestel Niet alle inbouwtoestellen van DRU worden standaard geleverd met een bedieningsluik. Indien niet inbegrepen, is dit bedieningsluik los verkrijgbaar. Wij adviseren altijd gebruik te maken van het Dru-bedieningsluik. In dit hoofdstuk wordt uitgegaan van een toepassing met bedieningsluik.
NL
INST AL L AT I E H AN DL E I D IN G
Let op! Mocht u geen gebruik maken van een aanbevolen Dru-bedieningsluik, houdt dan de in hoofdstuk 5.4 tot en met
5.6 vermelde veiligheden en noodzakelijke instructies strikt in acht.
Nederlands
Indien u geen gebruik maakt van het bedieningsluik, houdt u dan ook rekening met: de toegankelijkheid van alle componenten die normaal in het bedieningsluik worden geplaatst; de maximale temperatuur van deze componenten (Maximaal 60 °C). Het gasregelblok is onder het toestel aan de branderplaat gemonteerd. Het dient losgenomen te worden en later in het bedieningsluik geplaatst te worden. Zie voor plaatsing van het gasregelblok in het bedieningsluik paragraaf 5.6.
Ø
Ga als volgt te werk: Maak de leidingen los van het gasregelblok (flexibele gasleiding, aluminium waakvlamleiding en thermokoppel 1);
!Let op De rode draad van thermokoppel 2, indien van toepassing, blijft aangesloten op het gasregelblok.
Ø Ø Ø
Maak het gasregelblok los van de branderplaat door de parker los te schroeven. Rol voorzichtig de rode en zwarte draad van thermokoppel 2 uit als dit van toepassing is. Leg het gasregelblok samen met de draden van thermokoppel 2, de ontstekingskabel, de flexibele gasslang, de aluminium waakvlamleiding en de typeplaat met ketting in de richting van het bedieningsluik.
!Let op -
!Let op -
-
Zorg ervoor dat er geen vuil in de gasleidingen en aansluitingen zit; Vermijd knikken in de leidingen. Voorkom dat de ontstekingskabel in contact komt met andere bedrading; Het typeplaatje dient bevestigd te blijven aan de ketting.
Ø Ø
Stel de hoogte van het toestel in met behulp van de stelvoeten en Zet het toestel waterpas.
!Tip
Het inbouwframe bij de meeste 2- of 3-zijdige toestellen is nastelbaar. Hierdoor kunt u het inbouwframe goed laten aansluiten op de boezem. Voor 2- of 3-zijdige toestellen, die niet nastelbaar zijn, verwijzen wij naar hoofdstuk 5.9 'Aanvullende instructies'.
!Let op ontsteek het toestel niet voordat het volledig gastechnisch en afvoertechnisch is geïnstalleerd, volg eerst de
procedure zoals beschreven in hoofdstuk 7.3.
5.5 Plaatsen boezem (indien van toepassing) Voor een goede afvoer van de warmte dient er voldoende ruimte rondom het toestel aanwezig te zijn. De boezem moet voldoende geventileerd worden door middel van ventilatieopeningen (ingaand en uitgaand). !Let op -
-
Gebruik onbrandbaar en hittebestendig materiaal voor de boezem inclusief de bovenkant van de boezem, het materiaal ín de boezem en de achterwand van de boezem; Voorkom dat het toestel wordt belast door het gewicht van de boezem bij gebruik van steenachtige materialen; De doorlaat van de, zo hoog mogelijk geplaatste, ventilatieopeningen (uitgaand) staan vermeld in Bijlage 2, Tabel 2.
!Let op Houd bij het plaatsen van de boezem rekening met (zie Bijlage 3, Afb. 2):
-
-
De plaats voor het bedieningsluik: dit moet zo laag mogelijk geplaatst worden; De afmetingen van het bedieningsluik; zie plaatsen bedieningsluik paragraaf 5.6; Niet bij alle toestellen wordt het Dru-bedieningsluik standaard meegeleverd. Wij adviseren desondanks alleen van een, eventueel los leverbaar, Dru-bedieningsluik gebruik te maken. Mocht u hier niet voor kiezen, dan dient u ten behoeve van de ingaande ventilatie een zo laag mogelijk geplaatste ventilatie-opening van 100 cm2 te maken. De plaats van de ventilatieopeningen (V) (uitgaand); Houd een afstand tussen de bovenkant van de ventilatieopening (uitgaand) en het plafond van de woning van minimaal 30 cm; De afmeting van de ruit zodat deze geplaatst/verwijderd kan worden na het plaatsen van de boezem; De bescherming van het gasregelblok en de leidingen tegen cement en kalk.
NL
Nederlands
INSTAL L ATIEHANDL E I DI N G
!Tip
Breng de ventilatieopeningen (uitgaand) bij voorkeur aan weerszijden van de boezem aan. U kunt gebruik maken van DRU ventilatie-elementen. Controleer, voordat u de boezem helemaal dicht maakt: of het afvoer / concentrische systeem op de juiste manier is geplaatst. de borging met parkers van de kanalen, de bevestigingsbeugels en evt. klembanden, die later onbereikbaar zijn.
Ø
Stuc, indien van toepassing, niet op of over de randen van het inbouwframe, omdat: door de warmte van het toestel scheuren kunnen ontstaan; de ruit niet meer verwijderd/geplaatst kan worden. Laat bij toepassing van steenachtige materialen en/of afwerking met stucwerk de boezem vóór ingebruikname van het toestel minimaal 6 weken drogen ter voorkoming van scheuren.
Ø
5.6 Plaatsen bedieningsluik (indien van toepassing) Het bedieningsluik (zie ook paragraaf 5.4 en 5.5) wordt zo laag mogelijk in de boezem geplaatst. !Let op -
De onderkant van het bedieningsluik mag niet hoger worden geplaatst dan het branderbed in het toestel.
In het bedieningsluik wordt een aantal componenten geplaatst zoals het typeplaatje, het gasregelblok, de ontvanger behorende bij de afstandsbediening en, indien van toepassing, het bedieningspaneel van het DRU Maxvent-systeem® of de componenten behorende bij het DRU Powervent-systeem®.
Ø Ø
Ga als volgt te werk bij het plaatsen van het bedieningsluik; zie Bijlage 3, Afb. 3 voor details: Maak in de boezem een opening van 285 x 194 mm (h x b). Plaats het binnenframe (1); draai hiervoor bouten (5) los.
!Tip
-
Ø Ø
Bevestig het gasregelblok aan de beugels van het binnenframe (2). Sluit de leidingen weer aan op het gasregelblok.
!Let op -
-
NL
Bij een boezem van steen kan het binnenframe meegemetseld worden; Bij een ander materiaal kunt u het binnenframe vastkitten of met vier verzonken schroeven vastzetten.
Vermijd knikken in de leidingen; Draai de flexibele gasleiding en de waakvlamleiding gasdicht aan. Draai het thermokoppel eerst handvast aan en; Draai het vervolgens een kwartslag aan met een passende sleutel; De waakvlamleiding moet beschermd worden tegen mogelijk corrosieve invloeden door bijvoorbeeld vocht, naar beneden gevallen specie, naar beneden gevallen vuil uit de schoorsteen, enz. De waakvlamleiding moet permanent vrij gehouden worden van de grond en van de wanden van de ruimte waarin het toestel wordt ingebouwd.
Ø Ø Ø Ø Ø Ø
Zorg dat er geen vuil in de gasleidingen en aansluitingen zit. Sluit de gasleiding met gaskraan aan. Ontlucht de gasleiding. Plaats de ontvanger in de houder (3); zie voor aansluiten paragraaf 6.1. Plaats het typeplaatje in de daarvoor bestemde klem (6). Bevestig het buitenframe met deurtje (4) aan het binnenframe met behulp van 2 inbusbouten (5).
!Tip
U kunt het buitenframe zo plaatsen dat het deurtje links- of rechts draaiend is.
INST AL L AT I E H AN DL E I D IN G
5.7 Verbrandingsgasafvoersysteem bij toestellen met een open verbranding Voor aansluiting op een bestaand schoorsteenkanaal zonder afvoerpijp of flexibele RVS afvoer – uitsluitend toegestaan in Groot-Brittannië – zijn de instructies uit het los meegeleverde boekje 'Fitting into a conventional class 1 chimney' van toepassing. Dit boekje bevat naast de installatie-instructies ook aanvullende testen.
Nederlands
5.7.1 Algemeen Het type afvoersysteem van het toestel is aangegeven in Bijlage 2, Tabel 2. Het toestel dient te worden aangesloten op een bestaand of nieuw te bouwen schoorsteenkanaal volgens de geldende nationale, lokale en bouwkundige (installatie)voorschriften.
5.7.2 Aansluiting verbrandingsgasafvoersysteem (indien een class 1 schoorsteenkanaal niet van toepassing is) Op het toestel dient minimaal 3 meter afvoerpijp of een flexibele RVS afvoer aangesloten te worden. Bochten in het verbrandingsgasafvoersysteem zijn niet toegestaan. !Let op Houd een afstand van minimaal 50 mm aan tussen de buitenkant van het afvoersysteem en de wanden en/-of het plafond. Als het systeem wordt ingebouwd in bijvoorbeeld een koof, dient deze rondom uitgevoerd te worden in onbrandbaar materiaal; Gebruik hittebestendig isolatiemateriaal bij doorvoer door brandbaar materiaal. Gebruik een geschikt verbrandingsgasafvoersysteem met de juiste diameter voorzien van het CE-merk; !Let op Sommige hittebestendige isolatiematerialen bevatten vluchtige componenten, die langdurig een onaangename
geur verspreiden; deze zijn niet geschikt.
Ø Ø
Plaats het verbrandingsgasafvoersysteem als volgt: Sluit de pijpstukken of flexibele RVS afvoer aan. Plaats het toestel alleen in een goed geventileerde ruimte welke voldoet aan de geldende nationale, lokale en bouwkundige (installatie)voorschriften om voldoende luchttoevoer te waarborgen.
!Tip
-
Bij installatie in een woning met een mechanisch luchtafzuigsysteem en/of een open keuken met afzuigkap is een permanente ventilatieopening nodig in de omgeving van het toestel; zie voor deze toepassing de gasinstallatievoorschriften en de lokale regelgeving.
5.8 Verbrandingsgasafvoer- /verbrandingsluchttoevoersysteem bij toestellen met een gesloten verbranding 5.8.1 Algemeen Het type afvoersysteem van het toestel is aangegeven in de Bijlage 2, Tabel 2. Het toestel wordt aangesloten op een gecombineerd verbrandingsgasafvoer-/verbrandingsluchttoevoersysteem, hierna te noemen het concentrische systeem. De doorvoer naar buiten kan zowel met een geveldoorvoer als met een dakdoorvoer worden gemaakt. Eventueel kan gebruikt gemaakt worden van een bestaand schoorsteenkanaal (zie paragraaf 5.8.4). !Let op -
-
Gebruik uitsluitend het door DRU geleverde concentrische systeem. Dit systeem is samen met het toestel gekeurd. DRU kan de goede en veilige werking van andere systemen niet garanderen en accepteert hiervoor geen verantwoordelijkheid, of aansprakelijkheid; Gebruik voor aansluiting op een bestaand schoorsteenkanaal uitsluitend de door DRU geleverde aansluitset.
Het concentrische systeem wordt opgebouwd vanaf (de aansluitstomp van) het toestel. Als door bouwkundige omstandigheden het concentrische systeem eerst wordt geplaatst, kan het toestel later eventueel met een telescopisch pijpstuk worden aangesloten.
NL
INSTAL L ATIEHANDL E I DI N G
5.8.2 Opbouw concentrisch systeem Afhankelijk van de opbouw van het concentrische systeem moet het toestel verder afgesteld worden met eventueel een restrictieschuif of luchtinlaatgeleider. Zie de Tabellen 4 en 6 voor het bepalen voor de juiste afstelling en paragraaf 'Afstellen toestel' voor de werkwijze.
Nederlands
Het concentrische systeem met geveldoorvoer of dakdoorvoer moet aan de volgende voorwaarden voldoen: Op het toestel dient eerst een minimale lengte concentrische pijp verticaal aangesloten te worden, volgens de Bijlage 2, Tabel 4 of 5. Bepaal de toelaatbaarheid van de gewenste afvoer. Bij gebruik van een geveldoorvoer geldt: De totale verticale pijplengte, bij toepassing met geveldoorvoer, mag een maximale lengte hebben welke u kunt terugvinden in de Bijlage 2, Tabel 4, na het verticale deel wordt dan een 90º bocht aangesloten; De totale horizontale pijplengte, bij toepassing met geveldoorvoer, mag een maximale lengte hebben welke u kunt terugvinden in de Bijlage 2, Tabel 4 (exclusief geveldoorvoer; zie Bijlage 3, Afb. 4). Bij gebruik van een dakdoorvoer geldt: De opbouw van het gekozen systeem, bij toepassing met dakdoorvoer, moet toelaatbaar zijn volgens Bijlage 2, Tabel 5. (Zie de hieronder beschreven werkwijze) In de onderstaande werkwijze is aangegeven hoe de toelaatbaarheid bij toepassing van een dakdoorvoer van een concentrisch systeem wordt vastgesteld. 1) Tel het aantal benodigde 45° en 90° bochten 2) Tel het totale aantal hele meters horizontale pijplengte; 3) Tel het totale aantal hele meters verticale en/of schuine pijplengte (exclusief dakdoorvoer). 4) Zoek in de eerste 2 kolommen van Tabel 5 het aantal benodigde bochten en de totale horizontale pijplengte. 5) Zoek in de bovenste rij van Tabel 5 de gewenste totale verticale en/of schuine pijplengte. 6) Als u in een hokje met een letter uitkomt, is het door u gekozen concentrische systeem toelaatbaar. 7) Stel met behulp van Tabel 6 vast hoe het toestel afgesteld moet worden.
5.8.3 Plaatsen concentrisch systeem !Let op -
-
Houd een afstand van minimaal 50 mm aan tussen de buitenkant van het concentrische systeem en de wanden en/of het plafond. Als het systeem wordt ingebouwd in bijvoorbeeld een koof, dient deze rondom uitgevoerd te worden in onbrandbaar materiaal; Gebruik hittebestendig isolatiemateriaal bij doorvoer door brandbaar materiaal; De rozet van de geveldoorvoer is te klein om de opening bij doorvoer door brandbaar materiaal af te dichten. Daarom moet eerst een hittebestendige tussenplaat van voldoende grootte op de muur worden bevestigd. Vervolgens wordt de rozet op de tussenplaat gemonteerd.
De dakdoorvoer kan zowel in een schuin dak als in een platdak uitmonden. De dakdoorvoer kan geleverd worden met een plakplaat voor een plat dak dan wel met een universeel verstelbare pan voor een schuin dak. !Let op Sommige hittebestendige isolatiematerialen bevatten vluchtige componenten, die langdurig een onaangename
geur verspreiden; deze zijn niet geschikt.
Ø Ø Ø Ø Ø Ø Ø Ø
Ga als volgt te werk bij het plaatsen van het concentrische systeem: Bouw het systeem op vanaf (de aansluitstomp van) het toestel. Sluit de concentrische pijpstukken en indien nodig de bocht(-en) aan. Breng op elke verbinding een klemband met siliconen afdichtring aan. Zet de klemband met een parker vast aan de pijp op plaatsen die na installatie onbereikbaar zijn. Breng voldoende muurbeugels aan, zodat het gewicht van de pijpen niet op het toestel rust. Bevestig de geveldoorvoer vanaf de buitenzijde met vier schroeven. Bepaal de resterende lengte voor de gevel- of dakdoorvoer en maak deze op maat, zorg dat de juiste insteeklengte behouden blijft. Plaats de geveldoorvoer met de (ril/fels-) naad aan de bovenkant;
!Let op -
NL
Plaats bij gebruik van de geveldoorvoer de muurdoorvoer met een afschot van 1 cm / meter naar buiten ter voorkoming van inwaterend regenwater.
INST AL L AT I E H AN DL E I D IN G
5.8.4 Aansluiting bestaand schoorsteenkanaal U kunt het toestel op een bestaand kanaal aansluiten. In de schoorsteen wordt een flexibele RVS pijp geplaatst met bijpassende diameter aan de rookgasafvoerpijp, voor de afvoer van de verbrandingsgassen. De ruimte er omheen wordt als verbrandingsluchttoevoer gebruikt.
Nederlands
Bij aansluiting op een bestaand schoorsteenkanaal gelden de volgende eisen: alleen toegestaan met gebruik van de speciale DRU schoorsteenaansluitset. Het installatievoorschrift wordt meegeleverd; de inwendige afmeting moet minimaal 150 x 150 mm zijn; de verticale lengte bedraagt maximaal 12 meter; de totale horizontale pijplengte mag een maximale lengte hebben welke u kunt terugvinden in de tabel in Bijlage 2, Tabel 4; het bestaande schoorsteenkanaal moet schoon zijn; het bestaande schoorsteenkanaal moet dicht zijn. Voor het afstellen van het toestel gelden dezelfde voorwaarden/instructies als voor het concentrische systeem zoals hierboven is beschreven.
NL
INSTAL L ATIEHANDL E I DI N G
5.9 Aanvullende instructies Voor dit toestel gelden geen aanvullende instructies.
5.10 Ruit !Let op -
Nederlands
-
Voorkom beschadiging bij het verwijderen/plaatsen van de ruiten; Vermijd/verwijder vingerafdrukken op de ruiten omdat deze inbranden.
5.10.1 Verwijderen ruit Voor het verwijderen van het glasraam volgt u onderstaande stappen (zie Bijlage 3, Afb. 5 t/m 16): Verwijder de verticale sierstrip aan de linker- en de rechterkant door het lipje bovenaan de strip omhoog te drukken, de strip evenwijdig aan het glasraam te kantelen en deze vervolgens uit te nemen. Ø Verwijder de horizontale sierstrip door deze aan één zijde omhoog te tillen en eruit te nemen. Ø Draai de 4 parkers uit de onderste strip van het glasraam met behulp van de bijgeleverde dopsleutel. Ø Draai de 3 parkers van de fixeerstrip aan beide zijkanten 2 slagen los. !Let op Draai de parkers niet uit, maar laat deze in de fixeerstrip zitten. Ø Druk de 2 bovenste wiggen (links en rechts) zover mogelijk omlaag. Ø Druk de 2 onderste wiggen zover mogelijk omhoog. Ø Druk met uw hand beide fixeerstrippen zover mogelijk naar buiten om te voorkomen dat het afdichtingskoord wordt beschadigd. Ø Pak de handgreep onder en boven vast en til het raam omhoog. Ø Kantel het glasraam m.b.v. de onderste handgreep naar u toe door de opening in het montageframe en trek gelijktijdig het glasraam aan de bovenzijde maximaal naar u toe.
Ø
!Let op -
Ø
Zorg ervoor dat u de bovenste handgreep stevig vasthoudt. Als deze losschiet, kan het glasraam naar binnen vallen en kan zowel het glasraam als het toestel ernstige schade oplopen; Zorg ervoor dat u het glasraam zoveel mogelijk in het midden van het montageframe naar buiten beweegt om beschadiging van lakdelen en het afdichtingskoord te voorkomen; Laat het glasraam schuin naar onderen zakken totdat dit volledig uit het montage frame genomen kan worden.
5.10.2 Plaatsen ruit Het plaatsen van het glasraam gaat in omgekeerde volgorde van het verwijderen zoals hierboven is beschreven. !Let op -
-
Ø Ø Ø !Tip
Vermijd/verwijder vingerafdrukken op de ruit omdat deze inbranden; Draai de parkers niet te vast ter voorkoming van afbreken en / of doldraaien: vast=vast; Vervang de fixeerstrip als het afdichtingskoord heeft losgelaten.
Neem de volgende aanwijzingen in acht bij het terugplaatsen: Controleer eerst of de beide fixeerstrippen zover mogelijk naar buiten zijn gedrukt om te voorkomen dat het afdichtingskoord wordt beschadigd. Plaats het glasraam terug. Controleer of de haak aan de bovenkant van het glasraam in de zitting / U-vormige strip ligt. Probeer het glasraam met de bovenste handgreep naar u toe te trekken: als dit niet lukt, is het glasraam goed teruggeplaatst.
!Let op Zet de onderste strip van het glasraam weer vast met de 4 parkers.
Ø Ø Ø
Duw de beide onderste wiggen omlaag. Duw de bovenste wiggen omhoog zodat beide fixeerstrippen met het afdichtingskoord tegen de ruit drukken. Draai vervolgens de parker bij elke wig vast. !Let op Druk tijdens het vastdraaien de wig aan met uw hand. Ø Draai vervolgens de middelste parker van beide fixeerstrippen vast. Ø Plaats de horizontale sierstrip. Ø Plaats de verticale sierstrippen.
NL
INST AL L AT I E H AN DL E I D IN G
5.11 Afstellen toestel Het toestel dient zo afgesteld te worden dat het goed functioneert in combinatie met het toegepaste afvoer systeem. Daartoe wordt eventueel een restrictieschuif geplaatst en/of wordt de luchtinlaatgeleider verwijderd. De voorwaarden voor toepassing met geveldoorvoer en dakdoorvoer staan vermeld in Bijlage 2, Tabellen 4, 5 en 6.
Nederlands
Dit toestel is geschikt voor Powervent®. Voor meer informatie zie de installatiehandleiding van de Powervent®.
5.11.1 Restrictieschuif De restrictieschuif (R) is los meegeleverd (zie Bijlage 3, Afb. 17).
Ø Ø Ø Ø Ø
Deze wordt als volgt geplaatst (zie Bijlage 3, Afb. 18): Schroef de 6 parkers (S) los van de middelste plaat (T) en verwijder deze. Plaats de restrictieschuif. Stel de afstand van de restrictie in; bij een instelling van 25 mm afstand betekent dat de schuif maximaal wordt dichtgeschoven; bij een instelling van 28-40 mm afstand moet worden ingesteld m.b.v. mal (zie Bijlage 3, Afb. 19). Zet de restrictieschuif vast m.b.v. de inbusbout (U). Bevestig de middelste plaat weer terug met behulp van de parkers.
5.11.2 Luchtinlaatgeleider
Ø Ø Ø Ø Ø Ø
De luchtinlaatgeleiders (L) bevinden zich aan de onder(zij)kant van de bak (M) rondom de brander. Ga bij het verwijderen als volgt te werk (zie Bijlage 3, Afb. 20 en 21). Draai de 4 parkers (K) uit de bak rondom de brander (M) Neem de bak rondom de brander uit het toestel; Draai de parkers (N) los en verwijder deze; Verwijder de luchtinlaatgeleiders; Plaats de bak rondom de brander terug in het toestel. Draai de 4 parkers (K) in de bak rondom de brander (M).
NL
INSTAL L ATIEHANDL E I DI N G
5.12 Plaatsen hout-/kiezelset Het toestel wordt geleverd met een hout- of een kiezelset. !Let op Houdt u zich strikt aan onderstaande instructies ter voorkoming van onveilige situaties:
Nederlands
Ø Ø Ø Ø Ø Ø
Gebruik uitsluitend de meegeleverde hout-/kiezelset; Plaats de hout-/kiezelset exact volgens de beschrijving; Laat de waakvlambrander en de ruimte er omheen vrij (zie Bijlage 3, Afb. 22 en Afb. 23); Laat thermokoppel 2 en de ruimte er omheen vrij (zie Bijlage 3, Afb. 24 en Afb. 25); Laat de sleuf tussen de branderbak en de bak rondom de brander vrij; Voorkom dat het fijne stof van het vermiculiet op de brander terechtkomt.
5.12.1 Houtset
Ø
De houtset bestaat uit vermiculiet (zie Bijlage 3, Afb. 26), chips (zie Bijlage 3, Afb. 27), gloeimateriaal (zie Bijlage 3, Afb. 28) en een aantal takken. Vul de branderbak met vermiculiet; verdeel het vermiculiet gelijkmatig; zie Bijlage 3, Afb. 29. Het vermiculiet mag niet hoger komen dan de rand van de brander.
!Let op U kunt het vlambeeld beïnvloeden door het vermiculiet te verplaatsen, maar het branderdek moet wel geheel
!Tip
bedekt blijven met vermiculiet om te voorkomen dat de levensduur van de brander afneemt. Vul de bak rondom de brander met chips; verdeel de chips gelijkmatig; zie Bijlage 3, Afb. 29. Identificeer de takken A t/m G aan de hand van Bijlage 3, Afb. 30. Maak bij de identificatie gebruik van de brandvlekken op de takken.
Ø
Plaats de stammen A t/m G over de branders, zie Bijlage 3, Afb. 31 en 32;
Ø Ø
!Let op Zorg ervoor dat stam A goed ligt t.o.v. de omcirkelde positienokken; zie Bijlage 3, Afb. 33.
Ø
Plaats vervolgens stam B;
!Let op Zorg ervoor dat stam B goed ligt t.o.v. de omcirkelde positienokken; zie Bijlage 3, Afb. 34 en 35.
Ø
Vervolg met de stammen C, D, E, F en G.
!Let op De stammen moeten exact geplaatst zijn zoals aangegeven in Bijlage 3, Afb. 35a;
Ø
De stammen mogen het branderdek niet helemaal afdekken, omdat: de hoofdbrander dan niet goed ontsteekt; dit kan tot onveilige situaties leiden; sneller vervuiling optreedt door roetvorming; het vlambeeld verstoord wordt. Plaats ten slotte het gloeimateriaal tussen de stammen op het branderdek.
5.12.2 Kiezelset
Ø
De kiezelset bestaat uit vermiculiet en kiezels. Vul de branderbak met vermiculiet; verdeel het vermiculiet gelijkmatig; zie Bijlage 3, Afb. 36.
!Let op -
Ø Ø
U kunt het vlambeeld beïnvloeden door het vermiculiet te verplaatsen, maar het branderdek moet wel bedekt blijven met vermiculiet om te voorkomen dat de levensduur van de brander afneemt. Vul de branderbak en de bak rondom de brander met de kiezels. Verdeel de kiezels gelijkmatig over één laag; zie Bijlage 3, Afb. 37.
!Let op Het niet goed plaatsen van de kiezels, zoals het op elkaar stapelen, kan tot gevolg hebben dat:
-
NL
de hoofdbrander niet goed ontsteekt waardoor een onveilige situatie kan ontstaan; het vlambeeld verstoord wordt.
INST AL L AT I E H AN DL E I D IN G
6.
Draadloze afstandsbediening
Nederlands
Het toestel wordt geleverd met een draadloze afstandsbediening. Het regelen van de vlamhoogte, het ontsteken en het uitschakelen, gebeurt met behulp van een afstandsbediening die een ontvanger aanstuurt. In de Gebruikershandleiding, hoofdstuk 4, Draadloze afstandsbediening, is de bediening van het toestel inclusief de werking van de afstandsbediening beschreven. !Let op Ontsteek het toestel niet voordat het volledig gastechnisch en afvoertechnisch is geïnstalleerd, volg eerst de
procedure zoals beschreven in hoofdstuk 7.3; Het aansluiten van de ontvanger wordt hieronder toegelicht.
6.1 Aansluiten ontvanger Uw toestel is uitgerust met een elektronische ontsteking via de afstandbediening. De ontvanger moet op het toestel worden aangesloten voordat de batterijen worden geplaatst.
Ø Ø
Sluit de ontvanger aan volgens Bijlage 3, Afb. 38. Buig de antenne (N) uit de clips en zet deze omhoog (Bijlage 3, Afb. 39).
!Tip
-
!Let op -
-
De stekkers hebben verschillende maten die corresponderen met de connectoren. De grootte van het oog correspondeert met de grootte van de schroef; De kleur van oog en schroef correspondeert eveneens. Plaats de batterijen zoals hieronder beschreven in paragraaf 6.1.1; Leg de ontstekingskabel niet over en/of langs metalen, stenen of betonnen delen: dit verzwakt de vonk. Zorg dat de kabel geheel vrijhangt. Zorg dat de draden van thermokoppel 2 vrij liggen van delen die warm worden. Houd de ontstekingskabel minimaal 10 cm van de antenne verwijderd om te voorkomen dat de ontvanger beschadigt. Vermijd stofvorming op of in de ontvanger: dek deze af bij werkzaamheden. Plaats de ontvanger in de daarvoor bestemde houder onder het toestel of in het bedieningsluikje volgens Bijlage 3, Afb. 39. Indien u gebruik wilt maken van een adapter, garandeert alleen een door DRU geleverde adapter een goede werking van de ontvanger.
6.1.1 Plaatsen / vervangen batterijen van ontvanger
Ø Ø
Ga bij het plaatsen van de batterijen als volgt te werk: Pak de ontvanger en schuif de deksel eraf. Plaats of verwijder de 4 penlite (type AA) batterijen.
!Let op -
-
Ø Ø
Let op de "+" en "-" polen van de batterijen en de ontvanger; Gebruik alkalinebatterijen; oplaadbare batterijen zijn niet toegestaan. Batterijen vallen onder "klein chemisch afval" en mogen dus niet bij het huisvuil.
Schuif de deksel terug. Plaats de ontvanger terug.
6.2 Instellen communicatiecode Voordat het toestel in gebruik wordt genomen, moet een communicatiecode ingesteld worden tussen de afstandsbediening en de ontvanger. Als de ontvanger of de afstandsbediening wordt vervangen, moet een nieuwe code ingesteld worden.
Ø Ø Ø Ø Ø
Ga als volgt te werk: Plaats indien nodig de batterijen in de batterijhouder van de ontvanger; zie paragraaf 6.1.1. Plaats indien nodig de 9V blok-batterij in de afstandsbediening; zie Gebruikershandleiding, paragraaf 1.1. Druk de reset-knop op de ontvanger in totdat u achtereenvolgens twee geluidssignalen hoort (zie Bijlage 3, Afb. 40). Laat na het tweede, langere signaal de reset-knop los. Druk binnen 20 seconden op knop 'kleine vlam' op de afstandsbediening totdat u twee korte geluidssignalen hoort: dit is de bevestiging van de goede communicatie.
Kleine vlam Grote vlam
NL
INSTAL L ATIEHANDL E I DI N G
7.
Eindcontrole Ter controle van de goede en veilige werking van het toestel dient u de onderstaande controles uit te voeren vóór ingebruikname.
7.1 Gasdichtheid
Nederlands
!Let op Alle aansluitingen dienen gasdicht te zijn. Controleer de aansluitingen op gasdichtheid.
Het gasregelblok mag aan een druk van maximaal 50 mbar blootgesteld worden.
7.2 Gasdruk/voordruk De branderdruk is fabrieksmatig afgesteld; zie typeplaatje. !Let op De voordruk in huisinstallaties dient gecontroleerd te worden omdat deze onjuist kan zijn.
Ø Ø
Controleer de voordruk; zie Bijlage 3, Afb 41 voor de meetnippel op het gasregelblok. Neem contact op met het energiebedrijf als de voordruk niet juist is.
7.3 Ontsteking waakvlam- en hoofdbrander Zie voor het aansteken van de waakvlambrander en de hoofdbrander de Gebruikershandleiding, hoofdstuk 4, paragraaf 4.2, Afstandsbediening.
7.3.1 Eerste keer ontsteken van het toestel na installatie of na werkzaamheden aan het toestel !Let op -
Ø Ø Ø Ø
Ga als volgt te werk; Neem, indien nodig, het glasraam weg; Start de ontstekingsprocedure volgens hoofdstuk 4 uit de gebruikershandleiding; Indien de waakvlam niet ontsteekt: herhaal de ontstekingsprocedure totdat de waakvlambrander ontsteekt; raadpleeg het storingszoekschema (Bijlage 1) als dit met enkele pogingen niet lukt; Na het ontsteken van de waakvlam zal, gedurende de ontstekingsprocedure, de hoofdbrander ontsteken; Controleer of de hoofdbrander blijft branden; Indien de hoofdbrander niet blijft branden: herhaal de ontstekingsprocedure totdat de hoofdbrander blijft branden; raadpleeg het storingszoekschema (Bijlage 1) als dit met enkele pogingen niet lukt; Schakel het toestel uit; Monteer vervolgens het glasraam zoals beschreven in hoofdstuk 5.11; Herhaal de ontstekingsprocedure enkele malen en voer de controles uit zoals beschreven in hoofdstuk 7.3.2; De waakvlam moet vanaf nu vlot ontsteken.
!Tip
-
Ø Ø Ø Ø Ø Ø
!Let op -
-
NL
Ontsteek het toestel de eerste keer na installatie, of nadat er werkzaamheden aan zijn verricht, zonder het glasraam. Ontlucht de gasleiding indien nodig.
Bij controle of de hoofdbrander blijft branden kan het zijn dat deze toch na 22 seconden uitschakelt. Dit wordt dan veroorzaakt omdat het toestel is uitgerust met een tweede thermokoppel en het glasraam niet geplaatst is. U kunt dit beschouwen als zijnde dat de hoofdbrander blijft branden. Tijdens het ontstekingsproces is het niet toegestaan de regelknop B op het gasregelblok handmatig te bedienen. Wacht altijd 5 min. na het doven van de waakvlam voordat u het toestel opnieuw ontsteekt; De waakvlam mag niet lager ingesteld worden met behulp van de instelmogelijkheid op het gasregelblok.
INST AL L AT I E H AN DL E I D IN G
7.3.2 Hoofdbrander -
De waakvlambrander moet de hoofdbrander binnen enkele seconden en zonder ploffen ontsteken. De hoofdbrander(s) moet(en) vloeiend, zonder ploffen en over de volledige brander overlopen en blijven branden.
Ø Ø
Controleer het functioneren van de hoofdbrander vanuit koude toestand (waakvlam uit): na het openen van de gasklep moet de hoofdbrander binnen enkele seconden branden.
!Tip
-
Nederlands
!Let op -
Bij het openen van de gasklep gaat de motor draaien; dit is hoorbaar. Het vlambeeld en een goede vlamoverloop kan alleen goed beoordeeld worden indien het glasraam is gemonteerd. Raadpleeg het storingszoekschema (Bijlage 1) als de ontsteking van de hoofdbrander niet aan de hierboven genoemde eisen voldoet.
7.4 Vlambeeld Het vlambeeld kan pas echt beoordeeld worden als het toestel meerdere uren heeft gebrand. Vluchtige componenten uit verf, materialen e.d., die de eerste uren uitdampen, beïnvloeden het vlambeeld. !Let op Als de boezem gemaakt is van steenachtige materialen of afgewerkt is met stucwerk mag het pas 6 weken na het
plaatsen van de boezem in gebruik genomen worden ter voorkoming van krimpscheuren.
Ø Ø
Controleer of het vlambeeld acceptabel is. Raadpleeg het storingszoekschema (Bijlage 1) als het vlambeeld niet acceptabel is om het probleem te verhelpen.
NL
INSTAL L ATIEHANDL E I DI N G
8.
Onderhoud Het toestel dient eenmaal per jaar door een vakbekwame installateur op het gebied van gasverwarming gecontroleerd, gereinigd en eventueel gerepareerd te worden. In ieder geval dient de goede en veilige werking van het toestel gecontroleerd te worden.
!Let op -
Nederlands
-
Ø
Sluit de gaskraan tijdens onderhoudswerkzaamheden; Controleer de gasdichtheid na reparatie; Draai – na vervanging van het thermokoppel 1 – de wartel eerst handvast aan en daarna nog een kwartslag met een passende sleutel; De waakvlam mag niet lager ingesteld worden met behulp van de instelmogelijkheid op het gasregelblok.
Reinig, indien nodig, de onderstaande componenten: de waakvlambrander (storingszoekschema, Bijlage 1); de ruimte rondom de waakvlambrander; de ruit (-en).
!Let op -
-
Verwijder/plaats de ruit(-en) zoals beschreven in paragraaf 5.10; Verwijder de aanslag op de binnenkant van de ruit(-en) met een vochtige doek of een niet-krassend reinigingsmiddel zoals koperpoets of keramische kookplaatreiniger; Vermijd/verwijder vingerafdrukken op de ruit(-en) omdat deze inbranden; Vervang gebroken en/of gescheurde ruit(-en) zoals beschreven in paragraaf 5.10.
!Let op Plaats indien nodig de hout- of kiezelset correct terug; zie hiervoor paragraaf 5.12.
Ø
Inspecteer het verbrandingsgasafvoersysteem.
!Let op Er dient altijd een eindcontrole uitgevoerd te worden.
Ø
Voer de controle uit zoals beschreven in hoofdstuk 7.
8.1 Onderdelen Onderdelen die vervangen moeten worden, zijn verkrijgbaar bij uw leverancier.
NL
INST AL L AT I E H AN DL E I D IN G
9.
Oplevering U dient de gebruiker vertrouwd te maken met het toestel. U dient haar/hem te instrueren over onder meer de ingebruikname, de veiligheidsmaatregelen, de werking van de afstandsbediening en het jaarlijkse onderhoud (zie de Gebruikershandleiding).
-
Ø Ø
Ø
Laat de gebruiker bij storingen/slecht functioneren onmiddellijk de gaskraan sluiten en contact opnemen met de installateur ter voorkoming van onveilige situaties; Wijs de gaskraan aan; Wijs op de voorzorgsmaatregelen in de gebruikershandleiding tegen onbedoeld ontsteken door andere draadloze afstandsbedieningen zoals autosleutels en garagedeuropeners.
Nederlands
!Let op -
Instrueer de gebruiker over het toestel en de afstandsbediening. Wijs er bij ingebruikname op, dat ter voorkoming van scheuren een boezem gemaakt van steenachtige materialen of afgewerkt met stucwerk minimaal 6 weken dient te drogen vóór ingebruikname bij de eerste keer stoken vluchtige componenten uitdampen uit verf, uit materialen e.d. (Lees ook eerst hoofdstuk 3 uit de gebruikershandleiding !); bij het uitdampen het toestel bij voorkeur op de hoogste stand wordt gezet; de ruimte goed wordt geventileerd. Overhandig de gebruiker de handleidingen (alle handleidingen dienen bij het toestel bewaard te blijven).
10. Storingen In de Bijlage 1 vindt u een overzicht van storingen die kunnen optreden, de mogelijke oorzaak en de oplossing.
NL
INSTAL L ATIEHANDL E I DI N G
Bijlage 1 diagnose van storingen Storingzoekschema gassfeerkachels met electronische ontsteking: ontsteking en vlambeeld
start Ja
2.06 Waakvlam kan ontstoken worden. Blijft waakvlam aan?
Nederlands
2.01 Gaat de waakvlam aan?
Nee Nee
Nee
2.02 Vonken?
Ja 2.03 Maar één vonk?
Ja
Nee 2.04 Controleer: Ontvanger Vervang lege, zwakke of oplaadbare batterijen Aanwezigheid van gas Controleer waakvlambrander op aanwezigheid van gas tijdens normale opstartcyclus of in handmatige modus (draai dan ovale knop op regelblok op 'MAN', druk de veiligheidsklep in het regelblok met een schroevendraaier open) door deze met een aansteker te ontsteken. Waakvlam niet aan: Stap 1 Waakvlam wel aan: Stap 2 Stap 1: Waakvlam heeft geen gas Gaskraan open? Gas op regelblok (voordruk bij meetnippel op het regelblok) Beschikbaarheid gas bij waakvlambrander door toestel in handmatige mode te ontsteken. Draai ovale knop op regelblok op 'MAN', druk de veiligheidsklep in het regelblok met een schroevendraaier open en ontsteek de waakvlambrander handmatig (aansteker). Waakvlam niet aan? Controleer nu: Waakvlamleiding geblokkeerd (knik of vuil) Geeft regelblok gas (waakvlamleiding bij regelblok losnemen)? Zo nee: Controleer waakvlamregelschroef (onder zwarte plastic afdekkap): de verzegeling mag niet verbroken zijn, schroef moet geopend staan. Linksom is open. Helpt dit niet: regelblok vervangen Stap 2 Waakvlambrander wel gas, ontsteekt niet Electrode met haaks gebogen punt: buig de tip ca. 1mm omhoog. Vonk te zwak (dun en roodachtig). Behandel als 'geen vonk' bij blok 2.05 en voer de acties voor ontstekingskabel of ontstekingselectrode uit. Waakvlam te zwak (vervuild). Verwijder het waakvlamspuitstuk (wartel en waakvlamleiding losnemen). Zorg dat het spuitstukje niet valt. Blaas schoon met perslucht (b.v. fietspomp) Herstel fouten. Probeer opnieuw.
NL
Ja
2.03a Aardingsschroef op regelblok losnemen en weer vastzetten. Als dit niet werkt: ontvanger vervangen.
2.05 Controleer: Ontstekingskabel Aanwezig en aangesloten Vrijhangend van metalen delen of beton Te lang: knip overbodige lengte aan de kant van de ontvanger af en sluit opnieuw aan. Kortsluiting naar aarde; vervang de kabel. Vonk op verkeerde plaats op bougie Schuif rubberen manchet over het keramiek van de electrode. Vervang zonodig de electrode. Ontstekingselectrode Electrode met rechte punt: oxidatie (electrode aan de kant van de waakvlam opruwen met een plat vijltje of schuurpapier) stand (4mm van waakvlambrander) breuk of barstjes in het keramiek (niet altijd zichtbaar): vervang de electrode. Thermokoppelcircuit onderbroken Controleer de verbinding tussen Thermokoppel en onderbreker Thermokoppelonderbreker en regelblok Zit de verbinding vast? (handvast + halve slag) Zwarte stuurkabels (gele/rode tip) niet (goed) aangesloten In thermokoppelonderbreker of aansluitingen verwisseld op ontvanger (vast, verwisseld) Thermokoppel gebroken in thermokoppelonderbreker. Zo ja: vervang. Thermokoppelonderbreker defect. Vervang Controleer door thermokoppel direct in regelblok te draaien en toestel handmatig te ontsteken (zie 2.04) Ontstekingsprocedure Na uitschakelen/uitgaan is de afstandsbediening gedurende 120 sec geblokkeerd (oudere toestellen 60sec). Wacht 2 min. en probeer opnieuw.
2.07 Controleer het thermokoppelsysteem Stap 1: Controleer de waakvlam en het thermokoppel Waakvlam te klein: vervuild. Maak schoon (zie 2.04) controleer op gaslek waakvlamleiding geknikt of vuil voordruk te laag Tip niet (voldoende) in correcte (!) waakvlam. Buig in de vlam. Stap 2: Controleer circuit op kortsluiting of onderbrekingen thermokoppel vast in onderbreker onderbreker vast in regelblok zwart-rode/gele stuurkabels aangesloten (onderbreker en ontvanger) kortsluiting bij onderbreker Stap 3: Controleer ontvanger Maak zwart-rode/gele stuurkabels los van ontvanger en verbind onderling door. Ontsteek in handmatige mode (zie 2.04) Waakvlam blijft aan: ontvanger is defect (vervang), de rest van het thermokoppelsysteem is OK. Waakvlam gaat uit: Stap 4. Stap 4: Controleer thermokoppel en regelblok Draai het koppel direct in het regelblok en ontsteek in handmatige modus (2.04, waakvlambrander met lucifer aansteken): Waakvlam blijft aan: Thermokoppel- onderbreker is defect. Waakvlam gaat uit: thermokoppel is defect magneetklep in regelblok is defect Ga naar stap 5. Stap 5: Controleer thermokoppel Controleer het koppel door het te vervangen of door meten spanning (>5mV bij aangesloten koppel). (zie Bijlage 3, Afb. 42) Stap 6: Thermokoppel niet defect: magneetklep in regelblok is defect. Vervang het regelblok. 8-aderige zwarte besturingskabel Niet aangesloten op regelblok/ontvanger. Slecht of geen contact. Controleer of aansluitpennen ontvanger (verbogen?) Eén van de 8 gekleurde draadjes los in een connector. Controleer door trekken (draadje voor draadje, beide einden)
2.08 Ontsteekt de waakvlam de hoofdbrander (vlot)?
Ja
Nee 2.09 Ontstekingsprocedure Ovale knop op regelblok staat op "MAN". Draai op "ON" en probeer opnieuw. Vertraagde ontsteking hoofdbrander(s) Gas naar de hoofdbrander opent ca. 3-5sec nadat de servomotor (motorgeluid!) begint te lopen. Hierna moet(en) de brander(s), in ieder geval gedeeltelijk, binnen 10 sec en zonder een 'stevig' plofgeluid (WHOEFF) ontsteken. Zo nee: vertraagde ontsteking van de hoofdbrander. Potentieel gevaarlijke situatie. Stop ontstekingsprocedure onmiddellijk en controleer allereerst: Juiste posite van blokken of kiezels Brandergaatjes (plaatselijk) geblokkeerd. Verwijder (vermiculiet)stof. Vermiculiet ontbreekt Chips op brander Vermiculiet niet gelijkmatig over brander(s) verdeeld. ' PowerVent® (indien aanwezig) Raadpleeg handleiding PowerVent® hoe onderstaande controles uitgevoerd kunnen worden. Controleer: 230V naar besturingsunit en ventilator Drukmeetslangetjes: verkeerd aangesloten lek of geblokkeerd Drukinstelunit te hoog ingesteld Weerstand afvoersysteem te hoog - toestelafstelling (restrictie + remplaten) lengte/ aantal bochten te groot vervuild (bijv spinnewebben) Werking ventilator Werking gasmagneetklep Werking besturingsunit Werking druksensor
2.10 Ontsteekt hoofdbrander gelijkmatig en vlot over de volle lengte, na eerste ontsteking door waakvlam?
Nee 2.11 Vlamoverloop Brander(s) niet goed Ga naar box 2.09 en neem de acties zoals beschreven bij 'Vertraagde ontsteking hoofdbrander(s)'.
Ja
INST AL L AT I E H AN DL E I D IN G
Nee
Ja 2.13 Controleer ontsteking en vlamoverloop van hoofdbrander en het 2e-thermokoppelsysteem Bedrading De zwarte en rode verlengdraad van het 2e thermokoppel is aangesloten op: het 2e thermokoppel (beide draden) de ontvanger (zwarte draad, kan bij het installeren vergeten worden) de aarde (rode draad) Vlamoverloop hoofdbrander Is vlamoverloop hoofdbrander OK? De vlam moet het 2e koppel binnen ca. 18 sec. (nadat servomotor begint te lopen) opwarmen. Zo nee, controleer: 2e koppel vrij van vermiculiet, chips of kiezels Plaatsing houtblokken of kiezels Brandergaatjes (plaatselijk) geblokkeerd. Verwijder (vermiculiet)stof. Vermiculiet ontbreekt Chips op brander Gebrek aan verbrandingslucht. Zie 2.15 Vermiculiet niet gelijkmatig over brander(s) verdeeld. Spanning 2e thermokoppel Meet de spanning van het 2e thermokoppel vlak voor het toestel uit gaat. Meet tussen de zwarte verlengdraad en de aarde. Spanning <1,8mV Glasraam gemonteerd! Vlamoverloop hoofdbrander te traag. Zie hier boven. Deze fout herstellen, alvorens verdere actie te nemen!! Vlam stikt, zie 2.15. Herstel, voordat andere actie wordt ondernomen!! Branderdruk (te hoog of te laag) 2e thermokoppel defect (output: 0 mV) 2e thermokoppel niet juiste positie. Buig in juiste positie (zie Bijlage 3, Afb. 43). 2e thermokoppel wel in juiste stand. Buig dieper in de vlam (op voorwaarde dat vlamoverloop en vlambeeld goed zijn!! (Zie 2.17)
2.14 Gaat brander na 'enige tijd' uit?
Nee
Ja 2.16 Is het vlambeeld OK?
Ja
Nee
2.15 Controleer
2.17 Controleer
Gas toevoer Branderdruk valt weg als dit of ander toestel aangaat, waardoor waakvlam kleiner/zwakker wordt. Branderdruk (te hoog of te laag)
Vlammen: te laag Branderdruk valt weg als dit of ander toestel aangaat, waardoor vlammen lager worden. Branderdruk (te laag) Valse lucht: Controleer pakking glasraam/aansluiting glasruiten van twee- en driezijge toestellen op elkaar moet zonder kieren zijn.
Vlammen stikken, gebrek aan verbrandingslucht. Dansende vlammen op de brander. Te weining verbrandingslucht. Controleer: is afvoersysteem toegelaten juiste muur/dakdoorvoer gebruikt, van merk 'DRU' muur/dakdoorvoer mond uit in de voorgeschreven vlakken, vrij van verstoringen door muren en daken intergiteit van het afvoersysteem (geen onderbrekingen of verstoppingen, b.v. spinnewebben) luchtinlaatgeleiders restricties smoorringen Zie de handleiding voor de specifeke instellingen. PowerVent®? Controleer of drukinstelunit te laag is afgesteld. Raadpleeg handleiding PowerVent® Waakvlambrander Waakvlambrander vervuild. Zwakke waakvlam, die door de vlammen van de hoofdbrander van het thermokoppel wordt weggetrokken. Schoonblazen met perslucht. Zie 2.04.
2.18 kan het toestel uitgeschakeld worden?
Ja
2.20 Perfect!! U heeft een goed functionerend toestel.
Nederlands
2.12 Gaat het toestel na exact 22 sec uit, nadat de servomotor begint te lopen?
Nee 2.19 Vervang het regelblok (magneetklep sluit niet snel genoeg door enig permanent magnetisme)
Vlammen: te hoog Voordruk Branderdruk Vlammen: vlambeeld scheef of op deel brander ontbrekend Plaatsing houtblokken of kiezels Brandergaatjes (lokaal) geblokkeerd. Verwijder (vermiculiet)stof. Vermiculiet niet gelijkmatig over de brander(s) verdeeld Instelling smoorring(en) Vlammen: te blauw/te geel of roetend Luchtinlaatgeleiders Restricties Smoorringen Vlammen stikken; te weinig verbrandingslucht Dansende vlammen op de brander, die naar lucht zoeken. Zie 2.15 Vlambeeld onrustig Indicatie voor te veel trek. Controleer: instelling luchtinlaatgeleiders en restrictie verticale lengte afvoer te groot ruitafdichting niet goed PowerVent®? Controleer of: Drukinstelunit te hoog is afgesteld Drukmeetleiding(en) lek Raadpleeg handleiding PowerVent®
Voltage >1,8mV Ontvanger defect. Vervang.
NL
INSTAL L ATIEHANDL E I DI N G
Storingzoekschema gassfeerkachels met electronische ontsteking: opstartcyclus
Nederlands
Start
1.01 Piept ontvanger?
Ja
Nee
1.03 Eén lange piep van 5 sec., (mogelijk voorafgegaan door 7 korte piepjes)
Ja 1.02
1.04 Controleer
Ontvanger Batterijen leeg of zwak. Vervang door 4xAA. Na het vervangen/plaatsen een korte piep. Geen piep: ontvanger defect. Vervang. Vervang oplaadbare batterijen door alkaline batterijen 4xAA. Communicatie code tussen zender en ontvanger niet ingesteld of resetten. Druk reset knop op ontvanger in tot korte piep gevolgd door lange piep klinkt. Laat reset knop los en druk vervolgens binnen 20 sec. op de 'vlam-omlaag' knop van de afstandsbediening. Hierna 2 piepjes en kort geluid van lopende servomotor dat dit succesvol is verlopen.
Alle toestellen De 8-aderige kabel tussen de ontvanger en het gasregelblok is niet aangesloten, heeft een slecht contact of een van de draadjes zit los in de connector. Controleer door trekken (draadje voor draadje, beide einden). Bedrading thermokoppelcircuit is onderbroken. Controleer thermokoppel, thermokoppelonderbreker en bedrading. Zie blok 2.05. Microschakelaar op regelblok defect.
Afstandsbediening Batteij 9V leeg (zie indicatie op het display) Diversen Na uitschakelen/uitgaan is de afstandsbediening gedurende 120 sec geblokkeerd (oudere toestellen 60sec). Wacht 2 min. en probeer opnieuw.
NL
Alleen toestellen met 2e thermokoppel het 2e thermokoppel is niet voldoende afgekoeld. Wacht tot dit voldoende is afgekoeld (voltage < 1.2mV, meet tussen de zwarte verlengdraad en aarde). Bedrading 2e koppel onderbroken. Controleer bedrading, zie blok 2.13 Als bovenstaande niet werkt: Ontvanger defect. Vervang.
1.05 Korte piepjes, 1 sec na elkaar gevolgd door het klikkende geluid van de opengaande gasklep.
Ja
Nee 1.06 3 snelle korte piepjes (binnen 1 sec)
Ja
1.07 Vervang de batterijen
1.08 De afstandsbediening is OK. Ga verder met het "Storingzoekschema gassfeerkachels met electronische ontsteking: ontsteking en verbranding".
INST AL L AT I E H AN DL E I D IN G
Bijlage 2 Tabellen
Aantal
Houtset / kiezelset
1x
Bedieningsluik
1x
Handleiding bedieningsluik
1x
Installatiehandleiding
1x
Gebruikershandleiding
1x
Sierstrip links
1x
Sierstrip rechts
1x
Sierstrip beneden
1x
Afstelmal voor restrictieschuif
1x
Restrictieschuif
1x
Keilbouten M8x140x50
2x
Reserveparkers tbv montageruiten
6x
Dopsleutel 8 mm
1x
Afstandsbediening met ontvanger
1x
9V blokbatterij
1x
Penlite batterij (type AA)
4x
Knelkoppeling 15mm x G3/8”
1x
Zeskant moer M8
4x
Sluitring 8,4 mm
4x
Nederlands
Tabel 1: Meegeleverde onderdelen Onderdeel
NL
INSTAL L ATIEHANDL E I DI N G
Tabel 2: Technische gegevens
Nederlands
Productnaam
Metro 80XT / Metro 80XT Tunnel
Soort toestel
Inbouw
Verbranding
Gesloten verbranding
Toe- en afvoersysteem
Concentrisch 150/100
Uitvoering vlambeveiliging
Waakvlam met thermokoppel
2e thermokoppelbeveiliging
ja
Atmosfeerbeveiliging
nee
Drukvereffeningluik
ja
Ventilatieopening boezem
200 cm2 C11 / C31
Type Gassoort
G25
G31
Branderdruk (volstand)
mbar
15.4
19.2
25
Nom. Belasting (Hs)
kW
7.7
7.1
7.8
Nom. Belasting (Hi)
kW
6.9
6.4
7
Nom. Vermogen
kW
5.6
5.1
5.9
Verbruik
L/h
726
774
290
Branderspuitstuk
mm
2x Ø 1.50
2x Ø 1.50
2x Ø 1.05
Verbruik kleinstand
L/h
576
610
146
Kleinstelspuitstuk
mm
Ø 1.60
Ø 1.60
Ø 1.25
Waakvlamspuitstuk
Code
51
51
30
2
2
2
Rendementklasse
NL
G20
INST AL L AT I E H AN DL E I D IN G
Land
mbar
NL / DK / FI / NO / SE / HU / BA / GR
30
FR / BE / IT / PT / ES / GB / IE
37
DE
50
Nederlands
Tabel 3: Voordruk bij gebruik van G31
Toelaatbaarheid en voorwaarden concentrisch systeem met geveldoorvoer Tabel 4: Voorwaarden voor afstellen van het toestel G20/G25 Totale aantal meters verticale pijplengte
Totale aantal meters horizontale pijplengte (exclusief geveldoorvoer)
Zie afbeelding
Luchtinlaatgeleider
Restrictieschuif
Afstand restrictie in mm
1 t/m 4
0 1)
4
JA
NEE
OPEN
1 t/m 4
> 0 t/m 3
4
NEE
NEE
OPEN
1) Fabrieksinstellingen
NL
INSTAL L ATIEHANDL E I DI N G
Tabel 5: Bepalen toelaatbaarheid concentrische systeem bij toepassing dakdoorvoer G20/G25/G31
Tabel 5: Bepalen toelaatbaarheid concentrische systeem Totale aantal meters Totale aantal meters verticale en/of schuine pijplengte horizontale
Nederlands
pijplengte geen bochten
B
B
B
C
C
C
C
C
D
D
D
D
2 bochten
A
A
B
B
B
C
C
C
C
C
D
D
A
A
B
B
B
C
C
C
C
C
A
A
B
B
B
C
C
C
A
A
B
B
B
C
A
A
B
B
3 bochten
A
4 bochten
A
A
A
B
B
B
C
C
C
C
C
A
A
A
B
B
B
C
C
C
C
A
A
A
B
B
B
C
C
A
A
A
B
B
B
A
A
A
B
A
A
A
B
B
B
C
C
C
C
A
A
A
A
B
B
B
C
C
C
A
A
A
A
B
B
B
C
A
A
A
A
B
B
A
A
A
A
D
C
5 bochten Situatie is niet toelaatbaar minimale lengte Tabel 6: Voorwaarden voor afstellen van het toestel bij toepassing van een dakdoorvoer G20/G25/G31
NL
Situatie
Luchtinlaatgeleider
Restrictieschuif
Afstand restrictie in mm
A
NEE
NEE
OPEN
B
JA
JA
40
C
JA
JA
28
D
JA
JA
25
INST AL L AT I E H AN DL E I D IN G
Bijlage 1 Afbeeldingen 1a
1b 150 100
804 986
Nederlands
150 100
800
379 140
15
38C-1576 /0
Metro 80 XT
2
800
434 194
15
334 min 190 max 240
min 190 max 240
334
15
330
min 820 max 870
330
min 820 max 870
50
50
804 986
38C-1577 /0
Metro 80 XT Tunnel
min. 15 max. 100 mi
n. 1
40
0m
m
min. 416
min. 390 Metro 80XT min. 436 Metro 80XT Tunnel
min. 2
min. 2
336
V Tot. min 200cm²
X
A
B
80 6
6/0
-158
38c
min. 1
A
min. 1
B
NL
INSTAL L ATIEHANDL E I DI N G
Nederlands
3
4a
1 4
6 5
2
4b
38c-1078
3
5
6
7
8
38p-0321 /0
NL
INST AL L AT I E H AN DL E I D IN G
10
11
12
13
14
15
16
Nederlands
9
NL
INSTAL L ATIEHANDL E I DI N G
17
19
R
Nederlands
U
40
38c-1588 /1
28 18
R
S
U
T 38c-1587 /0
25
38c-1589 /0
20
21
N
M
K
38c-1591 /0
L
38c-1590 /1
N
22
23
38P-0165/1
38P-0164/1
NL
INST AL L AT I E H AN DL E I D IN G
24
25
Nederlands
38P-0123 /0
26
27 38p-0022
38p-0023
28
38P0113
29
NL
INSTAL L ATIEHANDL E I DI N G
Nederlands
30
38P-0117 /0
31
B A
D
C 32
33
A
C NL
38P-0119 /0
INST AL L AT I E H AN DL E I D IN G
34
Nederlands
38P-0120 /0
B D
35
38P-0121 /0
B
36
NL
INSTAL L ATIEHANDL E I DI N G
Nederlands
35a
NL
INST AL L AT I E H AN DL E I D IN G
37
Nederlands
38P-0122 /0
38
39
N B V A S
38p-0180
40
41
38p-0181
38p-0179
42
43
25
28,7
15
A B A
SECTION A-A SCALE 1 : 20 38p-0182 38C-1663/0
5mV
NL
Nederlands
DRU Verwarming B.V. The Netherlands Postbus 1021, NL-6920 BA Duiven Ratio 8, NL-6921 RW Duiven
NL