MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN ACTIEPROGRAMMA TEGEN RADICALISERING EN VOOR KANSEN VOOR ROTTERDAMMERS
Rotterdam, 4 februari 2005
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
INHOUDSOPGAVE
1. IN- EN UITSLUITEN ........................................................................................................................... 3
2. DE PREVENTIEVE AANPAK: TEGENGAAN VAN RADICALISERING .......................................................... 10
3. SIGNALERING VAN RADICALISERING: AFBAKENING ........................................................................... 17
4. TRENDS + EARLY WARNING INDICATOREN (EWI) = RISICOPROFIELEN ............................................. 26
5. ORGANISATIE VAN VROEGTIJDIGE SIGNALERING.............................................................................. 29
6. DE REPRESSIEVE AANPAK VAN TERRORISTISCHE DREIGINGEN EN AANSLAGEN IN ROTTERDAM .......... 35
7. ACTIEPUNTEN ............................................................................................................................... 37
BIJLAGE A
AFKORTINGEN............................................................................................................ 42
BIJLAGE B
BRONNEN ................................................................................................................... 43
2
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
1. In- en uitsluiten Twee schokkende gebeurtenissen hebben voor heel Nederland de gevolgen van radicalisering zichtbaar gemaakt: de moorden op Pim Fortuijn en Theo van Gogh. Waartoe radicalisering kan leiden blijkt ook uit de terroristische aanslagen in New York, Washington, Bali, Casablanca, Istanbul, Moskou, Madrid en Beslan. Deze afschrikwekkende voorbeelden tonen dat radicalisering zich kan uiten in vele vormen, zoals milieu-extremisme, etnische afscheidingsbewegingen, moslim-extremisme, rechts-extremisme en ‘loners’. Bovenstaande beelden raken de kern van dit Rotterdamse Actieprogramma. Het Actieprogramma stelt vast welke groeperingen en individuen vatbaar zijn voor radicalisering. Het beschrijft ook welke maatregelen moeten worden genomen om het weerstandsvermogen van betrokken groeperingen en de Rotterdamse samenleving tegenover radicalisering en extremisme, en van daaruit ook tegenover terroristische dreigingen, te versterken. De gemeenteraad heeft in motie 71a unaniem uitgesproken dat werk moet worden gemaakt van concrete maatregelen tegen radicalisering en extremisme. Het college heeft deze opdracht ter hand genomen en het onderstaande Actieprogramma ontwikkeld. Het tegengaan van radicalisering is geen unieke Rotterdamse aangelegenheid – zeker niet gezien de mogelijke risico’s van ‘hit-and-run’ aanslagen (terroristen die van buiten de stad aanreizen en een aanslag plegen). Daarbij is duidelijk dat de problematiek niet beperkt blijft tot Rotterdam, maar zich ook, in onderlinge wisselwerking, voordoet in andere gemeenten in de regio. Daarnaast is het tegengaan van radicalisering onderwerp van krachtig landelijk beleid. Daarom is er gedurende het ontwikkelingsproces van dit Actieprogramma goede afstemming geweest met zowel de ministers van Justitie, Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties en voor Vreemdelingenzaken & Integratie als de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding. Motie concrete maatregelen tegen extremisme De raad, in vergadering bijeen op 9 en 11 november 2004 ter bespreking van de begroting 2005, constaterende -
dat de moord op Theo van Gogh door een moslimextremist en alle extremistische acties – waaronder bedreiging en brandstichting – die daarop zijn gevolgd de angst en bezorgdheid bij de Rotterdamse bevolking hebben aangewakkerd,
overwegende -
dat de problematiek waarvoor de stad zich in dit verband gesteld ziet absolute prioriteit heeft,
spreekt uit -
dat het voorkomen van escalatie en het creëren van verdraagzaamheid nu van het allergrootste belang is, dat het niet alleen gaat om handhavingkwesties, maar dat er lokaal op het gebied van onderwijs, emancipatie, integratie en veiligheid meer moet en kan gebeuren,
3
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
-
dat de Rotterdamse bevolking mag verwachten dat het college van B en W in deze leiderschap toont,
draagt het college op -
-
al het mogelijke te doen om via onderwijs, emancipatie en integratie te voorkomen dat jongeren hun toevlucht zoeken in extremisme, een campagne in de publieke ruimte te starten die de universele waarden van de mens actief uitdraagt, het islamdebat niet uit te stellen, maar juist te vervroegen en te intensiveren, gevoelens van onveiligheid bij de Rotterdammers zoveel mogelijk te verminderen, er alles aan te doen extremistische elementen in Rotterdam te isoleren en neutraliseren, de informatiepositie van de gemeente zowel wat betreft trends als wat betreft specifieke doelgroepen te verbeteren, door enerzijds gebruik te maken van al binnen de gemeente aanwezige informatie en er anderzijds actief naar op zoek te gaan, met alle betrokken partners gemeenschappelijk te komen tot goede risicoanalyses en – profielen, op basis van dit alles op korte termijn te komen met concrete maatregelen ter bestrijding en preventie van extremisme.
1.1 Radicalisering: afbakening en vatbare groeperingen Radicalisering kent drie componenten, te weten:1 TP
PT
•
de ontwikkeling van opvattingen en activiteiten gericht op vergaande veranderingen en zelfs omverwerping van het maatschappelijke en/of politieke bestel, waarbij zo nodig buitenwettelijke methoden, met inbegrip van geweld, gebruikt worden;
•
het aanvaarden, in toenemende mate, van verreikende persoonlijke of maatschappelijke gevolgen van deze opvattingen en activiteiten;
•
de ontwikkeling van een algehele houding van compromisloosheid en van tendensen om de confrontatie te zoeken met diegenen die in de weg staan.
Vatbare groeperingen Naarmate mensen zich meer betrokken voelen bij het democratisch bestel en de rechtsstaat, heeft radicalisering minder vat op hen. Omgekeerd geldt hetzelfde: wanneer mensen zich afwenden van of zich niet betrokken voelen bij het democratisch bestel en de rechtsstaat, zullen ze zich eerder radicale denkbeelden eigen maken en zich tegen de democratie en rechtsstaat keren.2 TP
PT
Verschillende onderzoeken – waaronder recente rapportages van de AIVD – tonen aan dat delen van moslimgroeperingen momenteel vatbaar zijn voor radicale en extremistische opvattingen.3 Dit geldt ook in Rotterdam. Uit moslimgroeperingen TP
PT
1
Deze componenten zijn ten dele ontleend aan: AIVD, Van Dawa tot Jihad: de diverse dreigingen van de radicale islam tegen de democratische rechtsorde, 2004, p. 15. 2 F.J. Buijs, S. Harchaoui, ‘Islamitisch radicalisme en rekrutering in Nederland’, in: Proces, 2003, nr. 2, p.104. 3 Zie onder meer: AIVD, Van Dawa tot Jihad: de diverse dreigingen van de radicale islam tegen de democratische rechtsorde, 2004; AIVD, Rekrutering in Nederland voor de jihad: van incident naar trend, TP
PT
TP
PT
TP
PT
4
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
komen echter ook tegengeluiden.4 Tevens is bekend dat het weerstandsvermogen van de Nederlandse samenleving juist tegen dreigingen vanuit de radicale Islam – Islamisme – laag is.5 Het Rotterdamse Actieprogramma is gericht op beide dreigingen. In de uitwerking wordt, waar nodig, ook aandacht besteed aan radicale anti-democratische en antirechtsstatelijke overtuigingen en voornemens in onder meer extreem-rechtse kringen en in de periferie van activistische groeperingen. Bij de aanpak van de problematiek doet zich een dilemma voor. Het expliciet benoemen van groeperingen en personen die vatbaar zijn voor radicalisering, kan juist bijdragen aan een verdere radicalisering. In dit Actieprogramma kiest Rotterdam ervoor duidelijkheid te verschaffen. Het moet duidelijk zijn waarover we praten en waarop de maatregelen zijn gericht. Daarbij geldt expliciet dat de geschetste beelden zijn geverifieerd bij politie, justitie en AIVD. Integratie: geen garantie voor voorkomen van radicalisering en extremisme Integratiebeleid kan de voedingsbodem voor radicalisering verkleinen. Daarbij moet integratie niet als panacee voor het oplossen van radicaliseringstendensen worden gezien. Het beheersen van taal, een goede opleiding en werk vormen geen garantie voor het voorkomen van radicalisering en extremisme. Deze drie onderdelen kunnen juist ook benut worden voor het overtuigend verspreiden van radicale opvattingen en het faciliteren of uitvoeren van terroristische aanslagen. In dat geval is er wel sprake van structurele integratie, maar niet van sociale integratie (samen leven) en culturele integratie (gemeenschappelijke normen en waarden).
1.2 Rotterdam: actiegerichte visie Het Collegeprogramma 2002-2006 geeft aan dat veiligheid één van de topprioriteiten is. De afgelopen jaren is hierin veel geïnvesteerd. Het vijfjarenactieprogramma ‘Versterking van veiligheid’ is volop in uitvoering. Op het gebied van rampenbestrijding en crisisbeheersing zijn de noodzakelijke maatregelen getroffen en in 2004 geactualiseerd. Ook op het terrein van integratie zijn de afgelopen periode veel initiatieven ontwikkeld. Voorbeelden zijn: het Deltaplan Inburgering, het Actieprogramma ‘Mensen maken de stad’ en de debatten Islam en integratie. Op al deze gebieden zijn de afgelopen jaren resultaten geboekt. 2002; E.R. Muller, R.F. Spaaij, A.G.W. Ruitenberg, Trends in terrorisme, 2003; G. Kepel, The War for Muslim Minds: Islam and the West, 2004. 4 “De aanslag op Theo van Gogh is een ontoelaatbare aanslag op de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van religie, de vrijheid die voor ons allen in dit land het leven mogelijk maakt” (‘Gezamenlijke verklaring moord Theo van Gogh’, Stichting Islam en Burgerschap, 2 november 2004). “De moord op Theo is een monsterlijke daad. Wij zijn geschokt en aangeslagen, maar beseffen tegelijkertijd dat deze gebeurtenis schreeuwt om een gezamenlijke response. Wij zijn ons bewust van het feit dat ook wij als Marokkaanse gemeenschap onze verantwoordelijkheid moeten nemen. Wij zullen hiervoor ook niet weglopen” (Persverklaring: ‘Marokkaanse gemeenschap in Rotterdam geschokt door moord op Theo van Gogh’, 3 november 2004). “Rotterdamse moslims zijn geschokt en verbijsterd door de laffe moord op Theo van Gogh. De aangesloten organisaties laten bij monde van SPIOR weten zich krachtig en onvoorwaardelijk te distantiëren van de dader, en van zijn visie en denkbeelden die hebben geleid tot deze weerzinwekkende daad” (‘Verklaring SPIOR n.a.v. moord Theo van Gogh’, Nieuws, nr. 17, najaar 2004, p. 1). 5 AIVD, Van Dawa tot Jihad: de diverse dreigingen van de radicale islam tegen de democratische rechtsorde, 2004, p. 51.
5
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
De (internationale) ontwikkelingen rond radicalisering en extremisme maken een versterking van deze aanpak nodig. Rotterdam gaat radicalisering tegen, zowel preventief als repressief. Dat gebeurt in afstemming en overleg met het Rijk. Hierbij is de onderstaande visie leidend: Iedere Rotterdammer is zelf verantwoordelijk voor zijn of haar bijdrage aan de leefbaarheid van de stad. Veruit de meeste Rotterdammers dragen reeds bij aan de ontwikkeling van de stad. Een beperkt aantal mensen weigert mee te doen en toont zich radicaal in woorden en daden. Zij accepteren niet de afgesproken regels zoals vastgelegd in de Nederlandse Grondwet. Rotterdam geeft geen ruimte aan radicalisering en extremisme en maakt werk van het samenleven van álle Rotterdammers. Centraal hierbij staat het principe van ‘in- en uitsluiten’. Dat betekent dat iedere Rotterdammer, van welke nationaliteit of religie dan ook, die actief deel wil uitmaken van de Rotterdamse samenleving, hiertoe volop de kans krijgt en waar nodig geholpen wordt. Het betekent ook dat mensen die ervoor kiezen niet mee doen – en zichzelf daarmee uitsluiten – hard worden aangepakt.
De bovenstaande visie verschaft de kaders voor het onderliggende Actieprogramma. De belangrijkste doelstellingen van het Actieprogramma zijn: 1. Het stimuleren van integratie, participatie, emancipatie, inburgering en educatie door: • burgers uit te dagen ‘mee te doen’ om de stad verder te ontwikkelen; • initiatieven te ondersteunen die zijn gericht op integratie en emancipatie; hierbij wordt consequent het principe van ‘in- en uitsluiten’ toegepast; • ontmoetingen tussen Rotterdammers te bevorderen; • discriminatie, vooral op de arbeidsmarkt, actief te bestrijden; • een taaloffensief op te starten. 2. Het tegengaan van radicalisering door: • specifieke maatregelen toe te passen op groeperingen die vatbaar zijn voor radicalisering; • personen die in woord of gedrag aangeven niet ‘mee te willen doen’, hard aan te pakken; • radicaliseringstrends in beeld te brengen en vast te stellen welke groeperingen vatbaar zijn voor radicalisering en extremisme; • de gemeentelijke informatiepositie te verbeteren met behulp van een lokaal informatieschakelpunt voor vroegtijdige signalering van radicalisering; • functionarissen van gemeentelijke diensten, instellingen en deelgemeenten op te leiden om relevante signalen van radicalisering te herkennen en te melden. Deze doelstellingen passen binnen de hoofdlijnen van het collegeprogramma 20022006 en het Actieprogramma ‘Rotterdam zet door - op weg naar een stad in balans’. Het gaat duidelijk om een missie van lange adem. De ontwikkelde richting vergt een langdurige en intensieve inspanning.
1.3 De veiligheidsketen
6
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
Voor een sluitende aanpak hanteert Rotterdam de veiligheidsketen. In dit Actieprogramma worden preventie, preparatie en repressie uitgewerkt. Dit resulteert in een integrale aanpak gericht op het voorkomen, signaleren en tegengaan van radicalisering en op het voorkomen en bestrijden van terroristische dreigingen en aanslagen. Preventie: tegengaan van radicalisering – stimuleren van integratie Integratie biedt geen garantie tegen extremisme, maar verkleint wel de voedingsbodem voor radicalisering. Het integratiebeleid krijgt in dit Actieprogramma vorm aan de hand van het uitgangspunt ‘in- en uitsluiten’. Deze lijn sluit aan bij het Collegeprogramma en het Actieprogramma ‘Rotterdam zet door - op weg naar een stad in balans’. In de uitwerking van dit Actieprogramma worden Rotterdammers actief aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid om deel uit te maken van de Rotterdamse samenleving. Zij kunnen zonodig rekenen op actieve hulp van de gemeente en krijgen volop de ruimte om zichzelf te zijn en zich persoonlijk te ontwikkelen. Daarnaast worden gerichte programma’s ontwikkeld die helpen voorkomen dat jongeren die vatbaar zijn voor radicalisering, extremistische opvattingen ontwikkelen. Mensen die niet willen meedoen, worden waar mogelijk uitgesloten van voorzieningen. Voor hen geldt een streng regime. Dit geldt in het bijzonder voor personen die extremistische uitlatingen doen of extremistische activiteiten ondernemen. Dit gebeurt in aansluiting bij de beproefde methodiek van de persoonsgerichte- en gebiedsgebonden aanpak. Preparatie: vroegtijdige signalering van radicalisering In de preparatieve aanpak ligt de nadruk op het vroegtijdig signaleren van radicalisering en het vaststellen van vatbare groepen en personen. Kort na de moord op Van Gogh bleek bijvoorbeeld dat onder meer jongerenwerkers en docenten al langere tijd signalen hadden waargenomen dat de verdachte Mohammed B. in sterke mate radicaliseerde. Signalen van radicalisering zijn ook in Rotterdam zichtbaar. Ze worden opgemerkt door onder andere veiligheidscoördinatoren, leerplichtambtenaren en andere overheidsfunctionarissen. Zij krijgen bij de uitvoering van dit Actieprogramma concrete instrumenten in handen voor het herkennen en melden van signalen. Burgers zien in hun straat of buurt eveneens ontwikkelingen die op radicalisering kunnen duiden. In de uitwerking van het Actieprogramma wordt beoordeeld welke faciliterende voorzieningen, bijvoorbeeld een meldpunt voor burgers, er moeten komen. Repressie: de aanpak van terroristische dreigingen en aanslagen Centraal in de repressieve aanpak staat de terrorismebestrijding van de kant van de politie, justitie, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en de AIVD. De repressieve aanpak omvat ook de voorbereiding op terroristische dreigingen en aanslagen. Hiertoe zijn in Rotterdam specifieke plannen ontwikkeld en wordt regelmatig geoefend. Waar de aanpak van radicalisering en criminaliteit en/of overlast samenvallen, zal synergie worden gezocht met de in Rotterdam beproefde werkwijze van de
7
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
persoonsgebonden- en gebiedsgerichte aanpak. Daardoor vallen geen gaten of ontstaat geen overlap en zullen de actierichtingen elkaar versterken. Preventie, preparatie, repressie: hard nodig De integrale aanpak maakt geen onderscheid tussen een harde en zachte aanpak. Ook in het preventieve domein zullen waar nodig harde woorden worden gesproken en harde maatregelen worden getroffen. In dit Actieprogramma staan de maatregelen ter bevordering van de integratie in sterke mate in het teken van het tegengaan van radicalisering. Juist een gebrek aan integratie bevordert immers radicalisering en extremisme.
1.4 Totstandkoming van het Actieprogramma Het Actieprogramma is ontwikkeld op basis van binnen- en buitenlandse wetenschappelijke onderzoeksliteratuur en analyse van overheidsdocumenten. Met ruim veertig personen zijn gesprekken gevoerd. Het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement heeft het onderzoek naar de preparatie en repressie voor zijn rekening genomen. De aanpak voor de preventie van radicalisering, het stimuleren van integratie en de organisatie van het informatieknooppunt is gezamenlijk door de gemeente en het COT ontwikkeld. Alle onderdelen van het Actieprogramma zijn tot stand gekomen in overleg tussen het Collegeteam, de leden van de driehoek, de betrokken gemeentelijke diensten, de afdelingen OOV, EWO en Communicatie van de Bestuursdienst en het COT.
1.5 Wat volgt Teneinde in dit Actieprogramma een integrale aanpak te presenteren, worden de drie domeinen (preventie – preparatie – repressie) afgedekt. Hoofdstuk 2: de preventieve aanpak. Op hoofdlijnen wordt de integratie-aanpak in Rotterdam uiteengezet. Daarbinnen wordt specifieke aandacht besteed aan de aanpak van groeperingen en individuen die vatbaar zijn voor radicalisering. Hoofdstukken 3-5: preparatie. In deze hoofdstukken is aandacht voor welke groeperingen in de Rotterdamse samenleving vatbaar zijn voor radicalisering (hoofdstuk 3); specifieke trends en Early Warning Indicators (hoofdstuk 4) en de Rotterdamse aanpak van vroegtijdige signalering (hoofdstuk 5). Hoofdstuk 6: repressie. Hier wordt kort het beeld geschetst van de stand van zaken van de repressieve aanpak in Rotterdam bij terroristische dreigingen en aanslagen.
8
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
Hoofdstuk 7: actiepunten. De actiepunten uit de veiligheidsketen worden gebundeld. Deze actiepunten vormen het kader waarbinnen radicalisering en extremisme wordt aangepakt en de kansen voor alle Rotterdammers worden uitgewerkt.
9
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
2. De preventieve aanpak: tegengaan van radicalisering 2.1 Inleiding Onvoldoende integratie van mensen in de samenleving draagt risico’s in zich van radicalisering en extremisme. Het gaat niet alleen om onvoldoende integratie in de zin van taalbeheersing en scholing (structurele integratie), maar ook om het niet bereid zijn tot samen te leven met andere bevolkingsgroepen (sociale integratie) en het niet accepteren van gemeenschappelijke normen en waarden (culturele integratie). Succesvolle structurele, sociale en culturele integratie is geen garantie om extremisme te voorkomen, maar ze verkleint wel de voedingsbodem voor radicalisering in Rotterdam. Zo is bijvoorbeeld het vervullen, op een betekenisvolle wijze, van reguliere arbeid een kritische succesfactor voor integratie. De gemeentelijke inzet op het brede terrein van integratie, participatie, emancipatie, inburgering en educatie levert ondanks alle inspanningen tot nog toe onvoldoende resultaat op. Er zijn teveel mensen die de taal niet of onvoldoende spreken en die geen werk hebben. Het samenleven tussen allochtonen en autochtonen knelt en leidt tot spanningen met name bij belangrijke onderwerpen als normen en waarden en de positie van het geloof in het dagelijks leven. Het Collegeprogramma en in het actieprogramma ‘Rotterdam zet door - op weg naar een stad in balans’ geven duidelijk aan hoe de gemeente dit probleem wil aanpakken. Het belang van integratie wordt door de maatschappelijke ontwikkelingen eens te meer benadrukt en vergt een helder antwoord van de overheid. Radicalisering heeft geen eenduidige oorzaak en kan daarmee niet met een beperkte beleidsaanpassing voorkomen worden. Dit vergt een integrale aanpak die zich in het bijzonder specifiek richt op vatbare personen en kwetsbare gebieden. Niet slechts vanwege de risico’s van radicalisering, maar vooral ook om groeperingen die zich niet hebben (kunnen of willen) laten horen een zichtbare plaats te geven waar ze trots op kunnen zijn. In dit hoofdstuk komen de hoofdlijnen van het Rotterdamse beleid op het terrein van integratie, participatie, emancipatie, inburgering en educatie aan de orde. Daarbinnen worden de uitgangspunten voor de aanpak van jongeren die vatbaar zijn voor radicalisering uitgewerkt. In het kader van dit Actieprogramma ligt de nadruk dus op de bijdrage die maatregelen en activiteiten op het gebied van integratie, participatie, emancipatie, inburgering en educatie kunnen leveren aan het tegengaan van radicalisering.
2.2 Centraal uitgangspunt: in- en uitsluiten De hoofdlijn van het gemeentelijke integratiebeleid is het leggen van de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van mensen. Zij moeten de persoonlijke wil hebben om deel uit te maken van de Rotterdamse samenleving en om zich daarvoor in te zetten. Dit betekent de taal spreken en wetten, regels, normen en waarden naleven. Het betekent ook willen werken en zo een bijdrage te leveren aan de maatschappij.
10
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
Mensen die dit doen, krijgen binnen dit kader de ruimte om zichzelf te zijn en zich persoonlijk te ontwikkelen. Wie aantoont te willen meedoen krijgt toegang tot (overheids)faciliteiten als opvoedingsondersteuning, (taal)onderwijs, welzijnswerk, stages, reïntegratietrajecten, buurt- en wijkactiviteiten, culturele en sportactiviteiten en subsidies. Daarnaast neemt de overheid barrières weg door: • discriminatie op de werkvloer keihard aan te pakken; • stageplekken en werkgelegenheid te bevorderen; • misstanden bespreekbaar te maken en te helpen oplossen; • de dialoog te bevorderen en initiatieven te ondersteunen die hieraan een bijdrage leveren; • te stimuleren dat inwoners van Rotterdam - autochtoon en allochtoon - zich inspannen om mensen op te nemen in de gemeenschap. Om insluiting te stimuleren zullen positieve rolmodellen (individuen en organisaties) worden gewaardeerd en benut om anderen te inspireren dit voorbeeld te volgen. Niet meedoen betekent uitsluiting van voorzieningen of een strenger regime. Dat moet per beleidsonderdeel precies worden uitgewerkt. Hierbij bestaat het gevaar dat uitsluiting ook een impuls kan zijn voor radicalisering. Daarom zal het zwaartepunt liggen op een strenger regime van regels met een positief perspectief dat “meedoen” loont. In- en uitsluiten geldt voor iedereen Er mag geen misverstand over bestaan dat ‘in- en uitsluiten’ geldt voor àlle Rotterdammers, zonder aanziens des persoons. Dit laatste is een koerswijziging in het gemeentelijke integratiebeleid. Dat beleid was tot nu toe relatief vrijblijvend en vooral gericht op allochtone minderheden. Succesvolle integratie komt echter alleen tot stand als iedereen meedoet en zich aan de regels houdt. Op dit moment zijn de gemeentelijke sanctiemogelijkheden tegen mensen die de Nederlandse rechtsorde afwijzen en zich tegen integratie verzetten beperkt. Met de brief van 24 januari 2005 van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de activiteiten van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding is een aantal nieuwe initiatieven aangekondigd. Dit gaat onder meer om de verbreding van de Wet Bibob, een wetsvoorstel voor de strafbaarstelling van apologie: het verheerlijken of goedpraten van ernstige misdrijven, toegespitst op terroristische misdrijven. Daarnaast wordt het bestuursrechtelijk instrumentarium aangevuld met twee maatregelen. Ze hebben betrekking op personen van wie het gedrag niet voldoende aanleiding geeft voor strafrechtelijk optreden, maar die op grond van contacten, activiteiten of andere aanwijzingen, van dusdanige aard dat maatregelen gerechtvaardigd zijn. De eerste maatregelen verplicht betrokkenen zich periodiek te melden. De tweede verbiedt hen zich te bevinden in de nabijheid van bepaalde personen of objecten.6 TP
PT
De overheid kan op dit moment alleen optreden bij een directe financiële afhankelijkheidsrelatie in de zin van bijstand, uitkeringen en/of subsidies. Van TP
6
Brief van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer, Terrorismebestrijding, 24 januari 2005, pp. 15-16. PT
11
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
werkelijke uitsluiting is daarmee geen sprake. Dat is pas het geval wanneer aan iemand publieke voorzieningen worden onthouden, zoals onderwijs, arbeid, huursubsidie en andere openbare voorzieningen (bijvoorbeeld rijbewijs, identiteitsbewijs, ziekenfonds). Bij uitsluiting gaat het in feite om een toestand waarin de Koppelingswet voorziet. Daarbij mogen illegale vreemdelingen geen gebruik maken van deze voorzieningen. Op dit niveau van uitsluiting heeft een gemeente geen bevoegdheden en is nationale wetgeving een vereiste. Aanpak van jongeren die voor radicalisering vatbaar zijn Jongeren die vatbaar zijn voor radicalisering krijgen verplicht een specifiek traject waarin zij geconfronteerd worden met de consequenties van de keuze voor radicalisering. Dit traject is gericht op: • het bijstellen van denkbeelden over de rechtsstaat, normen, waarden en gedrag; • het verrichten van arbeid zonodig door middel van Work First of het volgen van scholing om er voor te zorgen dat deze jongeren een start maken met integratie en het verkrijgen van een toekomstperspectief. Jongeren die deze ‘laatste kans trajecten’ niet aangrijpen, worden van zoveel mogelijk activiteiten uitgesloten. Waar mogelijk volgt ook een repressieve aanpak van politie en justitie. Die hanteren daarbij de beproefde systematiek van de persoonsgebonden en gebiedsgerichte aanpak. De ouders van deze jongeren krijgen verplicht opvoedingsbegeleiding waarbij ze bewust worden gemaakt van de risico’s van radicalisering en van hun preventieve verantwoordelijkheid.
2.3 Integratie: samen met de Rotterdammers Integratie gaat niet vanzelf en is niet door de overheid van bovenaf op te leggen. Het vergt een interactief proces met mensen en organisaties die gezamenlijk bepalen wat concreet van iedereen verwacht wordt om integratie van alle inwoners van Rotterdam te bereiken. Rotterdammers moeten met elkaar in gesprek over wat ons bindt en wat ons scheidt en hoe we met elkaar om willen gaan. Met het debat Islam en Integratie is de discussie in de stad op gang gebracht. Deze aanpak werkt goed en moet worden voortgezet zodat mensen niet over elkaar maar met elkaar praten, en gezamenlijk werken aan oplossingen voor de problemen waar Rotterdam voor staat. In 2005 wordt na afronding van het debat Islam en Integratie een dialoog gestart met de stad over integratie in al haar facetten. Doel hiervan is te komen tot een gezamenlijke aanpak die gedragen wordt door de hele stad. Ter afronding van dit proces start de campagne waarom de gemeenteraad heeft gevraagd, en die gaat over de universele waarden van de mens en vooral de Rotterdamse normen en waarden. Het is pas zinvol om over normen en waarden te communiceren wanneer hiervoor voldoende draagvlak is in de stad. Op deze manier geven wij tevens invulling aan een belangrijke aanbeveling van het rapport ‘Marginaal of Modern’. In dit Actieprogramma wordt de gemeentelijke inzet op het terrein van integratie bepaald die in samenspraak met inwoners van de stad handen en voeten moet krijgen in het jaar 2005. De gemeente stelt in de loop van 2005 een nieuw gemeentelijk beleidskader vast en zal dat gebruiken als leidraad voor het integratiebeleid in de
12
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
komende jaren. In dit nieuwe kader zullen ook de resultaten van het debat Islam en Integratie worden verwerkt.
2.4 Stimuleren van integratie Integratie is een proces dat bestaat uit drie onderdelen: • structurele integratie: het verwerven van een acceptabele positie in het onderwijs (weten), op de arbeidsmarkt (werk) en de woningmarkt (wonen); • sociale integratie: het bevorderen van een samenleving, waarin allochtonen en autochtonen zonder belemmeringen een goed sociaal verkeer onderhouden en met elkaar samenleven; • culturele integratie: het aanpassen aan een aantal gemeenschappelijke normen en waarden van de ontvangende samenleving, met ruimte voor eigenheid. U
U
U
U
U
U
2.4.1. Structurele integratie: wonen, weten, werken In het integratieproces heeft tot nu toe de structurele integratie de meeste aandacht gekregen. Dat is ook logisch: om volwaardig te kunnen meedoen is het nodig om de taal te spreken en door middel van werk een inkomen te genereren. De huidige inburgeringscursussen zijn in de praktijk niet voldoende om de taal goed te leren beheersen. Het is een belangrijke eerste stap die daarna gevolgd moet worden door veel oefening in de praktijk. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van maatschappelijke stages of een reïntegratietraject. Het belang van taal en opvoeding De Nederlandse taal is een belangrijke basis om elkaar goed te begrijpen in de stad. Moeders vervullen hierbij een cruciale rol in het gezin, de opvoeding en de positie van jongeren. Daarom starten wij in 2005 een project Taalschool. Daarbij bieden we alle vrouwen die moeder worden een taaltraject aan, inclusief een module opvoedingsondersteuning. Dit legt de basis voor een positieversterking van moeders en hun kinderen. Een goede opvoeding verhoogt de weerbaarheid van kinderen tegen radicaliserende invloeden in de maatschappij. Voor structurele integratie is het cruciaal dat mensen niet alleen een taalcursus krijgen, maar ook ondergedompeld worden in de Nederlandse taal: thuis, op school, op straat, op de sportvereniging en in de gebedshuizen. De gemeente kan dit samen met anderen stimuleren en soms afdwingen daar waar de gemeente zelf diensten verleent of activiteiten subsidieert. Een eerlijke kans op werk De aansluiting van de school op de arbeidsmarkt is essentieel. Jongeren die hun opleiding afronden moeten direct aan het werk op een stage- of werkplek. Dit lukt tot nu toe onvoldoende en dat demotiveert jongeren in belangrijke mate. Om werk- en stageplekken te realiseren zijn meer voorbeeldprojecten nodig zoals Marok’ kans7. Daarnaast moeten maatregelen worden genomen om discriminatie op de arbeidsmarkt tegen te gaan. De gemeente zet in 2005 fors in op het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt en zal in dat kader zelf het goede voorbeeld geven. TP
TP
PT
PT
7
Hierbij hebben 50 Rotterdamse jongeren met een Marokkaanse achtergrond een baan gekregen bij Rotterdam Airport, een project dat in 2004 de EDBR-award heeft gewonnen. TP
PT
13
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
Samen met de Economic Development Board Rotterdam (EDBR) ontwikkelt de gemeente specifieke werkgelegenheidsprojecten voor jongeren.
2.4.2 Sociale integratie: bevorderen van samenleven De huidige inspanningen op het terrein van sociale integratie dienen stevig te worden aangezet om het samenleven tussen allochtonen en autochtonen te bevorderen. Sociaal contract op straatniveau Op dit terrein zijn de nodige initiatieven ontwikkeld, met als belangrijkste de stratenaanpak van ‘Mensen maken de stad’. Deze heeft tot op heden nog een te beperkt volume om echt van invloed te zijn op het leefklimaat in de stad. Dit initiatief zal in de komende anderhalf jaar fors worden opgeschaald om van huidige 60 naar 250 straten te komen in 2006. Deze inzet zal stevig worden voortgezet in de navolgende jaren. Ontmoeting bevorderen Ontmoeting tussen allochtonen en autochtonen, dat is wat vooropstaat op alle terreinen van het integratie, inburgering, onderwijs, werkgelegenheid, emancipatie, cultuur en sport. Deze ontmoetingen zijn broodnodig om elkaar te leren kennen, kennis te nemen van ieders achtergrond en te spreken over wederzijdse verwachtingen. Dit vergt een aanpak op het terrein van huisvesting (gemengd wonen), onderwijs (gemengd naar school) en sport- en culturele activiteiten (samen iets doen). De gemeente kan dit niet op alle terreinen zelf regelen. Wel kan zij faciliteren en stimuleren en het subsidie-instrument inzetten om de gewenste beweging te bevorderen. Ontmoetingen tussen autochtonen en allochtonen zijn een prioriteit van het subsidiebeleid evenals het bespreekbaar maken van belangrijke onderwerpen zoals opvoeding, emancipatie en normen en waarden. Er zijn ook veel vrijwilligersinitiatieven die ontmoetingen bevorderen. Deze activiteiten worden waar nodig gefaciliteerd. Stimuleren van vernieuwing moskeebesturen en imams Veel moskeebesturen en imams hangen traditionele geloofsvormen aan die niet herkenbaar of begrijpbaar zijn voor jongeren. Jongeren kunnen met hun (identiteits)vragen over hun religie onvoldoende terecht in de moskee. Dit heeft als belangrijk risico dat jongeren zich afkeren van de gevestigde instituties en daarmee vatbaar zijn voor allerlei invloeden. De moskeeën zullen voor jongeren bereikbaar moeten zijn en hen moeten kunnen helpen met hun vragen. Moskeebesturen en imams worden dan ook gestimuleerd om: • betrokken te zijn bij de samenleving; dat gebeurt door hen te betrekken bij activiteiten in buurt en de wijk; • te preken in het Nederlands zodat ze toegankelijker voor jongeren worden; • spreekuren voor jongeren te houden; • verjonging van moskeebesturen te bewerkstelligen; • een opleiding te volgen over Islamitische Nederlanders in de westerse samenleving.
14
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
Deze onderwerpen worden in 2005 met de moskeebesturen besproken en in acties omgezet.
2.4.3 Culturele integratie: gemeenschappelijke normen en eigenheid Sociale integratie is een voorwaarde om culturele integratie te kunnen bereiken. Dat laatste is veruit het moeilijkste onderdeel in het politieke integratiedebat. Culturele integratie heeft te maken met opvattingen en gedrag van mensen. Wanneer die te veel afwijken van de gangbare normen en waarden, beginnen doorgaans de problemen. Het is niet aan de overheid om te bepalen wat de opvattingen van mensen moeten zijn. Dat is strijdig met de constitutionele grondrechten van onze samenleving. De overheid treedt pas op als grondrechten en (wettelijke) regels worden overtreden. Het gaat dan bijvoorbeeld om in de Grondwet vastgelegde uitgangspunten als de vrijheid van meningsuiting, scheiding van kerk en staat, en respect voor elkaar. Grondwet als basis voor iedereen Het is verontrustend dat in de praktijk opvattingen hoorbaar zijn die de Nederlandse rechtsorde en de uitgangspunten van de Grondwet ter discussie stellen, zo niet rechtstreeks bedreigen.8 Daar waar deze opvattingen leiden tot normafwijkend gedrag heeft de overheid een belangrijke rol en voorbeeldfunctie. Van belang is daarom dat bij inburgeringprogramma’s, op scholen en in de (gesubsidieerde) instituten duidelijk wordt gemaakt wat de in Rotterdam 'gangbare opvattingen' zijn. Het actieprogramma ‘Mensen maken de stad’ vervult hierbij een rol door dit proces juist in de 'moeilijke' straten en de betrokken scholen en instellingen te organiseren. Burgerschap Integratie is niet alleen een individuele zaak. Bij integratie hoort ook dat burgers elkaar, waar nodig, aanspreken op hun gedrag en opvattingen. Integratie vergt dus iets van alle Rotterdammers. Integratie is ook het lef hebben om de vuile was buiten te hangen wanneer dingen niet goed gaan. Niet om mensen in diskrediet te brengen, maar juist om hulp aan die mensen aan te kaarten. Burgerschap moet worden gestimuleerd door mensen en organisaties hierop aan te spreken. Rotterdam ondersteunt in dat kader het voornemen van het Rijk om het vak Burgerschapskunde verplicht in te voeren in het primair en voortgezet onderwijs. Hetzelfde geldt voor het recente voorstel van de Onderwijsraad om richtlijnen in te voeren voor de overdracht en ontwikkeling van het Nederlands cultureel erfgoed en historisch besef. ‘Rotterdam zet door – op weg naar een stad in balans’ benadrukt het belang van burgerschap. Dat actieprogramma spreekt ook de verwachting uit dat het rapport ‘Marginaal of Modern’ concrete handvatten biedt om burgerschap te operationaliseren. ‘Marginaal of Modern’ onderstreept hoe belangrijk het is dat de overheid normen en waarden uitdraagt en zelforganisaties stimuleert zich te moderniseren en zich in te zetten voor emancipatie en participatie. Deze aanbevelingen zijn in belangrijke mate verwerkt in dit Actieprogramma.
8
Zie onder meer, AIVD, Jaarverslag 2003, 2004, pp. 33-38. AIVD, Van Dawa tot Jihad: de diverse dreigingen van de radicale islam tegen de democratische rechtsorde, 2004; NRC Handelsblad, ‘Het ronselen voor de jihad gaat volop door’, 31 december 2004; De Volkskrant, ‘Opkomst radicale Islam lang miskend’, 18 december 2004.
15
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
Emancipatie Emancipatie is een cruciaal onderdeel van integratie. Allochtonen hebben hierin een relatieve achterstand. In dat kader is er een ‘Plan van Aanpak, naar een doelgericht emancipatiebeleid’ opgesteld. Dit plan kent vier speerpunten die onderdeel uitmaken van dit actieprogramma: •
• • •
het stimuleren van bewustwording en maatschappelijk debat om taboes en barrières te doorbreken die, vanuit welke culturele traditie, levensovertuiging of opvatting dan ook, de gelijke behandeling, rechten, kansen, vrijheden en verantwoordelijkheden van vrouwen en mannen in de weg staan; (optimale voorzieningen voor) arbeidsparticipatie; toename van kansen op volwaardige participatie in de Nederlandse samenleving door een samenhangend cluster van emancipatie, educatie, participatie, integratie en inburgering; inzetten op jeugd: het voorkomen van ongelijkheid tussen meisjes en jongens en meer aandacht voor de problemen van meisjes.
16
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
3. Signalering van radicalisering: afbakening 3.1 Inleiding Vele factoren kunnen extreme impulsen geven. Deze factoren variëren van persoonlijke crises en emotionele instabiliteit tot materiele en immateriële frustraties en overgevoeligheid voor status. Daarbij bepalen in hoge mate de fysieke en mentale omstandigheden het al dan niet kiemen van radicale en extremistische overtuigingen. Radicalisering is het beginpunt van een proces dat kan uitlopen op daadwerkelijke uitvoering of ondersteuning van terroristische aanslagen. Slechts een beperkt deel van personen met radicale overtuigingen gaat werkelijk over tot gewelddadige acties.9 Gezien de huidige dreigingsbeelden van AIVD en (inter)nationale onderzoeksinstellingen ligt op dit moment de nadruk op de vatbaarheid van delen van moslimgroeperingen voor islamitische radicalisering. Daarbij mogen de risico’s van activistische en rechtsradicale invloeden niet worden veronachtzaamd.10 Het internationale en nationale karakter van het radicaal-islamitische terrorisme maakt duidelijk dat Rotterdam niet zelfstandig de oorzaken van radicalisering en extremisme kan wegnemen. In nauwe samenwerking met het Rijk wordt de onderliggende problematiek aangepakt. Tegelijk neemt Rotterdam haar eigen verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen van een forse aanpak voor personen die vatbaar voor radicalisering zijn. Deze aanpak wordt uitgewerkt binnen de bestaande kaders van persoonsgebonden en gebiedsgericht werken. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de afbakening van gehanteerde begrippen en op groeperingen die op dit moment vatbaar zijn voor radicalisering.
3.2 Afbakening van radicalisering De term ‘radicalisering’ drukt een beweging uit, een richting. In de inleiding zijn reeds de drie componenten van het begrip ‘radicalisering’ benoemd. Het gaat om een ontwikkelingsproces richting extremisme met als mogelijke uitkomst het daadwerkelijk ondersteunen of uitvoeren van terroristische aanslagen.11 Dat proces laat zich versnellen en vertragen al naar gelang de impulsen die worden opgepikt. 9 Uit vooral internationale onderzoeksliteratuur blijkt daarnaast dat er ook terroristen zijn die om heel andere redenen dan radicale geloofs- of politieke overtuigingen terroristische acties plegen, zoals bijvoorbeeld: status, het ‘erbij horen’, de opwinding van geweldsgebruik, het vooruitzicht van materiele en immateriële beloningen. 10 In de meest recente Monitor Racisme en Extreem Rechts wordt aangegeven dat de betrokkenheid van extreem-rechts bij gewelddadigheden sterk lijkt toe te nemen. De dreiging vanuit deze groeperingen lijkt vooralsnog echter minder in omvang (J. van Donselaar, P.R. Rodrigues, Monitor racisme en extreem rechts, zesde rapportage: ontwikkelingen na de moord op Theo van Gogh, Leiden/Amsterdam, december 2004, p.4.). 11 Extremisme kan worden gezien als het eindpunt van een radicaliseringsproces – waarbij (nog) niet tot handelingen wordt overgegaan. Men is dan al wel bereid in woord en daad tot het uiterste te gaan. Onder terrorisme wordt de daadwerkelijke actie – inclusief dreigen – verstaan. De in Nederland gangbare definitie van terrorisme luidt: het plegen van of dreigen met op mensenlevens gericht geweld, met als doel
17
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
Ook binnen de Islam zijn radicale stromingen. De koppeling tussen Islam en radicalisering levert de volgende definitie op: Het politiek-religieus streven om, desnoods met uiterste middelen, een samenleving tot stand te brengen die een zo zuiver mogelijke afspiegeling is van de exegese of eigen interpretatie van oorspronkelijke bronnen van de Islam.12 TP
PT
De AIVD onderscheidt in haar jongste rapport drie typen radicale Islam:13 TP
PT
•
Radicale politieke Islam: hierin staat het verzet tegen de westerse politieke en economische overheersing centraal. Het ultieme doel is de creatie van het ‘wereldkalifaat’ en een machtspositie van de umma (de islamitische wereldgemeenschap), die de westerse mogendheden verdringt.
•
Radicaal-islamitisch puritanisme: de focus ligt op het verzet tegen de westerse culturele overheersing. De ‘verderfelijke’ levensstijl wordt gezien als een bedreiging voor de ‘zuivere islam’. Er is een afkeer van westerse opvattingen over de gelijkheid van man en vrouw, vrije meningsuiting, respect voor ieders levensbeschouwing en autonomie in de persoonlijke levenssfeer. Dit type manifesteert zich binnen stromingen als het ‘salafisme’ en het ‘wahhabisme’. De nadruk ligt op het herstel van islamitische ‘zeden’, zoals beschreven in de sharia (koran en soenna).
•
Radicaal moslimnationalisme: hierin wordt niet zozeer de inhoud van de religie centraal gesteld, maar het moslim-zijn (de lotsverbondenheid van alle moslims wereldwijd). Dit type heeft aspecten van beide eerdergenoemde typen in zich.
3.3 Oorzaken van islamitisch radicalisme in Nederland Op vier niveaus kunnen oorzaken van radicalisering worden gevonden: op cultureel, sociaal-economisch, religieus en politiek niveau.14 TP
PT
Het culturele niveau De eerste generatie immigranten benadrukt in veel gevallen de traditionele aspecten van de Islam. De religieuze voormannen uit het land van herkomst versterken vaak deze tendens. Pogingen van niet-moslims om de traditionele opvattingen te moderniseren hebben een averechts effect gehad. Veel moslims zien het modernisme als een bedreiging van de eigen moslimidentiteit. De eerste generatie moslims leeft merendeels nog steeds op deze wijze. maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen of politieke besluitvorming te beïnvloeden. (BVD, Terrorisme aan het begin van de 21ste eeuw: dreigingsbeeld en positionering BVD’, 2001, p. 7). 12 Grotendeels ontleend aan: AIVD, Van Dawa tot Jihad: de diverse dreigingen van de radicale islam tegen de democratische rechtsorde, 2004, p. 7. Overigens staat een fundamentalistische geloofsbeleving niet synoniem aan uitingen in woord en daad van radicalisering en extremisme. Feit is wel dat radicalisering onder moslims vaak gepaard gaat met een fundamentalistische geloofsbeleving. 13 AIVD, Van Dawa tot Jihad: de diverse dreigingen van de radicale islam tegen de democratische rechtsorde, 2004, p. 20-22. 14 F.J. Buijs, S. Harchaoui, ‘Islamitisch radicalisme en rekrutering in Nederland’, in: Proces, 2003, nr. 2, p. 102-104. P
TP
PT
TP
PT
TP
PT
P
18
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
De ontwikkeling van een tweede en derde generatie heeft een forse verschuiving veroorzaakt van de collectivistische concepten van de moslimidentiteit naar individuele concepten. Dit geldt ook voor Rotterdamse moslimjongeren.15 Deze individualisering betekent echter niet vanzelfsprekend een modernisering. De keuze voor een radicaalislamitische geloofsopvatting staat ook open. Het sociaal-economisch niveau Twee theoretische stromingen bieden op sociaal-economisch niveau verklaringen voor de radicalisering van moslims in West-Europa. Beide zijn in de Nederlandse situatie van belang. De eerste stelt de zwakke sociaal-economische positie van immigranten centraal. Isolement, gebrek aan perspectief en gevoelde uitsluiting leiden tot actieve en passieve steun aan radicale uitingen. Vooral arme buurten met een hoog percentage immigranten zijn hier vatbaar voor. De tweede verklaring betreft hoger opgeleide jongeren van allochtone herkomst. Zij hebben zich ontwikkeld, vaak door hogere beroepsopleidingen of wetenschappelijke studies en kennen de samenleving waarin ze wonen. Zij moeten echter vaststellen dat hun toekomstverwachtingen niet uitkomen (werk, inkomen, aanzien in de maatschappij). Ze raken teleurgesteld en voelen zich verraden en gekwetst. Het religieuze niveau In het algemeen geldt hoe strakker de leiding vanuit de religieuze instituties, hoe minder radicale personen zich kunnen organiseren. In lossere organisatievormen bestaat meer ruimte voor individuele radicalisering. Dat is zeker het geval als niet de interpretatie van het establishment centraal staat, maar de interpretatie van de individuele gelovige. Religies met een centrale boodschap van verlossing na de dood zijn meer ontvankelijk voor radicalisering. De hoop op verlossing kan sommige mensen verleiden tot pogingen deze met geweld te bereiken. Het politieke niveau De eerste generatie moslims keek op uiteenlopende manieren aan tegen vragen over de loyaliteit jegens een niet-islamitische overheid, de verhouding tussen familierecht en het Nederlandse rechtssysteem en politieke participatie. Veel moslims kozen voor een pragmatische aanpak, anderen voor een isolationistische houding. De integratie van moslims in het politieke proces is nog onvoldoende succesvol. Enerzijds door een tekort aan politiek-relevante kennis en vaardigheden, anderzijds door terughoudendheid van de gevestigde politieke instituties. Voor alle duidelijkheid: het aantal personen dat extremistische opvattingen koestert vormt een beperkt deel van het aantal moslims in Nederland. Ter illustratie is het onderstaande schema opgenomen.16
15
K. Phalet, C. van Lotringen, H. Entzinger, Islam in de multiculturele samenleving: opvattingen van jongeren in Rotterdam, 2000, samenvatting, p. 1-2. 16 Dit schema is niet gebaseerd op specifieke getallen en verhoudingen en dient slechts als illustratie gelezen te worden.
19
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
Moslims
Vatbare moslimjongeren Actief geradicaliseerde moslims Moslimterroristen
3.4 Islamitische radicalisering in Rotterdam: vatbare groeperingen en personen Net als in de rest van Nederland wonen in Rotterdam veel mensen van wie de eigen achtergrond, of die van hun (voor)ouders, niet in Nederland ligt. Zo wonen naar schatting ongeveer 85.000 moslims in Rotterdam. Naar etniciteit zijn vele moslimgroeperingen te onderscheiden, waaronder groepen van Surinaamse, Indonesische, Afghaanse, Iraanse, Somalische, Turkse en Marokkaanse origine. Deze moslimgroeperingen zijn in achtergrond, culturele bagage, ontwikkeling en geloofsbelijding zeer verschillend. In Rotterdam zijn de Turkse en de Marokkaanse groeperingen in omvang de grootste. De Turkse groeperingen zijn in belangrijke mate op zichzelf gericht. Er is een hoge organisatiegraad, die politiek, maatschappelijk en religieus is gelieerd aan het moederland of gezaghebbende kringen elders (bijvoorbeeld Keulen). De Turkse groeperingen hebben zich in belangrijke mate de scheiding van kerk en staat eigen gemaakt die in Turkije geldt. Jongeren met een kansrijke toekomst gaan met regelmaat terug naar het land van herkomst om zich daar verder te ontwikkelen. De AIVD meldt dat de aanslagen in Istanbul in november 2003 in kleine kring binnen Turkse groeperingen met instemming is verwelkomd. Daarbij stelt de AIVD vast dat evenals in 2002 opnieuw enkele individuele Turken zich hebben aangesloten bij radicaalislamitische netwerken en organisaties.17 In de uitvoering van het Actieprogramma worden deze beelden op hun actualiteit gemonitord. Binnen Noord-Afrikaanse moslimgroeperingen, en dan vooral de Marokkaanse, is sprake van religieuze radicalisering. De AIVD meldt in diverse rapportages dat vooral 17
Zie ook: AIVD, Jaarverslag 2003, 2004, pp. 37-38; AIVD, Rekrutering in Nederland voor de jihad: van incident naar trend, 2002.
20
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
moslimjongeren en studerende moslims kwetsbaar zijn.18 Daarbij geldt dat een aantal families in een kleine wereld leeft waarin ze nauwelijks contact maken met de Nederlandse samenleving. Dat is met name het geval voor de eerste generatie immigranten. De aandacht in een aantal families voor opgroeiende kinderen die problemen veroorzaken, is beperkt ontwikkeld. Voor een deel komt dat door schaamtegevoelens, maar soms ook door desinteresse. Het kost binnen deze groeperingen grote moeite zelfkritiek te ontwikkelen.
3.4.1 Bekeerlingen In landen als de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk zijn duizenden bekeerlingen in de jaren negentig bereid gebleken af te reizen voor de jihad in Pakistan, Bosnië en Tsjetsjenië.19 Veel bekeerlingen hebben een (zware) criminele achtergrond en zijn gerekruteerd in gevangenissen. Een verklaring voor het grote aantal bekeerlingen ligt in de strijd tegen moslimvijandigheid: solidariteit met moslims die door westerse mogendheden als vijand en underdog wordt getypeerd.20 Het gaat hierbij vooral om jongeren uit arbeidersgezinnen. In Frankrijk wordt het aantal bekeerlingen geschat op 50.000 personen.21 Internationaal zijn diverse voorbeelden bekend van bekeerlingen die in naam van de Islam gewelddadige acties hebben ondernomen. Zo poogde de Engelsman Richard Reid in december 2001 tijdens een intercontinentale vlucht van Parijs naar Miami een bom in zijn schoen tot ontploffing te brengen. De Amerikaan John Walker Lindh werd als al Qaeda strijder in Afghanistan gevangen genomen. In september 2001 werd een persoon van autochtone Franse afkomst in Rotterdam aangehouden op grond van vermeende ondersteuning van een mogelijke terroristische aanslag in Parijs.22 In 2002 heeft de AIVD aangegeven dat in Nederland een klein aantal bekeerlingen toe lijkt te groeien naar bereidheid om activiteiten te ontplooien ter ondersteuning van of deelname aan terroristische activiteiten.23 Begin 2004 heeft de AIVD aangegeven dat onder bekeerlingen een toenemende interesse bestaat in religieuze studiereizen naar Saoedi-Arabië. Daar worden zij regelmatig geconfronteerd met conservatieve opvattingen die mogelijk een rol spelen in hun radicaliseringsproces.24 In de uitvoering van het Actieprogramma zullen zonodig nadere inspanningen worden gericht op deze doelgroep.
3.4.2 Jonge immigranten Jonge immigranten zijn voornamelijk personen die relatief kort in Nederland zijn (enkele jaren), geen of een tijdelijke verblijfsvergunning hebben en de Nederlandse taal slechts beperkt beheersen. Hierbij gaat het vooral, maar niet alleen, om jonge mensen 18
AIVD, Jaarverslag 2003, 2004, pp. 35-36; AIVD, Achtergronden van jihadrekruten in Nederland, notitie Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer, 10 maart 2004; AIVD, Rekrutering in Nederland voor de jihad: van incident naar trend, 2002. 19 F.J. Buijs, S. Harchaoui, ‘Islamitisch radicalisme en rekrutering in Nederland’, in: Proces, 2003, nr. 2, pp. 104-105. 20 Idem, p. 105. 21 G. Kepel, The War for Muslim Minds: Islam and the West, 2004, p. 243. 22 AIVD, Rekrutering in Nederland voor de jihad: van incident naar trend, 2002, p. 11-12 23 idem, p. 11-12. 24 AIVD, Jaarverslag 2003, 2004, p. 36.
21
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
uit (voormalige) conflictgebieden als Somalië, Algerije en Irak. Het aantal extremistische jonge immigranten lijkt beperkt. Het is echter wel een aandachtsgroep: zo zijn bijvoorbeeld verschillende personen die betrokken waren bij de aanslagen op 11 september 2001, gerekruteerd in het westen, waar zij nog maar kort verbleven.25 In de uitvoering van het Actieprogramma zal deze doelgroep zonodig nader worden beschouwd. 3.4.3 Tweede en derde generatie immigranten26 Op basis van bij politie, justitie en AIVD geverifieerde interviewresultaten is in de huidige situatie vooral, maar niet alleen, een aantal jongeren van Marokkaanse herkomst te karakteriseren als vatbaar voor radicalisering. Er lijkt sprake te zijn van een toenemende belangstelling voor het radicaal islamitische gedachtegoed en van een steeds groter wordende bereidheid om actief inhoud te geven aan de fundamentalistische geloofsbeleving.27 Een aantal jongeren van de tweede en derde generatie moslims heeft sympathie voor personen als Mohammed B. Dat geldt zowel voor jongens als voor meisjes. Ze hebben interesse in de ontwikkelingen in Irak, Tsjetsjenië, Afghanistan en het Palestijns-Israelische conflict. Deze internationale ontwikkelingen worden vooral in het kader van de jihad geplaatst. Deze jongeren zijn in beginsel vatbaar voor islamitische radicalisering.28 Radicaliseringsprocessen vinden niet alleen om moskeeën plaats, maar ook op andere plekken, zoals bij koranlessen, waar met name veel Marokkaanse jongeren elkaar treffen.29 De kans is aanwezig dat de toekomstige tweede generatie immigranten van bijvoorbeeld Somalische, Bosnische en Egyptische herkomst voor een deel dezelfde identiteitsproblemen, met de daarbij behorende risico’s, zullen ervaren.30 Politie, justitie en AIVD ramen momenteel het aantal op korte termijn voor radicalisering vatbare jongeren met een Marokkaanse achtergrond in Rotterdam op een ondergrens van 175-250 en een bovengrens van 350-400 personen. Een aantal personen uit deze groep is actief geradicaliseerd. Daarnaast is het aannemelijk dat een aantal van deze geradicaliseerde individuen – onder meer op basis van hun gezag als informeel leider op straat – inmiddels maatschappelijke functies bekleedt waarin ze andere vatbare jongeren in hun radicaliseringsproces meenemen. In de uitvoering van het Actieprogramma wordt een concrete inventarisatie naar personen en plaatsen gemaakt. Intelligente jongens en ‘losers’ Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen intelligente jongeren - de ‘brains’ en kleine criminelen - de ‘losers’. Een aantal van de voor radicalisering vatbare jongeren is redelijk tot goed geschoold. Zij komen uit verschillende deelgemeenten waaronder Delfshaven, Feijenoord en Kralingen-Crooswijk. Daarnaast zijn er 25
Idem, p. 12. Zie onder meer: F.J. Buijs, S. Harchaoui, ‘Islamitisch radicalisme en rekrutering in Nederland, een verkenning’, in Proces, 2003, nummer 2, p. 98-108. 27 AIVD, Jaarverslag 2003, 2004, p. 36. 28 AIVD, Rekrutering in Nederland voor de jihad: van incident naar trend, 2002, p. 12-13. 29 AIVD, Jaarverslag 2003, 2004, pp. 35-36. 30 Idem, p. 12-14. 26
22
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
agressieve groepen – vooral in Noord – die zich aan de onderkant van de criminele ladder bevinden. Ze maken zich schuldig aan kleine criminaliteit, hand- en spandiensten voor zware criminaliteit, overlast, bedreigingen en vechtpartijen. Een aantal van hen is onhandelbaar. Naar de mening van meerdere respondenten is op deze jongeren geen vat te krijgen met welk sociaal-preventief programma dan ook. Ze kunnen worden getypeerd als ‘losers’. Onder deze jongeren bestaat veel interesse voor de jihad en voor radicale geloofsopvattingen. Het samenkomen van deze twee categorieën ‘intelligente radicale jongeren’ en ‘losers’ is naar de mening van politie, justitie en AIVD een groot risico. Er zal fors op worden ingezet om in beeld te krijgen wat de omvang is van wederzijdse verbanden. Vervolgens wordt met prioriteit hierop ingegrepen. De vatbaarheid voor radicalisering van een aantal Rotterdamse jongeren met een Marokkaanse achtergrond manifesteert zich in drie hoofdlijnen. Die hebben slechts indirect te maken met hun religieuze overtuiging, maar kunnen wel culmineren in radicale geloofsbelijdenissen: • • •
identiteitscrisis van jongeren; tekortschietende opvoeding door ouders, gemeenschaps- en religieuze leiders (imams en moskeebestuurders); beperkt uitzicht op werk.
Identiteitscrisis: Een groot deel van de huidige Marokkaanse ouders in Rotterdam is naar Nederland gekomen in de gedachte een beperkt aantal jaren te blijven. Zij kwamen voor fysieke arbeid naar Nederland en zijn grotendeels afkomstig uit arme gebieden in Marokko. Door de almaar opschuivende verwachting van een tijdelijk verblijf vinden zij aanpassing (het leren en gebruiken van de Nederlandse taal, Nederlandse gebruiken) vaak niet nodig. In de eigen huiselijke familiekring is het leven doorgezet zoals men dat in het land van herkomst gewend was. De moderne ontwikkelingen aldaar zijn niet als vanzelfsprekend overgenomen in Nederland. Hetzelfde geldt voor de traditionele religieuze uitleg van de Islam door religieuze voorgangers.31 TP
PT
De kinderen hebben met beide aspecten grote moeite. Ze zijn in Rotterdam geboren of er op jonge leeftijd komen wonen. Ze leren Nederlands en kennen de gebruiken van de samenleving. Van huis uit krijgen ze tegelijkertijd mee dat ze Moslim en Marokkaan zijn. Daarnaast draagt de gevoelde polarisatie in de samenleving vanaf 11 september 2001 bij aan het geringe gevoel van eigenwaarde, dat nog wordt versterkt door de als zeer negatief ervaren mediaberichtgeving over Marokkanen. Daarbij ervaren ze relatief weinig compassie, geduld en inlevingsvermogen van hun ouders.32 TP
PT
Het gevoel door de Nederlandse samenleving niet te worden geaccepteerd is sterk aanwezig bij Rotterdamse jongeren met een Marokkaanse achtergrond. Ze zien de Nederlandse samenleving en vooral overheidsinstanties (politie, bestuur) als vijand en ervaren een gebrek aan respect voor hun etnisch-religieuze achtergrond. Deze gevoelens spelen een belangrijke rol in de zoektocht naar hun identiteit en resulteren niet zelden in de afwijzing van de Nederlandse samenleving. Een aantal van hen voelt 31
F.J. Buijs, S. Harchaoui, ‘Islamitisch radicalisme en rekrutering in Nederland, een verkenning’, in Proces, 2003, nummer 2, pp. 98-108. 32 Idem, pp. 98-108. TP
PT
TP
PT
23
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
zich verwant met de Palestijnse jongeren in de door Israël bezette gebieden. Zij ontlenen hun identiteitsbepaling in belangrijke mate aan verbondenheid met de Palestijnen. Deze gevoelens bestaan zowel onder jongens als meisjes. De laatstgenoemden worden door de bestaande gezagsverhoudingen niet betrokken bij de daadwerkelijke uitingen van radicaal-islamitische opvattingen. Het activisme is vooralsnog voorbehouden aan jongens.33 Het proces van frustratie, (zelf) isolement en politiek-religieuze radicalisering komt vooral, maar niet alleen, voor bij goed opgeleide jongens en jonge mannen. De gevoelens van geringe eigenwaarde, betrokkenheid bij het islamitische streven, broederschap met verdrukte moslims en een gebrek aan identiteit vormen in hun onderlinge samenhang een belangrijk aangrijpingspunt voor rekruteurs, zowel direct als via internet. Deze voorzien in de leemte van de moeilijke toegankelijkheid van imams. Die preken vaak in het Arabisch, wat jongeren niet verstaan. En ze geven voor Westerse dilemma’s veelal een traditionele uitleg die niet goed past bij de werkelijkheid zoals de jongeren die ervaren. Dit zorgt voor een versterkte identiteitscrisis over afkomst en toekomst. De strijd tussen goed (de Islam) en het kwaad (de vijanden van de Islam) geeft hen plaats, richting en identiteit. Dit risico geldt op dit moment vooral voor jongeren van Marokkaanse herkomst, maar er zijn ook signalen dat enkele jongeren van Turkse komaf er ontvankelijk voor zijn.34 Naast deze frustratie-agressie verklaring speelt ook sterk de invloed van groepsgedrag. Veel jongeren trekken in hechte groepen op. Daarbij zijn ze met regelmaat betrokken bij (overlast)problemen of komen in aanraking met criminaliteit. Als een of enkele informele leiders uit deze groepen radicaliseren, is de kans groot dat ze een fors deel van de groep meenemen. Tekortschietende opvoeding: Het gezag van moeders over kinderen is in veel gevallen beperkt ontwikkeld. Dat geldt vooral voor jongens. Vanaf het begin van hun tienerjaren worden jongens voorbereid op hun rol als man en hoeven zij hun moeder niet langer te gehoorzamen. Vaders – van wie een deel werkloos is – houden zich afzijdig. Mede hierdoor zijn ze te weinig betrokken bij de opvoeding van hun kinderen. Een aantal kinderen en jongeren groeit op in een (criminele) omgeving die weinig grenzen stelt. Werk: Rotterdamse jongeren met een Marokkaanse achtergrond die een opleiding afronden, hebben grote moeite met het verkrijgen van een betaalde baan. Werkgevers tonen een grote terughoudendheid om hen aan te nemen, ook al is het opleidingsniveau hoog en zijn de studieresultaten goed. Dit leidt regelmatig tot een zware teleurstelling die de eerdergenoemde identiteitscrisis versterkt.35 Schematisch overzicht:
33
Zie ook: AIVD, Rekrutering in Nederland voor de jihad: van incident naar trend, 2002, p. 12-14; De Volkskrant, ‘Moslimjeugd voert religieus schrikbewind’, 9 januari 2005. 34 Zie ook: AIVD, Rekrutering in Nederland voor de jihad: van incident naar trend, 2002, p.13-14. 35 Zie ook: ‘Samen leven in Rotterdam, deltaplan inburgering: op weg naar actief burgerschap’, november 2002, p. 5; Rotterdams Dagblad, ‘Moslima op de pabo vindt als allerlaatste een stageplaats’, 30 december 2004.
24
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
Eers t e G en erat ie:
T w eed e/ d er d e G en er at ie:
• V eela l a n alf ab eet
• O n t w ik k eld o p sc h o o l
• V eela l b ep erk t o n t w i k k eld
• B ep er k t e o p v o ed i n g v an h u is u it , k lein e c r im in ali t ei t • B ep er k t e b eg e leid in g g elo o f s b elijd in g , ,b ep e r k t e k en n is v an g elo o f , g ee n b eh eers i n g A r ab is c h e t a al
• T rad it io n e le g o d s d ien st o p v at t i n g • T rad it io n e le leef w ij ze
• G een b eg eleid in g b ij z o ek t o c h t M o g eli jk e f f ec t :
• G ren z elo o s h e id (o v erlas t , c rim in ali t ei t ) • N iet g eac c ep t eerd d o o r s am en lev in g . O o k al s zo d an ig erv aren d o o r j o n g eren
n aar e ig e n id en t it eit
M o g eli jk e f f ec t :
• Rad ic alis e rin g • O n d er st eu n en o f u it v o ere n v a n t er ro r ist is c h e aan slag en
• V at b aa r v o o r r ek ru t e u r s d ie ze id en t i t eit a ls ‘ w are ’ g elo v ig e aan b ied en
25
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
4. Trends + Early Warning Indicatoren (EWI) = risicoprofielen 4.1 Inleiding De nadruk bij zowel de trends als de Early Warning Indicators ligt op de ontwikkeling van radicalisering. Radicalisering manifesteert zich door de tijd heen en kan niet op basis van een enkele observatie worden waargenomen. De trends leveren samen met de Early Warning Indicators risicoprofielen van radicaliserende islamitische jongeren op. Indien de actualiteit daartoe aanleiding geeft, dienen ook risicoprofielen van andere radicaliserende groeperingen te worden opgesteld. De Early Warning Indicators zijn reeds ontwikkeld. Om anticipatie door voor radicalisering vatbare en reeds geradicaliseerde personen te voorkomen zijn deze Early Warning Indicators niet in dit Actieprogramma opgenomen. 4.2 Trends in islamitische radicalisering en terrorisme36 TP
PT
•
Vatbaarheid: moslimjongeren in kwetsbare posities zijn in toenemende mate niet alleen vatbaar voor kleine criminaliteit en hand- en spandiensten aan zware, georganiseerde criminaliteit, maar ook voor islamitische radicalisering.
•
Vooral tweede en derde generatie: radicalisering komt vooral, maar niet exclusief, voor onder tweede en derde generatie moslims van Marokkaanse afkomst. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit, spreken goed Nederlands en beheersen het Arabisch slecht of helemaal niet.
•
Gericht op eigen groepering: binnen de moslimgroeperingen is het geen gebruik om openlijk afstand te nemen van radicale tendensen. De neiging bestaat om misstanden in de eigen kring op te lossen, te tolereren of buiten te plaatsen (maar niet in de openbaarheid te brengen).
•
Amateurterroristen: hoewel de vastbeslotenheid van moslimterroristen tot het uitvoeren van aanslagen zeer groot is, is de voorbereiding in veel gevallen amateuristisch. Trainingen en opleidingen zijn beperkt qua diepgang en volledigheid en vooral gericht op het ontwikkelen en cultiveren van extremistisch gedachtegoed. Maar ondanks het amateurisme kunnen aanslagen wel degelijk succesvol zijn.
•
Verkenningen: moslimterroristen voeren veel en regelmatig verkenningen uit van potentiële doelwitten om de slagingskans te vergroten.
TP
36
Zie met name: E.R. Muller, R.F. Spaaij, A.G.W. Ruitenberg, Trends in Terrorisme, 2003; W. Reich (editor), Origins of Terrorism: Psychologies, Ideologies, Theologies, States of Mind, 1998; AIVD, Rekrutering in Nederland voor de jihad: van incident naar trend, 2002. PT
26
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
•
Rekrutering: er zijn indicaties dat in koffiehuizen, belhuizen, moskeeën, islamitische centra, gevangenissen maar ook in openbare gelegenheden (stations, winkelstraat) regelmatig rekruteurs aanwezig zijn. Zij hebben religieus-ideologische en militaire trainingen ondergaan, bijvoorbeeld in Afghanistan. In het algemeen zijn ze niet bekend met de Nederlandse taal en gangbare gebruiken. Zij trachten kwetsbare jongeren te identificeren (‘spotten’) en vervolgens te isoleren van de vertrouwde omgeving. De rekruteur werpt zich op als steun en toeverlaat bij theologische en praktische vraagstukken. Hierbij besteedt hij veel aandacht aan de strikte interpretatie van de Islam. Het rekruteringsproces eindigt met een paramilitaire training en het afleggen van een getuigenis, op video of op schrift, waarin de rekruut aangeeft dat het zijn diepste wens is als martelaar in de islamitische strijd te sterven. Doordat weinig rekruteurs Nederlands en weinig tweede en derde generatie moslims Arabisch spreken, ontstaan vaak communicatieproblemen die het rekruteringsproces bemoeilijken. Diverse leden van het Hofstadnetwerk voldoen aan het beschreven proces naar radicalisering.37 TP
•
PT
Internet: veel jongeren bezoeken islamitische internetsites met prikborden en chatboxen waarin meningen worden uitgewisseld over moslim-niet moslim verhoudingen en internationale oorlogsgebieden waar moslims bij betrokken zijn. De ‘dawa’ (het herislamiseren van ‘afgedwaalde’ moslimbroeders) vindt plaats via websites van radicaal-islamitische schriftgeleerden, maar ook in chatrooms waar radicaal-islamitische leerstukken worden uitgewisseld. Op die manier ‘infecteren’ de deelnemers zichzelf steeds verder met radicale interpretaties. Hierdoor is sprake van een ‘autonome’ vorm van radicalisering.38 TP
•
PT
Criminaliteit: radicale jongeren hebben vaak een crimineel verleden. In het radicaliseringsproces komt het regelmatig voor dat criminaliteit voor eigen gewin wordt afgezworen. Tegelijkertijd blijkt dat terroristische activiteiten veelal worden gefinancierd vanuit criminele handelingen. Hierbij gaat het onder andere om drugshandel, wapenhandel, fraude, chantage en afpersing.39 TP
PT
37
Zie ook: , Rekrutering in Nederland voor de jihad: van incident naar trend, 2002, pp. 18-19; Tweede Kamer, 29 854, Nr. 3, De moord op de heer Th. Van Gogh: Brief van Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties, Vergaderjaar 2004-2005 38 AIVD, Van Dawa tot Jihad: de diverse dreigingen van de radicale islam tegen de democratische rechtsorde, 2004, p. 43. 39 E.R. Muller, R.F. Spaaij, A.G.W. Ruitenberg, Trends in terrorisme, 2003, pp. 226-227. TP
PT
PT
TP
TP
PT
27
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
4.3 Algemene Early Warning Indicators De Early Warning Indicators zijn ontwikkeld op basis van literatuuronderzoek en interviews.40 Ze vormen tezamen met de hierboven beschreven trends de risicoprofielen van islamitische radicalisering.41 Ze zijn deels ook van toepassing op andere vormen van radicalisering en extremisme, zoals rechts-extremisme en de periferie van activistische groeperingen. De indicatoren moeten in onderlinge samenhang worden benut waarbij de intensiteit van en het aantal relevante indicatoren essentieel is. De nadruk ligt daarbij op de zichtbare beweging naar radicalisering. De Early Warning Indicatoren zijn gespecificeerd naar de sectoren: onderwijs, jeugd, geneeskundige gezondheidszorg, politie, huisvesting, werk en inkomen. Per sector worden sleutelpersonen benoemd die op korte of middellange termijn een opleiding krijgen als eerstelijnssignaleerder. De indicatoren worden aangepast indien veranderende omstandigheden daar aanleiding toe geven.
40
Zie met name: E.R. Muller, R.F. Spaaij, A.G.W. Ruitenberg, Trends in Terrorisme, 2003; W. Reich (editor), Origins of Terrorism: Psychologies, Ideologies, Theologies, States of Mind, 1998; AIVD, Rekrutering in Nederland voor de jihad: van incident naar trend, 2002. 41 Vooralsnog is de focus volledig gericht op islamitische radicalisering, aangezien hiervan de meeste dreiging lijkt uit te gaan. Indien in de toekomst aanleiding is om dit blikveld te verruimen dan wel aan te passen, worden de indicatoren en de algemene trends aangepast.
28
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
5. Organisatie van vroegtijdige signalering 5.1 Inleiding Het waarnemen van een radicaliseringsproces is niet eenvoudig. Het vereist een andere manier van kijken dan veel personen gewend zijn. Minstens zo belangrijk is het dat de signalen ergens worden opgevangen en verzameld. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet op welke wijze signalen zullen worden doorgegeven en welke voordelen dit biedt. Tevens komen enkele barrières aan de orde die op actieve wijze moeten worden aangepakt.
5.2 Doelstelling signaleringsstructuur De doelstelling van de signaleringsstructuur die de lokale informatiepositie verbetert, is de volgende: Het bijeen brengen van signalen vanuit gemeentelijke diensten en deelgemeenten (en met de overheid gelieerde instellingen) die duiden op radicalisering, extremisme en terrorisme, het doorgeven hiervan aan politie en justitie en het gezamenlijk ontwikkelen van regelmatige updates van indicatoren en lokale trends. Feitelijk wordt de signaleringsstructuur hiermee het informatieschakelpunt tussen de preventieve organisaties (gemeentelijke diensten en deelgemeenten) en de repressieve organisaties (politie en justitie). Door het bijeen brengen van de signalen krijgen vertegenwoordigers van de gemeentelijke diensten en deelgemeenten de beschikking over een instrument voor het ontwikkelen en herijken van preventieve maatregelen. Repressieve organisaties (politie, justitie) ontvangen meer informatie over personen en groeperingen. Politie en justitie kunnen gericht aangeven welke vatbare groeperingen zichtbaar zijn, wat de lokale trends zijn en in hoeverre de algemene indicatoren nog houdbaar zijn. Daarbij wordt eveneens nauw afgestemd met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en de AIVD, zowel ten aanzien van de lokale en nationale trends als over de indicatoren. De signaleringsstructuur heeft daarnaast ook na daadwerkelijk uitgevoerde aanslagen – zowel in Rotterdam als daarbuiten – een belangrijke waarde. Er kan namelijk worden aangegeven waar en welke personen en groepen mogelijk emotioneel en/of activistisch kunnen reageren op de gebeurtenissen. Deze doelstelling vergt ferme betrokkenheid van een groot aantal overheidsorganisaties en instellingen zoals: gemeentebestuur, Openbaar Ministerie, politie, Programmabureau Veilig, gemeentelijke diensten (DSO, GGD, SoZaWe, DS+V, Burgerzaken), deelgemeenten, scholengemeenschappen, welzijnsorganisaties, maar ook bovenlokale en nationale diensten. De meeste van deze organisaties zijn reeds betrokken bij de bestaande Directieraad Veilig en de Stuurgroep Veilig. Binnen deze
29
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
bestaande structuur zal dan ook het probleem van radicalisering en extremisme organisatorisch worden ingebed. De onderstaande paragrafen geven het beeld weer van de gewenste eindsituatie. In paragraaf 5.6 wordt het proces naar de werkende signaleringsstructuur beschreven.
5.3 Beleidsmatige uitgangspunten Het informatieschakelpunt voor de signalering van radicalisering en extremisme stoelt op de volgende uitgangspunten: •
Voor de informatie-uitwisseling gelden twee principes: ‘need to know’ en ‘need to share’. Dit betekent dat politie en justitie enerzijds en de gemeentelijke diensten en deelgemeenten anderzijds zich richten op het halen en brengen van informatie. Hiertoe worden afspraken gemaakt via specifieke informatieprotocollen.
•
Aan de bestaande bevoegdheids- en verantwoordelijkheidsverdelingen wordt niet getornd. Het informatieschakelpunt heeft géén eigen, zelfstandige opsporingsfunctie maar stimuleert, faciliteert en coördineert de inzet van de deelnemende partijen.
•
Het informatieschakelpunt geeft de signalen van de diensten en deelgemeenten door aan politie en justitie. Deze leveren vanuit de eigen expertise en verzamelde signalen op gezette tijden rapportages met lokale trends en eventuele herijkingen van de algemene indicatoren. De duiding van informatie, gerichte analyse en de vertaling naar specifieke indicatoren per dienst en/of deelgemeente vindt plaats binnen de signaleringsstructuur.
•
Het informatieschakelpunt wordt vormgegeven in een structuur waaraan alle bovengenoemde organisaties zich committeren op basis van het Actieprogramma. Het informatieschakelpunt legt voorstellen voor opdrachten aan gemeentelijke diensten voor aan de Stuurgroep Veilig.
•
Het informatieschakelpunt leunt op en sluit aan bij bestaande organisaties en afspraken, is klein en effectief en functioneert onder kwalitatief hoogwaardige leiding die ervaring heeft op het punt van informatieaggregatie en -analyse. De leiding legt verantwoording af aan de Stuurgroep Veilig.42 Medewerkers van het informatieschakelpunt worden gescreend. TP
•
PT
Het informatieschakelpunt is nauw betrokken bij de bredere aanpak van achterstanden van groeperingen die voor radicalisering vatbaar zijn. Dit betreft zowel de langere termijn (opvoedingsadviezen, inburgering moeders, emancipatie vaders) als de korte termijn (jongeren direct werk of bijscholing aanbieden). Hierbij wordt de systematiek van ‘in- en uitsluiten’ gehanteerd.
TP
42
De Stuurgroep Veilig bestaat uit: de burgemeester, de wethouder Veiligheid en Volksgezondheid, de wethouder Sociale Zaken, Wijken en Buitenruimte, hoofdofficier van justitie en de korpschef. Voor het onderwerp ‘radicalisering en extremisme’ zal de wethouder Onderwijs en Integratie worden betrokken. PT
30
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
Schematisch ziet de organisatiestructuur rond het informatieschakelpunt er als volgt uit:
Verantwoordelijkheid Stuurgroep Veilig
Verantwoordelijkheid College B&W Preventie
Verantwoordelijkheid Burgemeester en Hoofdofficier Repressie
Preparatie
Output: Signalen en Trends
Input: Signalen
Diensten / deelgemeenten
Politie
Informatie schakelpunt
GGD, DS+V, DSO, SoZaWe, Programmabureau Veilig Output: Trends en Indicatoren
Openbaar Ministerie Input: Trends en Indicatoren
Focus: Signaleren van radicalisering Focus: Voorkomen van radicalisering
Focus: Opsporen en vervolgen van terroristen
In de uitgangspunten is reeds aangegeven dat het informatieschakelpunt zal aansluiten op bestaande structuren. De bestaande Contactgroep Maatschappelijke Verhoudingen (CMV) leent zich voor dit uitgangspunt. Het CMV is in de directe aanloop naar de Irakoorlog in het leven geroepen en heeft langere tijd gefungeerd als ‘voelsprieten’ voor spanningen in de samenleving. Het CMV is kort na de moord op Van Gogh weer geactiveerd. De huidige structuur van het CMV wordt omgevormd naar het informatieschakelpunt: een kleinschalige permanente organisatie die structureel is ingebed in het Rotterdamse veiligheidsbeleid. Hiertoe is reeds een programmamanager Informatieschakelpunt aangesteld.
31
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
Het informatieschakelpunt krijgt een stevige basis, die er schematisch als volgt uitziet:
Bestuurlijke verantwoordelijkheid
Stuurgroep Veilig (inclusief de wethouder Onderwijs en Integratie)
Directieraad Veilig: Monitoring en sturing Leden: diensthoofden van GGD, DS+V, Roteb Gemeentewerken, OBR, Stadstoezicht, RET, DSO, SoZaWe, Programmabureau Veilig, politie, OM, programmamanager Informatieschakelpunt.
,
Informatieschakelpunt: Programmamanager Informatieschakelpunt, vast kernbezetting, liaisons (informatieschakelaars van leden informatieschakelpunt)
Beleidsuitvoering
binnen diensten monitoren informatiemakelaars (liaisons in informatieschakelpunt) signalen en sturen preventieve initiatieven
In de startfase van het informatieschakelpunt is vanzelfsprekend een forse inspanning vereist om tot een robuuste structuur te komen.
5.4 Noodzakelijke veranderingen Het toepassen van de Early Warning Indicators door de eerstelijnsfunctionarissen (sleutelpersonen) vergt aanpassing van het bestaande werk, maar meer nog van de manier van kijken. Hiervoor zullen drempels moeten worden geslecht op het gebied van cultuur, opleiding en facilitering. •
Cultuurveranderingen: diverse sectoren ervaren het signaleren als een vertrouwensbreuk met een leerling of patiënt. Dit geldt bijvoorbeeld voor artsen, predikanten, leraren, verpleegkundigen. Deze beroepsethiek leunt op de basisgedachte dat ieder individu onvoorwaardelijk moet kunnen vertrouwen op zijn relatie met de beroepsbeoefenaar. Toch moeten mensen die tijdens hun werk ontdekken dat hun cliënten een gevaar voor de samenleving vormen, dit signaal melden. Gezien de vertrouwensrelatie tussen de melder en ontvanger is het raadzaam een informatiemakelaar en/of vertrouwenspersoon tussen de melder en het informatieschakelpunt te positioneren. Dit is bijvoorbeeld gebruikelijk op scholen. Hierbij is bijzondere aandacht nodig voor het ontwikkelen van vertrouwen tussen gemeentelijke diensten en de repressieve organisaties. Een belangrijke uitgangspunt is de zorgvuldige omgang met signalen en de melder.
32
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
Essentieel binnen de cultuurverandering is het met regelmaat scheppen van duidelijkheid op de volgende punten: o waarom moet worden gesignaleerd; o wie moet signaleren; o wanneer moet er worden gesignaleerd; o wat gebeurt er met het signaal. U
U
U
U
U
U
U
U
•
Opleidingen: het duidelijk afbakenen van (islamitische) radicalisering is essentieel om haar te kunnen herkennen. Ook wordt uiteengezet wat te doen met dergelijke signalen, aan wie ze moeten worden doorgegeven en wat er vervolgens mee gebeurt.
•
Facilitering door de betrokken organisaties en instellingen: degenen die de eerstelijnssignaleringsfunctie uitvoeren, dienen hiervoor tijd en ruimte te krijgen van hun werkgevers. Dat betekent dat het in prioriteitstellingen moet worden opgenomen.
Schematisch betekent dit:
Nodig
Lokale Trends EWI Early Warning Indicators
Belemmeringen
•
Cultuur veranderingen
•
Verboden per w et / regelgeving
•
Opleidingen
•
•
Facilit ering door organisaties
Professionele w eerstand (in eigen kring houden)
•
Kerntaken
•
Dagelijkse bezigheden
Sleutelpersonen
5.5 Producten van het informatieschakelpunt De producten van de informatieschakelpunt zijn: • • • •
Permanente monitor (lokale trends en Early Warning Indicators) van radicalisering, extremisme en terrorisme in daarvoor aangewezen gebieden (op wijk-, buurt- en straatniveau). Lokale trendanalyses op basis van internationale literatuur en AIVD-rapportages in combinatie met de resultaten uit de permanente monitor. Opleidingen en trainingen voor sleutelpersonen. Voorstellen aan de Stuurgroep Veilig voor specifieke opdrachten aan gemeentelijke diensten.
5.6 Het proces naar een operationeel informatieschakelpunt
33
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
De start van het informatieschakelpunt wordt grondig voorbereid, zowel op beleidsmatig als uitvoerend niveau. Hiervoor is een programmamanager Informatieschakelpunt aangezocht die de uitgangspunten en protocollen nader uit laat werken. Aangezien in Nederland vooralsnog geen vergelijkbare initiatieven bestaan, zal de programmamanager Informatieschakelpunt vooral aansluiting zoeken bij de bestaande structuren en werkwijzen in Rotterdam. In de startfase van het informatieschakelpunt is het van belang kleinschalig te beginnen om het werkveld te verkennen en ontwikkelde procedures te toetsen. De startfase De programmamanager van het informatieschakelpunt en zijn/haar ondersteuning ontwikkelen een netwerk op bestuurlijk en uitvoerend niveau in de gebieden waarvan bekend is dat daar groeperingen voorkomen die radicalisering vatbaar zijn. In de startfase worden vooral ambtenaren betrokken die al een signalerende functie hebben en onder leiding staan van gemeentelijke diensten of deelgemeenten staan (stadsmarinier, leerplichtambtenaren, leden interventieteams, GBA-teams, casemanagers van SoZaWe). Deze functionarissen krijgen een specifieke training en worden begeleid in hun signalerende rol. De tweede fase Op basis van een tussentijdse evaluatie wordt beoordeeld of het raadzaam is ook andere personen actief als signaleerders van radicalisering in te zetten (docenten, jongerenwerkers, welzijnswerkers, verpleegkundigen, verloskundigen). Voor deze groep is naar verwachting een forse inspanning nodig om het vertrouwen te winnen dat prudent met signalen wordt omgegaan. Bij deze groep wordt in de startfase het bestaan van het informatieschakelpunt bekend gemaakt, zodat ze uit eigen beweging signalen kunnen melden.
34
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
6. De repressieve aanpak van terroristische dreigingen en aanslagen in Rotterdam 6.1 Inleiding De bestrijding van terroristische dreigingen en daadwerkelijke aanslagen ligt in handen van de driehoek en de Veiligheidsstaf.43 Een onderzoek naar de stand van zaken van de Rotterdamse voorbereidingen op terroristische dreigingen en aanslagen levert op hoofdlijnen het volgende beeld op.44
6.2 Positief beeld: actiegerichtheid Uit recent onderzoek komt een positief beeld naar voren. De nadruk in de voorbereidingen in Rotterdam ligt op ‘doen’. Er is een duidelijk merkbare aversie tegen abstracte constructies. Deze actiegerichtheid heeft ertoe geleid dat de daadwerkelijke voorbereiding op terroristische dreigingen en aanslagen voor Nederlandse begrippen ver ontwikkeld is. Dit uit zich in het veiligheidsbewustzijn bij de organisaties vertegenwoordigd in de Veiligheidsstaf, alsook in de planvorming en de oefenfrequentie. Er is een multidisciplinair plan ontwikkeld dat is gericht op de aanpak van terroristische dreigingen en aanslagen. Alle relevante plannen van de organisaties vertegenwoordigd in de Veiligheidsstaf zijn herzien in of dateren uit 2004. Daarnaast wordt Rotterdam als één van de eerste regio’s in Nederland aangesloten op het landelijk alerteringssysteem op basis van de hiertoe ontwikkelde conversietabel. Hiervoor zullen de waakzaamheidregimes voor 1 maart 2005 in overeenstemming worden gebracht met de fasen van het Nationale Alerteringssysteem. Onder leiding van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding wordt in de Task Force “verstoring” een plan van aanpak ontwikkeld om radicaliseringshaarden aan te pakken. De bedoeling hiervan is om in gevallen waarop noch het strafrecht noch het vreemdelingenrecht toepasbaar is, maar waarbij de overheid wel aanwijzingen heeft dat in en rond bepaalde personen of plaatsen dingen gebeuren die in de Nederlandse samenleving als onacceptabel worden bestempeld op een andere manier in te kunnen grijpen. In Rotterdam zal een aantal personen en verzamelplaatsen (inclusief internetsites) worden bepaald waar georganiseerd en conform de te ontwikkelen verstoringsmethodiek op zal worden geacteerd. Hiervoor zal vanuit de gemeente Rotterdam op basis van bestaande methoden in nauwe samenspraak met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding een actieplan worden opgesteld. Bekeken zal 43 De driehoek bestaat uit de burgemeester, hoofdofficier van justitie en de korpschef. De Veiligheidsstaf bestaat uit: de burgemeester van Rotterdam (voorzitter), de hoofdofficier van justitie, de korpschef, de regionale brandweercommandant, de regionaal geneeskundig functionaris, de directeur van het Havenbedrijf, de havenmeester, de directeur van de DCMR Milieudienst Rijnmond, de voorlichter van de burgemeester en het hoofd van de afdeling Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente Rotterdam. 44 Het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement heeft in de periode oktober 2004 – januari 2005 onderzoek gedaan naar de Rotterdamse aanpak van terroristische dreigingen en aanslagen. In het Actieprogramma wordt volstaan met een uiteenzetting op hoofdlijnen.
35
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
worden in hoeverre de in Rotterdam ontwikkelde methoden ook landelijk kunnen worden ingezet. De bestaande crisisbesluitvormingsprocedures op lokaal, regionaal, en op landelijk niveau worden eveneens gehanteerd in geval van een calamiteit met terrorismeaspecten. Om de goede communicatie en informatie-uitwisseling te waarborgen, zal in een dergelijke situatie in beginsel een liaison van de gemeente Rotterdam en een liaison vanuit de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding worden aangewezen. Deze liaisons kunnen als waarnemer toegang krijgen tot de (crisisbesluitvormings)vergaderingen op de diverse niveau’s, maar zij nemen niet deel aan het besluitvormingsproces. In Rotterdam zijn vanaf 2001 in diverse oefenscenario’s terreurdreigingen en daadwerkelijke aanslagen gesimuleerd, op zowel operationeel als bestuurlijk niveau. De Rotterdamse Veiligheidsstaf zelf heeft echter nog niet geoefend met de scenario’s ‘acute terroristische dreiging’ en ‘catastrofale terroristische aanslag’. Er staat een oefening voor de Veiligheidsstaf gepland voor begin maart 2005. Wel is in de praktijk reeds ervaring opgedaan bij het tunnelincident (26/27 september 2001), bij de Amerikaanse troepenverplaatsingen in de aanloop naar de oorlog in Irak (2003) en in de directe nasleep van de moorden op Fortuijn (mei 2002) en Van Gogh (november 2004).
6.3 Risico’s Er is – gelukkig – geen daadwerkelijke ervaring met terroristische acties in de regio Rotterdam-Rijnmond van één van de onderstaande vormen: • • • •
conventioneel catastrofaal terrorisme (vgl. New York, Bali, Casablanca, Moskou, Istanbul, Madrid, Beslan); onconventioneel catastrofaal terrorisme: NBC-wapens (Tokio, 1995); persoonsgericht terrorisme (Van Gogh, pogingen tot aanslagen presidenten VS, Pakistan, Afghanistan); periferie van activistische groeperingen (o.a. milieu-, anti-abortus-, dieren-, antiglobaliseringsactivisten).
Terroristen van buiten: ‘hit-and-run’ en ‘hit-and-die’ Momenteel gaat – ook in dit Actieprogramma – veel aandacht uit naar ‘home grown’ radicalen, extremisten en terroristen (terroristen die in Rotterdam leven) en hun ontwikkelingsproces naar radicale daden. Hierbij is de volgende kanttekening van belang. Naast de risico’s van radicaliserende personen in de regio bestaan ook grote risico’s van ‘hit-and-run’ en ‘hit-and-die’ terroristen. Dat zijn terroristen die van buiten de regio aanreizen om een (zelfmoord)aanslag te plegen. Informatie over deze categorie valt buiten de directe verantwoordelijkheid van de repressieve organisaties in Rotterdam-Rijnmond (politie, justitie) en behoort toe aan de AIVD en het KLPD. Rotterdam neemt zijn verantwoordelijkheid in de voorbereiding op terroristische dreigingen en aanslagen, en gaat er vanuit dat dit ook in andere gemeenten en organisaties gebeurt.
36
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
7. Actiepunten Onderstaand schema toont de actiepunten van de gemeente Rotterdam bij het tegengaan van radicalisering en het stimuleren van ‘meedoen’. Per actiepunt is de huidige status aangegeven en zonodig de termijn waarop het actiepunt wordt aangepakt.
7.1 Concrete actiepunten tegengaan radicalisering en stimuleren integratie Actiepunten 1
2
3
4
5
6
7
TEGENGAAN RADICALISERING Verstevigen van de opvoedingsbegeleiding van gezinnen met kinderen die met criminaliteit in aanraking zijn gekomen. Hierbij worden ouders bewust gemaakt dat criminaliteit een tussenfase naar radicalisering kan zijn en dat zij daarin een belangrijke preventieve verantwoordelijkheid hebben. In het kader van het jeugdbeleid wordt geïntervenieerd richting gezinnen met opvoedingsproblemen op basis van drang en dwang. Verstevigen van relaties met moslimorganisaties (moskeeën, zelforganisaties) om de ontwikkeling van jongeren in positieve zin te stimuleren. Doel moet zijn om vanuit de moslimgroeperingen het zelfreinigend vermogen te verhogen. Hiermee wordt een buffer tegen radicalisering gecreëerd. Dit vergt een moderniseringsslag die niet voor alle organisaties in hetzelfde tempo zal verlopen. Let hierbij op: • het ondersteunen van kansrijke initiatieven; • het sluiten van coalities tussen moslimgroeperingen en de Rotterdamse overheidsorganisaties. Actief voorlichten van moskeebesturen en imams over het proces van radicalisering en de ernst van de situatie. Hiermee worden ze zich bewuster van hun positie en verantwoordelijkheid. Stimuleer hierbij vooral: • preken in het Nederlands (of indien (nog) niet mogelijk: een vertaling via een tolk); • actieve begeleiding van jeugd en jongeren vanuit de geloofsgemeenschap (spreekuur van de imam, discussiebijeenkomsten over controversiële onderwerpen). Stimuleren van gezaghebbende positieve krachten – vooral uit de tweede generatie – in de diverse moslimgroeperingen om tegengeluiden af te geven en alternatieven te bieden. Let hierbij vooral op: • concrete positieve voorbeelden; • rolmodellen van geslaagde jongeren; • het betrekken van ouders van maatschappelijk geslaagde jongeren. Realiseren in 2005 – in samenwerking met de Economic Development Board Rotterdam en het bedrijfsleven – van nog 3 voorbeeldprojecten à la Marok’kans. Inschakelen van Work First voor jongeren waarvoor geen directe werkgelegenheid beschikbaar is. Deze wordt gekoppeld aan een specifieke opleiding waarin normen, waarden, gedrags- en omgangsregels een belangrijk onderdeel vormen. Verder beveiligen van de gemeentelijke organisatie op vitale posities. Hiertoe wordt een screeningsprotocol ontwikkeld voor tenminste alle directieposities en topposities op het terrein van veiligheid en financiën.
Status Start april 2005
Loopt
Start februari 2005
Start februari 2005
Start april 2005 Start maart 2005
Start maart 2005
37
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
8
9
10 11
12
Integratie is een interactief proces dat start na afronding van het debat Islam en Integratie. De aanpak wordt vormgegeven via dialogen in de stad met als onderwerp van gesprek: ‘Integratie hoe doen we dat?’ Mensen worden uitgenodigd zelf een bijdrage te leveren als buurtbewoner, ondernemer, werkgever etc. op basis van de vraag: ‘Wat ga jij er aan doen om er voor te zorgen dat integratie slaagt?’ STRUCTURELE INTEGRATIE Starten Taalschool voor moeders inclusief opvoedingsmodule.
Stimuleren van het uitgangspunt dat Nederlands de voertaal is in het maatschappelijk leven: op scholen, sportverenigingen en gebedshuizen. Bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt. Dit betekent: • de gemeente biedt als werkgever actief kansen voor allochtonen; • de samenwerkingsafspraken met het bedrijfsleven om meer allochtonen stageplekken te bieden en te laten instromen in het bedrijfsleven worden uitgebreid en uitgevoerd conform convenant dat in 2004 is ondertekend tussen gemeente Rotterdam, Economic Development Board Roterdam, Rotterdam Morgen, CWI, Inholland en Hogeschool Rotterdam, commissie PaVEM; • de Economic Development Board Rotterdam taskforce Jeugd en Jongerenstad ontwikkelt samen met de gemeente initiatieven om jongeren perspectief te bieden op een baan en te laten deelnemen aan de maatschappij. SOCIALE INTEGRATIE Tegengaan van segregatie op scholen conform de beleidslijn die is uitgezet. Uitvoeringsvoorstel wordt 1e helft 2005 afgerond. Inzetten van het gemeentelijk subsidie-instrumentarium om interculturele activiteiten en ontmoetingen te stimuleren. Inzetten van het sportjaar 2005 ten behoeve van interculturele activiteiten. Organiseren van jongerenevenementen in 2005 ter bevordering van integratie. Hiertoe zijn reeds de contacten gelegd met Now & Wow. P
13 14 15
16 17
P
CULTURELE INTEGRATIE Bevorderen burgerschapszin. Uitvoeren emancipatiebeleid conform het plan van aanpak naar een doelgericht emancipatiebeleid.
Start mei 2005
Start september 2005 Start mei 2005 Start april 2005
Start juli 2005 Start mei 2005 Loopt Start mei 2005
Loopt Start februari 2005
38
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
7.2 Preparatie: het organiseren van het informatieschakelpunt Actiepunten 18
19 20
21
22
23
24
25
26
SIGNALERING Op korte termijn gerichte informatie verzamelen over het exacte aantal vatbare en radicaliserende jongeren en de locaties waar ze zich ophouden. Dit komt neer op een aanscherping van de informatie zoals in dit Actieprogramma is verstrekt. Expliciete aandacht is nodig voor de verbanden tussen intelligente radicale jongeren en de zogeheten ‘losers’. Monitoren van Early Warning Indicators en trends op actualiteit en ontwikkelingen. Bewaken van de juiste focus van signalering. Daarbij is aandacht voor onder meer moslimextremisme, extreem-rechtse sympathieën en de periferie van activistische groeperingen Ontwikkelen van een actieplan – in nauwe samenspraak met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding om radicaliseringshaarden te bestrijden.
ORGANISATIE VAN HET INFORMATIESCHAKELPUNT Benoemen van een full time programmamanager Informatieschakelpunt.
Samenstellen van een kleine ondersteunende staf voor de programmamanager Informatieschakelpunt. Hierbij moet tenminste parttime één communicatiemedewerker betrokken zijn. Houdt rekening met twee selectiecriteria: 1. uitgebreid netwerk ten aanzien van moslimgroeperingen en overheidsinstanties; 2. onderzoeks- en analysedeskundigheid. Vrijmaken per betrokken gemeentelijke dienst en/of deelgemeente van een functionaris op voldoende niveau voor het programma Radicalisering. Deze functionaris heeft twee taken: • een liaisonfunctie naar het informatieschakelpunt; • een functie als informatiemakelaar binnen de eigen organisatie. Ontwikkelen van een specifieke programmatische aanpak voor het informatieschakelpunt. Hierin is aandacht voor: • een algemeen format voor de monitoring van radicalisering en extremisme in Rotterdam; • een algemeen format voor de rapportages van het informatieschakelpunt; • de ontwikkeling van informatieprotocollen voor de uitwisseling van informatie tussen politie en justitie enerzijds en gemeentelijke diensten, deelgemeenten en aan de overheid gelieerde organisaties anderzijds; • de verhouding tussen generieke informatie (trends) en specifieke informatie (persoonsgericht); • de aansluiting van informatieschakelpunt bij de persoonsgebonden en gebiedsgerichte aanpak (PGA) zoals in andere veiligheidsprogramma’s wordt gehanteerd. Uitvoeren van nader onderzoek naar de afbreukrisico’s in de ontwikkeling van het informatieschakelpunt (meldbereidheid, cultuurverschillen, prioriteitstelling, facilitering) en treffen van gerichte maatregelen. Het Centrum voor Onderzoek en Statistiek heeft reeds opdracht gekregen in de jaarlijkse omnibusenquête onder de bevolking te peilen of beroepsbeoefenaren zich – moreel of
Status Start februari 2005
Permanent Permanent
Start februari 2005
Start februari 2005 Start februari 2005
Start februari 2005
Start februari 2005
Start februari 2005
39
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
27 28
29
30
31
32
33
34
anderszins – belemmerd voelen signalen te melden. Vaststellen van een ritmiek (b.v. per kwartaal) van reguliere rapportages vanuit het informatieschakelpunt over radicalisering en extremisme. Het expliciet benoemen van de mogelijkheid voor het informatieschakelpunt om op ad hoc basis rapport uit te brengen naar aanleiding van dreigingen of incidenten. Ontwikkelen van een communicatiestrategie voor het informatieschakelpunt. De uitgangspunten zijn hierbij onder meer: • openheid over functie en werkwijze; • successen actief naar buiten brengen (zonodig geanonimiseerd); • maandelijkse informatiebulletins uitgeven richting eerstelijnssignaleerders. Beoordelen welke faciliterende voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een meldpunt voor burgers, nodig zijn.
Februari 2005 Februari 2005 Start februari 2005
Start maart 2005
OPLEIDING EN TRAINING Ontwikkelen van specifieke opleidingen en trainingen voor bewustzijn en begrip bij: • de liaisons in het informatieschakelpunt vanuit gemeentelijke diensten; • eerstelijnssignaleerders van gemeentelijke diensten en deelgemeenten; dit zijn in eerste instantie personen die al op andere terreinen een signalerende functie hebben: leerplichtambtenaren, leden interventieteams/GBA-teams, casemanagers van SoZaWe. Uitvoeren van opleidingen en trainingen voor de liaisons in het informatieschakelpunt en de eerstelijnssignaleerders.
Start maart 2005
SCREENING EN TOELATINGSEISEN Ontwikkelen van screeningsprotocollen voor medewerkers van het informatieschakelpunt, eerstelijnssignaleerders en personen die beroepsmatig met jongeren werken (jongerenwerkers, opbouwwerkers). Maken van afspraken met hogescholen en ROC’s over de toelatingseisen voor opleidingen waarvan bekend is dat relatief veel radicaliserende jongeren deze hebben gevolgd.
Start februari 2005 Start februari 2005
Start februari 2005
7.3 De repressieve aanpak van terroristische dreigingen en aanslagen
35
36
37 38
Actiepunten
Status
BELEIDSUITGANGSPUNTEN Benoemen van beleidsmatige uitgangspunten en deze regelmatig toetsen.
Loopt
ORGANISATIE Regelmatig betrekken van vervangers van de eerstverantwoordelijke leden Loopt van de Veiligheidsstaf bij briefings en oefeningen. In het bijzonder geldt dit voor de vervanging van de burgemeester (in zijn functie als burgemeester van Rotterdam en in zijn functie als coördinerend burgemeester) en de brandweercommandant. Bekendmaken bij de leden van de Veiligheidsstaf en hun ondersteuning van Loopt de GRIP-structuur bij dreigingen. Actualiseren van eerder gemaakte regionale afspraken over bestuurlijke Loopt opschaling en samenwerking bij acute dreigingen en grootschalige aanslagen in de regio, maar buiten Rotterdam. Vervolgens worden deze geactualiseerde afspraken actief bekend gemaakt bij en geoefend met de betrokken
40
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
39
40
bestuurders en gemeenten. Ontwikkelen van een screeningsprotocol dat steviger is dan de huidige ‘Verklaring omtrent Gedrag’.
Start februari 2005
INFORMATIEPOSITIE Loopt Ontwikkelen van een sterkere informatiepositie aangaande radicalisering, extremisme en terrorisme, in het bijzonder ten aanzien van moslimgroeperingen. Zorgen voor een eigen basale informatiepositie op basis van open en gesloten bronnen en op basis hiervan het actief bevragen van de AIVD. Specifiek: Gemeente (preventie en preparatie): • Ontwikkel een systematiek voor signalering door gemeentelijke diensten en deelgemeenten. Politie en OM (repressie): • Versterk de informatiepositie via netwerkvorming op wijkniveau, in het bijzonder binnen moslimgroeperingen. Investeer in ‘deep security’, langlopende informatieposities op vitale posities. • Breid de informatiepositie in het publieke domein verder uit.
41
42
43
44
AFSTEMMING EN INFORMATIE-UITWISSELING Ontwikkelen van een multidisciplinair draaiboek voor de communicatie bij dreigingen van en daadwerkelijke terroristische aanslagen. Hierbij worden de vijf fasen en ontwikkelde scenario’s uit het Multidisciplinair Continuïteitsplan gebruikt. In overeenstemming brengen van de waakzaamheidregimes voor 1 maart 2005 met de fasen van het Nationale Alerteringssysteem.
SCENARIO’S, OEFENINGEN EN OPLEIDINGEN Verwerken van sociale effecten van acute dreigingen en aanslagen in de multidisciplinaire scenario-ontwikkeling. Specifiek gaat het om: gedrag van burgers bij dreigingen en na aanslagen, mogelijke polarisering tussen bevolkingsgroepen. Beoefenen van de specifieke scenario’s ‘acute terroristische dreiging’ en catastrofale aanslag’ op het niveau van de Veiligheidsstaf.
Start februari 2005 Start februari 2005
Loopt
Loopt
41
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
Bijlage A
AIVD B en W CMV CWI DSO DS+V EDBR EWI EWO GBA GRIP GGD OBR OM OOV PaVEM RET RID RIO RoMo RRD SoZaWe
Afkortingen
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst College van Burgemeester en Wethouders Contactgroep Maatschappelijke Verhoudingen Centrum voor Werk en Inkomen Dienst Stedelijk Onderwijs Dienst Stedenbouw, Wonen en Verkeer Economic Development Board Rotterdam Early Warning Indicator Afdeling Economie, Werk en Onderwijs, directie Beleid, Bestuursdienst Gemeentelijke Basisadministratie Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdingsprocedure Gemeentelijke Gezondheidsdienst Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam Openbaar Ministerie Afdeling Openbare Orde en Veiligheid, Bestuursdienst Commissie Participatie van Vrouwen uit Etnische Minderheidsgroepen Rotterdams vervoersbedrijf Regionale Inlichtingendienst, politie Rotterdam-Rijnmond Regionale Informatie Organisatie, politie Rotterdam-Rijnmond Rotterdam Morgen Regionale Recherchedienst, politie Rotterdam-Rijnmond Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid
42
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
Bijlage B
Bronnen
Voor de ontwikkeling van het Actieprogramma is gebruik gemaakt van informatie, inzichten en kennis van respondenten (ruim veertig personen), literatuur en mediaberichtgeving.
Respondenten • • • • • • • • • • • • • • •
College van Burgemeester & Wethouders Fractievoorzitters gemeenteraad Rotterdam Bestuursdienst, Afdeling Openbare Orde en Veiligheid Bestuursdienst, Directie Beleid, afdeling Economie, Werk en Onderwijs Deelgemeente Noord Sociale Zaken en Werkgelegenheid Dienst Stedelijk Onderwijs Gemeentelijke Gezondheidsdienst Dienst Stedenbouw, Wonen en Verkeer Rotterdamse moslimgroeperingen Stadsmariniers Programmabureau Veilig Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond Openbaar Ministerie
Literatuur • • • • • • • •
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, Van Dawa tot Jihad, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2004 Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, Jaarverslag 2003, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2004 Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, Rekrutering in Nederland voor de Jihad: van Incident naar Trend, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2002 Bestuursdienst Rotterdam, Rotterdamse Jeugdmonitor: Samenvatting, GGD Rotterdam en Omstreken, 2003 Bestuursdienst Rotterdam; J. Goldschmeding & P. van de Looij-Jansen (red.), Rotterdamse Jeugdmonitor: Resultaten 14-15 jarigen per deelgemeente (2000/2002), GGD Rotterdam en Omstreken, 2003 Bestuursdienst Rotterdam; M. Lendering & A. Roode (red.), Staat van de Jeugd: Jonge Rotterdammers Stellen Zich Voor, Gemeente Rotterdam, 2004 Binnenlandse Veiligheidsdienst, Terrorisme aan het Begin van de 21ste Eeuw: Dreigingsbeeld en Positionering BVD, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie, 2001 Binnenlandse Veiligheidsdienst, Afdeling Interne en Externe Betrekkingen, De Democratische Rechtsorde en Islamitisch Onderwijs: Buitenlandse Inmenging en P
P
43
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Anti-Integratieve Tendensen, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie, 2002 Brink, G., van der, Marginaal of Modern, Projectbureau Sociale Integratie, 2003 Buijs, F.J., S. Harchaoui, ‘Islamitisch radicalisme en rekrutering in Nederland, een verkenning’, in Proces, 2003, nummer 2, p. 98-108. Gunaratna, R., Inside Al Qaeda: Global Network of Terror, New York, 2002 Hoffman, B., Inside Terrorism, New York, 1998 Kepel, G., Jihad: The Trail of Political Islam, Cambridge, Massachusetts, 2002 Kepel, G., The War for Muslim Minds: Islam and the West, Cambridge, Massachusetts, 2004 Maagdenberg, V. van den, Jaarrapport Integratie 2004, Instituut voor SociologischEconomisch Onderzoek, 2004 Muller, E.R., R.F.J. Spaay, A.G.W. Ruitenberg, Trends in terrorisme, Alphen aan den Rijn, 2003 National Commission on Terrorist Attacks Upon the United States, The 9/11 Commission Report: Authorized Edition, W.W. Norton & Company, New York, 2004 Phalet, K., C. van Lotringen, H. Entzinger, Islam in de multiculturele samenleving: opvattingen van jongeren in Rotterdam, European Research Centre on Migration and Ethnic Relations, 2000 Projectbureau Sociale Integratie, Sociale integratie … zo denken ze erover, Verslag expertmeetings, gemeente Rotterdam, 2004 Projectbureau Sociale Integratie, Sociale integratie … en de islam in Rotterdam, Feiten, teksten en publicaties over de islam en moslims in Rotterdam, gemeente Rotterdam, 2004 Reich, W., Origins of Terrorism: psychologies, ideologies, theologies, states of mind, Washington1998 Rijn, A.S., A. Zorlu, R.V. Bijl, B.F.M. Bakker, De Ontwikkeling van een Integratiekaart, Centraal Bureau voor de Statistiek, 2004 Rosenthal, U., A.G.W. Ruitenberg, E.R. Muller, Het kwaad van het terrorisme, te verschijnen in 2005 Ruitenberg, A.G.W. ‘Bestrijding modern terrorisme vergt mentaliteitsverandering’, in Algemeen Politieblad, april 2004 Sociaal Cultureel Planbureau; K. Phalet & J. ter Wal (red.), Moslims in Nederland, Sociaal en Cultureel Planbureau, 2004 Sociaal Cultureel en Planbureau; M. Gijsberts, Allochtonen in Nederland: 2004, Sociaal en Cultureel Planbureau, 2004 Stevens, G.W.J.M., Mental Health in Moroccan Youth in the Netherlands, Rotterdam, 2004 Tweede Kamerstukken in relatie tot terrorismebestrijding en integratie. Verwey-Jonker Instituut, Sociale integratie … zo doen we dat, Rotterdamse straten op de agenda, gemeente Rotterdam.
44
ACTIEPROGRAMMA MEEDOEN OF ACHTERBLIJVEN
Media • • • • • • • • • • • • •
Algemeen Dagblad Rotterdams Dagblad Utrechts Nieuwsblad NRC Handelsblad Haagsche Courant De Telegraaf Het Parool Volkskrant Trouw HP de Tijd De Groene Amsterdammer Elsevier International Herald Tribune
45