Universiteit van Amsterdam – Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen
Met Facebook bouwen aan Zelfvertrouwen? Onderzoek naar de mate van Facebook gebruik en sociaal zelfvertrouwen waarbij geslacht en introversie worden onderzocht als verklarende factoren
Bachelorthesis Berna Yilmaz 10069364 Opleiding: Communicatiewetenschap Verzwaard Afstudeerproject: Persoonlijke Connecties in een Digitaal Tijdperk Begeleidster: Mirjam Vosmeer 15 januari ’13 Woorden: 6101
12/13
Inhoudsopgave Samenvatting..................................................................................................................................................... 2 1. Inleiding.......................................................................................................................................................... 3 2. Theoretisch Kader ...................................................................................................................................... 6 2.1 Frequentie Facebook Gebruik ......................................................................................................... 6 2.2 Introversie/Extraversie .................................................................................................................... 7 2.3 Geslacht.................................................................................................................................................... 9 3. Methode ....................................................................................................................................................... 11 3.1 Onderzoeksmethode ....................................................................................................................... 11 3.2 Onderzoeksinstrument ................................................................................................................... 12 3.2.1 Facebook Gebruik ..................................................................................................................... 12 3.2.2 Sociale Onzekerheid................................................................................................................. 12 3.2.3 Introversie ................................................................................................................................... 13 3.3 Procedure............................................................................................................................................. 13 3.4 Respondenten .................................................................................................................................... 13 3.5 Analysemethode ................................................................................................................................ 14 3.6 Betrouwbaarheid en Validiteit .................................................................................................... 14 3.6.1 Cronbachs Alpha ....................................................................................................................... 14 3.6.2 Factoranalyse ............................................................................................................................. 15 4. Resultaten ................................................................................................................................................... 16 5. Conclusie ..................................................................................................................................................... 18 6. Discussie ...................................................................................................................................................... 20 6.1 Aanbevelingen.................................................................................................................................... 20 6.2 Beperkingen ........................................................................................................................................ 21 7. Literatuur .................................................................................................................................................... 23 8. Bijlagen ........................................................................................................................................................ 28 8.1 Vragenlijst ............................................................................................................................................ 28
1 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
Samenvatting Het doel van deze thesis is om te onderzoeken of de frequentie van Facebook gebruik het sociale zelfvertrouwen van gebruikers beïnvloed. De variabelen introversie en geslacht zijn binnen dit onderzoek meegenomen als potentiele verklarende factoren om deze samenhang te specificeren. Het onderzoek is gedaan aan de hand van een grote online vragenlijst met als onderwerp de motivatie voor en evaluatie van gedragspatronen op Facebook. Ruim 170 respondenten zijn meegenomen binnen dit onderzoek. Er is een meervoudige regressieanalyse uitgevoerd om de samenhang tussen de variabelen te analyseren. Uit de resultaten blijkt dat het persoonlijkheidskenmerk introversie een redelijk positief effect heeft op het hoofdverband tussen het Facebook gebruik en de mate van sociaal zelfvertrouwen. Bij toenemend Facebook gebruik hebben introverte mensen een lagere mate van sociaal zelfvertrouwen, dan extraverte mensen. Voor de variabele geslacht zijn er geen significante resultaten gevonden. De resultaten van het onderzoek zijn aan de ene kant van belang bij de specificatie van de richting van de samenhang tussen Facebook gebruik en sociaal zelfvertrouwen, aangezien er uit de literatuur geen eenduidig resultaat naar voren kwam hierover. Vanuit een praktisch perspectief kunnen de resultaten helpen om de nieuwe rol van social networking sites als verklarende factor de mate van sociaal zelfvertrouwen in kaart te brengen. Bij het onderzoek zijn echter ook kanttekeningen te plaatsen bij de geldigheid van de resultaten, zoals de grote mate van onverklaarde variantie, de representativiteit van de steekproef en de lengte van de vragenlijst.
2 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
1. Inleiding Social networking sites (hierna SNSs) zijn in een korte tijd immens populair geworden (McAndrew & Jeong, 2012; Lampe, Ellison & Steinfield, 2008). Momenteel is het populairste social networking platform Facebook (Chou & Edge, 2012). Sinds de lancering van het platform in 2004 telt Facebook tegenwoordig meer dan één miljard gebruikers wereldwijd, waarvan er ruim 483 miljoen dagelijks online komen. In Nederland zijn er ruim zeven miljoen Facebook gebruikers, waarvan meer dan vier miljoen dagelijks gebruik maken het platform (‘Facebook doorbreekt … actieve gebruikers’, 2012). Een ongelofelijk aantal gebruikers voor platform dat begon als een besloten online studenten gemeenschap, maar wat maakt het zo speciaal? Facebook gebruikers kunnen gebeurtenissen, belevingen, meningen en gevoelens uiten door middel van status updates, foto’s en reacties. SNSs, zoals Facebook, worden vooral ingezet voor sociale interactie, door gebruik te maken van deze simpele en toegankelijke publicatietechnieken (Kaplan & Haenlein, 2010). SNSs zijn een ideaal platform waar gebruikers aan impressie management kunnen doen (Walther, Van Der Heide, Kim, Westerman & Tong, 2008). Uit recent onderzoek van Lin Qiu, Han Lin, Leung en Tov (2012) blijkt dat gebruikers selectief positieve gebeurtenissen delen of aantrekkelijke foto’s uploaden, om een positief beeld te creëren over hun imago en sociale leven. Het gedrag dat anderen vertonen op Facebook, zoals foto’s plaatsen, status updates en interacties met anderen, kan invloed hebben op het sociale zelfvertrouwen, mate van eenzaamheid en zelfbeeld van gebruikers (Mehdizadeh, 2010). Mehdizadeh (2010) heeft de samenhang tussen zelfvertrouwen en de mate en het soort Facebook gebruik onderzocht door middel van surveyonderzoek onder 100 studenten. Ook heeft ze een inhoudsanalyse uitgevoerd om de Facebook content objectief in kaart te brengen. Ze stelt dat acceptatie onder leeftijdsgenoten en feedback van leeftijdsgenoten de belangrijkste indicatoren van het zelfvertrouwen en zelfbeeld van jongeren zijn. Door aan impressie management op SNSs zoals Facebook te doen, proberen mensen zo veel mogelijk geaccepteerd te worden onder hun leeftijdsgenoten. Een indicatie hiervan is positieve feedback op de geplaatste content (Chou & Edge, 2012). Doordat SNSs tegenwoordig veelvuldig worden gebruikt voor deze doeleinden, spelen ze deels een rol in de ontwikkeling van het zelfvertrouwen en zelfbeeld (Valkenburg, Peter & Schouten, 2006). Wanneer jongeren zich niet geaccepteerd, onzeker of eenzaam voelen, kan dit
3 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
invloed hebben op het toekomstige functioneren in de maatschappij. Een concreet voorbeeld hiervan is een mindere kans op een succesvolle baan (Mehdizadeh, 2010). Het is hierdoor belangrijk om stil te staan bij de gevolgen van frequent Facebook gebruik en de invloed hiervan op het werkelijke leven van gebruikers. Het onderzoek naar deze relatie heeft geen eenduidige conclusie. AmichaiHamburger en Vinitzky (2010) concluderen dat wanneer anderen vaak leuke foto’s of gebeurtenissen delen op SNSs, de gedachte ontstaat bij de gebruiker dat anderen een ‘beter leven’ hebben. Deze onderzoekers hebben een inhoudsanalyse over de content van
Facebook
berichten
uitgevoerd
en
een
survey
afgenomen
om
de
persoonlijkheidskenmerken van gebruikers hieraan te koppelen. Chou en Edge (2012) concluderen uit hun surveyonderzoek onder 425 studenten in de Verenigde Staten, dat frequente blootstelling aan positieve berichten van anderen, door middel van veel gebruik van SNSs, het zelfvertrouwen van de gebruiker kan doen afnemen. Zij onderzochten de impact die Facebook gebruik heeft op de tevredenheid met het eigen leven van respondenten. Hieruit bleek ook dat het aantal vrienden op Facebook een verband heeft met het sociaal zelfvertrouwen. Doordat het aantal vrienden in een absoluut getal wordt weergeven, wordt dit confronterend ondervonden door gebruikers, vooral als ze het gaan vergelijken met anderen (Kim & Lee, 2011; Utz, Tanis & Vermeulen, 2012). Deze onderzoeken wijzen
op een negatieve
relatie
tussen
Facebook gebruik en sociaal zelfvertrouwen. Een andere reeks onderzoeken komen tot de conclusie dat het gebruik van SNSs een positieve invloed heeft op het sociale zelfvertrouwen van gebruikers (Ellison, Steinfield & Lampe, 2007; Burke, Marlow & Lento, 2010). Met surveyonderzoek onder 286 studenten hebben Ellison, Steinfield en Lampe (2007) een regressieanalyse uitgevoerd. Zij concluderen dat gebruikers die weinig zelfvertrouwen hebben en mensen die ontevreden zijn met hun huidige leven, veel baat zouden hebben bij het gebruik van SNSs als Facebook. Burke, Marlow en Lento (2010) concluderen uit surveyonderzoek onder ruim 1100 studenten dat veelvuldig SNS gebruik een positieve invloed kan hebben op het zelfvertrouwen van mensen. Dit geldt vooral voor introverte mensen, die doorgaans een kleiner sociaal netwerk en een lager sociaal zelfvertrouwen hebben dan de zogenoemde extraverte mensen. Doordat SNSs onder computer mediated communication (hierna CMC) vallen, is het een vorm van indirect contact en is het laagdrempelig om te participeren op deze platforms. Dit zorgt ervoor dat introverte
4 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
mensen sneller zouden participeren op SNSs dan in het ‘echte’ leven en hierdoor een hoger zelfvertrouwen kunnen hebben (Bryant, Sanders-Jackson & Smallwood, 2006; Gross, 2004; Subrahmanyam, Reich, Waechter & Espinoza, 2008). Eerder onderzoek geeft weinig duidelijkheid over het verband en komt op elkaar tegensprekende resultaten uit. Het doel van dit onderzoek is hier meer duidelijkheid in te brengen. In deze thesis wordt de volgende hoofdvraag onderzocht: RQ: In hoeverre hangt de frequentie van Facebook gebruik samen met het sociale zelfvertrouwen van gebruikers? De resultaten van dit onderzoek kunnen toegevoegd worden aan de bestaande literatuur over dit onderwerp en meer duidelijkheid creëren over de richting van de samenhang van de variabelen, aangezien hier geen eenduidige resultaten over zijn tot nu toe. Het gebruik van SNSs is niet de enige oorzaak voor het ontstaan van sociale onzekerheid, maar is wel een nieuwe en onbekende factor. Hierdoor zijn de resultaten van dit onderzoek van belang bij het verklaren van sociale onzekerheid en wat de onbekende rol van SNSs hierbij is. Verder is het voor de bedrijven achter de SNSs, zoals Facebook, goed om te weten wat voor invloed hun platform heeft op de maatschappij, zodat ze hier eventueel op in kunnen spelen of rekening mee kunnen houden.
In het volgende hoofdstuk wordt dieper op de theoretische achtergrond van sociale onzekerheid en Facebook gebruik ingegaan en worden de onderzoekshypotheses opgesteld. Vervolgens zal de methodiek van het onderzoek worden uitgelegd en de analysemethodes worden besproken. Hierna zullen de resultaten gerapporteerd worden en de conclusies van het onderzoek worden besproken. Ten slotte zal er in het discussie gedeelte gereflecteerd worden over de conclusies en verdere implicaties van dit onderzoek.
5 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
2. Theoretisch Kader Het hoofdonderwerp van deze thesis is het Facebook gebruik en de invloed hiervan op het sociale zelfvertrouwen van de gebruikers. Zelfvertrouwen is een multidimensioneel begrip en is zeer complex (Coopersmith, 1967; Rosenberg, 1965). Het kan afhankelijk zijn van fysieke en uiterlijke kenmerken van een persoon, maar ook van innerlijke gevoelens en emoties van de persoon (Pierce, Gardner, Cummings & Dunham, 1989). Binnen dit onderzoek wordt het sociale aspect van zelfvertrouwen gemeten. Sociaal zelfvertrouwen wordt gedefinieerd als de zelfreflectie op het eigen sociale leven en de mate van tevredenheid hiermee (Pierce et al., 1989; Rosenberg, Schooler & Schoenbach, 1989). 2.1 Frequentie Facebook Gebruik Sociale interactie wordt gedefinieerd als de manier waarop mensen en/of groepen met elkaar omgaan, op elkaar reageren en hoe ze elkaar beïnvloeden (Mehdizadeh, 2010). Sociale interactie heeft invloed op het sociale zelfvertrouwen en zelfbeeld van mensen (Steinfield, Ellison & Lampe, 2008). Door de opkomst van SNSs is een deel van de sociale interactie zich gaan afspelen op dit soort platforms, omdat er geen duidelijke scheiding meer bestaat van offline en online netwerken (Subrahmanyam & Greenfield, 2008). Gebruikers vullen het offline contact aan met online contact, bijvoorbeeld via Facebook, om zodoende vriendschappen te onderhouden en verder te ontwikkelen (Valkenburg & Peter, 2007). Een andere reden voor de onduidelijke scheiding is de opkomst van smartphones en draadloos internetgebruik, waardoor mensen vaker en sneller online komen (Chou & Edge ,2012). Niet alleen komt ruim vier miljoen van de Nederlandse gebruikers dagelijks online, deze gebruikers spenderen gemiddeld een half uur per dag op de site via verschillende platforms. (‘Facebook doorbreekt … actieve gebruikers’, 2012). Eerder bleek uit onderzoek van Valkenburg, Peter en Schouten (2006) dat de frequentie waarmee mensen Facebook gebruiken invloed heeft op het sociale zelfvertrouwen. Daarnaast is de sociale omgeving op SNSs groter dan in het offline leven van gebruikers (Mehdizadeh, 2010). Dit geeft problemen bij het evenredig onderhouden van het sociale netwerk, omdat men niet aan zoveel mensen tegelijk aandacht kan schenken (Steinfield, Ellison & Lampe, 2008). Op SNSs is de sociale omgeving groter doordat mensen ook vage kennissen toevoegen als ‘vrienden’. Hierdoor ontvangen gebruikers
6 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
ook updates van mensen die ze niet goed persoonlijk kennen. In het werkelijke leven is de sociale omgeving aanzienlijk kleiner en zijn de banden beter ontwikkeld (Kim & Lee, 2011). Een manier om dit sociale netwerk toch te onderhouden volgens Chou en Edge (2012), is door gebruik te maken van de availability heuristic. Volgens deze theorie, vormen mensen een oordeel op basis van het laatst geobserveerde nieuws of gedrag van een persoon (MacLeod, Rutherford, Campbell, Ebsworthy & Holker, 2002). In het geval van Facebook, kan dit de laatste update zijn geweest. Het gebruik van Facebook zorgt ervoor dat de informatie die door een gebruiker gepost wordt, de informatie is waarop een oordeel gebaseerd kan worden (Mehdizadeh, 2010). De informatie die gebruikers plaatsen is selectief en positief, hierdoor creëren ze een positief beeld over hun imago voor de buitenwereld (Lin Qiu, Han Lin, Leung & Tov, 2012). Wanneer gebruikers Facebook vaak gebruiken, zullen ze vaker aan dat soort berichten worden blootgesteld (Kim & Lee, 2011). Gebruikers baseren hun oordeel dus op de positieve informatie die wordt gedeeld van mensen die ze niet erg goed kennen. Hierdoor kan een persoon een inschatting maken dat iemand constant heel gelukkig is of een heel fijn leven heeft in vergelijking met het eigen leven. Dit kan het sociale zelfvertrouwen verlagen. Op basis van deze theorie wordt de eerste hypothese, ofwel de hoofdhypothese, gevormd: H1: Hoe vaker iemand actief op Facebook is, des te lager het sociaal zelfvertrouwen zal zijn. 2.2 Introversie/Extraversie De voornaamste motieven om Facebook te gebruiken zijn al vele malen onderzocht en de theorie die hierbij toegepast wordt is de ‘Uses & Gratifications’ theorie. Deze theorie werd eerder al gebruikt om te verklaren waarom mensen videogames spelen en waarom chatrooms zo populair waren (Kaye & Johnson, 2004). De ‘Uses & Gratifications’ wordt gebruikt om het gebruik van massamedia uit een sociologische en psychologische hoek te bekijken. Deze theorie stelt dat mensen media gebruiken om bepaalde behoeftes te bevredigen en dat gebruikers van media een actieve rol spelen bij het gebruik van media in hun leven (Blumler, Katz & Gurevitch, 1974). Het internet is een relatief nieuw massamedium en SNSs zijn een onderdeel hiervan. (Ruggiero, 2000). Ondanks dat deze theorie uit de jaren ‘70 stamt, kan deze ook toegepast worden voor het gebruik van internet en SNSs (LaRose, Mastro & Eastin, 2001; Orchard & Fullwood, 2010).
7 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
De theorie beschrijft sociale en psychologische functies door 35 behoeftes te onderscheiden, die in vijf verschillende categorieën worden verdeeld (Blumler, Katz & Gurevitch, 1974). De eerste categorie is cognitive needs, deze houdt in dat personen media gebruiken om aan kennis en informatie te komen. De tweede categorie is affective needs, dit houdt in dat personen media gebruiken om emoties en gevoelens te uiten en ontvangen. De derde categorie is personal integrative needs, deze houdt in dat media gebruikt wordt om het zelfbeeld te versterken en het creëren van een status en positief imago. De vierde categorie is social integrative needs, dit houdt in dat personen media gebruiken om in contact te blijven met hun sociale kring. De vijfde, en laatste, categorie is tension release needs, dit houdt in dat media wordt gebruikt als een manier van ontspannen en ontsnappen aan de werkelijkheid. De motieven om Facebook te gebruiken zijn verschillend per person en hangen af van de persoonlijkheidskenmerken van die persoon. De Big Five theorie (Orchard & Fullwood, 2010) stelt dat er vijf dimensies zijn waarmee de persoonlijkheid van iemand beschreven kan worden. Deze vijf dimensies zijn, vertaald vanuit het Engels, ‘extraversie-introversie’,
‘goedaardigheid-kwaadaardig’,
‘zorgvuldigheid-laksheid’,
‘neuroticisme-emotioneel stabiel’ en ‘openstaan voor nieuwe ervaringen-intellect’. Van elk van de vijf dimensies wordt bepaald welke het beste bij een persoon past. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de dimensie ‘extraversie-introversie’ een significante invloed had op de online CMC ervaringen (Butt & Phillips, 2008). Butt en Philips (2008) hebben onder 112 studenten een vragenlijst afgenomen die de persoonlijkheidskenmerken in de Big Five meten. Het doel van het onderzoek was om te achterhalen of extraverte personen meer of anders actief waren op verschillende soorten CMC. De mate van introversie van een persoon komt tot uiting op SNSs als de plaats waar personen hun emoties uiten, volgens Landers en Lounsbury (2006). Zij stellen dat extraverte personen zichzelf eerder zullen uitten in hun offline leven, terwijl introverte personen zichzelf eerder op SNSs of via CMC zullen uiten. Het is echter zo dat extraverte personen over vaardigheden beschikken om ook goed via CMC op SNSs te communiceren. Introverte personen beschikken over onvoldoende vaardigheden om goed offline, face-to-face, te communiceren. Uit onderzoek is gebleken dat extraverte personen meer baat hebben bij het gebruik van online communicatie (Ross, Orr, Sisic, Arseneault, Simmering & Orr, 2009). Deze gebruikers hebben al goede sociale vaardigheden en gebruiken het internet als een extra optie om contact te houden met
8 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
hun sociale kring (Gross, Juvonen & Gable, 2002). Onder extraverte personen is internetgebruik in verband gebracht met een toename van zelfvertrouwen en vermindering van eenzaamheidsgevoelens. Voor introverte personen geldt het omgekeerde (Peter, Valkenburg & Schouten, 2005). Personen met een introverte persoonlijkheid hebben een beperktere sociale kring. Dit kan leiden tot gevoelens van onzekerheid en eenzaamheid (Stokes, 1985). Uit onderzoek van Amichai-Hamburger en Vinitzky (2010) bleek dat studenten die extravert zijn, over het algemeen een groter online sociaal netwerk hebben dan studenten die introvert zijn. Gebaseerd op het bovenstaande is de volgende hypothese op te stellen: H2: Wanneer introverte personen vaak actief zijn op Facebook, zullen zij een lager sociaal zelfvertrouwen hebben dan extraverte mensen. 2.3 Geslacht Behalve de mate van extraversie is geslacht ook een onafhankelijke factor die samenhangt met sociale onzekerheid en Facebook gebruik. Kling, Hyde, Showers en Buswell (1999) hebben een meta-analyse gedaan en het globale verschil geslacht en zelfvertrouwen onderzocht. In de computergestuurde vergelijking werden 216 onderzoeken meegenomen, waar in totaal 97.121 respondenten aan mee hebben gedaan. Hieruit bleek dat mannen met een klein, significant, verschil een hogere mate van zelfvertrouwen hebben dan vrouwen. Uit onderzoek van Marshall, Benjanyan, Di Castro en Lee (2012) blijkt dat vrouwen significant meer tijd besteden op SNSs, zoals Facebook, dan mannen doen. Marshall et al. (2012) deden onderzoek naar de mate van jaloezie en wantrouwen binnen relaties door middel van surveyonderzoek. Ook maken vrouwen dagelijks meer en langer gebruik van SNSs dan mannen. Onderzoek van McAndrew en Jeong (2012) bevestigt dit ook. Onderzoekers Walther, Van Der Heide, Kim, Westerman en Tong (2008) ontdekten na surveyonderzoek onder 278 studenten dat vrouwen zichzelf vaker vergeleken met anderen dan mannen dat doen via SNSs. Vrouwen hadden de neiging om foto’s en activiteiten van vrienden bewust op te zoeken, terwijl mannen dit significant minder deden. Omdat vrouwen meer Facebook gebruiken dan mannen dat doen en over het algemeen ook een lagere mate van zelfvertrouwen hebben, kan het zijn dat hier een verband tussen zit.
9 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
Uit het bovenstaande kan de derde en laatste hypothese van dit onderzoek worden opgesteld: H3: Wanneer vrouwen vaak actief zijn op Facebook, zullen zij een lager sociaal zelfvertrouwen hebben dan mannen. In figuur 1 zijn de hypotheses en verbanden schematisch weergeven in een conceptueel model. De zwarte pijl duidt hypothese 1 aan, die tevens de hoofdhypothese is. De groen lijn duidt de modererende invloed van de mate van introversie aan en staat voor hypothese 2. De rode lijn duidt de modererende invloed van geslacht aan en staat voor hypothese 3. De manier waarop de verbanden onderzocht zullen worden, wordt verteld in het volgende hoofdstuk.
Sociaal Zelfvertrouwen
Facebook gebruik
Mate van introversie
Geslacht Mate van extraversie
Figuur 1: Conceptueel Model
10 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
3. Methode In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksmethode besproken en toegelicht. Vervolgens worden het onderzoeksinstrument en de procedure verklaard. Daarna zal de data worden geanalyseerd. Hierna wordt de analysemethode besproken. Tenslotte wordt er een beschrijving gegeven van de maatregelen die zijn genomen om de validiteit en betrouwbaarheid te waarborgen. 3.1 Onderzoeksmethode De onderzoeksvraag van deze thesis wordt beantwoord door middel van een explorerende focusgroep en surveyonderzoek. Het doel hiervan is om de gehele empirische cyclus te doorlopen en zodoende een relevant en betrouwbaar onderzoek op te zetten. Het
hoofdthema
van
de
explorerende
focusgroep,
een
kwalitatieve
onderzoeksmethode, was ‘de motivatie voor en evaluatie van gedragspatronen op Facebook’. Deze is gehouden om de richting van het onderzoek binnen dit thema een relevante wending te geven. Uit de focusgroep kwam verschillende keren naar voren dat het frequente gebruik van Facebook effecten zou kunnen hebben op het dagelijkse leven van gebruikers. Ook werd er gesproken over mogelijke emotionele en psychologische invloeden van het overmatig gebruik van Facebook, zoals onzekerheid over het eigen (sociale) leven. Opvallend was dat respondenten verwachten dat anderen mogelijk onzeker van Facebook zouden worden maar dat zijzelf hier minder vatbaar voor dachten te zijn. De combinatie van de focusgroep en de kijk van de onderzoeker hebben geleid tot de keuze om het effect van Facebook gebruik en sociaal zelfvertrouwen te onderzoeken. Door de focusgroep wordt er niet alleen vanuit eigen perspectief en dat van de literatuur gekeken, maar ook vanuit het perspectief en ervaringen van buitenstaanders. De focusgroep is gehouden met acht deelnemers, een gespreksleider en een assistent en duurde ongeveer één uur. De concepten, probleemstelling en de veronderstelde relaties zijn onderzocht aan de hand van bestaande literatuur. Er is getracht zo veel mogelijk recente literatuur (minder dan vijf jaar oud) te gebruiken in het theoretische kader. Van het kwantitatieve surveyonderzoek is gebruik gemaakt om de samenhang tussen de variabelen te onderzoeken en te analyseren.
11 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
3.2 Onderzoeksinstrument Het onderzoeksinstrument is een vragenlijst. Deze vragenlijst bestaat uit verschillende onderdelen die niet allemaal relevant zijn voor dit onderzoek. Hier is voor gekozen omdat de vragenlijst door meerdere bachelor studenten is gemaakt en verspreid, om zo gezamenlijk meer respondenten te werven voor elkaars onderzoeken. De vragen in de vragenlijst gaan wel allemaal over hetzelfde thema, namelijk de motivatie voor en evaluatie van gedragspatronen op Facebook. Binnen dit hoofdstuk zullen alleen de onderdelen van de vragenlijst die betrekking hebben op dit onderzoek worden toegelicht. De gehele vragenlijst kan worden bekeken onder bijlage 1. 3.2.1 Facebook Gebruik Het eerste deel van de vragenlijst brengt de demografische en algemene gegevens van de respondenten in kaart. Variabelen als leeftijd, geslacht en opleidingsniveau worden hier gevraagd om een beter beeld te krijgen van de respondenten. Vervolgens worden in dit deel vragen gesteld over het Facebook gebruik en de mate hiervan. Vragen over het aantal vrienden op Facebook en of de website ook mobiel wordt gebruikt, worden hier gevraagd. De mate van Facebook gebruik is gemeten door middel van het aantal minuten gebruikers per dag spenderen op het platform en het aantal keer op een dag dat de (mobiele) website of applicatie op de mobiele telefoon wordt bekeken. Deze vragen zijn van belang om de mate van het Facebook gebruik van respondenten in kaart te brengen. Zo is er meer duidelijkheid over het gedrag van gebruikers op de website. Deze variabele is de onafhankelijke variabele in het onderzoek naar het hoofdeffect en wordt op ratio niveau gemeten. 3.2.2 Sociale Onzekerheid In het tweede onderdeel van de vragenlijst wordt de mate van sociaal zelfvertrouwen gemeten aan de hand van de Rosenberg Self Esteem Inventory (RSEI) van Rosenberg (1965). De RSEI heet 10 items waarmee sociaal zelfvertrouwen gemeten wordt. Een voorbeeldvraag is; ‘I feel that I have a number of good qualities’. De vragen zijn vertaald vanuit het Engels naar het Nederlands voor dit onderzoek. Een voorbeeldvraag is dan; ‘Ik heb het gevoel dat ik een aantal goede kwaliteiten heb’. Respondenten kunnen op een vier punt Likertschaal voor elke stelling aangeven of ze het er ‘geheel mee oneens’, ‘mee eens’, ‘mee eens’ of ‘geheel mee eens’ zijn. Er is gekozen voor deze schaal omdat de RSEI het meeste empirische validatie heeft gehad dan iedere andere zelfvertrouwen schaal
12 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
(Robins, Hendin &Trzesniewski, 2001). Deze variabele is de afhankelijke variabele in het onderzoek en wordt op interval niveau gemeten. 3.2.3 Introversie Om de mate van introversie te meten is ook gebruik gemaakt van een bestaande schaal. Er is gekozen voor de Mini-IPIP schaal (Donnellan, Oswald, Baird & Lucas, 2006). Deze schaal is een kortere versie van de 50-item International Personality Item Pool van Goldberg (1999). De schaal bestaat uit 20 verschillende items en meet alle dimensies van de Big Five. Per onderdeel wordt er met behulp van vier stellingen bepaald welke score een respondent scoort op de dimensie. De stellingen worden beantwoord door middel van een vijf punt Likertschaal met de categorieën ‘geheel mee oneens’, ‘beetje mee oneens’, ‘niet mee eens of oneens’, ‘beetje mee eens’ en ‘geheel mee eens’. Binnen dit onderzoek zijn alleen maar de vragen die de dimensie introversie-extraversie meten gebruikt om de mate hiervan te meten. Deze variabele is een onafhankelijke modererende variabele en wordt op interval niveau gemeten. 3.3 Procedure De selectie van de respondenten is door middel van een gelegenheidssteekproef gebeurd. De respondenten zijn vrijwillig bij de steekproef betrokken. De survey is onder zoveel mogelijk mensen verspreid door middel van verschillende sociale media platforms en e-mail. De vragenlijst kon vanaf elke laptop of computer worden ingevuld en is voornamelijk in een natuurlijke omgeving afgenomen zonder aanwezigheid van de onderzoeker. De vragenlijst is online via de website www.qualtrics.com verspreid. De vragenlijst begint met een introductie, een korte uitleg, een voorbeeldvraag en informatie over het onderzoek. Hier wordt ook de waarborging van de anonimiteit gegarandeerd. De respondenten lezen dit door en kunnen vervolgens beginnen met de vragenlijst. De gemiddelde duur van de vragenlijst was ongeveer 22 minuten. 3.4 Respondenten Aan dit onderzoek hebben in totaal 233 mensen vrijwillig meegedaan. 170 respondenten hebben de vragenlijst correct en compleet ingevuld. Alleen de respondenten die Facebook gebruikten zijn meegenomen in dit onderzoek. Onder de 170 deelnemers aan het onderzoek waren er 62 mannen (36,5%) en 108 vrouwen (63,5 %). De gemiddelde leeftijd van alle respondenten was 24 jaar (SD = 5,96), met als minimum leeftijd 16 tot een maximum leeftijd van 51 jaar. Het opleidingsniveau van de
13 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
respondenten grotendeels WO. De verdeling van het opleidingsniveau was als volgt; Middelbare school (4,8%), MBO ( 5,4%), HBO (12,6) en WO (77,2%). 3.5 Analysemethode In dit onderzoek is de mate van Facebook gebruik de onafhankelijke variabele en de mate van sociaal zelfvertrouwen de afhankelijke variabele. Er wordt een asymmetrische relatie tussen deze variabelen verwacht door de onderzoeker. Deze verwachting is gebaseerd op de gevonden literatuur en de voorkeur van de onderzoeker. Er is één onafhankelijke variabele en één afhankelijke variabele. De gepaste analyse methode om dit verband te meten is meervoudige regressieanalyse. In deze analyse zullen ook de onafhankelijke modererende variabelen geslacht en extraversie/introversie worden meegenomen. Alle variabelen hebben een meetniveau van minimaal interval en zijn numeriek. 3.6 Betrouwbaarheid en Validiteit Om er voor te zorgen dat de constructen meten wat er gemeten moet worden en vrij zijn van toevallige fouten wordt er een factoranalyse uitgevoerd en een Cronbachs alpha berekend. Een factoranalyse kijkt of de manifeste variabelen daadwerkelijk het latente construct meten. De resultaten van deze analyse geven aan of de meting intern valide is. De Cronbachs alpha berekent de interne consistentie van de schaal en kijkt of deze betrouwbaar is. 3.6.1 Cronbachs Alpha Voor de RSEI, de schaal die sociaal zelfvertrouwen meet binnen dit onderzoek, is allereerst een Cronbachs alpha berekend. Respondenten vullen op een schaal van 1 (geheel mee oneens) tot en met 4 (geheel mee eens) de mate sociaal zelfvertrouwen in door 10 items te beantwoorden. Deze 10 items samen vormen een betrouwbare schaal (Cronbachs alpha =0,86, M = 22,33, SD = 4,72). Ook voor de Mini-IPIP schaal, die binnen dit onderzoek alleen introversie/extraversie meet is een Cronbachs alpha berekend. Respondenten geven op deze schaal de mate van introversie/extraversie aan door vier items te beantwoorden van 1 (geheel mee oneens) tot en met 5 (geheel mee eens). Deze vier items te samen vormen ook een intern consistente schaal (Cronbachs alpha = 0,792, M = 11,23, SD = 3,35). De hoge betrouwbaarheid van de schalen was verwacht door de onderzoeker aangezien er bestaande schalen zijn gebruikt en beide schalen veelvuldig empirisch gevalideerd zijn.
14 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
3.6.2 Factoranalyse Sociaal zelfvertrouwen is gemeten aan de hand van de 10 items van de RSEI schaal. Uit de factoranalyse blijkt dat er twee dimensies zijn te onderscheiden met een eigenwaarde van respectievelijk 4,6 en 1,7. Deze dimensies verklaren 63,47% van de totale variantie. Deze twee dimensies worden niet verdeeld in verschillende variabelen, omdat al eerder is bewezen dat de RSEI schaal een betrouwbaar en valide meetinstrument is. Hierover staat meer in het discussie hoofdstuk. De mate van introversie is gemeten aan de hand van vier vragen uit de Mini-IPIP index. Uit de factoranalyse blijkt dat er één dimensie valt te onderscheiden met een eigenwaarde van 2,47. Deze dimensie verklaard 61,78% van de totale variantie.
15 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
4. Resultaten Om het veronderstelde verband te onderzoeken is een meervoudige regressie analyse uitgevoerd. In de regressievergelijking zijn de variabelen ‘Facebook gebruik’ en ‘sociaal zelfvertrouwen’, ‘geslacht’ en ‘introversie’ meegenomen. Hieronder staan de resultaten.
R 0,453
Model Summary R Square Adjusted R Square 0,205 0,191
Std. Error of the Estimate 4,252
Figuur 2: Model summary
In het regressiemodel zijn de variabelen Facebook gebruik, geslacht en introversie de onafhankelijke variabele en is sociaal zelfvertrouwen de afhankelijke variabele. De steekproef is afhankelijk en groot genoeg (N>100) om aan de voorwaarden van de toets te voldoen. Tezamen verklaren de variabelen Facebook gebruik, introversie en geslacht 20,5% van de totale variantie in sociaal zelfvertrouwen (R2 = 0,205). Zie figuur 2. De residuen zijn redelijk normaal verdeeld. Er zijn wel enkele uitschieters aan de linkerkant in het spreidingsdiagram, te zien in figuur 3. Het model is significant (F (1, 166) = 14,257, p < 0,001) waardoor de analyse verder mag worden voortgezet.
Figuur 3: Normale verdeling
In figuur 4 is het regressiemodel weergegeven. Uit het model blijkt dat het zuivere effect tussen Facebook gebruik en sociaal zelfvertrouwen, zonder de andere variabelen in overweging te nemen, zwak negatief is (b*=-0,117). Wanneer het Facebook gebruik toeneemt, neemt het sociale zelfvertrouwen met 0,117 af op een schaal van 1 (‘helemaal mee oneens’) tot 4 (‘helemaal mee eens’), p = 0,093, 95% CI [-0,20, -0,02]. Het effect is echter niet significant.
16 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
Coefficients Unstandardized
Standardized
95,0% Confidence
Coefficients
Coefficients
Interval for B
B
Std.
Beta
t
Sig.
Error (Constant)
23,566
1,611
Facebook
-0,009
0,005
-0,118 0,603
Lower
Upper
Bound
Bound
14,631
0,000
20,386
26,746
-0,117
-1,690
0,093
-0,020
0,002
0,678
-0,012
-0,174
0,862
-1,457
1,221
0,098
0,428
6,157
0,000
0,410
0,796
gebruik Geslacht Introversie
Figuur 4: Coefficients
Uit het model kan ook het effect van introversie op het Facebook gebruik en sociale onzekerheid gehaald worden. Er is een significant redelijk positief effect (B = 0,603); hoe extraverter iemand is, hoe sociaal zekerder deze persoon is bij een zwakke afname van Facebook gebruik (B = -0,009), p < 0,001, 95% CI [0,410-0,796]. Het effect van geslacht op de relatie Facebook gebruik en sociale onzekerheid is zwak negatief (B = -0,118). Bij een toename van Facebook gebruik, daalt het sociale zelfvertrouwen van vrouwen sneller dan dat van mannen (p > 0,862, 95% CI [-1,4571,221]). Het effect is echter niet significant.
17 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
5. Conclusie In dit onderzoek is getracht de volgende vraag te beantwoorden; ‘in hoeverre hangt de frequentie Facebook gebruik samen met het sociale zelfvertrouwen van gebruikers?’ Gebaseerd op de theoretische onderbouwing is er een analyse uitgevoerd om de relatie Facebook gebruik en sociaal zelfvertrouwen te specificeren met de variabalen introversie en geslacht. Op basis van de uitgevoerde analyse en de bovenstaande resultaten kunnen de volgende conclusies worden getrokken. Aan de hand van de availability heuristic theorie van Chou en Edge (2012) is de eerste hypothese; ‘hoe vaker iemand actief op Facebook is, des te lager het sociaal zelfvertrouwen zal zijn’ opgesteld. Deze hypothese gaat over het hoofdverband dat binnen dit onderzoek wordt onderzocht. Deze hypothese wordt niet bevestigd door de gevonden resultaten. De tweede hypothese; ‘wanneer introverte personen vaak actief zijn op Facebook, hebben zij een lagere mate van sociaal zelfvertrouwen, dan extraverte mensen’ bekijkt de samenhang tussen Facebook gebruik en sociaal zelfvertrouwen meer gedetailleerd. De verwachting bij deze hypothese is dat de mate van Facebook gebruik invloed zal hebben op het persoonlijkheidskenmerk ‘introversie/extraversie’. Uit de resultaten blijkt dat naarmate mensen introverter zijn, de mate van sociaal zelfvertrouwen afneemt. Het Facebook gebruik van deze personen neemt hierbij zwak toe. Dit betekent dat introverte personen meer Facebook gebruiken en een lagere mate van sociale zelfvertrouwen hebben, dan extraverte personen. De tweede hypothese van dit onderzoek is door de resultaten bevestigd. Introversie kan gezien worden als een goede voorspeller om de speling in het sociale zelfvertrouwen te bepalen. De derde hypothese; ‘wanneer vrouwen vaak actief zijn op Facebook, zullen zij een lager sociaal zelfvertrouwen hebben, dan mannen’ gaat ook dieper in op de relatie tussen Facebook gebruik en sociaal zelfvertrouwen. Deze hypothese wordt niet ondersteund door de gevonden resultaten en de verwachting van de onderzoeker komt niet uit. Dit komt niet overeen met de theorie over deze hypothese. En verklaring hiervoor kan de scheve verdeling van het aantal mannen en vrouwen zijn, meer hierover in het volgende hoofdstuk. Aan de hand van deze resultaten kan ook de hoofdvraag beantwoord worden. De frequentie Facebook gebruik heeft een negatieve invloed op de mate van sociaal
18 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
zelfvertrouwen, dit effect wordt beïnvloed door de mate van introversie van een persoon. De overige verwachtingen van de onderzoeker zijn niet bewezen. In het volgende hoofdstuk worden de opzet en de uitkomsten van het onderzoek uitgebreider besproken.
19 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
6. Discussie 6.1 Aanbevelingen In dit onderzoek is getracht het verband tussen Facebook gebruik en de mate van sociaal zelfvertrouwen van een persoon in kaart te brengen en te specificeren. Dit was nodig omdat er veel onderzoeken zijn over dit onderwerp die elkaar tegenspreken. Het resultaat van deze onderzoeken is dat enerzijds Facebook gebruik tot een lagere mate van sociaal zelfvertrouwen zal leiden en anderzijds dat het juist een positieve invloed zou hebben op het sociaal zelfvertrouwen. Door het in kaart te brengen van de theoretische achtergrond hierover, bleek dat veel literatuur de nadruk legde op de invloed van het gebruik van Facebook en het effect hiervan op de mate van sociaal zelfvertrouwen. Variabelen zoals de mate van introversie en geslacht kwamen naar voren als verklarende factoren om deze tegensprekende resultaten te deels verklaren. In dit onderzoek is enkel de modererende variabele introversie uitgekomen als een goede voorspeller om het verband tussen Facebook gebruik en sociale zelfvertrouwen te voorspellen. Geslacht was geen goede voorspeller om dit verband te verduidelijken. Het voornaamste doel van deze thesis was het verband te specificeren wat voor invloed Facebook gebruik op sociaal zelfvertrouwen heeft. Het resultaat dat de mate van introversie hier een uitleg voor geeft is een positieve uitkomst van dit onderzoek. Het resultaat van deze thesis kan worden toegevoegd aan de bestaande stapel kennis over dit onderwerp en deze bestaande kennis over het verband te verduidelijken. Het feit dat introversie een goede voorspeller blijkt te zijn, kan erg behulpzaam zijn in de maatschappelijke manifestatie van sociale onzekerheid. Zoals eerder vermeld kunnen onzekerheid, eenzaamheid en een laag zelfbeeld onder andere leiden tot slecht functioneren in de samenleving. Hulpverleners, zoals maatschappelijk werkers of psychologen, hebben zo meer inzicht in wat SNSs voor invloed kunnen hebben op sociale onzekerheid. Het is voor hulpverleners ook makkelijker te plaatsen wat SNSs gebruik met introverte ofwel extraverte personen doet. In dit geval kunnen ze behandelingen of advies aanbevelen om introverte mensen te helpen bij een laag sociaal zelfvertrouwen en bijvoorbeeld Facebook gebruik hierin meenemen.
20 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
6.2 Beperkingen Buiten het feit dat er in deze studie interessante inzichten naar voren zijn gekomen, heeft
dit
onderzoek
ook
beperkingen.
Het
eerste
aandachtspunt
is
de
steekproeftrekking. Deze is niet aselect gebeurd waardoor de kans bestaat dat er een vertekening is ontstaan in de resultaten. De gelegenheidssteekproef zorgt ervoor dat er een kans is dat veel mensen die aan het onderzoek mee hebben gedaan veel op elkaar lijken qua levensstijl en gewoontes. In de analyse zijn 170 respondenten meegenomen waarvan er 35% mannen en 65% vrouwen waren. Ook was ruim 77% van de respondenten hoogopgeleid (WO). Dit is geen goede weerspiegeling van de werkelijkheid. Wanneer de resultaten gegeneraliseerd zouden worden naar de hele sociale netwerkpopulatie kan men ook zeggen dat de steekproef, die grotendeels bestaat uit studenten, als onvoldoende representatief kan worden gezien. Deze scheve verdeling kan ook verklaren waarom de derde hypothese over het modererende effect van geslacht op de samenhang tussen Facebook gebruik en sociaal zelfvertrouwen niet is bevestigd. Een aanbeveling voor toekomstig onderzoek is dan ook om te kijken of de gevonden resultaten overeind blijven bij een bredere, meer representatieve, steekproef. Een tweede aandachtspunt is de instrumentatie van de concepten. Omdat er gebruik is gemaakt van een gedeelde vragenlijst onder meerdere onderzoekers, was deze vragenlijst behoorlijk lang. Het voordeel hiervan is dat er veel respondenten worden geworven en er hierdoor veel data beschikbaar is om te analyseren. Het nadeel is dat de vragenlijst meerdere constructen meet die los van elkaar staan en behoorlijk lang wordt. Dit gaat vervolgens ten koste van de kwaliteit van de gegeven antwoorden. Dit is terug te zien in de antwoorden op de RSEI schaal die zelfvertrouwen meet. Deze schaal is een bewezen betrouwbaar en valide meetinstrument, maar uit een factoranalyse blijkt dat de variabelen twee verschillende dimensies zou moeten meten. Dit klopt echter niet. De vragen die negatief zijn geformuleerd meten een andere dimensie dan de vragen die bevestigend zijn geformuleerd. Een verklaring hiervoor kan de surveymoeheid zijn; mensen zijn het invullen van vragenlijsten zat en beantwoorden ze zonder veel na te denken. In vervolgonderzoek is er misschien de mogelijkheid om met meer middelen een betere steekproef te trekken en deze problemen te voorkomen. Een oplossing is bijvoorbeeld een monetaire beloning. Een derde aandachtspunt is de verklaarde variantie. In totaal verklaren de variabelen Facebook gebruik, introversie en geslacht maar voor ongeveer 20% de
21 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
variantie in het sociale zelfvertrouwen. Dit betekent dat er ongeveer 80% onverklaard blijft. Het overgrote deel van de voorspellers van de mate van sociaal zelfvertrouwen zijn niet in dit onderzoek meegenomen. Het is belangrijk om de overige variantie ook te achterhalen en zodoende meer relevante en generaliseerbare conclusies te trekken. Het doel van dit onderzoek was echter om alleen de invloed van Facebook gebruik op sociaal zelfvertrouwen te achterhalen. Dit is gedaan door de variabelen introversie en geslacht toe te voegen aan de vergelijking. Deze variabelen tezamen verklaren een erg klein deel van de variantie. Hierdoor is het nodig dat er meer onderzoek naar de overige verklarende variabelen plaatsvindt. Een aanbeveling
voor vervolgonderzoek is om
bijvoorbeeld de overige persoonlijkheidskenmerken uit de Big Five mee te nemen in het onderzoek en te kijken of hier ook significante resultaten uitkomen. Een laatste aandachtpunt is dat er binnen dit onderzoek is aangenomen dat Facebook gebruik het sociale zelfvertrouwen beïnvloedt en niet andersom. De reden voor deze keuze is dat uit de literatuur en de theorie vooral een asymmetrische relatie naar voren kwam, dat Facebook gebruik het sociaal zelfvertrouwen zou beïnvloeden. Het is zeker ook interessant om dit verband andersom te onderzoeken en zo vast te stellen of sociaal zelfvertrouwen invloed heeft op het gebruik van Facebook. Hierbij kan gekeken worden naar de content die gebruikers posten en ook naar de mate van gebruik. Binnen dit onderzoek is hier geen plaats voor geweest, maar in vervolg onderzoek kan hier verder op worden ingegaan.
22 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
7. Literatuur Amichai-Hamburger, Y., & Vinitzky, G. (2010). Social network use and personality. Computers in Human Behavior, 26(2), 1289-1295. Asendorpf, J. B., & Van Aken, M. (2003) Validity of the Big Five personality judgments in childhood: A 9 year longitudinal study. European Journal of Personality, 17(1), 117. Baumeister, R. F., Campbell, J.D., Krueger, J.I., & Vohs, K. D. (2003). Does high selfesteem cause better performance, interpersonal success, happiness, or healthier lifestyles? Psychological Science in the Public Interest, 4(1), 1–44. Boyd, D. M., & Ellison, N. B. (2008). Social Network Sites: Definition, History, and Scholarship. Journal of Computer-Mediated Communication, 13(1), 210-230. Bryant, J. A., Sanders-Jackson, A. & Smallwood, A. M. K. (2006). IMing, Text Messaging, and Adolescent Social Networks. Journal of Computer-Mediated Communication, 11(2), 577-592. Burke, M., Marlow, C., & Lento, T. (2010). Social network activity and social well-being. Proceedings of the Chi '10 proceedings of the 28th international conference on human factors in computing systems (pp. 1909-1912). New York: ACM. Chou, H. G. & Edge, N. (2012). “They Are Happier and Having Better Lives than I Am”: The Impact of Using Facebook on Perceptions of Others' Lives. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 15(2), 117-121. Coopersmith, S. (1967). The antecedents of self-esteem. San Francisco: W. H. Freeman.
23 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
Ellison, N. B. , Steinfield, C., & Lampe, C. (2007). The Benefits of Facebook “Friends:” Social Capital and College Students’ Use of Online Social Network Sites. Journal of Computer-Mediated Communication, 12(1), 1143-1168. Facebook doorbreekt grens van 1 miljard actieve gebruikers (2012). Retrieved Oktober 18,
2012, from http://www.dutchcowboys.nl/facebook/26016
Gross, E. F. (2004). Adolescent internet use: What we expect, what teens report. Journal of Applied Developmental Psychology, 25, 633-649. Gross, E. F., Juvonen, J., & Gable, S. L. (2002). Internet use and well-being in adolescence. Journal of Social Issues, 58(3), 75-90. Kaplan, A. M., & Haenlein, M. (2010). Users of the world, unite! The challenges and opportunities of Social Media. Business Horizons, 53(1), 59-68. Katz, E., Blumler, J. G., & Gurevitch, M. (1974). Utilisation of mass communication by the individual. In J. G. Blumler & E. Katz (Eds.), The uses of mass communication: Current perspectives on gratifications research (pp. 19-32). Beverly Hills, CA: Sage Publications. Kim, J. & Lee, J. R. (2011). The Facebook Paths to Happiness: Effects of the Number of Facebook
Friends
and
Self-Presentation
on
Subjective
Well-Being.
Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 14(6), 359-364. Kling, K. C., Hyde, J. S., Showers, C. J. & Buswell, B. N. (1999). Gender differences in selfesteem: A meta-analysis. Psychological Bulletin, 125(4), 470-500.
24 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
Lampe, C., Ellison, N. B. & Steinfield, C. (2008). Social capital, self-esteem, and use of online social network sites: A longitudinal analysis. Journal of Applied Developmental Psychology, 29(6), 434–445. LaRose, R., Mastro, D. A., & Eastin, M. S. (2001). Understanding Internet usage: A social cognitive approach to uses and gratifications. Social Science Computer Review, 19, 395- 413. Lin Qiu, Han Lin, Leung, A. K. & Tov, W.( 2012). Putting Their Best Foot Forward: Emotional Disclosure on Facebook. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 15(10), 569-572. MacLeod, C., Rutherford, E., Campbell, L., Ebsworthy, G., & Holker, L. (2002). Selective attention and emotional vulnerability: Assessing the causal basis of their association throug the experimental manipulation of attentional bias. Journal of Abnormal Psychology, 111, 107-123. McAndrew, F. T. & Jeong, H. S. (2012).Who does what on Facebook? Age, sex, and relationship status as predictors of Facebook use. Computers in Human Behavior. 28(6), 2359–2365. Mehdizadeh, S. (2010). Self-Presentation 2.0: Narcissism and Self-Esteem on Facebook. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 13(4), 357-364. Orchard, L. J., & Fullwood, C. (2010). Current perspectives on personality and internet use. Social Science Computer Review, 28(2), 155-169. Peter, J., Valkenburg, P. M., & Schouten, A. P. (2005). Developing a model of adolescent friendship formation on the internet. Cyberpsychology & Behavior, 8(2), 423-430.
25 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
Pierce, J. L., Gardner, D. G., Cummings, L. L., & Dunham, R. B. (1989). Organization-based self-esteem: construct definition, measurement and validation. Academy of Management Journal, 32(1), 622-648. Robins, R. W., Hendin, H. M., & Trzesniewski, K. H. (2001). Measuring global self-esteem: Construct validation of a single item measure and the Rosenberg Self-Esteem Scale. Personality and Social Psychology Bulletin, 27, 151–161. Rosenberg, M. (1965). Society and the adolescent self-image. Princeton, NJ: University Press. Rosenberg, M., Schooler, C., & Schoenbach, C. (1989). Self-Esteem and Adolescent Problems - Modeling Reciprocal Effects. American Sociological Review, 54, 10041018. Ross, C., Orr, E. S., Sisic, M., Arseneault, J. M., Simmering, M. G., & Orr, R. R. (2009). Personality and motivations associated with Facebook use. Computers in Human Behavior, 25(1), 578-586. Ruggiero, T. E. (2000). Uses and Gratifications Theory in the 21st century. Mass Communication and Society, 3(1), 3-37. Steinfield, C., Ellison, N.B., & Lampe, C. (2008). Social capital, self-esteem, and use of online social network sites: A longitudinal analysis. Journal of Applied Developmental Psychology, 29(4), 434-445. Stokes, J. P. (1985). The relation of social network and individual difference variables to loneliness. Journal of Personality and Social Psychology, 48(4), 981-990. Subrahmanyam, K., & Greenfield, P. (2008). Online communication and adolescent
26 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
relationships. The Future of Children, 18, 119-146. Subrahmanyam, K., Reich, S. M., Waechter, N., & Espinoza, G. (2008). Online and offline social networks: Use of social networking sites by emerging adults. Journal of Applied Developmental Psychology, 6, 420-433. Utz, S., Tanis, M. & Vermeulen, I. (2012). It Is All About Being Popular: The Effects of Need for Popularity on Social Network Site Use. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 15(1), 37-42. Valkenburg, P. M., & Peter, J. (2007a). Preadolescents' and adolescents' online communication and their closeness to friends. Developmental Psychology, 43(3), 267-277. Valkenburg, P. M., Peter, J. & Schouten, A. P. (2006). Friend Networking Sites and Their Relationship to Adolescents' Well-Being and Social Self-Esteem. CyberPsychology & Behavior, 9(5), 584-590. Walther, J. B., Van Der Heide, B., Kim, S. Y., Westerman, D., & Tong, S. (2008). The Role of Friends‟ Appearance and Behavior on Evaluations of Individuals on Facebook: Are We known by the Company We Keep? Human Communication Research, 34, 28-49.
27 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
8. Bijlagen 8.1 Vragenlijst Survey over Facebook en zijn gebruikers
Beste deelnemer, dit is een onderzoek naar gebruik van Facebook en persoonlijke connecties. We vragen je enkele multiple choice vragen over dit thema te beantwoorden. We garanderen dat we de antwoorden anoniem verwerken. Een voorbeeld van een vraag is: Bent u in muziek geïnteresseerd? totaal niet
1
2
3
4
5
heel erg
Het is de bedoeling dat je per vraag één antwoordmogelijkheid aankruist. Kies het antwoord dat het meest bij jouw ideeën aansluit. Je wordt verzocht alle vragen eerlijk te beantwoorden. Sta niet te lang stil bij elke vraag, er bestaan geen goede of foute antwoorden. Bij voorbaat bedankt voor je medewerking aan ons onderzoek!
Algemene vragen: 1. Wat is je leeftijd? (open vraag) 2. Wat is je geslacht? (Man/Vrouw) 3. Ben je actief op Facebook? (Ja/Nee)
Vragen over Gebruik Geef op een schaal van 1 (geheel mee oneens) tot 5 (geheel mee eens) aan in hoeverre je het eens bent met de volgende uitspraken: 1. Ik maak vaak gebruik van de Events-functie op Facebook 2. Ik plaats vaak een status update op Facebook 3. Ik maak vaak gebruik van Facebook Pagina’s (bijvoorbeeld door ze te liken) Denk aan de pagina’s van films, artiesten, merken, boeken en overige interesses 4. Ik reageer vaak op de Facebook berichten van anderen 5. Ik plaats vaak een bericht op de Facebook Wall van iemand anders (bijvoorbeeld met een verjaardag) 6. Ik maak vaak gebruik van privé berichten of de chat functie op Facebook 7. Ik maak vaak gebruik van Facebook Apps Denk aan bijvoorbeeld aan games
28 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
8. Ik maak vaak gebruik van de Groepen functie op Facebook 9. Hoe veel keer per dag kijk je op Facebook (mobiele site meegerekend)? (open vraag) 10. Hoe veel minuten per dag zit je gemiddeld op Facebook (open vraag) 11. Gebruik je de mobiele site van Facebook op je smartphone? (ja/nee) Geef op een schaal van 1 (geheel mee eens) tot 5 (geheel mee oneens) aan in hoeverre je het eens bent met de volgende uitspraken: Ik gebruik Facebook… 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Om informatie over mijzelf te laten zien Om informatie te delen over dingen die ik leuk vind Omdat het van pas kan komen bij mijn professionele toekomst Voor mijn professionele netwerk Om me minder alleen te voelen Om in contact te blijven met vrienden en familie Om te communiceren met vrienden op afstand Zodat ik niet alleen hoef te zijn
Ergernis over gedrag van Facebook vrienden Geef op een schaal van 1 (geheel mee oneens) tot 5 (geheel mee eens) aan in hoeverre je het eens bent met de volgende uitspraken: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Ik vind het vervelend om ongevraagd in foto’s getagd te worden Ik plaats wel eens geïrriteerde reacties op statusupdates van vrienden Ik vind de statusupdates van mijn Facebook vrienden vaak erg eentonig. Ik stoor me eraan als ik door vrienden word uitgenodigd voor evenementen waar ik hoogstwaarschijnlijk niet naartoe zal gaan. Als mijn Facebook vrienden intieme/persoonlijke details op Facebook plaatsen lees ik dat graag. Ik vind het leuk om op Facebook te zien waar mijn vrienden zijn geweest. Ik vind dat sommige vrienden veel te veel statusupdates plaatsen. Ik verveel me wel eens als ik op Facebook ben
Vragen over berichten die je op Facebook plaatst Geef op een schaal van 1 (geheel mee oneens) tot 5 (geheel mee eens) aan in hoeverre je het eens bent met de volgende uitspraken: Ik heb in het afgelopen jaar weleens op Facebook: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
foto’s waarop ik alcohol drink geplaatst Seksueel getinte of provocatieve foto’s geplaatst een bericht geplaatst met betrekking tot seksuele activiteiten of seksuele voorkeuren (Semi)naakte foto’s geplaatst een bericht geplaatst met betrekking tot het gebruik van illegale drugs een bericht geplaatst met betrekking tot participatie in activiteiten die niet door de wet worden toegestaan
29 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
Vragen over het imago op basis van Facebook profiel. Geef op een schaal van 1 (zeer mee oneens) tot 5 (zeer mee eens) aan in hoeverre je denkt dat anderen zullen denken dat je de hieronder genoemde eigenschappen of karaktertreken hebt, als iemand jouw SNS profiel heeft gezien.
1. Aantrekkelijk voor het andere geslacht (sexy, populair, fysiek aantrekkelijk) 2. Wild (risiconemer, feestganger, onbevreesd, buitensporig) 3. Leuk en vriendelijk (leuk, vriendelijk, ‘likeable’, humoristisch, goedgehumeurd) 4. Aanstootgevend (emotioneel instabiel, onverantwoordelijk, arrogant, onvolwassen)
Jijzelf en Facebook (7-puntsschaal) Geef op een schaal van 1 (geheel mee oneens) tot 7 (geheel mee eens) aan in hoeverre je het eens bent met de volgende uitspraken: Vergeleken met in het echte leven lijk ik op Facebook: 1. Minder grappig - grappiger 2. Minder intelligent - intelligenter 3. Minder saai - saaier 4. Minder zelfverzekerd - zelfverzekerder 5. Minder klagerig - klageriger Je goede vrienden en Facebook (7-puntsschaal) Als ik denk aan mijn goede vrienden, dan lijken zij, vergeleken met in het echte leven, op Facebook: 1. Minder grappig - grappiger 2. Minder intelligent - intelligenter 3. Minder saai - saaier 4. Minder zelfverzekerd - zelfverzekerder 5. Minder klagerig - klageriger Facebook gebruikers in het algemeen (7-puntsschaal) Facebook-gebruikers in het algemeen lijken, vergeleken met in het echte leven, op Facebook: 1. Minder grappig - grappiger 2. Minder intelligent - intelligenter 3. Minder saai - saaier 4. Minder zelfverzekerd - zelfverzekerder 5. Minder klagerig - klageriger
30 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?
Geef op een schaal van 1 (geheel mee oneens) tot 4 (geheel mee eens) aan in hoeverre je het eens bent met de volgende uitspraken: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Ik heb het gevoel dat ik van waarde ben, ten minste op gelijke voet met anderen. Ik heb het gevoel dat ik een aantal goede kwaliteiten heb. Al bij al, ben ik geneigd me een mislukking te voelen. Ik kan dingen net zo goed doen als andere mensen. Ik heb een positieve houding tegenover mezelf. In het algemeen ben ik tevreden met mezelf. Ik zou willen dat ik meer respect had voor mezelf. Ik voel me zeker soms nutteloos. Soms denk ik dat ik niets voorstel.
Geef op een schaal van 1 (geheel mee oneens) tot 5 (geheel mee eens) aan in hoeverre je het eens bent met de volgende uitspraken: 1. Ik zorg voor leven in de brouwerij 2. Ik praat niet veel
3. Op feestjes praat ik met veel verschillende mensen 4. Ik houd me op de achtergrond
31 MET FACEBOOK BOUWEN AAN ZELFVERTROUWEN?