Memorandum 2014 universiteiten en hogescholen
Colofon
VLUHR - VLIR - VLHORA Ravensteingalerij 27 bus 3&6, 1e verdieping, B-1000 Brussel tel: +32 (0)2 27 92 55 00; fax: +32 (0)2 211 41 99 www.vluhr.be www.vlir.be www.vlhora.be Verantwoordelijke uitgevers: Rosette S’Jegers en Marc Vandewalle Wettelijk depot: D/2014/12.784/13 © VLUHR - VLIR - VLHORA, 2014
-2-
Management Summary 2014 Memorandum universiteiten en hogescholen
De universiteiten en hogescholen vervullen een steeds belangrijkere rol in onze samenleving. Zij kunnen hun taak alleen aan indien zij kunnen rekenen op een correcte financiering en een leefbare autonomie. Dat is de kernboodschap van dit memorandum.
I
Nieuw onderwijskader Nieuw financieel kader Nieuw klimaat van vertrouwen
-3-
1. Nieuw onderwijskader De Vlaamse hogescholen en universiteiten hebben het afgelopen decennium gewerkt in een nieuwe context. •
•
-4-
Binnen de contouren van de Sorbonne- en Bolognaakkoorden hebben zij een internationaal herkenbaar, flexibel en kwaliteitsvol hoger onderwijs uitgebouwd. Zij hebben daartoe eigentijdse onderwijs- en evaluatieinstrumenten geïntroduceerd, in een hertekend en performant institutioneel kader. Zij doen dat met vijf universiteiten en zeventien hogescholen, en met vijf associaties waarin ze samenwerken. De universiteiten integreren het aanbod van de academische opleidingen, terwijl de hogescholen zich toeleggen op de professionele opleidingen, de opleidingen in de kunsten en de nautische wetenschappen. Regionale spreiding en verankering blijven gegarandeerd. De opleidingen worden onderworpen aan een veeleisend systeem van externe kwaliteitszorg en accreditering. De zorg voor levenslang leren is geïntegreerd in het onderwijsaanbod. Het afgelopen academiejaar werden zowat 225.000 studenten begeleid naar een hoger onderwijsdiploma. Hooggeschoolden maken in de kennissamenleving de beste kansen op de arbeidsmarkt, waar zij een
toenemend deel van innemen. De internationale openheid van het onderwijs en de sociale diversiteit van de studenten zijn sterk toegenomen. •
In de kennismaatschappij draagt het hoger onderwijs met zijn onderzoek ook substantieel bij tot de vooruitgang van de kennis zelf, via het volledige onderzoekscontinuüm dat het verzorgt, van nieuwsgierigheidsgedreven fundamenteel tot praktijkgebaseerd toegepast onderzoek. De Vlaamse wetenschappelijke output is de voorbije jaren sterk gegroeid, en Vlaanderen mag zichzelf tot de internationale wetenschappelijke voorhoede rekenen. Via valorisatie, geavanceerde opdrachten in de gezondheidszorg en andere vormen van wetenschapsgebaseerde dienstverlening krijgen deze resultaten bovendien een rechtstreekse rol in het economisch en maatschappelijk verkeer. Het hoger onderwijs vormt aldus een laagdrempelige kennispoort voor een waaier aan maatschappelijke actoren.
De universiteiten en hogescholen willen vanzelfsprekend blijven waarmaken wat van hen verwacht wordt. Voorwaarde daartoe is evenwel dat zij door de overheid ten
2. Nieuw financieel kader volle als partners aanvaard en vertrouwd worden, en dus via een correcte financiering van de nodige mogelijkheden voorzien worden. Precies op het vlak van die financiering is het hoger onderwijs heel bezorgd. De bestaande financieringsstromen dreigen immers op vijf vlakken hun onmisbare onderbouwende werking te verliezen. •
In de basisfinanciering leidt de onvolledige indexering tot moeilijkheden in de betaling van het huidige personeel en de uitrusting. Het bestaande kliksysteem moet versterkt worden en dient de dynamiek van de studenteninstroom sneller en realistischer te verrekenen in de financieringsenveloppe. Besparingen, onder andere via een jarenlange onderindexering van de financieringsenveloppe, dienen stopgezet te worden. Alleen zo wordt voorkomen dat de werkdruk voor het personeel niet verder boven de draagkracht zou uitstijgen: groei van de onderwijsvraag is niet blijvend te verzoenen met een aantasting van de financiering.
•
De onderzoeksresultaten van het Vlaamse hoger onderwijs halen de internationale top. De overheid moet dan ook haar Europese en internationale engagement op het vlak van publieke investeringen in onderzoek en ontwikkeling nakomen en de hogeronderwijsinstellingen toelaten het hele spectrum aan onderzoeksactiviteiten te versterken. De universiteiten en hogescholen pleiten ook voor specifieke investeringen waarin dit onderzoekscontinuüm zich kan bewijzen in projecten met een grote maatschappelijke impact. Een jaarlijkse structurele investering van 150 miljoen euro bijkomende middelen dringt zich op om de Europese 1%-norm voor publieke O&Oinvesteringen te halen. Die middelen moeten alle schakels van de onderzoeksketen ten goede komen. Voor de universiteiten is een significante verhoging van de onderzoeksmiddelen nodig, en in het bijzonder het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF), om de slaagkansen van projecten en mandaten op een internationaal vergelijkbaar en aanvaardbaar niveau te houden. Voor Praktijkgericht Wetenschappelijk Onderzoek aan de hogescholen is een verdubbeling nodig ten opzichte van de bestaande engagementen. Tevens wordt een verdubbeling van de TETRA-middelen bepleit om
-5-
de structurele samenwerking tussen professioneel en academisch hoger onderwijs langsheen de innovatieketen structureel te stimuleren. Het is essentieel dat de drie dimensies van O&Ofinanciering in het hoger onderwijs parallel groeien door inzet van een deel van de bijkomende middelen. De onderlinge samenhang tussen de drie aangehaalde dimensies dient te worden bewaakt in functie van de uiteindelijke grootte van het groeipad dat op Vlaams niveau bekomen wordt.
-6-
•
De hogeronderwijsinstellingen gaan al vele jaren gebukt onder een achterstand van de investeringsmiddelen. De stijgende studentenaantallen en de toenemende wettelijke voorschriften omtrent veiligheid, milieu en toegankelijkheid dreigen daardoor een acuut probleem te worden. De universiteiten en hogescholen vragen aan de nieuwe Vlaamse regering deze achterstand binnen een tijdsvenster van tien jaar weg te werken.
•
De Vlaamse opleidingscapaciteit voor artsen, tandartsen en andere medische beroepen komt in gevaar door de opeenvolgende besparingen
en de jarenlange onderfinanciering van de universitaire ziekenhuizen. Die kunnen hun karakteristieke drieledige functie – gezondheidszorg, onderwijs en onderzoek – alleen blijven vervullen indien hun eigenheid ook vertaald wordt in voldoende financiering. •
De hogeronderwijsinstellingen vragen hun wettelijk verankerde autonomie te versterken. Daardoor moet het hen mogelijk gemaakt worden zelf fondsen op te bouwen voor grootschalige investeringen en in financiële autonomie zelf bepaalde beleidsdoelen uit te werken. Verder hebben zij, alleen al in de context van goed bestuur, het recht te weten over hoeveel stabiele middelen zij op meerjarenbasis zullen beschikken en welke mogelijkheden zij krijgen om zelf bijkomende middelen te genereren (ook via studiegelden). Dit vergt een fundamenteel debat over de financiering van het hoger onderwijs.
3. Nieuw klimaat van vertrouwen Onderzoek en onderwijs van hoog niveau veronderstellen niet alleen een gezonde financiering. Er is ook nood aan een hoge mate van autonomie – gegeven in een klimaat van vertrouwen – die het hoger onderwijs trouwens aantoonbaar verdiend heeft.
•
Een wetgevend kader dat de mogelijkheid biedt om autonoom een modern personeelsbeleid te voeren, is een noodzaak. Dat kader dient aangepast te zijn aan de competitieve werkomgeving en aan de specifieke situatie van de instellingen.
De hogeronderwijsinstellingen willen daarom op drie beleidsdomeinen duidelijke afspraken met de voogdijoverheid:
•
Op het vlak van de internationalisering voelen de instellingen zich bekneld door de bestaande regeling. Het beleid mag de aantrekking van broodnodig buitenlands talent niet hypothekeren door dure ontdubbelingsvoorwaarden en taalregelingen. Vereenvoudigde structuren voor internationalisering zijn noodzakelijk. In die structuren dient een aansturende rol te worden weggelegd voor het hoger onderwijs.
•
Na twintig jaar externe kwaliteitsbeoordelingen op al hun opleidingen hebben universiteiten en hogescholen bewezen dat hun opleidingen ruim voldoen aan de strengste kwaliteitscriteria. Zij stellen daarom voor over te stappen op een slimmer en administratief minder belastend systeem, namelijk de invoering van de instellingsreview. Daarin bewijzen de hogeronderwijsinstellingen dat zij de kwaliteit van hun eigen beleidsvoering en de concretisering daarvan in de diverse opleidingen stevig in handen hebben.Externe opleidingsbeoordeling kan dan op steekproefgewijze basis georganiseerd worden.
Samengevat zijn de hogeronderwijsinstellingen bereid verantwoording af te leggen over een globaal kader van vertrouwen en partnerschap, dat in overleg gedefinieerd wordt. Zij zijn vanzelfsprekend bereid om op een compacte manier te rapporteren over de eigen beleidsresultaten. Zij dringen er bij de overheid evenwel op aan om een voor beide partijen belastend klimaat van micromanagement achterwege te laten. -7-
-8-
Memorandum universiteiten en hogescholen Verkiezingen 2014 De hogescholen en universiteiten wensen in dit memorandum het belang van hun sector aan te geven. Ze gaan in op de maatschappelijke betrokkenheid van hun activiteiten in termen van het spectrum aan onderwijs- en onderzoeksvormen, het kwaliteitslabel van de diploma’s en onze bijdrage aan ontwikkelingssamenwerking en internationalisering. Daarna geven ze aan welke randvoorwaarden ze nodig hebben om hun rol ten volle te blijven spelen: correcte financiering en de mogelijkheid om de universiteiten en de hogescholen met de nodige autonomie aan te sturen.
II
Wie zijn de Vlaamse universiteiten en hogescholen ? Maatschappelijke betrokkenheid Autonomie laten renderen De nood aan een onderbouwende financiering
-9-
-10-
1. Wie zijn de Vlaamse universiteiten en hogescholen? -11-
1. Wie zijn de Vlaamse universiteiten en hogescholen? In het afgelopen jaar 2012-2013 telde het hoger onderwijs in totaal 224.947 studenten. Hogescholen en universiteiten bieden deze studenten een waaier van professionele en academische opleidingen aan die in een samenwerkingsverdrag met Nederland opgevolgd worden door één van de meest veeleisende systemen van externe kwaliteitszorg. De jaarlijkse cijfers van de VDAB geven aan dat de afgestudeerden uit het hoger onderwijs de hoogste kans maken op directe tewerkstelling. Tussen 1999 en 2011 steeg het aandeel van de hoogopgeleiden in de totale bevolking op beroepsactieve leeftijd van 25,2 % naar 34,3 %. Het aandeel hooggeschoolden in de werkende bevolking steeg ondertussen van 31,9 % tot 40,0 %. Daarmee behalen de Vlaamse hooggeschoolden een werkzaamheidsgraad van liefst 86,3 %.
-12-
Daarnaast bieden universiteiten en hogescholen aan kandidaten van alle leeftijden de mogelijkheid om zich via vervolgopleidingen te verdiepen, te verbreden en te heroriënteren. Bachelor-na-bachelor-opleidingen, postgraduaten, master-na-master-opleidingen, avonden weekend-opleidingen, bijscholingen, … vullen het pakket voor ‘levenslang lerenden’ (LLL) verder aan. Op dit moment zijn in Vlaanderen 5 universiteiten en 17 hogescholen actief. Maar door de op til zijnde fusies van hogescholen zal hun aantal de komende jaren evolueren naar 13. Deze operatie zorgt voor de noodzakelijke schaalvoordelen en een voldoende groot bestuurlijk vermogen, maar benadrukt - door het behoud van campussen - evenzeer de belangrijke regionale spreiding en verankering.
1. Wie zijn de Vlaamse universiteiten en hogescholen? Memorandum universiteiten en hogescholen
Elke onderneming, elk ziekenhuis, elke school, elke zorginstelling, elke overheidsdienst, elke organisatie in Vlaanderen kan dankzij de hogescholen en de universiteiten rekenen op een eenvoudig toegankelijke kennispoort in de nabijheid. Naast onderwijs bieden de universiteiten en de hogescholen immers een breed gamma van wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijke dienstverlening aan in Vlaanderen. Zoals blijkt uit de jaarlijkse Vlaamse regionale Indicatoren (VRIND), is de Vlaamse wetenschappelijke publicatieactiviteit de voorbije jaren sterk gestegen. In 2011 bedraagt deze output 20,3 publicaties per 10.000 inwoners, terwijl dit cijfer in 1998 gelijk is aan 11,8. Dit positioneert Vlaanderen aan de wetenschappelijke wereldtop samen met Zweden, Denemarken, Nederland en het Verenigd Koninkrijk.
Bovendien zorgen de kennisinstellingen ook voor de valorisatie van dat wetenschappelijk onderzoek: getuige daarvan zijn het groot aantal octrooiaanvragen, de talrijke spin-offs en het praktijkgericht onderzoek, die bijdragen aan de wetenschappelijke groei en ook snel kunnen antwoorden op de noden aan innovatie en onderzoek uit het werkveld. Dat niet alleen de grote industriële spelers hierbij aan hun trekken komen maar ook de KMO’s bewijzen de Laagdrempelige Expertise- en Dienstverleningscentra (LED’s) en de bijhorende samenwerking met de provinciale innovatiecentra. Binnen het hoger onderwijs is internationalisering een vast beleidstopic dat integraal deel uitmaakt van het hogeronderwijsbeleid. Concreet hertalen de prioriteiten zich in actiepunten zoals: studenten- en docentenmobiliteit, stageprogramma’s, zomerscholen, beurzenprogramma’s, … -13-
-14-
2. Maatschappelijke betrokkenheid -15-
2. Maatschappelijke betrokkenheid 2.1 Het hoger onderwijs leidt de kenniswerkers van morgen op Als Vlaanderen in de globaliserende kennismaatschappij bij de koplopers wil horen, is het een noodzaak om alle talenten ten volle te kunnen inzetten. Daarom willen de Vlaamse universiteiten en hogescholen de best mogelijke opleiding geven aan iedereen die daarvoor de intrinsieke capaciteiten heeft. Ze pleiten voor het behoud van open toegang tot het hoger onderwijs, maar beseffen dat dit niet vrijblijvend kan. Een niet-bindende oriëntering kan een nuttig instrument zijn, maar is slechts een facet van een bredere procesbenadering die de grenzen van de onderwijscycli overstijgt: het afgelopen jaar werden alvast grote inspanningen geleverd om de dialoog tussen leerplichtonderwijs en hoger onderwijs op dit vlak te versterken en hebben alle betrokkenen het engagement aangegaan om elkaars leerresultaten en onderwijsprogramma’s beter te leren kennen. Dit is des te belangrijker met het oog op het vormgeven van de lerarenopleidingen. -16-
Parallel met de hervorming van het secundair onderwijs en inspelend op de dreigende tekorten aan leerkrachten, willen de hogescholen en de universiteiten extra aandacht besteden aan de lerarenopleiding. De lerarenopleidingen die de Vlaamse universiteiten en hogescholen aanbieden, zijn volgens de recente beleidsevaluatie (2013) van een goede kwaliteit. Op die basis willen de universiteiten en de hogescholen voortbouwen om via flexibele trajecten meer studenten aan te trekken die hun opleiding combineren met hun job (zij-instromers). Deze lerarenopleidingen kunnen een rol spelen in een aanbod van aanvangsbegeleiding, waarmee startende leerkrachten structurele ondersteuning kunnen vinden bij hun verdere professionalisering. De hogescholen en de universiteiten stellen hun expertise graag ter beschikking om nieuwe en meer uitdagende loopbaanmodellen voor leerkrachten uit te tekenen. De universiteiten en de hogescholen willen hun studenten toekomstbestendige opleidingen aanbieden: afgestemd op de respectieve leerdoelstellingen
2. Maatschappelijke betrokkenheid Memorandum universiteiten en hogescholen
brengen de hogescholen en de universiteiten een in wetenschappelijk onderzoek of in de praktijk verankerde kennisbasis aan, met aandacht voor de nodige vaardigheden en attitudes. Dit vergt een regelmatige herziening van de opleidingsprogramma’s en hun studieomvang. Met name de duur van de masteropleidingen is niet altijd aangepast aan de verwachtingspatronen die aan de afgestudeerden gesteld worden op vlak van internationale ervaring, voorbereiding op de praktijkomgeving en het tijdig afronden van een waardevol eindwerk. Aan de uiteinden van het opleidingscontinuüm neemt het hoger onderwijs grote uitdagingen op. Zo zien de universiteiten en de hogescholen het plan om het beroepsonderwijs kwalitatief te verbeteren als een versterking van de geïntegreerde hogeronderwijsruimte. Aangezien HBO5 een hogeronderwijskwalificatie (niveau 5) aflevert, moeten de desbetreffende opleidingen zoals eerder ook door het Vlaams Parlement bepleit, integraal binnen de hogescholen en conform de hoger onderwijsnormen worden ingericht.
Aan de andere kant van het spectrum (niveau 8) willen de universiteiten hun doctorandi met een bredere doctoraatsbegeleiding voorbereiden op een loopbaan in diverse maatschappelijke geledingen. Tegelijk moeten de troeven van jonge onderzoekers voor de arbeidsmarkt nadrukkelijker in de verf worden gezet. Opdat de hogeronderwijsafgestudeerden blijvend de vinger aan de pols zouden houden, willen de Vlaamse universiteiten en hogescholen meer inzetten op levenslang leren en mogelijkheden tot bijscholing. Postgraduaten en voortgezette en permanente vorming dragen op een laagdrempelige wijze bij tot de professionalisering en bieden een effectieve meerwaarde op de arbeidsmarkt. Een verstandige combinatie (‘blended learning’) van contactonderwijs en online onderwijs met onder andere elektronische leeromgevingen en de ontwikkeling van MOOC’s (massive open online courses), kan Vlaanderen helpen om op dit vlak nog beter te scoren dan vandaag al het geval is. -17-
2.2 De hogescholen en de universiteiten bekleden een sleutelpositie in de veranderende samenleving Maatschappelijke en economische voortgang is enerzijds te danken aan de ontwikkeling van fundamentele kennis en vergt anderzijds wederkerige relaties en interactie tussen verschillende sleutelspelers: hogescholen en universiteiten, de onderzoekscentra, de overheid en de bedrijven. Hogescholen en universiteiten willen de kruisbestuiving met andere maatschappelijke partners versterken en met een innovatiegerichte strategie de “go to market” van hun activiteiten versnellen. Door hun onderlinge complementariteit in het onderzoekscontinuüm te benadrukken en door cocreatie zullen zij de valorisatie en verspreiding van hun onderzoeksresultaten verder verruimen. Onze samenleving wordt een steeds meer diverse samenleving. De maatschappelijke relevantie van een hogeronderwijsinstelling uit zich ook in de mate waarin zij deze diversiteit weerspiegelt, zowel in haar studenten als in haar personeelsbestand. Concreet gaat het dan over mensen met een functiebeperking, -18-
van allochtone origine, met financiële moeilijkheden, werkstudenten, … De ervaring leert dat het mogelijk is om met succes uit deze groepen te rekruteren, zonder te raken aan kwaliteitsstandaarden. Succesvolle initiatieven willen de universiteiten en hogescholen voortzetten en uitbreiden. Daartoe hopen de universiteiten en hogescholen het aanmoedigingsfonds voor beleidsspeerpunten om te bouwen van een op zichzelf staand financieringskanaal naar een structureel onderdeel van hun werkingstoelage. Een betere koppeling van databanken van de universiteiten en de hogescholen aan de verschillende databanken van de overheid zal helpen om analyses nauwkeuriger uit te voeren en resultaten meer zichtbaar te maken. Op die manier kunnen de universiteiten en de hogescholen aan de samenleving ook beter verantwoording afleggen over hun acties en de effecten daarvan. Het hoger onderwijs streeft ook naar een meer evenwichtige man/vrouwverhouding, zowel in alle lagen van hun personeelsbestand als bij de studenten in alle opleidingen.
2. Maatschappelijke betrokkenheid Memorandum universiteiten en hogescholen
De universiteiten en de hogescholen willen de studenten voorbereiden op een leef- en werkomgeving die steeds internationaler wordt. Europese integratie, de globalisering en de invloed van opeenvolgende migratiebewegingen bepalen de toekomst van de Vlaamse regio en moeten meegenomen worden in de kennisopbouw van hun studenten. De hogescholen en de universiteiten onderschrijven de Europese doelstelling om tegen 2020 minstens 20 % van hun studenten een deel van hun studies in het buitenland te laten doorbrengen. Dat kan door sterker in te zetten op mobiliteitsprogramma’s als ERASMUS of internationale stages, waarvoor ze in hun opleidingen via mobility windows voldoende tijd willen voorzien, maar ook door structurele samenwerking met buitenlandse instellingen (uitwisselingen, gezamenlijke opleidingen, …). Voor wie niet naar het buitenland kan, creëren de universiteiten en de hogescholen een meer internationale omgeving door het inschakelen van buitenlandse docenten en het opnemen van internationale competenties in de opleidingsprogramma’s.
Wie een rol van wereldformaat wil spelen, heeft ook een verantwoordelijkheid ten aanzien van de wereld. De ontwikkelingssamenwerking van de universiteiten en de hogescholen ondersteunt structurele partnerschappen van en tussen universiteiten en hogescholen in Vlaanderen en het Zuiden. Zij krijgen als opdracht innovatieve antwoorden te formuleren voor globale en lokale uitdagingen en leiden projectmedewerkers op die bruggen kunnen bouwen en een verschil maken in hun samenleving, zowel hier als in de gastlanden. De Vlaamse universiteiten en hogescholen zijn bereid een rol te spelen in de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking en hebben concrete voorstellen voor aanvullende en flankerende acties ten aanzien van het beleid van de federale overheid. Meer nog dan in het verleden zal worden uitgegaan van de meerwaarde die de complementariteit tussen universiteiten en hogescholen biedt voor ontwikkelingssamenwerkingsprojecten.
-19-
-20-
3. Autonomie laten renderen -21-
3. Autonomie laten renderen Onderzoek geeft aan dat beleidsautonomie - naast stabiele financiering en rechtszekerheid - de belangrijkste determinant is voor onderwijskwaliteit. De Vlaamse universiteiten en hogescholen hebben een ambitieuze agenda. Om deze te kunnen realiseren vragen ze aan de overheid als bevoorrechte partner hen hierbij te steunen, via een aangepaste financiering en regelgeving, maar ook door het geven van het nodige vertrouwen én de vereiste autonomie. Zij stellen daarom voor dat de verantwoordingsdruk op procesonderdelen en deelcijfers plaats maakt voor accountability op basis van globale beleidsresultaten. De universiteiten en de hogescholen zijn ervan overtuigd dat de slagkracht die ze nodig hebben voor de toekomst alleen kan worden verworven door hen vanuit hun visie én expertise een eigen beleid te laten voeren waarbij ze ook zelf hun middelen efficiënter mogen inzetten.
-22-
• Zo willen de hogeronderwijsinstellingen de externe kwaliteitszorg zo snel mogelijk laten evolueren naar een gevorderd systeem. De voorbije twintig jaar zijn al hun opleidingen herhaaldelijk geëvalueerd door externe experts. Het kaf werd inmiddels gescheiden van het koren en binnen elke hogeronderwijsinstelling heeft zich een stevige kwaliteitscultuur genesteld. In 2012 werd niettemin alweer een nieuwe visitatieronde opgestart. Los van hun resultaten uit het verleden worden alle opleidingen opnieuw gevisiteerd en geaccrediteerd. Vele zelfevaluatierapporten zullen wederom worden geproduceerd en honderden internationale experten worden geëngageerd. De universiteiten en de hogescholen stellen voor om over te stappen op een slimmer en administratief minder belastend systeem: behoud de geplande instellingsreview waarin de hogeronderwijsinstellingen aantonen dat ze de kwaliteit van hun eigen beleidsvoering en hun eigen opleidingen stevig in handen hebben, en organiseer steekproeven bij een beperkt aantal opleidingen om dit te verifiëren. Op die manier kan de werkdruk van de hogescholen en
3. Autonomie laten renderen Memorandum universiteiten en hogescholen
de universiteiten verbonden aan de opleidingsvisitaties meer dan worden gehalveerd en kan een miljoenenbesparing worden bewerkstelligd. In Nederland gaat men alvast die weg op: “Ik wil nog meer toe naar een stelsel waarin verdiend vertrouwen wordt beloond. Daar is een begin mee gemaakt bij de invoering van het nieuwe stelsel, maar ik wil samen met betrokkenen de vormgeving van het stelsel meer fundamenteel bezien in dit licht. Waar er verdiend vertrouwen is, kan en moet zich dat ook uitbetalen in proportioneel toezicht en beperktere accreditatie. Hierin wil ik verdere stappen zetten. Naast het gesprek met betrokkenen wil ik ook over de grenzen kijken hoe in andere landen verdiend vertrouwen wordt beloond. Daarbij ligt in ieder geval vergelijking met Vlaanderen voor de hand gezien de NVAO als gezamenlijke accreditatieorganisatie.” (Nederlands minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dr. Jet Bussemaker, in haar beleidsreactie op de recente evaluatie van het accreditatiestelsel, 2013)
• Ook inzake personeelsbeleid heeft het hoger onderwijs nood aan meer autonomie. Universiteiten en hogescholen moeten maatregelen kunnen nemen die aangepast zijn aan hun specifieke situatie en niet botsen op decretale starheid. De universiteiten en de hogescholen vragen een flexibel wetgevend kader dat alle kansen en mogelijkheden biedt aan de instellingen om een modern, performant en competitief personeelsbeleid te voeren. • Op het vlak van internationalisering voelen de hogescholen en de universiteiten zich te strak gebonden; zeker daar waar het gaat om het aantrekken van buitenlandse, niet Nederlandstalige docenten en onderzoekers. Het beleid zou hierbij een grotere flexibiliteit en vrijheid moeten toelaten. Een groter aandeel aan anderstalige opleidingsprogramma’s moet Vlaanderen ook aantrekkelijker maken voor die buitenlandse talenten. De universiteiten en de hogescholen ondersteunen het initiatief voor het opzetten van vereenvoudigde structuren voor internationalisering. In die structuren moet het hoger onderwijs de
-23-
leiding nemen. Universiteiten en hogescholen bepleiten een coördinatie van de initiatieven voor internationalisering waarbij een aansturende rol wordt weggelegd voor het hoger onderwijs. Voor federale bevoegdheden die directe impact hebben op het hoger onderwijs is een goede wederzijdse interactie tussen het federale en het Vlaamse niveau erg belangrijk. Voorbeelden hiervan zijn: visumproblematiek, sociale zekerheid, pensioenregeling, statuut van de werkstudenten, tewerkstelling in het buitenland. Samengevat zijn de hogescholen en de universiteiten bereid verantwoording af te leggen over een globaal kader dat door de overheid gedefinieerd wordt en op een compacte manier te rapporteren over de eigen beleidsresultaten Zij dringen er bij de overheid evenwel op aan om voor beide partijen belastend micromanagement achterwege te laten.
-24-
4. De nood aan een onderbouwende financiering -25-
4. De nood aan een onderbouwende financiering 4.1 Herstel van de basisfinanciering: kwaliteit hoger onderwijs in gevaar De Vlaamse universiteiten en hogescholen zijn de voorbije jaren sterk gegroeid. Het kliksysteem, dat
werd ingevoerd bij het Financieringsdecreet in 2008, compenseert de toename van de studentenaantallen slechts gedeeltelijk in de werkingsuitkeringen voor de hogescholen en de universiteiten. Het behoud van dit kliksysteem is in elk geval cruciaal voor de goede
aantal studenten en onderwijzend personeel (VTE) (1997 = 100)
-26-
4. De nood aan een onderbouwende financiering Memorandum universiteiten en hogescholen
werking van de sector hoger onderwijs maar moet bovendien nog beter en sneller rekening houden met sterke stijgingen in de studentenaantallen. Daarenboven moet de Vlaamse regering de besparing van de afgelopen vijf jaar terugdraaien. Door de financieringsenveloppe jarenlang systematisch onvolledig te indexeren is er 120 miljoen euro minder aan de universiteiten en de hogescholen gegeven dan wettelijk voorzien en dan ze nodig hadden om hun personeel en uitrusting te betalen. De werkingstoelage moet worden aangevuld met middelen die de overheid in staat stelt haar eigen decreten correct uit te voeren en ongelijkheden weg te werken die voortvloeien uit verschillen in sociale zekerheid eigen aan de rechtspositie van de onderwijsinstellingen.
Deze twee oorzaken brengen de kwaliteit van het hoger onderwijs in gevaar. De universiteiten en de hogescholen en hun personeelsleden doen grote inspanningen om de gevolgen van deze onvoldoende financiering voor de studenten zo veel mogelijk te beperken. Ze proberen creatief te zijn om de middelen efficiënt te gebruiken om kwaliteit en begeleiding te kunnen garanderen. Maar de grote groei en de beperkte middelen hebben ontegensprekelijk gevolgen voor de werkdruk van het personeel aan de universiteiten en de hogescholen: er zijn grenzen aan de draagkracht van het personeel.
-27-
4.2. Investeren in O&O
-28-
Om de ambities van de Vlaamse Regering waar te maken (en het streefdoel om tegen 2020 de Europese 1%-norm te halen voor publieke O&O-investeringen effectief na te leven) zijn er in de komende legislatuur bijkomende investeringen in W&I nodig. In 2011 zit Vlaanderen namelijk nog maar aan 0,76 %. Volgens de berekening van de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI) is elk jaar een structurele investering van 150 miljoen euro bijkomende middelen nodig. In die stijging is het aangewezen een evenwichtige verdeling van middelen tussen het niet-gericht onderzoek op initiatief van de onderzoekers en het (praktijk)gericht onderzoek te respecteren.
Meer bepaald is er nood aan bijkomende middelen voor: (1) het O&O-excellentiebeleid aan de universiteiten, (2) de verdere uitbouw van het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek aan de hogescholen en (3) de financiering van hefbomen die de samenwerking tussen universiteiten en hogescholen langsheen de innovatieketen blijvend stimuleren en onderbouwen. De versterking van de onderzoeksbasis in deze drie dimensies moet het hoger onderwijs tevens in staat stellen ten volle zijn rol te blijven spelen bij het vraaggedreven onderzoek, en dit in samenwerking met zowel het economisch als het maatschappelijk werkveld.
Met deze middelen dient in het volledige onderzoekscontinuüm te worden geïnvesteerd en moeten alle schakels van de onderzoeksketen worden versterkt zodat onderlinge synergie optimaal wordt uitgebouwd. Daarbij is essentieel dat drie dimensies van O&O-financiering in het hoger onderwijs simultaan kunnen groeien door inzet van een deel van deze bijkomende middelen.
Door het in aanmerking nemen van onderzoeksparameters in het financieringsdecreet krijgt het academisch personeel de ruimte zijn drievoudige taak naar onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening in te vullen. Daarbij is het essentieel dat de slaagpercentages bij de bestaande financieringskanalen voor onderzoeksexcellentie op een internationaal vergelijkbaar en
4. De nood aan een onderbouwende financiering Memorandum universiteiten en hogescholen
aanvaardbaar peil gehandhaafd blijven. De evolutie van het groeipad voor excellent onderzoek in Vlaanderen zal dan ook mede gericht worden door deze benchmark. Gelet op de eerste dimensie van groei door inzet van een deel van de bijkomende middelen vragen universiteiten en hogescholen een volgehouden en significante inspanning om alle bestaande waardevolle initiatieven te versterken, ondermeer via het verhoudingsgewijze verhogen van het bedrag van het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF). Dit laatste is ook nodig omwille van de recente integratie van een groot deel van de academische opleidingen uit de hogescholen. Ook aan de hogescholen moeten de docenten nog sterker dan tot nu toe het geval is, kunnen inzetten op praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek in samenwerking met het werkveld en zorgen voor valorisatie en innovatie. Daartoe dient de tweede dimensie van groei door inzet van een deel van
de bijkomende middelen. Dit kan gerealiseerd worden via het versterken van het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (PWO) waarvan de middelen tegen 2023 moeten verdubbeld worden ten opzichte van hetgeen momenteel tegen 2023 wordt voorzien (in het financierings- en integratiedecreet). Dit houdt in dat de PWO-middelen tegen 2023 groeien naar een totaalbedrag van 42 miljoen euro (bedrag zonder nog toe te passen indexatie). Van deze aangroei dient 75 % te worden gerealiseerd in de volgende legislatuur (2014-2019). Dit groeitraject, en de versnelling tijdens de volgende legislatuur, moeten de noodzakelijke capaciteit garanderen bij de hogescholen. Enkel op die manier kunnen de hogescholen op een kwaliteitsvolle manier hun rol en opdracht in de innovatieketen blijven spelen op het fijnmazig niveau dat door het werkveld (maatschappelijk en economisch) van hen verwacht wordt.
-29-
De derde dimensie van groei van O&O-middelen in het hoger onderwijs betreft het structureel versterken van de samenwerking tussen hogescholen en universiteiten langsheen de innovatieketen. Om dit te stimuleren en structureel te verankeren wordt tijdens de periode tot 2023 een verdubbeling gevraagd van de TETRAmiddelen ten opzichte van het huidig peil. Het TETRAkader laat toe deze bijkomende middelen in te zetten via gezamenlijke projecten tussen de hogescholen en de universiteiten, waardoor ze een geïntegreerde en geconcerteerde aanwezigheid van het hoger onderwijs in de innovatieketen consolideren en stimuleren. De TETRA-middelen, en in het bijzonder hun groei, zullen dan ook deze innovatiesamenwerking tussen de hogescholen en de universiteiten vormgeven.
-30-
Tot slot pleiten de hogescholen en de universiteiten voor specifieke investeringen in onderzoek met een grote en directe maatschappelijke impact, hetzij door aanpassing van criteria van bestaande fondsen, hetzij door de creatie van een maatschappelijk onderzoeksfonds. Het onderzoek in de kunsten moet hierin een specifieke plaats krijgen. Het is essentieel dat de drie dimensies van O&Ofinanciering in het hoger onderwijs parallel groeien door inzet van een deel van de bijkomende middelen. De onderlinge samenhang tussen de drie aangehaalde dimensies wordt bewaakt in functie van de uiteindelijke grootte van het groeipad dat op Vlaams niveau bekomen wordt.
4. De nood aan een onderbouwende financiering Memorandum universiteiten en hogescholen
4.3 Investeringsmiddelen Ten gevolge van sterk stijgende studentenaantallen en alsmaar meer toenemende wettelijke voorschriften rond veiligheid, milieu en toegankelijkheid van de gebouwen, ondervinden de Vlaamse universiteiten en hogescholen een sterke druk op hun werkingsmiddelen en investeringen. Concreet vertaalt dit zich in een achterstand qua investeringen in onderwijs- en onderzoeksinfrastructuur. De hogescholen en de universiteiten hebben er bij de bevoegde ministers reeds herhaaldelijk op gewezen dat de investeringsmiddelen die zij ontvangen van de Vlaamse overheid slechts in heel beperkte mate tegemoetkomen aan hun investeringsnoden.
De hogescholen en de universiteiten vragen aan de nieuwe Vlaamse regering om deze achterstand binnen een tijdsvenster van tien jaar weg te werken. Op basis van berekeningen uitgevoerd door de VLUHR zou het totaal van het jaarlijkse bedrag aan investeringsmiddelen (AGIOn–middelen bestemd voor de hogescholen en investeringstoelagen bestemd voor de universiteiten) verhoogd moeten worden met 200 miljoen euro tegen het jaar 2024.
-31-
4.4 Opleidingscapaciteit voor medische beroepen
4.5 Financiële autonomie
De universitaire ziekenhuizen bieden aan het breed publiek een totaalpakket gezondheidsdiensten van de hoogste kwaliteit aan. Daarnaast oefenen diezelfde ziekenhuizen evenwel ook een onderwijs- en onderzoeksopdracht uit. De onderfinanciering om deze driedubbele opdracht aan te kunnen, wordt reeds lang aangeklaagd. De meest recente besparingsmaatregelen komen hier nu bovenop en dreigen zowel de opleidingscapaciteit van de ziekenhuizen te hypothekeren als de werkdruk op artsen en verpleegkundigen onhoudbaar te maken.
Om tegemoet te kunnen komen aan de steeds toenemende verwachtingen inzake onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening, dienen de hoger onderwijsinstellingen beroep te kunnen doen op stabiele inkomstenstromen en de nodige fondsen aan te leggen om grootschalige investeringen door te kunnen voeren. De universiteiten en hogescholen vragen bovendien een fundamenteel debat over de financiering van het hoger onderwijs. Zij wensen te weten welke middelen er door de overheid worden gegarandeerd en welke initiatieven zij kunnen nemen om zelf middelen te genereren (ook via studiegelden). Ook hier vragen de universiteiten en de hogescholen over de wettelijk verankerde financiële autonomie te beschikken en deze middelen vrij te kunnen inzetten om de beleidsresultaten te behalen.
Als de universitaire ziekenhuizen in de problemen komen, dreigen innovatieve en complexe geneeskundige zorgen in het gedrang te komen.
-32-
universiteiten en hogescholen -33-
voor pdfs.indd 1
-34-
12/07/11 10:56
universiteiten en hogescholen Memorandum universiteiten en hogescholen
-35-
Memorandum 2014 universiteiten en hogescholen
VLUHR - VLIR - VLHORA Ravensteingalerij 27 bus 3&6, 1e verdieping, B-1000 Brussel tel: +32 (0)2 27 92 55 00; fax: +32 (0)2 211 41 99 © VLUHR - VLIR - VLHORA, 2014