April 2011
Melk, de groene motor Routekaart voor een 100% energieneutrale zuivelketen in 2020 met klimaatneutrale groei
Melk, de groene motor Routekaart voor een 100% energieneutrale zuivelketen in 2020 met klimaatneutrale groei
Joost Krebbekx (Berenschot) Edwin Lambregts (Berenschot) Wouter de Wolf (Berenschot) Mark van Seventer (E-Kwadraat) April 2011
A
Managementsamenvatting Routekaart voor een 100% energieneutrale zuivelketen in 2020 met klimaatneutrale groei
De Nederlandse melkveehouderij en de zuivelonder-
Ambitie
nemingen staan midden in de samenleving. Gras
Als onderdeel van haar duurzaamheidsambitie
en koeien zijn beeldbepalend voor het Nederlandse
heeft de zuivelketen ervoor gekozen om in 2020 alle
platteland. Zuivelproducten als melk, kaas en des-
Nederlandse zuivelproducten, van melkveebedrijf
serts zijn blikvangers in de supermarkt en thuis op
tot en met zuivelfabriek, energieneutraal te willen
tafel. Ook de 20.000 melkveehouders en de 10.000
produceren. Dit betekent dat alle energie die nodig
mensen die werken bij de zuivelondernemingen zor-
is in de sector, duurzaam (of hernieuwbaar) wordt
gen voor een stevige verankering in de Nederlandse
opgewekt en bij voorkeur direct binnen de eigen
maatschappij.
keten wordt gebruikt. Met het realiseren van deze ambitie wordt tegelijkertijd ook de doelstelling van
De zuivelketen ziet het als haar primaire taak eco-
klimaatneutrale groei bereikt.
nomisch toegevoegde waarde te leveren en voedzame zuivelproducten te produceren waar mensen binnen
Met deze ambitie wordt ruimschoots voldaan aan
en buiten Nederland van kunnen genieten. De zui-
het MJA3-convenant (2% energie-efficiency per
velketen is zich volop bewust van het feit dat zij deze
jaar) en wordt ook een aanzienlijke bijdrage geleverd
taken alleen blijvend kan invullen als de productie
aan de doelstelling van het convenant Schoon en
op een duurzame manier wordt ingevuld. Daarom
Zuinig (30% broeikasreductie).
hebben LTO en NZO ambities geformuleerd en ervoor gekozen duurzaamheidsinitiatieven in de
Potentie
Duurzame Zuivelketen samen te brengen.
De zuivelketen heeft veel potentie om hernieuwbare energie op te wekken, omdat zij beschikt over
Energiegebruik en broeikasgassen zijn belangrijke
ruimte, grondstoffen voor energie en innovatieve
thema’s binnen het streven naar duurzaamheid. De
ondernemers. Biovergisting (mest) is een belangrijke
Stuurgroep Duurzame Zuivelketen heeft daarom de
optie met veel potentie die naast een belangrijke
handschoen opgepakt en stevige ambities neergelegd
bijdrage aan energie en CO2 reductie ook het sluiten
voor het energiegebruik binnen de zuivelketen.
van mineraalkringlopen bevordert. Daarnaast zijn wind(molens) en zon (PV) een goede optie, door de aanwezigheid van ruimte om deze installaties te plaatsen. In het volgende plaatje worden de oplossingsrichtingen weergegeven. Ook energiebesparing op melkveehouderijen biedt extra potentie.
B
Een inschatting van de maximaal haalbare potentie laat zien dat er mogelijk meer dan de doelstelling gerealiseerd kan worden. Potentie en doelstelling
Energiepotentie (PJ)
Broeikasgasreductie
Energiebesparing melkveehouderij
0,2
0,03
Zon (PV)
1,6
0,2
Wind
9,3
1,5
Biovergisting
17,9
1,8
Totaal
28,9
3,6
Doelstelling
24 (energiebehoefte zuivelketen)
1,75 (ruim 30% van totale ambitie)
Percentage van doelstelling
120%
206%
(Mton eq CO2)
Door realisatie van deze maximaal haalbare potentie wordt: zz
in grote mate bijgedragen aan de doelstelling van dit kabinet om in 2020 14% hernieuwbare energie op te wekkenx
zz
ongeveer 36.000 manjaren aan werk in Nederland gecreëerd.
X Het kabinet heeft zich vastgelegd op een doel van 14% hernieuwbare energie in 2020 en wil dat doel halen door ruim 35% van de elektriciteitsvraag te halen uit hernieuwbare elektriciteit (wind-, biomassa- en zonne-energie). Het elektriciteitsverbruik in Nederland was in 2009 ongeveer 113 TWh of 408 PJ (CBS). De 24 PJ, die grotendeels elektriciteit betreft, levert dus een grote bijdrage aan het behalen van die doelstelling (afgerond 6% uitgaande van 100% elektriciteit).
C
Routekaart De zuivelketen heeft een routekaart ontwikkeld met concrete stappen om die ambities waar te maken.
Het meest wenselijke scenario start met energie-
Innovatie van biovergisting/raffinage en onderzoek
reductie op de boerderij. Parallel aan deze acties
naar de kwaliteit van de eindproducten op bodem
dienen grote collectieve trajecten in gang te worden
en gewas, dienen zo snel mogelijk te worden gestart.
gezet, zoals de grote onshore windparken en alle
Een inschatting van de reële ontwikkeltijd ligt tussen
oplossingsrichtingen rondom grootschalige biover-
de twee tot drie jaar. Dat betekent dat in 2014-2015
gisting. Omdat de kans van slagen het grootst is in
projecten kunnen starten en dat na 2015-2017 de
de biovergisting in combinatie met zuivelfabrieken,
bijdrage mee gaat tellen.
dient deze richting maximaal te worden uitgenut.
PV zal zich verder ontwikkelen als het gaat om kost-
Voor deze aanpak is een maximale ondersteuning
prijsreductie en in mindere mate qua rendements-
van de rijksoverheid noodzakelijk in de vorm van de
verhoging. Zonder SDE+ blijft dit een dure optie
subsidieregeling duurzame energie (SDE+). Wind-
voor energieopwekking en zal de autonome markt-
molenparken hebben een aanzienlijke doorlooptijd
werking pas in 2019-2020 een eerste aanzienlijke
bij ontwikkeling, waardoor opbrengsten niet voor
bijdrage leveren.
2015-2017 te verwachten zijn. Ook voor deze maatregelen is ondersteuning van de overheid noodzakelijk, zowel op het gebied van ruimtelijke ordening als op het gebied van de SDE+.
D
Samengevat: zz
Samenwerken met de overheid
De routekaart geeft een nauwkeurig beeld
De zuivelketen zou graag willen samenwerken met
van de stappen om tot een energieneutrale
de overheid om de ambities waar te maken:
zuivelketen te komen in 2020 (het na te streven scenario). Daarbij is rekening gehouden
zz
De belangrijkste voorwaarde om de ambitie te
met ontwikkelingen in de zuivelmarkt,
realiseren, is financiering van de onrendabele
maar uiteraard ook met ontwikkelingen
top. Het belang van de SDE+ is dus zeer groot.
op het gebied van energietechnologie.
De onrendabele top van de verschillende oplossingsrichtingen zal in de loop van de
zz
In de routekaart worden knelpunten en
tijd steeds kleiner worden door innovaties
oplossingsrichtingen voor hernieuwbare
en mogelijk stijgende energieprijzen.
energie benoemd en uitgewerkt. Daarnaast
Daarnaast kunnen participatieconstructies
zijn reële businesscases met vele partijen
(van onder andere omwonenden) sterk
onderzocht om tot een totaalinvestering
bijdragen aan het realiseren van de ambitie.
van € 3 tot 5 miljard te komen.
Echter, een bijdrage om de onrendabele top te financieren, zal tot 2020 nodig blijven.
zz
In de routekaart wordt aangegeven hoe het proces in de periode 2011-2020 eruit
zz
Innovatie is een belangrijk onderdeel van
zou kunnen zien, rekening houdend met
de routekaart naar een energieneutrale
de knelpunten. Daarbij zijn alternatieve
zuivelketen. Door investering in innovatie wordt
scenario’s geschetst indien er niet aan de
de concurrentiekracht van de Nederlandse
voorwaarden wordt voldaan, waardoor een
producenten van hernieuwbare-energie-
deel van de doelstelling alsnog wordt bereikt.
installaties versterkt en de ambitie van het kabinet om 14% hernieuwbare energie in 2020
zz
Verder is een innovatiespoor uitgezet en zijn
te realiseren realistischer. Vandaar de vraag
demonstrators benoemd om de innovatie vorm te
om samen met de zuivelketen op te trekken
geven. Er is een opzet gemaakt voor grootschalige
en de innovatie op dit gebied aan te jagen.
ontwikkeling van initiatieven in de hele keten (17.000 melkveehouders, zuivelfabrieken,
zz
In de routekaart zijn enkele knelpunten
RMO-vervoer). Verder is een methodiek voor
benoemd op het gebied van wetgeving. De
jaarlijkse monitoring en bijsturing ontwikkeld.
Duurzame Zuivelketen gaat graag in gesprek met de overheid over deze knelpunten.
Bij het routekaartproces zijn vele partijen betrokken: technologieleveranciers, banken, provincies. Al deze partijen zien kansen om de ambitie te realiseren en willen graag hun bijdrage leveren, maar daarvoor zullen knelpunten opgelost moeten worden.
5
Inhoud Managementsamenvatting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A 1. Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 1.1 Waarom een routekaart? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 1.2 Onze ambitie: duurzame zuivel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 1.3 Gezamenlijke aanpak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 1.4 Leeswijzer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10 2. Naar een duurzame zuivelketen in 2020 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 2.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 2.2 Kenmerken van de zuivelsector . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 2.3 Veranderingen voor de Nederlandse melkveehouderij . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12 2.4 De ambitie in relatie tot andere doelstellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14 2.5 Benodigde hoeveelheid duurzame energieopwekking in 2020 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15 2.6 Oplossingsrichtingen in de keten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17 2.7 Oplossingsrichtingen bij de zuivelfabrieken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18 3. Oplossingsrichting energiebesparing op de melkveehouderij . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23 3.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23 3.2 Huidige gebruik van energie op de melkveehouderij . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23 3.3 Besparingsmogelijkheden: verlichting, melkwinning en ventilatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24 3.4 Bijdrage aan de doelstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25 3.5 Knelpunten en oplossingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26 3.6 Conclusie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26 4. Oplossingsrichting zonne-energie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27 4.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27 4.2 Ontwikkelingen op het gebied van PV-systemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27 4.3 Drie oplossingen: PV-installaties op stallen, PV-centrales en Cow Ports . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29 4.4 Bijdrage aan de doelstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32 4.5 Knelpunten en oplossingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32 4.6 Conclusie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33 5. Oplossingsrichting windenergie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35 5.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35 5.2 Ontwikkelingen op het gebied van windenergie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35 5.3 Drie oplossingen: solitaire molens, onshore windparken, microwindmolens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37 5.4 Bijdrage aan de doelstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39 5.6 Conclusie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41
6
6. Oplossingsrichting biovergisting
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
43
6.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43 6.2 Ontwikkelingen op het gebied van biovergisting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43 6.3 Drie oplossingen: grootschalig, kleinschalig en combinatie met raffinage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44 6.4 Bijdrage aan de doelstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46 6.5 Knelpunten en oplossingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50 6.6 Conclusie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57 7. Totaalpakket van oplossingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59 7.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59 7.2 Totale potentiële opbrengsten, knelpunten en investeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59 7.3 Mogelijke scenario’s en consequenties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62 8. Financiering van de transitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71 8.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71 8.2 Businessmodellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71 8.3 Business cases . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73 8.4 Onrendabele top en SDE+ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78 8.5 Nationale duurzame energiedoelstellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85 9. Periode 2012-2020 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93 9.1 9.2 9.3 9.4 9.5 9.6 9.7
De verrichtperiode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93 Draagvlak van veehouderij en melkindustrie aanjagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93 Innovatieprogramma 2012-2020 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95 Monitoring door LTO/NZO . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100 Transitie activiteiten zuivel sector 2012-2020 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103 Organisatie van de transitieperiode . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105 Ondersteunende transitie activiteiten door de overheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Bijlage I: Energiebehoefte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bijlage II: Uitgangspunten berekening totaal oplossingsrichting biogas . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bijlage III: Onderbouwing biovergisting bijdrage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bijlage IV: Uitgangspunten business cases . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bijlage V: Onderbouwing economische waarde . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bijlage VI: Totstandkoming van de brandstofkosten bij biovergisting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bijlage VII: Status fosfaatverwijdering Nederland . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
113 115 119 121 127 131 135
Gebruikte literatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143
Deze Routekaart voor een 100% energieneutrale en klimaatneutrale groei van de zuivelketen in 2020 is uitgevoerd in het kader van de Meerjarenafspraken Energie-efficiëntie waarin afspraken zijn gemaakt over energie-effiëntieverbetering. Het traject is gefinancierd door het ministerie van Economische Zaken Landbouw en Innovatie, en ondersteund door Agentschap NL. Meer informatie over Meerjarenafspraken Energie-efficiëntie en de voorstudies en routekaarten kunt u vinden op: http://regelingen.agentschapnl.nl/content/voorstudies-en-routekaarten-mja.
7
1. Inleiding 1.1 Waarom een routekaart? De Nederlandse melkveehouderij en de zuivelondernemingen staan midden in de samenleving. Gras en koeien zijn beeldbepalend voor het Nederlandse platteland. Zuivelproducten als melk, kaas en desserts zijn blikvangers in de supermarkt en thuis op tafel. Ook de 20.000 melkveehouders en de 10.000 mensen die werken bij de zuivelondernemingen zorgen voor een stevige verankering in de Nederlandse maatschappij. De zuivelketen ziet het als haar primaire taak economisch toegevoegde waarde te leveren en voedzame zuivelproducten te produceren waar mensen binnen en buiten Nederland van kunnen genieten. De zuivelketen is zich volop bewust van het feit dat zij deze taken alleen blijvend kan invullen als de productie op een duurzame manier wordt ingevuld. Daarom hebben LTO en NZO ambities geformuleerd en ervoor gekozen duurzaamheidsinitiatieven in de Stuurgroep Duurzame Zuivelketen samen te brengen. Energie is een belangrijk thema binnen het streven naar duurzaamheid. De Stuurgroep Duurzame Zuivelketen heeft daarom de handschoen opgepakt en stevige ambities neergelegd voor het energiegebruik binnen de zuivelketen. Maar ambities zijn niet genoeg. Er is ook een routekaart nodig met concrete stappen om die ambities waar te maken. En goede afspraken tussen alle partijen die aan de zuivelsector verbonden zijn. Om vervolgens vanuit een gezamenlijke regie ook concrete resultaten te boeken. Het document dat voor u ligt, is een stappenplan om hierin te voorzien.
1.2 Onze ambitie: duurzame zuivel Er is sprake van een groeiende publieke en daarmee ook politieke belangstelling voor duurzaamheidsbeleid. Dit komt vooral door de enorme stijging van het energiegebruik op wereldschaal en het daaraan gekoppelde broeikaseffect door CO2-uitstoot. Er is groeiende aandacht voor de zuivelketen vanwege de emissie van de broeikasgassen methaan (CH4) en lachgas (N2O). Diverse wetenschappers en maatschappelijke groeperingen noemen de (melk)veehouderij als een belangrijke bron voor de broeikasgasproductie. Ook grondstofschaarste (fosfor) voor de voeding van de mens en afnemende biodiversiteit spelen een rol.
8
Zuivelondernemingen, met bekende bedrijfsnamen en zichtbare merken, worden in toenemende mate aangesproken op de milieubelasting die bij andere schakels in de keten ontstaat. Wat ‘stroomopwaarts’ (grondstoffen, primaire productie, transport) en ‘stroomafwaarts’ (transport, consumptie, afdanking) in de keten gebeurt, is wel de zorg van de zuivelindustrie, maar niet de (wettelijke) verantwoordelijkheid. De zuivelondernemingen zoeken daarom naar manieren om deze zorg te vertalen naar activiteiten en samenwerkingsverbanden, zonder uiteraard in andermans verantwoordelijkheden te treden. Het Nederlandse zuivelbedrijfsleven is al vele jaren proactief bezig om de duurzaamheid binnen de zuivelketen te verbeteren. De zuivelindustrie – individuele coöperatieve en particuliere ondernemingen en de overkoepelende organisatie NZO – en LTO kiezen voor een praktische invulling van duurzaamheid. Daarbij geldt als uitgangspunt dat zonder duurzaamheid een goed economisch rendement moeilijk wordt, maar omgekeerd ook dat zonder economisch rendement maatschappelijk verantwoord ondernemen niet mogelijk is. Belangrijk uitgangspunt is dat duurzame productie geen vaststaand begrip is. Nieuwe inzichten vanuit onderzoek en de samenleving vormen de basis voor de invulling van een duurzame productie. Een gedragen visie op duurzaamheid moet van tijd tot tijd worden herijkt. Actuele rapporten als Livestock’s Long Shadow, de IMPRO‑ en EIPRO‑studies van de Europese Unie en de nieuwe ambities van de Nederlandse overheid en het bedrijfsleven, vastgelegd in het werkprogramma Schoon en Zuinig en de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij, waren de aanleiding om de duurzaamheidsvisie van de zuivelketen tegen het licht te houden. Daarnaast zijn er in de zuivelsector ook initiatieven op het gebied van Als onderdeel van haar duurzaam-
weidegang, dierenwelzijn, diervoedergrondstoffen en biodiversiteit. Deze
heidsambitie heeft de zuivelketen
initiatieven die individuele ondernemingen of collectieven al hebben
ervoor gekozen om in 2020 alle
opgepakt, moeten met kracht worden voortgezet.
Nederlandse zuivelproducten, van melkveebedrijf tot en met zuivel-
De Stuurgroep Duurzame Zuivelketen heeft op drie hoofdthema’s doel-
fabriek, energieneutraal te willen
stellingen geformuleerd: energie en klimaat, de koe centraal en biodi-
produceren. Dit betekent dat alle
versiteit. We zijn ervan overtuigd dat met de nieuwe ambitie de basis is
energie die nodig is in de sector,
gelegd om ook voor de komende generaties een duurzame zuivelproduc-
duurzaam wordt opgewekt en bij
tie in Nederland te verankeren.
voorkeur direct binnen de eigen keten wordt gebruikt. Met het realiseren van deze ambitie wordt tegelijkertijd ook de doelstelling van klimaatneutrale bereikt.
9
1.3 Gezamenlijke aanpak We moeten voorkomen dat een enkele schakel in de keten zijn activiteiten bijstuurt en optimaliseert, zonder rekening te houden met andere schakels. Als dit wel gebeurt, bestaat het risico dat het geheel slechter is dan de som der delen. Om de gehele keten te verduurzamen, is ketenregie nodig op melkveehouders en zuivelfabrikanten.
Figuur 1: afbeelding keten en afbakening van deze studie
Voor de zuivel is maatschappelijk verantwoord ondernemen het resultaat van ondernemen met oog voor veranderende maatschappelijke verhoudingen en ontwikkelingen. Juist daarom heeft dat tot een nieuwe visie en verdergaande keuzes geleid. Daaruit volgen nieuwe doelstellingen en ambities die in de komende jaren gerealiseerd dienen te worden. Hierbij past dat de zuivel initiatieven neemt die op de hele keten betrekking hebben, te beginnen bij de melkveehouders en de zuivelverwerkende industrie. Momenteel bedraagt het energiegebruik in de melkveehouderij en de zuivelverwerkende industrie samen 26,3 PJ op jaarbasis. Daarvan wordt slechts een klein deel uit duurzame bronnen voorzien. Er zijn dus grote stappen nodig om energieneutraal te worden. De functie van het routekaarttraject is dan ook het verder inrichten van dit energietransitieproces tussen 2011 en 2020: zz
In de routekaart wordt een beeld geschetst van de eindsituatie in 2020. Daarbij is rekening gehouden met ontwikkelingen in de zuivelmarkt, maar uiteraard ook met ontwikkelingen op het gebied van energietechnologie.
10
zz
In de routekaart worden knelpunten en oplossingsrichtingen voor duurzame energie benoemd en uitgewerkt. Deze knelpunten en oplossingen hebben wij onderscheiden naar drie deelgebieden: technologie, markt en organisatie.
zz
In de routekaart wordt aangegeven hoe het proces in de periode 2011-2020 eruit zou kunnen zien, rekening houdend met de knelpunten. Ook hebben wij gekeken naar scenario’s waarlangs de energietransitie kan plaatsvinden.
1.4 Leeswijzer Deze routekaart is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 schetsen wij een beeld van de zuivelketen in 2020 en de oplossingsrichtingen om tot deze situatie te komen. Daarbij presenteren we ook een uitgangstabel die wij als startpunt hebben genomen voor de volgende hoofdstukken. Vervolgens benoemen we in hoofdstuk 3 tot en met 6 de verschillende oplossingsrichtingen. Deze zijn te onderscheiden naar: zz
energiebesparing op de boerderij
zz
opwekking via zonnepanelen
zz
opwekking via windenergie op het land
zz
opwekking door middel van mest (co-)vergisting
In hoofdstuk 7 worden de scenario’s besproken voor de periode 20112020. Binnen de scenario’s spelen telkens verschillende combinaties van de in de hoofdstukken 3 tot en met 6 gepresenteerde oplossingsrichtingen een rol. In hoofdstuk 7 brengen we ook de kosten en opbrengsten in kaart en kijken we naar de economische waarde voor Nederland. Hoofdstuk 8 gaat dieper in op de benodigde investeringen. In dit hoofdstuk wordt tevens veel aandacht besteed aan demonstratorprojecten die nodig zijn om combinaties van technologie, markt en organisatievormen te testen. Dit hele pakket aan maatregelen vergt investeringen en financiering. Wat zijn hierbij de opties? De mogelijkheden hiertoe staan eveneens in hoofdstuk 8 beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 9 het transitieproces richting 2020 verder omschreven.
11
2. Naar een duurzame zuivelketen in 2020 2.1 Inleiding Dit hoofdstuk vormt de inleiding op het rapport. In kort bestek beschrijven wij de kenmerken van de Nederlandse zuivelsector, inclusief een aantal trends richting 2020. Daarnaast werken we de ambitie van de energieneutrale en broeikasgasarmere zuivelketen uit in een concrete doelstelling voor opwekking van duurzame energie. Tot slot noemen we kort de oplossingsrichtingen die we in latere hoofdstukken zullen uitwerken.
2.2 Kenmerken van de zuivelsector Het is niet de bedoeling van dit rapport om een volledig overzicht te geven van de kernmerken en de ontwikkelingen binnen de zuivelsector. Voor een goed begrip van de sector en de dynamiek rondom het streven naar duurzaamheid is het echter wel goed om een paar zaken uit te lichten: zz
Melk als commodity. Melk is in essentie een homogeen massaproduct, waarbij er wel enige variatie bestaat in de specifieke kwaliteitskenmerken van de melk, zoals het vet- en eiwitpercentage. Op basis van melk wordt in de zuivelverwerkende industrie een waaier aan zuivelproducten geproduceerd. Deze producten worden direct op de consumentenmarkt afgezet of als ingrediënten gebruikt in de voedselverwerkende of farmaceutische industrie.
zz
Dagvers is local for local. De markt voor dagverse consumenteneindproducten heeft een ‘local for local’ karakter en beperkt zich tot de eigen thuismarkt en de directe buurlanden. Dit hangt samen met de bederfelijke aard van het product, waardoor de actieradius voor het vervoer relatief klein is. Bij bewerkte producten, zoals boter, kaas, melkpoeder en dergelijke, geldt deze beperking in principe niet of veel minder. Voor deze producten zien we binnen en buiten de Europese Unie een behoorlijk handelsvolume.
zz
Groeiende vraag naar zuivel. Zuivel heeft een enorm groeipotentieel. Op wereldschaal stijgt de vraag naar zuivel sneller dan het aanbod, waardoor de prijsvooruitzichten op de wereldmarkt goed zijn. Met name de vraag in Azië, Oost-
12
Europa, Noord-Afrika en Rusland zal in de komende decennia stijgen. Waarschijnlijk zal het aanbod in de Aziatische landen de stijging van de vraag niet kunnen bijbenen, met als gevolg stijgende importen van de landen in deze regio. Nederlandse zuivelondernemingen kunnen hiervan profiteren, mits hun kostprijs voldoende laag is in vergelijking met de wereldmarktprijs. zz
Liberalisering van de zuivelmarkt. De melkveehouderij in Europa acteert van oudsher in een sterk door overheidsingrijpen gedomineerde markt met een uitgebreid systeem van volumebeperkingen en prijsregulatie. Deze beschermende maatregelen zijn in de afgelopen jaren langzaam maar zeker afgebouwd in het kader van WTO-afspraken.
zz
Afschaffing van de melkquota. De belangrijkste en meest fundamentele transitie die de Europese melkveehouderij zal ervaren, is de (gefaseerde) afschaffing van het melkquotumsysteem in 2015. Het quotumsysteem betekent een effectieve beperking van het aantal te produceren kilo’s melk per land en per bedrijf. Afschaffing ervan zal ervoor zorgen dat de sector in de toekomst wordt blootgesteld aan de krachten van vrije marktwerking. Waarschijnlijk zullen de grote melkveebedrijven met hun ambitieuze uitbreidingsplannen het meest profiteren van de afschaffing van de quota.
zz
Toenemende volatiliteit van de afzetprijzen. Door de deregulering van de Europese melkveehouderij zal de volatiliteit van de melkprijzen toenemen. De Europese melkveehouderij zal in toenemende mate beïnvloed worden door de ontwikkelingen op de wereldmarkt voor zuivel. Perioden van hoge melkprijzen zullen afgewisseld worden door perioden waarbij de marktprijs onder de kostprijs daalt (zoals we de laatste jaren gezien hebben). Deze situatie had zich al decennia lang niet meer voorgedaan en Europese (en dus ook de Nederlandse) zuivelondernemingen zullen zich hieraan moeten aanpassen.
2.3 Veranderingen voor de Nederlandse melkveehouderij De Nederlandse melkveehouderij bestaat (medio 2010) uit circa 19.520 bedrijven en omvat hiermee ongeveer 1,5 miljoen koeien. De sector produceert jaarlijks zo’n 11,5 miljard kilogram melk, die voornamelijk wordt omgezet in consumptiemelk, houdbare melk, boter, kaas en melkpoederproducten. De verwachting is dat er veel gaat veranderen voor de sector in de periode 2011-2020:
13
zz
Krimp van het aantal melkveebedrijven. Er is al jaren een tendens van een krimpend aantal melkveebedrijven in Nederland. De totale productie stijgt echter. Dat komt doordat melkveehouderijen gemiddeld genomen groter worden en de productie per koe ook toeneemt. De schattingen lopen uiteen, maar we kunnen ervan uitgaan dat het aantal melkveehouders in 2020 ongeveer de helft zal bedragen van het huidige niveau (19.500) en dat het aantal melkkoeien per bedrijf gemiddeld 100 of zelfs nog meer zal bedragen (nu 60). Veehouders hebben door hun grondposities invloed op de planologische kaart van het steeds voller wordende Nederland en bepalen in grote mate hoe de horizon van het platteland er ook in 2020 uitziet.
zz
Druk op de kosten en de zoektocht naar meer toegevoegde waarde. Melkveehouders zullen blijvend op zoek gaan naar kostenbesparingen (ook door schaalvergroting) en nieuwe bronnen van inkomsten. Hierbij kan het produceren van energie of energiedragers een nieuwe inkomstenbron zijn of een uitgavereductie omdat men in de eigen energiebehoefte kan voorzien. Naar verwachting zullen de inkomsten uit ingrediënten uit melk (melkcomponenten) sterk blijven groeien en mogelijk zal dat leiden tot verdere specialisatie van veehouders en de melkverwerkende industrie in de productie van bepaalde melkcomponenten. Daarnaast worden boeren in toenemende mate gezien en beloond als beheerders van het landschap.
zz
Dierenwelzijn. Dierenwelzijn neemt een steeds belangrijkere plek in, waarbij door continue monitoring van de koe een veel betere preventieve gezondheidsbewaking ontstaat. De koe staat niet alleen op stal maar krijgt de vrijheid in de stal en de wei. Stal en wei lopen in de toekomst steeds meer in elkaar over.
zz
Modernisering van het melkveebedrijf. Veehouders zullen nog meer procesoperator worden door toename van hightech systemen in hun directe omgeving. De melkrobot is daar een goed voorbeeld van, maar ook de doorgaande robotisering van landbouwwerktuigen, de sensoring van de koe zelf zorgen ervoor dat de boer naast producent van melk steeds meer een specialist wordt op het gebied van meet- en regeltechniek.
2.4 De ambitie in relatie tot andere doelstellingen In paragraaf 1.2 hebben wij de ambitie van de 100% energieneutrale en klimaatneutrale groei van de zuivelketen al verwoord: Als onderdeel van haar duurzaamheidsambitie heeft de zuivelketen ervoor gekozen om in 2020 alle Nederlandse zuivelproducten, van melkveebedrijf tot en met zuivelfabriek, energieneutraal te willen produceren. Dit betekent dat alle energie die nodig is in de sector, duurzaam wordt opgewekt en bij voorkeur direct binnen de eigen keten wordt gebruikt. Met het realiseren van deze ambitie wordt tegelijkertijd ook de doelstelling van klimaatneutrale groei bereikt.
Deze ambitie komt voort uit afspraken die de zuivelketen al is aangegaan met de Nederlandse overheid. Om precies te zijn: de afspraken in het kader van MJA-3 en het convenant Schoon en Zuinig: Meerjarenafspraken energie-efficiency (MJA)
De Meerjarenafspraken energie-efficiency (MJA) is een convenant tussen de Nederlandse overheid en het Nederlandse bedrijfsleven. Dit convenant omvat de ambitie dat deelnemende sectoren een energie-efficiëntieverbetering van 2% per jaar tot 2020 zullen realiseren. Dit moet resulteren in een efficiëntieverbetering van 30% in 2020 ten opzichte van 2005. MJA3 is de opvolger van twee eerdere convenanten, waar de zuivelsector ook haar bijdrage aan heeft geleverd. In deze MJA en MJA2 is al veel bereikt op het gebied van efficiëntieverbetering, vooral binnen de eigen bedrijfsvoering. Om het energie-efficiëntietempo te handhaven tot 2020, zijn innovatievere technieken nodig en zullen efficiëntieverbeteringen in de keten gezocht moeten worden. In 2009 is een zogenaamde MJA3-voorstudie De Groene Motor opgeleverd. Daarin werd de ambitie verwoord om het deel van de keten bestaande uit melkveehouders en zuivelfabrieken energieneutraal in te richten (melkveehouders produceren grofweg net zo veel energie als de zuivelfabrieken verbruiken). Convenant Schoon en Zuinig
De doelstelling van MJA-3 is nog aangescherpt met CO2-doelstellingen uit het convenant Schone en Zuinige Agrosectoren, waarin een reductie van 30% broeikasgassen in 2020 ten opzichte van 1990 is afgesproken. Er zijn drie gassen die een bijdrage leveren aan het broeikaseffect. Kooldioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O). Omdat niet alle
15
gassen een gelijke bijdrage leveren aan het broeikaseffect, wordt een omrekenfactor per gas gehanteerd om zo tot een vergelijkbare waarde te komen. Deze waarde wordt de CO2-equivalent genoemd. Lachgas is circa 300 keer en methaan ongeveer 25 keer zwaarder dan kooldioxide. In Nederland werd in 2007 in totaal 222 miljard kilo CO2-equivalenten uitgestoten (CBS, 2010). Daarvan werd 13% uitgestoten door de primaire productie landbouw. (Bron: kennisakker.nl) Door middel van dit overkoepelende akkoord wordt richting gegeven aan concrete afspraken voor de sectoren gebouwde omgeving, energie, industrie, verkeer en vervoer en land- en tuinbouw alsmede voor het middenen kleinbedrijf dat niet deelneemt aan deze sectorafspraken. Daartoe heeft de overheid een convenant met het georganiseerde bedrijfsleven getekend, zodat langs de weg van publiek-private samenwerking milieudoelen van het kabinet worden gehaald. Die afspraken richten zich op het stimuleren van duurzame energie, energiebesparing en vermindering van de uitstoot van CO2. Afspraken
In het sectorconvenant Schone en Zuinige Agrosectoren staan afspraken over energiebesparing, gebruik en productie van duurzame energie en broeikasgasreductie. De ondernemingen in de agrarische sector zien in het bijzonder kansen in de productie van duurzame energie. Die duurzame energie komt onder andere uit de co-vergisting van mest, vergisting van reststromen uit de voedings- en genotmiddelenindustrie, verbranding van snoeihout en restproducten uit de houtindustrie en uit windenergie. (Bron: FNLI)
Energieverbruik zuivelketen (totaal 61,3 PJ) Afdanking zuivelproducten
100%
5,6
Detailhandel/consument 90%
2.5 Benodigde hoeveelheid duurzame energieopwekking in 2020 Door in te zetten op de combinatie van energiebesparing om net zo veel energie zelf op te wekken als te verbruiken, en vergroening door inzet van duurzame bronnen en daarmee reductie van broeikasgassen, kan de zuivel de beide doelstellingen aan.
Vepakkingen 2,2 17
70% 60%
26,3 50% 8,7
0,6
40% 30%
met Mton CO2- equivalenten. .
20%
naar zuivelfabrieken en melkverwerkende industrie is 26,3 PJ.
5,6 1
80%
De doelstelling is dan uit te drukken in PJ (1015 Joule) in combinatie Het huidige verbruik van de ketenschakels melkveehouderij, transport
Transport naar detailhandel
6,3 14,3
Melkverwerking Transport Melkveehouderij
10%
Kunstmest Melkveevoederproductie
0%
Daarvan verbruikt de melkveehouderij 8,7 PJ, transport naar de zuivel fabrieken 0,6 PJ en de melkverwerkende industrie 17 PJ.
Verbruik (PJ)
Figuur 2: Energieverbruik zuivelketen
16
Echter, het totaal van 26,3 PJ is het totaal verbruik inclusief verliezen
Energieverbruik 30
van elektriciteitscentrales die een gemiddeld rendement kennen van
25
Benodigde hoeveelheid duurzame energie
PJ
20 15
26,3
21,9
sector zelf wordt opgewekt. Als deze verliezen niet mee worden gerekend, is de totale energiebehoefte 21,9 PJ netto huidig verbruik (zie bijlage 1
10
voor de berekening hiervan).
5 0
40%. Deze verliezen treden niet op als er duurzame electriciteit door de
Netto huidig verbruik Verbruik (PJ)
Huidig verbruik
Figuur 3: energievergruik (bron: MJA3voorstudie De Groene Motor)
Maar, dat is niet altijd het geval voor de oplossingsrichting biogas (het biogas kan worden gebruikt voor elektriciteitsopwekking waarbij ook verliezen ontstaan). Daarnaast is het nog mogelijk dat enerzijds de energiebehoefte van zuivelfabrieken afneemt door energie-efficiency verbeteringen, maar anderzijds de energiebehoefte toeneemt door groei in de veehouderij en zuivelfabrieken. Daarom is de verwachting dat de benodigde hoeveelheid energie die duurzaam opgewekt dient te worden in 2020 zich binnen de range 26,3 PJ en 21,9 PJ zal bevinden. In onze berekeningen zijn we uitgegaan van het (afgeronde) gemiddelde: 24 PJ. De precies benodigde hoeveelheid energie zal in het vervolgtraject van de routekaart intensief worden gemonitord. De doelstelling met betrekking tot CO2-equivalenten (5,6 Mton) is opgebouwd uit meerdere subdoelstellingen. Deze subdoelstellingen behelzen ook aspecten zoals kwaliteit van het veevoeder, de veestapel, etc. Naar 13 Mton CO2-eq
Oplossingsrichtingen
NL zuivel sector broeikasgas emissies (Mton CO2-eq)
• Biogas • Windenergie • Energie besparen op de boerderij
25 -30% 20 18,8 15 13,2 10
Broeikasgassen zijn: CO2, lachgas en methaan
4 0 1990
2020
Sector heeft convenant ‘schoon en zuinig’ getekend met LNV met overkoepelend streven van 30% reductie in broeikasgas emissie t.o.v. 1990
Figuur 4: CO2 doelstelling (bron: BCG/CLM-analyse)
Voor dit onderzoek is hierbij de volgende uitgangstabel gehanteerd met daarin de doelstelling van een reductie van 1,75 Mton (31% van 5,6 Mton) en dus circa 9,5% van de hoofddoelstelling (reductie broeikasgassen met 30%).
17
Maatregel
Mton CO2 eq
Biogas
1,0
100 installaties. Komt ~ overeen met 12 PJ fossiele brandstof
Energiebesparing op de boerderij
0,2
Afspraken in schoon en zuinig
Windenergie
0,4
Verbetering bestaande installaties
Zonne-energie
0,14
Potentie in 2020?
Totaal Mton CO2 eq
1,74
Komt ~ overeen met 19 PJ fossiele brandstof (Komt overeen met energieverbruik van de sector in 2020)
Tabel 1: CO2 potentie duurzame energie
2.6 Oplossingsrichtingen in de keten In het proces dat heeft geleid tot het opstellen van deze routekaart, hebben wij een brede scope aan oplossingsrichtingen bekeken in de keten. Op het boerenerf en/of op de landerijen, naast de zuivelfabrieken, tussen boerenerf en zuivelfabrieken zijn vele oplossingen mogelijk. Iedere oplossing levert zijn specifieke bijdrage aan de hoofddoelstellingen.
Figuur 5: overzicht oplossingsrichtingen
18
Daarnaast is ook de potentie van elke oplossingsrichting doorgerekend in termen van duurzame energie en reductie van broeikasgassen. De vier oplossingsrichtingen met hun bijdrage staan samengevat in de volgende uitgangstabel: Duurzame energie
Energiepotentie
Broeikasgasreductie
(PJ)
(Mton eq CO2)
Energiebesparing melkveehouderij
0,2
0,03
Zon (PV)
1,6
0,2
Wind
9,3
1,5
Biovergisting
17,9
1,8
Totaal
28,9
3,6
24
1,75
120%
206%
Doelstelling Percentage van doelstelling Tabel 2: potentie oplossingsrichtingen (uitgangspunt)
De totale potentie is groter dan de 24 PJ die benodigd is. Dit is ook een voorwaarde, aangezien er bij elke oplossingsrichting technologische, markt- en organisatorische knelpunten zijn die verhinderen dat het totale potentieel wordt bereikt. De stappen in deze routekaart zijn bedoeld om zo veel mogelijk van deze obstakels weg te nemen, zodat een zo groot mogelijk potentieel ook echt wordt gerealiseerd. Tevens is duidelijk dat bij het bereiken van de doelstelling van een energieneutrale zuivelketen meteen ook bijdraagt aan reductie van de uitstoot van broeikasgassen (gemeten in CO2- equivalenten). In de volgende hoofdstukken werken wij de verschillende oplossingsrichtingen uit, inclusief de knelpunten om vervolgens te komen tot een gewenst scenario. De opsomming van de verschillende oplossingsrichtingen vindt u in tabel 3.
2.7 Oplossingsrichtingen bij de zuivelfabrieken Hierna hebben wij een samenvatting van relevante acties opgesomd die bij de zuivelfabrieken lopen. De Zuivelindustrie (NZO) ondertekende op 6 december 2001 de MJA2. Om de doelstellingen uit Schoon en Zuinig en het Duurzaamheidsakkoord (2007) in te vullen, hebben de MJA2 partijen het convenant geïntensiveerd en verlengd: op 1 juli 2008 is de MJA3 ondertekend.
19
Bedrijven die deelnemen aan MJA verplichten zich ertoe: zz
zich in te spannen om gezamenlijk 30% energieefficiencyverbetering te bereiken in de periode 2005-2020;
zz
vierjaarlijks een energie-efficiencyplan (EEP) op te stellen;
zz
zogenoemde ‘zekere’ besparingsmaatregelen uit te voeren (terugverdientijd kleiner dan vijf jaar);
zz
systematische energiezorg in te voeren;
zz
zich in te spannen om energie-efficiënte door middel van ketenefficiency en duurzame energie te realiseren;
zz
jaarlijks te rapporteren over de voortgang van de uitvoering van het convenant.
Energie-efficiencyplannen en Meerjarenplan
In het EEP is de energie-efficiencydoelstelling vastgelegd en gekoppeld aan concrete energiebesparingsmaatregelen evenals een planning om deze uit te voeren. Het EEP is met het Bedrijfsmilieuplan (BMP) gecombineerd tot het Bedrijfsenergie- en milieuplan (BEMP). BEMP’s worden beoordeeld door Agentschap NL. De inhoud van de BEMP’s kunt u terugvinden in bijlage .
Overzicht van de voorgestelde maatregelen binnen de scope, deel 1
Maatregelen
Bijdrage
Bijdrage
Aantal/hvh
PJ min
max
MtC02
max
systemen
Boerderij
Besparing verlichting
0,01
0,08
0,001
0,01
17000 stallen
Boerderij
Besparing melkwinning
0,04
0,22
0,006
0,03
17000 stallen
Boerderij
Besparing ventilatie
0,006
0,008
0,001
0,007
17000 stallen
Boerderij
Vergroenen tractoren
0
0
0
0
20000-25000 tractoren
Totale (gemiddelde) bijdrage boerderij
0,2
0,03
Zon
Daken
0,8
1
0,1
0,2
2,7 milj m2
Zon
Daken N/Z
0,6
0,7
0,09
0,1
2,7 milj m2 70% correctie
Zon
Kleine centrales
0,01
0,01
0,001
0,001
50 -100 syst 250-500m2
Zon
Cowports
0,003
0,003
0,0006
0,0006
50 -200 syst 50 -75 m2
Totale (gemiddelde) bijdrage zon
1,6
0,2
Wind
Solitaire molens
0,3
0,3
0,03
0,04
afbouw
Wind
Collectief on shore
8,5
9,5
1,3
1,7
200-400 molens 3MW-6MW (uitgegaan van 400 molens 3MW)
Wind
Micro molens
0,0007
0,001
0
0
100-200 molens
Totale (gemiddelde) bijdrage wind
9,3
1,5
Biogas*
Groot icm zuivelfabriek
2,2
6,9
0,14
0,62
26 systemen 1 MW
Biogas*
Groot icm afvalverwerker
0,9
1
0,05
0,11
10-12 systemen 1 MW
Biogas*
Groot collectief
0,9
1,3
0,05
0,13
10-15 systemen 1 MW
Biogas*
Medium bestaand upgrade
0,9
2,6
0,16
0,27
30 systemen van 1 MW
Biogas*
Micro/raffinage
4,3
12,9
0,8
1,34
3000-4000 systemen 50 kW
Biogas*
Vergroenen RMO vervoer
0,9
0,9
0
0
35 miljoen km
Totale (gemiddelde) bijdrage biovergsiting
17,9
1,8
Totale (gemiddelde) bijdrage
28,9
3,6
Totalen
Tabel 3: overzicht oplossingsrichtingen
N.B. Deze tabel is gemaakt op basis van inzichten uit 2011 en een aantal aannames, zie bijlage II, III en IV.
21
Investeringskosten systemen
Onrendabele top
Operationele kosten
€m min
max
€m/jaar
€m/jaar
10
88
NVT
NVT
50
246
NVT
NVT
7
8
NVT
NVT
tbd
NVT
NVT
600
700
34
24
600
700
47
24
8
9,4
0,6
0,3
2
2,6
0,2
0,1
0
4
1500
1700
120
120
1
2
0,1
0,1
65
192
24
40
25
42
10
10
25
53
11
11
75
105
30
15
600
1050
200
73
tbd
?
3511
4898
481
167
22
Overzicht van de voorgestelde maatregelen binnen de scope, deel 2
Maatregelen
Technologie
Markt
Organisatie
Demo 2
€/kWh
Boerderij Zon
Demo 1
korter 1 jaar
TVT < 5 jaar
S
S
S
Energieneutrale stal
Besparing melkwinning
korter 1 jaar
TVT < 5 jaar
S
S
S
Energieneutrale stal
Besparing ventilatie
korter 1 jaar
TVT < 5 jaar
S
S
S
Energieneutrale stal
na 2020
TVT < 5 jaar
XL
M
S
Daken
1 - 2 jaren
0,18-0,30
M
XL
M
Daken N/Z
1 - 2 jaren
0,18-0,30
M
XL
M
Energieneutrale stal
Kleine centrales
2 - 3 jaren
0,18-0,30
M
XL
M
Cowports
1 - 2 jaren
0,18-0,30
M
XL
M
Cowport
Solitaire molens
2-3 jaren
0,05-0,06
S
M
XL
Collectief on shore
5 - 7 jaren
0,05-0,06
S
L
XL
Business model II
Business model III
Micro molens
1 - 2 jaren
0,05-0,06
XL
XL
S
Groot icm zuivelfabriek
2 - 3 jaren
0,12
L
XL
L
WKK optie
Directe verbranding
Groot icm afvalverwerker
3 - 4 jaren
0,12
M
XL
XL
Groot collectief
2 - 3 jaren
0,12
M
XL
XL
Medium bestaand upgrade
1 - 2 jaren
0,12
M
XL
XL
Micro/raffinage
1 - 2 jaren
0,12-0,20
XL
XL
M
Nieuwbouw stal
Raffinage 2.0
Vergroenen RMO vervoer
1 - 2 jaren
-
XL
?
L
RMO + tank
Vergroenen tractoren
Wind
Knelpunt
Besparing verlichting
Biogas*
Onrendabele top
Realisatie project
Doorloop tijd
23
3. Oplossingsrichting energiebesparing op de melkveehouderij 3.1 Inleiding In de volgende hoofdstukken staat telkens één van de oplossingsrichtingen voor een energieneutrale en klimaatneutrale groei zuivelketen centraal. In dit hoofdstuk zijn dat de mogelijkheden voor energiebesparing op de melkveehouderij.
3.2 Huidige gebruik van energie op de melkveehouderij In dit onderzoek is het onderwerp energiebesparing alleen onderzocht voor het directe energieverbruik, het verbruik op het eigen bedrijf. Hieronder vallen globaal de besparingen die te bereiken zijn op het gebied van elektriciteit, aardgas en diesel1. Zoals al aangegeven het vorige hoofdstuk, is het totaal verbruik 8,7 PJ. Het energieverbruik van een melkveehouderij is opgedeeld in een aantal verbruiksposten. Deze posten zijn hierna weergegeven1. Gemiddeld verbruikt een melkveehouderij in Nederland 380 tot 408 kWh per koe per jaar. Aantal melkveehouderijen:
: 17.730 stuks (WUR/LEI)
Gemiddeld elektriciteitsverbruik
: 36.500 kWh
Gemiddeld aardgasverbruik
: 1.200 m³
Gemiddeld dieselverbruik
: 6.400 liter
Energieverdeling melkveebedrijf 4%
3%
4% 1% 2% Melkwinning Voeren 38%
Voertuigen Verlichting
45%
Ventilatie Mestverwerking 3%
Reiniging Overige
Figuur 6: Gemiddelde energieverdeling melkveehouderij
1. Hierbij is een aantal kanttekeningen te plaatsen.Ten eerste is het energieverbruik van een melkveehouderij vaak gekoppeld aan een woonhuis. De scheiding van deze verbruiken is moeilijk en heeft bijvoorbeeld invloed op het aardgasverbruik. Privégebruik is niet meegenomen in dit onderzoek. Verder is het dieselgebruik voor landbewerking sterk afhankelijk van de inzet van loonwerkers. Omdat ook dit moeilijk te scheiden is, telt het energiegebruik van de loonwerker ten behoeve van de melkveehouderij niet mee in dit onderzoek.
24
Uit de figuur is op te maken dat de meeste energie wordt verbruikt voor de melkwinning en de voertuigen (tractoren en dergelijke). In het geval van melkwinning betreft dit voornamelijk elektriciteit voor melkmachines en koeling. Voor de voertuigen gaat het om verbruik van diesel.
3.3 Besparingsmogelijkheden: verlichting, melkwinning en ventilatie Bestaande bedrijven kunnen de grootste besparing realiseren op het gebied van melkwinning en voertuigen. Daarnaast zijn er diverse technieken die besparingen op het vlak van verlichting en ventilatie mogelijk maken. In deze analyse is alleen gekeken naar de besparende maatregelen voor bestaande bedrijven waarvan we een terugverdientijd verwachten die korter is dan vijf jaar, berekend op basis van de huidige energieprijzen. Nieuwe melkveehouderijen (of bedrijven die grootschalig worden gerenoveerd) kunnen diverse besparingen inbedden in de nieuwbouw. Het gebruik van efficiënte en duurzame technieken is vaak duurder dan conventionele oplossingen. Deze oplossingen verdienen zichzelf echter vaak binnen de afschrijvingstermijn terug. Op basis van gesprekken met melkveehouders, energiemaatschappijen en diverse adviseurs op dit terrein kunnen we concluderen dat er een behoorlijk besparingspotentieel aanwezig is. We noemen hier drie voorbeelden die in onze onderzoek vaak werden genoemd: zz
Met LED‑ of HF-verlichting zijn besparingen te realiseren van 15 tot 80% ten opzichte van het huidige elektriciteitsverbruik. De traditionele verlichting op de boerderij kan vervangen worden door hoogfrequente (HF) verlichting (besparing op energie circa 15%) of LED‑verlichting (besparing op energie circa 80%).
zz
Door middel van technieken die de melk voorkoelen of juist warmte terugwinnen, via energiezuinige melkmachines en/of koelinstallaties et cetera is 5 tot 25% op energie voor melkwinning te besparen. Besparing op melkwinning is eigenlijk alleen mogelijk bij koeling rondom de melkwinning, door gebruik te maken van frequentieregeling en voorkoeling/WTW. De potentiële besparingen op dit vlak liggen tussen de 3 tot 8% op melkwinning. Dit geeft een reductie van 80 tot 445 ton CO2‑equivalenten. De potentiële rendabele energiebesparing bij melkwinning is daardoor 2% van het totaalverbruik bij bestaande bedrijven. Melkwinning vormt 38% van
25
het totaalverbruik en bespaart tussen de 5 en 25% = 15% gemiddeld = 36.500 x 38% x 15% x 17.730 stuks = 36.887.265 kWh = ~0,13 PJ 36.887.265 kWh x 0,48 kg/kWh = 17.705.887 kg = ~0.018 Mton. zz
Door gebruik van bijvoorbeeld andere ventilatietechnieken, frequentieregeling et cetera is circa 10% op energieverbruik te besparen. Stallen worden steeds vaker geventileerd om in de zomer voor koelte te zorgen. Ventilatie vormt 3% van het totaalverbruik en bespaart gemiddeld 10%. Dat betekent 36.500 x 3% x 10% x 17.730 stuks = 1.941.435 kWh = ~0,007 PJ 1.941.435 kWh x 0,48 kg/kWh = 931.888 kg = ~0.001 Mton2.
zz
In potentie is er ook veel energie te besparen door tractoren op duurzame brandstof te laten rijden, bij voorkeur op door de melkveehouder zelf geproduceerd groen gas (biovergisting). Deze technologie staat nog in de kinderschoenen en is daarom niet meegenomen in de berekeningen. We gaan ervan uit dat het innovatietempo ervoor zorgt dat invoering na 2020 plaatsvindt.
Het totale besparingspotentieel per melkveehouderij is uiteraard afhankelijk van de maatregelen die de melkveehouder nu al heeft genomen om het energieverbruik te beperken. Wij schatten in dat het totale energieverbruik bij moderne bedrijven hiermee in totaal circa 7,8% lager kan zijn dan bij traditionele bedrijven.
3.4 Bijdrage aan de doelstelling Wij hebben een indicatieve berekening gemaakt van het potentieel voor energiebesparing in de Nederlandse melkveehouderij. Daarbij zijn wij uitgegaan van de volgende realistische inschattingen en aannames: zz
Uitgaande van een ‘moderniseringstempo’ van 5% van de melkveehouderijen per jaar en invoering van alle hiervoor genoemde maatregelen, zou in 2020 ongeveer 40% van de melkveehouderijen in Nederland een 7,8% lager energieverbruik kennen. Bij de overige 60% van de bedrijven is het naar ons idee eenvoudig mogelijk om een energiebesparing van 2% in 2020 te bereiken.
zz
In totaliteit wordt hiermee in 2020 een energiebesparing bereikt van 40% x 7,8% plus 60% x 2% is 4,3% voor de totale Nederlandse melkveehouderij. 2. Wij zijn uitgegaan van dezelfde benadering als in de voorstudie (bereken daadwerkelijke energie inhoud en niet opwekverliezen), oftewel de opwekverliezen zijn al verrekend in de ambitie (die nu 24,1 PJ bedraagt).
26
De bijdrage van de oplossingsrichting energiebesparing aan de doelstelling wordt als volgt ingeschat:
Maatregelen
Bijdrage
Boerderij
Aantal
PJ min 0,01
PJ max 0,08
Mt CO2 min 0,001
Mt CO2 max 0,01
Systemen 17.000 stallen3
Besparing melkwinning
0,04
0,22
0,006
0,03
17.000 stallen
Besparing ventilatie
0,006
0,008
0,001
0,007
17.000 stallen
0
0
0
0
Besparing verlichting
Vergroenen tractoren Tabel 4:
Bijdrage
20.000-25.000 tractoren
Bijdrage reductie energie bij veehouderij
3.5 Knelpunten en oplossingen Zoals bij elke oplossingsrichting zijn er knelpunten en risico’s. Tijdens de uitvoering van onze opdracht hebben we deze in kaart gebracht. Knelpunten*
Omschrijving
Effect**
Kans*** Oplossingsrichting
Organisatorisch Kennis niet aanwezig of niet eenduidig
Kennis van wat het oplevert en kost, is niet altijd aanwezig of niet altijd eenduidig
XL Zonder kennis, geen actie
M
Makkelijk maken van onafhankelijke doorrekening besparing verlichting voor de boer door middel van een webtool
Geen motivatie
Motivatie voor implementatie ontbreekt, vaak doordat het een relatief kleine besparing betreft met een relatief hoge investering
XL Zonder motivatie, geen actie
M
Motivatie verhogen door het onderdeel te maken van een groter geheel (verduurzaming sector en bedrijf)
EBP’s te duur
EBP’s zijn relatief duur voor de opbrengst die te behalen is bij melkveehouders, en heeft niet hun eerste prioriteit
L
M
Gezamenlijke inkoop regelen, het organiseren van de inkoopkracht van circa 20.000 veehouderijen. Dit zouden de coöperaties voor hun aangesloten ondernemers kunnen faciliteren, eventueel ook gezamenlijk Fiscale maatregelen om invoering van LED gunstiger te maken
Markt/Business
* = (voor alle oplossingsrichtingen); ** = (impact van knelpunt); *** = (dat knelpunt voorkomt) Tabel 5:
Knelpunten en oplossingsrichtingen reductie energie bij veehouderij (de pijlen geven grafisch de grootte van de risico’s weer)
3.6 Conclusie De deelconclusie ten aanzien van energiebesparing op de boerderij luidt dan als volgt:
3, Er zijn waarschijnlijk minder boerderijen in 2020 dan de 17000 boerderijen nu, maar de melkproductie blijft wel op peil of wordt zelfs groter en daarmee het besparingspotentieel ook.
zz
Snel te starten.
zz
Beperkte bijdrage aan doelstellingen.
zz
Alleen (te overwinnen) organisatorische risico’s.
zz
Korte doorlooptijd.
zz
Goed voor aanjagen bewustzijn en als opmaat duurzame zuivelketen.
zz
Belangrijkste besparing - brandstof tractoren - pas na 2020 voorzien.
27
4. Oplossingsrichting zonne-energie 4.1 Inleiding De tweede oplossingsrichting betreft de opwekking van zonne-energie. Voor ons onderzoek zijn met name de ontwikkelingen op het gebied van PV-systemen (Photo Voltaic, zonnepanelen) van belang. In dit hoofdstuk kijken we naar de mogelijkheden op dit gebied voor de melkveehouderij.
4.2 Ontwikkelingen op het gebied van PV-systemen De wereldwijde vraag naar PV-systemen gaat de komende jaren verder toenemen. De industrie speelt hierop in door grootschalige investeringen in fabrieken die zonnepanelen produceren, met name in China. Daardoor gaat ook de kostprijs van dergelijke systemen aanmerkelijk dalen. De trend is dat de uiteindelijke kostprijs in de buurt gaat komen van de € 0,5 per Wp (Wattpiek). De kostprijs van een PV-systeem wordt echter maar voor een deel bepaald door de zonnecel (module), te weten voor circa 60%. Photovoltoic module price experience curve since 1976 ($/W) 25
PV modules prices $/W
1980 20 15
1990
10
2000
Historical price experience curve: Doubling of cumulative production reduces prices by 22%
4
2006
0 0
1
10
100
1.000
10.000
100.000
Cumulatieve Module Production (MW)
Indicatieve kostenopbouw turn-key systeem (wafer-silicum modules) 15%
15%
Module Omvormer Overige installatiematerialen
60% 15%
Installatiearbeid 20%
Silicum 25%
10%
Figuur 7: Kostenopbouw PV-systemen
Celfabricage Moduleassemblage
28
Momenteel zijn verschillende soorten zonnecelconcepten met elkaar in concurrentie. Geen van de verschillende soorten celtechnologie lijkt een sprongsgewijze doorbraak op te leveren in rendement en/of kosten bin400 350
Typical utility system price: USD 4000/kW
300
Typical utility electricity generation costs: USD 240/MWh
200
1st competitiveness level: PV least cost option in selected applications
150 100 50
Utility price: USD 1800/kW
Large-scale integration of PV power in the grid
Utility price: USD 1200/kW
Costs: USD 105/MWh
PV systems and power for general purpose use
Costs: USD 70/MWh
PV residential
2nd competitiveness level: PV generation costs - retail electricity prices and tarifs
PV utility
Blue map retail electricity costs Note: PV electricity generation costs are calculated with a 10% discount rate
Blue map wholesale electricity costs 3rd competitiveness level: PV generation costs - wholesale electricity costs
0 2010
2020
2030
Figuur8 : Toekomstige ontwikkeling energiekosten (bron: Zon op Nederland).
PV heeft op dit moment zeker een imagovoorsprong, gezien de inpasbaarheid in de gebouwde omgeving en het landschap, de eenvoudige vergunningverlening en omdat het geen arbeid vraagt bij exploitatie. Door deze ontwikkelingen zal de grid parity oftewel het punt dat zonneenergie goedkoper wordt dan conventionele energie, in steeds meer landen bereikt gaan worden. Dit omslagpunt is afhankelijk van de rendementen van de zonnecellen, de hoeveelheid zonne-uren per jaar en de energieprijs. Uit de volgende grafiek blijkt dat dit punt voor de Nederlandse huishoudens rond 2018 bereikt zou kunnen worden.
The growing competitiveness of solar power Calfornia Tier 42
Calfornia Tier 52 Size of electricity market TWh1 per year
Denmark Italy
Netherlands 0,30
Norway
Sweden 0,20
8 Germany Hawaii
Japan
United Kingdom
Spain Finland
California 4
New York
France
Texas South Korea
0,10
6
Australia
Greece
2
China
Cost per watt at peak hours, $ per Wp1
250
Establishment of PV industrial mass production
Average power price per households, $ per kWh1
Electricity generation costs (USD per MWh)
nen nu en tien jaar.
Grid parity3 as of Today 2020
India 0 500
500
500
500
Annual solar energy yield, kWh/kWp1
Figuur 9: Toenemende aantrekkelijkheid van zonne-energie (bron: Zon op Nederland).
29
Melkveehouders en zuivelfabrieken vallen niet onder de categorie huishoudens, maar onder de grootverbruikers. Melkveehouders gebruiken gemiddeld circa 36.500 kWh energie per jaar en betalen minder per kWh dan huishoudens. Dit geldt voor zuivelverwerkers nog sterker, omdat zij in staat zijn relatief goede inkoopcondities te bedingen vanwege de omvang van hun energieverbruik. Dit betekent dat de kosten van conventionele elektriciteit vanaf het net lager zijn. Daarmee ligt het omslagpunt (grid parity) voor dergelijke verbruikers ook later in de tijd. Wij verwachten dan ook dat er voor PV-systemen tot 2020 een zogenaamde onrendabele top zal blijven bestaan.
4.3 Drie oplossingen: PV-installaties op stallen, PV-centrales en Cow Ports In de gesprekken die wij hebben gevoerd met spelers binnen de zuivelsector en met leveranciers en adviseurs van PV-systemen, kwamen drie oplossingsrichtingen naar voren. Deze lichten wij hierna kort toe. 4.3.1 PV op stallen Uit analyse blijkt dat er 15 tot 18,75 miljoen m² dakoppervlak bestaat bij Nederlandse melkveehouderijen (bron: ZLTO, WUR). Deze daken zijn niet allemaal volledig geschikt voor de toepassing van zonne-energie met PV-panelen. Dit is te wijten aan een ongeschikte oriëntatie van de daken of ongeschikte dakhellingen. Voor een optimaal rendement is een helling van ongeveer 30 graden en een oriëntatie op het zuiden ideaal. Daarnaast is niet iedere plek in Nederland even zonnig, wat uiteraard ook effect heeft op het rendement van zonnepanelen. In de volgende diagrammen is dat nog eens weergegeven.
Global irradation and solar electricity potential Optimally-inclined photovoltaic modules N
W NN
NN O
30%
W N O N
WW N
40%
O ON
50%
Amsterdam
70°
60°
30°
20°
70%
10° 80% 95%
90%
100%
Yearly sum of global irradation (kWh/m3)
ZW
80°
40°
OZ O
90°
50°
O
W WZ
W
60%
<1100
1150
1200
<825
863
900
Yearly electricity generated by 1 kW.... system with performance ratio 0.75 (kWh/kW...)
ZO ZZO
ZZ W Z
Figuur 10: Rendement PV-cellen hangt af van helling en plek
30
Geschat wordt dat circa 15% van het oppervlak van deze daken goed geschikt is voor de toepassing van PV-panelen. Dit betreft een brutodakoppervlak van zo’n 2,7 miljoen m2. Hierop zal naar schatting een maximaal piekvermogen van 361 MWpiek aan PV-panelen gerealiseerd kunnen worden, die gezamenlijk circa 285 GWh aan elektriciteit opwekken. Dit staat gelijk aan ongeveer 136,8 kiloton CO2 (0,14 Mton CO2). Daarnaast is nog een bijdrage te verwachten van Noord- Zuid daken waar doormiddel van speciale plaatsingsconstructies op dak de optimale hoek opgezocht kan worden. In onze berekeningen is uitgegaan van een zuidoriëntatie van +5o en een gemiddelde dakhelling van 30o, waarbij cristalline silicon PV-panelen worden gebruikt. De opbrengst en piekvermogens van deze PV-systemen zijn bepaald aan de hand van gegevens van het European Joint Research Centre. Hierbij is gebruik gemaakt van een berekening voor een locatie in het midden van Nederland, Utrecht. Figuur 11: Stal met PV-cellen
4.3.2 PV-centrales PV-systemen kunnen niet alleen op daken gemonteerd worden, maar ook op dragende constructies op het land. Vooral in zuidelijke landen zoals Spanje en Italië komen dit soort oplossingen veelvuldig voor. Over het algemeen weegt het maken van de ondersteunende constructie op tegen de geringe montagekosten omdat montage veel eenvoudiger is. PV-centrales kunnen door individuele veehouderijen voor eigen gebruik worden geplaatst of door een collectief waarbij iedere deelnemer ook de energie afneemt. Voordeel van deze systemen is dat ze in een trackuitvoering de zon kunnen volgen en daarmee het rendement verhogen. De oriëntatie van het systeem op de zon is namelijk gedurende de hele dag ideaal. Figuur 12: PV-centrale bij Almere
4.3.3 Cow Ports Een mogelijke tussenvorm tussen PV-systemen op stal- en boerderijdaken en een PV-centrale is de zogenaamde Cow Port. Bij een Cow Port wordt energieopwekking gecombineerd met een diervriendelijke schaduwplek in de wei. De schaduwwerking van de PV-panelen wordt bewust benut voor de koeien. Koeien zoeken in de zomer namelijk graag verkoeling in de schaduw. Op deze manier kan de weidegang van de koeien bevorderd worden en wellicht gecombineerd met het verzamelen van mest en een drinkwatervoorziening. Vanuit de Cow Port dient bij energielevering aan de boerderij een leiding aangelegd te worden.
31
Ook de WUR heeft in 2009 al een dergelijk concept voorgesteld in combinatie met autonome kuddes van vijftig koeien en staltuinen in het programma De kracht van koeien. Hierbij zijn vier boerderijconcepten ontwikkeld zoals de Meent XL.
Figuur 13: Meent XL boerderijconcept
Hierna staat een aantal artist’s impressions weergegeven van mogelijke Cow Ports.
Figuur 14: Cow Ports artist impression
32
4.4 Bijdrage aan de doelstelling De bijdrage van de oplossingsrichting zon (PV) aan de doelstelling wordt als volgt ingeschat:
Maatregelen
Zon
Bijdrage
Aantal/hvh
PJ max 1
Mt CO2 min 0,1
Mt CO2 max 0,2
Daken N/Z
0,6
0,7
0,09
0,1
Kleine centrales
0,01
0,01
0,001
0,001
0,003
0,003
0,0006
0,0006
Daken
Cow Ports Tabel 6:
Bijdrage PJ min 0,8
Systemen 2,7 milj m2 2,7 milj m2 70% correctie 50-100 syst 250-500 m2 50-200 syst 50 -75 m2
Bijdrage zon (PV)
Voor het aantal kleine centrales is een inschatting gemaakt voor een beperkt aantal met beperkte grootte vanwege inpassing landschap, beperkte ruimte op het boerderijerf en de schaduwwerking. Voor de Cow Ports is een wat hogere inschatting gemaakt, omdat deze beter toepasbaar zijn in het landschap, afgaand op de reactie van de klankbordgroep van agrarische ondernemers. Een demonstrator zal uiteindelijk moeten uitwijzen of het nut van een Cow Port overeenkomt met de huidige gedachten.
4.5 Knelpunten en oplossingen Knelpunten*
Omschrijving
Effect** Kans***
Oplossingsrichting
Technologisch Bufferen energie niet efficiënt
M
XL
Duurdere PV‑/accu‑ concepten
XL
XL
Duurder wordende fossiele brandstof Verlaging systeem en andere kosten
XL
XL
Investeringssubsidie Gezamenlijk inkopen Lage systeemprijzen
M
S
PV-industrie schaalt massaal op Industrie ontwikkelt zeldzame aardeconcepten
Markt/Business Geen SDE(+)‑regeling Hoge investeringskosten
Zon PV is relatief duur en zit in hoogste schijf
Organisatorisch Geen cellen verkrijgbaar
* = (voor alle oplossingsrichtingen); ** = (impact van knelpunt); *** = (dat knelpunt voorkomt) Tabel 7:
Knelpunten en oplossingsrichtingen zon PV (de pijlen geven grafisch de grootte van de risico’s weer)
33
4.5.1 Specifieke knelpunten voor PV op daken Knelpunten voor PV-daken
Omschrijving
Effect** Kans***
Oplossingsrichting
Technologisch Niet alle daken geschikt
M
S
Duurdere verstevigde daken, nieuwbouw
** = (impact van knelpunt); *** = (dat knelpunt voorkomt) Tabel 8:
Knelpunten en oplossingsrichtingen zon PV (de pijlen geven grafisch de grootte van de risico’s weer)
4.5.2 Specifieke knelpunten voor PV-centrales Knelpunten voor PV centrales
Omschrijving
Effect** Kans***
Oplossingsrichting
M
S
Goede locatiekeuze, omheining
XL
XL
SDE ook geschikt voor PV‑ centrales
XL
M
Mooie inpassing landschap Betrekken omgeving
Technologisch Sabotage/ vandalisme Markt/Business SDE (+) geldt alleen voor daken Organisatorisch Geen vergunningen ** = (impact van knelpunt); *** = (dat knelpunt voorkomt) Tabel 9:
Knelpunten en oplossingsrichtingen zon PV (de pijlen geven grafisch de grootte van de risico’s weer)
4.5.3 Specifieke knelpunten voor Cow Ports Knelpunten voor Cow Ports
Omschrijving
Effect** Kans***
Oplossingsrichting
M
XL
Demonstrator
XL
XL
SDE ook geschikt voor PV‑ centrales
XL
M
Mooie inpassing landschap
Technologisch Rendement mestopvang Markt/Business SDE (+) geldt alleen voor daken Organisatorisch Geen vergunningen ** = (impact van knelpunt); *** = (dat knelpunt voorkomt) Tabel 10: Knelpunten en oplossingsrichtingen zon PV (de pijlen geven grafisch de grootte van de risico’s weer)
4.6 Conclusie De deelconclusie ten aanzien van PV luidt dan als volgt: zz
Kan nu gestart worden, maar grid parity pas tegen 2020.
zz
Beperkte bijdrage aan doelstellingen, kan wel icoon zijn in combinatie met stallenbouw.
zz
Geïntegreerd met daken is PV in esthetisch opzicht de beste oplossing.
zz
Hoge afhankelijkheid van SDE.
zz
Korte doorlooptijd realisatie projecten.
35
5. Oplossingsrichting windenergie 5.1 Inleiding De melkveehouderij is één van de grootste grondgebruikers van ons land. Deze positie leent zich voor het realiseren van onshore windparken. Vandaar dat wij hebben gekeken naar de mogelijkheden om duurzame energie op te wekken via windmolens.
5.2 Ontwikkelingen op het gebied van windenergie Wind is een volwassen technologie. Er is een duidelijke trend richting het opschalen van windmolens richting een capaciteit van 6MW. Om dit te realiseren, nemen de hoogte en de diameter van de wieken steeds verder toe. In zijn algemeenheid geldt namelijk: hoe groter de windmodel, des te rendabeler (bron: Windenergie: de feiten, uitgave NWEA). ∅ 126 meter Airbus A380
∅ 12 meter
.05
1985
.3
1990
.5
1.3
1995
1.6
2.0
2000
4.5
5.0
2005
6.0
MW
Jaar
Figuur 15: Overzicht grootte windturbines
Windtechnologie kan zowel op land als op zee worden toegepast. In het kader van de routekaart voor de energieneutrale en 30% klimaatneutrale zuivelketen gaan we alleen uit van een mogelijkheid richting onshore windparken. Dit is de enige oplossing met een duidelijke link naar de zuivelketen, omdat grond van de melkveehouderij voor wind op land in aanmerking komt. De Nederlandse ambitie is om in 2020 circa 6.000MW te hebben geïnstalleerd aan onshore windenergie. Deze ambitie is nog bij lange na niet vergund. Verschillende projectontwikkelaars zijn actief met de ontwikkeling van deze parken. Ook in de huidige ontwikkelingen doen al melkveehouders mee (bron: Projectenboek windenergie, Bosch en van Rijn).
NRC 9 februari 2011.
36
Een andere belangrijke trend is het plaatsen van windmolens in grids, lijnen of structuren waarmee de horizonvervuiling van solitaire molens wordt tegengegaan. Het gaat erom steeds grotere parken te realiseren op daarvoor aangewezen locaties. De overheid werkt aan een differentiatie van vergoedingen naar windarme en windrijke gebieden omdat dit direct invloed heeft op de businesscase. In de volgende figuur zijn de huidige en de toekomstige locaties aangegeven. 1000 800 700 600 500 400 300 200 100 > 150
100 t/m 150
45 t/m 100
42 t/m 45
39 t/m 42
36 t/m 39
33 t/m 36
30 t/m 33
27 t/m 30
24 t/m 27
21 t/m 24
18 t/m 21
15 t/m 18
12 t/m 15
9 t/m 12
6 t/m 9
3 t/m 6
0 O t/m 3
Totaal vermogen MW
900
Projectgrootte in MW Figuur 16: Overzicht van de grootte van het geïnstalleerd vermogen per windpark afgezet tegen het dan gerealiseerde totale vermogen (bron: Projectenboek windenergie, Bosch en van Rijn).
De Nederlandse melkveehouderij heeft op dit moment 73,9 MWe aan windturbines gerealiseerd; dit is ongeveer 13,8% van het totale windvermogen in Nederland (bron: CBS). De turbines staan voornamelijk in de kuststreken van Noord-Holland, Friesland en Flevoland. Gezamenlijk leveren de installaties circa 0,58 PJ aan energie. Uit onderzoek onder 53 melkveebedrijven met gezamenlijk 64,45 MWe aan windturbines (87% van totaal) is gebleken dat de wil voor uitbreiding en/of opschaling bij de bedrijven absoluut aanwezig is. Dit op voorwaarde dat het vanzelfsprekend financieel en regeltechnisch aantrekkelijk is voor de betreffende bedrijven. Momenteel vormt echter vooral de regelgeving (zowel provinciaal als gemeentelijk) een obstakel, waardoor de feitelijke uitbreidingen en opschalingen achterwege blijven. Bij de onderzochte bedrijven bleek dat er een zekere uitbreidingscapaciteit van ongeveer 20,6 MWe in de komende jaren gepland is. Doorgetrokken naar de gehele sector betreft dit een potentiële toename van 34,5 MWe aan windturbines (een stijging van ruim 25%) (bron: memo Ekwadraat).
37
5.3 Drie oplossingen: solitaire molens, onshore windparken, microwindmolens Tijdens het onderzoek hebben we gekeken naar drie mogelijke oplossingen, namelijk het realiseren van solitaire molens (bij individuele melkveehouders), grotere onshore windparken (meestal door meerdere melkveehouders gezamenlijk) en microwindmolens (door individuele melkveehouders). Deze drie opties werken we hierna uit. 5.3.1 Solitaire windmolens Solitaire turbines zullen op termijn verdwijnen, omdat windparken sociaal beter geaccepteerd en efficiënter zijn. Provincies en gemeenten zetten hierop in en bestemmingsplannen laten geen nieuwe solitaire turbines meer toe. Er zijn veel solitaire turbines die om technische of economische redenen aan het eind van hun levensduur zijn. De exploitanten hiervan zouden wel willen deelnemen aan een collectief, maar in de praktijk zijn deze nog niet beschikbaar. Daarom is repowering (upgrading eigen windmolen) doorgaans de enige realistische optie. Door de upgrade is het mogelijk om weer een SDE subsidie aan te vragen. Verder speelt nog vaak de beleving van exploitanten mee dat ze een ‘eigen molen op eigen grond’ hebben. 5.3.2 Onshore windparken Aangezien solitaire windmolens weinig toekomstperspectief kennen, wordt er met veel belangstelling gekeken naar de mogelijkheden om grotere windparken op land te realiseren. In de volgende tabel zijn de projecten opgenomen die volgens het rapport van Bosch en Van Rijn in de pijplijn zitten. Een beperkt deel daarvan is op dit moment daadwerkelijk vergund en vanuit de sector is ook aangegeven dat de bijdrage van de zuivel verder omhoog kan. Om de verbinding te maken tussen deze projecten en de zuivelketen, is dan effectieve sturing nodig om het percentage deelnemende melkveehouders te laten stijgen. Hiermee kan een groter deel van de geïnstalleerde MW aan de zuivel worden verbonden.
Figuur 17: Voorbeeld van solitaire windmolen bij boerderij
Provincie
Hoeveelheid (MW)
Aantal projecten
Aantal windturbines
Gemiddelde ashoogte (m)
Gemiddelde grootte van project (MW)
38
Friesland
141
14
77
61
10
Groningen
505
9
143
84
56
Drenthe
185
7
63
103
26
Flevoland
680
8
184
94
85
Overijssel
133
10
47
90
13
Gelderland
316
21
118
99
13
Noord-Holland
774
40
271
80
19
Zuid-Holland
504
40
182
87
13
Utrecht
133
9
45
91
15
Zeeland
242
9
95
80
27
Noord-Brabant
668
37
225
97
18
Limburg
138
10
39
102
14
4.419
214
1.489
83
21
Nederland
Figuur 18: Projecten in de pijplijn (bron: Projectenboek windenergie, Bosch en Van Rijn).
Figuur 19: Overzicht bestaande en nieuwe windturbinelocaties
39
5.3.3 Microwindmolens Microwindmolens zijn kleine windmolens die meestal op daken van gebouwen of in een bebouwde omgeving geplaatst worden. Over het algemeen kan men stellen dat deze molens momenteel een relatief dure oplossing zijn voor het opwekken van duurzame energie. Bovendien zijn er nogal wat technische problemen bij sommige typen micromolens (bron: eerste evaluatiemeetresultaten testveld Zeeland, Ingreenious. Hierbij werden elf verschillende typen kleine windmolens getest). Imago kan echter een belangrijke drijfveer zijn om toch voor een dergelijke molen(tje) te kiezen. Dit soort investeringen past bij de autarkische (zelfvoorzienende) opzet van een boerderijlocatie en is natuurlijk zichtbaar voor publiek. Verder rekenen we niet met een bijdrage van deze optie.
5.4 Bijdrage aan de doelstelling Wij hebben een indicatieve berekening gemaakt van het potentieel voor energiebesparing door het gebruik van windmolens in de Nederlandse melkveehouderij: De zekere mogelijke extra bijdrage van windenergie uit opschaling en uitbreidingen van het windpark bij Nederlandse melkveebedrijven betreft circa 0,27 PJ. Dit brengt het totaal op ongeveer 0,85 PJ aan energie uit windenergie bij de melkveehouderij. Deze stijging zorgt voor een reductie van 36 kiloton CO2 ten opzichte van de huidige energiemix (bron: Ekwadraat). Eerder is aangegeven dat er tot 2020 ongeveer 4.000 MW aan onshore windparken gerealiseerd zal worden. Het is realistisch om te veronderstellen dat het aandeel van de melkveehouderij in dit totaal 30% zal bedragen, oftewel 1.200 MW. We spreken dan over 400 molens met een capaciteit van 3 MW of 200 molens van 6 MW. In werkelijkheid zal het gaan om een mix van deze twee typen. De standaardisatie richting de 6 MW-molens verloopt namelijk langzaam. Met betrekking tot de micromolens gaan wij uit van zeer conservatieve schattingen. Naar onze mening zullen er niet meer dan 100 tot 200 molens gebouwd worden tot 2020. De bijdrage van deze oplossing is bovendien beperkt, omdat het vermogen van deze molens klein is.
Figuur 20: Voorbeelden van microwindmolens
40
Maatregelen
Wind
Solitaire molens
Bijdrage PJ min 0,3
PJ max 0,3
Bijdrage Mt CO2 min 0,03
Mt CO2 max 0,04
Aantal/hvh Systemen Afbouw
Collectief onshore
8,5
9,5
1,3
1,7
200-400 molens 3MW6MW (uitgegaan van 400 molens 3MW)
Micromolens
0,0007
0,001
0
0
100-200 molens
Tabel 11:Bijdrage wind
5.5 Knelpunten voor alle oplossingsrichtingen
Knelpunten en oplossingen
Omschrijving
Effect** Kans***
Oplossingsrichting
Technologisch Rendement molens te laag
L
L
Grote molens tot 6 MW
Overlast molens
L
L
Goede locatiekeuze
XL
M
Zekerheid toewijzen bevorderen
XL
XL
Investeringssubsidie Collectieve projecten
M
S
Participeren in collectieve parken
L
XL
Grote projecten professioneel aanpakken Betrekken, laten participeren van omwonenden
Markt/Business Geen SDE(+)‑regeling
Gunstige schaal (dus kans dat er geen SDE wordt toegekend, is lager dan bij andere vormen van duurzame energie)
Hoge investeringskosten Organisatorisch Geen vergunningen Trage procedures
Met name voor grotere projecten
** = (impact van knelpunt); *** = (dat knelpunt voorkomt) Tabel 12: Knelpunten en oplossingsrichtingen wind (de pijlen geven grafisch de grootte van de risico’s weer)
5.5.1 Specifieke knelpunten voor onshore windparken Knelpunten voor onshore windparken
Omschrijving
Effect** Kans***
Oplossingsrichting
Markt Verdienmodellen
L
L
Opzetten nieuwe verdienmodellen
** = (impact van knelpunt); *** = (dat knelpunt voorkomt) Tabel 13: Knelpunten en oplossingsrichtingen wind (de pijlen geven grafisch de grootte van de risico’s weer)
41
5.5.2 Specifieke knelpunten voor microwindmolens Knelpunten voor microwindmolens
Omschrijving
Effect** Kans***
Oplossingsrichting
Technologisch Betrouwbaarheid/falen
XL
M
Juiste type keuze
L
L
Opzetten nieuwe verdienmodellen
Markt/Business Verdienmodellen ** = (impact van knelpunt); *** = (dat knelpunt voorkomt) Tabel 14: Knelpunten en oplossingsrichtingen wind (de pijlen geven grafisch de grootte van de risico’s weer)
5.6 Conclusie De deelconclusie ten aanzien van windenergie luidt dan als volgt: zz
Alleen wind onshore is een reële optie.
zz
Grote bijdrage aan de doelstellingen.
zz
Bijdrage van zuivel door proactiviteit omhoog.
zz
Verschillende businessmodellen mogelijk.
zz
Lange doorlooptijd realisatie projecten door organisatorische knelpunten.
43
6. Oplossingsrichting biovergisting 6.1 Inleiding Cruciaal bij alle oplossingsrichtingen, gezien de broeikasgasreductie, is de oplossingsrichting van biovergisting. Deze richting moet absoluut onderdeel zijn van het totale pakket van maatregelen, omdat zij het mestprobleem mee helpt oplossen.
6.2 Ontwikkelingen op het gebied van biovergisting Biovergisting is een oplossingsrichting waarbij onder gecontroleerde condities biogas wordt geproduceerd uit biomassa, zoals mest. Mestvergisting is het bewaren van mest in een (opgewarmde) gesloten ruimte, waarbij door omzetting onder invloed van bacteriën biogas en warmte vrijkomen. Co-vergisting is het winnen van biogas en warmte uit een mengsel van mest en andere organische (rest)producten. Dit biogas (CH4 en CO2) kan worden gebruikt in een WKK-installatie voor de opwekking van warmte en elektriciteit (co-generatie), of (net als aardgas) als brandstof1. De input voor de vergistingsinstallaties zijn in eerste instantie producten uit de eigen keten zoals koemest, afvalproducten voor de productie van ruwvoer, restproducten van de zuivelindustrie en vrijkomende restproducten bij de retail. Hiermee wordt de kringloop in de keten zo veel mogelijk gesloten. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van restproducten die niet voor diervoer of menselijke consumptie geschikt zijn, zoals akkerbouwafval en gras uit natuurgebieden. Eventueel wordt voor de rentabiliteit van de installatie gebruik gemaakt van andere coproducten. Hierbij dient de witte lijst gehanteerd te worden, een door de overheid geaccordeerde lijst van biomassa’s die in dit proces veilig en niet strijdig met voedselproductie kunnen worden toegepast. Naast de opwekking van gas wordt er via vergisting ook een bijdrage geleverd aan de reductie van broeikasgassen zoals methaan en lachgas. Door beter mestmanagement en door de organische fractie in de mest om te zetten naar biogas, worden de emissies verminderd.
44
Biovergisting heeft veel voordelen: zz
Er is sprake van een duurzaamheidsmultiplier: er wordt zowel gewerkt aan het sluiten van de mineralenkringloop (bodemvruchtbaarheid) als een reductie van broeikasgassen (methaan en lachgas) gerealiseerd.
zz
De energieproductie is direct gekoppeld aan de kernactiviteiten van de sector. Dat geldt niet alleen voor biovergisters op boerderijschaal maar ook voor grootschalige biovergisters.
zz
Het gaat hier om een robuuste technologie die in rap tempo volwassen wordt.
zz
De economische potentie is groot, mede door de mondiale positie van Nederland op het gebied van landbouw/ veeteeltkennis, waar deze markt direct op aansluit en de aanwezigheid van verschillende installatiebouwers.
In Nederland zijn circa 110 co-vergistingsinstallaties gerealiseerd (2010), waarvan ongeveer 50% op melkveehouderijen. De gemiddelde capaciteit van deze vergisters is ruim 500 kW elektrisch, wat overeenkomt met een productie van circa 150 Nm3 AE/uur groen gas (circa 250 m3/h ruw biogas). Dit komt overeen met een elektriciteitsproductie van 0,80 PJ per jaar. Indien wordt uitgegaan van directe levering van gas, wordt er circa 2 PJ aan energie geleverd (Bron: E kwadraat).
6.3 Drie oplossingen: grootschalig, kleinschalig en combinatie met raffinage Bij biovergisting zijn op dit moment drie oplossingsrichtingen te noemen. De grotere biovergistingsinstallaties waarin vaak collectief wordt geïnvesteerd en die collectief worden geëxploiteerd. De kleinschalige biovergistingsinstallatie op de boerderij, waarin doorgaans individueel wordt geïnvesteerd en de kleine vergister op de boerderij met een extra functie, namelijk het herwinnen van NPK-mineralen (stikstof (N2), fosfor (P) en kalium (K)). 6.3.1 Grootschalige installaties De eerste oplossingsrichting gaat over grootschalige biovergistingsinstallaties. Dit zijn installaties die groter zijn dan een individuele veehouder (mogelijk in combinatie met een buurman) wat betreft biomassa kan bevoorraden. De betreffende installaties zijn meestal groter dan 1 MWe of een equivalente grootte bij groen- of biogasproductie. Grootschalige installaties hebben schaalvoordelen en meer mogelijkheden voor het gebruik van de warmte of direct gebruik van biogas.
45
Daardoor kan het energetisch rendement hoger worden. De grootschalige installaties die aan de zuivelsector kunnen worden gekoppeld, zijn onderverdeeld in drie groepen: zz
Gecombineerd met een zuivelfabriek. Bij deze koppeling zal er direct (ruw) biogas of elektriciteit aan de fabriek worden geleverd. De herkomst van het gas (wel/niet uit de veehouderij) is van ondergeschikt belang.
zz
Gecombineerd met afvalverwerkers. Bij deze koppeling is de herkomst van het gas (van melkveehouderijen) van belang. Melkveehouderijen leveren ruw gas aan de afvalverwerkers, die dit samen met hun eigen geproduceerde gas (al dan niet eerst opgewerkt) op het net zetten.
zz
Grootschalige combinaties van melkveehouderijen. Bij deze optie wordt er een hub gemaakt, mogelijk in combinatie met de zuivel of afvalverwerkers. Deze hub heeft een eigen ‘invoedpunt’ voor gasinjectie of levert direct ruw gas aan andere fabrieken of afnemers.
Al deze opties hebben gemeen dat er in meerdere of mindere mate transport van ruw biogas nodig is om efficiency te bereiken. Dit omdat naar verwachting de productie‑ en afzetlocatie niet naast elkaar kunnen worden gerealiseerd. Voor al deze installaties zal dus een (beperkte) biogasinfrastructuur moeten worden aangelegd. 6.3.2 Kleinschalige installaties De tweede oplossingsrichting betreft kleinschalige biovergistingsinstallaties, ook wel microvergisters genoemd. Dit zijn installaties die op het erf van een individuele veehouder staan en die door mest of een combinatie van mest en co-vergistingsmateriaal worden gevoed. In sommige gevallen kan het gunstig zijn om een vergister met een kleine groep melkveehouders te exploiteren. De kleine vergister staat op de milieulijst. Voor de milieulijst zijn het mestverwerkinginstallaties en kleinschalige mestvergisters die tot 7.000m3 verwerken. Dit komt bij gebruik van alleen mest overeen met een melkveehouderij tot circa 150 melkkoeien. Deze grens zou in de toekomst mogelijk wat hoger kunnen liggen. Echt kleinschalige vergisting wordt gezien als verwerking van hoofdzakelijk de eigen mest met co-stromen van het eigen bedrijf of uit de omgeving. Deze installaties kennen een grootte tot circa 200 kWe. Er zijn mogelijkheden voor kleinschalige vergisters om zowel 100% mest te vergisten, als co-materialen toe te voegen (vaak 50% mest, 50% co-vergistingsmateriaal).
Figuur 21: Voorbeeld van een moderne vergistingsinstallatie.
46
Dat de kleine vergister bijdraagt aan een verdere integrale verduurzaming van het melkveehouderijbedrijf, is een groot bijkomend voordeel voor de kleinschalige vergistingsinstallaties. Hierbij kan naast eigen energievoorziening gedacht worden aan reductie van overige broeikasgassen, eindproducten die mogelijk in de toekomst als kunstmestvervanger of anderszins gebruikt kunnen worden, minder of geen kunstmest meer nodig hebben, en ammoniakreductie. Met als primair doel het verkrijgen van ontwikkelingsruimte voor het bedrijf. 6.3.3 Kleinschalige biovergisting in combinatie met raffinage Aan de kleine vergister met de raffinagetechniek wordt een grote rol toegekend in het bereiken van de energieneutrale zuivelketen. Deze nieuwe raffinagetechnologie zet een deel van de mest om in bruikbare chemische materialen zoals stikstof, fosfor en kalium. Door de mest verder te verwerken, kan de duurzaamheidsmultiplier vergroot worden. De vergister zorgt dan niet alleen voor een reductie van broeikasgassen uit de mest, maar ook voor een lagere mestdruk. Waardevolle materialen komen dan immers niet alleen op het land terecht als voedingsstof, maar vinden ook elders een nuttige toepassing. Figuur 22: Eerste prototype van biovergister in combinatie met raffinage.
6.4 Bijdrage aan de doelstelling Wij hebben een indicatieve berekening gemaakt van de bijdrage van biovergisting aan de energieneutrale en 30% klimaatneutrale zuivelketen: Grote biovergisters gecombineerd met een zuivelfabriek
Voor de inpassing/aansluiting van grootschalige installaties is nadrukkelijk gekeken naar de potentie bij de zuivelsector. Voor deze routekaart zijn 31 fabrieken individueel nagelopen. Hierbij is gekeken naar de mogelijkheid om warmtebenutting toe te passen uit een WKK (geen stoom) en is nagegaan wat de mogelijkheden zijn als er ruw biogas kan worden gebruikt in plaats van aardgas. Hierbij doet zich een aantal technische knelpunten voor, maar er loopt een onderzoeksproject van KEMA om hier een oplossing voor te vinden. Het is onze verwachting dat het gebruik van ruw biogas in de toekomst geen problemen meer zal geven. Op basis van de scan van de 31 zuivelfabrieken hebben we het potentieel berekend voor de 48 zuivelfabrieken die Nederland rijk is. Er kunnen 28 systemen groter dan 1 MWe op basis van de technische inschatting worden gerealiseerd, als levering van biogas daar mogelijk wordt gemaakt. Er zijn daarbij twee opties: het gebruik van biogas in een WKK (elektriciteit deels voor eigen gebruik en benutting van de restwarmte in het eigen
47
proces en mogelijk daarbuiten) of levering van (al dan niet opgewerkt) gas aan het net. De volgende opties zijn mogelijk: 20 fabrieken
WKK en groen gas mogelijk
6 fabrieken
Alleen WKK optie
2 fabrieken
Alleen groen gas optie
De gemiddelde capaciteit van de biogasinstallaties is 2 MWe. Als er tussen nu en 2020 fabrieken verdwijnen, wordt aangenomen dat de productie verplaatst wordt. Dat betekent dat het aantal systemen zou kunnen afnemen, maar dat deze per installatie dan weer groter worden. Voor de calculatie van het potentieel maakt dat niet veel uit, zij het dat grotere installaties meestal efficiënter zijn. Voor eigen verbruik van de installatie zou ook een iets grotere productie mogelijk zijn, maar die GVO’s (Garantie Van Oorsprong) kunnen niet worden verhandeld. Omdat besparingen door fabrieken een iets ander beeld kunnen geven en om eventuele productiestops op te vangen, is uitgegaan van 90% beschikbaarheid. Als aan de voorwaarden voor grootschalige installaties wordt voldaan en deze grotendeels gekoppeld kunnen worden aan de zuivelsector, is een aantal van 28 zuivel gerelateerde installaties met een gemiddelde grootte van 2 MWe haalbaar (dit is het uitgangspunt voor berekening van de bijdrage, zie bijlage III voor onderbouwing) Grote biovergisters gecombineerd met afvalverwerkers
Veel afvalverwerkers kijken naar of produceren al biogas uit afval. Met name bij afvalverwerkers in het Energy Valley-gebied zijn de plannen voor het opzetten van hubs in een vergevorderd stadium. Hierbij zou kunnen worden aangesloten door melkveehouderijen die wel een eigen biogasinstallatie willen exploiteren, maar geen investeringen willen doen om het groene gas te kunnen leveren aan het net. Zij kunnen hun biogas aan de hub leveren, waar een installatie aanwezig is om het gas op te werken en in te voeden in het gasnet. De afvalverwerkers staan positief tegenover dergelijke mogelijkheden. Om de groenwaarde van deze installaties aan de zuivel te kunnen toekennen, zal een overeenkomst met GVO’s met de afvalverwerkers moeten worden gesloten. Reëel is te veronderstellen dat het deel van de productie op de hub dat van de melkveehouders komt, in ieder geval kan worden geclaimd. Om de technische mogelijkheden te realiseren, zijn biogasnetwerken nodig. De PJ productie en CO2 reductie (zie tabel eind van deze paragraaf) zijn berekend op basis van het bijvoegen van
48
40 Miljoen m3 biogas per jaar uit installaties op melkveebedrijven in een systeem waar bij een afvalverwerker het gas wordt opgewerkt. Dit komt bijvoorbeeld overeen met 4 plekken in Nederland waarbij in totaal 10 tot 12 biogasinstallaties van melkveebedrijven van gemiddelde bestaande grootte worden aangesloten op een dergelijke HUB. Grootschalige combinaties van melkveehouderijen
Bij grotere bedrijven zijn grotere vergisters mogelijk, met name als de energie die vrijkomt als warmte op het eigen bedrijf kan worden benut of als men een afnemer van die warmte in de directe omgeving kan vinden (bijvoorbeeld een tuinder of een woonwijk). Een andere mogelijkheid is dat één ondernemer een installatie bouwt en naast co-producten ook mest van andere veehouders aanvoert, verwerkt en afzet. Een extra knelpunt daarbij (naast de knelpunten die in de volgende paragraaf worden benoemd) is dat bij een installatie waar verschillende meststromen in worden verwerkt, alle ingebrachte mest en voortgebrachte digestaat moet worden gewogen en geanalyseerd. Grootschalige installaties hebben als voordeel dat er vanwege de schaalgrootte een grotere kans is om op een rendabele manier het geproduceerde ruw biogas direct te benutten of gegroepeerd via een biogasnet naar een centrale locatie (hub) te brengen, zoals in NoordOost Friesland wordt beoogd. De PJ productie en CO2 reductie zie tabel eind van deze paragraaf) zijn berekend op basis van 10 tot 15 systemen die produceren van 4 Miljoen m3 biogas per jaar uit installaties op melkveebedrijven in een systeem waar het gas centraal wordt opgewerkt of benut. Continuering bestaande (OV)MEP-installaties en uitbreiding capaciteit
Naast het realiseren van nieuwe biovergistinginstallaties kunnen bestaande installaties worden gecontinueerd of worden uitgebreid. Wanneer de ondernemers besluiten door te gaan na afloop van de MEPperiode (die voor 2020 afloopt), kan een substantieel aandeel duurzame energieproductie gehandhaafd blijven en uitgebouwd worden. Zoals eerder in dit rapport aangegeven zijn circa 110 co-vergistingsinstallaties gerealiseerd, waarvan ongeveer 50% op melkveehouderijen. De gemiddelde capaciteit van deze vergisters is ruim 500 kW elektrisch, wat overeenkomt met een productie van circa 150 Nm3 AE/uur groen gas (circa 250 m3/h ruw biogas). Bij handhaving van deze hoeveelheid is het aandeel van de bestaande installaties bij de melkveebedrijven een productie van 55 installaties x 150 m3/uur x 8000 uur per jaar = 66 miljoen Nm3 AE groen gas mogelijk.
49
Mits voldaan wordt aan de benodigde voorwaarden voor een continuering op de bestaande bedrijven, is een toename van deze productie in het jaar 2020 reëel. Voor de berekening van energieproductie en emissiereductie is uitgegaan van een totaalproductie van 120 Mm3 biogeen gas, of ca. 80 Miljoen m3 Groen gas. Dit komt overeen met 0,86PJ (elektrische route) of 2,6 PJ (gas route) en een CO2 besparing van respectievelijk 0,27 tot 0,16 Mton. Kleinschalige installaties, eventueel in combinatie met raffinage (microvergisters).
Uit gegevens van het CBS blijkt dat er circa 10.000 bedrijven zijn met tussen de 100 en 200 dieren (daarin is het jongvee inbegrepen). Op basis van het huidige aantal bedrijven in de melkveesector, de ontwikkeling naar steeds groter wordende bedrijven en de verwachte toename van de productie door het loslaten van het quotum, zijn er in 2020 naar schatting 6.000 tot 8.000 bedrijven met een zodanige omvang dat kleinschalige vergisting een reële optie is. Uitgaande van een haalbare basis voor deze installaties, zal een substantieel deel van deze boerderijen een installatie kunnen neerzetten. Uitgegaan wordt van 3.000-4.000 kleinschalige biovergisters in 2020 met een productie van 200.000 m3 biogas per jaar (50 kW). Dit levert een productie van 4,3 (elektrische route) tot 12,9 PJ (gas route) per jaar aan energie op en een CO2 reductie van 0,8 tot 1,3 Mton per jaar, gebaseerd op het vermeden fossiele energieverbruik en de reductie van de uitstoot van methaan bij de opslag van mest. Vergroenen van het RMO-vervoer
Dit betreft niet zozeer een oplossing, als wel een maatregel die een bijdrage levert. De berekening achter deze getallen wordt niet aangegeven.
Maatregelen
Biogas
Bijdrage
Bijdrage
Aantal/hvh
PJ min
PJ max
Mt CO2 min
Groot icm zuivelfabriek
2,2
6,9
0,14
0,62
26 systemen 1 MW
Groot icm afvalverwerker
0,9
1
0,05
0,11
10-12 systemen 1 MW
Groot collectief
0,9
1,3
0,05
0,13
10-15 systemen 1 MW
Medium bestaand upgrade
0,9
2,6
0,16
0,27
30 systemen van 1 MW
Kleinschalige installaties
4,3
12,9
0,8
1,34
3.000 systemen van 50 kW (4,3 PJ) en 4.000 systemen van 50 kW (12,9 PJ)
Vergroenen RMO-vervoer
0,9
0,9
0
0
Tabel 15: Bijdrage biovergisting
Mt CO2 max Systemen
35 miljoen km
50
Bij biogas wordt aantal PJ van ruw biogas weergegeven (Nm3 BIOGEEN). De hoeveelheid elektriciteit is gemiddeld 1/3 daarvan. Bij kleinschalige installaties (micro/raffinage) is die bij PJ min weergegeven.
6.5 Knelpunten en oplossingen De knelpunten voor grootschalige en kleinschalige biovergisting zijn in de onderstaande tabellen weergegeven. Daaruit blijkt dat veel knelpunten uiteindelijk van invloed zijn op het rendement van biovergisting. Input
Kosten en aanbod biomassa
Grote variatie input
Nieuwe concepten Vergisting Rendement vergister
Financiering
Levering groen (ruw) gas
Rendement (SDE+)
CO2 verwaarden
Output
Biogas infrastructuur
GVO’s verwaarden
Warmte verwaarden
Eigen gebruik/ levering aan buren + SDE+ Ruimtelijke ordening
Kunstmest vervanging Digistaat Raffinage
Belangrijk voor alle oplossingen Specifiek voor grootschalig Specifiek voor kleinschalig
Figuur 23: Overzicht knelpunten bij vergisting
In de volgende tabel zijn de knelpunten en oplossingsrichtingen verder uitgewerkt.
51
Knelpunten voor alle oplossingsrichtingen Omschrijving
Effect**
Kans*** Oplossingsrichting
Technologisch Grote variatie input
Rendement vergistingsinstallatie
Door variatie van input (bijvoorbeeld vanwege inkoop van goedkope reststromen) wordt het (energie) rendement vaak negatief beïnvloed, omdat stabiele stromen beter geoptimaliseerd kunnen worden
L
Rendement energieomzetting en daardoor economisch rendement varieert nog sterk
M
M
• Schaalgrootte vergisting (uit een benchmark van de Rabobank blijkt dat de 25% meest rendabele vergisters groter zijn dan gemiddeld: 2,1 MWe (WKK-capaciteit) • Professioneel management van vergistingsinstallatie • Nieuwe vergistingstechnologie (door toepassen additieven)
Exploitatiestimulering (SDE +) maakt het verschil tussen wel/ niet doorgaan van een project Of partijen kunnen participeren die genoegen nemen met minder rendement
XL
XL
• Zekerheid SDE+ toewijzen bevorderen • Zuivelveehouderij en de zuivelverwerkende industrie kunnen productie van ‘groene melk’ verzilveren door meerprijs op groene producten
L
L
• Investeringssubsidie en fiscale maatregelen (EIA) • Collectieve projecten
Vinden van financiers voor biovergisting vaak lastig
L
L
• Verhogen rendement • Garantstellingen
Door directe levering van groen gas (aan bijvoorbeeld zuivelfabrieken, afvalverwerkers, aangepaste voertuigen, groen gas rotonde: HUB) kan dit op grotere schaal worden omgezet in elektriciteit, warmte of andere vormen van energie Het is ook mogelijk om het groene gas (biogas) op te werken tot aardgaskwaliteit en deze op het ‘gewone’ gasnet in te brengen4 Daardoor zijn biovergistingsprojecten vaak sneller rendabel (een beperkte stimulering)
XL
L
Bestaande belemmeringen in juridische, operationele en institutionele zin moeten worden weggenomen en er zal moeten worden geïnvesteerd in de infrastructuur (groen gas rotonde en mogelijk kan biogas worden opgeslagen in oude gasvelden)
L
L
Socialiseren van de lasten van dergelijke infra door de netwerkbedrijven
M Is te beïnvloeden door operator
• Stabiliteit van het menu en de biologie (standaardisatie en kwaliteitscontrole) met focus op verlaging van overige kosten zijn belangrijker dan verlaging van de grondstofkosten voor grootschalige biovergisters • Door deze optimalisatie is een hoger rendement mogelijk
Markt/Business Beperkt operationeel rendabel / SDE(+)‑ regeling
Hoge investeringskosten Financiering Organisatorisch Levering groen gas niet mogelijk
Kosten biogas‑ infrastructuur eenzijdig bij veehouderij
4. Technologisch is opwerking goed mogelijk (het gebeurt al bij vuilstortplaatsen, het zogenaamde stortgas) door PSA (Pressure Swing Absorption), membraanzuivering en in de nabije toekomst door cryogene opwerking
52
Verkrijgen vergunningen lukt niet
Een belangrijke voorwaarde om een vergistingsinstallatie te kunnen bouwen, is het verkrijgen van de benodigde vergunningen. De vergunningverlening verloopt meestal zeer moeizaam. Dit geldt met name voor grootschalige installaties. Zeker wanneer er veel mesttransport en aanvoer van coproducten moet plaatsvinden
XL
L
• Grote projecten professioneel aanpakken • Betrekken alle relevante stakeholders (omwonenden, gemeente, provincie), of door middel van de invloed van de landelijke overheid enkele plekken stimuleren • De locatie van een co-vergistingsinstallatie zal primair in agrarisch gebied zijn, omdat dat ook de plaats is waar het digestaat wordt afgezet
Producten uit digestaat niet als kunstmestvervangers aangemerkt
Digestaat kan opgesplitst worden in een dikke en een dunne fractie. De dikke fractie kan opgewaardeerd worden tot een steekvaste fractie. Dit zou als vaste mest gezien moeten worden, met de daarbij behorende regels. Concentraten uit de dunne fractie van het digestaat kunnen opgewaardeerd worden tot een kunstmestvervanger en moeten kunnen worden toegepast alsof het kunstmest is. Het gebruik van producten uit digestaat als kunstmestvervanging kan een hoge kostenpost, de afvoer van digestaat, sterk doen verminderen. Daarnaast wordt er bespaard op kunstmest en energiegebruik, CO2uitstoot die met de productie van kunstmest samenhangen
XL
XL
Aanpassing van de mestwetgeving is nodig; op dit moment wordt digestaat (bestaande uit meer dan 50% mest) gezien als dierlijke mest. De vraag is of producten uit digestaat als kunstmestvervanger kunnen worden aangemerkt, zodat deze als meststof mogen worden gebruikt op het (aanwezige) land
CO2 niet kunnen verwaarden
Opbrengsten kunnen genereren uit CO2- besparingen
L
XL
Vrijwillig carbon-trading systeem (ook niet heel waarschijnlijk: vrijwillige systemen zijn in Nederland mislukt of door wetgeving niet mogelijk (VER’s)
Warmte niet kunnen verwaarden
Warmte kan niet altijd worden verkocht, omdat er geen warmtevragende partijen, zoals woonwijken, zwembaden, industrie of tuinders in de buurt zitten. Dit geldt in het bijzonder voor kleinschalige biovergisting, omdat die vaak in een agrarisch gebied liggen en het gaat om een relatief kleine hoeveelheid warmte (mede door gebruik warmte voor proces) die geleverd kan worden, waardoor investeringen in de infrastructuur moeilijker terugverdiend kunnen worden
M
XL
Bij de locatiekeuze rekening houden met warmte levering is daarom belangrijk De koppeling van vergisting aan de zuivelfabrieken heeft mede door het warmtegebruik een meerwaarde De overheid werkt aan een nieuwe warmtestaffel en sluit zich aan bij de Europese warmtewet. Hierdoor vallen naar verwachting meer mogelijkheden van warmtebenutting onder een vergoeding
** = (impact van knelpunt); *** = (dat knelpunt voorkomt) Tabel 16: Knelpunten en oplossingsrichtingen vergisting (de pijlen geven grafisch de grootte van de risico’s weer)
53
6.5.1 Specifieke knelpunten voor grootschalige installaties
Operationele kosten
De grootste kostenpost en daarmee een knelpunt voor grootschalige
100%
Waarvan onderhoud
90%
biovergisting zijn de input en de output (zienevenstaand plaatje).
80%
Waarvan inkoop en afvoer comaterialen
70% 60%
Input- en outputkosten zijn onderzocht voor de Achterhoek. Daar blijkt
50%
zo’n 55% van de totaalkosten gedurende de levensloop van een biover-
40%
gister te bestaan uit kosten voor de biomassa. Dit betreft zowel de kosten
30% 20%
voor inkoop en aanvoer van co-materialen als voor de afvoer van diges-
10%
taat. Volgens onderzoek van de Rabobank komt dit neer op zo’n 7,5 cent
0% Kleinschalige biovergisting
per kWh brutoproductie. Dit wordt bevestigd door onderzoek van Courage. Voor het grootschalig
Grootschalige biovergisting
Figuur 24: Operationele kosten kleinschalige en grootschalige vergisting
rendabel krijgen van vergisting, zijn de volgende aspecten van belang: 1. Lagere kosten (of zelfs opbrengsten) van co-vergistingsproducten. 2. Lagere kosten van afvoer van digestaat. 3. Professionalisering van het vergistingsproces. Knelpunten voor grootschalige installaties
Omschrijving
Effect** Kans***
Oplossingsrichting
Markt Kosten en aanbod biomassa
Op dit moment is er geen level playing field met België en Duitsland waar meer reststromen dan de in Nederland geldende AA (voorheen positieve) lijst vergist mogen worden. Dat zorgt ervoor dat biomassa (die buiten deze lijst vallen) verdwijnen naar deze landen, vaak tegen een scherpe prijs. Daarnaast kennen deze landen gunstige condities (hogere subsidiebedragen), waardoor ze relatief hogere prijzen kunnen betalen voor geschikte biomassa. De combinatie van de AA-lijst (waardoor stromen goedkope biomassa naar het buitenland weglekken) en hogere prijzen (voor de andere stromen) betekent dat Nederlandse bedrijven een relatief hogere prijs voor (geïmporteerde) biomassastromen betalen. Om een verdere scheefgroei te voorkomen, zal er een hoger aanbod van biomassa in Nederland moeten worden gerealiseerd. Mede omdat voldoende aanbod van (Nederlandse) biomassa een noodzakelijke voorwaarde is voor groei van de (grootschalige) vergistingsmarkt in Nederland, daar bij uitbreiding van het aantal installaties de beschikbaarheid van biomassa in de markt ook een rol kan gaan spelen.
** = (impact van knelpunt); *** = (dat knelpunt voorkomt) Tabel 17: Knelpunten en oplossingsrichtingen vergisting (de pijlen geven grafisch de grootte van de risico’s weer)
XL
XL Aanpassing van de wetgeving is daarvoor noodzakelijk en de lobby voor deze aanpassing loopt al enkele jaren
Uitbreiding AA-lijst Ontwikkelen van de biomassapotentie in Nederland
54
Het knelpunt van de hoge kosten en het beperkte aanbod van biomassa geldt veel minder voor kleinschalige biovergisting. De biomassa heeft minder invloed op het rendement, omdat het om relatief lagere volumes gaat ten opzichte van de investering, en de input hoofdzakelijk uit eigen biomassa bestaat. De oplossing bestaat grotendeels uit het verlagen van de aanvoer- en afzetkosten van biomassa, door het vergroten van de beschikbaarheid en toegankelijkheid en door het gebruiken van hoofdzakelijk eigen mest (of in combinatie met mest van de buurman) in de vergister. 6.5.2 Specifieke knelpunten voor kleinschalige installaties Knelpunten voor kleinschalige installaties
Omschrijving
Effect**
Kans*** Oplossingsrichting
Technologisch Nieuwe concepten komen er niet
Op pilotschaal zijn een paar kleinschalige vergisters getest, met vooralsnog positieve resultaten. Om een volwassen markt te realiseren, zijn meer systemen (concurrentie) en uitgewerkte en robuuste concepten nodig, waardoor vrijwel elk melkveebedrijf een vergister kan hebben, die probleemloos werkt. Hiervoor is tevens (zicht op) een lagere kostprijs noodzakelijk
XL
M
Ontwikkeling nieuwe concepten stimuleren door pilots/demo ondersteuning Dit kan verder bewerkstelligd worden door aanpassingen in mestwetgeving (al benoemd), opschaling van de productie van kleinschalige technieken (schaalvoordelen) en het integreren van een vergister in het boerderijconcept, bij nieuwbouw en renovatie, waardoor lagere kosten kunnen worden bereikt Creëren marktpotentie door: 1) een duurzaam langjarig investeringsklimaat (met stabiele regeling); 2) verlagen van kostprijs energieproductie door wegnemen kosten mestwetgeving, planologie en 3) organiseren van de melkveehouders in inkoopblok
L
SDE+ ook mogelijk voor eigen gebruik/levering aan buren van de installaties
Zonder goede rendabele concepten zal de doelstelling (3.0004.000 vergisters) niet worden gehaald
Markt/Business SDE+ wordt alleen berekend over de netlevering van de installaties
Wat ook speelt bij deze opties in vergelijking tot grootschalige systemen, is dat de SDE+ berekend wordt over de netlevering van de installaties. Een groot voordeel wordt juist bereikt doordat de kleine installaties een groot deel van de eigen stroom kunnen afdekken. Hierdoor wordt een relatief kleiner deel van de totale productie op het net gezet. Dat deel wordt echter gestimuleerd, maar de overige productie (die ook groen is, maar zelf gebruikt wordt) niet. Hierdoor worden de kleinschalige opties met eigen gebruik feitelijk lager gewaardeerd in de SDE(+)‑ systematiek per geproduceerde kWh (zie ook rekenvoorbeeld hierna)
XL
55
Organisatorisch GVO’s verwaarden lukt niet
GVO’s (Garantie van Oorsprong) zijn in Nederland het enige bewijs dat een energieleverancier duurzame elektriciteit levert aan zijn klanten, de eindverbruikers. Indien duurzame energie wordt opgewekt, kan de opwekker GVO’s krijgen en die mogelijk verkopen. Het risico is dat de doelstelling, een energieneutrale zuivelketen, niet wordt behaald omdat door verkoop van GVO’s de duurzaam opgewekte energie niet meer meetelt voor de keten (tenzij de GVO’s door de zuivelverwerkende industrie wordt gekocht)
L
L
GVO’s opkopen door zuivelverwerkende industrie GVO’s opkopen door andere partijen (maar mogelijk telt het dan niet mee voor energiezuinige keten) Opbrengst GVO’s verhogen. De opbrengst van GVO’s is nu laag, omdat goedkope certificaten kunnen worden ingekocht uit bijvoorbeeld Noorwegen (waterkracht) en er geen verplichting bestaat om een aandeel duurzame energie te produceren, verhandelen of gebruiken
Eigen gebruik / levering levert niet voldoende op
De opgewekte energie, warmte of gas zelf gebruiken of leveren aan de buren kan veel opleveren. Alleen bij elektriciteit is er sprake van saldering; de energieleverancier trekt de teruggeleverde energie af van het gebruik (en bijvoorbeeld bij de buren). Hierdoor ontvangt de opwekker dezelfde prijs (inclusief belastingen en transportkosten) voor de teruggeleverde energie als die hij betaalt voor de energie die hij op een ander tijdstip van de energieleverancier afneemt. Daardoor zijn de opbrengsten vaak veel hoger (grofweg 18 cent/kWh in plaats van 5 cent/kWh). De salderingsgrens ligt op dit moment op 3.000 kWh en gaat naar 5.000 kWh.
XL
L
Verhogen salderingsgrens REB niet meer afdragen als wordt geleverd aan buren
0
** = (impact van knelpunt); *** = (dat knelpunt voorkomt) Tabel 18: Knelpunten en oplossingsrichtingen vergisting (de pijlen geven grafisch de grootte van de risico’s weer)
In de toelichting op het punt SDE+ wordt alleen berekend over de netlevering van de installaties; deze is in het volgende rekenvoorbeeld weergegeven. Tevens is te zien dat het verschil tussen de benodigde SDE om te komen tot eenzelfde vergoeding van de overheid, ruim 3 eurocent per kWh bedraagt. Dit verschil wordt groter naarmate: zz
het eigen verbruik groter is
zz
de kleinschalige installatie kleiner is
zz
de grootschalige installatie groter is (zeer beperkte invloed)
zz
de SDE+ hoger is.
Een rekenvoorbeeld ter illustratie: Vergelijking SDE per geproduceerde kWh groene stroom Bij dezelfde netlevering Productie (kWh)
Kleinschalig 200.000
Grootschalig 8.000.000
Eigen gebruik boerderij (kWh)
50.000
50.000
Netlevering (kWh)
150.000
7.950.000
SDE per kWh
0,10
0,10
SDE totaal
15.000
795.000
Stimulering uit SDE per geproduceerde kWh
0,075
0,099375
SDE+ om te komen tot eenzelfde vergoeding per geproduceerde kWh
0,1325
0,10
Tabel 19: Rekenvoorbeeld verschil kleinschalige en grootschalige vergisting
De berekening gaat uit van een eigen gebruik voor de boerderij van 50.000 kWh, maar grootschalige biovergisting zal óf niet op de eigen boerderij plaatsvinden (eigen gebruik is 0) óf in combinatie met meerdere veehouders (eigen gebruik > 50.000). 6.5.3 Specifieke knelpunten voor mestvergisting in combinatie met raffinage De knelpunten bij biovergisting in combinatie met mestraffinage zijn (naast dezelfde knelpunten als alleen kleinschalige vergisting) nog onduidelijk, vanwege de testfase waarin deze techniek verkeert. Door de afhankelijkheid van meerdere opbrengstfactoren (energie, struviet, bemestingscomponenten, afzet van kleine hoeveelheden gas) en doordat de kosten en risico’s van een dergelijke techniek hoger zijn dan die van een monovergister, is het totaalrisico groter is dan bij vergisting die alleen gericht is op energieproductie. Daarbij zijn in het algemeen bij een multifunctioneel systeem de faalkansen (kans dat een onderdeel van het systeem niet functioneert) groter. Het succes staat of valt dus met de kosten, de robuustheid van de techniek en de meerwaarde van de opbrengsten.
57
Knelpunten voor raffinage
Omschrijving
Effect** Kans***
Oplossingsrichting
De technologie is op pilotniveau getest
XL
L
Er is nog onderzoek nodig naar: de kwaliteit van de eindproducten als meststof voor plant en bodem de neveneffecten: reductie overige broeikasgassen en ammoniakreductie verzamelen en benutten van kleine hoeveelheden biogas die niet op het eigen bedrijf gebruikt kunnen worden
XL
L
Demonstrators
L
XL
Demonstrators
Technologisch Technische en financiële uitwerking worden niet gerealiseerd
Robuustheid (integraal concept) wordt niet gerealiseerd Markt/Business Opbrengstfactoren worden niet mogelijk gemaakt (kunstmestvervanging, opbrengsten o.a. stikstof (struviet, fosfor, kalium) ** = (impact van knelpunt); *** = (dat knelpunt voorkomt) Tabel 20: Knelpunten en oplossingsrichtingen vergisting (de pijlen geven grafisch de grootte van de risico’s weer)
6.6 Conclusie De deelconclusie ten aanzien van biovergisting luidt dan als volgt: zz
Alle drie oplossingsrichtingen met betrekking tot biovergisting zijn van groot belang vanwege de bijdrage aan de hoofddoelstellingen.
zz
Grootschalige biovergisting kent een lagere onrendabele top.
zz
Innovatie van de monovergistingstechnologie om tot een acceptabele businesscase te komen, is noodzakelijk.
zz
Verschillende businessmodellen mogelijk.
zz
Lange doorlooptijd realisatie grote biovergisterprojecten door organisatorische knelpunten.
59
7. Totaalpakket van oplossingen 7.1 Inleiding Elke oplossingsrichting kent tevens de nodige knelpunten die de bijdragen kunnen verlagen en kunnen vertragen. Daarom kijken we eerst naar de totale bijdrage op het gebied van energie en broeikasgasreductie. Op deze wijze kan een gewenst scenario geformuleerd worden en kan ook een aantal gevoeligheidsanalysen voor dit gewenste scenario ontwikkeld worden. In feite is er sprake van een RRR-afweging van de verschillende maatregelen: zz
Reward: opbrengst, bijdrage aan de hoofddoelstellingen: PJ en mton CO2
zz
Risks: technologische, markt‑ en organisatorische risico’s of knelpunten.
zz
Resources: investering in uren en out-of-pocket kosten.
Daarnaast speelt nog de tijdsfactor: hoe veel tijd neemt ontwikkeling van deze maatregelen in beslag?
7.2 Totale potentiële opbrengsten, knelpunten en investeringen Op de volgende pagina zijn alle oplossingsrichtingen in een overzicht weergegeven. De conclusies van het totaalpakket aan oplossingen zijn: zz
De potentie van oplossingen, gemeten in PJ (29,6) en Mton CO2 (5,28), ligt ruim boven de doelstellingen van een energieneutrale en 30% klimaatneutrale productie in 2020.
zz
Op het gebied van de kabinetsdoelstelling van het inzetten van 14% renewable energie is de potentie van deze oplossing is ca 1%
zz
Dit resultaat wordt echter pas geboekt als alle oplossingen worden uitgevoerd. Dit betekent dat alle knelpunten moeten worden opgelost.
zz
De totale investeringskosten van de energietransitie ramen wij op € 3,7 tot 4,9 miljard.
zz
De jaarlijkse onrendabele top op het moment dat er jaarlijks 29,6 PJ wordt opgewekt, schatten we op 482 miljoen (daarover meer in het volgende hoofdstuk).
zz
De jaarlijkse operationele kosten schatten wij op 167 miljoen
60
Uitgangstabel, deel 1
Boerderij
Maatregelen
Bijdrage PJ min
max
Zon
MtC02
max
systemen
0,01
0,08
0,001
0,01
17000 stallen
Besparing melkwinning
0,04
0,22
0,006
0,03
17000 stallen
Besparing ventilatie
0,006
0,008
0,001
0,007
17000 stallen
0
0
0
0
0,2
0,03
Vergroenen tractoren
20000-25000 tractoren
Daken
0,8
1
0,1
0,2
2,7 milj m2
Daken N/Z
0,6
0,7
0,09
0,1
2,7 milj m2 70% correctie
Kleine centrales
0,01
0,01
0,001
0,001
50 -100 syst 250-500m2
0,003
0,003
0,0006
0,0006
50 -200 syst 50 -75 m2
1,6
0,2
Cowports Totale (gemiddelde) bijdrage zon
Wind
Aantal/hvh
Besparing verlichting
Totale (gemiddelde) bijdrage boerderij
Solitaire molens
0,3
0,3
0,03
0,04
afbouw
Collectief on shore
8,5
9,5
1,3
1,7
200-400 molens 3MW-6MW (uitgegaan van 400 molens 3MW)
0,0007
0,001
0
0
9,3
1,5
Micro molens Totale (gemiddelde) bijdrage wind
Biogas*
Bijdrage
100-200 molens
Groot icm zuivelfabriek
2,2
6,9
0,14
0,62
26 systemen 1 MW
Groot icm afvalverwerker
0,9
1
0,05
0,11
10-12 systemen 1 MW
Groot collectief
0,9
1,3
0,05
0,13
10-15 systemen 1 MW
Medium bestaand upgrade
0,9
2,6
0,16
0,27
30 systemen van 1 MW
Micro/raffinage
4,3
12,9
0,8
1,34
3000-4000 systemen 50 kW
Vergroenen RMO vervoer
0,9
0,9
0
0
17,9
1,8
28,9
3,6
Totale (gemiddelde) bijdrage biovergsiting Totale (gemiddelde) bijdrage
Totalen
35 miljoen km
Tabel 21: overzicht oplossingsrichtingen
N.B. Deze tabel is gemaakt op basis van inzichten 2011 en een aantal aannamen, zie bijlage II, III en IV. Wat opvalt in deze tabel is dat de bijdrage in PetaJoules (PJ) van Biogas zeer hoog is, vooral in relatie tot de CO2 reductie. Bij het gebruik van biogas treedt juist extra reductie van broeikasgassen op door het multiplier effect.
61
Investeringskosten systemen
Onrendabele top
Operationele kosten
€m min
max
€m/jaar
€m/jaar
10
88
NVT
NVT
50
246
NVT
NVT
7
8
NVT
NVT
tbd
NVT
NVT
600
700
34
24
600
700
47
24
8
9,4
0,6
0,3
2
2,6
0,2
0,1
0
4
1500
1700
120
120
1
2
0,1
0,1
65
192
24
40
25
42
10
10
25
53
11
11
75
105
30
15
600
1050
200
73
tbd
?
3511
4898
481
167
Dit heeft te maken met twee oorzaken. De eerste oorzaak is de effectieve energie inhoud (PJ). De PJ van het gas is hoger wanneer het gebruikt wordt als gas (zoals in de Groen Gas route) in plaats van dat er - met een efficiency van ca. 40% - stroom van wordt gemaakt. De tweede oorzaak wordt veroorzaakt door een referentie afhankelijk effect. Door het gebruik van groen gas of biogas aardgas wordt een andere vorm van energie (de referentie) verdrongen. Wanneer de referentie aardgasgebruik is, leidt dit tot lagere CO2 reductie dan wanneer de referentie elektriciteit is. Elektriciteit wordt deels door het kolen opgewekt met veel CO2 uitstoot tot gevolg. Als deze dus wordt verdrongen, wordt er meer CO2 gereduceerd.
62
Uitgangstabel, deel 2
Onrenda bele top
0
S
S
S
Energieneutrale stal
Besparing melkwinning
korter 1 jaar
0
S
S
S
Energieneutrale stal
Besparing ventilatie
korter 1 jaar
0
S
S
S
Energieneutrale stal
na 2020
0
XLL
M
S
Totale (gemiddelde) bijdrage boerderij
Organisatie
korter 1 jaar
Markt
Demo 2
Technologie
Demo 1
Besparing verlichting
Vergroenen tractoren
Zon
Knelpunt
€/kWh
Boerderij
Doorloop tijd Realisatie project
Maatregelen
Daken
1 - 2 jaren
0,18-0,30
M
XXL
M
Daken N/Z
1 - 2 jaren
0,18-0,30
M
XXL
M
Energieneutrale stal
Kleine centrales
2 - 3 jaren
0,18-0,30
M
XXL
M
Cowports
1 - 2 jaren
0,18-0,30
M
XXL
M
Cowport
Totale (gemiddelde) bijdrage zon 2-3 jaren
0,05-0,06
S
M
XLL
Collectief on shore
5 - 7 jaren
0,05-0,06
S
L
XL
Business model II
Business model III
Micro molens
1 - 2 jaren
0,05-0,06
XL
XL
S
Totale (gemiddelde) bijdrage wind
Groot icm zuivelfabriek
2 - 3 jaren
0,12
L
XL
L
WKK optie
Directe verbranding
Groot icm afvalverwerker
3 - 4 jaren
0,12
M
XL
XL
Groot collectief
3 - 4 jaren
0,12
M
XL
XL
Medium bestaand upgrade
1 - 2 jaren
0,12
M
XL
XXL
Micro/raffinage
1 - 2 jaren
0,12-0,20
XXL
XXL
M
Nieuwbouw stal
Raffinage 2.0
Vergroenen RMO vervoer
1 - 2 jaren
?
XL
?
L
RMO + tank
Biogas*
Wind
Solitaire molens
Totale (gemiddelde) bijdrage biovergsiting Totale (gemiddelde) bijdrage
Totalen
7.3 Mogelijke scenario’s en consequenties Elke oplossingsrichting kent verschillende knelpunten (zoals in de vorige hoofdstukken is aangegeven) en de kans bestaat dat deze niet tijdig opgelost zijn. Dat roept de vraag op welke scenario’s mogelijk zijn en welke consequenties dit heeft ten aanzien van de haalbaarheid van de doelstellingen in 2020.
63
7.3.1 Scenario 1: Meest wenselijke scenario Het meest wenselijke scenario start met energiereductie op de boerderij. Parallel aan deze acties dienen grote collectieve trajecten in gang te worden gezet, zoals de grote onshore windparken en alle vier de oplossingsrichtingen van grootschalige biovergisting. Omdat de kans van slagen het grootst is in de biovergisting in combinatie met zuivelfabrieken, dient deze richting maximaal te worden uitgenut. Echter, windmolenparken hebben een aanzienlijke doorlooptijd bij ontwikkeling, waardoor opbrengsten niet voor 2015-2017 te verwachten zijn. Innovatie van biovergisting micro/raffinage en onderzoek naar de kwaliteit van de eindproducten op bodem en gewas, dienen zo snel mogelijk te worden gestart. Een inschatting van een reële ontwikkeltijd ligt tussen de 2-3 jaar doorlooptijd. Dat betekent dat in 2014-2015 projecten kunnen starten en dat na 2015-2017 de bijdrage mee gaat tellen. PV zal verder doorontwikkelen in kostprijsreductie en in mindere mate qua rendementverhoging. Zonder SDE blijft dit een dure optie voor energieopwekking en zal de autonome marktwerking pas in 2019-2020 een eerste bijdrage leveren. Hierna volgt een afbeelding van de PJ-curve in het meest wenselijke scenario. Wenselijke scenario
24 PJ
Target
Energieverbruik keten
Mton CO2 eq
RMO
PV
Bwind onshore
Biovergisting klein
Biovergisting groot Biovergisting klein innovatie gereed
2020
Besparing op de boerderij
2011
Figuur 25: Wenselijke scenario
Om gevoel te krijgen voor de risico’s, is hierna een aantal scenario’s omschreven op basis van maatregelen die niet tot wasdom komen doordat knelpunten niet opgelost worden.
64
7.3.2 Scenario 2: De rendabele microvergister komt niet tot stand Essentieel bij de totale oplossing richting de doelstellingen voor 2020 is de oplossingsrichting van de microvergister (al dan niet met extra raffinagefunctie). Indien deze oplossingrichting niet tot stand komt, dan komt de doelstelling in gevaar Scenario zonder microvergister
24 PJ
Target
Energieverbruik keten
Mton CO2 eq
RMO
PV
Bwind onshore
Biovergisting klein
Biovergisting groot Biovergisting klein innovatie gereed
2020
Besparing op de boerderij
2011
Figuur 26: Scenario 2
Verschillende oorzaken kunnen ervoor zorgen dat dit scenario werkelijkheid wordt: 1. Ontwikkelings- en investeringsklimaat voor kleinschalige vergisters ontbreekt zz
De opbrengst is op langere termijn onzeker, er is onvoldoende stabiele ondersteuning voor de onrendabele top of er zijn te grote risico’s/onzekerheden in de toekomst.
zz
De investeringslast is te hoog voor de boer in relatie tot de opbrengst (hij/zij investeert liever in iets anders, zoals vergroting van de melkproductie).
zz
Financiering van kleinschalige vergister is lastig vanwege aangescherpte bancaire voorwaarden (garanties).
zz
De kostprijs van de kleinschalige vergister is te hoog in relatie tot de opbrengst.
zz
Additionele voordelen vervallen, zoals extra ruimte voor het bedrijf om te ontwikkelen of producten uit mest die niet ter vervanging van kunstmest mogen worden gebruikt.
65
2. Technologierisico’s: de werkelijkheid voldoet niet aan het rekenmodel zz
De technologie is onvoldoende robuust, waardoor het opbrengend vermogen risico loopt.
zz
Eerste installaties hebben aanloopproblemen (dit is te verwachten), met financiële gevolgen voor de boer, waardoor het imago van de kleinschalige vergister schade lijdt (te beperken door risico’s niet bij de boer neer te leggen).
zz
Door te streven naar een (te) lage kostprijs van de installaties, komt de kwaliteit ervan in het gedrang. Kwaliteitsmonitoring van de systemen is daarbij van belang.
3. Organisatorische risico’s zz
Ketenintegratie in een nieuw stalconcept komt niet tot stand.
zz
De markt wordt onvoldoende georganiseerd.
4. Juridische risico’s zz
Vergisting mag niet op boerenbedrijf volgens bestemmingsplannen.
zz
Procedures verlopen traag en zijn kostbaar in relatie tot de mogelijke opbrengsten.
Gevolgen doelstellingen
Gevolgen financieel
Gevolgen doorlooptijd
In dit scenario is de kans dat de doelstellingen gehaald worden minimaal. Alle andere oplossingsrichtingen dienen dan succesvol te worden geïntroduceerd om het verlies van de grootste bijdrage af te dekken. Er zullen wel enige installaties tot stand komen bij bedrijven waar de situatie hiervoor geschikt is, maar daarmee wordt geen invulling gegeven aan de potentie die nodig is voor een substantiële bijdrage aan de doelstellingen. De bijdrage zal minimaal zijn en ook minder snel tot stand komen.
Ten opzichte van het meest wenselijke scenario wordt deze richting veel duurder. Door de kleinere markt zal de economische spin-off veel kleiner zijn.
In principe zal de doorlooptijd langer zijn. Er wordt geen grote marktpotentie verwacht, waardoor de motivatie van bedrijven om te investeren in een dergelijke ontwikkeling geringer zal zijn.
7.3.3 Scenario 3: SDE+‑regeling snijdt PV en kleinschalige biovergisters de pas af De komende jaren is de SDE-regeling van kracht, met een getrapte toekenning (zie ook paragraaf 8.3). De verwachting is dat kleinschalige biovergisting en PV-systemen niet meer aan bod komen. Hierdoor wordt deze mogelijkheden de pas afgesneden. Wat met name speelt bij deze opties in vergelijking tot grootschalige systemen, is dat de SDE+ berekend wordt over de netlevering van de installaties. Een groot voordeel wordt juist bereikt doordat de kleine installaties een groot deel van de eigen stroom kunnen afdekken. Hier-
66
door wordt een relatief kleiner deel van de totale productie op het net gezet. Dat deel wordt echter gestimuleerd, maar de overige productie (die ook groen is, maar zelf gebruikt wordt) niet. Hierdoor worden de kleinschalige opties met eigen gebruik feitelijk lager gewaardeerd in de SDE(+)‑systematiek per geproduceerde kWh. Gevolgen doorlooptijd
Ten opzichte van het meest wenselijke scenario wordt deze richting goedkoper. Hierbij zal de opbrengst voor de industrie en bouwsector die deze ontwikkelingen moeten effectueren, praktisch nul zijn. De potentiële economische spin-off wordt daarmee niet bereikt.
De kans is groot dat de doelstellingen pas na 2020 gerealiseerd gaan worden.
Scenario zonder microvergister en PV
24 PJ
Target
Energieverbruik keten
Mton CO2 eq
RMO
PV
Bwind onshore
2020
Biovergisting klein
2011
Biovergisting groot Biovergisting klein innovatie gereed
In dit scenario is de kans dat de doelstellingen 2020 gehaald worden zo goed als nul. Alle andere oplossingsrichtingen dienen dan succesvol te worden geïntroduceerd om het verlies van de grootste bijdrage af te dekken.
Gevolgen financieel
Besparing op de boerderij
Gevolgen doelstellingen
Figuur 27: Scenario 3
7.3.4 Scenario 4: Bijdrage van wind onshore valt tegen De tweede belangrijke post in de kolom bijdragen is wind onshore. De doorlooptijd van de ontwikkeling van dergelijke projecten wordt op dit moment verkort in het kader van de crisiswet. Ook bij de ontwikkeling van parken met een hoger vermogen dan 300MW wordt de regie meteen op landelijk niveau gelegd om met name de procedures te versnellen. Door planologische drempels, onvoldoende overeenstemming tussen sector en windontwikkeling en een gebrek aan rendabele plaatsen/ opbrengsten, is het mogelijk dat deze optie niet kan worden benut.
67
Gevolgen doelstellingen
Gevolgen financieel
Gevolgen doorlooptijd
In dit scenario is de kans dat de doelstellingen 2020 gehaald worden flink kleiner.
Ten opzichte van het meest wenselijke scenario wordt deze richting duurder omdat de onshore windvariant de goedkoopste oplossing is.
De kans is groot dat de doelstellingen pas na 2020 gerealiseerd gaan worden.
Wenselijke scenario zonder wind on shore
24 PJ
Target
Energieverbruik keten
Mton CO2 eq
RMO
PV
Bwind onshore
Biovergisting klein
Biovergisting groot Biovergisting klein innovatie gereed
2020
Besparing op de boerderij
2011
Figuur 28: Scenario 4
7.3.5 Scenario 5: Grootschalige biovergisting met zuivelfabrieken komt niet tot stand Deze optie is een belangrijke om de closed loop te laten zien die de zuivelketen in zich heeft. Deze optie pareert, op zichtbare wijze, ook de vraag: wat investeert de zuivelsector nou zelf? Gevolgen doelstellingen
Gevolgen financieel
Gevolgen doorlooptijd
In dit scenario is de kans dat de doelstellingen 2020 gehaald worden iets kleiner.
Ten opzichte van het meest wenselijke scenario wordt deze richting duurder omdat de collectieve grootschalige biovergisting na onshore wind de meest goedkope optie is. Door het wegvallen van de heldere zuivelbijdrage wordt financiering wellicht lastiger.
De kans is groot dat de doelstellingen in dezelfde tred als het referentiescenario gehaald gaan worden.
68
Wenselijke scenario zonder biovergisting icm zuivel
24 PJ
Target
Energieverbruik keten
Mton CO2 eq
RMO
PV
Bwind onshore
Biovergisting klein
Biovergisting groot Biovergisting klein innovatie gereed
2020
Besparing op de boerderij
2011
Figuur 29: Scenario 5
7.3.6 Scenario 6: Grootschalige biovergisting kampt met haperende vergunningverlening Dit scenario geeft aan dat de vergunningverlening van grote biovergisters in de praktijk een onvoorspelbaar traject is. Zeker in de buurt van woonwijken dient absoluut rekening gehouden te worden met hoge eisen ten aanzien van het beperken van elke vorm van overlast. In mindere mate zal dit gelden voor combinaties met afvalverwerkers die over locaties beschikken waar dit goed geregeld is. Gevolgen doelstellingen
Gevolgen financieel
Gevolgen doorlooptijd
In dit scenario is de kans dat de doelstellingen 2020 gehaald worden minimaal.
Ten opzichte van het meest wenselijke scenario wordt deze richting duurder omdat de collectieve grootschalige biovergisting na onshore wind de meest goedkope optie is en er door hogere eisen meer voorzieningen getroffen moeten worden.
De kans is groot dat de doelstellingen in dezelfde tred als het referentiescenario gehaald gaan worden.
7.3.7 Scenario 7: Prijs biomassa stijgt significant door schaarste Dit scenario is vergelijkbaar met scenario 6, omdat het alle grootschalige biovergisters (gebaseerd op co-vergisting) exploitatieproblemen bezorgt. De biomassa markt aanvoer is krap en als de afzet tegen hoge kosten blijft, zal daardoor concurrentiepositie biomassa slecht blijven ten opzichte van bijvoorbeeld Duitsland).
69
7.3.8 Scenario 8: Microvergisting komt alleen als WKK variant tot stand Dit scenario geeft aan dat de mogelijkheden van het benutten van biovergisting via groen gas niet lukt. (stippellijn). Warmte als bijproduct van het lokaal elektriciteit opwekken kan niet vaak in de omgeving worden afgezet. De locatie van de installatie ten opzichte van objecten die energie nodig hebben (woningen, fabrieken, scholen etc) is zeer belangrijk. Warmte kan slechts over een bepaalde afstand worden getransporteerd. Gevolgen doelstellingen
Gevolgen financieel
Gevolgen doorlooptijd
In dit scenario is de kans dat de doelstellingen 2020 net niet gehaald worden
Ten opzichte van het meest wenselijke scenario wordt deze richting duurder omdat warmte niet effectief kan worden benut en verwaard.
De kans is groot dat de doelstellingen in dezelfde tred als het referentiescenario gehaald gaat worden.
Wenselijke scenario microvergisting wkk
24 PJ
Target
Energieverbruik keten
Mton CO2 eq
Figuur 30: Scenario 8
RMO
PV
Bwind onshore
Biovergisting klein
Biovergisting groot Biovergisting klein innovatie gereed
2020
Besparing op de boerderij
2011
71
8. Financiering van de transitie 8.1 Inleiding In het vorige hoofdstuk is een inschatting gemaakt van de totaal benodigde investering voor alle maatregelen op ketenniveau. Want willen deze maatregelen in gang gezet worden, dan dienen ze natuurlijk gefinancierd te worden. Ontwikkelingen zijn ook op een veel kleinere schaal te beschrijven, namelijk op de boerderij. Het idee is dat de duurzame zuivelketen pas echt een vlucht neemt als ook alle betrokken melkveehouders in duurzame oplossingsrichtingen investeren. Paragraaf 8.2 rekent een aantal businesscases voor. Deze worden vervolgens vertaald naar de businesscase op ketenniveau: de green deal.
8.2 Businessmodellen Uit het vorige hoofdstuk is gebleken dat de financiering van de onrendabele top een belangrijke barrière vormt voor het realiseren van de energieneutrale zuivelketen. Als deze hobbel niet weg genomen wordt, is het onwaarschijnlijk dat private partijen grootschalig zullen investeren in de energieneutrale zuivelketen. Voor die investering zijn overigens verschillende businessmodellen mogelijk:
72
Businessmodel
Omschrijving
Voordelen
Nadelen
Meest passend bij oplossingsrichting
Veehouder individueel
Veehouder investeert individueel (mogelijk in combinatie met een bank)
• Opbrengsten voor individuele veehouder (rentelasten voor bank) • Eigen controle over projectontwikkeling en operatie • GVO voor veehouder
• Veel eigen investering • Veel eigen risico
• Biovergister kleinschalig • Zon (PV) op dak • Windmolens solitair en micro
Zuivelfabriek individueel
Zuivelfabriek investeert individueel (mogelijk in combinatie met een bank)
• Idem veehouder individueel
• Idem veehouder individueel
• Biovergisting grootschalig • Windmolens solitair en micro
Consortium of (eigen) energiecoöperatie
Consortium van veehouders en/of zuivelfabrieken en/of andere partijen investeert
• Gedeelde kosten en risico’s • Economies of scale (inkoopsystemen, hoger rendement door grootschaligheid) • Gezamenlijk vergunningstraject en projectmanagement uitvoeren • Mogelijk omwonenden laten participeren en delen in opbrengsten
• Minder controle over projectontwikkeling omdat er wordt samengewerkt • Lange doorlooptijd en grootte van het traject
• Biovergisting grootschalig • Wind (parken) • Zon (PV) centrales
Derde partij
Een derde partij investeert in de installatie en betaalt fee voor gebruik ruimte
• Geen risico en geen investering • Beperkte opbrengsten
• Onduidelijkheid of GVO’s binnen zuivelketen vallen • Andere partijen hebben (hogere) opbrengsten, anders investeren ze niet
• Zon (PV) op dak • Wind (solitair en micro)
Tabel 22: Overzicht mogelijke business modellen
Naast deze businessmodellen is het ook nog mogelijk om andere financieringsconstructies toe te passen zoals leasevormen. Een specifiek aandachtspunt vormen de GVO-certificaten (Garantie Van Oorsprong). Garanties van Oorsprong (GvO's) worden voor twee doelen uitgegeven: duurzame elektriciteit en elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling (WKK). Dit gebeurt op basis van de Elektriciteitswet 1998 en verschillende Ministeriële Regelingen. CertiQ voert hiermee een wettelijke taak uit die door de minister van Economische Zaken is toegekend aan TenneT TSO B.V. Als 100% dochter van TenneT vervult CertiQ namens TenneT de rol van Garantiebeheerinstantie. TenneT is voor 10 jaar (tot 2018) aangewezen als garantiebeheersinstantie.
73
GvO’s zijn gebaseerd op internationale richtlijnen, namelijk de Implementatie richtlijn Duurzaam in Elektriciteitswet en de Regeling Garanties van Oorsprong voor elektriciteit opgewekt in een installatie voor HR WKK. Volgens de wettelijke richtlijnen zijn GvO's in Nederland het enige bewijs dat een energieleverancier duurzame elektriciteit levert aan zijn klanten, de eindverbruikers. GvO’s worden ook gebruikt voor stroometikettering. Energieleveranciers zijn namelijk verplicht om door middel van een stroometiket op de eindafrekening aan eindverbruikers te laten zien welke stroom geleverd wordt. In dit etiket mag alleen groene stroom worden vermeld als de energieleverancier GvO's heeft. (Bron website CertiQ)
8.3 Business cases In het volgende schema staan de belangrijke uitgaven en inkomstenbronnen voor de oplossingsrichtingen weergegeven.
Figuur 31: Opbrengsten, kosten en besparingen van de oplossingsrichtingen
Om inzicht te geven in de business cases van de verschillende oplossingsrichtingen voor de (individuele) ondernemer, zijn enkele ‘standaard’ cases ontwikkeld. In werkelijkheid is er veel variatie mogelijk, waardoor per case verschillen kunnen ontstaan in zowel de kosten, operationele opbrengsten en de onrendabele top. Dit geldt met name voor kleinschalige biovergisting, omdat deze installaties alleen nog als pilots draaien.
74
In alle cases is uitgegaan van cijfers die anno 2011 gelden. Er is geen indexatie toegepast voor de ontwikkeling van de energieprijs, die staat ‘vast’ op € 0,05/kWh (daarover meer in de volgende paragraaf). Tevens is uitgegaan van financieringskosten van 6% (WACC) voor alle cases, omdat de precieze financieringsvoorwaarden (verhouding eigen/vreemd vermogen en de kosten daarvoor) sterk afhankelijk zijn van de specifieke case. In bijlage IV zijn de uitgangspunten voor de case weergegeven. 8.3.1 Standaard case zon Bij deze case is er uitgegaan van een dak van 500m waar in totaal 60 kWp op komt te liggen. Daarmee levert deze case relatief de minste hoeveelheid energie per jaar, waardoor het grootste deel van de energie voor eigen gebruik kan worden aangewend (in bijlage IV zijn de verdere uitgangspunten van deze case weergegeven). De standaard case van zon (PV) kent de hoogste kosten per kWh en de langste terugverdientijd (incl subsidie). Zon PV (x 1000) Investeringskosten:
€ 120
Subsidie (investering; eenmalig):
€0
Opbrengsten (jaarlijks):
€8
Exploitatiekosten (jaarlijks):
€ 0,5
Afschrijving (lineair)
€ 10
Operationeel resultaat
-€ 2
Financieringskosten (gemiddeld over afschrijvingstermijn):
€4
Subsidie (opbrengsten):
€ 13
Resultaat:
-€ 6
Resultaat (incl subsidies):
€6
Terugverdientijd
33
Terugverdientijd (incl subsidie)
7
€/kWh
€ 0,28
Tabel 23: ‘Standaard’ case zon PV
8.3.2 ‘Standaard’ case wind Uitgangspunt voor wind is plaatsing van een windmolen van 3 MWe (in bijlage IV staan de verdere uitgangspunten). Er is uitgegaan van de kosten van een molen in een cluster. Een solitaire molen zou mogelijk beperkt hogere investeringskosten kennen (met name aansluitingskosten). Ondanks de laagste kosten per kWh is deze optie zonder subsidie nog niet rendabel.
75
Wind (x 1000) Investeringskosten: Subsidie (investering; eenmalig):
€ 4.050 €0
Opbrengsten (jaarlijks):
€ 330
Exploitatiekosten (jaarlijks):
€ 165
Afschrijving (lineair)
€ 338
Operationeel resultaat
-€ 173
Financieringskosten (gemiddeld over afschrijvingstermijn):
€ 132
Subsidie (opbrengsten):
€ 436
Resultaat:
-€ 304
Resultaat (incl subsidies):
€ 131
Terugverdientijd Terugverdientijd (incl subsidie) €/kWh
121 9 € 0,10
Tabel 24: ‘Standaard’ case wind
8.3.3 ‘Standaard’ case grootschalige vergisting Uitgangspunt voor de grootschalige vergister is een installatie van 1 MWe (voor de rest van de uitgangspunten zie bijlage IV). Dit zijn typisch installaties die in combinatie met zuivelfabrieken, afvalverwerkers of een groep veehouders opgezet kan worden. Financieel is het meest opvallende verschil de hoge operationele kosten (hoge kosten voor inkoop van co-materialen en afvoer van digestaat ). Er is zowel een variant aangegeven met een WKK (levering van elektriciteit en warmte) en directe levering van groen gas. Ook deze vorm van duurzame energie is zonder subsidie niet rendabel. Biovergisting grootschalig variant 1: WKK (x 1000) Investeringskosten: Subsidie (investering; eenmalig): Opbrengsten (jaarlijks): Exploitatiekosten (jaarlijks):
€ 2.804 €0 € 445 € 1.034
Afschrijving (lineair)
€ 234
Operationeel resultaat
-€ 823
Financieringskosten (gemiddeld over afschrijvingstermijn):
€ 91
Subsidie (opbrengsten):
€ 913
Resultaat:
-€ 914
Resultaat (incl subsidies): Terugverdientijd Terugverdientijd (incl subsidie) €/kWh Tabel 25: ‘Standaard’ case grootschalige vergisting
-€ 1 nooit 12 € 0,17
76
Levering van groen gas biedt wel een rendabeler case, net als bij de kleinschalige biovergisting door hoge opbrengsten voor groen gas5. Biovergisting grootschalig variant 2: directe levering ruw biogas (x 1000) Investeringskosten: Subsidie (investering; eenmalig): Opbrengsten (jaarlijks):
€ 3.706 €0 € 1.422
Exploitatiekosten (jaarlijks):
€ 946
Afschrijving (lineair)
€ 309
Operationeel resultaat
€ 167
Financieringskosten (gemiddeld over afschrijvingstermijn):
€ 120
Subsidie (opbrengsten):
€ 867
Resultaat:
€ 47
Resultaat (incl subsidies):
€ 914
Terugverdientijd
10
Terugverdientijd (incl subsidie)
3
€/Nm3
€ 0,32
Tabel 26: ‘Standaard’ case grootschalige vergisting
8.3.4 ‘Standaard’ case kleinschalige biovergisting In de case kleinschalige vergisting is uitgegaan van vergister die op een erf van een individuele boer staat en daarin mest en een deel co-materialen verwerkt tot gas. Er is een variant waarin er middels een WKK elektriciteit wordt opgewekt en deels geleverd en een variant waarin direct ruw gas wordt geleverd. In bijlage IV zijn de uitgangspunten van deze case weergegeven. Zoals eerder is opgemerkt is dit een ‘standaard’ case en zal er in de praktijk, afhankelijk van de situatie, een ander plaatje uit kunnen komen. Dat is afhankelijk van onder andere aanbod en kosten van mest en covergisting, wel of geen stalaanpassing, tarief voor leveren groene stroom en gas, mate van eigen gebruik en/of levering aan buren en afzetmogelijkheden en huidige kosten voor digestaat. Op dit moment zijn kleinschalige vergisters die 100% mest verwerken (dus geen co-materialen) in ontwikkeling. Voor deze standaard case is uitgegaan van ongeveer een zeer beperkte gebruik van co-materialen, aangezien dit met de huidige technologie de meest rendabele optie is. Door verdere technologische ontwikkeling zal op den duur blijken dat 100% mestvergisting een interessante optie is. Het voordeel van 100% mestvergisting is 5, Groen gas kan worden verhandeld als het op het net gezet kan worden of direct bij een eindgebruiker. Het tarief is in het eerste geval ongeveer gelijk aan de commodity prijs, dus circa 20ct den in het tweede geval afhankelijk van de eindgebruiker. Een grootverbruiker betaald niet veel meer
drieledig: 1. zowel de beschikbaarheid als de prijs van co-materialen geen zijn geen probleem meer ,2. er is geen food for fuel discussie 3. de digestaat materiaal neemt niet toe.
77
Uit onderstaande ‘standaard’ case blijkt dat de optie kleinschalige biovergisting niet zonder subsidie rendabel is. Het operationele resultaat is beperkt; dit mede te wijten aan de conservatieve inschatting van de opbrengsten voor levering van elektriciteit (5 c/kWh). Biovergisting kleinschalig variant 1: WKK (x 1000) Investeringskosten:
€ 448
Subsidie (investering; eenmalig):
€0
Opbrengsten (jaarlijks):
€ 30
Exploitatiekosten (jaarlijks):
€ 39
Afschrijving (lineair)
€ 37
Operationeel resultaat
-€ 46
Financieringskosten (gemiddeld over afschrijvingstermijn)
€ 15
Subsidie (opbrengsten):
€ 56
Resultaat
-€ 61
Resultaat (incl subsidies):
-€ 5
Terugverdientijd
nooit
Terugverdientijd (incl subsidie) €/kWhe
14 € 0,19
Tabel 27: ‘Standaard’ case kleinschalige vergisting
De variantie directe levering van ruw biogas is positiever dan in combinatie met WKK. De primaire reden daarvoor zijn de hogere opbrengsten voor levering van groen gas. Er is een zeer laag negatief resultaat (na financieringskosten). Na de afschrijftermijn is deze optie zonder subsidie terugverdient. Biovergisting kleinschalig variant 2: directe levering ruw biogas (x 1000) Investeringskosten:
€ 410
Subsidie (investering; eenmalig):
€0
Opbrengsten (jaarlijks):
€ 76
Exploitatiekosten (jaarlijks):
€ 33
Afschrijving (lineair)
€ 34
Operationeel resultaat
€9
Financieringskosten (gemiddeld over afschrijvingstermijn):
€ 13
Subsidie (opbrengsten):
€ 50
Resultaat:
-€ 5
Resultaat (incl subsidies):
€ 46
Terugverdientijd
14
Terugverdientijd (incl subsidie)
5
€/NM Tabel 28: ‘Standaard’ case kleinschalige vergisting
€ 0,32
78
8.3.5 Overall beeld In onderstaande tabel zijn de operationele kosten, rentekosten en investeringskosten van de oplossingsrichtingen weergegeven. Met name zonne- en windenergie kennen relatief hoge investeringskosten en mede daardoor ook relatief hogere rentekosten. Bij grootschalige biovergisting zijn de operationele kosten dominant; dit komt door de hoge kosten voor inkoop van co-materialen en afvoer van digestaat zoals is aangegeven in paragraaf 5.4.1 (80% van de operationele kosten). Kosten operationeel, rente en investering 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Kleinschalige Grootschalige biovergisting biovergisting
Wind
Zon (PV)
Operationele kosten Rentekosten Investeringskosten
Figuur 32: Relatieve operationele en rentekosten en investeringen van oplossingsrichtingen
8.4 Onrendabele top en SDE+ 8.4.1 Onrendabele top Een zeer belangrijk obstakel voor alle vormen van duurzame energieopwekking is dat zij alle een onrendabele top kennen. Dit betekent dat als alle kosten binnen de afschrijvingstermijn (gemiddeld zo’n twaalf jaar) worden meegerekend, de totale kostprijs van een eenheid duurzame energie hoger is dan een eenheid energie uit conventionele energiebronnen. De primaire reden daarvoor is dat energie opgewekt uit fossiele bronnen zoals steenkool, olie en gas, is gebaseerd op moderne en uitontwikkelde technologie. De kosten voor energie uit deze bronnen verschilt per energiebron, maar bedraagt gemiddeld zo’n € 0,05 per opgewekte kWh. De opbrengstprijs van duurzame energie is meestal aan deze prijs gekoppeld.
79
In de volgende tabel zijn de huidige kosten per kWh (elektrisch) aangegeven plus een inschatting van de onrendabele top. (Zie bijlage IV voor SDE-bedragen) Kosten, operationele opbrengst en onrendabele top $ 0,40 $ 0,35 $ 0,30 $ 0,25 $ 0,20 $ 0,15 $ 0,10 $ 0,05 $ 0,00 Kleinschalige Grootschalige biovergisting biovergisting
Wind
Zon (PV)
Kosten/kWh Operationele opbrengst/kWh Onrendabele top (euro/kWh)
Figuur 33: Onrendabele top per duurzame energieopwekkingsmethode (€/kWh)
Uit de hiervoor staande inschatting blijkt dat wind op land de goedkoopste oplossing is. Daarna volgen grootschalige biovergisting en kleinschalige biovergisting. Zon (PV) is nu (nog) de duurste oplossing. Bij de grafiek zijn de volgende opmerkingen te maken: zz
De inschatting van kosten, operationele opbrengsten en onrendabele top is gedaan aan de hand van een ‘standaard’ case. Zoals in de vorige paragraaf aangegeven zal in de werkelijkheid veel variatie per case mogelijk zijn.
zz
Het verschil in hoogte van de opbrengsten is vooral afhankelijk van de hoeveelheid gas of elektriciteit voor eigen gebruik. In de case is uitgegaan van eigen (inkoop) kosten van € 0,16 (elektriciteit) en € 0,40 (gas), tegen levering van € 0,05 (elektriciteit) en € 0,30 (gas) aan het net. Bij bijvoorbeeld zon (PV) is de opbrengst relatief hoog: € 0,16, omdat het overgrote deel van de opgewekte energie voor eigen gebruik kan worden aangewend (zie bijlage IV voor de uitgangspunten voor de standaard cases).
zz
Door aanpassing van wetgeving, innovatie (ontwikkeling van nieuwe concepten), nieuwe organisatorische oplossingen (zoals in de vorige hoofdstukken aangegeven), maar ook door externe ontwikkelingen (zoals een stijging van de elektriciteitsprijs) kan de onrendabele top in de loop van de tijd kleiner worden. Naar alle waarschijnlijkheid blijft financiering van de onrendabele top nodig tot 2020.
80
e jaarlijkse onrendabele top (uitgaande van de standaard case anno 2011) zal uiteindelijk uitkomen op € 481 miljoen, maar dit is benodigd om 29,6 PJ op te wekken. Om de doelstelling van 24 PJ te realiseren, zal er 24 / 28,9 x 100% = 83% moeten worden gerealiseerd. Dat zou betekenen dat (ervan uitgaande dat alle oplossingsrichtingen evenredig minder voor zullen komen) de onrendabele top zal uitkomen op: 481 x 83% = € 400 miljoen (afgerond). Dit bedrag zal pas in 2020 nodig zijn, omdat dan de 24 PJ wordt opgewekt. In de eerste jaren na 2011 zal dit bedrag langzaam toenemen (en waarschijnlijk de eerste jaren nog minder dan 100 miljoen bedragen). De precieze ontwikkeling van deze bedragen hangt af van hoe de toename van installaties zich ontwikkelt. Naar alle waarschijnlijkheid zal met name in de laatste jaren het bedrag toenemen (zie ook de curve van het meest waarschijnlijke scenario in paragraaf 7.5). De precieze ontwikkeling zal onderdeel zijn van de monitoringssystematiek (zie paragraaf 8.6). Er zal na 2020 nog financiering nodig zijn voor de dan aanwezige installaties. Naar alle waarschijnlijkheid zal de onrendabele top minder hoog uitvallen door stijgende elektriciteitsprijzen en de afnemende kostprijs van duurzame energieopwekking (door innovatie, aanpassing wetgeving en/ of nieuwe organisatorische oplossingen). Uit een studie van de VNPI uitgevoerd door het ECN blijken de volgende verwachtingen:
Figuur 34: Verwachte prijsontwikkeling van traditionele en duurzame energieopwekking
81
zz
De kostprijs voor het opwekking van energie (op traditionele, fossiele wijze) zal stijgen van € 0,05/kWh naar ongeveer € 0,06/kWh in 2020
zz
De kostprijs voor opwekking van energie door wind op land zal dalen naar ongeveer € 0,07/kWh in 2020 (met een brede range)
zz
De kostprijs voor opwekking van energie door zon (PV) zal dalen naar ongeveer € 0,18/kWh in 2020 en € 0,125/kWh in 2030 (met een brede range)
zz
Indien de verwachte ontwikkelingen doorzetten zal de onrendabele top veel lager uitvallen dan de verwachtte € 400 miljoen in 2020. Voor wind en zon zal de onrendabele top in plaats van respectievelijk € 0,05-0,06/kWh (wind) en € 018-0,30/kWh (zon PV, uitgaande van levering en niet eigen gebruik) dalen naar € 0,01/kWh (wind) en € 0,12/kWh (zon PV) kunnen dalen. De onrendabele top zal daarmee 50% lager kunnen uitvallen.
8.4.2 Financiering en SDE De financiering van duurzame energieprojecten is vaak een probleem. Zonder subsidie en dan met name de SDE+ zijn de cases niet rendabel. Het al dan niet binnenhalen van een subsidie voor een project bepaalt of andere partijen bereid zijn te investeren. Voor realisatie van de duurzame zuivelketen is er een financiering nodig van de onrendabele top van ongeveer € 400 miljoen in 2020 en elk jaar toenemend vanaf 2011. . Kern van de huidige SDE-regeling vormt de onderverdeling van het jaarlijks vastgestelde subsidieplafond (subsidiepot) in een aantal productiecategorieën. Deze zijn gebaseerd op de technische classificatie van de bron van de duurzame energie en bijbehorende productie- of conversietechniek. Een enkel type energiebron is daarbij nog verder gecategoriseerd op basis van maximale vermogens van het systeem. Per categorie wordt jaarlijks een subsidieplafond vastgesteld. Investeerders in in aanmerking komende duurzame energiesystemen kunnen hiervoor een aanvraag indienen zodra de regeling voor de betreffende categorie is opengesteld en zolang het subsidieplafond dit toelaat – wie het eerst komt die het eerst maalt. Per categorie worden tevens zogenaamde basisbedragen vastgesteld. Dit zijn de door ECN/KEMA voorgestelde basisbedragen voor duurzaam geproduceerde elektriciteit en gas. Zij stellen jaarlijks de referentiekosten op voor energieproductie door middel van de technologie uit de betref-
82
fende categorie en noemen dit het basisbedrag. De grondgedachte hierbij is dat een eigenaar van een systeem bij levering van deze energie de productiekosten als volgt vergoed krijgt: Marktprijs geleverde energie + SDE = basisbedrag Overigens wordt ook de gemiddelde elektriciteitsprijs jaarlijks vastgesteld door ECN/KEMA: de basisprijs (zie bijlage IV voor de bedragen). Het basisbedrag komt op de SDE-beschikking en geldt voor de volledige looptijd (12 of 15 jaar). Neem bijvoorbeeld: zon-PV 15-100 kWp. Groot afnemer elektriciteit en krijgt daarom 5,3 ct/kWh (in principe hetzelfde bedrag dat de ondernemer betaalt voor van het net afgenomen elektriciteit), basisbedrag is 26,8 ct/kWh SDE = 21,3 ct/kWh. Het volgende plaatje geeft drie potentiële situaties weer voor een exploitant van een duurzaam energiesysteem (bron: Rekenkamer). Door een afwijking in de prijs die de exploitant ontvangt voor van het net geleverde energie, kan de uiteindelijke opbrengst lager zijn maar nooit hoger dan het
Basisbedrag in €/kilowattuur
basisbedrag omdat de subsidie per energie-eenheid is gemaximeerd. Maximale subsidie Uitgekeerde subsidie = maximale subsidie
Uitgekeerde subsidie = lager dan maximale subsidie
Werkelijke prijs = hoger dan basisprijs
Vastgestelde basisprijs Werkelijke prijs = lager dan basisprijs
Vastgesteld voor 2008 De vastgestelde basisprijs bepaalt de maximale hoogte van de subsidie
Werkelijke bedragen 2008 Werkelijke prijs is lager dan basisprijs: verlies voor ondernemer
Werkelijke prijs is hoger dan basisprijs: totaalbedrag dat ondernemer ontvangt is gelijk aan vooraf vastgestelde basisbedrag
Figuur 35: Werking SDE regeling
Voornaamste voorgestelde wijzigingen
Op 30 november 2010 heeft minister Verhagen een brief naar de Kamer gestuurd met een voorstel voor wijziging van de bestaande SDE-regeling tot de SDE+‑regeling. De voornaamste punten in de brief waren: zz
SDE wordt gefaseerd omgevormd naar SDE+. In 2012 zal de nieuwe SDE+‑regeling volledig in werking treden. In 2011 is de voorgenomen openstelling van de bestaande SDE‑ regeling
83
geannuleerd. Medio 2011 (uiterlijk 1 juli 2011) wordt de regeling opengesteld voor aanvragen in een overgangsvorm. zz
Het basisbedrag wordt afgetopt op 15 cent per kWh (elektriciteit) en 132 cent per Nm3 (groen gas).
zz
Het subsidieplafond wordt in vier fasen beschikt, waarbij elke fase een maximum basisbedrag kent.
zz
Voor elke fase kunnen aanvragen worden ingediend voor specifieke categorieën. Deze kennen een eigen basisbedrag of een vrije categorie dat het maximum basisbedrag van de betreffende fase hanteert.
zz
Het subsidieplafond is niet verdeeld over fasen en categorieën.
Tevens verandert de financiering van de nieuwe regeling. De SDE+‑regeling zal namelijk worden bekostigd door een opslag op de energierekening (men gaat uit van een verdeling 50% burgers en 50% bedrijfsleven) en eventueel nog een deel door een kolen- en gasbelasting. De nadere invulling hiervan is nog niet bekendgemaakt. Over het totale budget dat voor een volgende openingsronde beschikbaar zal zijn, is in het geheel niets te zeggen, omdat de rijksoverheid dit zelf ook niet tot nauwelijks kan. Dit heeft de volgende redenen: zz
Het totale budget is afhankelijk van de jaarlijkse begrotingsruimte (wordt 1,4 miljard euro) minus de lopende verplichtingen (reeds afgegeven beschikkingen MEP en SDE).
zz
De laatste MEP‑beschikkingen lopen af in 2017. De omvang van de uitkering aan subsidie is afhankelijk van de hoeveelheid geproduceerde energie (als het een jaar harder waait of zonniger is, stijgen deze uitgaven).
zz
Daarnaast zijn vanaf 2008 SDE‑beschikkingen afgegeven die uiterlijk 2028 aflopen. De rijkskostenpost door deze regeling is nog moeilijker vast te stellen. Dit omdat deze afhankelijk is van de hoeveelheid geproduceerde energie en de prijzen van elektriciteit en gas (de SDE‑subsidie is namelijk (een bijdrage in) het verschil tussen de opwekkingskosten en de marktwaarde van energie). Daarnaast blijken zeer veel afgegeven beschikkingen (met name bij particulieren) niet te worden gebruikt, omdat de eigenaar wacht tot de systeemprijzen verder zijn gezakt (zeker bij zonnepanelen geldt dit). In principe kunnen zij ineens tegelijk SDE‑gelden gaan opeisen, of massaal besluiten hun beschikking niet te verzilveren.
84
De minister wil het geheel van MEP‑, SDE‑ en SDE+‑uitgaven per jaar gaan maximeren op 1,4 miljard euro. De uitgaven voor MEP en SDE waren begin dit jaar door EZ geraamd (kasraming) op bijna 850 miljoen euro voor het jaar 2010. Daarbij dient opgemerkt te worden dat een zeer groot deel van de SDE‑beschikkingen nog geen uitkering ontvingen. Vanuit de SDE kwam daar dit jaar ruim 8 miljard euro aan verplichtingen bij, voor een groot deel beschikkingen voor windparken op zee, looptijd waarschijnlijk 15 jaar. Met de huidige MEP‑ en SDE‑verplichtingen lijkt de 1,4 miljard euro dus al te worden behaald. Het is niet duidelijk of de 1,4 miljard euro dan ook een maximum op de gehele uitgave betreft of slechts het deel dat nog van de rijksbegroting komt, en dat de voorgenomen energieheffing de bestedingsruimte voor SDE+ wordt. Naast de SDE+ kunnen gemeentelijke en provinciale subsidies (een deel van) de onrendabele top financieren. Ook zou dit deels kunnen gebeuren door veehouders of zuivelfabrieken zelf. Dit zou zich waarschijnlijk niet vaak voordoen, omdat het de concurrentiepositie van de sector negatief beïnvloedt. Indien de vergroening van de sector uiteindelijk kan worden doorgerekend naar de consument (bijvoorbeeld door hogere prijzen voor duurzame producten), dan zou er meer ruimte ontstaan om te investeren in SDE+. Energie-investeringsaftrek
Met de EIA wil de overheid het Nederlandse bedrijfsleven aansporen tot energiebesparing en toepassing van duurzame energie. Met de EIA kunt men 41,5% van de investeringskosten aftrekken van de fiscale winst. Het directe financiële voordeel is afhankelijk van het belastingpercentage; het bedraagt ongeveer 10% van de goedgekeurde investeringskosten. De EIA kunt men toepassen naast de 'gewone' investeringsaftrek. De EIA is van toepassing op de aanschaf- en voortbrengingskosten van (onderdelen van) bedrijfsmiddelen die aan de energieprestatie-eisen voldoen, inclusief voorzieningen (bijvoorbeeld leidingen, appendages en meet- en regelapparatuur) die technisch noodzakelijk zijn voor deze bedrijfsmiddelen en die alleen daarvoor gebruikt worden. De bedrijfsmiddelen vindt u in de Energielijst. Recentelijk is aan de Energielijst ook de kleine biovergister toegevoegd. Bron: Website Agentschap NL/Ekwadraat
85
8.5 Nationale duurzame energiedoelstellingen Nederland is onderdeel van Europa. En op Europees niveau zijn ambitieuze en bindende afspraken gemaakt rondom duurzame energie. Zo is afgesproken om 20% hernieuwbare energie in te zetten en 20% CO2equivalenten te verminderen in 2020. Nederland heeft inmiddels haar ambitie met betrekking tot het inzetten van hernieuwbare energie teruggebracht naar 14%. Begin 2011 zit ons land daar ver onder, hetgeen ook in nevenstaande grafiek is weergegeven. NRC 9 februari 2011
Het voorliggende concept van de zuivel is een van de weinige grote initiatieven om dit gat te dichten. Het concept is zelfs een duurzaamheidsmultiplier en heeft ook directe economische waarde. 8.5.1 Effect duurzaamheidsmultiplier Naast energieneutraliteit en het reduceren van de broeikasgassen met 30% (klimaatneutraal) kent de ambitie van de zuivel nog drie duurzaamheidseffecten: zz
Door biovergisting uit mest (en eventuele andere reststromen) is het mogelijk om digestaat te maken. Digestaat kan kunstmest vervangen en daarmee zou de hoeveelheid kunstmest die gebruikt wordt in de sector, gereduceerd kunnen worden. Kunstmest is een gekend hoogenergetisch product, met andere woorden: bij de productie van kunstmest is relatief zeer veel energie nodig.
zz
Bij de productie van kunstmest ontstaan bovendien broeikasgassen. Kunstmestfabrieken vallen ook onder het ETS II‑regime.
Door biovergisting uit mest en raffinage is het ook mogelijk om belangrijke mineralen te herwinnen. Zeker fosfor is in toenemende mate schaars en essentieel voor de natuurlijke groei van flora en fauna. Door het terugwinnen van deze mineralen is er zelfs gerichte bemesting mogelijk, waardoor de mineralenbalans van de grond optimaal kan worden gestuurd.
86
Figuur 36: Duurzaamheidmultiplier
8.5.2 Economische waarde Om het totaal aan oplossingen zoals weergegeven in de tabel in paragraaf 7.2 te realiseren zullen er veel investeringen gedaan moeten worden. Een deel van deze investering komt blijvend in Nederland terecht en schept hiermee directe werkgelegenheid. Deels tijdelijk, vanwege het projectmatige karakter van de projectrealisatie, voor een ander deel is dat vaste werkgelegenheid. In deze berekening is uitgegaan van het totaal aan investeringen en (operationele) kosten over de totale afschrijfperiode. Dit bedraagt afgerond 9,0 miljard euro. Hiervan slaat uiteindelijk zo’n 6,8 miljard euro neer in Nederland en 2,2 miljard euro in het buitenland. Die laatste zijn vooral de kosten die worden gemaakt voor aanschaf van de systemen (de onderbouwing van deze berekening is weergegeven in bijlage V). Neerslaan van investeringen en kosten
Bio
Bio
klein
groot
Totale investering (miljoen)
€ 4.347
- waarvan in NL (miljoen) - waarvan buiten NL (miljoen)
Wind
Zon (PV)
Totaal
€ 652
€ 3.044
€ 932
€ 8.974
€ 3.389
€ 401
€ 2.453
€ 561
€ 6.804
€ 958
€ 251
€ 590
€ 371
€ 2.170
Tabel 29: Allocatie investering Nederland
Doorrekening van het aantal systemen zoals leidt tot de uitkomsten zoals gespecificeerd in 30.
87
Werkgelegenheid
Bio
Bio
Wind
Zon (PV)
Totaal
klein
groot
Directe werkgelegenheid (manjaren)
14.048
1.185
17.327
3.999
36.560
NL: Directe werkgelegenheid (manjaren)
14.619
663
15.939
5.141
36.362
3
1,8
6
4
0,49
0,49
1,09
1,27
5
2,7
12
10
NL: Directe werkgelegenheid (manjaren per miljoen investering) Verhouding bijdrage overheid/investering bedrijfsleven NL: Directe werkgelegenheid (manjaren per miljoen investering overheid) Tabel 30: Economische waarde investering in duurzame energieopwekking zuivelketen
Bij realisatie van de totaal aan oplossingen zal ongeveer 36.000 manjaren aan werk in Nederland worden gecreëerd .Secundaire effecten zoals een betere exportpositie van Nederlandse partijen zijn hier niet in meegenomen. De zogenaamde ‘onrendabele top’, oftewel het percentage van de kosten dat niet wordt terugverdiend tijdens de afschrijfperiode, is in deze berekening het uitgangspunt voor de bijdrage van de overheid. Aan de hand daarvan is de verhouding bijdrage overheid/investering bedrijfsleven uitgerekend. Indien die hoger is dan 1,00, dan wordt meer dan 50% bijgedragen door het bedrijfsleven.
Grote variatie input
Door Kostendit en effect mee te nemen in de bepaling van de directe werkgelegenaanbod biomassa
Nieuwe heid kan worden bepaald hoeveel werk wordt gecreëerd per miljoen euro concepten
investering door de overheid. Vergisting Wind komt hierbij het meest gunstig uit de bus, gevolgd door zon (PV), biovergisting kleinschalig en biovergisting grootschalig. 8.5.3 Het komen tot een overeenkomst Overheid Overheid Overheid
Melkveehouders
Zuivelfabrikanten
Vervoerders Energiemaatschappijen Afvalverwerkers Banken
Figuur 37: Betrokken partijen en hun relaties
Projectontwikkelaars
Netwerkbeheerders Toeleveranciers systemen
88
Voor het realiseren van een ambitie is een groot aantal partijen nodig. Hoe minder partijen erbij betrokken zijn, hoe eerder een deal gemaakt kan worden. De vraag is welke partijen nodig zijn om een deal te realiseren. In ieder geval is de driehoek zuivelfabrikanten, melkveehouders en overheid (drie bestuurlijke lagen) benodigd om een overeenkomst te sluiten. Bij het sluiten van overeenkomsten is het van belang om vraag en aanbod, tussen de partijen, op elkaar af te stemmen zodat win-winwin… situaties ontstaan met betrekking tot innovatie, investeringen en exploitatie. Voor eerstelijnsstakeholders als zuivelfabrikanten en melkveehouders ziet dat er als volgt uit: Wie
Aanbod
Melkveehouders individueel
• • • • • • •
Duurzaam geproduceerde melk Biomassa Duurzame energie (gas, elektriciteit, warmte) Inclusief GVO’s Grasland als carbon banking Vierkante meters (daken en grasland) Investeringsgeld
Melkveehouders collectief
• • • • • •
Lobbykracht lokaal, provinciaal en landelijk Economische waarde Buying power Natuur‑ en landschapsbeheer Bestaande infra (Collectieve aanpak 20.000 ondernemers) Dealmaker namens sector
Zuivelfabrikanten individueel
• • • • • •
Verwaarden duurzame grondstoffen Prijs/kg duurzaam geproduceerde melk Energievraag (mix per fabriek) Duurzame energie (gas, elektriciteit, warmte) Inclusief GVO’s Supply chain control
Zuivelfabrikanten collectief
• Buying power m.b.t. voer, vervoerders, leveranciers installaties • Zuivelkennis • Economische waarde • Lobbykracht lokaal, provinciaal en landelijk • Geld/garanties t.b.v. financiering
Tabel 31: Aanbod voor green deal
89
Een eerste inschatting is dat de zuivel reeds de jaarlijkse investeringen door de zuivelkolom (in NL) in verduurzaming: 1. Door zuivelondernemingen in milieu/duurzaamheid in fabrieken: 30 miljoen, gemiddeld, afhankelijk van grote investeringsprojecten zoals een nieuwe fabriek 2. Door zuivelondernemingen in duurzame melkveehouderij: 8 à10 miljoen 3. Door melkveehouders 10 à 20 K per bedrijf: 190 à 380 miljoen 4. Door Productschap Zuivel (PZ)Z: 2 miljoen per jaar voor innovaties 5. Door LTO:2 miljoen per jaar voor innovaties In het kader van de scope van dit stuk van de keten kan men stellen dat de zuivel jaarlijks reeds een 180 -200 miljoen reeds investeert Hoe verhoudt dit zich tot andere stakeholders? Belangrijk is om te vermelden dat sommige ondernemingen meerdere rollen kunnen hebben.
90 Wie
Belang
Resources (die ingebracht kunnen worden)
Landelijke overheid
• Realiseren van Europese en nationale duurzaamheidsdoelstellingen • Energiezekerheid • Behouden en uitbouwen economische waarde
• • • • • • • • • •
Innovatiesubsidie Revolving fund Exploitatiesubsidie (SDE+) Fiscale regelingen (aftrek, belasting, saldering) Garanties Planologische ruimte Planologische versnelling Wet- en regelgever Eigenaar nationale infrastructuur Eigenaar TTI’s en GTI’s (bv. ECN, DLO)
Regionale overheid
• Realiseren van regionale duurzaamheidsdoelstellingen • Behouden en uitbouwen regionale economische waarde
• • • • • • • • •
Innovatiesubsidie Revolving fund Exploitatiesubsidie Garanties Planologische ruimte Planologische versnelling Wet- en regelgever Matchmaker Mede-lobbykracht
Lokale overheid
• Realiseren van lokale duurzaamheidsdoelstellingen • Behouden en uitbouwen lokale economische waarde
• • • • • • • • •
Innovatiesubsidie Revolving fund Exploitatiesubsidie Garanties Bank Planologische ruimte Wet- en regelgever Matchmaker Mede-lobbykracht
Energiemaatschappijen
• Rendement van handel • Marktpositie 2020 • Duurzaamheidsdoelstellingen (sommige)
• • • • • • • • •
Euro/kWh of euro/m3 fee Aantal consumenten Toegang tot energiebeurs Investeringsgeld Garantie Organiserend vermogen (back-office, beheer, monitoring) Innovatiekracht en energiekennis Lobbykracht Economische waarde
Netwerkbeheerders
• Efficiënt beheer van infra • Duurzaamheidsdoelstellingen (sommige)
• • • •
Landelijke en regionale grids Zeggenschap over toegang via voorwaarden Energiedrager kennis Economische waarde
Brandstofmaatschappijen
• • • •
• • • • • •
Kubieke meter afname biogas Europese en landelijke marktoutlets Energiedrager kennis Global presence en netwerk Lobbykracht Economische waarde
Projectontwikkelaars
• Ontwikkelfee • Exploitatierendement • Marktpositie 2020
• • • • • • •
Investeringsgeld Kennis van technologie, procedures en risicomanagement One-stop-shop formule Buying power (de grotere) Contractposities (grond) Netwerk/matchmaking Economische waarde
Afvalverwerkers
• Exploitatierendement • Marktpositie 2020 • Imagoverbetering
• • • • • • •
Investeringsgeld Kennis van technologie, procedures en risicomanagement Buying power (de grotere) Bestaande opwerkinstallaties en grids Contractposities (grond) Netwerk/matchmaking Economische waarde
Systeemleveranciers
• Verkopen aantal systemen • Marktpositie 2020 • Thuismarktontwikkeling
• • • • •
Investeringsgeld Kennis van technologie, procedures en risicomanagement Buying power (de grotere) Supply chains Economische waarde
Tabel 32: Aanbod voor green deal
Rendement van handel Marktpositie 2020 Invullen bijmengverplichting Duurzaamheidsdoelstellingen (sommige)
91
Zelf oprichten van een energiemaatschappij?
LTO Noord heeft in 2008 een haalbaarheidsonderzoek laten instellen naar de perspectieven van het oprichten van een onderneming van Energie producerende Agrarische Ondernemers (CERES). Op basis van de positieve resultaten van het haalbaarheidsonderzoek heeft het Algemeen Bestuur van LTO Noord besloten tot een vervolgfase. In de vervolgfase werd beoogd de basis te leggen voor de potentiële oprichting van een onderneming die zich zal toeleggen op de ontwikkeling, productie en verkoop van duurzaam geproduceerde energie door agrariërs. In deze fase (2009/2010) is onder andere in samenwerking met acht leden van Windunie met behulp van een rekenmodel de financiële aantrekkelijkheid voor deelname aan de onderneming onderzocht. De uitkomst daarvan was financieel technisch positief. De bereidheid tot deelname stokte echter vanwege de grote terughoudendheid ten aanzien van het inleveren van zeggenschap en de huidige zekerheid ten aanzien van de financiële opbrengsten bij windmoleneigenaren. Huidige stand van zaken is dat er een marktanalyse wordt gemaakt, mogelijk met andere partijen. Hierbij diende(n) deze partij(en) te beschikken over: zz
kennis en kunde van de energiemarkt en productie van energie,
zz
een goed beheer en management kunnen inbrengen,
zz
een netwerk om financiële middelen bijeen te kunnen brengen, waarbij de belangen van agrarische producenten een duidelijk positie krijgen, zodanig dat de revenuen bij agrarische ondernemers terecht komen.
Met diverse partijen lopen gesprekken om tot nadere samenwerking/ invulling van de onderneming te komen. 8.5.4 Het maken van de green deal Het maken van de green deal behoort niet tot de opdracht voor de routekaart, maar is wel een proces dat na het routekaarttraject in gang gezet moet worden. Gezien de ‘tijdsdruk’ van het gewenste scenario loopt dit proces parallel aan het verder initiëren van initiatieven in de sector.
92
De volgende stappen zijn hierbij van belang: zz
Start onderhandelingen met nationale overheid met als vertrekpunt het gewenste scenario.
zz
Indien dat niet voldoende is, dienen de provinciale overheden benaderd te worden die duurzaamheidsdoelstellingen hoog in het vaandel hebben en/of dienen varianten van het gewenste scenario ingezet te worden(lees: lagere ambitie).
zz
Indien dat niet voldoende is, dient een (meer)daags proces georganiseerd te worden met stakeholders. Dit proces is te zien als een Kyoto in het klein, waarbij het ontdekken van oplossingen voor innovatie, investeringen en exploitatie centraal staan. Daar bovenop komt een flinke dosis pendeldiplomatie tussen de partijen om consortia te smeden.
Indien dit gehele proces niet tot een overeenkomst leidt, dient de overall ambitie opnieuw te worden afgewogen, ook in het licht van de dan geldende marktvragen van de zuivelketen.
93
9. Periode 2012-2020 9.1 De verrichtperiode Richten, inrichten en verrichten
Een grootschalig programma waarin meerdere partijen een rol spelen, kent in zijn algemeenheid drie fasen, te weten: 1. de richtfase, waarin de ambitie en de algemene doelstellingen van het programma worden bepaald en waarin wordt aangegeven langs welke wegen deze bereikt dienen te worden. Wat gaan we in het programma precies doen? Wat zijn de randvoorwaarden? Deze voorstudie bestrijkt normaliter een klein deel van de totale doorlooptijd 2. de inrichtfase, waar het gaat om het realiseren van de juiste randvoorwaarden, het wegnemen van drempels voor succes en het organiseren van de juiste bemensing om het programma daadwerkelijk uit te voeren. Met wie gaan we het programma doen? In deze fase wordt een concreet plan opgesteld (een routekaart) voor de uitvoering. De inrichtfase vergt meestal meer doorlooptijd dan de richtfase 3. de verrichtfase 2012 - 2020, die ten doel heeft de activiteiten die in de inrichtfase zijn afgesproken volgens planning beheerst uit te voeren via projectteams. Uiteraard dient in deze fase de vinger aan de pols gehouden te worden of de context (bijvoorbeeld veranderingen op de markt of technologische ontwikkelingen) bijstelling van het plan noodzakelijk maken. Wij zien deze routekaart als de inrichtfase van het programma om te komen tot de gewenste zuivelketen in 2020. Omdat na deze fase de daadwerkelijke uitvoering van een meerjarig programma zal plaatsvinden, is er vanuit de sector een procesmanager aangewezen. Deze zal tevens fungeren als kwartiermaker voor de uitvoeringsorganisatie.
9.2 Draagvlak van veehouderij en melkindustrie aanjagen De belangrijkste manier om de zuivel in beweging te krijgen, is de ‘what’s in it for me?’-vraag bij de boer en de zuivelfabriek op een juiste manier te beantwoorden. Draagvlak is geen probleem als er goede ren-
94
dementen gemaakt kunnen worden, en daar is komende tien jaar extra ondersteuning voor nodig. De onrendabele top zal namelijk bij geen van de oplossingen volledig verdwijnen. Zie ook rapport ECN ECN-E--10110 t.b.v. VMNI over Inzet van hernieuwbare energie. Naast financiële aspecten (terugverdientijd, ROI) kunnen nog andere zaken een belemmering vormen: 1. Beperkt bewustzijn van belang van duurzame zuivelketen. 2. Te veel tijdsbeslag en gedoe. 3. Te weinig kennis van mogelijkheden. 4. Tijdrovende en ingewikkelde regelgeving, vergunningen en subsidieprocedures. Om in ieder geval het eerste en tweede punt aan te pakken, heeft het projectteam een zogenaamd quick scan rekenmodel gemaakt (gebaseerd op de drie eerder gepresenteerde businessmodellen). Dit rekenmodel is gebruikt in het vorige hoofdstuk om een aantal business cases te berekenen. Dit rekenmodel kan ook door de boeren en zuivelfabrikanten gebruikt worden om een quicks-scna te maken van een potentiële business case. Ten aanzien van punt 3 wordt vooral ingezet op demonstrators (zie ook de volgende paragraaf) en continu goed communiceren naar de melkveehouders over de verschillende technologische mogelijkheden, zowel in collectieve als individuele zin. Deze demonstrators dienen goed bekend gemaakt te worden bij de achterban. De historie leert dat boeren graag met eigen ogen zien wat een bepaalde technologie betekend. Punt 4 wordt opgepakt door het inrichten van een projectbureau Duurzame Zuivelketen, dat de collectieve knelpunten zo veel mogelijk dient op te lossen. Dit projectbureau dient dan in ieder geval overzicht te hebben van alle mogelijke projecten in het veld. Dit zullen er vele honderden tegelijkertijd zijn. Doordat het projectbureau overzicht heeft kan men collectieve knelpunten snel herkennen en (mede) oplossen door: zz
Standaardisatie aanvragen
zz
Ondersteuning aanvragen
zz
Standaard oplossingen
zz
Doorverwijzen naar experts
zz
Matchen van vraag en aanbod
zz
Collectieve buying power en daardoor goedkopere systeem
95
9.3 Innovatieprogramma 2012-2020 Demonstrators als motor voor technologische en organisatorische innovaties.
Het blijkt dat de beste manier van opschalen en verspreiden van innovaties in de agrofood ketens gewoon het tonen van de fysieke oplossing is. Boeren gaan graag op bezoek bij hun collega’s die een dergelijke innovatie hebben staan/aangedurfd om het met eigen ogen te aanschouwen. Ook voor het bedrijfsleven (toeleverend bedrijfsleven, energiemaatschappijen), adviseurs en overheden is het belangrijk nieuwe ontwikkelingen fysiek te kunnen volgen. Op deze wijze werkt Stichting Courage en de Melkveeacademie reeds jaren succesvol, bijvoorbeeld bij de fotonenboer. Wij stellen voor om deze werkwijze een centrale en belangrijke rol te geven bij het innoveren in de praktijk in de periode 2010-2020.
Biogas*
Wind
Zon
Boerderij
Maatregelen
Demo 1
Demo 2
Besparing verlichting
Energieneutrale stal
Besparing melkwinning
Energieneutrale stal
Besparing ventilatie
Energieneutrale stal
Vergroenen tractoren
Daken
Daken N/Z
Energieneutrale stal
Kleine centrales
Cowports
Cowport
Solitaire molens
Collectief on shore
Business model II
Business model III
Micro molens
Groot icm zuivelfabriek
WKK optie
Directe verbranding
Groot icm afvalverwerker
Groot collectief
Medium bestaand upgrade
Micro/raffinage
Nieuwbouw stal
Raffinage 2.0
Vergroenen RMO vervoer
RMO + tank
Tabel 33: Overzicht demonstrators
Hieronder is een korte omschrijving van de demonstrators gegeven. 9.3.1 Energieneutrale stal Doelstelling demonstrator: aantonen dat energieopwekking en energiegebruik met elkaar in evenwicht gebracht kan worden. Om deze balans te bewerkstelligen is ook nodig dat de energiereducerende maatregelen in deze stal ook uitgevoerd worden.
96
Deze energiereducerende maatregelen zijn op het gebied van verlichting, melkwinning en ventilatie. Energieopwekking kan met alle 3 de mogelijke bronnen (PV/wind/biovergisting). Omdat biovergisting ook al in een andere demonstrator voorkomt stellen we hier alleen wind en PV voor. Een optie is om ook een redoxbatterij te plaatsen (opslag van energie) en hiermee verder te experimenteren. Een extra aspect is een dakrichting te kiezen die niet voor de hand ligt (bijvoorbeeld Noord Zuid) en aan te tonen dat ook deze dakrichting voor PV geschikt is. zz
Realisatietijd demonstrator: 1,5 – 2 jaar
zz
Indicatief budget: € 600.000 - 700.000
zz
Duur van de demonstratiefase: 1,5 – 2 jaar, stal kan daarna de gewone levenscyclus afmaken
9.3.2 Cowport Doelstelling demonstrator: aantonen dat energieopwekking en weidegang/mestopvang in de weide samen kan gaan.
Weidegang is belangrijk voor het dierenwelzijn en imago van de branche. Weidegang is echter minder gelukkig in de zin van mestopvang. Door het creëren van “hangplekken/schaduwplekken ” voor koeien kan dat wellicht wel gecombineerd worden. Deze schaduwplekken kunnen worden gecreeerd door PV panelen; de zgn cowports. Cowports kunnen energieleveren voor functies in de cowport (drinkwater/mestopvang/ sensoriek) of via een kabel verbonden worden aan netwerk/boerderij.
zz
Realisatietijd demonstrator: 1,5 – 2 jaar
zz
Indicatief budget: 100 k , waarvan 60 k voor cowport
zz
Duur van de demonstratiefase: 1,5 – 2 jaar, cowport kan daarna de gewone levenscyclus afmaken
97
9.3.3 Zonnecentrale Doelstelling demonstrator: aantonen dat stand alone energieopwekking in combinatie met businessmodel II (meerdere boeren investeren samen in het systeem) mogelijk is
Het gaat hier om een relatieve kleine collectieve installatie waarbij mn het juiste businessmodel moet worden ontwikkeld. Wie stelt zijn land beschikbaar, welke fee, wie investeert en hoe worden de risico’s en de opbrengsten verdeeld? ? Verder is betrokkenheid en participatie van de omgeving (dorp of groep burgers en bedrijven) belangrijk voor draagvlak en mogelijke financiële participatie. In veel zuidelijke Europese landen is dit een veel voorkomende optie waarbij inpasbaarheid in het landschap in Nederland een extra eis is. zz
Realisatietijd demonstrator:1,5 – 2 jaar
zz
Indicatief budget:500 m2 zonnecel installatie is ca 175 - 200k
zz
Duur van de demonstratiefase: 2,5 – 3 jaar, centrale kan daarna de gewone levenscyclus afmaken
9.3.4 Wind collectief on shore business model II Doelstelling demonstrator: aantonen dat stand alone energieopwekking in combinatie met businessmodel II (meerdere boeren investeren samen in het systeem) mogelijk is.
Het gaat hier om een collectieve installaties waarbij met name het juiste businessmodel moet worden ontwikkeld. Wie stelt zijn land beschikbaar, welke fee, wie investeert en hoe worden de risico’s en de opbrengsten verdeeld? Om doorlooptijd te winnen is het vooral zaak om aan te sluiten bij reeds lopende initiatieven in diverse regio’s zoals Drenthe en Groningen. zz
Realisatietijd demonstrator: 1,5 – 2 jaar
zz
Indicatief budget: 750 uur aan begeleiding en 25 k investeringskosten per geinstalleerde MW
zz
Duur van de demonstratiefase: 4 – 5 jaar, installatie kan daarna de gewone levenscyclus afmaken
9.3.5 Wind collectief on shore business model III Doelstelling demonstrator: aantonen dat stand alone energieopwekking in combinatie met businessmodel III (Andere partijen in het systeem, boeren ontvangen een fee en zuivelfabrieken zijn energieafnemers) mogelijk is.
98
Het gaat hier om een grote installaties waarbij mn het juiste businessmodel moet worden ontwikkeld. Wie stelt zijn land beschikbaar, welke fee, afname afspraken, SLA garanties, GVO overdracht etc Om doorlooptijd te winnen is het vooral zaak om aan te sluiten bij reeds lopende initieven zz
Realisatietijd demonstrator: 1,5 – 2 jaar
zz
Indicatief budget: 750 uur aan begeleiding
zz
Duur van de demonstratiefase: 4 – 5 jaar, installatie kan daarna de gewone levenscyclus afmaken
9.3.6 Microvergisting Doelstelling demonstrator: aantonen dat energieopwekking, mestbewerking en methaan uitstootreductie voor vrijwel elke nieuwe melkveehouderij ingepast kan worden en de standaard kan worden om naast dierwelzijn en kwaliteit een duurzame en energieneutrale melkproductie te helpen vormgeven. Daarnaast een vergelijking te maken tussen verschillende systemen (zonder verdere raffinage, met vergaande raffinage, met WKK of levering op een biogasleiding, etc.) om tot een voor de melkveehouder heldere afweging te kunnen komen op basis van praktijkcijfers.
Naast de bestaande pilot installaties moet de ketenintegratie efficiënter worden en de markt en technologie opties verbreed worden en de voordelen bij verschillende situaties (boerderij opzet, bestaand, nieuwbouw, integratie) worden uitgewerkt. Daarbij zal de ondersteuning van producent-onafhankelijk oordeel van de werking en voordelen de marktintroductie vergemakkelijken. De resultaten van de demonstrators moeten dus gedegen worden voorzien van voor de zuivelsector en melkveehouders geloofwaardige, vergelijkbare en onafhankelijke toetsing. zz
Realisatietijd demonstrators: 1,5 – 2 jaar
zz
Indicatief budget: 3 demo’s (verschillende configuraties/ systemen en verdeeld over het land) met begeleiding: 3-4 M€ (zonder SDE), Vooral in combinatie met nieuwbouw en of renovatie. Ter vergelijking een paar bij bestaande bedrijven met vergelijkbare situatie en omvang. Naast uitvoeringsbudget ook budget opnemen voor onafhankelijk onderzoek, vergelijkingen en validatie van de werking, business case, landbouwkundige effecten, mogelijk deels uit bestaande onderzoeksbudgetten;
99
zz
Duur van de demonstratie- en onderzoeksfase: 1,5 – 2 jaar, de kleinschalige vergisters kunnen daarna de gewone levenscyclus afmaken
zz
Mogelijke verschillen in configuraties: 1. WKK/Groen gaslevering/aangesloten op ruw biogasleiding; 2. Bij nieuwbouw geïntegreerd/bestaande boerderij; 3. Alleen vergisting/met mestraffinage, hier lopen al pilots voor. De resultaten zijn nog niet bekend.
9.3.7 Grootschalige vergisting met transport ruw biogas naar Zuivelfabriek Er zijn een aantal initiatieven waarbij ingezet wordt op het gebruik van biogas bij een zuivelfabriek, deze initiatieven zijn nog niet gerealiseerd.
Dit heeft verschillende redenen. Het is noodzakelijk om in ieder geval een of twee demonstratie projecten zouden worden gestimuleerd, zodat de volgende projecten gebruik kunnen maken van de opgedane kennis. In dergelijk demonstrators wordt vanuit een (centrale) vergister ruw biogas geleverd aan een zuivelfabriek, waar het gas nuttig wordt gebruikt, met een hoge energie efficiency. Er zijn globaal twee mogelijkheden: 1. Gebruik van het gas in een WKK met warmtebenutting op de fabriek. -- Er moet dan een WKK bij de fabriek worden geplaatst -- Het warmtesysteem bij de fabriek moet worden aangelegd om de geproduceerde warmte te kunnen benutten. 2. Gebruik van het biogas in branders (voor het produceren van stoom voor de fabriek) -- In de fabriek moeten nieuwe branders worden geplaatst. Deze zijn nog onderwerp van onderzoek. De kosten hiervan kunnen aanzienlijk zijn. Daarnaast moet het gebruik van biogas geen gevaar opleveren voor de continue productie van de fabriek. Er moet dus een bedrijfszekere situatie kunnen worden gewaarborgd. Indien zeker gesteld wordt dat SDE aan deze opties kan worden toegekend (mogelijk twee beschikkingen) zullen naar verwachting beperkte meerkosten voor een demonstrator zijn.
100
zz
Realisatietijd demonstrators: 1,5 – 3 jaar (plannen zijn er al)
zz
Indicatief budget 3 demo’s met totale projectinvesteringskosten van ca 10 M€ per stuk met ca 2-3 M€ ondersteuning (totaal ca 6-9 M€ voor zuivel) voor aanloopproblemen en dekking risico’s, daarnaast SDE;
zz
Duur van de demonstratie- en onderzoeksfase: Ca 2 jaar, de vergisters kunnen daarna de gewone levenscyclus afmaken
9.3.8 RMO op biogas De Rijdende Melk Ontvangst (RMO) haalt melk op bij de boer, maar waarom ook geen biogas om op te rijden?
De RMO kan worden uitgerust met een biogasmotor en op de route tanken bij een boer met een (kleinschalige) vergister of op een andere lokatie. Een eerste stap naar mogelijk meer duurzaam vervoer in de zuivelsector. Hiervoor zijn o.a. een beperkte zuiveringsstap, een tankstation, een aangepaste RMO, opslag van gas bij de melkveehouder en natuurlijk meewerkende organisaties nodig. Er zijn reeds transporteurs die graag meewerken aan een dergelijke demonstrator. De technologie is aanwezig, maar het systeem zal in de praktijk moeten worden getest. Op dit moment kan het een nog niet zonder het ander. Er zal een tankstation moeten komen op het eind van de route, waar de RMO in gevuld kan worden met biogas. Het oprichten van nieuwe (bio)tankstations is wel, streng, vergunningplichtig. zz
Realisatietijd demonstrators: 1 – 2 jaar
zz
Indicatief budget: Tankstation bij bestaande vergister en meerkosten RMO (na te gaan); Inschatting per demo 2-3 M€ voor een deel van de meerkosten en opstart t.o.v. conventioneel. Totale projectkosten 7-10 M€ per project;
zz
Duur van de demonstratie- en onderzoeksfase: Ca 2 jaar, de RMO kan daarna normaal in bedrijf blijven.
9.4 Monitoring door LTO/NZO In hoofdstuk 7 zijn verschillende scenarios geïntroduceerd. Waarbij verschillende technologische oplossingen zijn beschreven die wellicht niet van de grond komen. Uiteindelijk is ook een gerealiseerde PJ curve gepresenteerd. Gedurende de periode 2012-2020 dient op regelmatige basis een meting gedaan te worden hoeveel PJ er op de geplande wijze als hernieuwbaar kunnen worden geoormerkt en hoeveel naar de zuivelketen mag worden toegerekend. Vanuit het kader van deze routekaart wordt de focus gelegd op energie en broeikasgasreductie. Buiten de scope van deze opdracht zijn er ook nog aspecten die tegelijkertijd gemonitord moeten worden.
101
Essentie is dat door meten een Deming cirkel ontstaat, zodat bijtijds inspanningen versneld kunnen worden of in een positieve context vertraagd kunnen worden. Dit heet sturen. Het idee is dat op het hoogste
ACT Aanpassen wat niet volgens plan is verlopen
PLAN Plannen wat we gaan doen en hoe we dit gaan doen
organisatorische niveau binnen de zuivel deze sturing, als afweging van kwaliteit, tijd en geld, plaatsvindt. Monitoring gaat dan plaatsvinden op basis van 3 bronnen: zz
EEP’s: Zuivelfabrieken: deze doen mee aan de Energie Efficiency Plannen (EEP’s). Deze EEP’s worden telkens met een horizon van 4 jaren opgesteld en de voortgang op deze plannen wordt jaarlijks gemonitoord: Hiermee kunnen de bespaarde PJ en mtonnen CO2 gemonitoord worden
zz
GVO’s: door het verbinden van de zuivelketen aan diverse groene bronnen (bijvoorbeeld wind on shore of afvalverwerking) kan de zuivelketen jaarlijks meten hoeveel groene PJ zijn ingekocht en de daarme vermeden CO2
zz
Op de boerderij. Dit is de meest complexe en grootschalige monitoring. Hieronder staan de huidige gedachten:
Nadruk ligt op het motiveren van melkveehouders. Als de zuivel monitoring van duurzaamheid wil ontwikkelen die op lange termijn werkt, moet gezorgd worden voor een trigger voor de melkveehouder. Het project dient dus te waarborgen dat tools ontwikkelt worden waar de melkveehouder wat mee kan/beter van wordt. De ontwikkelde tools moeten echter ook faciliteren dat data verzameld wordt en dat de Duurzame Zuivel Keten, sector en individuele zuivelondernemingen hierover kunnen rapporteren. Belangrijk is dat de backoffice (lees vaststelling variabelen en rekenregels) voor alle tools en monitoringsinstrumenten hetzelfde is. Dit betekent bijvoorbeeld dat in alle initiatieven het energiegebruik per 100 kg melk op dezelfde manier wordt berekend. Dit is de enige manier om tot collectieve monitoring te komen. Uiteraard kunnen de tools wel verschillen in scope, uitvoering en naamgeving. Dit is de vrijheid van de ondernemingen/organisaties. Bestaande systemen bij zuivelbedrijven moeten inpasbaar zijn in dit systeem.
CHECK Controleren of alles volgens plan is verlopen
DO Doen wat we hebben gepland
102
3
4
15
5
2
10
3
20
6
1
7
0
4
8
7,33
25
0
30 17
15
5
2 5
10
3
20
6
1
7
0
8
Energie en klimaat
7,33
25
0
30 17
Onderdelen (uitvoeringsagenda duurzame veehouderij): • Aantal duurzame stallen • % mastitisgevallen • % klauwproblemen • % Weidegang • .....
15
5
10
20
6
1
5
7
25
Biodiversiteit (landschap en milieu)
0
8
Koe centraal
Onderdelen (zie ook schoon en zuinig): • Aantal vestigingsinstallaties • M2 meters zonnepanelen • Aantal windmolens • Hoeveelheid geproduceerd biogas • Hoeveelheid jaarlijks geproduceerde duurzame energie • ..... • .....
4
2 5
7,33
0
30 17
Onderdelen (gemaakte afspraken via IDS, IDH): • Hoeveelheid duurzame soja in veevoer van koeien • Hoeveelheid duurzame palmolie reststromen in veevoer van koeien • Aantal werkgroepen met agrarisch natuurbeheer • ..... • .....
Informatie van de afzonderlijke zuivelorganisaties FrieslandCampina, Cono, Doc, Bel, etc.
Elementen van het dashboard op ondernemingsniveau Consolideren t.b.v. monitoring duurzame zuivelketen
3 2
4
15
5
10
3
20
6
2
1
7
0
8
5
7,33
0
Energie en klimaat
• Energieverbruik per kg melk • Eigen opgewekte energie • Aangepast voer voor reductie broeikasgassen • CO2 eq reductie
Criteria volgens SAI: 1. Animal health 2. Animal welfare 3. Economic viability 4. Working conditions 5. Emissions to air 6. Water quality 7. Water use efficiency 8. Soil fertility and health 9. Biodiversity conservation
25
30 17
4
15
5
10
3
20
6
2
1
7
0
8
5
7,33
0
Koe centraal
Criteria uit CDM en CWM, koekompas, etc.
25
30 17
15
5
10
20
6
1 0
4
5
7
Biodiversiteit (landschap en milieu) 8
7,33
0
• Hoeveelheid duurzame soja • Hoeveelheid duurzame palmolieschilfers • Agrarische natuurverenigingen
Gebruik maken van bestaande systemen • Koekompas • Mineralenkompas • MilkQ2 etc. • Maatlat duurzame veehouderij • LEI informatiesystemen
25
30 17
103
Naast een voorstel voor monitoring wordt aan externe deskundigen tevens een inventarisatie gevraagd van de beschikbare tools die melkveehouders kunnen helpen op het gebied van duurzaamheid. Met behulp van deze tools kunnen melkveehouders zelf aan de gang en kosten-effectieve duurzaamheids oplossingen berekenen. Bij voorbeeld een tool voor energie-besparing.
Duurzaamheidstools (kostenbesparing door duurzaamheid) Data naar monitoring
3
4
15
5
2
10
3
20
6
1
2 5
7
0
8
7,33
0
25
30 17
15
5
10
3
20
6
2
1
7
0
8
Energie en klimaat
• Energiebesparingstool (kostenbesparing door energiemaatregelen) • Rekentool duurzame energie • Rekentool methaanemissie en voer
4
5
7,33
0
25
30 17
Koe centraal
• Rekentool langere levensduur koe • Rekentool weidegang
Ook de zuivelsector zal verdere activiteiten moeten uitvoeren om de ambitie aan te jagen, te monitoren, bij te sturen en daarmee uiteindelijk te realiseren. Voor de realisatie van de routekaart zijn voorwaarden vanuit technologie, markt (inclusief subsidies) en organisatie in de praktijk van groot belang. Het creëren van de juiste voorwaarden in de praktijk bij onder andere veehouders, zuivelindustrie, overheid, technologiebedrijven, energiebedrijven en politiek is een veelomvattende taak. Een pro-actieve en professionele aanjaagrol met voldoende capaciteit is van groot belang voor het behouden van snelheid in het proces. Als eerste wordt geadviseerd om de verantwoordelijkheid voor het bereiken van individuele doelen af te spreken tussen zuivelondernemingen, bijvoorbeeld in de vorm van doelen voor energieproductie en reductie van broeikasgassen per kg geproduceerde melk. Hiermee worden de zui-
10
20
5
7
Biodiversiteit (landschap en milieu) 8
7,33
0
• Rekentool verbeteren graslandbeheer (Wim de Hoop)
Per onderneming op te nemen in het eigen systeem: voor FrieslandCampina bijvoobeeld in een kennisportal
9.5 Transitie activiteiten zuivel sector 2012-2020
15
5 6
1 0
4
25
30 17
104
velondernemingen belangrijke dragers voor het welslagen van de realisatie in hun relatie met melkveehouders. In de uitwerking kan vervolgens gekozen worden om de in de vorige paragraaf genoemde taken door zuivelondernemingen (afzonderlijk) te laten faciliteren. Het advies is om dit niet te doen omdat de benodigde expertise niet aanwezig is bij de ondernemingen en het zal leiden tot een versnipperde aanpak. Geadviseerd wordt om, naast de Duurzame Zuivelketen, een werkorganisatie met professionals in te richten die: zz
Ingericht wordt voor een bepaalde periode, bijvoorbeeld tot 2020 (geen nieuwe institutie inrichten)
zz
Ingericht wordt als (zo onafhankelijk mogelijke) netwerkorganisatie met een beperkt aantal professionals die verstand van zaken hebben.
zz
Direct wordt aangestuurd door de zuivelondernemingen zelf
Proces 2011-2020
Matchmaking
Knelpunten
Monitoring
Zuivelfabrikanten Projectontwikkelaars
Initiatieve en ideeën
Derden Melkveehouders Rekenmodel up-to-date houden
Wind PV BIO Reductie
Aanjagen Demonstrators Checken Innovaties (Systeem) toeleveranciers
De transitie activiteiten zijn: zz
Innovaties blijven monitoren: er zullen verschillende innovaties ontstaan in de komende periode die we nu nog niet kennen.
zz
Innovatie selecteren:interessante innovaties moeten als het ware toegelaten worden tot de beschikbare en rendabele maatregelen, beschikbaar voor de keten. Innovaties moeten vaak op de demonstrator wijze worden getoond in de keten. Deze innovatie-filter functie dient te worden georganiseerd.
zz
Demonstrators realiseren: van verschillende technolgische oplossingsrichtingen dienen de demonstrators gerealiseerd te worden door middel van projecten. Ten tijde dat de demonstrators volop in bedrijf zijn dient er voldoende PR rondom deze demonstrators georganiseerd te worden.
zz
Actueel houden van het quicksscan-rekenmodel. Aan het eind van dit project ligt er een rekenmodel, bedoelt voor de met name de melkveehouders. Dit rekenmodel moet actief ververst
105
worden met de meest actuele rekengegevens. Deze rekengegevens dienen verspreid te worden onder de boeren. Boeren kunnen bij interesse dan in detail berekeningen laten maken door experts. Deze 'vershoud' functie moet worden georganiseerd. zz
Matchmaking functie: Er zullen vele boeren zijn die op een bepaald ogenblik zo ver zijn dat zij een stap willen maken. Zeker bij collectieve projecten waarbij meerdere boeren en meerdere partijen ( windparkontwikkelaars, collectieve van boeren, zuivelplants, afvalverwerkers, etc.) bij elkaar gebracht moeten worden is (geografische matching) een procesversneller. Op termijn ook het organiseren van een buying power.
zz
Knelpunten wegnemen: door het overzicht van de vele mogelijke projecten in de pijplijn zullen collectieve knelpunten gesignaleerd kunnen worden en gericht worden opgelost door de sector
zz
Monitoring: het daadwerkelijk en frequent meten van de voortgang van het plaatsen van verschillende maatregelen en de daadwerkelijke bijdrage aan de doelstellingen. Op basis van deze monitoring moeten het aantal maatregelen en projecten 'in de pijplijn' worden aangejaagd of juist getemporiseerd.
9.6 Organisatie van de transitieperiode Het is aan de stuurgroep Duurzame Zuivelketen om de juiste condities te scheppen voor de belangrijkste activiteiten in 2012-2020. De activiteiten zijn: zz
de matchmaking functie
zz
actueel houden van het rekenmodel
zz
programmaleiding: aansturen, coördineren en doorontwikkelen van het innovatieprogramma inclusief de demonstrators, waarbij deze activiteiten projectmatig worden uitgevoerd en gemonitord.
zz
aansturing van het monitoringsprogramma
zz
zorgen voor continue kennisuitwisseling en communicatie tussen zuivelondernemingen en richting de praktijk over nieuwe mogelijkheden en ontwikkelingen
zz
kennisbron voor LTO en NZO voor de monitoring van resultaten, analyse van knelpunten en onderbouwing van beleidsstandpunten.
Wat hierbij individueel (lees per zuivelfabrikant, NZO individueel en LTO individueel) of juist collectief aangepakt kan worden is onderwerp van besluitvorming.
106
Adviesraad DZK
Stuurgroep DZK
Ad hoc taksforces (vb): • Energie en klimaat • Diergezondheid • Dierenwelzijn • Financiering
NZO/LTO/leden procesmanagement
Lobby
Communicatie
Contactgroep
Het hoogste orgaan binnen de transitieperiode 2012-2020 is de stuurgroep DZK (Duurzame Zuivelketen). Het betreffende onderwerp van de energieneutrale zuivelketen is in de taskforce Energie & klimaat belegd. LTO en NZO houden zoals ook nu het geval is de rol van lobby en communicatie inclusief een belangrijke rol bij de beleidsvoorbereiding in de Stuugroep van de Duurzame Zuivelketen. Voor de aansturing van het gehele proces wordt geadviseerd de Stuurgroep van de Duurzame Zuivelketen deze rol te geven: zz
op hoofdlijnen aansturen van het totale programma
zz
functioneren als platform waar onderlinge afspraken worden gemaakt
zz
aansturen van de lobby voor goede randvoorwaarden t.a.v. exploitatie (SDE en andere vormen) en innovatie.
Wij stellen voor de volgende matrix te gebruiken bij het maken van de werkverdelingsafspraken: Collectief Taken
DZK
Doelstellingen
Sommatie
Rekenmodel actualiseren
X - 160 uur/jaar
Matchmaking
Overzicht - 1500 uur/jaar
Realisatie Knelpunten oplossen/lobby Monitoren
Sommatie - 160 uur/jaar
Innovaties monitoren
X - 320 uur/jaar
Innovaties selecteren
X - 160 uur/jaar
Demonstrators
Coördinatie - 750 uur/jaar
PR Tabel XX, Taakverdeling 2011 - 2020
Individueel Courage
NZO
LTO
RFC
DOC
Cono
Etc
107
9.7 Ondersteunende transitie activiteiten door de overheid De overheid heeft ook eigen duurzaamheidsdoelstellingen op het gebied van energieefficiency, hernieuwbare energie en broeikasgasreductie. Dit concept van de energieneutrale- en broeikgasarmere zuivelketen is een majeure invulling van die doelstelling met bovendien ook nog een aantoonbare economische waarde. Een rol nemen als partner in deze deal, niet op afstand blijven staan betekent dan ook: zz
Meekijken en met elkaar innovatie en beleidsagenda bijhouden
zz
Integraal benaderen vanuit meerdere instrumenten
zz
Consistentie bij voorkeur langjarige afspraken
zz
Financiering belangrijkste aandachtspunt:
zz
De overheid kan mee optrekken met dit initiatief op het gebied van -- Wetgeving aanpassen -- Besluitvorming bevorderen -- Innovatie stimuleren -- Investeringen stimuleren -- Exploitatie stimuleren
Hieronder staan deze gedachten verder gespecificeerd. 9.7.1 Wetgeving aanpassen
Certificaten Van Oorsprong
• Hogere verplichtingen aan energiebedrijven voor opwekking van duurzame energie (14%) • Om daarmee haalbaarheid doelstellingen te vergroten • Om duurzame energieopwekking verder af te dwingen
Digestaat/ kunstmest
• Concentraten uit de dunne fractie van het digestaat kan opgewaardeerd worden tot een kunstmestvervanger en moet kunnen worden toegepast alsof het kunstmest is. • Hoge kostenpost (afvoer van digestaat) hierdoor verlaagd
Milieuwetgeving
• Geen aanscherping fosfaat- en stikstofnormen
Uitbreiding AA lijst
• Beschikbaarheid van co-vergistingsmateriaal vergroten door vergroten positieve lijst • Procedure rondom toelating tot positieve lijst verkorten en vereenvoudigen • Daarmee wordt een level playing field met Duitsland en België bereikt • Voorwaarde voor groei van de (grootschalige) vergistingsmarkt in Nederland
108
9.7.2 Besluitvorming bevorderen Bestemmingsplan
• Grootschalige vergisters op industrieterreinen, bestemmingsplannen stroomlijnen • Grote on-shore windinstallaties, bestemmingsplannen stroomlijnen
Vergunningen
• Zo soepel mogelijk regelen van vergunningen voor opwekking duurzame energie
Decentraal netwerk
• Decentraal gasnetwerk (infrastructuur) mede realiseren en socialiseren
Uitbreiding 9.7.3 Stimuleren innovatie AA lijst
Energiebesparing
• Stimuleren van duurzame stallen (integraal klimaatneutraal / energieneutraal)
Zon PV
• Vanadium Redox Batterij • Cowport demonstratie
Bio-vergisting
• • • • •
Uitbreiding AA lijst
Stimuleren ontwikkeling micro-vergisters Demonstrator raffinage Groengas netwerken Stimuleren ontwikkeling groene gas motoren zware trucks Aanvullend onderzoek naar effecten reductie van broeikasgassen en ammoniak. • Extra onderzoek naar werking producten uit mest / digestaat op bodem en gewas.
9.7.4 Stimuleren investering Groenfinanciering
• Biovergisting onder de voorwaarden voor groenfinanciering brengen, waardoor melkveehouders tegen gunstiger rentetarieven geld kunnen lenen • Groenfinanciering (basis vormt fiscaal voordelig groenbeleggen) wordt in enkele jaren afgebouwd tot 0% • Energie Investeringsaftrek uitbreiden
9.7.5 Stimuleren exploitatie SDE+
• Het gaat niet om de technologie die vandaag het meest efficiënt is, maar om de technologie die op termijn het meeste opbrengt te ondersteunen. Naast opbrengst in termen van kostprijs per kWh ook kijken naar de opbrengst voor totale duurzaamheid (vergisting is duurzaamheidsmultiplier). • Van loting naar tendering op basis van CO2 effectiviteit • Separaat budget voor landbouw en daarbinnen voor de zuivelsector; aparte categorie voor kleinschalige vergisters • Rechtstreekse levering van gas (niet aan het net) ook subsidiabel maken, hiermee worden biogas projecten die groen gas leveren weer aantrekkelijk • Lange termijn zekerheid bieden aan leveranciers omtrent prijzen (business case) • Vele kleinschalige projecten zijn een grotere stimulans voor innovatie dan enkele grote • Eigen gebruik op de boerderij mee laten tellen voor de SDE+ • Nadenken over alternatieven voor SDE: feed-in tarieven (Duitsland) • Nadenken over nieuwe investeringssubsidie (LT) naar exploitatiesubsidie • Zelflevering
109
9.8
Acties 2011
De volgende stappen dienen in 2011 gezet te worden: zz
Oplossingen en demonstrators in gang zetten.
1
• Aanjagen van projecten energiebesparing op de boerderij • Demonstrators Energieneutrale stal, wind ( 2 maal) en biovergisting klein opstarten
2
• Aanjagen van projecten collectieve projecten wind onshore • Aanjagen van projectenbiovergisting groot cm zuivelfabrieken en 2 demonstrators biogroot
3
• Aanjagen van projecten biovergisting groot icm afvalverwerkers, bestaande installaties en nieuwe initiatieven
• Demonstrators cowport, zonnecentrale en RMO opstarten
4
zz
Organisatorisch • Aanstellen kwartiermaker • Opsplitsen doelstellingen
1
2
• • • •
Starten met taken DZK projectbureau Beschikbaar stellen rekenmodel Starten met registratie en matchmaking Standaardisatie aanvragen
3
• • • •
Ondersteuning aanvragen Standaard oplossingen Doorverwijzen naar experts Collectieve buying power en daardoor goedkopere systeem
• Wegnemen van nieuwe knelpunten • Collectieve buying power en daardoor goedkopere systeem
4
110
zz
Monitoring: • Opzetten team (specialisten dataverzameling, onderzoekers en/of duurzaamheidsexperts van LTO/NZO/WUR, etc.)
1
2
• Bepalen indicatoren (voor cockpit): • Aantal koeien, Aantal liters melk, Verbruik energie veehouderij en melkfabrieken (PJ), Aantal windmolens, vergisters, zon toe te schrijven aan boeren; duurzame energie (PJ). CO2 uitstoot (totaal/liter melk/koe), Methaan, andere stoffen, Etc.
• Uitzoeken welke gegevens beschikbaar zijn • Beschikbare gegevens verzamelen en in cockpit zetten
3
4
zz
• Dataverzameling voor ontbrekende data opzetten: Wie kan gegevens leveren (populatie)? Kunnen gegevens via een bestaande dataverzameling (van LTO, NZO, CBS) worden meegenomen? Steekproef of totale populatie benaderen? Keuze methode (enquête, interviews)? Uitvoeren dataverzameling. Gegevens analyseren en in cockpit zetten
Communicatie en PR
1
2
3
• Informeren van melkveehouders • Informeren van systeemleveranciers en andere betrokkenen routekaarttraject
• Veehouders ondersteunen om mogelijkheden te kennen • Bewustwording en inspiratie door ervaringen • Rekenmodel
• Verdieping door veehouders te ondersteunen eigen businessplannen te maken, waaruit ook zal blijken of samenwerking met derden zinvol is of niet
• Demonstrators live en organiseren van bezoekprogramma’s
4
111
zz
Overheid en maatregelen:
1
2
3
• Start onderhandelingen met nationale overheid met als vertrekpunt het gewenste scenario • Zet in eerste instantie in op SDE+ beinvloeding en demonstrator realisatie • Zet in op investering bevorderen
• Indien dat niet voldoende is, dienen de provinciale overheden benaderd te worden die duurzaamheidsdoelstellingen hoog in het vaandel hebben en/of dienen varianten van het gewenste scenario ingezet te worden(lees: lagere ambitie) • Zet in op besluitvorming versnellen
• Indien dat niet voldoende is, dient een (meer)daags proces georganiseerd te worden met stakeholders • Zet in op aanpassen wet- en regelgeving
4
Hiermee kan een totale aktiviteitenopzet gemaakt worden voor de periode 2012-2020 waarbij ook de demonstrator realisaties zijn ingepland. Het idee is dat alle demonstrators voor 2015 gerealiseerd moeten zijn omdat vanaf daar de grootste stijging van aktiviteiten aangejaagd moet worden. Demonstrators voorzien van een rode ster zijn technologisch van aard.
113
Bijlage I: Energiebehoefte In plaats van de 26,2 PJ die wordt gezien als het totaal energieverbruik in de ketenschakels melkveebedrijven, transport en zuivelindustrie, wordt in dit rapport uitgegaan van 21,9 PJ als netto huidig verbruik. De reden daarvoor is dat bij berekening van de 26,2 PJ wordt uitgegaan van verbruik van 7,17 PJ afkomstig uit elektriciteitscentrales. Aangezien deze een rendement van 40% kennen, wordt er slechts 2,87 PJ aan de zuivelketen geleverd (netto huidig verbruik). Als het uitgangspunt is dat de zuivelketen de 2,87 PJ zelf duurzaam zal gaan opwekken, hoeft niet meer worden uitgegaan van de 7,17 (inclusief verlies door energiecentrales). Er is dan 7,17 - 2,87 = 4,3 PJ minder benodigd dat in eerste instantie berekend. Oftewel, er is 26,2 - 4,3 = 21,9 PJ nodig in de zuivelketen om energieneutraal te worden. Maar, dat is niet altijd het geval voor de oplossingsrichting biogas (het biogas kan worden gebruikt voor elektriciteitsopwekking waarbij ook verliezen ontstaan). In onze berekeningen zijn we uitgegaan van het (afgeronde) gemiddelde: 24 PJ.
Energiebegruik keten: 7,05
+
0,6
+
14,25 = 21,9 PJ
Melkveebedrijven
Transport
Zuivelindustrie
7,05 PJ netto
0,6 PJ netto
14,25 PJ netto
6,02 PJ
0,6 PJ
12,41 PJ
19,03 PJ 1,03 PJ
26,2 PJ Brandstof
7,71 PJ
Elektriciteitscentrale Rendement: 40%
1,84 PJ Elektriciteit
4,3 PJ
Koelwater
114
115
Bijlage II: Uitgangspunten berekening totaal oplossingsrichting biogas Onderstaande uitgangspunten gelden voor de berekening van de totaaloplossing biogas (tabel 3). Emissie grijze energiemix wordt verdrongen, door decentrale opwekking wordt referentie van levering aan huis aangehouden (vrijwel geen netverliezen) Bij biogasproductie voor berekeningen CO2 reductie uitgegaan van 50% mest, 50% mais als input Bij wind micro uitgegaan van meest economisch gunstige optie uit onderzoek zeeland (laagste prijs per kWh) Biogas CO2 reductie: CO2 laag gerekend met vervanging aardgas door biogas, CO2 hoog berekend met vervanging van elektriciteit Berekeningen CO2 reductie biogas met WKK zijn gebaseerd op methaanreductie door vermeden emissie uit opslag van mest en verdringing van grijze stroom obv energiemix grijze stroom 2010 Berekeningen CO2 reductie uit biogas voor gebruik ruw biogas zijn gebaseerd op methaanuitstootreductie en verdringing van gebruik van Aardgas Bij de berekeningen van CO2 reductie uit kleinschalige biogasproductie is tevens een reductie van de hoeveelheid kunstmestgebruik meegenomen Berekeningen CO2 reductie wind en zon zijn gebaseerd op verdringing van grijze stroom (NL energiemix grijze stroom van 2010) Investeringen biogasinstallaties groot op basis van 2500-3500€/kW el vermogen, directe levering is niet becijferd, demo is nodig Investeringen besparingen op boerderij obv totaalgegevens en TVT van gemiddeld 4 jaar Prijs elektriciteit boer is ca 0,20 euro/kWh Aantal melkveebedrijven is 17730 stuks, gemengde bedrijven niet meegerekend, hiervan zijn er ca 3200 met gemiddeld 20 melkkoeien.(bron: LEI/WUR) Berekening PJ biogas groot groot obv energie inhoud biogas, omdat vrijwel volledige energie kan worden benut Berekening CO2 reductie zuivel/biogas obv elektriciteit en reductie door methaanuitstootbeperking, reductie door warmte niet meegenomen Operationele kosten biogas kleinschalig op basis van de berekening Rabobank 0,061 ct/kWh elektrisch Operationele kosten biogas groot/uitbreiding op basis vande benchmark van de rabobank 11,6 €/kWh elektrisch
Achtergrond berekening/CO2 en PJ verhouding:
Het verschil in Mton CO2 zit in de biogas of elektriciteitsroute, zz
Bij de elektrische route gebruiken we de referentiewaarde voor grijze stroom, die is opgebouwd uit de NL energiemix (met als gebruikte brandstoffen kolen, aardgas e.d.)
zz
Als referentie voor biogas gebruiken we aardgas, wat een veel schonere brandstof is (lagere CO2 uitstoot). Hierdoor krijg je in de berekening een lagere CO2 reductie
zz
Bij het gebruik van biogas wordt de energiewaarde van biogas gerekend, die is hoger dan bij de omzetting naar stroom (factor 2,5-3), hierdoor zijn het ook weer meer PJ’s bij biogas
116
Kort gezegd: bij de berekening naar elektriciteit (met WKK) scoort biogas hoog op verhouding CO2/PJ, maar levert minder PJ’s in absolute zin (getal) Bij de route Gas scoort Biogas hoog op absolute PJ’s (er gaat geen efficiencyfactor van +/- 1/3 overheen), heeft het wel een lagere referentie voor CO2 (aardgas), en dus een extra lage verhouding CO2/PJ Het middelen van de gegevens kan dus rekenkundig niet zomaar voor biogas, dat zou een verkeerd beeld geven. Het kernprobleem is de manier waarop de referenties tot stand komen. Wat verdring je en hoe leg je dat uit. Vanuit CO2 oogpunt lijkt het alsof we beter WKK’s kunnen neerzetten, maar gevoelsmatig snapt iedereen dat dat niet het punt zou moeten zijn. Als alle NL grijze elektriciteit uit aardgas kwam was het geen probleem. De PJ’s kunnen eerder worden bereikt dan de CO2 doelen, vooral als veel wordt ingezet op wind en elektrisch. .De doelen zijn oorspronkelijk berekend op basis van Groen gas, waarbij het bovenstaande duidelijk maakt waarom het CO2 doel daarbij relatief lager is en dus makkelijker te bereiken. Dit heeft weer met de referentie aardgas te maken. Uiteindelijk komt het neer op de vraag: welke fossiele brandstof wordt verdrongen? Deze vraag is vrijwel niet met zekerheid te beantwoorden. Elke berekening moet daarom als een benadering worden beschouwd. Uitleg:
Referentie zz
De besparing of CO2 reductie op energie wordt berekend op basis van de vermeden uitstoot van fossiele brandstoffen. Daarnaast worden nog de reductie van uitstoot uit andere bronnen zoals de stallen meegenomen (deze worden in deze uitleg buiten beschouwing gelaten.)
zz
De reductie op wordt berekend door de referentie uitstoot te bepalen. Dit betekent welke uitstoot er was en wordt nu vermeden door de opwekking van energie uit de duurzame bron.
117
Elektriciteit zz
Bij de elektrische route is als de referentie de Nederlandse grijze elektriciteitsmix gebruikt, dit is een mix, gebaseerd op het gemiddelde gebruik van fossiele bronnen voor grijze elektriciteitsproductie in Nederland*.
zz
Groene productie wordt geacht niet te worden verdrongen, want er worden geen groene energie installaties stilgezet als er een andere gaat produceren.
zz
De op fossiele brandstof gestookte centrales produceren dus minder. Er wordt door de centrales o.a. aardgas, maar bijvoorbeeld ook kolen (met een hoge CO2 uitstoot) gebruikt voor de elektriciteitsopwekking.
Gas zz
Bij de opwekking van groen gas wordt alleen aardgas verdrongen, Aardgas heeft een lagere CO2 uitstoot dan de grijze energiemix. Hierdoor is de reductie door het vermeden gebruik van aardgas ook kleiner.
PJ vergelijking op gebruik zz
De PJs worden berekend op verbruik, dus de PJs van elektriciteit hebben een relatief hoge CO2 uitstoot, ook met dezelfde fossiele bron. (zie voorbeeld)
zz
De kosteneffectiviteit van de ondersteuning is per PJ wel weer veel groter, want je krijgt meer PJs dan bij de elektrische route.
Rekenvoorbeeld PJ’s: zz
1 Nm3 Gas levert bij verbanding een energiehoeveelheid van ca 32 MJ.
zz
Bij een efficiency van een vrij moderne elektriciteitscentrale op gas van 50% levert deze 1 Nm3 Aardgas dus 16 MJ aan elektriciteit
zz
Bij dezelfde uitstoot van CO2 dus maar de helft van de Joules (of MegaJoules (MJ) of of PetaJoules (PJ))
zz
De PJs van gas kosten per stuk maar de helft van die van elektriciteit.
Conclusie:
Door de referenties en de efficiency factor lijkt het alsof er meer CO2 reductie plaatsvindt bij het gebruik van gas voor elektriciteit. Maar welke fossiele brandstof wordt verdrongen? Mogelijk wordt verdrongen aardgas weer ingezet om kolen te vervangen. Daarmee zou de emissiereductie van groen gas dus toch veel hoger zijn. Dat wordt echter door de markt bepaald. De enige sturing die kan worden aangebracht vanuit de productie van groene energie is om de zo efficiënt mogelijk geproduceerde joules zo efficiënt mogelijk te benutten. Uiteindelijk zal dit ook de meeste CO2 winst opleveren.
* Nederland is een keuze voor de systeemgrens.
118
119
Bijlage III: Onderbouwing biovergisting bijdrage Onderstaande berekening geeft weer hoe de potentie van biovergisting icm zuivelfabrieken is berekend en is indicatief voor de andere biogas totaaloplossingen (tabel 3). Berekening Potentie Biogas in Zuivelfabrieken Van in totaal 31 zuivelfabrieken is een benadering gemaakt op basis van maatwerk gegevens en kennis ism KWA bedrijfsadviseurs, die getransponeerd op 48 zuivelfabrieken geeft de totale potentie Voor vervanging van aardgas in de ketles is uitgegaan van een potentie van 90%
Productie/ vervanging
Gegevens totaal 2008, 48 zuivelfabrieken
16.666.047,69
GJ
488.138
MWh
387.766,351
1.000M3
32%
90%
11%
Vervanging door WKK op biogas 48 zuivelfabrieken
5.334.697,59
GJ
439.824
MWh
43.484
1.000M3
Vervanging door Ketels op biogas* (% o.b.v. 31 zuivelfabrieken)
61%
82%
10.092.093,76
GJ
318.866
1.000M3 NM AE
Aantal zuivelfabrieken
31
48
grootte
Aantal WKK systemen
17
26
16709
MWh el
Aantal Biogassystemen
14
22
14.710
1.000M3 NM AE
Totaal aantal mogelijke systemen o.b.v. randvoorwaarden schaalgrootte
18
28
Gemiddelde grootte o.b.v. 8000 draaiuren
2,09
Mwel
3.064
m3 biogeen/uur
8.354
m3 biogeen
Vervanging door WKK op biogas (% o.b.v. 31 zuivelfabrieken)
Vervanging door Ketels op biogas* totaal (getransponeerd)
121
Bijlage IV: Uitgangspunten business cases Onderstaande business case zijn uitgangspunt geweest voor de potentie (tabel 3) totaaloplossing zon (PV) en wind. Uitgangspunten Zon (PV) Hoeveelheid
Dak beschikbaar
500
m2
Aantal panelen
250
aantal
120
Wp/m2
60.000
Wp
Opbrengst energie
0,85
Kwh/m2
Totaal opbrengst energie m2
102
Kwh/m2
51.000
kWh
850
uren
0,566
ton CO2/MWh
Uitsparen CO2 elektrisch
29
ton CO2
Eigen gebruik
Eigen gebruik elektra
50.000
kWh
Kosten eigen elektra
€ 0,16
€/kWh
€ 0,05
€/kWh
2,0
€/Wp
€ 0,004
€/investeringskosten
SDE installaties ≥ 1,0 kWp - ≤ 15 kWp
€ 0,249
€/kWh
SDE installaties ≥ 1,0 kWp - ≤ 15 kWp
€ 0,377
€/kWh
Groenfinanciering
€ 0,00
€
Energie-Investeringsaftrek (EIA)
€ 0,00
€
Milieu-Investeringsaftrek (MIA)
€ 0,00
€
Andere (lokale) subsidies
€ 0,00
€
Overig
Afschrijvingstermijn
12
jaar
612.000
kWh
Totaal uitgespaarde CO2 (elektrisch) binnen afschrijvingsperiode
346
ton CO2
WACC
6%
jaar
Energieopbrengst Vermogen per vierkante meter Totaal vermogen
Opbrengst energie totaal Vollasturen Uitgespaarde CO2 CO2 elektrisch
Prijzen levering Prijs elektrisch teruglevering Kosten Investeringkosten Onderhoudskosten Subsidie
Totaal energieopbrengst binnen afschrijvingsperiode
122
Uitgangspunten wind Energieopbrengst
Vermogen
3
Mw
Vollasturen
2.200
uren
Energieproductie
6.600.000
KWh
Uitgespaarde CO2
CO2 elektrisch
0,566
ton CO2/MWh
Uitsparen CO2 elektrisch
3.736
ton CO2
Eigen gebruik
Eigen gebruik elektra
0
kWh
Kosten eigen elektra
€ 0,16
€/kWh
€ 0,05
€/kWh
Investeringskosten
€ 1.350
€/kW
Vaste O & M kosten
€ 25,8
€/kW
Variabele O&M kosten
€ 0,011
€/kWh
€ 15.000
€/jaar
SDE turbines <6 MWe
€ 0,068
€/kWh
SDE turbines > 6MWe
€ 0,066
€/kWh
Groenfinanciering
€ 0,00
€
Energie-Investeringsaftrek (EIA)
€ 0,00
€
Milieu-Investeringsaftrek (MIA)
€ 0,00
€
Andere (lokale) subsidies
€ 0,00
€
Overig
Afschrijvingstermijn
12
jaar
79.200.000
kWh
44.827
ton CO2
6%
jaar
Prijzen levering Prijs elektrisch teruglevering Kosten
OZB Subsidie
Totaal energieopbrengst binnen afschrijvingsperiode Totaal uitgespaarde CO2 (elektrisch) binnen afschrijvingsperiode WACC
123
Uitgangspunten kleinschalige biovergisting
150
7.875
l/jaar
1.181.250
l/jaar
35
ton (m3)/jaar
5.250
ton (m3)/jaar
Hoeveelheid restafval (van ondernemer)
400
ton (w)/jaar
Hoeveelheid co-materialen (aanvoer)
700
ton (m3)/jaar
6.350
ton (m3)/jaar
Energieopbrengst
Totale energie-inhoud mest
70
kW/ton
367.500
kW
240
kW/ton
120.000
kW
1.200
kW/ton
Energie co-materialen (totale energie-inhoud)
840.000
kW
Totaal (totale energie-inhoud)
1.327.500
kW
Energie elektrisch rendement
35
%
464.625
kWh
Draaiuren
8.000
uren
Vermogen elektrisch bij rendement WKK 35%
58,08
kWe
Vermogen elektrisch bij rendement WKK 35%
0,06
Mwe
40
%
531.000
kW
8,8
kWh/Nm3 AE
Groengas/SNG (100% efficientie)
150.852
Nm3 AE
Groengas/SNG (95% efficientie)
143.310
Nm3 AE
0,6
Groengas/biogas (ruw)
251.420
Nm3 BIOGEEN
0,566
ton CO2/MWh
263
ton CO2
Eigen gebruik elektra
60.000
kW
Eigen gebruik gas
4.000
Nm3
Kosten eigen elektra
€ 0,16
€/kWh
Kosten eigen gas
€ 0,40
€/Nm3
Geproduceerde melk en mest en gebruik rest/co-materialen Aantal koeien Melk/koe Hoeveelheid melk Hoeveelheid mest/koe Hoeveelheid mest
Totaal
Energie mest (totale energie-inhoud) Totale energie-inhoud restafval Energie restafval (totale energie-inhoud) Totale energie-inhoud co-materialen
Totaal (elektrisch; 35%)
Energie warmte rendement Warmte (40%) Groengas rendement
Biogas (ruw) rendement Biogas (ruw) Uitgespaarde CO2 CO2 elektrisch Uitsparen CO2 elektrisch Eigen gebruik
124
Prijs elektrisch teruglevering
€ 0,05
€/kWh
Prijs aardgas (opgewerkt groen gas) teruglevering
€ 0,30
€/Nm3 AE
Prijs biogas (ruw) directe levering
€ 0,30
€/Nm3 AE
Prijs levering warmte
€ 0,00
€/kWh
€ 5.000
€/kWe
€ 100.000
€
WKK investering
€ 1.000
€/kWe
Opwerkunit groen gas investering
€ 1.000
€/kWe
€ 20.000
€
Kosten management
€ 50
€
Aantal uur management per dag
0,15
uur/dag
Inkoop co-materialen
€ 20
€/ton
Afzetten co-materialen
€ 10
€/ton
Onderhoudskosten vergistinginstallatie
€ 0,02
€/kWhe
Onderhoudskosten WKK
€ 0,012
€/kWhe
Onderhoudskosten opwerkunit biogas (groengas/SNG)
€ 0,05
€/Nm3 AE
Onderhoudskosten opwerkunit kunstmest investering
€ 0,00
€/kWhe
SDE hernieuwbare elektriciteit (€/kWh)
€ 0,12
€/kWh
SDE hernieuwbaar gas (€/Nm³)
€ 0,20
€/Nm3
Groenfinanciering
€ 0,00
€
Energie-Investeringsaftrek (EIA)
€ 0,00
€
Milieu-Investeringsaftrek (MIA)
€ 0,00
€
Andere (lokale) subsidies
€ 0,00
€
Overig
Afschrijvingstermijn
12
jaar
Totaal energieopbrengst binnen afschrijvingsperiode
5.575.500
kWh
Totaal gasopbrengst (opgewerkt) binnen afschrijvingsperiode
1.719.716
Nm3 AE
Totaal gasopbrengst (ruw) binnen afschrijvingsperiode
3.017.045
Nm3 BIOGEEN
3.156
ton CO2
6%
jaar
Prijzen levering
Kosten Mestvergister investering Stalaanpassing
Aansluitkosten biogas (ruw) investering Opwerkunit kunstmest investering
Subsidie
Totaal uitgespaarde CO2 (elektrisch) binnen afschrijvingsperiode WACC
125
Uitgangspunten grootschalige biovergisting Geproduceerde melk en mest en gebruik rest/co-materialen
Aantal koeien
515
Melk/koe
7875
l/jaar
4.055.625
l/jaar
35
ton (m3)
18.025
ton (m3)
0
ton (m3)
Hoeveelheid co-materialen (aanvoer)
18.025
ton (m3)
Totaal
36.050
ton (m3)
Energieopbrengst
Totale energie-inhoud mest
70
kW/ton
1.261.750
kW
240
kW/ton
0
kWh
1.200
kW/ton
Energie co-materialen (totale energie-inhoud)
21.630.000
kW
Totaal (totale energie-inhoud)
22.891.750
kWh
Energie elektrisch rendement
35
%
8.012.112,5
kWe
8.000
uren
Vermogen elektrisch bij rendement WKK 35%
1.001,51
Kwe
Vermogen elektrisch bij rendement WKK 35%
1,00
MWe
40
%
915.670
kW
8,8
kW/Nm3 AE
Groengas (opgewerkt) (100% efficientie)
2.601.335
Nm3 AE
Groengas (opgewerkt) (95% efficientie)
2.471.268
Nm3 AE
0,6
Groengas/biogas (ruw)
4.335.559
Nm3 BIOGEEN
CO2 elektrisch
0,566
ton CO2/MWh
Uitsparen CO2 elektrisch
4.535
ton CO2
400.606
kWh
4.335.559
Nm3
Kosten eigen elektra
€ 0,16
€/kWh
Kosten eigen gas
€ 0,40
€/Nm3
Hoeveelheid melk Hoeveelheid mest/koe Hoeveelheid mest Hoeveelheid restafval (van ondernemer)
Energie mest (totale energie-inhoud) Totale energie-inhoud restafval Energie restafval (totale energie-inhoud) Totale energie-inhoud co-materialen
Totaal elektrisch Draaiuren
Energie warmte rendement Totaal warmte Groengas rendement
Biogas (ruw) rendement Biogas (ruw) Uitgespaarde CO2
Eigen gebruik Eigen gebruik elektra Eigen gebruik gas
126
Prijs elektrisch teruglevering
€ 0,05
€/kWh
Prijs aardgas (opgewerkt groen gas) teruglevering
€ 0,20
€/Nm3 AE
Prijs biogas (ruw) directe levering
€ 0,18
€/Nm3 AE
Prijs levering warmte
€ 0,00
€/kWh
€ 2.000.000
€/MWe
WKK investering
€ 600.000
€/MWe
Opwerkunit groen gas investering
€ 750.000
€/MWe
€ 1.000.000
€/MWe
€ 500.000
€/MWe
Opwerkunit kunstmest investering
€0
€/MWe
Kosten management
€ 50
€
3
uur
Inkoop co-materialen
€ 30
€/ton
Afzetten co-materialen
€ 15
€/ton
Onderhoudskosten vergistinginstallatie
€ 0,01
€/kWh (elektrisch)
Onderhoudskosten WKK
€ 0,01
€/kWh (elektrisch)
Onderhoudskosten opwerkunit biogas (groengas/SNG)
€ 0,04
€/Nm3 AE
Onderhoudskosten opwerkunit kunstmest investering
€ 0,00
€/kWh (elektrisch)
SDE hernieuwbare elektriciteit (€/kWh)
€ 0,12
€/kWh
SDE hernieuwbaar gas (€/Nm³)
€ 0,20
€/Nm3
Groenfinanciering
€ 0,00
€
Energie-Investeringsaftrek (EIA)
€ 0,00
€
Milieu-Investeringsaftrek (MIA)
€ 0,00
€
Andere (lokale) subsidies
€ 0,00
€
Overig
Afschrijvingstermijn
12
jaar
Totaal energieopbrengst binnen afschrijvingsperiode
96.145.350
kWh
Totaal gasopbrengst (opgewerkt) binnen afschrijvingsperiode
29.655.222
Nm3 AE
Totaal gasopbrengst (ruw) binnen afschrijvingsperiode
52.026.705
Nm3 BIOGEEN
54.418
ton CO2
6%
Prijzen levering
Kosten Mestvergister investering
Aansluitkosten biogas (ruw) investering Aanpassen branders
Aantal uur management per dag
Subsidie
Totaal uitgespaarde CO2 (elektrisch) binnen afschrijvingsperiode WACC
127
Ter vergelijking zijn hieronder de basisbedragen van de SDE + genoemd (Conceptadvies basisbedragen 2011 voor elektriciteit en groen gas in het kader van de SDE-regeling, Juli 2010, ECN/KEMA). Het basisbedrag is zoals is aangegeven in paragraaf 8.4.2 de kosten om de elektriciteit te produceren, dus als daar de inkomsten vanaf worden getrokken blijft de onrendabele top (oftewel het SDE subsidiebedrag) over. Uit de tabel blijkt dat met name zon (PV) afwijkt, maar dat komt omdat in bovenstaande business case is uitgegaan van bijna 100% eigen verbruik tegen een hoger tarief. Subsidie duur (jaar)
Berekende vollasturen (jaar)
Elektriciteit (€ct/kWh)
Groen gas (ruw biogas) (€ct/Nm2)
Basisbedrag Eindadvies 2010
Wind op land < 6 MW
15
2200
9,6
-
9,6
Wind op land > 6 MW
15
3000
9,6
-
-
Stortgas
12
6500
8,3
37,1 (9,0)
8,3/37,1
RWZI/AWZI
12
8000
6,0
28,7 (3,2)
6,0/28,7
Mest-CO-vergisting
12
8000
17,5
71,3 (54,1)
18,3/83,1
GFT-vergisting
12
8000
13,1
63,7 (43,3)
13,4/73,8
Overige vergisting
12
8000
14,6
60,9 (44,9)
15,8/74,1
Vaste biomassa < 10 MWe
12
8000
21,1
-
19,8
Vaste biomassa 10-50 MWe
12
8000
12,0
-
12,1
Vloeibare biomassa < 10 MWe
12
8000
17,3
-
15,7
Vloeibare biomassa 10-50 MWe
12
8000
-
12,3
Standaard rendement
15
8080
5,2
-
5,2
Verhoogd rendement
15
7800
5,6
-
5,6
Hoog rendement
15
7500
6,2
-
6,2
Valhoogte < 5 meter
15
3800
12,2
-
12,3
Valhoogte > 5 meter
15
4800
7,1
-
7,2
Vrijegetijdenstromingsenergie
15
2250
34,0
-
-
1-15 kWp
15
850
31,8
-
47,4
15-100 kWp
15
850
26,8
-
43,0
Windenergie
Vergisting van biomassa
Thermische conversie van biomassa
Afvalverbrandingsinstallaties
Waterkracht
Zon-PV
128
129
Bijlage V: Onderbouwing economische waarde Bepaling economische waarde investering in duurzame energieopwekking zuivelketen Om de economische waarde te meten heeft Berenschot zich gericht op het aantal manjaren werk dat wordt gecreëerd. Om dit te berekenen zijn voor elke technologie (biovergisting kleinschalig, biovergisting grootschalig, wind, PV) de volgende stappen gezet: 1. Bepalen van de verschillende kostensoorten
In deze stap worden generieke kostensoorten bepaald. Er is gekozen voor de volgende kostensoorten zz
Systeem, dit zijn alle relevante kosten bij de aanschaf van het systeem. Bij investering in vergisting: de mengsilo, de mestvergister (vergistingstank, mengsysteem, verwarmingssysteem, pompen, gasbehandeling) en warmtekrachtcentrale/opwerkunit biogas (afhankelijk van gekozen variant). Bij investering in vergisting (groot): de mengsilo, de mestvergister (vergistingstank, mengsysteem, verwarmingssysteem, pompen, gasbehandeling) en warmtekrachtcentrale/opwerkunit biogas (afhankelijk van gekozen variant). Bij investering in windenergie: de windturbine. Bij investering in PV: de zonnepanelen en omvormers
zz
Installatie/Bouw/Ontwikkeling, dit zijn alle kosten die benodigd zijn voor installatie van het systeem op locatie, inclusief projectmanagement en overige kosten Bij investering in vergisting: civiele werkzaamheden (grondwerk, fundering), eventuele stalaanpassing, nieuwe/aangepaste naopslag. Bij investering in wind: elektrische infrastructuur, netaansluiting, civiele werken Bij investering in PV: montagekosten
zz
Rentekosten, dit zijn alle rentekosten (op basis van een WACC van 5%) benodigd gedurende de afschrijvingstermijn van het systeem.
130
zz
Operatie en onderhoud, dit zijn alle kosten benodigd voor exploitatie van het systeem en onderhouden van het systeem Bij investering in vergisting: operatiekosten (kosten van het verwerken, onderhoud vergistingsinstallatie Bij investering in wind: onderhoudskosten Bij investering in PV: onderhoud inclusief vervanging omvormer na 15 jaar
2. Bepalen van de verdeling van de totale kosten over de verschillenden kostensoorten
Aan de hand van het door Berenschot opgestelde model kunnen de totale kosten (investering en exploitatie) worden verdeeld over de generieke kostensoorten. Kostensoort
Bio klein
Bio groot
Wind
Zon (PV)
Systeem
40%
0%
32%
44%
Installatie/Bouw/Ontwikkeling
6%
0%
33%
29%
Rentekosten
15%
7%
19%
24%
Operatie en Onderhoud
39%
72%
24%
3%
3. Gegeven de gebruikelijke omzet/fte van deze kostensoort (afhankelijk van de sector), bepalen van de directe werkgelegenheid die de technologie tot gevolg heeft
Elke kostensoort kan worden gekoppeld aan een bepaalde sector. Hiervoor gebruikt Berenschot de SBI ’93 codering. Het CBS rapporteert de netto-omzet en het aantal banen in fte. Met deze gegevens kan de omzet per fte worden berekend. Deze omzet per fte kan worden gebruikt om per kostensoort de directe werkgelegenheid te berekenen.
Kostensoort
SBI code
Omzet/fte
Systeem
29 Vervaardiging van machines en apparaten
€ 242.737
Installatie/Bouw/Ontwikkeling
453 Bouwinstallatiebedrijven
€ 145.127
Rentekosten
74 Overige zakelijke dienstverlening
€ 128.956
Operatie en Onderhoud
453 Bouwinstallatiebedrijven
€ 145.127
(Bij co-vergistingsmaterialen)
DA Vervaardiging van voedings- en genotmiddelen
€ 514.477
131
4. Bepalen van het percentage van de werkgelegenheid die bij Nederlandse bedrijven wordt gecreëerd.
Omdat bij met name de investeringskosten behoorlijk wat buitenlandse partijen betrokken zijn, is het relevant om te onderzoeken welk gedeelte van de werkgelegenheid in Nederland blijft. Hiervoor bepalen we per kostensoort welk percentage van de kosten in Nederland valt en vermenigvuldigen dit met het resultaat uit (3). Kostensoort
Bio klein
Bio groot
Wind
Zon (PV)
Systeem
50%
50%
5%
8%
Installatie/Bouw/Ontwikkeling
95%
95%
95%
95%
Rentekosten
100%
100%
100%
100%
Operatie en Onderhoud
87%
60%
100%
100%
132
133
Bijlage VI: Totstandkoming van de brandstofkosten bij biovergisting Diverse factoren spelen een rol bij de totstandkoming van de marktprijs voor co-substraat- en afvalstromen die in een biovergister worden meevergist. De grootste en meest risicovolle kostenpost bij een vergistingsinstallatie betreft de aan- en afvoer van producten die nodig zijn om biogas te maken, hierna te noemen: de brandstofkosten. 1. Brandstofkosten en relatie met energieprijzen
De volgende tabel geeft inzicht in de ontwikkeling van de brandstofkosten en de relatie met de elektriciteitsprijzen over de afgelopen vijf jaar. De verwachting is dat deze kosten de komende jaren niet zullen dalen. Jaar
Brandstofkosten
Elektriciteit APX
Endex
2006
45
58
49
Elektriciteit: APX basislast (2009 tot en met september)
2007
65
42
66
Elektriciteit: Endex basislast “front year”
2008
80
70
60
Brandstofkosten = inname mest + inkoop co-substraten – afvoer digestaat
2009
80
39
76
2010 prognose Tabel:
75-90
50
Indicatie prijsontwikkeling (in euro per MWh).
Opvallend is dat waar in 2006 de energieopbrengst nog hoger was dan de brandstofkosten, dit inmiddels drastisch is veranderd. Dit kan per jaar verschillen, afhankelijk van de manier waarop afnemers hun elektriciteit verkopen (via de APX of via een Endex-gerelateerd contract). Ook is duidelijk dat de APX-prijzen lager kunnen zijn dan de basiselektriciteitsprijs van 44 euro per MWh en dus een extra risico vormen. 2. De energie-inhoud van het betreffende product
Afhankelijk van het organische-stofgehalte, de ontsluitbaarheid van de organische stof, en remmende factoren als stikstof, waterstofsulfide, etc. worden eiwitten, koolhydraten en vetten omgezet in aminozuren, suikers en vetzuren (hydrolyseproces). Deze worden vervolgens omgezet in vluchtige vetzuren, waterstofgas en koolstofdioxide. De methaanbacteriën zetten deze componenten weer om in methaangas en koolstofdioxide.
134
Organische stof Eiwitten
Koolhydraten
Vetten
Aminozuren
Suikers
Vetzuren
Vluchtige vetzuren
Azijnzuur
H2 + CO2
C4 + CO2 Figuur:
Vereenvoudigde weergave van het vergistingsproces (Sanders, 2001).
De hoeveelheid biogas die uiteindelijk per ton input geproduceerd kan worden, bepaalt tezamen met de hoeveelheid restproduct die afgevoerd of verwerkt moet worden, voor een groot deel de toelaatbare prijs. Een product met een hoog organisch-stofgehalte is meer waard dan een product met een laag organisch-stofgehalte. 3. De verhouding tussen de vraag en het aanbod van de stromen
Het aantal biovergistingsinstallaties in Nederland, maar ook in de ons omringende landen is sterk gestegen de laatste jaren. Daardoor is ook de vraag naar co-producten gestegen. Het merendeel van de biovergistingsinstallaties in Nederland (meer dan 80%) zijn zogenaamde co-vergisters. Deze co-vergisters dienen minimaal 50% mest te vergisten en 50% co-substraten die door het ministerie van LNV zijn goedgekeurd op de zogenaamde positieve (AA) lijst. Het restproduct na vergisting, hierna te noemen digestaat, kan in dat geval als meststof worden afgezet in de landbouw. Er zijn onvoldoende nieuwe coproducten die op de positieve lijst staan en dus verwerkt mogen worden in een co-vergister om aan de groeiende vraag te kunnen voldoen. Het gevolg is dat de prijzen hard gestegen zijn de afgelopen jaren. Leveranciers van co-producten uit de industrie (dus niet agrarisch) zien dat hun product toegevoegde waarde heeft gekregen in de energieproductie. Ook de ‘cradle-to-cradle’ gedachte (creëer waarde uit afval) draagt bij aan deze beleving. Producten die in 2003 met € 10 per ton aangevoerd konden worden, kosten nu € 10-20 om in te kopen. Nederlandse exploitanten van vergistingsinstallaties kunnen niet anders dan deze prijzen accepteren, omdat Belgische en Duitse vergistingsinstallaties
135
bereid zijn hogere prijzen te betalen (voornamelijk als gevolg van een hoger subsidieniveau).
Minimum- en maximumprijzen van biomassa Indien we proberen te bepalen wat de minimum- en maximumwaarde van de stroom zal zijn voor biogastoepassingen, dient er gekeken te worden naar de hoeveelheid biogas per ton organische stof die er uit de biomassastroom kan worden gehaald. Maar ook het aanbod en de biologische omzetbaarheid van de stroom speelt hierin een grote rol. Voorbeeld 1: varkensmest
Als voorbeeld van een biomassastroom met een uitermate negatieve marktwaarde gebruiken we varkensmest (droge stof circa 8% waarvan 75% organisch). Dit product heeft een negatieve waarde van circa € 10 per ton input, wat overeenkomt met een waarde van circa € 150 per ton organische stof. Voorbeeld 2: glycerine
Aan de andere kant van de schaal staat een product als glycerine (droge stof van 80% waarvan 95% organisch) waar momenteel ruim € 100 per ton voor wordt betaald. Dit komt overeen met een waarde van € 140 per ton organische stof. Indien we uitgaan van een gemiddeld menu in de biovergistingsinstallaties, zal de prijs die een exploitant van een vergistingsinstallatie bereid is te betalen voor een ton organische stof tussen de € 30 en € 40 bedragen. Belangrijke kanttekening hierbij is dat biomassastromen die op de positieve lijst van het ministerie van LNV voorkomen, een beduidend hogere waarde hebben dan biomassastromen die daar niet op staan.
Scenario’s 1. Vergroting van het aanbod biomassa tot boven de vraag
In Nederland zal dit weinig uitmaken, met name als het de exportabele grondstoffen betreft, omdat die dan naar het buitenland vloeien. Een andere mogelijkheid is dat de kwaliteit beter wordt geselecteerd. De waarschijnlijkheid van dit scenario is zeer gering, omdat een groter aanbod snel door een grotere vraag wordt opgesoupeerd. Het vergroten van het aanbod en de mogelijkheden voor vergisting van relatief laagwaardige co-stromen voor de lokale markt zijn hierbij effectiever.
136
2. Het verhogen van de vergoeding voor biogas
Wat is dan het maximale prijsniveau? Naar verwachting zal dan in ieder geval geen export meer plaatsvinden, daarbij zit de grens rond de prijs waarvoor maïs ingekocht kan worden. Die is op dit moment tegen de 40 €/ton voor 30% ods. Er komt dan een grotere vraag naar maïs in plaats van reststromen. 3. Business as usual
Vergisters hebben moeite te overleven en dat blijft zo. Onder druk van een krappe biomassamarkt kunnen bedrijven interen op het eigen vermogen en uiteindelijk failliet gaan. De druk om de grens van het toelaatbare op te zoeken, wordt hierdoor voor een producent groter. Een interessant gegeven is dat door de bonus van de Duitse overheid op de verwerking van mest (4 €ct/kWh) het aandeel mest in de vergisters groter is geworden.
Conclusies De onderhandelingspositie voor producenten van co-producten is op dit moment goed. De beste prijs hebben de aanbieders van vloeibare biomassastromen (meer flexibiliteit en goede omzetting). Exploitanten van biovergistingsinstallaties hebben moeite om hun installaties rendabel te exploiteren. Om biogasproductie verder te professionaliseren en uit te breiden, zal een aantal veranderingen doorgevoerd moeten worden. Oplossingsrichtingen die hier een bijdrage aan kunnen leveren, zijn: zz
Een aanzienlijke en snelle vergroting van het aantal producten dat mag worden gebruikt bij co-vergisting (uitbreiding positieve lijst).
zz
Het toestaan van meer afvalstromen met dierlijke componenten (categorie 3) op de positieve lijst. Deze producten mogen in de ons omringende landen wel meevergist worden zonder dat het digestaat als afvalproduct wordt gezien door de wetgever, en mogen daar nog steeds als meststof in de landbouw worden afgezet (mits gepasteuriseerd conform de EG 1774-richtlijnen).
zz
Gebruikmaken van de ketengedachte en lokaal trachten het restproduct te verwerken tot hernieuwbare grondstoffen en schoon water. Stimulering door de overheid van initiatieven op dit gebied is daarbij wenselijk.
zz
Bepalen van een reële prijs, afhankelijk van de energieinhoud en biologische omzetbaarheid van het product.
137
Bijlage VII: Status fosfaatverwijdering Nederland Achtergrond
In Nederland bestaat (in tegenstelling tot andere EU-landen) naast een stikstofnorm ook een fosfaatnorm voor de bemesting van landbouwgrond. Voor fosfaat is dit op dit moment 85 kg/ha grasland (per gewas zijn andere waarden vastgesteld). Voor stikstof is dit momenteel maximaal 350 kg/ha totaal, waarbij uit dierlijke mest met derogatie maximaal 250 kg/ha grasland mag worden gebruikt; zonder derogatie is dit 170 kg/ha. In de landbouw gaat het erom met de juiste verhouding stikstof en fosfaat te bemesten. De verhouding in rundveedrijfmest ligt op circa 4,2/1,6 kg/m3 in de mest. Dit is in de berekeningen aangehouden, afwijkingen liggen meestal binnen 5-10%. Dit maakt vanuit de regelgeving fosfaat limiterend. Fosfaatscheiding/‑verwijdering is dus een aandachtspunt omdat fosfaat in de mest limiterend is voor de hoeveelheid mestgebruik op eigen land. Bij grondgebonden bedrijven, zoals melkveehouderijen, zal de fosfaathoeveelheid in combinatie met de hoeveelheid land beperkend zijn voor het aantal te houden dieren. Status fosfaatverwijdering
Met specifieke fosfaatverwijdering zijn met name zuiveringstechnologen bezig. Hier wordt vooral gekeken naar RWZI’s en industriële zuiveringen. De situatie is daarbij wezenlijk anders dan bij mest. Een mogelijkheid is bijvoorbeeld de vorming van struviet, dat neerslaat in kristalvorm. Op dit moment wordt bij boerderijen meestal gebruik gemaakt van een vaste-stofscheiding bij de verwerking van digestaat of mest, waardoor een andere verhouding in fosfaat en stikstof wordt bereikt. De dikke fractie na scheiding bevat meer fosfaat dan de dunne fractie, waar weer meer stikstof in zit. Meestal is een vaste-stofscheiding vrij eenvoudig, en kosteneffectief, vooral gekoppeld aan co-vergisting. Een verregaande vorm van scheiding is omgekeerde osmose, waarbij door middel van membranen een verregaande scheiding wordt bereikt. Deze techniek is echter vrij kostbaar.
138
Een project waarbij tevens naar fosfaatverwijdering binnen het proces wordt gekeken, is het GET‑project. Hiervan zijn echter geen cijfers beschikbaar en dus is de effectiviteit van deze mogelijke fosfaatverwijdering niet bekend. Opbrengsten en waarde van fosfaatverwijdering
Kwalitatief is nagegaan wat de kansen en effecten van eventuele kosteneffectieve fosfaatverwijdering uit mest zijn en wat een techniek zou mogen kosten. Er zijn vier mogelijke waarden: 1. Het kunnen toepassen van meer mest op het eigen land, waardoor minder hoeft te worden afgevoerd (stikstof wordt nu limiterend). 2. Het verkopen van fosfaat. 3. Het vermijden van kunstmestgebruik. 4. Het kunnen houden van meer koeien met dezelfde hoeveelheid land, doordat maar een klein deel (het fosfaatoverschot) hoeft te worden afgevoerd. De indicatieve waarde bij de verschillende opties, op een boerderij met 100 ha, overschot aan mest, grasland en volledige derogatie (optimaal geval, niet praktijk), ziet er dan als volgt uit: 1. Bij een normale verhouding van fosfaat en stikstof kan door het verwijderen van fosfaat circa 8 m3/ha meer mest op grasland worden uitgereden. Dit levert aan verminderde kosten bij een afzetkostprijs van mest van circa € 7/ton bij een boer met 100 ha. dan maximaal circa € 5.600/jaar op. Deze prijs is markt- en regioafhankelijk. 2. Om 8 m3 meer mest uit te rijden, moet 8*1,6 = 12,8 kg fosfaat uit mest worden gewonnen. Dit kan circa € 12,8/ ha opleveren (prijs fosfaatkunstmest). Wanneer uit mest fosfaat wordt gewonnen, kan dit aan verkoop van overtollig fosfaat in het bovenstaande geval zo’n € 1.280 aan inkomsten genereren. De kosten zijn dan nog niet in beeld gebracht. 3. De vermeden kosten voor het inkopen van kunstmest zijn op N kunstmest: 35 kg/ha* 100 ha*€ 0,90 = € 3.150 4. Als bij 1. Het gevolg is dan wel dat de melkveestapel/ melkproductie in Nederland gaat toenemen. De stikstof wordt hiermee limiterend, of mogelijk de voerprijs/hoeveelheid. Indicatie van de waarde
Uitgaand van een optimale situatie voor de invoering van fosfaatverwijdering bij een flinke melkveehouder met 100 ha, zijn de inkomsten en vermeden kosten van fosfaatverwijdering maximaal 5.600+1.280+3.150 = € 10.030 per jaar.
139
Bij een eenvoudige terugverdientijd van vijf jaar mag een installatie voor fosfaatverwijdering dus maximaal € 50.000 kosten - als er geen operationele kosten zijn en de situatie ideaal is. Redelijkerwijs is te verwachten dat in werkelijkheid een dergelijke installatie ongeveer de helft van de kostprijs van deze ideaalsituatie mag hebben. Mocht een dergelijke installatie worden toegepast, dan is er een groot risico dat melkveehouders met dezelfde hoeveelheid land meer koeien zullen gaan houden. Dit omdat er meer mest kan worden geproduceerd met hetzelfde land. Er wordt dan tevens meer melk geproduceerd. Wanneer de fosfaatnorm per ha in Nederland verder wordt verlaagd, komt de overweging om fosfaat uit mest te verwijderen meer naar voren. Een uitgebreidere berekening van de effectiviteit en ingeschatte belangstelling bij melkveehouders zou in dit kader voor een aantal uiteenlopende bedrijfstypes kunnen worden uitgevoerd. Programmabudget
In de eerste stap van het programma wordt uitgegaan van een zes pilots/ demo’s verdeeld over het land. Hierdoor kunnen verschillende technische concepten worden beproefd en krijgen diverse leveranciers een kans de ontwikkeling te maken, zodat op termijn een gelijk speelveld met concurrentie ontstaat tussen de verschillende alternatieven. Daarnaast kunnen over het land verdeeld alternatieven worden uitgewerkt, omdat er verschillen bestaan in de regio’s. Als laatste voordeel geldt de vergemakkelijking van de uitrol en kennisverspreiding door de goede bereikbaarheid voor collega-bedrijven (altijd een voorbeeld in de buurt). De kosten van introductie per demo van dergelijke systemen zien er als volgt uit:
140
Uitwerking van de concepten en procesbegeleiding van volledige ketenintegratie (totaalconcept) met verschillende marktpartijen:
ca. € 200.000
Ontwikkeling en bouw kleinschalige vergister:
€ 350.000, excl. btw
Aanpassing bestaand stalsysteem:
€ 150.000 (vervallen in de toekomst bij nieuwbouw en renovatie)
Mestopslag:
€ 150.000 (moet in de toekomst geïntegreerd worden in bedrijfsconcept)
PV stalsysteem:
€ 150.000 (afhankelijk van configuratie en structurele aanpassingen)
Stroomopslagsysteem:
€ 200.000
Totaal kosten investeringen:
€ 800.000
Begeleiding, onderzoek, kennisintegratie en disseminatie van de demo’s met vertaling naar de gehele sector:
€ 1.200.000
In totaal is voor deze stap in het programma een budget van € 8,4 miljoen euro (excl. btw) aan ondersteuning nodig. De operationele kosten van de installaties moeten gedekt worden uit de opbrengsten van de energie en vermeden kunstmestgebruik, indien voor het laatste de experimenteerstatus wordt toegekend. BEMP’s
De inhoud van de BEMP’s vormt de basis voor het Sectormeerjarenplan Energie (SMJPE) en het Sectormeerjarenplan Milieu van de Zuivelindustrie. Het SMJPE van de Zuivelindustrie voor de periode 2009-2012 is in 2010 geactualiseerd op basis van de BEMP’s die door de bedrijven zijn opgesteld. Dit SMJPE kent voor de periode 2009-2012 een doelstelling ter verbetering van de energie-efficiency van 15,2% ten opzichte van het basisjaar 2008. Deze doelstelling is opgebouwd uit zekere en voorwaardelijke maatregelen uit de BEMP’s op het gebied van procesefficiency (9,9%), duurzame energie (4,9%) en ketenprojecten (0,3%). Uit de ingediende energieplannen door de locaties die lid zijn van de NZO en is de ambitie zichtbaar gemaakt door besparingen op locaties en in de keten formuleren. De verwachte besparing overschrijdt de inspanningsverplichting van 8% energie-efficiencyverbetering in 2012 vanuit het MJA3. In onderstaande tabel en figuur is het geaggregeerde besparingsdoel weergegeven voor de 46 locaties. Eventuele productiegroei in de zuivelindustrie na 2015 (verdwijnen melkquota) zal klimaatneutraal gerealiseerd worden. Deze doelstelling is haalbaar door het energiegebruik per eenheid geproduceerd product met 30% te reduceren. De industrie zal
141
zich inzetten om door technologische aanpassingen en best practices een absolute reductie van het energiegebruik te realiseren. Op sectorniveau zijn vijf acties geformuleerd om de bedrijven te ondersteunen bij procesefficiencymaatregelen. Procesefficiency-maatregelen zijn divers en waar in het verleden voornamelijk besparingen werden gerealiseerd bij de utilities wordt in de voorliggende periode ook aandacht besteedt aan optimalisatie van processen, warmtehergebruik en stilstandverliezen. De utilitymaatregelen zijn ook nog aanwezig en concentreren zich meer op koeling. Samenvatting BEMP maatregelen 2009 - 2012 Totaal energieverbruik sector in 2008 (leden) Besparingen
Z (GJ)
16.353.731 GJ V (GJ)
Totaal (GJ)
Z (in %)
V (in %)
Totaal (%)
Procesefficiency (PE)
579.911
931.553
1.529.465
3,7%
5,7%
9,4%
Ketenefficiency (KE)
261.607
9.773
271.380
1,6%
0,1%
1,7%
Totale besparing
859.519
941.326
1.800.845
5,3%
5,8%
11,0%
3,2%
0,8%
4,0%
in kWh (circa)
35.000.000
in nm (circa)
38.000.000
in euro's (bij €65/MWh en € 0,25/nm3
11.775.000
3
Duurzame energie (DE)
517.261
139.560
656.821
Toelichting: Z = zekere maatregelen; V = voorwaardelijke maatregelen.
Om de gewenste doelstellingen ten aanzien van verbetering van de procesefficiency te realiseren, zullen de volgende stappen worden uitgevoerd: zz
Implementatie zekere maatregelen door de productielocaties 2009-2012
zz
Gebruikersgroepen In de komende planperiode zal het instrument gebruikersgroepen worden ingezet als middel om kennis te delen en onderwerpen op te pakken. De sector zal afhankelijk van de ontwikkelingen de onderwerpen bepalen in de voorliggende planperiode. De geaggregeerde maatregellijst uit BEMP’s geeft hier richting aan.
zz
Verminderen thermiseren voor de kaaspasteur Ontvangen kaasmelk moet na ontvangst een hittebehandeling krijgen om bederving te voorkomen. Dit gebeurt bij het thermiseren. Na opslag van de gethermiseerde melk,
142
ondergaat de kaasmelk nogmaals een hittebehandeling in de kaas-melkpasteur. Thermiseren kan hierdoor worden overgeslagen bij de productie van kaas, mits de kaasmelk binnen acceptabele tijd wordt verwerkt in de kaasmelkpasteur. zz
Pekeltemperatuur verhogen in pekelbad Afhankelijk van de soort kaas kan de pekeltemperatuur worden verhoogd. Er zal met name bepaald moeten worden welk effect dit geeft op de kwaliteit.
zz
Technologieontwikkeling Ontwikkelen van nieuwe productietechnologie in samenwerking met kennisinstituten
Samenwerking met kennisinstituten
De zuivelsector laat studies verrichten door kennisinstituten (bijvoorbeeld NIZO) in het kader van procesoptimalisatie en energiebesparing. In de voorliggende periode zijn o.a. onderwerpen van onderzoek: 1. Ultrasound technologie 2. Energiezuinig drogen 3. Membraanfiltratie tot hogere drogestofgehaltes Ad 1: Ultrasoon geluid: mogelijkheden om vervuiling te voorkomen In dit project wordt geëvalueerd of toepassing van ultrasone geluidsgolven tijdens productie de vervuiling vermindert en warmteoverdracht verbetert. Het haalbaarheidsonderzoek werd begin 2009 afgerond. De eerste resultaten onder laboratorium omstandigheden laten zien dat, afhankelijk van de operationele condities, het toepassen van ultrasoon geluid leidt tot 70% reductie in vervuiling. Deze technologie heeft in potentie een grote impact op de emissies in de zuivelindustrie: NIZO schat in dat het implementeren van ultrasone technologie in de zuivel industrie zou to een energiebesparing van 0,5 PJ door de verminderde behoefte aan reiniging. Additionele besparingen op verbruik van reinigingsmiddelen, reductie van emissies, product verlies en uiteindelijk productie kosten zijn ook te bereiken.
143
Ad 2: Energiezuinig drogen In dit project wordt onderzoek verricht naar nieuwe (combinaties) van droogtechnieken die resulteren in substantieel verminderd energieverbruik bij de waterverwijdering van zuivelproducten. Gedacht kan worden aan: zz
droogtechnieken die een lager energieverbruik hebben dan sproeidrogen (bijv. walsdrogen) die mogelijk onderdeel uitmaken van een nieuw energiezuinig procesontwerp
zz
niet thermische waterverwijdering met bijvoorbeeld membraanscheiding en zeolietdrogers.
Ad 3: Membraanfiltratie tot hogere drogestofgehaltes De huidige R.O.-installaties verwijderen water tot ca. 12% droge stofgehalte. Door verbetering van membranen kan een hoger droge stofgehalte worden bereikt. Doelstelling: Best Practice bepalen R.O.-installaties van huidige installaties en nieuw. Kantelpunt bepalen om te investeren in nieuwe RO.
144
145
Gebruikte literatuur zz
Alterra, Duurzaamheid co-vergisting van dierlijke mest, 2006
zz
ASC Wageningen UR, Hoe ziet de Nieuwe Realiteit er uit?, 2008
zz
Berenschot, Zon op het zuiden, 2011
zz
Courage, Energy Diary 2025, 2005
zz
Courage, Fotonenboer, 2008
zz
Courage, Groen gas op het aardgasnet, 2007
zz
Courage, Rendabel vergisten, 2007
zz
ECN, Conceptadvies basisbedragen 2011 voor elektriciteit en groei gas in het kader van de SDE-regeling, 2010
zz
EPRO, De duurzame “zuivelkolom”, 2007
zz
Ekwadraat, Inventarisatie huidige productie windenergie bij melkveehouders, 2009
zz
Innovatienetwerk, Mest als waardevolle grondstof, 2010
zz
Koeien en Kansen, Minder mestafvoer door mestscheiding?, 2009
zz
LTO & NZO, Naar een duurzame zuivelketen, 2009
zz
NWEA, Windenergie, De feiten, 2009
zz
Pondera, Kosten en baten windpark op land, 2009
zz
Planbureau voor de leefbaarheid, Op weg naar een duurzame veehouderij, Ontwikkelingen tussen 2000 en 2010, 2010
zz
Ministerie van VROM, Businesscase Private Vergroening Zuivelsector, 2008
zz
Rabobank, Benchmark (co-)vergisting 2009: Een stap vooruit!, 2010
zz
TNO, -Best Practice- Energiebesparing bij droogprocessen, 2008
146
Colofon Melk, de Groene motor Routekaart voor een 100% energieneutrale zuivelketen in 2020 met klimaatneutrale groei Roadmapping, kernteam en redactie Berenschot, E-Kwadraat Grafisch ontwerp en print: Berenschot, Harrie Wilkens Foto´s: Berenschot Rechten Berenschot kan op geen enkele wijze aansprakelijk gesteld worden voor enige eventueel geleden schade door foutieve melding in deze roadmap. © Copyright, april 2011. Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen in welke vorm dan ook zonder nadrukkelijke toestemming van Berenschot.
147
Berenschot Groep B.V. Europalaan 40 3526 KS Utrecht T +31 (0)30 291 69 16 E
[email protected] www.berenschot.nl
Berenschot is een onafhankelijk organisatieadviesbureau met 500 medewerkers in de Benelux. Al ruim 70 jaar lang verrassen wij onze opdrachtgevers in de publieke en private sector met slimme en nieuwe inzichten. We verwerven ze en maken ze toepasbaar. Dit door innovatie te koppelen aan creativiteit. Steeds opnieuw. Klanten kiezen voor Berenschot omdat onze adviezen hen op een voorsprong zetten. Ons bureau zit vol inspirerende en eigenwijze individuen die allen dezelfde passie delen: organiseren. Ingewikkelde vraagstukken omzetten in werkbare constructies. Door ons brede werkterrein en onze brede expertise kunnen opdrachtgevers ons inschakelen voor uiteenlopende opdrachten. En zijn we in staat om met multidisciplinaire teams alle aspecten van een vraagstuk aan te pakken. Berenschot is aangesloten bij E-I Consulting Group, een Europees samenwerkingsverband van toonaangevende bureaus. Daarnaast is Berenschot lid van de Raad voor OrganisatieAdviesbureaus (ROA) en hanteert de ROA-gedragscode.