O F F I C I E E L ORGAAN VAN DE K O N I N K L I J K E NEDERLANDSCHE
MAATSCHAPPIJ
TOT B E V O R D E R I N G DER GENEESKUNST
Mediseh Contact
N A A R A A N L E I D I N G V A N STUDIE-DAGEN Het Provinciaal Centrum van het Nederlands Katholiek Vakverbond in Noordbrabant heeft einde augustus sociale studiedagen georganiseerd, waarvoor ,,De gezondheidszorg in Nederland" alsthema was gekozen. In zijn ope-
24ste J A A R G A N G
- No. 36 - 5 S E P T E M B E R
1969
INHOUD
Naar aanleiding van studiedagen
........
Arts en fiscus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
997 999
Discussie over abortus provocatus . . . . . .
1001
Universitaire berichten . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1009
De Incunabelen en Postincunabelen in de Bibliothee,k der Maatschappij . . . . . . . . . .
1010
Vakbeweging en gezondheidszorg . . . . . . .
1012
Streven naar :optrekken van de Ioongrens
1013
Eigen risico in rdre ziekenfondsverzekering
1014
De stichting van een abortus-kliniek . . . . . .
1015
Kaart voorgestelde districtsindeling van de Maatschappij . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1016
Dr. Kruisinga vraagt advies inzake behandeling pati6nten met hart'infarct . . . . . . .
1017
Van
het
hoofdbestuur:
Kort verslag Algemene Vergadering . . . . Brieven van lezers Varia
.....................
..................................
1018 1027 1027
Redlctlonele venmtwoordelUkheld: Beatuur Medlech Contact. Redactle: J. J. van I v l ~ e l e n (lecretarla), C. C. G. Jansens. Colofoon op bladzUde 1028.
ningswoord tot deze studiedagen heeft de voorzitter van dit Provinciaal Centrum de heer H. H. Martijn aandacht geschonken aan wat hij noemde de herstructurering van de N.K.V.-ziekenfondsen. ,,Uit herstructurering van onze eigen N.K.V.-ziekenfondsen kan door ieder, die goed Nederlands wil, verstaan, toch maar 66n verklaring worden getrokken, namelijk dat de ziekenfondsen van de vakbeweging, in dit geval van de katholieke vakbeweging zijn", aldus de heer Martijn, die verklaarde zich te verbazen over de opschudding, welke is ontstaan over hetgeen als herstructurering wordt aangeduid. De voorzitter verzekerde dat het onjuist is te menen, dat de vakbeweging nu op de stoel van de ziekenfondsen zal gaan zitten en de dienst zal gaan uitmaken. Maar even later hoorde men hem ook uiteenzetten, dat de vakbeweging uiteraard belangstelling heeft voor de gezondheidszorg en zicht wil houden op gebeurtenissen, welke niet onmiddellijk het loonpolitieke front raken. Gelet op de daarop volgende kritiek van de heer Martijn met betrekking tot, zoals hij het noemde, ,,andersoortige ziekenfondsconstellaties", te weten dat het hem niet duidelijk is waarom medici als direct belanghebbenden in ziekenfondsbesturen zitting hebben, komt die verzekering, dat de r.k.vakbeweging niet op de stoel van de ziekenfondsen wil gaan zitten, in een wat diffuus licht. Men kan, niet op een stoel willende zitten, niettemin grote en zelfs richtinggevende invloed uitoefenen op degenen, die er wel op plaats hebben genomen of willen nemen. Gehoord de bedenkingen van de voorztiter van het Provinciaal Centrum Noordbrabant van de r.k. vakbeweging ziet het er nu niet bepaald naar uit dat de besturen van 997
r.k.-ziekenfondsen, ook wanneer zij dat zouden wensen, medici in hun kring zouden kunnen opnemen. Voor deze ziekenfondsbesturen zou dan het ,,Mann glaubt zu schieben . . . " gaan gelden. Overigens lijkt de heer Martijn, die medici als direct belanghebbenden ziet en hen daarom geen plaats in ziekenfondsbesturen wil toekennen, toch wel gespeend van enige erkenning, dat aan de zijde der medici sociale belangstelling kan bestaan en dat velen hunner, met en en vanuit deze instelling aan het werk van de ziekenfondsbesturen deelnemen. Met een dergelijke uitspraak schijnt de heer Martijn de klok van de maatschappelijke evolutie toch wel terug te draaien. Er is op deze sociale studiedagen van het Provinciaal Centrum Noordbrabant van het N.K.V. heel wat aan de orde gesteld en vooral de heer J. P. M. Hendriks, voorzitter van de Bond van r.k.ziekenfondsen heeft daarbij, soms tactvol vragenderwijs, heel wat kritiek op heel veel aspecten van de gezondheidszorg ten beste gegeven. Zo was een van zijn vragen of, met het
LEDENCONGRES ' s-Hertogenbosch 2, ,3 en 4 0 K T O B E R
1969
Het programrna met alle nadere gegevens, alsmede de inschrijfformulieren, werd afgedrukt in Medisch Contact nr. 26 van 27 juli j.I.
998
INTERNATIONALE AUTO EMBLEMEN zijn voor leden van de Maatschappij verkrijgbaar op het Bureau der Maatsohappij, Lomanlaan 103, Utrecht. De prijs van he,t Maatschappij-embleem (Internationaal model), vervaardigd van astralon, is f 1,m. Ook is verkrijgbaar een embleem van plak-plastic & f 0,50. Men wordt verzocht bij bestelling de kosten te voldoen door overschrijving op postgiro 58083 der Maatschappij.
oog op een optimaal gebruik, een continudienstverlening in het ziekenhuis niet ernstig moet worden overwogen. De investeringen en de zeer hoge personeelskosten maken het bijna niet meer verantwoord dat het gehele apparaat twee dagen in de week vrijwel stil ligt - - zo betoogde de heer Hendriks, die ook pleitte voor de aanstelling van een onafhankelijke functionaris, die - - evenals dat in een groot bedrijf gebeurt - - continu de gang van zaken in het ziekenhuis beoordeelt op juistheid en efficiency. De functionaris, welke de heer Hendriks op het oog heeft, meenden wij in de functie van economisch directeur toch reeds in vele ziekenhuizen present en zeer vruchtbaar aan de arbeid te zijn. Veel deskundiger dan wij daartoe bij machte zijn zouden z i j ' s heren Hendriks vraag kunnen beantwoorden of men in het ziekenhuis een continu-dienstverlening zou kunnen gaan bieden zonder dat deze twee dagen, gedurende welke ,,het apparaat vrijwel stil ligt", een enorme verhoging van de post personeelslasten te zien zouden gaan geven. Voor continudienstverlening zal, vermoeden wij, toch meer personeel moeten worden aangetrokken, hetgeen op zichzelf en zeker in verband met de zondagen, waarop sommiger werk extra moet worden gehonoreerd, de personeelslasten, integrerend deel van het budget, zal verzwaren. En zo zullen er nog wel meer aspecten met financi~le consequenties aan de invoering van een continu-dienstverlening verbonden kunnen zijn. Wij zullen ons er wel voor hoeden de schijn te wekken deskundig te zijn op het gebied van efficiency binnen het ziekenhuis. Maar nu deze veelomvattende vraag - - men mag aannemen: na enig nadenken - - is gesteld zou het toch wel interessant kunnen zijn daarop eens het antwoord van een werkelijk deskundige te mogen vernemen. v.M.
ARTS EN FISCUS
De slag om de spaargulden Door Mr. K. Sneep, fiscaal adviseur Nog nimmer is er met zoveel kracht door bankiers, verzekeringmaatschappijen, beleggingsfondsen, zowel binnenlandse als buitenlandse, de strijd gestreden om de spaargelden van het publiek te bemachtigen. De medici zijn in deze strijd een dankbaar aanvalsobject, speciaal de zelfstandig gevestigden onder hen. Immers deze groep pleegt in de tweede fase van hun werkzame periode over belangrijke liquiditeiten te beschikken, die voor een groot deel dienen te worden belegd als oudedagsvoorziening. Hier verdringen degenen, die materiaal voor hun commercie aanwezig weten, zich rond de medicus. AIs het goed is in de ware gedaante die bij hun bedrijf past, doch helaas ook meer en meer in de vorm van provisiejagers, die zich hebben verhuld in de dekmantel van pseudo adviseurs en dito deskundigen, kwistig strooiend met indrukwekkend drukwerk en briefpapier. Nu moet het ook gezegd dat juist onder de groep medici relatief een zeer groot aantal aanwezig is, dat bereid is het oor (en geld) te lenen aan zoetgevooisde verkooppraat op financieel en fiscaal gebied. Op geen groep financieel draagkrachtigen heeft de financi~le en fiscale beunhazerij een zo groote greep als juist op de medici. Psychologisch is dit zeer wel te verklaren. AIs men behoort tot de groep fiscaal zwaar geplaagden, zoekt men naar uitwegen en gelooft men in het wonder. Zo als zij in hun eigen beroep de kwakzalverij vervloeken, zo zoeken zij die op het terrein van hun financi~le belangenbehartigers. Wij menen goed te doen in enkele hoofdlijnen aan te geven w a t e r van de sprookjes, waarin zij zo graag geloven, waar kan zijn. Wij spraken hierboven van de ,,tweede fase" in het leven van de medicus. Globaal kan men het (werkzame) leven van de medicus in drie fasen indelen. De eerste omvat de praktijkvestiging en de afbetaling van de ter zake aangegane financieringsverplichtingen; de tweede daarbij aansluitende periode is die, waarin men op het maximum van zijn inkomen staat, ontlast van financieringsverplichtingen; de derde fase omvat de praktijkoverdracht en de daarop volgende oudedag. De eerste fase begint met een belangrijke investering in praktijk-woonhuis, instrumentarium, auto, en inrichting, meestal gepaard gaande met investering in een koopsom voor praktijk (goodwill) overname. Veelal beschikt de beginnende medicus over weinig of geen middelen, zodat hij dient terug te vallen op een 100% financiering. Op dit gebied
ligt een zeer belangrijk werkterrein voor verzekeringmaatschappijen en de nauw daarmee verbonden lichamen gericht op praktijkfinancieringen. Het ge~igende stramien is dat de financiering verleend wordt tegen hypotheek op het te kopen pand en tegen onderpand van te sluiten kapitaalverzekeringen ter hoogte van de geleende bedragen. De aflossing van de ,,top-financiering" (zijnde het deel dat niet gedekt wordt door de executiewaarde van het verhypothekeerde onroerend goed) is als regel op 10 jaar gepland; een termijn, die veelal nauwelijks korter te stellen is omdat deze aflossingen dienen te geschieden uit het smalle besparingsreepje dat overblijft als men het inkomen aan de voet vermindert met hetgeen nodig is voor het gezinsverbruik en van de top de belastingdruk aftrekt. Wij willen stellen dat op dit terrein de verzekeringmaatschappijen voortreffelijk werk verrichten en het financierings- en verzekeringsschema zeer goed plegen aan te passen aan het financieel en fiscaal mogelijke. Bij de opzet en de start van de financiering verdient echter afzonderlijke fiscale bijstand aanbeveling, onder andere met betrekking tot de vraag of het praktijkwoonhuis wel of niet tot het fiscaal beroepsvermogen gerekend zal gaan worden. Een keuze, die geval voor geval bezien moet worden, doch die bij courante panden, in de verwachting van toekomstige waardestijging in nominale guldens als gevolg van de voortdurende geldontwaarding, tendeert naar het priv~ houden. Het tweede punt dat men moet overwegen is de basis-hypotheek gedurende zekere tijd onaflosbaar te doen stellen. Tegenover de aftrekbaarheid van de hypotheekrente kan de belastingvrije aangroei van de tevens afgesloten kapitaalverzekeringspolis staan. Naar gelang van de hoogte van het inkomen, gekozen verzekeringsvorm en te betalen rente, kan de vraag beantwoord worden of het zinvol is de hypotheek aan te houden of af te Iossen. Hierbij komen wij bij de algemene vraag of het fiscaal voordelig is zo hoog mogelijke hypotheekschuiden aan te houden. Afgezien van de bijzonderheden van elke situatie, geldt ook hier dat het hebben, houden en/of cre~ren van hypothecaire schulden alleen dan voordelig is als men de verkregen of anders voor aflossing bestemde gelden dusdanig weet te beleggen, dat de waarde-aangroei daarvan opweegt tegen het netto renteverlies. Stel dat een medicus aan de top van zijn inkomen 60% inkomstenbelasting betaalt, dan kost een 8% hypotheekrente hem in feite 3,2%. AIs uit de hypothecair ver999
kregen gelden, door waardeaangroei plus her netto overschot uit het rendement, m6@r dan 3,2% verkregen wordt, dan is de zaak gezond. Zou het hypothecair verkregen geld belegd zijn in groeifondsen, die bijvoorbeeld 4% rendement opleveren (waarvan na belasting 1,6% netto overblijft) dan moet de jaarlijkse koersgroei minstens eveneens 1,6 bedragen om quitte te spelen. Over oudedagsvoorziening sprekende, komt in de eerste plaats benutting van de helaas tot f 5.000 per jaar gelimiteerde aftrek van premies en koopsommen voor Iijfrenteverzekeringen (en de daarmee fiscaal gelijkgestelde kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule) in aanmerking. Het fiscaal aspect van deze verzekeringen wordt beheerst enerzijds door de belangrijke inkomstenbelastingbesparing uit hoofde van de aftrekbaarheid der premie gedurende de hoge inkomensjaren plus de vrijstelling van vermogensbelasting, en anderzijds door de vermoedelijk veel lagere belastingen in de ouderdomsjaren plus de mogelijkheid van geheel belastingvrije afwikkeling in geval van emigratie. De geldontwaarding van de in de polis gestoken gelden kan eensdeels worden opgevangen door het sluiten van zogenaamde winstdelende polissen, anderdeels door bet sluiten van zogenaamde fractie-verzekeringen (uitkeringen en premies gekoppeld aan effectenbeleggingen). De winstdelende polissen hebben het voordeel van jaarlijks in guldens gelijkblijvende premies, waardoor de f 5.000 grens niet overschreden behoeft te worden; de premi@n VOlOrde fractieverzekeringen golven mee met de waarden der fracties en kunnen dus boven de grens van aftrekbaarheid uitgroeien hetgeen een fiscaal onvoordelige zaak is. Op het oudedagsvoorzieningsterrein lijkt het artsenpensioen naderbij te komen. Zo juist heeft de landelijke specialistenvereniging voor haar leden bij Financi@n bewerkt dat de f400 premie voor een collectieve aflopende risicoverzekering (verdisconteerd in de contributie) van het beroepsinkomen aftrekbaar zal zijn zonder de f5.000 lijfrentepremie-aftrekmogelijkheid aan te tasten. Weliswaar is dit succes financieel niet spectaculair, doch principieel is een en ander uitermate van belang. Hiermede is de basis voor een fiscale erkenning van een collectief weduween wezenpensioen gelegd. Samen met het reeds ter tafel liggende ontwerp raamwet inzake collectieve pensioenvoorzieningen voor groepen zelfstandigen, lijkt een oplossing voor het pensioenprobleem van zelfstandigen zeer nabij te komen. Dit is een in vele opzichten gelukkige omstandigheid daar de praktijk (goodwill) verkoop bij het einde der beroepsuitoefening een steeds wankeler basis voor de oudedagsvoorziening begint te worden. In het kader der beleggingen verdienen de door verschillende verzekeringmaatschappijen in samenwerking met banken opgezette aandelenzekerheidsplannen bijzondere aandacht. Zij zijn in wezen een vorm van regelmatige belegging in effecten, gekop1000
peld aan een sterfterisicoverzekering. Door de ,,verzekeringsjas" blijven de in de polis accumulerende inkomsten vrij van inkomstenbelasting, terwijl de gehele polis buiten de vermogensbelasting blijft. Deze aandelenzekerheidsplannen zijn het goede Nederlandse antwoord op de steeds veelvuldiger op de Nederlandse beleggersmarkt verschijnende buitenlandse investment-funds, die eveneens hoge belastingvrije aangroei beloven. Hierbij valt te bedenken dat deze beloofde belastingvrijdom goeddeels gebaseerd is op fiscale ondoorzichtigheid der structuur als gevolg van een rookgordijn dat het bouwsel buitenslands pleegt te omhullen. Overigens zullen dergelijke buitenlandse fondsen ingaande 1970 geacht worden een fiscaal rendement op te leveren van 3,6% van de waarde bij het begin van het jaar. Tegenbewijs tegen deze fictie is in zoverre mogelijk dat aangetoond mag worden dat het fonds een dergelijk voor uitdeling beschikbaar rendement niet gehaald heeft; een bewijs dat veelal nauwelijks te leveren zal zijn. De Nederlandse collectieve beleggingsfondsen ondergaan in 1970 een belangrijke fiscale wijziging. Enerzijds ten goede door het kunnen wegvallen van de vennootschapsbelasting, voor zover zij daar al aan onderworpen waren; anderzijds ten kwade doordat vermogenswinsten, behaald door open beleggingsfondsen, bij uitkering aan de rechthebbenden met inkomstenbelasting belast gaan worden. Terzijde merken wij op, dat het Beleggingsfonds voor Medici (beheerd door H.B.B.) ons mededeelde de status van besloten beleggingsfonds te hebben en dus zijn deelnemers buiten de inkomstenbelastingheffing over behaalde koerswinsten doet blijven. Tot slot nog een enkel woord over het fiscale grapje om bijvoorbeeld f l00.000 ~ 8% rente voor drie jaar vast bij de bank te lenen, en deze te beleggen in op basis van bijvoorbeeld 6% rente opgebouwde rentespaarbrieven. De jaarlijks aftrekbare rente ad f 8.000 kost (bij een inkomstenbelastingtarief van bijvoorbeeld 60% aan de top van het inkomen) in feite ]'3.200 per jaar, dus in drie jaar f 9.600. De in minstens drie jaar opgelopen rente (minstens f 18.000) kost hoogstens 40% (bijzonder tarief) inkomstenbelasting, zodat netto f 10.800 resteert. Zonder 66n cent eigen investering ontstaat dus winst alleen op basis van verschil in tarieven. Hier schuilen twee gevaren. Het eerste gevaar is een ongunstige ontwikkeling in de rentevoet, waardoor na drie jaar de verkoopprijs ongunstig wordt bei'nvloed. Het tweede gevaar is dat de belanghebbende gedurende de drie verplichte jaren, waarover de transactie zich moet uitstrekken om het bijzonder tarief deelachtig te kunnen worden, door welke omstandigheid dan ook, het top-inkomen niet haalt waarop de belastingbesparing door aftrek van de rente is gebaseerd. Met dit alles hebben wij willen betogen dat in fiscalibus weinig plaats is voor het sprookje en dat men met nuchterheidl en goed beleid zijn financi~n moet besturen!
Discussie over "
ABORTUS PROVOCATUS Enige opmerkingen omtrent de discussie over abortus provocatus in ,,Medisch Contact" en de brief van het Hoofdbestuur aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid, door Prof. Dr. G. A. Ladee, psychiater te Rotterdam
Wat laat, maar vermoedelijk niet t~ laat, wil ik graag mijn bijdrage leveren aan de discussie in M.C. over de abortusproblematiek. Aanvankelijk heb ik gedacht, na de in M.C. vanaf juni 1967 tot april 1968 gevoerde discussie, waarin de meeste aspecten wel werden besproken, bet beste aan een verdere meningsvorming te kunnen bijdragen door middel van een war uitvoeriger, concrete casuistiek (zie: N.T.v.G. 12-4-'69, p. 641-649) in plaats van door mee te dloen aan de meestal nogal abstract blijvende beschouwingen en het weergeven van standpunten. Sedertdien deden zich enkele dingen voor, die rnij er toe brengen thans toch enige plaatsru.imte in M.C. te vragen. Zonder enige gewicht aan de rangorde te willen toekennen, be,treft het de volgende punten: 1. Enige recente discussie-bijdragen in M.C., met name van de collegae Horst ~, Van Urk2, Hylkema3, Bouricius 4, Damstra-Wijmenga 5, Ogilvie 9 en Plate 7, waarbij vooral de reactie van collega Plate aanmerkelijk heeft bijgedragen tot mijn besluit om 56k wat te zeggen in M.C. 2. Het uitblijven van protesten of negatieve reacties op de concrete indicatiestellingen in mijn Klinische Les in het N.T.v.G. (12-4-'69). 3. De Stichting voor Medisch-verantwoorde Zwangerschapsonderbreking (STIMEVO), die eind juni 1969 te Rotterdam in het leven is geroepen. 4. Enkele ervaringsfeiten van het zgn. abortus-team te Rotterdam in verband met een aantal naar voren gekomen vraagpunten, o.a. de procedurekwestie. 5. De brief plus nota van het hoofdbestuur van de Maatschappij aan Dr. Kruisinga dd. 9-7-'69 (M.C. 1969, no. 32, 902-907). ad 1
a) De recente discussie in M.C. bracht mij er toe ook de vroegere discussie-bijdragen in M.C. van juni 1967 - - april 1968, de rapporten van de Maatschappij en van de Nederlandse Gynaecologische Vereniging in januari 1969 en de daarna heropende dtiscussie te herlezen. Wanneer ik de 2 maal 5 corn-
missieleden van de beide rapporten niet meereken, dan vind ik in de kolommen van ons offici~le Maatschappij-orgaan in de periode van juni 1967 tot heden denkbeelden in verband met abortus provocatus van 42 medici, als ik goed heb geteld. Sommigen hunner zonden kleine bijdragen in als reactie op weliswaar vaak essenti~le punten bij andere auteurs, maar zonder dat duidelijk een eigen standpuntbepaiing naar voren kwam. Anderen, als ik het goed heb, een 7-tal, namen tot nu toe meer dan ~nmaal (Van Urk zelfs 7 maal) de pen ter hand. Bij een weliswaar wat grove in(~eling omtrent de ,,gezindheid" jegens therapeutische abortus anders dan alleen op somatische indicatie in een duidelijk ,,progressieve" groep, een duidelijk ,,conservatieve" groep en een groep, die min of meer een ,,tussenpositie" inneemt of waarbij de instelling krachtens hun discussie-bijdrage niet goed is te bepalen, kom ik tot 16 progressieven, 17 conservatieven en 9 die 6f een tussenpositie innemen 6f omtrent wie de instelling ten opzichte van abortus provocatus niet was te d~stilleren uit hun bijdrage. Het is bij emotioneel beladen onderwerpen, waarbij bovendien religie, ethiek, moraal, waarden en normen in het geding komen (de abortusproblematiek is daarvan een schoolvoorbeeld bij medici), begrijpelijk en zelfs nauwelijks te vermijden, dat het @enkproces ontspoort en argumentaties in feite frasologie~n worden (zie ook Chabotl~ Toch lijkt het mij niet onbelangrijk te signaleren dat, ook wanneer ik - - al dan niet religieuze - - dogmata en aprioristische principes als uitgangspunten van een betoog geheel buiten beschouwing laat, het aantal keren dat ik zomaar lukraak en ook zonder meer domme beweringen, kortsluit- en doordraafredeneringen, grove overdrijvingen en emotionele exclamaties, ad absurdum doorgevoerde vergelijkingen, Iogisch ontoelaatbare omkeringen, irrelevante en dwaze voorbeelden, hoogdravende doch door misplaatstheid hol klinkende citaten, moraliserende uitspraken zonder meer, ongenuanceerde denkwijzen en andere vormen van onzindelijk denken aanzienlijk veel vaker heb aangetroffen bij de 17 ,,conservatieven" (73 maal) dan bij de 9 van de ,,mid, dengroep" (slechts 3 maal!) en de 16 ,,progressie1001
yen" (11 maal)*. Erg bont maakt in dit opzicht o.a. collega Ogilvie 6 het. Dat zijn laatste discussiebijdrage de volledige ~nstemmi,ng heeft van collega Plate 7 is mede aanleiding geweest tot deze react~e, Persoonlijk vind ik het jammer dat onder de progressieven collega Van Urk, vooral in zijn latere artikelen 2, ook n,iet geheel ontkomen is aan enkele gratuite veronderstell, ingen en ,denkonzuiverheden, namelijk bij zijn krachtig pleidooi voor legalisering van abortus provocatus, bij zijn bezwaar tegen ,,seriously" vbOr ,,threaten" (the health of . .), bij zijn annotaties over commissies en abortus-~eams en bij zijn bespreking over ,,gezindheid" versus ,,deskundigheid" in zijn kritiek op het ,,Gynaecologen Rapport" (al stoot hij zich terecht aan de formulering van een ,,boven alle verdenking verheven zijnde betrouwbaarheid" als eis voor een deskundig adviseur van de gynaecoloog). b) Afgezien van andere foutieve of gratuite beweringen van een aantal ,,conservatieven", wil ik nog eens met nadruk stellen dat juist door hen (en overigens ook in het ,,Gynaecologenrapport") al te optimistisch wordt gedacht over de mogelijkheden ook bij een eventueel (toekomstige) ruim voldoende beschikbaarhiedr daarvan - - v a n sociale, psychische en psychotherapeutische hulpverlening bij vrouwen met een beslist ongewenste c.q. onaanvaardbare zwangerschap. In de tijd dat een verzoek aan de (huis)arts om abortus niet in het denkraam van welke vrouw ook paste, konden sociale, psychische en pastorale hulp als niet al te inadequate (lap)middelen nog wel worden aanvaard, thans slaan deze methodieken dikwijls (niet altijd~!) als een tang op een varken, althans als alternatieve hulpverlening bij de meeste onaanvaardbare 8 zwangerschappen. c) Naar mijn mening dient men voorts onderscheid te maken tussen (langjarige) ervaringen van enerzijds zowel de principieel afwijzende medici als degenen die niet principieel afwijzend staan, maar slechts in zeer extreme omstandigheden, d.w.z, uiterst sporadisch, abortus provocatus aanvaard,baar vinden, en ~mderzijds de meer progressief ingestelde collegae. Uit de boekstaving van de ervaringen van de eerstgenoemden ontkom ik niet aan de indruk d a t e r veeleer tOgen dan m~t desbetreffende vrouwen is gesproken. Voorts leert mijn ervaring met die vrouwen die pati6nten waren of zijn van
Ge."nteresseerden mogen opmerkzaarn worden gemaakt d.m.v, ten aaqduiding van de bladzijden waar men 6~n of meet van de vermelde denkonzuiverheden kan vinden: M C. 1967, p. 571 (5x), 572 (2x), 598 (8x!), 840, 934, 989, 9aq (7x). 991 (3x), 1010 (3x), 1091 (4x), 1092 (2x), 1093 (3x), 1120, 1202 (5x); 1968 p. 145 (2x), 146, 211, 213, 243, 351 (3x), 352 (3x); 1969, p. 203, 204, 205 (2x), 289, 290 (3x), 353 (2x), 384, 460, 486 (2x), 508, 711, 713, 811 (5x), 812 (4x), 867, 914 (2x). 1002
somm~gen van deze groep artsen, dat verhalen over de zgn. toch nog zo goede of niet onbevredigende afloop op korte;e of langere termijn, niet dan met grote scepsis dienen te worden beluisterd~ d) Het heeft wellicht weinig zin om na de duidelijke uitspraak van het hoofdbestuur in zijn brief aan de staatssecretaris no g eens uitvoerig het punt van al of geen wetswijziging te bespreken. Toch waag ik het erop daarover iets te zeggen. Vermeldenswaard is dat de ,,progressieven" bij overigens slechts weinig uiteenlopende verschillen met betrekking tot indicatieve richtlijnen en procedurekwesties onderling op dit punt uitgesproken divergente, soms diametraal tegenover elkaar staande meningen hebben. Uitvoerig geargumenteerde pleidooien pro en contra een afzonderlijke legalisering werden door de overigens jegens abortus provocatus gelijkgezinde collegae Lamberts in de Tweede Kamer resp. Querido in de Eerste Kamer gehouden (zie M.C. 1969, p. 259 e.v., resp. p. 643 e.v.). Na wat Ensched~ in 1966 hierover in he! N.T.v.G. en in het Nederlands Juristenblad heeft duidelijk gemaakt, is deze kwestie m.i. niet urgent en niet essentieel meer, op voorwaarde dat over de juridische uitleg van de wet (conform Ensched6) goede en ruime voorlichting wordt gegeven. Dit wordt ook zo door het hoofdbestuur bepleit en in zijn toelichtende nota gedaan (M.C. 1969, p. 907). Weliswaar is de in dit opzicht stellig verouderde wetgeving anachronistisch geworden en bepaald weinig elegant, bovendien disfunctioineel (Ensched~, 1969), zodat 'ik gaarne m~t collega Querido zou willen pleiten v66r afschaffen van ,de hele abortuswetgeving met inachtneming van het opnemen va,n nadere bepalingen over medisch verantwoorde ,abortus provocatus in de toekomstige we tgevi,ng op de medische en para-medische beroepen - - waaraan reeds een Staatscommissie onder voorzitterschap van Prof. Mr. De Vreeze werkzaam is. Van groot belang uiteraard is het dan, dat er voldoende wettelijke waarborgen zullen zijn tegen criminele abortus en tegen medisch niet verantwoorde abortuspraktijken van medici. Een en ander werd, ook reeds bepleit door de Medische Raad van de Nederlandse Stichting Consultatiebureaus voor Huwelijks- en Geslachtsleven (zie M.C. 1969, p. 640) en bij herhaling door collega Van Urk 2' 9, die er echter in zijn recente artikelen steeds zwaarder aan is gaan tillen en in de hele abortusproblematiek de wetswijziging het ,,heetste hangijzer" (M.C. 1969, p. 713) is gaan vinden. Dit nu lijkt bepaald niet het geval op voorwaarde, nogmaals, van ruime bekendmaking van de wetsinterpretatie en als men, gelijk Van Urk zelf ook doet, de eis van zorgvuldige medische aandacht handhaaft. Mochten hij en andere krachtige pleitbezorgers voor een spoedige wetswijziging daarmee op het oog hebben dat naar het gevoelen van een aantal medici en juristen bepaalde indicatiestellingen v60r provocatio abortus niet meer tot medische indicaties kunnen worden gerekend, dan raken wij aan bet vraagstuk wat men onder ,,medisch" moet ver-
staan. Het zou veel ruimte in beslag nemen om hierop thans uitvoerig in te gaan, maar er mag, meen ik, wel als communis opinio worden gesteld dat de term en het begrip ,,medisch" een relatief en veranderlijk begrip is en niet los te denken van tijdsgewricht, sociaal-cultuCele factoren, maatschappelijk en technisch ontwikkeiingsstadium van een popuiatie waarop men het van loepa.~-ing laat zijn, van geneeskundig-bio-technolog',sch kunnen en van de in een populatie heersende id3e~n omtrent ,mental health" cq. weizijn; voorts heeft het een dlagnostisch, preventief en curatief aspect. Het door nog wij veel medici gemaakte nnderscheid - - bij indqcatiestellingen b.v. - - tussen medisch en psycbiatrisch wordt door hen zelf bij attendering op dit Cartesiaans relict haast altijd wel gecorrigeerd (b.v. in somatisch en psychisch), maar bij het begrip psychosociaal ligt dit, niet geheel onbegrijpel!jk, wat moeilijker. Daar waar de arts betrokken raakt of te hulp geroepen wordt inzake aanwezige of te verwachten (preventief aspect) problemen van (individueel) psychische aard, verband houdende met relaties tot de omgeving, kan er sprake zijn van medisch handelen c.q. beslissen over eventuele medische bemoeienis (of dat nu een advies over dieet, verhuizen, beroepsverandering, vaccinatie, kosmetische ingreep of afbreken van een zwangerschap is, doet niet terzake). Zo kunnen er dus zeker psychosociale factoren zijn bij medische beslissingen. Horst ~ deed met betrekking tot abortus een waardevolle poging om deze factoren op te splitsen in sociaal-psychiatrische, sociologische, culturele en criminele aspecten, waar eventueel nog aan toe te voegen zou zijn preventief-psychiatrische en psycho-hygi~nische aspecten. Exclusief-sociale en maatschappelijk-economische grootheden vormen, althans in de microsociale context waarmee de praktizerend medicus te maken heeft, beroepshalve geen terrein voor zijn zorg. Waar nogal eens word'{ gesproken over (al of niet aanvaarden van) sociale indicaties voor abortus provocatus, geef ik verre de voorkeur aan de term psychosociale, om daarmee uit te drukken dat het om psychische stress gaat in het kader van een bepaalde sociale of socio-culturele context. De gehele ontwikkeling van onze cultuur, normen en waarden, waaronder ook te rekenen valt een, met name ook bij de vrouw, zich bewustworden van positie, taak, rol en recht op ontplooiing, van de mogelijkheden en grenzen van verantwoordelijkheid, van de meer dan vroeger met de menselijke waardigheid overeenkomende onderscheiding tussen psychoseksualiteit en procreatie, brengt met zich mee dat het voor de vrouw een legitieme aangelegenheid is geworden om zelf emotioneel, cognitief en volitioneel betrokken te zijn bij haar eventuele zwangerschap, d.w.z, of deze gepland is of wordt en of deze onbedoeld, ongewenst, onwelkom of onaanvaardbaar (zie: Sigling 8) is. Zij moet tegenwoord,ig dan ook niet alleen bij haar dokter terecht kunnen om het bestaan van zwangerschap te diagnos-
ticeren, doch ook om een daardoor ontstane of daarmee samenhangende ,,existenti~le nood" te bespreken. Van oudshe~ .~wnwel w33 de abortus provocatus h~t problE~,m waa,b~j nie.medische en medische factoren e!kaar raken. De offici~le geneeskunde en daarmee de beoefenaren daarvan die dit ,,officium nobile" hooghielden, hoedd~n zich er wel voor dat het een raakviak bleef. Een historisch geori~nteerde cultuursocio=ogie zal veel kunnen leren waardoor en in welke mate vele ontwikkelingsmomenten hebben bijgedragen tot overlapping van levensgebieden die zgn. niet-medisch en die welke zgn. medisch zijn. Daaronder is zeker ook te rekenen het slechten van de enorme barriOre tussen leek en geneesheer. Confrontatie van primair niet-medische vraagstellingen en problemen met de cnder meer medische beantwoordingen daarvan doen zich allerwegen voor. Dat b.v. Iouter kosmetische chirurgie (waarbij 65k vaak ter sprake zou moeteq komen of er psychiatrische of psychosociale indicaties en contraindicaties zijn) en ook orgaantransplantaties weinig negatief emotionele en principiOle reacties oproepen, is wel begrijpelijk, omdat het daarbij wel om aantasting van de individuele integriteit gaat, maar niet om afsnijden van menselijk-leven-in-wording. De stem van de vrouw, van wie het potenti~le menselijke leven geheel afhankelijk is, is daarbij m.i. van groot gewicht maar kan, juist omdat het om medische diagnostiek en een daaruit voortkomende beslissing gaat, niet als absoluut gegeven gelden, ook niet na uitvoerig toegelicht en doorgesproken advies (zie het voorstel van Hylkema 3, waarop ad. 4 nog nader wordt ingegaan). De oplossing van wellicht in zijn algemeenheid gezien niet-medische vraagstellingen door medisch ingrijpen kan slechts geschieden op grond van medische overwegingen. Daarbij dienen de grenzen van het begrip medisch niet nauwer getrokken te worden dan op andere gebieden van gezondhe;dszorg pleegt of dient te geschieden, al mag stellig nog eens extra worden onderstreept dat een provocatio abortus een serieuze ingreep is of kan zijn, zowel somatisch als psychisch, en dat het daarbij altijd gaat om het kiezen tussen twee kwaden en niet tussen een goed en een kwaad; en nogmaals, dat het kwaad in zijn algemeenheid bestreden moet worden door grootscheepse voorlichting die me6r omvat dan die over anticonceptie. Maar in het gevat van fa~en van anticonceptie helpt op d&t ogenblik voorlichting of verwijt niet. Er is stellig een vrij grote speelruimte met betrekking tot een medische indicatiestelling denkbaar, waarbij de lijnen in de toekomst wel weer anders zullen worden getrokken dan thans, ondanks de altijd wel levend blijvende waarschuwingen voor het ,,hellende vlak", zowel hier als omtrent andere levensgebieden. (Hoe stond het 10 en 5 jaar geleden met de anticonceptie in de wereld van de offici~le geneeskunde? De arts had er in zijn offici61e opleiding niets over vernomen!) AI met al is het toe 1003
te juichen dat in de brief van het hoofd~bestuur sprake is van medische indicaties zonder meer. Over wetswijziging gesproken: zou een (huis)arts van wie een vrouw of meisje in nood wegens (mogelijk onaanvaardbare) zwangerschap op haar vraag naar de mogelijkheid van afbreken een afwijzing krijgt zonder meer, al of niet met een moraliserende preek, maar zonder nader onderzoek van de motieven van haar verzoek en zonder verwijzing naar een collega (al of niet specialist) bij op zichzelf te respecteren principi~le bezwaren tegen abortus provocatus, niet voor de afdelingsraad c.q. voor d~ medische tuchtraad moeten kunnen worden gedaagd wegens een ernstig laakbaar tekort schieten in de uitoefening van zijn beroep? En geldt iets dergelijks niet a fortiori als dezelfde arts tevoren de betrokkene schromelijk in de steek gelaten zou hebben bij advies inzake anticonceptie? ad 2 Tot mijn verwondering ontving ik op de klin'ische les (N.T.v.G. 12-4-1969) wel veel positieve responsies, maar behalve de beide kritische reacties, 6~n direct en 66n indirect (zie N.T.v.G. 1969, blz. 997 resp. blz. 1361), g ~ n negatieve reacties. Het is verleidelijk daaruit de conclusie te trekken dlat de stellig zeer vele collegae (1000?, 10.000?), die het stuk gelezen hebben, in overgrote meerderheid zich kunnen verenigen met de indicatiestelling van de daarin beschreven gevallen, hetzij doordat zij a priorie van opinie waren dat het gevallen betreft waarin zij ook een abortus zouden voorstaan (en bij de negatieve indicaties navenant zouden hebben gedacht), hetzij doordfat zij pas door lezing daarvan overtuigd zijn geraakt. Die verleiding wordt nog groter, indien inderdaad zou mogen worden aangenomen, zoals coll. Schuckink-Kool stelt (M.C. 1967, p. 934) dat de tegenstanders van medische (therapeutische) abortus zich heus wel zullen laten horen, al bedoelt hij dit ten aanzien van een enqu~te. Afgaande op vergaderingen is dat inc~erdaad het geval; daar blijken de tegenstanders (principi~le en de bijna-principi~le) zich wel duidelijk te laten horen en het leeuwe-aandeel van de discussietijd in beslag te nemen. Er zijn echter gronden om weerstand te kunnen bieden tegen de genoemde verleiding, als men althans afgaat op d~ uitslag van een enqu~te onder de Nederlandse huisartsen, nu juist twee jaar geleden (zie M.C. 1967, p. 745 e.v.), volgens welke ,,slechts" 71% v66r abortus provocatus is op grond van ,,existenti~le nood". Nu kan de mening in een bepaalde populatie in twee jaar tijd wel duidelijk veranderen (zijn er procentuele gegevens bekend over de opvatting van de huisartsen met betrekking tot anticonceptie in het algemeen en hun eigen taak daarbij i,n het Bijzonder in bijvoorbeeld 1963, 1965, 1967 en 1969?), maar mij ontbreken indicaties om dat zo maar aan te nemen. Niettemin geeft mij de echt uitgebleven aanval op de indicatiestellingen in de klinische les toch zeer te denken, met name dus in die richting dat de verhouding van de in dit opzicht min of meer pro-
1004
gressief in gestelde ten opzichte van de meet conservatieve plus principieel afwijzende collegae weJ eens 3 & 4 : 1 of nog groter zou kunnen zijn. ad 3 De Stichti'ng voor Medischwerantwoorde Zwangerschapso,nderbreking (STIMEZO), die eind juni j.I. te Rotterdam in het leven is geroepen (zie o.a. N.R.C.d.d. 11 juli en M.C. 1969, p, 867). Met dit ini~iatief van o.a. enige Rotterdamse artsen is, voorzover het daarbij met name ook gaat om te komen tot oprichting van een abortuskliniek te Rotterdam, de zaak van de abortusproblematiek naar mijn mening niet gediend. Er bestaat naar mijn ervaring, in Rotterdam althans, geen belemmering voor gynaecologen om in de ziekenhuizen, waaraan zij verbonden zijn, abortus lege artis uit te voeren. In,dien aldus onvoldoende voeling wordtt gehouden met bestaande ervaringen en met meningen en denkbeelden van (huis)artsen en met name gynaecologen in een bepaalde stad of streek, dan Ioopt men het risico dat de attitude van een groep artsen niet ten gunste van het punt van overigens wel medisch ge'indiceer de abortus-gevallen wordt bevorderd. Afortiori is dit het geval wanneer een stichti,ng als de STIMEZO ook mogelijkhedlen zou menen te zien in het doen afbreken van zwangerschappen door artsen-niet-gynaecologen (eventueel na een korte specifieke opleiding daartoe b.v. in het buitenland) en/of in poliklinische ingrepen in dit opzicht. Verder dient de ontwikkeling in Nederland toch ook z6 te zijn dat onder geen beding zelfs maar de schijn zou kunnen worden gewekt d a t e r enig financieel belang gemoeid zou kunnen zijn bij lege a r t i s t e verrichten abortus provocatus. Het is evenwel mogelijk en zelfs zeer denkbaar dat, weliswaar in Rotterdam niet, maar elders w~l behoefte bestaat aan bepaalde voorzieningen bij gebrek aan beschikbaarstelling of bij onvoldoende beschikbaarheid van klinische outillage, dan wel door het (vrijwel) ontbreken van gynaecologen, die niet principieel tegen een medische indicatiestelling v66r een abortus provocatus zijn of die a priori van oordeel zijn dat een dergelijke therapeutische noodmaatregel slechts hoogst sporadisch, dlus vrijwel nooit, aangewezen is. Ik zou daarom wel kunnen voelen voor een stichting of liever nog een wat officiOler lichaam, in welks bestuur of leiding behalve medici, ook juristen, sociologen, sociaal-psychologen, sociale werk(st)ers, pastores, bestuurderen van vooraanstaande Vrouwenorganisaties e.d. zouden zitting hebben, en onder welks auspici~n stads- en streeksgewijze zou worden bestudeerd, hoe de noden, de mogelijkheden, de opvattingen en de beperkingen ter plaatse zijn, om dJan, al naar de omstandigheden, communicaties te bevorderen, voorlichting te verzorgen, tot bepaalde organisaties en eventueel instellingen te komen. Datgene wat wenselijk dan wel noodzakelijk is, zal van regio tot regio verschillen. Ten nauwste zal moeten worden toegezien dat zich niet lets zal ontwikkelen in de mensonterende en
van criminaliteit welhaast niet goed te onderscheiden praktijken zoals zich in Engeland voordoen. De genoemde Rotterdamse Stichting is m.i. een eerste gevaarssignaal voor althans de mogelijkheid van een ontwikkeling in Nederland, diat met Engeland voor ogen in dit opzicht een ,,pays averti en vaut deux" dient te zijn. Ik wil hierbij echter wel aantekenen dat ik de gezindheid van de medici-bestuursleden van de STIMEZO t.a.v, het abortus-probleem niet in twijfel wil stellen. Naar aanleiding van dit punt wil ik nog even ingaan op de hierboven geopperde veronderstelling d~at er wordt gedacht in de richting van abortus provocatus lege artis door artsen-niet-gynaecologen. Men mag niet voorbijgaan aan het probleem van verreweg de meeste gynaecologen op wier medewerking voorlopig helaas stellig in toenemende mate een beroep zal worden gedaan en voor wie het, deels weliswaar krachtens opleiding en instelling, een onaangename, belastende, d~goutante of zelfs stuitende taak betreft. Van Urk (M.C. 1968, p. 211) berekende bij een schatting van 20.000 abortus-verzoeken en 75% afwijzing wegens onvoldoende medische indicatie, dat als alle gynaecologen gelijkelijk tot medewerking bereid zoudien zijn, ieder hunner ca. 14 maal per jaar voor deze taak zouden komen te staan. De vraag doet zich voor of er, onafhankelijk van het feit of wellicht slechts de helft der gynaecologen wil meewerken en of dan de belasting per gynaecoloog op 14x per jaar of op het dubbele of misschien viervoudige daarvan zou neerkomen, te denken valt aan partieel-specialistisch opgeleide artsen die op medisch niet minder verantwoorde wijze dit ond~erdeel van de gynaecologie zouden kunnen komen zbnder te veel verwringing van attiwogen door collega Barents 11. Het lijkt mij dan w~l noodzakelijk dat over opleid,ingseisen, opleidingsduur alsmede over welke opleiders en centra (b.v. in het buitenland) onder auspici~n van de Nederlandse Gynaecologische Vereniging formuleringen worden opgesteld!, zodat artsen die hieraan voldoen, bekwaam en bevoegd geacht kunnen worden voor dit medisch-technische aspect van de geneeskunde. Het zou daarbij niet tot een specialisme met inschrijving door de S.R.C. dienen te komen. Op deze wijze zou het in plaats van tot eventuele irritatie tot een zinvolle samenwerking met de gynaecologen kunnen komen z6nder te veel verwringing van attitude of aantasting van de principes van die collegae, die mogelijk zelf toch ook gebukt gaan onder dR menselijke consequenties van hun principes. Overigens komt het mij als vanzelfsprekend voor dat alle gynaecologen-in-opleiding als verplicht onderdeel daarvan praktisch en theoretisch kennismaken met dit onderdeel van hun vakgebied, o.a. door te participeren in onderzoek- en beoordelingsteams. Trouwens, ditzelfde geldt ook als zeer gewenst voor de artsenopleiding als zodanig, zodat b.v. in Rotterdam de co-assistenten tijdens de psychiatrische stage ook deelnemen aan het onderzoek en de team-besprekingen.
ad 4, iets over eigen ervaringen in verband met gerezen vragen en de procedurekwestie
Tot nu toe blijkt bij de verzoeken tot indicatiestelling, die ons bij voorkeur bereiken via de eigen huisarts of gynaecoloog, als deze verwijzende artsen althans zelf na eigen ond}erzoek van de motieven voor de gevraagde hulp de probleemstelling voor een team-onderzoek in aanmerking vindt komen, dat de problematiek meestal ingewikkeld is. Intensief onderzoek vindt plaats door vertegenwoordigers van verschillende disciplines (in onze setting altijd minstens door psychiater, psycholoog en psychiatrisch sociaal werkster) in meer dan 66n zitting vanuit verschillende gezichtsh(~eken, inclusief het milieu en zoveel mogelijk de naaste betrokkenen (partner, oudlers, verwekker en eventueel anderen, doch nimmer zonder toestemming van de zwangere) en liefst minstens over een paar dagen gespreid. Deze werkwijze heeft naar onze ervaring wegens de aldus verzamelde gegevens dikwijls belangrijk bijgedragen tot de nodige verheldering van chaotische of paniekachtige reacties en situaties. Soms, als emoties en interacties erg verwarrend werken en niet goed te peilen valt wat de zwangere z~lf ervan vindt, kan een kortdurende opname met een selectieve bezoekregeling voor de diagnostiek nodig zijn. De beloning van onze in vele gevallen veel tijd vergende en psychisch bepaald ook nogal belastende werkzaamheden is, dat de zwangere en ook, voorzover van toepassing, de naastbetrokkenen tot een meer gedifferentieerde benadering komen van hun nood, die haar aanvankelijk bijna alleen maar de, vaak dringende, vraag om abortus d'eed stellen met een summiere of weinig genuanceerde motivering, ongeacht de vaak goede intelligentie. Ook een enigermate rustig overwegen van andere oplossingen dan abortus blijkt tevoren zelden mogelijk te zijn. Aldus werkend fungeerden wij in een kleine reeks gevallen wel degelijk als ,,anti-abortusteam", waarvoor collega De Bruin (M.C. 1969, p. 812) pleit vanuit de veronderstelling dat een abortus-team identiek is met pro-abortus-team. Voor de vrouw is - - daarop wordqt vaak door tegenstanders van een team en des te meer bij aparte onderzoeken door meerdere teamleden afzonderlijk gewezen - - dit geheel inderdaad een zware belasting, al moge zij dan ook n6g zozeer ervaren dat elk aspect van haar ongewenste zwangerschap zonder vooroordeel wordt benaderd en dat zij een volwaardige en voorzover mogelijk equivalente gesprekspartner is. In de gevallen waarbij het inderdaad tot provocatio abortus komt, blijkt dit een niet onbelangrijk winstpunt te zijn, met meer dan 66n facet: a. De motivatie van de abortus is dan zozeer doorwerkt en de verantwoordelijkheid daarvan wordt ook mede d~oor het team gedragen, ook in het besef van de vrouw, zodat wij tot nu geen negatieve psychische reacties, verergering van psychische stoornissen, schuldgevoelens of depressies 1005
kort na een abortus~ hebben kunnen constateren en voorzover thans te zeggen is, maar dat is uiteraard voorlopig, ook niet in de maanden daarna. Ik meen gegronde redenen te hebben om ernstig bezwaar te maken tegen hen, die zonder relativering steeds weer wijzen op her risico van (verergering van) psychische stoornissen, schuldgevoelens, depressies, spijt, wrok tegen de arts e.d~. en dit menen te moeten staven met literatuurgegevens. Ook anderen (o.a. De Boer en De Kock van Leeuwen 12, DamstraWijmenga 5 hebben de zwakte van deze waarschuwingen zonder meer reeds gesteld. In de literatuur b.v. is vaak geen onderscheid gemaakt tussen de reactie op abortus criminalis en therapeutische abortus lege artis, terwijl het voorts een wezenlijk punt uitmaakt hoe en hoe intensief het onderzoek voor een indicatie plaatsvindt, welke factoren tenslotte de doorslag geven bij een positieve of negatieve indicatie en of er begeleid!ing, zowel in de korte tijd v06r als n& een abortus is. Het is daarentegen uiteraard niet moeilijk, nu niet en vroeger nog veel minder, om iatrogene schuldgevoelsreacties, depressies, wrok en andere kwalijke psychische gevolgen bij de vrouw te bewerkstelligen. b. Een tweede facet van de winst van het voor de vrouw belastende team-onderzoek is dat hierdoor nogal eens de mogelijkheid wordt verkregen om ,de vrouw andersen in zekere zin wezenlijker te helpen dan alleen met de noodmaatregel van abortus (niet zelden, maar naar verhouding natuurlijk veel minder vaak, 66k bij en na zgn. ,,afwijzing" van het verzoek daartoe). Alleen al over de differenti~le diagnostiek van de factoren waardoor een tevoren beslist ongewenste zwangerschap is ontstaan is veel te zeggen, hetgeen ik thans zal nalaten. Mevrouw Damstra-Wijmenga 5 vermeldt een aantal oorzaken en Mevrouw van Blaaderen-Stok 13 analyseert een reeks achtergrondfactoren van ongewenste zwangerschap, die stuk voor stuk op zichzelf veelal reeds wijzen op ,,geestelijke nood" .Wij kunnen dit geheel bevestigen en de reeks oorzaken nog verder uitbreiden. Welnu, zowel vanuit dergelijke gegevens alsook in verband met een reeks andere momenten (relatie tot ouders, tot de partner, toekomstplanning, sociale en ook Iouter maatschappelijke problemen, neurotische en fase-problematiek etc.), alsmede inzake specifieke voorlichting en anticonceptie (een enkele maal sterilisatie) is dan door de beschrevene werkwijze een verdere hulpverlening mogelijk gebleken. Er is mijns inziens dus vanuit de praktijkervaring veel te zeggen voor onderzoek, boordeling en een zo gedifferentieerd' gebleken hulpverlening door abortus-teams, niet aliSOn wegens de ernst en de zo grote verantwoordelijkheid van de besluitvorming, doch ook wegens de veelal grote complexiteit van de problemen. Niettemin zou ik niet graag een volledig team-onderzoek bij ieder verzoek om abortus als eis gesteld willen zien. Niet zo zeldzaam 1006
zijn toch ook de gevallen wa'arin de zaken naar verhouding simpel liggen en waarbij onderzoek en beoordeling door ~6n arts ruim voldoende waarborg bieden ten opzichte van de nodige eisen van zorgvuldigheid. Dit gaat zowel voor een aantal positieve als voor een aantal negatieve indicaties op (of gevallen van een duidelijk positieve zwangerschapswens bij de vrouw die het van partner of ouders t6ch maar moet proberen). Dat wij n& instelling van het team ook a prima vista evidente (positief en negatief) indicaties toch wel als team onderzoeken, hangt samen met een wegens een katamnestisch on.derzoek gewenste zoveel mogelijk uniforme procedure. Onder de oorzaken dat veel vrouwen en vooral meisjes zo laat komen, ,dat wil zeggen 10 & 12 weken en nog later na de laatste menses, vallen niet alleen de schroom om naar de (huis)arts te gaan met een abortus-verzoek en de soms tijdrovende omwegen, maar ook een langdurig niet kunnen of willen geloyen dat men zwanger is, berustend op een emotionele ontkenning, terwijl ook, daarmee waarschijnlijk samenhangend, subjectieve zwangerschapssymptomen ontbreken. Psychologisch worden zij pas laat zwanger en ten tijde van het onderzoek, ook bij de genoemde objectieve zwangerschapsduur, zijn zij dit zelden. Wat onze procedure betreft: als wij, gezien de kwantitatieve belasting, een ond!erzoek aanvaarden, dan pogen wij dit in enkele dagen rond te hebben v66r de teambespreking, waaraan de verwijzende (huis)arts, ook al wegens diens meermalen belangrijke (aanvullende) gegevens, o.a. over milieu en biografie, deelneemt, alsmede, indien enigszins mogelijk een gynaecoloog, met wie de huisarts pleegt samen te werken en die zo mogelijk tevoren bij de casus betrokken dient te zijn, indien deze althans in principe toegankelijk is voor een eventuele positieve indicatiestelling. Gelukkig is die relatie tot en de mogelijkheid van samenwerking met een aantal gynaecologen goed en frappeert ons hun open oor en begrip voor veel noodgevallen. Omtrent hen geldt bepaald niet, dat ik met ontsteltenis nog steeds constateer hoe sommige gynaecologen, die geen principi~le tegenstanders zonder meer van therapeutische abortus zijn, hun afwijzingen motiveren met moraliserende of anderszins onwaardige argumenten of op grond van eigen denkbeelden over de psychosociale diagnose, therapie en prognose, ook als de onhoudbaarheid daarvan evident is. Natuurlijk kan ook onze beoordeling er naast zijn, maar wat dit betreft is ons opgevallen, dat achteraf blijkt dat de ernst van de (subjectieve) toestand tijdens de onderzoeksfase vaker is bnderschat dan 6verschat. Pas bij de opluchting n& een abortus of daarna blijkt dan dat tevoren het gevoelsmatig responderen door depersonalisatie veel meer gedempt of vervlakt was dan wij hadden vermoed. Voor de principieel bezwaarde gynaecologen echter die na jaren zich n6g belast voelen dat zij ~ n - of tweemaal zijn gezwicht voor grote aandrang en voor wie
niet-somatische indicaties niet gelden zonder dat zij de noodsituaties als zodanig willen bagatelliseren, geldt bovenstaande opmerking van verontwaardiging niet. Slechts ~ n punt wil ik graag nog noemen. Uitdragen van de zwangerschap en dan afstand doen van het kind direct na de geboorte is op een enkele uitzondering na in het begin van een ongewenste c.q. onaanvaardbare zwangerschap, ook voor ongehuwden volstrekt inacceptabel. Het zich voorstellen daarvan en ook een groot stuk gezond verantwoordelijkheidsgevoel bij hen verzet zich daartegen meestal sterk, het felst overigens bij diegenen die zelf inrichtingskind of pleegkind (ook bij door henzelf geprezen pleegouders) zijn geweest. De paar uitzonderingsgevallen, waarbij afstand doen wel overwogen werd als denkbare oplossing, betrof de psychisch het meest gestoord;en. In de enqu~te van Mevrouw Damstra-Wijmenga s is niet precies te achterhalen of daarbij ten tijde van her abortusverzoek ook vrijwel categorisch het afstand doen als alternatieve oplossing van de hand werd gewezen, al lijken de gegevens wel met deze gedachten overeen te komen. Dat bij d66rgaan van een zwangerschap uiteindelijk toch nogal eens afstand wordt gedaan, is met het voorgaande niet in tegenspraak. Er is dan dikwijls geen betere nood!oplossing meer voor de vrouw zelf. Kwantatief gegeven In aansluiting aan wat in ons team thans globaal als richtlijnen geldt, moge hier als Iouter kwantitatief gegeven worden vermeld, dat van de tot nu toe circa 120 gevallen, waarvan natuurlijk niet kan worden gezegd dat deze een aselectieve groep ongewenst-zwangeren of beter gezegd abortus-vragende zwangeren vormen, bij omstreeks 60% het afbreken van de graviditeit positief gei'ndiceerd was en dienovereenkomstig kon worden gerealiseerd (in Nederland). Dit gegeven zal niet alleen bij de ,,conservatieven", maar ook bij menige ,,progressieve" collega (om andere redenen weliswaar) weinig instemming vinden, al ben ik toch wel geneigd mij tot de laatste categorie te rekenen mbt de annotatie dat ik een provocatio abortus w~l een serieuze ingreep vindt, waarvoor een ook vastbesloten verzoek zonder meer nog geen voldoende motief is. Dit brengt mij tot de vraag van collega Hylkema 3, nl. hoe de 25 vrouwen, genoemd in het stuk in het N.T.v.G. (het ging daarbij om 60 gevallen), wier verzoek was afgewezen, ook na uitvoerige toelichting en bespreking daarvan op het moment zelf hierop reageerden. Door onze procedure kan niet worden gezegd: zoveel positief en zoveel negatief; het lag veel genuanceerder, o.a. doordat sommigen tijdens het onderzoek een veel relatiever instelling kregen, sommigen blij waren met de afwijzing, die geen afwijzing meer was, omdat slechts hun eigen positieve zwangerschapswens kon worden blootgelegd en doorgezet, voor sommigen 6f de subjectieve 6f de objectieve (sociale) verwerping was weggenomen, een enkele maal te ver voortgeschreden zwanger-
schap (al of niet als zodanig bekend bij het verzoek) als afwijzingsgrond werd aanvaard, maar een 10-tal reageerde uitgesproken negatief. Minstens vier hunner kwamen overeenkomstig hun vast besluit tot abortus criminalis of gingen naar Engeland. De reactie een tijd later bij aanvankelijke uitgesproken negatieve reacties kan, naar de ervaring bij een paar hunner leert, ten gunste wijzigen, b.v. door onverwacht zich voordoende gunstig lijkende toekomstmogelijkheden (huwelijk). Bij zeer vast tot abortus beslotenen met reeds sthenische abortuspogingen in de anamnese, zijn onze afwijzingen naar mijn mening toch wel foutief geweest, plus waarschijnlijk nog in twee andere gevallen, in totaal dan dus 6 maal. Op het voorstel van Hylkema om dat, wat wel ,,afwijzing" wordt genoemd, te vervangen door negatief advies en om dan bij vasthouden aan het eigen besluit tot abortus van de vrouw daaraan w~l tegemoet te komen, zou ik als volgt willen antwoorden. In feite is bij een aantal positieve indJcaties dit aspect wel degelijk mede van invloed geweest op deze indicatiestelling. Bij discrepantie tussen negatief advies en blijvend positief besluit van dJe vrouw ben ik, met open oog voor verandering van onze eigen beoordeling (zie boven), toch wel huiverig om dan toch maar het besluit van de vrouw te volgen (afgezien van de bereidheid van een gynaecoloog), ook omdat wij soms toch beter de latere reacties en ontwikkeling menen te kunnen schatten dan de vrouw zelf, b.v. bij voor bns onmiskenbare aanwijzingen van ambivalentie ten opzichte van de zwangerschap en toekomstig kind. Een paar latere wijzigingen van een eerst beslist negatieve reactie van de vrouw op het niet toewijzen van een abortusverzoek, bevestigen dit. In enkele gevallen is het van groot voordeel gebleken dat het verzoek om abortus in een zo~anig vroeg stadium van de zwangerschap plaatsvond, dat er zonder bezwaar enige weken voor kon worden genomen om het ontwikkelingsproces van de atttitude van de zwangere, haar milieu, het motievenspel e.d. te volgen. Wat betreft de zwangerschapsduur moet mij de opmerking van het hart dat naar mijn gevoel (onafhankelijk van wat gynaecologen daarvan vinden), de urgentie voor een abortus provocatus in toenemende mate dringend tot z66r dringend moet zijn naarmate de zwangerschap langer duurt dan 12 ~, 14 weken. Ook ten opzichte van medische indicaties bij abortus provocatus bestaan er in een vast ,,kern-team" gradaties van urgentie. Omtrent de ontwikkeling van dre procedurekwestie in Nederland meen ik dat er uit praktische overwegingen vele locale en regionale teams moeten komen, waarbij men zich een wisselende en verschillende samenstelling kan denken en waar bij elke casus zoveel mogelijk de eigen huisarts en diens gynaecoloog moet worden betrokken. De mogelijkheid van directe verwijzing van de huisarts naar een gynaecoloog zonder meer, dus zonder team-beoor1007
deling moet uitdrukkelijk open blijven, zoals dat ind~erdaad voor elke andere medische aangelegenheid geldt. Voorts wil ik graag nog eens de aandacht vestigen op de korte en helder geformuleerde 12 punten van c.ol,ega Bouricius 4 over een te volgen procedure. ad 5, de brief en de nota van het hoofdbestuur aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid d.d. 9-7-1969. Gaarne wil ik begrip opbrengen voor voorzichtige forrnuleringen, gereserveerde uitspraken en een beleid, waarbij men de hand aan d~ teugel houdt, waar progressieve trekkrachten dreigen de wagen van ons medisch goed wat abrupt van koers te doen veranderen. Bij de meeste passages heb ik geen moeite waardering daarvoor op te brengen. Beslist onjuist echter vind ik het, dat het hoofdbestuur niet kan nalaten om enkele formuleringen z6 te kiezen, dat uit de gebezigde stijlfiguren (vooral d~e litotes) blijkt, dat het wolwillend paternalistisch de opvattingen van velen desnoods wel wil respecteren. Waarom niet openlijk gesteld: Nu gebleken is, dat in een zeer brede kring van artsen abortus provocatus op medische indicaties onder bepaalde omstandigheden wordt aanvaard (i.p.v.: niet onder alle omstandigheden wordt afgewezen)? En als het hoofdbestuur dan bereid is uit te spreken, dat er inderdaad indicaties voor abortus provocatus zijn, waarom wordt er ,daarna gesteld, dat naar zijn oordeel een medicus, die tot abortus besluit, daarmede niet zonder meer handelt in strijd met zijn plichten als medicus, in plaats van dat een tot abortus besluitende medicus daarmee zeer wel kan handelen overeenkomstig zijn plichten als medlicus? De toevoeging dat van hem de uiterste zorgvuldigheid bij het afwegen van alle belangen en aspecten mag worden verwacht, is in feite volstrekt overbodig, tenzij deze eis even uitdrukkelijk zou zijn geformuleerd omtrent de medicus die een abortusverzoek afwijst. Indien de gekozen formuleringen een gevolg zijn van wat in het rapport v a n de commissie abortusvraagstuk van de Maatschappij is gesteld in navolging van d'e richtlijnen van de A.M.A., namelijk dat men zich verklaart ,,tegen abortus provocatus, behoudens indien . ." (in plaats van b.v.: ,,Abortus dient te worden overwogen, indien ..", zoals de Medische Raad van de Nederlandse Stichting Consultatiebureaus voor Huwelijks- en Geslachtsleven heeft voorgesteld, M.C. 1969, pag. 640), dan is dit in vergelijking daarmee in een wel heel toegespitste vorm in de brief aan de staatssecretaris overgenomen met de helaas moraliserende toonaard bovendien. Wat de nota betreft is er een onevenwichtigheid te lezen in de weergave van de bezwaren van de beide minderheden (die de sub 1. gestelde richtlijn niet kunnen onderschrijven; M.C. 1969, pag. 906, 4e en 5e alinea). De bezwaren van d'egenen, die de richtlijn te ver vinden gaan, worden ampel vermeld, terwijl de bezwaren van degenen, die de richtlijn te 1008
beperkt achten, kort worden afgedaan, zonder vermelding van o.a. dat een ernstige bedreiging van degenen, die direct van de moeder afhankelijk zijn de andere kinderen en de vader - - volgens velen ook in de indicatiestelling betrokken dient te worden. Voorts geeft de term sociale overwegingen bepaald niet d',uidelijk weer wat deze minderheid grosso modo bedoelt, namelijk preventief-psychiatrische, psycho-hygi~nische en psychosociale overwegingen. Tenslotte: de argumenten van her hoofdbestuur tegen een schriftelijke enqu~te zijn mijns i'nziens wel erg zwak uitgevallen. Het is zeer wel mogelijk een zelfs vrij eenvoudige enqu~te te houden, die zeer redelijk gedifferentieerde meningen tot uiting laat komen. Waarom het niet tot zijn recht komen van de allerfijnste nuances van vele persoonlijke opvattingen daarbij van zo groot belang zou zijn, ontgaat mij ten enen male. Ik vraag mij wel af, wat de eigenlijke bezwaren van het hoofdbestuur tegen een enqu~te zijn. Wellicht kan dit op 13 september in de Algemene Vergadering aan de ordJe worden gesteld. Rotterdam, 18 augustus 1969 Literatuur:
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
10. 11. 12. 13.
Hors~, R., M.C. 1969, pag. 545 Urk, G. R. van, M.C. 1969, pag. 383, 485 en 711 Hylkema, B. S., M.C. 1969, pag. 713 Bouricius, F. E. J., M.C. 1969, pag. 846 Damstra-Wijmenga, S. M. I., M.C. 1969, pag. 911 Ogilvie, H. J., M.C. 1967, pag. 1201 en 1969, pag. 811 Plate, W. P., M.C. 1969, pag. 867 Sigling, H. O., Huisarts en Wetenschap 12 (1969) pag. 211 Urk, G. R. van, Tijdschfift Soc. Geneeskunde 47 (1969) pag. 399-403 Chabot, B. E., Over argumenten voor en tegen abortus provocatus (uitg. Hakkert, Amsterdam, 1968) Barents, J. W., M.C. 1969, pag. 354 Boer, R. D. de, en Kock van Leeuwen, A. C. de, M.C. 1969, pag. 508 Blaaderen-Stok, C. L. van, M.C. 1968, pag. 61.
Twee punten van wezenlijk belang zijn mij tijdens de onderhavige discussies niet onder ogen gekomen: 1. Een volledig gecontraindiceerde, legaal uitgevoerde abortus achter mij om bij een ongehuwde moeder met een kind en in een al lang bestaand stabiel concubinaat, heeft mij tot de overtuiging gebracht dat de aanwezigheid van de huisarts in de ,,commissie" voor die casus de voorwaarde behoort te zijn tot h et in behandeling nemen van een abortus-aanvraag. Zonder voordracht of toelichting van de huisarts dus geen behandeling. Wel te verstaan: de huisarts, die deze vrouw al langer kent en heeft behandeld, die dus beschikt over gegevens,
die die vrouw wellicht wijselijk voor zich zou houden bij een onderzoek door een sociaal werkster of psychiater voor wie deze vrouw en haar milieu onbekende terreinen zijn. Ais norm stelle men bijvoorbeeld een half jaar, dit om overschrijvingen naar een andere huisarts om opportunistische redenen te voorkomen. 2. Vaak wordt degenen die een psycho-sociale indicatie niet onderkennen of erkennen verweten, dat zij op emotionele wijze onder hun ethiek gebukt gaan. Het ware te wensen dat de voorstanders van d'eze indicatie de moed opbrachten o m t e erkennen dat er slechts weinig verschil is tussen geboren en ongeboren leven. Een praematuur van 28 weken die het haalt en een mongooltje blijkt te zijn wordt niet meer gedood. Zou men met chromosomen-onderzoek uit amnionvocht een mongoloi'die kunnen diagnostiseren bij een gravida van 28 weken dan zouden sommigen wellicht toch nog wel tot afdrijving willen overgaan. Zo niet, dan berust kennelijk dFe grenstelling op het tijdstip waarop de vrucht het extra-uteriene milieu verdragen kan. Zouden zich mogelijkheden voordoen om zeer vroege stadia met kunstmiddelen in leven te houden, dan zou alle grond zijn ontnomen aan de voorstanders van de psycho-sociale indicatie om tot deze i,n.greep over te gaan. Een technische vooruitgang op een nauwelijks verwant gebied zou dus ethische consequenties hebben voor deze indicatiestelling; mij komt de fundering van deze in dicatiestelling dan ook uiterst wankel v(>or. De ontwikkeling van de vrucht vindt autonoom plaats, zonder toedoen van de mens. Een halt ergens in deze ontwikkelingsgang is er de oorzaak van, dat aan de eindstreep na 9 maanden geen kind verschijnt. Het is struisvogelpolitiek om een tijdstip voor wel of niet afdrijven te fixeren, zie boyen. Kindermoord, zoals bij d'e Spartanen, zou daarom zijn te verkiezen, omdat op d~.t moment de situatie het best kan worden overzien (ongehuwde moeder in spe blijkt gehuwd; mongooltje blijkt normaal etc.) Overigens is het sentimenteel om voor het argument uit de weg te gaan dat de aanstaande moeder het kind niet wil afstaan, waar men voor abortus niet uit de weg gaat; temeer daar het afstaan van de niet gewenste nieuwkomer volgens het bericht van mevr. Damstra-Wijmenga (M.C. 1969/33 blz. 94) een zeer frequent voorkomende procedure blijkt te zijn. Moet een christelijk-humane instelling ten aanzien van her te verwachten leven leiden tot een niet-christelijk niet-humane handelwijze ten aanzien van een vroege fase ervan? Den Dolder, 20 augustus 1969 A. W. Moll van Charante
Maatschappij-agenda 13 september - - AIg. Vergadering Maatschappij
25 september - - Centraal Bestuur L.S,V. met districtsvoorzitters 2, 3 en 4 oktober - -
25 oktober - 7 november15 november - 22 november - 20 december - -
UNIVEASlTAIRE
Ledencongres Maatschappij
Ledenvergadedng L.S.V. Ledenvergadering L.H.V. N.H.G.-congres Ledenvergadering L.A.D. AIg. Vergadering
Maatschappij
BE]I~ICI.rrEN
Promotie: P. P. H. Alkemade te 's-Gravenhage promoveerde cum laude aan de Universiteit te Rotterdam tot doctor in de geneeskunde op een proefschrift getiteld: ,,Dysgenesis mesodermalis of the iris andJ the cornea". A study of Rieger's syndrome and Peters' anomaly. Promotor was Prof. Dr. H. E. Henkes. Benoemingen: Dr. J. Fernandes, wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, is benoemd tot gewoon lector in de faculteit der geneeskunde aan de Universiteit te Rotterdam, om onderwijs te geven in de kindergeneeskunde. B. G. Gerritsen, wetenschappelijk hoofdlmedewerker aan de medische faculteit te Rotterdam, is benoemd tot gewoon lector in de faculteit der geneeskunde aan deze universiteit om onderwijs te geven in de anaesthesiologie. Dr. H. A. Valkenburg, verbonden als epidemioloog aan de afdeling microbi61e ziekten van het Academisch Ziekenhuis te Leiden, is benoemd tot gewoon hoogleraar in de faculteit der geneeskunde aan de Universiteit te Rotterdam om onderwijs te geven in de methodologie van epidemiologisch onderzoek. Dr. W. F. Wiltink, wetenschappelijk hoofdmede~verker aan de medische faculteit te Rotterdam, is benoemd tot gewoon lector in de faculteit der geneeskunde aan deze universiteit om onderwijs te geven in de inwendige geneeskunde, met een bijzondere opdracht voor de leer van de aandoeningen van die ijzerstofwisseling.
1009
De Incunabelen en Postincunabelen in de Bibliotheek van de Maatschappij ( X L V I I I ) Claudii Galeni Pergameni de sanitate tuenda libri sex, Thoma Linacro Anglo interprete, ad Graecum exemplar denuo collati. Parisiis, apud Simonem Colinaeum. 1530.
CLAVDII G A L E N I
PERGAMENI DE S A N I T A T E T V E N . DA L I B R I SEX, THOMA LINACRO ANGLO I N T E R P R E T E , AD GRAECVM EXEMPLAR. DENVO COLLATI.
In dit artikel wordt nog een werk van Galenus besproken, uit het Grieks in het Latijn vertaald door Thomas Linacre, uitgekomen in 1530 te Parijs bij Simon Colinaeus. De titel luidt in vertaling: Zes boeken van Claudius Galenus uit Pergamon over de zorg voor de gezondheid, vertaald door Thomas Linacre ui,t Engeland, opn~ieuw bijeengebracht naar een Grieks afschrift. Op het titelblad is een houtsnede, het drukkersmerk van ,de uitgever ColJnaeus, voorstellen,de de Tijd, PARISIIS die met zijn zeis alles wegmaait. Op een lint, vallen,d uit .de mond COLINAEVM. APVD $IMONEM van de Tijd, staat de volgende uits $ 3 o spraak: ,,Hanc aciem sola retundit virtus" (,,Alleen deugd verzwakt deze slag"). Op het titelblad is vermeld dat Simon Colinaeus de uitgever is, doch uit het colofon blijkt dat hij het drukken een vroegere uitgave. Daarop volgt een zeer uitvoeheeft uitbesteed aan Lodewijk Blaublom. Er staat: rig alfabetisch zaakregister, waarin meer dan duiParisiis, ex officina Ludovici Blaublomii Gandavi, zend dingen worden vermeld met pagina en regel waar ze te vinden zijn en dan komt het werk ,,De impensis honestissimi viri Simonis Colinaei, anno Sanitate tuenda" in zes boeken. ab orbe redempto MDXXX (Parijs, uit de drukkerij Het eerste boek behandelt algemene zaken: over van Lodewijk Blaublom afkomstig uit Gent, op kosten van de zeer geOerde Simon Colinaeus, in het jaar oorzaken van ziekte, wat gezondheid en wat ziekte is, over slankheid en corpulentie, over de voeding 1530 na de verlossing der wereld). van de baby, dat ieder die melk zal geven zich geNa de titel komt eerst de opdracht van de interheel zal onthouden van geslachtsverkeer (a venere pres, de vertaler, geneesheer Linacre aan de zeer monino abs,tinendam esse quaecungue lac praebebit, onoverwinnelijke er~ zeer aanzienlijke Hendrik VIII, moneo), over de beste tijd van afwrijving en van het koning van Engeland, heer van Hybernia (lerland) bad, over nadelen en voordelen van de wijn, dat een en vorst van Wallia en Cornubia. Deze opdracht is knaap zich lange tijd moet onthouden van het dringedateerd 1517, waarschijnlijk reeds gemaakt voor 1010
ken van wijn, over water en licht, over zweten, over gal, genezing van verstopping enz. In het tweede boek gaat Galenus nader in op verschillende in het eerste boek genoemde zaken. Uitvoerig wordt onder andere gesproken over de frictie, het wrijven, over de voorbereidende en de therapeutische frictie, hoe lang de frictie moet duren enz. Ook over voeding, lichaamsoefening en werk wordt gesproken. De ratio van oefeningen wordt besproken, zware en lichte oefeningen, de duur van de oefeningen, welke oefeningen voor de verschillende lichaamsdelen aangewezen 7ijn, welke bewegingen de ingewanden doen schudden enz. In het derde boek worden onder andere de baden behandeld. Verschillende baden worden opgesomd, koude, lauwe, warme, hete baden, hoe begonnen moet worden met het gebruik van het koude bad, over de duur van het koude bad, over fouten bij de baden en de correctie daarvan. Verder wordt ook gesproken over vermoeidheid en de therapie daarvan. Het vierde boek begint met de symptomen en de oorzaken van vermoeidheid. Er is sprake van de tekenen van slechte sappen en van de eigenschappen
van zweet, wat gediagnostiseerd kan worden uit zweet en urine, de tekens van de toestand van bet lichaam als kleur en warmte. Ook over het nut van het bad voor de slaap wordt iets gezegd, dat het bad gecoSrdineerd moet worden met de slaap. Verder wordt hierin over medicamenten gesproken, over dikke en dunne medicamenten, over de afkomst van de medicamenten enz. In het begin van het vijfde boek bekent Galenus zeer uitvoerig te zijn, doch, zegt hij: ,,Sin clarius simul breviusque disserri de iisdem non potest, nemo nos merito accuset, sed ipsos potius qui eorum quae necessaria sunt, non pauca praetereunt." (,,Indien over een en dezelfde zaak niet tegelijkertijd zeer duidelijk en zeer kort kan gesproken worden, dan mag niemand mij met recht beschuldigen, maar eerder juist hen, die van de
dingen die noodzakelijk zijn niet weinig overslaan"). In dit hoofdstuk wordt vooral over de levenswijze gesproken, over het lichaam dat slank of dik, vochtig of droog, hard of zacht kan zijn, hoe deze toestanden veroorzaakt en eventueel bestreden kunnen worden. Ook komen de frictie en lichaamsoefeningen weer ter sprake. Aandacht wordt besteed aan de bejaarden en de instandhouding van hun lichaam: ,,Senes igitur omnes consuetis laboribus sunt exercendi, sed tamen vehementia eorum remissa" (,,Alle grijsaards moeten dus de gebruikelijke lichamelijke oefeningen doen, maar evenwel met verminderde kracht"). Het gebruik van wijn, brood, melk enz. wordt besproken, ook de toepassing van geneesmiddelen. In het zesde en laatste boek worden allerlei zaken behandeld, die ten dele reeds eerder besproken zijn, de voeding, het geslachtsleven, versterking van ogen en oren enz. Dit werk van folioformaat beslaat 61 folia (122 pagina's), gefolieerd A-GI-VIII en HI-V. Het curriculum vitae van Galenus is reeds in een vorig artikel vermeld en kan hier dus achterwege blijven. De vertaler Thomas Linacre is in 1461 geboren te Canterbury. Hij studeerde geneeskunde in Oxford en daarna was hij van 1488 tot 1495 in Itali~, waar hij in Florence aan het hof van de Medici verkeerde. Hij behaalde de graad van doctor in Padua en later, na zijn terugkeer, ook in Oxford. Hij was de lijfarts van Hendrik VIII en stierf in Londen op 21 oktober 1524. Linacre schreef mooi Latijn, hetgeen vooral ook blijkt uit de goede vertalingen van verscheidene in het Grieks geschreven werken van Galenus. Hij stichtte het College of Physicians te Londen in 1518. Linacre liet twee legaten na aan de universiteiten van Oxford en Cambridge, waaruit de kosten werden bestreden voor een docent aan iedere universiteit om Hippocrates en Galenus te behandelen. Nog tegenwoordig wordt jaarlijks een belangrijke medische studie uitgegeven als Linacre lecture. Van Galenus bestaan geen goede portretten. Mij is een zeer onduidelijk portret bekend uit de 5de eeuw op een miniatuur in de Codex Constantinopolitanus van Dioscurides, thans bewaard in de Bibliotheek te Wenen en verder is er een gefantaseerd portret uit de 16de eeuw, vorkomend in de ,,Icones veterum aliquot ac recentium medicorun philosophorumque, elogiis suis editae opera I. Sambuci. Antverpiae, ex officina Chistophori Plantini. MDLXXIlll (,,Portretten van enige oude en tegenwoordige geneesheren en wijsgeren, uitgegeven met de Iofdichtjes door I. Sambucus. Antwerpen, uit de drukkerij van Christoffel Plantijn. 1574"). Deze portretten zijn waarschijnlijk van de hand van Pieter van der Borcht (1540-1608), de belangrijkste medewerker van Christoffel Plantijn. Hierbij zijn afgebeeld 1) het titelblad met de houtsnede, de Tijd voorstellend en 2) het gefantaseerde, gegraveerde portret van Galenus uit de 16de eeuw. D r . J . A . van Dongen 1011
V A K B E W E G I N G EN G E Z O N D H E I D S Z O R G De sociale studiedagen van het Nederlands Katholiek Vakverbond, vrijdag, zaterdag en zondag j.I. gehoud~n op het kasteel te Gemert, waren dit jaar gewijd aan het onderwerp ,,De gezondheidszorg in Nederland". Behalve de voordracht van Dr. C. P. Sporken, directeur van het Mgr. Bekkerscentrum van de Katholieke Universiteit van Nijmegen, getiteld ,,Gezondheidszorg en ethiek" werd een viertal inleidingen gehouden, die hoofdzakelijk waren afgestemdl op organisatorische vraagstukken de gezondheidszorg betreffend. AIs inleiders - - niet-medici - - voerden het woord: de heer F. van Bakel, secretaris van het N.K.V., over ,,Sociale verzekering en gezondheidszorg"; Prof. Mr. J. Th. M. de Vreeze, buitengewoon hoogleraar in het nationale en internationale gezondheidsbeleid aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen, over ,,Gezondheidsbestel in ontwikkeling"; Dr. A. J. H. Bartels, oud-staatssecretaris van S ociale Zaken en Volksgezond!heid, over ,,Regionalisatie in de gezondheidszorg" en de heer J. P. M. Hendriks, voorzitter van de R.K. Bond van Ziekenfondsen in Nederland, over ,,Het Kostenvraagstuk van de gezondheidszorg". In zijn openingswoord bracht de voorzitter van het Provinciaal Centrum van het N.K.V. in NoordBrabant, de heer G. H. Martijn, in herinnering de recente ontwikkeling inzake d~e herstructurering van de N.K.V.-fondsen, welke herstructurering, naar bet N.K.V. hoopt, zal leiden tot ziekenfondsen van de Nederlandse Vakbeweging. De heer Martijn ging op deze kwestie nader in en stelde hieromtrent onder meer: ,,De vakbeweging is niet slechts het instituut - - en wenst dit ook niet te zijn - - hetwelk aan de onderhandelingstafel samen met de werkgevers tracht tot een akkoord te komen over de stijging van Ionen en inkomens. Haar belangstelling gaat verd~er en dieper, juist in het belang van de werknemers. Ge6n kreten van afkeuring verneemt men als de vakbeweging activiteiten ontplooit, bijvoorbeeld in het kader van levensverzekeringen en spaarbanken, of om dichter bij de gezondheidszorg te komen, op het terrein van de gezinszorg, kinderuitzending enz. Waarom dan wel als het over het ziekenfondswezen gaat? Zijn er die de invloedP van de vakbeweging - - want die is er natuurlijk - - vrezen? Zo ja, waarom? Voor ons is het niet moeiiijk. De vakbeweging wil ook middels haar eigen instituties zicht houden op gebeurtenissen welke niet onmiddellijk het Ioon-politieke front raken, doch evenzo van bijzondere betekenis zijn voor haar leden. En d/at de gezondheidszorg zo'n terrein is, zal wel niemand betwisten. Meent men hiertegen bezwaar te moeten maken, akkoord. Wij hebben ook onze bezwaren tegen andersoortige ziekenfondsconstellaties. Niet geheel duidelijk is bijvoorbeeld", aldus de heer Martijn, ,,waarom medici e.a. als di1012
rect belanghebbenden toch zitting in ziekenfondsbesturen hebben".
Kostenvraagstuk Ofschoon de heer Hendriks zich in zijn inleiding over her kostenvraagstuk moest beperken tot dat gedeelte van de curatieve zorg dat als regel de gebruiker van gezondheidsdiensten bereikt via enigerlei vorm van verzekering, zag hij kans nogal wat actuele kwesties aan te snijden, daarbij de zijns inziens nodige kritische kanttekeningen plaatsend. Hij g i n g e r bij dat alles van uit, dat de omvang en kwaliteit van de gezondheidsvoorzieningen in Nedlerland goed zijn, maar dat het een vraag is of de prijs welke wij als gemeenschap hiervoor moeten opbrengen aanvaardbaar is, dan wel of er aanleiding is tot kritiek, in die zin, dat binnen het raam van de beschikbare middelen wellicht toch nog meet te verwezenlijken ware. Zich afvragend of de medicus in staat moet worden geacht de financi~le consequenties van zijn handelen altijd te overzien, ging de heer Hendriks aan de handl van een aantal voorbeelden na of de huidige verzekeringssystemen niet tot ondoelmatigheid moeten leiden. Aanwijzingen hiertoe zag spreker in aan ziekenfondszijde geconstateerde verschillen in verwijzingspercentages, de verschillen in door artsen gehanteerde receptuur, verschillen in opnameduur, opnametijdstippen, gebrek aan lijn inzake specialistendeclaraties, tenslotte de verschillende normen voor omvang en outillage van ziekenhuizen. AI deze vermeende feilen zoudJen volgens de heer Hendriks een uitvloeisel zijn van het vigerende verzekeringssysteem, dat zijns inziens structurele wijziging behoeft. Zich bezinnend over deze toekomstige structuren, stelde spreker voorop, dat - - welke vorm van verzekering ook zal worden gekozen - - alles moet worden vermeden wat een bepaalde pati~ntengroepering een gevoel van discriminatie zou kunnen geven. ,,Dit betekent", aldus de heer Hendriks, ,,dat wanneer die huisartsenhulp onderwerp van verzekering blijft er veel voor zou pleiten hier af te stappen van de abonnementshonorering en ook voor deze groep het verrichtingentarief in te voeren". In dit verband het eigen risico introducerend, zei de heer Hendriks er voor te kunnen voelen om bij een verrichtingentarief voor de huisarts hieraan een bijbetaling door de patient te verbinden. Indien men deze weg niet zou kiezen, zou hij willen pleiten het aantal verwijzingen, alsmede de receptuur mede van invloed te doen zijn op de hoogte van bet huisartsenhonorarium, omdat zijns inziens zowel de kwaliteit alsook de omvang van de huisartsenhulp factoren dienen te zijn waardoor de honorering van de huisarts mede wordt be paald. Een suggestie, de specialisten in vast dienstver-
band aan het ziekenhuis te verbinden, vervolgde de heer Hendriks met d;eze toelichting: ,,Dat hiervoor op velerlei gebied normen dienen te worden gesteld is vanzelfsprekend. In tegenstelling tot de onbeschermde positie van dit moment zullen bovendien waarborgen dienen te worden geschapen om hem te beschermen tegen calamiteiten. En indien men het argument hanteert dat hierdoor de arbeidsprestatie ongunstig zou worden beinvloed, dan kan ik dit nauwelijks aanvaarden. Maar zelfs als dit het geval zou zijn dan is deze prikkel in te bouwen in de honoreringsnorm. Dat zich hier in een overgangsperiode moeilijkheden zullen manifesteren is evident. Maar ook hier is er de gesprekstafel om elkaar te vinden. Waarbij als niet gering voordeel ook nog geldt dat wij hierdoor af zouden geraken van alle problematiek rond praktijkoverdrracht." Na zijn zorg te hebben uitgesproken over de enorme bedragen die moeten worden gefnvesteerd bij de bouw van inrichtingen en ziekenhuizen, alsmede over de wijze van financiering ervan, ging de heer Hendriks voorts nader in op de vraag of het medisch controle-apparaat van de ziekenfondsen en de overige verzekeraars een zodlanig adequaat toezicht zou kunnen uitoefenen op het medisch en verpleegkundig gebeuren binnen de inrichting, dat de dagelijkse inspanningen van de dienstenverleners in deze sectoren, behalve door hun deskundigheid, ook mede bepaald zouden kunnen worden
STREVEN NAAR OPTREKKEN VAN DE LOONGRENS Onder h et opschrift ,,Optrekken Ioongrens ziekenfonds biedt geen soelaas" schrijft Het Financieel Dagblad (editie van 27 aug. 1.1.) onder meer: ,,Vanuit de ziekenfondsorganisaties wordt regeimatig aangedrongen op een belangrijke verhoging van de Ioongrens waar beneden de werknemers verplicht verzekerdl zijn. In wezen lijkt het daarbij om een vrij eenvoudige zaak te gaan, maar zoals zo vaak is het ook hier de schijn die bedriegt. De werkelijkheid is anders. Het optrekken van de Ioongrens heeft vele aspecten. Het gaat hierbij om de verzekerden (werknemers), de werkgevers als medebetalers van de premie, de opbouw van het inkomen
ADRESWlJZIGINGEN kunnen om technische redenen niet spoorslags worden gerealiseerd. Men verzekere zlch toezending van Medisch Contact op een nieuw adres door van adreswijziging ten minste vler weken tevoren opgave te doen aan de administratie.
dloor een re~el begrip voor de kosten die zij veroorzaken, in aansluiting hierop stelde spreker, dat de plaatsvindende investeringen, ook bij toepassing van de grootst mogelijke efficiency, alsmede de zeer hoge personeelskosten de overweging wettigen, dat het bijna niet meer is verantwoord het gehele ziekenhuisapparaat gedurende twee van de zeven dagen vrijwel geheel stil te leggen. Aan het slot van zijn voordracht ging de heer Hendriks nog even nad,er in op de structuur van de verzekering voor de toekomst, waarbij hij zou wilien opteren voor een collectief systeem, i.c. het onderbrengen van her risico van ziekenhuisverpleging en specialistische hulp in het verstrekkingenpakket van de huidige A.W.B.Z. Zich realiserend hiermede op veel weerstanden te stuiten, met name in de kring der medische specialisten, zei de heer Hendriks over de moeilijkheden, die zijn ontstaan waar de A.W.B.Z. het risico voor de gehele bevolking dekt na het eerste jaar verpleging in een ziekenhuis, dat deze hun oorzaak vinden ondler meer in het feit dat de Landelijke Specialisten Vereniging niet akkoord kan gaan met .de tarifi~ring welke geldt voor de ziekenfondspopulatie, nu de gehele bevolking - - ook de niet-ziekenfondsverzekerden derhalve - - onder de werkingssfeer van deze wet is gebracht. Volgens de heer Hendriks moest het mogelijk zijn hierover in overleg te treden en een oplossing te zoeken, al kon hij zich een aantal bezwaren van de zijde der L.S.V. wel voorstellen.
tier medici, de verzekeringsorganisaties (ziekenfondsen en particuliere maatschappijen) etc. De voorstanders van een extra verhoging van de ioongrens hebben d!aarvoor twee belangrijke argumenten, te weten: de snelle kostenstijging (waarover straks meer) en het dalende aantal ziekenfondsverzekerden. Dit laatste vraagt evenwel een genuanceerde benadering. Het is waar als minister De Block in de Tweede Kamer meedeelt dat het percentage ziekenfondsverzekerden daalt met enkele tienden van procenten per jaar. Dit antwoord is evenwel niet compleet. De vraag is waar zit de daling en hierop geeft die Sociale Maandstatistiek van het CBS een meer gedetailleerd antwoord. Uit de cijfers blijkt dat de totale vermindering van 1,9% in deze periode volledig voor rekening komt van de vrijwillige verzekering, hetgeen doet vermoeden dat er geheel andere oorzaken in het spel zijn dan een ,,te lage Ioongrens". Mogelijk konden de vrijwillig verzekerdten elders goedkoper terecht dan in het ziekenfonds. Het is daarbij echter ook nog de vraag of een daling van het percentage ziekenfondsverzekerden op zichzelf wel zo ernstig is, dat ingrijpen noodzakelijk is. Het is toch heel goed denkbaar en te verdedigen dat bij de huidige inkomensontwikkeling steeds meer werknemers particulier verzekerd zijn". (Men zie ook M.C. no. 33/1969 blz. 909 en no. 35/ 1969 blz. 968 - Red. M.C.). 1013
Eigen risico in ziekenfondsverzekering Rapport van de Comrnissie Verstrekkingen van de Ziekenfondsraad AIs uitgave van de Ziekenfondsraad 1969 no 7 is verschenen het rapport van de Commissie Verstrekkingen inzake eigen risico in de ziekenfondsverzekering. De commissie geeft daarin eerst overzichten van de rapporten van de werkgroepen voor eigen risico huisartsenhulp, eigen risico specialistische hulp, eigen risico farmaceutische hulp, idem fysische therapie en ziekenvervoer om dan na overwegingen van de commissies inzake ziekenhuisverpleging, kunst- en hulpmiddelen en tandheelkundige hulp tot de volgende slotconclusie te komen: De commissie verstrekkingen adviseert overeenkomstig het oordeel van de onderscheidene werkgroepen niet over te gaan tot gehele of gedeeltelijke afschaffing van verstrekkingen, noch tot vervanging van het systeem van verstrekkingen in natura door een restitutiesysteem, zij het dat enkele leden niet afwijzend staan tegenover het afschaffen van de verstrekking ziekenvervoer per taxi. Ten aanzien van het invoeren van eigen risico in de vorm van bijbetaling bestaat in de commissie geen eensluidende mening. De meerderheid van de commissie staat op het standpunt, dat geen nieuwe vormen van bijbetalingen moeten worden ingevoerd en wel op grond van de onderstaande argumentatie. (Zij laat daarbij buiten beschouwing of bestaande bijbetalingen mogeIijk moeten worden aangepast). Het invoeren van eigen risico is een vreemd element in de ziekenfondsverzekering, waarin er juist naar wordt gestreefd de financi61e belemmeringen weg te nemen ten einde een optimale zorg te garanderen. Invoeren van bijbetalingen zou misschien bruikbaar zijn, wanneer aangetoond was dat het stelsel aanleiding is tot onnodig gebruik van enige betekenis en wanneer men er van zou kunnen uitgaan dat door de bijbetalingen dat onnodig gebruik zou kunhen worden voorkomen. Tot nu toe is overconsumptie niet bewezen en dreigen bijbetalingen al166n maar tot gevolg te hebben verplaatsing van de last van de collectiviteit naar het individu. Bijbetalingen met het doel de totale kosten van de ziekenfondsverzekering te verminderen en daardoor premievedaging tot stand te brengen of verdere verhoging af te remmen, is voor deze leden geen aanvaardbaar argument, omdat dit in strijd is met het doel van de ziekenfondsverzekering. Ook een verschuiving van het risico, dat door deze bijbetalingen zou ontstaan, naar de aanvullingsfondsen of andere vrijwillige verzekeringen, achten zij geen aanwinst, omdat op die wijze, evenals bij bijbetalingen zonder meer, de last niet naar 1014
draagkracht wordt verdeeld en omdat de premieverdeling 50% werknemer en 50% werkgever wordt verstoord. Voor de problematiek van de sterke kostenstijging en de onbewezen uitlatingen omtrent overconsumptie dringen zij aan op effectieve kostenbewaking en zo mogelijk op een verantwoord onderzoek naar het v66rkomen van overconsumptie. Enkele leden zijn voorstander van het invoeren van nieuwe bijbetalingen. Zij menen dat een systeem van bijbetalingen onontkoombaar is, omdat de sterk stijgende kosten en de daarmede gepaard gaande voortdurende premiestijging de sociale lasten tot onaanvaardbare hoogte dreigen op te voeren, en zij achten - - gezien de in de loop der jaren opgetreden welvaartsverbetering - - zulk een systeem ook sociaal verantwoord. Zij onderschrijven bovendien in hoofdzaak de argumenten van de hierna genoemde ,,andere leden" en zouden daarom tot het invoeren van bijbetalingen willen overgaan daar, waar dat blijkens de overgelegde rapporten redelijkerwijs mogelijk is te achten. Enkele andere leden zijn voorstanders van het in-
Erkenning en registratie specialisten Verschenen is (zie M.C. no. 50/1967 blz. 1201) een Iosbladige uitgave ,,Erkenning en registratie van medische specialisten", een handleidir~g met betrekking tot de reglementen en voorschriften terzake van erkenning en registratie van medische specialisten met alle gegevens, betreffende opleiding en de daarbij betrokken organen, de aan de opleiding gestelde eisen, enz. enz. De prijs van deze Iosbladige handleiding bedraagt f 15,--, inclusief vervolgbladen. Ge't'nteresseerden kunnen zich in het bezit van deze handleiding stellen door storting van het genoemde bedrag op het postgironummer van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, no. 58083, Utrecht, ,na ontvangst v a n welk bedrag de Specialisten Registratie Commissie de uitgave zal toezenden.
voeren van nieuwe vormen van bijbetaling in beperkte omvang op grond van de volgende overw e g i n g e n : Het huidige ziekenfondssysteem stimuleert noch de verzekerde noch de medewerker tot een zuinig gebruik van de mogelijkheden van verzorging; eerder is het tegendeel het geval. Terwijl de medische controle slechts over beperkte mogelijkheden beschikt, ligt de verantwoordelijkheid voor een zuinig gebruik van de rechten eenzijdig bij de medewerkers. De uitkomsten en met name de grote verschillen in kosten van de verzorging door de onderscheiden medewerkers, die men moet constateren, zijn een niet te verwaarlozen aanwijzing voor het feit, dat in een niet onbelangrijk aantal gevallen met beduidend minder kosten een goede verzorging zou kunnen worden bereikt. Deze leden vermoeden dat het in het belang van het stelsel zou zijn wanneer door het invoeren van bijbetalingen aan de verzekerde zijn medeverantwoordelijkheid voor de omvang van het gebruik van de rechten voelbaar zou worden gemaakt. Voordat deze leden de vraag menen te kunnen beantwoorden of met dat doel het invoeren van eigen risico gewenst is, zouden zij de onderstaande vragen beantwoord willen zien: a. geeft het stelsel aanleiding tot overconsumptie? b. is het mogelijk met bijbetalingen die consumptie af te remmen? c. ontstaan er door bijbetalingen gevaren voor de gezondheidsverzorging? Deze leden zijn van mening dat alleen door ondervinding een antwoord zou kunnen worden verkregen op deze vragen, die telkens weer naar voren worden gebracht bij de discussie over het eigen risico. Deze ieden zouden daarom een beperkte proefneming willen aanbevelen door het invoeren van bijbetalingen bij enkele verstrekkingen, zoals bijvoorbeeld fysische therapie en poliklinische specialistische hulp. - - Aldus de slotconclusie.
Medische informatiekaart Het is voor pati~nten, die daarvoor in aanmerking komen, van groot belang dat zij een medlsche informatlekaart bij zich dragen. De arts, die incidenteel aan zodanige patl~nten hulp moet verlenen, is er - - en de patl6nt zelf vooral - - ten zeerste mee gebaat wanneer hij door middel van deze medische informatiekaart onmiddellljk kan vaststellen van welke medicijnen degeen, die acuut medische hulp behoeft, gebrulk maakt en tot welke behandelende huisarts of familleleden van de betrokkene hij zlch kan wenden. De medische informatiekaart van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst - - een herzlene uitgave van de vroegere ,,Medlcamentenkaart voor noodgevallen" - - is bij het Bureau der Maatschapplj verkrijgbaar tegen kostprijs. De prijs is vastgesteld op f 0,20 per stuk blj aflevering In plastic hoesje; de verzendkosten zijn hierbij niet inbegrepen. Grotere hoeveelheden van deze medische informatiekaarten kunnen ook worden afgenomen zonder plastic hoesje & / 0 , 1 0 per stuk.
Aan het rapport van deze door Dr. H. Festen gepresideerde commissie zijn de briefwisselingen met de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid terzake van eigen risico en adviesaanvragen van de overheid aan de Centrale Raad voor de Volksgezondheid, alsook de hierboven vermelde rapporten van de werkgroepen als bijlagen opgenomen. Het daarmee in totaal 132 pagina's omvattende rapport is tegen de prijs van /2,50 verkrijgbaar bij de Ziekenfondsraad.
De oprichting van een abortus-kliniek De redactie M.C. ontving, met verzoek tot publikatie daarvan, afschrift van het volgende aan de Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid te Leidsohendam, d.d. 18 augustus gezon.den schrijven: ,,Ondergetekenden, vrouwenartsen te Rotterdam, hebben de eer het volgende o nder Uw aandacht te brengen. ,,In ,de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 11 juli 1969 werd melding gemaakt van de oprichting van de stichting ,,S~imezo" (Stichting voor medisch verantwoorde zwangerschapsonderbreking), die mogelijkheden onderzoekt te komen tot oprichting van een kliniek, speciaal bestemd voor het onderbreken van ongewenste zwangerschappen. ,,Naar aanleiding hiervan mogen ondergetekenden U met nadruk verzoeken de ontwikkeling en de bezigheden van deze stJchting nauwlettend te willen
blijven volgen. Zij zijn van men,ing dat momenteel voldoen,de instanties zich vormen en werkzaam zijn om serieus gestelde problematiek rondom de abortus provocatus voor Rotterdamse ingezetenen op verantwoorde wijze op te vangen. ,,Zij verwachten van een speciale ,,abortus-kliniek" o.a. een abnormale ongezonde toename van zwangerschapsonderbreking, een vermindering van de aandacht t.a.v, een effectieve anti-conceptie en een steeds toenemende devaluatie van de eerbied voor de ongeboren vrucht. , , w . g . H . P . C . M . Hoynck van Papendrecht, M. G. Pann,ekoek, W. van Traa, J. A. ,de Wit, A. J. M. Duyzings, Van Wering, C. La'ngen.donk, A. L. C. Schmidt, F. J. J. van Assen, G. A. Huurman, C. Cazemier, R. E. de Jongh, P. C. Kok, F. Bootsman, H. F. Heins, A. W. va,n Cappellen, E. Scholte." 1015
NIEUWE DISTRICTS-INDELING DER MAATSCHAPPIJ
Bovenstaande kaart toont het otttwerp voor een nieuwe districtsindeling der Maatschappij, welk ontwerp in bespreking komt op de 13 september a.s. te houden Algemene Vergadering der Maatschappij (zie M.C. no. 28/1969) 1016
DR. KRUISINGA VRAAGT ADVIES INZAKE BEHANDELING PATIENTEN MET HARTINFARCT De staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Dr. R. J. H. Kruisinga, heeft dezer dagen de Gezondheidsraad gevraagd hem te adviseren over de mogelijkheden tot betere resultaten bij de behandeling van pati~nten met een hartinfarct. De toenemende sterfte aan coronaire aandoeningen is een van de meest opvallende ontwikkelingen op het gebied van de gezondheidszorg van de laatste decennia. In 1967 stierven i,n Nederiand ruim 24.000 mensen aan hartziekte, waarvan 15.000 mannen en 9.000 vrouwen. Voor mannen van 35-44 jaar is deze sterfte ,in vergelijking met 1950 meer dan verdrievou,d,ig.d en voor mannen van 45-59 jaar is zij verdubbeld. De onderhavige adviesaanvrage, die aansluit bij het i,n eeptember 1968 door de staatssecretafis aan de Raad gevraagde advies over de mogelijkheid door vroege opsporing tot een betere prognose te komen, heeft ten .doel het oordeel van de Raad te verkrijgen over de mogelijkheden tot betere behandelingsresultaten te komen. In het bijzonder betreft het hi,er het invoeren van zogenaamde ,,eenheden van intensieve behandel;ing" of E.I.B.'s. Volgens de definitie van de Wereld Gezondheidsorganisatie zijn E.I.B.'s ,,gebieden i,n het ziekenhuis die specifiek zijn ingericht voor de voortdurende en intensieve zorg voor pati6nten met hartinfarcten om complicaties zoveel mogelijk te voorkomen". Uit recente publikaties is gebleken, dat door het invoeren van deze eenheden wellicht beperking met 30-30% van de sterfte aan het acute hartinfarct mogelijk zou kunnen worden bereikt voor pati6nten, die in her ziekenhuis onder behandeling komen. Met name ten aanzien van deze kwantificering staat zulks echter nog niet vast en is nadere studie vereist. In het buiteniand bestaat met de E.I.B. een beperkte ervaring. Ook in Nederlandse ziekenhuizen zijn reeds enkele van deze Eenheden voor Intensieve Behantdeling (E.I.B.'s) in werking. De staatssecretaris zal gaarne worden geadvi-
Het onderwerp, dat het Nederlands Congres voor Openbare Gezondheidsregeling op woensdag 29 oktober aanstaande .onder voorzitterschap van Prof. Dr. P. Muntendam in het Congrescentrum van bet RAI-gebouw te Amsterdam aan de orde hoopt te stellen is: Verwerking van vaste afvalstoffen; technische, economische, pianoIogische en bestuurlijke aspecten. AIs inleiders zullen fungeren H. F. Louwe Kooymans, inspecteur van de Volksgezondheid voor de milieuhygi6ne in de provincie Gelderland, Ir. J. A. Beu-
seerd over het aantal E.I.B.'s, dat nodig zal zijn, de grootte en i nrichting hiervan, alsmede de spreiding over het land. Ook de opleidingseisen van het medisch en paramedisch personeel van een E.I.B. zag hij graag in ,de beschouwing opgenomen. Een beo l angrijke factor in ,de resultaten van de behandeling va,n her hartinfarct is ook de tijd die verstrijkt tussen het ontstaan van het hartinfarct en de opname in het ziekenhuis. Dr. Kruisinga acht her dan ook van belang te onderzoeken op welke wijze het tijdinterval tussen het ontstaan van een infarct en de opname in het ziekenhuis kan worden bekort. Hij vraagt de Gezondheidsraad tevens hem te adviseren omtrent de rol welke .de ,,Mobiele Coronary Care Unit" (hartrenwagen) hierbij kan spelen. In zijn adviesaanvraag verzoekt de staatssecretaris de Gezondheidsraad daarnaast zich uit te spreken over de wenselijkheid van een gestandaardiseerd lan,delijk systeem voor het bijeenbrengen van gegevens met betrekking tot hartaandoeningen. Hierdoor zou naar zijn mening een voortdurende toetsing omtrent de goede werking van het systeem van behandeling kunnen worden bereikt. In het bijzonder verzoekt Dr. Kruisinga bij het uitbrengen van het advies aandacht te besteden aan de meest doelmatige en effici6nte aanwending van mensen en middelen. Hij verzoekt in dit kader in de overwegingen te betrekken die maatregelen die verspilling van mankracht voorkomen en die een goede spreiding vanuit een oogpunt van doelmatigheid en tevens een goede geografische spreiding bevorderen.
Abonnementen op Medisch Contact, welke niet voor het einde van de jaargang schrifteliJk zljn opgezegd, worden geacht opnleuw voor dezelfde termijn te zijn ingegaan,
kers, vice-voorzitter van het Bureau Milieu:hygi~,ne van de Raad van Nederlandse Werkgeversbonden en Mr. L. G. van Reijen, algemeen directeur van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De heer Louwe Kooyroans zal zich hoofdzakelijk bezighouden met de verwerking van huishoudelijke afvalstoffen, de heer Beukers gaat aandacht besteden aan devraagstukken, welke door het industrieafval worden opgeworpen, terwijl de heer Van Reijen de bestuurlijke problematiek aan de orde hoopt te stellen.
Er is naar gestreefd ook en vooral de vraagstukken aan te snijden, voor welke de gemeentelijke en provinciale overheden zich in toenemende mate zien gesteld. Het bestuur hoopt dan ook, dat niet alleen degenen, die amntelijk of technisch gelieerd zijn aan de afvalverwerking het congres zullen bezoeken, maar dat zij ook velen zal mogen verwelkomen, die in de bestuurlijke sector hun taak uitoefenen. Programma's zijn op aanvraag verkrijgbaar bij het congresbureau, Paviljoenslaan 9, Haarlem. 1017
MC .I VAN HET HOOFDBESTUUR
Kort verslag van de 152ste Algemene Vergadering (I) Kort verslag van de 152ste Algemene Vergadering van de Koninklijke Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, gehouden op zaterdag 19 april 1969 in het congrescentrum van het R.A.I.-gebouw te Amsterdam. I. Opening van de Algemene Vergadering te 13.30 uur De voorzitter, G. C. M. van Maarsseveen, opent de vergadering en spreekt de wens uit, dat volgende algemene gadering weer in Utrecht zal kunnen worden gehouden. Dekker (secretaris-penningmeester) vermeldt hierna de namen dergenen, die na 4 september 1968 door overlijden aan de Maatschappij zijn ontvallen.
I1. Opnemen van de namen der districtsafgevaardigden en der afdelingsvertegenwoordigers De opneming geschiedt door de secretaris-penningmeester.
III. Benoeming van een commissie van redactie van het verhandelde ter Algemene Vergadering Tot lid dezer commissie, waarvan de voorzitter en de secretaris-penningmeester q.q. deel uitmaken, wordt benoemd F. W. M. Suys (IX).
IV. Inleiding van de voorzitter (Zie hiervoor Medisch Contact no. 1969/17, bladz. 473).
V. Voorstel tot bekrachtiging van de besluiten van het hoofdbestuur betreffende de opvolging van de secretaris-penningmeester der maatschappij (Het betreffende schrijven is op 16 december 1968 aan de afgevaardigden enz. ter Algemene Vergadering gezonden). Rijpperda Wierdsma (VII) wijst er, erkennende dat hij enigszins buiten de orde is, op, dat in de beschrijvingsbrief onder voorstel Vii staat ,,Zie Medisch Contact no. 1967/7", hetgeen moet zijn: 1969/7. Wat het schrijven van het hoofdbestuur betreft, is hij van mening, dat degenen, wie er vee[ aan is ge.lege~n.,dat de privilegi6n van de Algemene Vergadering worden gevindiceerd, zich hierdoor enigszins gefrustreerd zullen gevoelen. Had het hoofdbestuur niet lets bondiger en korter met de diverse organisatieburaus kunnen overleggen, waardoor de Algemene Vergadering weHicht wel tijdig had kunnen zijn geraadpleegd? Moet het als juist worden beschouwd, dat het hoofdbestuur enigszins van het huishoudelijk reglement afwijkende besluiten neemt, zonder dat de Algemene Vergadering hierin is gekend? In het schrijven is ook vermeld, dat her hoofdbestuur besloot, deze besluiten ter bekrachtiging aan een volgende algemene vergadering voor te leggen. Het moest erbij komen, dat dit niet gebeurde! Onder punt 3 van de brief staat: ,,Een der functionarissen van het bureau te benoemen tot de uitvoerder van het financieelbeheer der Maatschappij onder verantwoorde1018
lijkheid van het hoofd van het bureau." Wordt nu het hoofd van het bureau toch penningmeester? In hetzelfde punt staat ook, dat de commissie van beheer in feite de penningmeestersfunctie zal uitoefenen. Wat wordt hiermede bedoeld? De voorzitter antwoordt, dat de fout in de beschrijvingsbrief zal worden hersteld. In zijn schrijven heeft het hoofdbestuur reeds de redenen uiteengezet, waarom het meent dat het niet noodzakelijk is hiervoor een spoedalgemene vergadering bijeen te roepen. Het durfde zonder meer aan te nemen, dat de afgevaardigden met de inhoud van de brief zouden kunnen instemmen. Wat het penningmeesterschap betreft, acht het hoofdbestuur het van belang, dat het hoofd van het bureau de verantwoordelijkheid voor het financieel beheer blijft dragen en dat bovendien een van de functionarissen van het bureau wordt aangewezen, die het penningmeesterschap zal vervullen onder verantwoordelijkheid van en tezamer~ met de toekomstige secretaris-generaal. De commissie van beheer draagt in feite de verantwoordelijkheid; betrokkenen zijn haar verantwoording schuldig en zij oefent in feite de functie van penningmeester uit. Wanneer een honorair penningmeester wordt benoemd en deze zijn bestuursfunctie be~indigt, is er de moeilijkheid, dat een nieuwe kracht moet worden benoemd, die in deze mate~ rie niet thuis is. Ten einde de nodige continui'teit te verzekeren, is de commissie van beheer hiervoor aangewezen.
Dekker (secretaris-penningmeester) zegt, dat gelet op de moeilijkheid van de situatie, aan het slot van de brief is gesteld, dat de juiste oplossing ook het hoofdbestuur nog niet duidelijk voor ogen staat en dat een en ander hog nader zal moeten worden bezien, ten einde een juist e e n praktische oplossing te vinden. De laatste jaren is de verantwoordelijkheid van de penningmeester, aangezien bet om zeer grote bedragen en om zeer belangrijke besluiten, die moeten worden uitgevoerd, gaat, sterk toegenomen. Daarom functioneert de laatste jaren een commissie van beheer, waarmede de penningmeester bepaalde financi~le kwesties kan bespreken, voordat deze in het hoofdbestuur en in de Algemene Vergadering aan de orde komen. Alleen iemand, die gedurende betrekkelijk lange tijd in de gelegenheid is geweest zich in te werken, kan een en ander overzien. De benoeming van een honorair penningmeester is niet de aangewezen oplossing en het is verstandig de mogelijkheid van spiitsing open te houden. De commissie van beheer, waarin ook de penningmeesters van de Maatschappelijke verenigingen zitting hebben, heeft toezicht op de gang van zaken en zij kan daardoor de functie van het hoofdbestuur in feite iets overnemen. Voor het hoofdbestuur is bet niet mogelijk, alle financiele aangelegenheden stap voor stap te volgen. Van Beek (11) vraagt, of de commissie van beheer of de secretaris-generaal voor het financieel beheer zal worden gedechargeerd. De voorzitter antwoordt, dat de secretaris-generaai, die
de eindverantwoordelijkheid draagt, zal moeten worden gedechargeerd.
stel tot nadere aanvulling en wijziging van het voorstel van her hoofdbestuur te behandelen.
Rijpperda Wierdsma (VII) vraagt, wie nu penningmees-
Koch (IX), die her on,derwerp van de rechtspraak van zeer grote importantie acht, heeft in het algemeen de indruk, dat deze materie iets te snel is behandeld. Sommige artikelen zijn beslist onjuist, in andere komen schoonheidsfouten en drukfouten voor, terwijl verschillende hummers van artikelen zijn verwisseld en er sprake van doublures is. Er zijn termen gebruikt, zoals bureau, kamer en raad, waarvan de juiste betekenis niet duidelijk is. In verschillende artikelen staat, dat aan beklaagde de samenstelling van de raad zal worden medegedeeld. Dit is niet ,,de raad", want ,,de raad" is de districtsraad, die bekend is. Het gaat daarbij echter om de kamer.
ter wordt.
Dekker (secretaris-penningmeester) meent, dat men de voorzitter van de commissie van beheer als penningmeester zou kunnen zien en dat hij in de AIgemene Vergadering de eerst verantwoordelijke zou zijn. Dit punt zal hog nader moeten worden uitgewerkt. Ook is er het hoofd van het bureau, dat verantwoordelijk is en dat zich zal moeten kunnen verantwoorden tegenover de commissie van beheer en de Algemene Vergadering. De voorzitter constateert vervolgens, dat bet voorstel van bet hoofdbestuur met algemene stemmen is aangenomen.
VI. Voorste! tot wijziging van hoofdstuk X (rechtspraak) van het huishoudelijk reglement der Maatschappij. (Zie M.C. no. 1969/7)
De voorzitter heet de Commissie Rechtspraak van harte welkom.
Kingma Boltjes (voorzitter Commissie Rechtspraak) wijst erop, dat de taak van de commissie voor de reg]ementen in overleg met de commissie rechtspraak is uitgeoefend. In het bijzonder de collegae De Jager en Denekamp komt dank toe voor hun bijdragen in dezen. De amandementen zijn ten dele reeds in een aanvullend stuk verwerkt. Collega Van Beek heeft de commissie een half uur vSor de vergadering enige suggesties gedaan, die nog niet in enig stuk tot uitdrukking zijn gebracht. Mr. Depla, advocaat te Eindhoven, heeft een belangrijke invloed gehad op het totstandkomen van deze ,,novelle" en heeft veel bijgedragen tot de duidelijkheid van het reglement. Denekamp heeft in een van zijn brieven opgemerkt, dat een reglement, dat moet worden toegelicht, slecht is, daar dit voor zichzeff behoort te spreken. Wat dit betreft, kan men het stuk laten voor wat het is. Spreker hoopt, dat de Algemene Vergadering bij haar opmerkJngen enig mededogen met de commissie zal hebben en dat zij zich zal realiseren, dat b.v. goede wetsontwerpen dikwijls in juridische monstra veranderen, als zij worden geamendeerd. Bij de beantwoording van de te stellen vragen za] de commissie zeker de steun nodig hebben van de heren Jolles en Wiersma. De voorzitter vraagt, of men ermede akkoord gaat, dat nu ook het stuk, dat bij het begin van de vergadering op de tafels van de afgevaardigden is gedeponeerd en dat strekt tot aanvulling en wijziging van het voorstel tot wijziging van hoofdstuk X (Rechtspraak) wordt behandeld.
Bekkering (11) vraagt, of dit stuk ook niet in de afdelingen en districten kan worden besproken, voordat de AIgemene Vergadering erover stemt. Kingma Boltjes meent, dat dit niet nodig is, daar het hierbij niet om wijzigingen van gedachten, doch slechts om redactionele wijzigingen gaat. Bekkering (11) merkt op, dat, wanneer ten aanzien van artikel 641 wordt gesteld: ,,In dit artikel is ten onrechte niet bepaald, dat . .", men dit in een afdelings- of dJstrictsvergadering wel eens helemaal niet ten onrechte zou kunnen vinden. De voorzitter voorbespreking om wijzigingen nis. Vervolgens dering er geen
zegt, dat het hoofdbestuur zich in de ervan heeft overtuigd, dat het niet gaat en aanvuliingen van diepgaande betekeconstateert hij, dat de Algemene Vergabezwaar tegen heeft, thans ook het voor-
Mr. Depla, juri,disch a,dviseur van alle zui,delijke afdelingsraden, heeft het hoofdbestuur een brief geschreven, waarJn hij terecht zegt bet te betreuren, dat bet nJet nodig is geoordeeld de juridische adviseurs van de afdelingsraden nader bij de redactie van de afzonderlijke artikelen te betrekken, en waarin .hij voorts opmerkt, dat hij de praktische inbreng van die adviseurs niet zonder waarde acht, daar zij in de toekomst bovendien zeer intens met de nieuwe reglementsbepalingen zullen moeten werken. De afdelingsraad Eindhoven vreest, dat het onderwerpelijke reglement dikwijls vele moeilijkheden zal opleveren. Mr. Jolles antwoordt, dat de commissie Mr. Depla dankbaar is voor zijn brief, waarmede zij haar voordeel heeft gedaan. Zijn suggesties waren echter niet alle even belangrijk, maar verschillende van zijn wensen zijn door de commissie overgenomen. Men kan detailkritiek oefenen, maar het is de vraag, of deze juist is. Spreker is het niet eens met hetgeen de heer Koch over ,,de raad" en ,,de kamer" heeft gezegd. Een groter rechtsprekend college vervult zijn taak in diverse kamers en een k amer d i e een bepaalde zaak behandett, is in dat geval de raad. Een arrondissementsrechtbank bestaat ook uit verschillende kamers en wanneer een dier karners, die uit dale leden van de rechtbank bestaat, een bepaalde zaak behande[t, is zij wel, degelijk de rechtbank. Naar aanleiding van een gisteren ontvangen brief wijst spreker erop, dat voor een gedaagde, die b.v. woont in Hilvarenbeek, waar geen raad is, de raad van bet district, waarin Hilvarenbeek ligt, geldt. De voorzitter verzoekt de schrijvers van genoemde brief, waarvan hoofdbestuur en commissie eerst heden inzage hebben gekregen, slechts essenti~le zaken te bespreken en bij de artike]sgewijze behandeling niet diep op kleinigheden in te gaan. De artikelen 600 tot en met 604 worden aangenomen.
Artikel 605. Van Beek (11) vraagt op welke wijze en aan wie de door het districtsbestuur opgemaakte voordracht bekend wordt gemaakt. De voorzitter meent, dat dit een punt van onderge-
schikt belang is.
Prof. Wiersma is het met de eerder genoemde stelling van de heer Denekamp, dat de artikelen zo moeten luiden, dat zij geen nadere toelichting behoeven, eens. Men mag echter niet vergeten, dat de onderhavJge bepalingen hoofdzakeffjk door niet-juristen zullen moeten worden toegepast. Daarom is het de bedoeling van de commissie, een handleiding te doen samenstellen, die is gericht op de gehele praktijk van de rechtspraak. Daarin zullen allerlei punten worden opgenomen, die de praktische uitvoering raken. Een praktische overweging is, dat voor 1019
bet wljzlgen van bepalingen in het reglement een bepaalde procedure meet worden gevolgd. Een handleiding kan veel gemakkelijker en informeler worden gewijzigd. In een der artikelen staat, dat de raden of de raad van beroep kunnen uitmaken, dat een uitspraak openbaar wordt gemaakt. De vraag, waarin deze openbaar wordt gemaakt, is een punt voor de handleiding. Het hangt ervan af, war het offici~le orgaan zal zijn of hoeveel offici~le organen er zijn, waarin de uitspraak openbaar wordt gemaakt. Men moet zich wat dit betreft niet rigide in het reglement ~astleggen. De voorzitter vraagt, of Van Beek ermede akkoord gaat, dat zijn brief door de commissie wordt bestudeerd en dat een en ander eventueel in de handleiding wordt verwerkt. De brief behoeft dan niet meer bij elk punt aan de orde te worden gesteld. Spreker stelt vast, dat collega Van Beek zich hiermede kan verenigen. Prof. Wiersma zegt, dat .dit ook geldt voor de door mr. Depla gemaakte o p ~ r k i n g e n , waarvan bij het samenstellen van de handletd~g gaarne gebruik zal worden gemaakt. Artikel 605 wordt aangenomen. Artikel 606 Rijpperda Wiersma (VII) wijst erop, dat in her 3de lid van het artikel staat: ,,het maakt proces-verbaal van zijn bevindingen". Het woordje ,,op" is weggelaten. De voorzitter zegt, dat aan deze zinsnede ,,op" zal worden toegevoegd. Het gewijzigde artikel wordt aangenomen. Artikel 607. Pricker (XlI) vraagt of de afdelingssecretarissen ook niet bericht behoren te krijgen omtrent de samenstelling van de raad. Kingma Boltjes antwoordt, dat de afdeling indirect biJ de verkiezing is betrokken en dat het districtsbestuur het gezelschap is, waarmede m e n te maken heeft. Dit moet hiervan kennis krijgen, waarna tater iedereen hiervan op de hoogte wordt gesteld door middel van het offici~le orgaan van de Maatschappij. De voorzitter wijst erop, dat in elk districtsbestuur twee afgevaardigden van elke afdeling zitting hebben, van wie men kan vernemen, hoe de zaak ervoor staat. Het artikel wordt aangenomen. Artikel 608 wordt aangenomen. Artikel 609. Denekamp (XII) heeft met genoegen geconsta~eerd, dat
een aanzienlijk deel van de opmerkingen van de com-
missie voor de reglementen is overgenomen. Hij heeft een aantal detailpunten op schrift gesteld, die hij de commissie voor de rechtspraak gaarne zal overhandigen. De samensteiling van de raad van beroep acht spreker niet afdoende geregeld. De regeling van de plaatsvervanging van de voorzitter en van de jurist, lid van de raad van beroep, is duidelijk, maar met betrekking tot de andere leden is niet aangegeven, wie voor de vervanging zorgdraagt. De commissie heeft naar een grote mate van forrnele juridische perfectie gestreefd, hetgeen verstandig is, gezien ook de grotere openheid, die de rechtspraak van de Maatschappij zal verkrijgen. Dit houdt in, dat zoveel mogelijk dient te worden voorkomen, dat advocaten gelegenheid krijgen met de vinger op het reglement lastig te worden. Daarom dient de commissie aan 1020
te geven, wie zorgdraagt voor de aanwijzing van vervangers. Mr. Jolles zegt, dat een kamer, die niet compleet is, een plaatsvervanger zoekt en dat dit kan geschieden door een gewoon lid of door de voorzitter. De plaatsvervangende leden zijn even bevoegd als de vaste leden. Dit is geen formeel probleem; het gaat erom, dat er vijf personen zitten. De voorzitter merkt op, dat deze kwestie in de boezem van de raad tussen de leden kan worden geregeld. Het artikel wordt aangenomen. Artikel 610. Op voorstel van Rijpperda Wierdsma (VII) wordt achter het woord ,,hoofdbestuur" in de derde regel van het eerste lid een komma geplaatst. Het artikel wordt aangenomen. Artikel 611 wordt aangenomen. Artikel 612. Van Beek (11) zegt, dat iemand, die aftreedt, wel bepaalde bevoegdheden kan behouden, maar niet zijn functie. Prof. Wiersma antwoordt, dat in bet algemeen geldt, dat men, wanneer men zijn functie neerlegt, ook zijn uit die functie voortvloeiende bevoegdheden kwijt is. In het onderhavige artikel is echter bepaald, dat men, als men zijn functie neerlegt, zijn functie behoudt ten aanzien van de zaken, aan welker behandeling men heeft deelgenomen en die op bet tijdstip van aftreden nog niet zijn afgedaan. Op dit punt zou twijfel kunnen ontstaan, indien het reglement erover zweeg. Men behoudt gedeeltelijk zijn functie, maar men kan geen nieuwe zaken meer in behandeling nemen. Overigens heeft spreker er geen bezwaar tegen, het woord ,,functie" te vervangen door: bevoegdheid. De voorzitter stelt vast, dat de vergadering met uitzondering van drie leden z[ch met deze wijziging kan verenigen. Het gewijzigde artikel wordt aangenomen. Artikel 613 wordt aangenomen. Artikel 614. De voorzitter deelt mede, dat de zinsnede ,,het lidmaatschap van de Raad van een districtsraad" client te luiden: het lidmaatschap van de Raad van Beroep. Lammerts van Bueren (111) meent, dat dient te worden bepaald, dat het lidmaatschap van de districtsraad onverenigbaar is met het lidmaatschap van de raad van beroep en met dat van een medisch tuchtcollege. Het is een nare situatie, wanneer iemand met een bepaald geval in een districtsraad te maken heeft gehad en wanneer hij weer bij hetzeffde geval zou worden betrokken in een medisch tuchtcollege. Prof. Wiersma acht het beter, dat men zich in zulk een geval in een van beide colleges verschoont. De voorzitter herinnert eraan, dat het zeer moeilijk is, personen te vinden, die in de Medische Tuchtcolleges zitting willen nemen. Dit wordt wellicht nog moeilijker, als men hog meer beperkingen invoert. Lammerts van Bueren (111) kan zich ermede verenigen, dat men zich eventueel verschoont. Het nader gewijzigde artikel wordt aangenomen.
Artikel 615. De voorzitter deelt mede, dat in plaats van her woord ,,Beroep", vermeld in het tweede lid, dient te worden gelezen: een districtsraad. Het aldus gewijzigde artikel wordt aangenomen. Artikel 616 wordt aangenomen.
Artikel 617. Denekamp (XlI) wijst erop, dat in het 3de lid staat, dat geen lid aan een beslissing of uitspraak kan medewerken, indien het niet de gehele behandeling van de zaak heeft bijgewoond. Wanneer de raad van beroep een zaak in twee zittingen behan,delt en wanneer een lid, dat de eerste zitting heeft meegemaakt, bij de tweede zitting afwezig is, moet de zaak dan geheel opnieuw worden behandeld? Mr. Jolles meent, dat het niet juist zou zijn, dat een lid alleen de tweede helft van een behandeling zou bijwonen, niet wetende w a t e r gedurende de eerste helft was gezegd. Men kan dit niet geheel opmaken uit hetgeen op schrift is gesteld. Het is, wanneer men te voren weet, d a t e r wel meer zittingen nodig zullen zijn, verstandig een extra bijzitter aan te trekken en dus met zes leden te beginnen. Men kan dan als het ware een lid ver]iezen.
Denekamp (XlI) vraagt, of niet kan worden bepaald, d at in het geval van een tweerde zitting vier leden, die ook bij de eerste zitting aanwezig zijn geweest, een oordeel vellen, ook wanneer het vijfde lid ontbreekt. Een nieuwe behandeling is een moeizame affaire. Mr. Jolles zegt, dat bij een nieuwe behandeling een voorzitter die enigszins geroutineerd is, wel kans zal zien de eerste behandeling in een zeer korte tijd over te doen. Het verdient aanbeveling, dat wordt vastgehouden aan het principe, dat de rechter, die een oordeel uitspreekt, de behandeling van de gehele zaak meemaakt.
Denekamp (XlI) legt zich erbij neer. Koch (IX) merkt in verband met het tweede lid van dit
artikel op, dat in het tweede lid van artikel 603 is gesteld, dat de leden uit hun midden een voorzitter, een of twee plaatsvervangende voorzitters en een secretaris benoemen en dat zij samen het bureau vormen. Kan men in dit artikel niet bepalen, dat betrokkenen samen de kamer vormen? Het woord ,,kamer" is dan gei'ntroduceerd en het duikt niet plotseling op in artikel 622, terwijl niemand weet wat dit precies inhoudt.
Kingma Boltjes zegt, dat de commissie er geen bezwaar tegen heeft hier het woord ,,kamer" aan toe te voegen. Het tweede lid zal luiden: ,,De districtsraden oordelen met kamers van drie of vijf leden". Het gewijzigde artikel wordt aangenomen. De artikelen 618 en 619 worden aangenomen.
Artikel 620. Rijpperda Wierdsma (VII) is van mening, dat men zich door een lid van de Maatschappij en/of door een advocaat meet kunnen doen ter zijde staan. Mr. Jolles zegt, dat de commissie zich ermede kan verenigen, dat in dit artikel komt te staan ,,en/of". Het gewijzigde artikel wordt aangenomen. Artikel 621 wordt aangenomen.
Artikel 622. Denekamp (XlI) vraagt, of de getuigen en deskundigen
geen verschoningsrecht ,hebben en zo ja, waarom dit dan niet in het artikel is vermeld.
Kingma Bolt]es zegt, dat ook hier het verschonings-
recht geldt.
Denekamp (XlI) vraagt, of de commissie het boven elke twijfel verheven vindt, dat wat voor de offici61e rechtspraak geldt volgens artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering en volgens artikel 1946 BW, ook zal gelden voor de interne rechtspraak van de Maatschappij. Het kan veel moeilijkheden voorkomen, als bij de opstelling van een deugdelijk reglement het verschoningsreoht daarin met name wordt genoemd. Mr. Jolles verklaart, dat de commissie het met de heer Denekamp eens is. De voorzitter zegt, dat dit artikel nog nader zal worden geredigeerd. Het artikel wordt aangenomen.
Artikel 623. Koch (IX) vindt een termijn van tien dagen te kort. Prof. Wiersma wijst erop, dat een termijn van tenminste tien dagen is genoemd. Men is dus ook in de gelegenheid, een langere termijn aan te nemen. In de handleiding zal worden gezegd, dat het over het algemeen aanbeveling verdient zich eerst in verbinding te stellen met de op te roepen getuigen en deskundigen inzake de bepaling van een be paalde datum. Het artikel wordt aangenomen. Artikel 624 wordt aangenomen. De voorzitter zegt, dat het volgende artikel als nummer 626 draagt, hetgeen 625 moet zijn. Het daarop volgende artikel, dat als nummer 625 draagt, is artikel 626. Deze artikelen worden aangenomen.
Artikel 627. Rijpperda Wierdsma (VII) vindt schorsing van het lidmaatschap voor ten hoogste een jaar een zwaardere straf dan ontneming voor een tijdvak van ten hoogste vijf jaren van het recht lid te zijn van een bestuur, commissie of enig ander college in de Maatschappij. De punten d. ene. zouden dus moeten worden verwisseld. De voorzitter constateert, dat de commissie deze suggestie wil volgen. De letters ,,d" en ,,e" zullen worden verwisseld.
Stuyters (iX) vestlgt de aandacht erop, dat de Maatschappij geen ,,reglementen", maar alleen het huishoudelijk reglement kent. Kingma Boltjes zegt, d a t e r b.v. ook een reglement voor het bureau voor waarneming en vestiging is. Het betreft in dezen een apart hoofdstuk van het reglement. In dit artikel wordt niet van huishoudelijke reglementen, doch van reglementen van de Maatschappij gesproken. Sluyters (IX) is door dit antwoord niet geheel tevreden gesteld. Prof. Wiersma acht het niet uitgestoten, dat ooit een ander reglement dan het huishoudelijk reglement tot stand komt met het oog op een bepaalde door de Maatschappij uitgevaardigde regeling. Die mogelijkheid moet bestaan. Het artikel wordt aangenomen. Artikel 627 wordt aangenomen. 1021
Artikel 628. Van Beek meent, dat het de voorkeur verdient, dat de districtsraad een aanbeveling tot publikatie aan de raad van beroep doet en dat deze over publikatie beslist. Waarschijnlijk heeft de raad van beroep een beter inzicht in het belang, ook in juridisch opzicht, van de uitspraken dan een districtsraad kan hebben. Mr. Van der Mijn zegt, dat de districtsraad in beginsel alle beslissingen zal kunnen nemen. In artikel 627 is bepaald, dat nu ook de districtsraad zelfstandig tot schrapping van het lidmaatschap kan overgaan en dat hij daartoe niet meer een aanbeveling aan de raad van beroep behoeft te doen. Ten aanzien van de publikatie is echter een voorbehoud gemaakt door een bevel, dat een districtsraad opneemt en dat geheel tot zijn beslissing behoort, afhankelijk te stellen van goedkeuring door de raad van beroep, die een bevel slechts kan tegenhouden, wanneer blijkt, dat door publikatie duidelijk belangen zouden worden geschaad. Koch (IX) vraagt, of dit automatisch meebrengt, dat er een beroepszaak voor de raad van beroep moet zijn geweest.
PRAKTIJKWAARNEMING In v e r b a n d met het tekort aan praktijkw a a m e m e r s w o r d t aan collegae, die in de g e l e g e n h e i d zijn tijdelijk als w a a r n e m e r op te treden, v e r z o c h t daarvan o p g a v e te d o e n aan het Bureau v o o r Waarnerning en Vestiging der Maatschappij (tel. 8 8 5 4 11). Z i e k e c o l l e g a e of zij, die zich een v a k a n t i e willen gunnen, zijn ten zeerste g e b a a t met een t o e r e i k e n d corps praktijkwaarnemers, v o o r wie, op hun beurt, het w a a m e m e n van g r o o t praktisch nut kan zijn. Richtlijnen betreffende v o o r w a a r d e n en tarieven v o o r w a a r n e m i n g w o r d e n op v e r z o e k d o o r vermeld bureau tier Maatschappij t o e g e z o n den.
Kingma Boltjes antwoordt, dat de raad van beroep pas van deze zaak kennis draagt, wanneer de beroepstermijn is verstreken. De raad van beroep beslist op de papieren. De voorzitter stelt vast, dat de raad van beroep van alle districtsraden de uitspraken in tuchtzaken ontvangt. Mr. Jolles zegt, dat in dit verband bet woord ,,bevel" hem niet aanstaat. AIs de districtsraden volledig bevoegde colleges zijn, die een , bevel" kunnen geven, is het een netelige zaak, als een ander college nog kan zeggen dat dat bevel niet doorgaat. Wellicht is bet verstandiger, te schrijven, dat de districtsraad kan bepa!en, dat de uitspraak openbaar zal worden gemaakt, maar dat voordat die bepaling wordt uitgevoerd, de raad van beroep zijn fiat moet geven. De voorzitter laat het aan de commissie over, de redactie in deze geest te wijzigen. Leezenberg (XV) vraagt in hoeverre de verplichting tot anonimiteit van de openbaar te maken u[tspraak schriftelijk moet worden vastgelegd. Mr. Jolles meent, dat bier sprake is van een mlsverstand, daar het de bedoeling is, dat de openbaarmaking geschiedt met naam en toenaam als een strafv~.rzwaring. Leezenberg (XV) merkt op, dat dit voor hem een geheel nieuw aspect is. Dit Iijkt hem een geweldige strafverzwaring. De voorzitter wijst erop, dat de raad van beroep niet verplicht is tot publikatie over te gaan, maar dat hij daartoe kan overgaan. Mr. Van der Mijn zegt, d a t e r materieel gezien niets verandert ten opzichte van de huidige situatie. In bet nuidige artikel 653 wordt o.a. ook gesproken van bekendmaking van de ujtspraak van een afdelingraad in het offici~le orgaan van de Maatschappij, hetzij in woordelijke weergave, hetzij in verkorte vorm. Bedoeld is, dat alle gegevens van de betrokken arts erbij zijn gevoegd. Van Trommel geeft de commissie, nu de rechtspraak voortreffelijk wordt geregeld, in overweging de betreffende bepaling, die in het oude reglement voorkomt, niet klakkeloos over te nemen in de nieuwe vorm van rechtspraak. Tot nu toe is van deze bepaling geen gebruik gemaakt. Spreker gaat ervan uit, dat, wanneer een uitspraak op de voergestelde wijze wordt gepubliceerd, de 1022
waarde van een waarschuwing in het niet valt vergeleken met de gevolgen van een openbaarmaking van alle persoonlijke gegevens. Prof. Wiersma merkt op, dat in verschillende organen, o.a. Medisch Contact en De Nederlandse Jurisprudentie, wel eens uitspraken worden gepubliceerd, omdat het in het algemeen voor de justitiabelen van belang is te weten, welk oordeel colleges over bepaalde feiten geven. Deze soort van uitspraken is natuurlijk anoniem; daarbij is het van groot belang, dat de naam van de betreffende arts niet wordt genoemd. In het onderhavige geva] is sprake van her opleggen van een extra maatregel, aangezien het van be]ang is, dat het publiek weet. dat de betreffende arts door een bepaalde maatregel is getroffen. Dit dient slechts te geschieden na zeer zorgvuldig beraad en daarom is er de waarborg, dat de raad van beroep in zijn geheel erover moet oordelen. Van Trommel wijst erop, dat deze straf in de openbare rechtspraak niet wordt toegepast. In de pers leest men nooit de namen van verdachten of van personen, over wie een uitspraak is gedaan en z.i. dient deze bevoegdheid om als strafverzwalwg de naam en toenaam van een beklaagde te vermelc~n niet aan de raad van beroep te worden toegekend. Ittmann (plv. lid van de raad van beroep) herinnert eraan, dat indertijd een arts, die zich zeer ernstig had misdragen, als lid van de Maatschappij is geschrapt. Dit geval is met naam en toenaam gepubliceerd, hetgeen ook is geschied ten aanzien van een andere arts, die zich had gevestigd in een praktijkgebied, waar hij niet mocht praktiseren. In het verleden is dus wel degelijk de behoefte aan deze mogelijkheid gebleken. De voorzitter zegt, dat een college als de raad van beroep hiertoe niet anders dan na zeer grondige overwegingen zal overgaan Het artikel wordt aangenomen. Artikel 629. Van Beek (11) merkt op, dat in het lste lid wordt gesproken van ,,de raad". In dit reglement wordt Raad van
Beroep met een R geschreven en districtsraad met een d. Gaat het in dezen alleen om de districtsraad of is met ,,de raad" ook de raad van beroep bedoeld? Mr. Jolles: Ook de raad van beroep. Van Beek (11) acht het nuttig dit te vermelden. In zekere zin gaat het in dezen om een administratieve maatregel. Welke zijn de overwegingen om hoger beroep uit te schakelen, als bet zaken van de districtsraad betreft? Prof. Wiersma zegt, dat het om een voorwaardelijke veroordeling gaat, die men in de strafpraktijk kent en die bij verkeersdelicten veel voorkomt (voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van een auto). De straf wordt dan niet ten uitvoer gelegd, als men zich binnen een bepaalde tijd niet aan enig delict schuldig maakt. Maakt men zich wel a a n een delict schuldig, dan is de voorwaarde in vervulling getreden en staat niets de ten uitvoerlegging van de maatregelen meer in de weg. Dit is niet anders dan een zuJver administratieve maatregel, die de raad neemt om te constateren, dat het delict intussen is begaan en dat nu moet gebeuren, wat vroeger reeds is uitgemaakt. Men zal, wanneer men daarop hoger beroep toestaat, de zaak dan opnieuw behandelen, hetgeen betekent, dat men bui.ten de termijn van hoger beroep toch weer hoger beroep toestaat. Met het oog h!erop is d~t er ter wille van de duidelijkheid aan toegevoegd De voorzitter begrijpt hieruit, dat betrokkene eerder in beroep had moeten gaan. Dit heeft hij niet gedaan en de gevolgen moe~ hij nu dragen. Prof. Wiersma: Inderdaad. Het artikel wordt aangenomen. Artikel 630 wordt aangenomen. Artikel 631. Lammerts van Bueren vraagt, of ook niet kan worden bepaald, dat het afdelingsbestuur tot het indienen van een klacht bevoegd is. AIs dit niet mogelijk is, dan dient dit uitvoerig in de handleiding te worden besproken, daar bij diverse afdelingsraden verschillen in opvatting bestaan over het rechtstreeks erbij betrokken zijn. De voorzitter meent, dat een afdelfngsbestuur deze zaak kan delegeren aan het hoofdbestuur, waarna dit eventueel de klacht kan indienen. Prof. Wiersma zegt, dat dit kan gebeuren en dat dit in de handleiding zal worden vermeld. Het artikel wordt aangenomen De artikelen 632 tot en met 634 worden aangenomen. Artikel 635. Lammerts van Bueren (111) meent, dat wanneer degene, wie wordt geadviseerd een klacht bij het medisch tuchtcoll~.ge in te die,ten dit niet doet, de afdelingsraad deze klacht in ieder geval in behandeling zal moeten nemen Kingma Boltjes vindt, dat het bureau moet weten, of de klage~ zijn klacht bij het tuchtcollege indient. Blijkt het om zulk een ernstig feit te gaan, dat dit aan het tuchtcollege dient te worden voorgelegd, dan zal dit feit, al dient de klager geen klacht in, toch onmiddellijk in behandeling moeten worden genomen, daar anders geen berechting zou plaatsvinden. De districtsraad moet weten, wat de klager doet. lets dergelijks mag niet blijven zweven. Deze kwestie zal in de handleiding worden behandeld. Het artikel wordt aangenomen.
Artikel 636. De voorzitter deelt mede, dat de eerste zin van dit artikel dient te luiden: ,,Het bureau wijst kennelijk ongegronde klachten of klachten betreffende feiten die te ver in het verleden liggen of van te geringe betekenis zijn af". Sluyters (IX) vindt de uitdrukking ,,die te ver in het verleden liggen" te vaag. Is het de bedoeling van de zin: ,,De klager is steeds bevoegd behandeling van zijn klacht door de raad te verlangen", dat hij, als het bureau de klacht afwijst, nog in de gelegenheid zal zijn kenbaar te maken, dat hij met de afwijzing niet akkoord gaat? Mr. Jolles: Inderdaad. Leezenberg (XV) meent, dat hetzelfde kan worden aangevoerd ten opzichte van artikel 661. Het gewijzigde artikel wordt aangenomen. Artikel 637. Rijpperda Wierdsma (VII) merkt op, dat een klacht niet kan worden ,.vervolgd". De laatste zin van lid 1 dient te worden gelezen als volgt: . . . . dat de klacht ambtshalve behoort te worden behandeld, gaat de raad hiertoe over". Prof. Wiersma antwoordt, dat deze wijziging zal worden aangebracht. Sluyters (IX) vraagt, w a t e r tegen is, dat een lid, dat aan het vooronderzoek heeft deelgenomen, ook bij de behandeling wordt ingeschakeld. Bij de tuchtcolleges is dit gebruikelijk en is dit een voordeel gebleken. Mr Jolles meent, dat een lid, dat aan een vooronderzoek heeft deelgenomen zonder succes te hebben gehad, aan een zekere vooringenomenheid kan lijden, lets kan dat lid in het verkeerde keelgat zijn geschoten bij dat vooronderzoek, waardoor hij een vooroordeel tegen een van de partijen kan hebben gekregen. Partijen zullen zich in het vooronderzoek gemakkelijker geven, als zij weten, dat zij niet het risico Iopen, dat de vooronderzoeker ook als rechter tegenover hen komt te staan. Een lid, dat aan het vooronderzoek heeft deelgenomen, moet een verslag maken, dat bij de processtukken zal behoren. Bij het schrijven van een verslag gaat men voorzichtiger en overwogener te werk dan wanneer men in de kamer zit en daar aan de hand van de indrukken, die men reeds heeft opgedaan, zijn invloed doet gelden. Drie nieuwe leden dienen de zaak fris te bekijken, zonder te zeer uit eigen indrukken de voorgeschiedenis te kennen. Sluyters (IX) heeft in het verleden van de bij de tuchtcolleges gebruikelijke gang van zaken slechts voordelen gezien. Het gewijzigde artikel wordt aangenomen. Artikel 638 wordt aangenomen. Artiket 639. De voorzitter wijst erop, dat het hoofdbestuur in de aanvulling en wijziging heeft voorgesteld, lid 3 van dit artikel te schrappen. Hij constateert, dat de vergadering hiermede akkoord gaat. Het gewijzigde voorstel wordt aangenomen. Artikel 640. De voorzitter deelt mede, dat het hoofdbestuur in de aanvulling en wijziging van het voorstel heeft voorgesteld, de tweede zin van artikel 640 te schrappen. Het gewijzigde artikel wordt aangenomen. 1023
Artikel 641. De voorzitter zegt, dat aan het artikel een lid 3 wordt toegevoegd, luidende: ,,De klager of beklaagde die zich wil doen bijstaan door een raadsman als bedoeld in artikel 620, moet daarvan ten minste tien dagen voor de mondelinge behandeling schriftelijk aan het bureau kennis geven. Het bureau doet daarvan onverwijld mededeling aan de beklaagde c.q. klager, die dan, zo hij zich eveneens wil doen bijstaan, daarvan ten minste vijf dagen voor de mondelinge behandeling aan het bureau kennis moet geMen".
Denekamp (XII) kan zic.h voorstellen, dat de klager er primair geen behoefte aan heeft, een getuige of deskundige voor te brengen, maar dat hij daaraan wel behoefte zou kunnen krijgen, wanneer de beklaagde met een bepaalde getuige of deskundige zou komen. Waarom heeft de commissie de suggestie, die spreker tijdens de voorbehandeling in dezen heeft gedaan, niet overgenomen? Mr. Jolles zegt, dat het zin heeft lid 2 op de door de heer Denekamp voorgestelde wijze aan te vullen. Dit zal in redactioneel opzicht hog nader worden bezien.
Koch (IX) aoh.t her niet nodig in bet eerste lid, onder a. te vermelden: ,,waar en wanneer het dossier kan worden ingezien", daar op grond van artikel 638 de afschriften naar beklaagde worden gezondeno Kijkdagen zijn niet nod ig. Mr. Jolles zegt, dat het kan voorkomen, dat men niet alle stukken heeft ontvangen en gezien. Het betreft hier een extra veiligheid. Het gewijzigde artikel wordt aangenomen. Artikel 642 wordt aangenomen.
Het artikel wordt aangenomen. De artikelen 648 tot en met 654 worden aangenomen.
Artikel 655. Van Beek (11) stelt voor, achter het woord ,,onvolledig" in te voegen: of onjuist, en achter het woord ,,onvolledigheid" het woord onjuistheid. Mr. Jolles zegt, dat bet de taak van de raad van beroep is om, wanneer hij meent, dat een onderzoek onjuist is geweest, het zelf goed over te doen. Van Beek (11) merkt op, d a t e r dan bij moet staan, dat de zaak in beroep is. De voorzitter zegt, dat er staat ,,in eerste aanleg". Prof. Wiersma zegt, dat als de zaak in eerste aanleg niet volledig is behandeld, men bij de raad van beroep in beroep kan gaan. Mr. Jolles merkt op, dat de raad van beroep een beslissing die onjuist wordt geacht, dient te corrigeren. De raad van beroep kan ook stellen, dat een districtsraad aan een bepaald facet niet voldoende aandacht heeft gewijd en dat het onderzoek vollediger dient te zijn. Het gaat hier om een aanvulling en niet om een onjuistheid.
Ittmann meent, dat het de bedoeling is iemand, die in eerste instantie een behandeling heeft verkregen, die niet geheel juist was, opnieuw twee instanties te geven en dit niet uitsluitend door de raad van beroep te laten behan,delen, aangezien er dan geen tweede instantie is. Met het oog daarop moet het mogelijk zijn, een zaak terug te verwi]zen. Dit geld.t natuurlijk voor die zaken, ten aanzien waarvan men reeds in beroep is gegaan. Van Beek (11) is tevreden gesteld.
Artikel 643. Van Beek (11) herinnert eraan, dat al eens gezegd, dat het notuleren een zware belasting secretaris en dat dit tevens een tijdrovende is. Is er bezwaar tegen, dat het gesprokene op wordt opgenomen?
Van Beek (11) wijst erop, dat hierin wordt gesproken van ,,enig ander college".
eerder is is van de procedure een band
Prof. Wiersma antwoordt, dat een bandopname dikwijls een verwarde indruk geeft van hetgeen is geschied. AIs men iets werkelijk wil vaststellen, moet de gehele band weer worden afgedraaid. Door middel van een verslag komt men gemakkelijker tot een eindverklaring, die door betrokkenen kan worden ondertekend. Dit verslag behoort dan tot de processtukken. Ook voor de raad van beroep is het van groot belang om te weten, wat degene, die verklaringen heeft afgelegd, precies voor zijn verantwoording heeft genomen. Het artikel wordt aangenomen. De artikelen 644 tot en met 646 worden aangenomen.
Artikel 647. Sluyters (IX) zegt, dat in het derde lid twee zaken worden samengevoegd en dat het fraaier en verstandiger is van bet zinsgedeelte, dat begint met ,,hetgeen eveneens geschiedt . . " , een nieuw lid 4 te maken.
Het artikel wordt aangenomen.
Artikel 656. Sluyters (IX) vraagt in verband met de eerste zin van dit artikel, hoe de raad van beroep weet, dat er een klacht is ingediend. Kingma Boltjes antwoordt, dat de raad van beroep niet zozeer waakt over de districtsraden als wel over de justitiabelen. Hij komt pas in bet geweer, wanneer een justitiabele zegt, dat her te lang duurt. Het betreft bier rechtsweigering. De justitiabele kan zich verzetten, wanneer een districtsraad er niets aan doet. De voorzitter meent, dat de gang van zaken in dit artikel niet duidelijk is uiteengezet en derhalve wel duidelijk in de handleiding zal moeten worden vermeld.
Prof. Wiersma zegt, dat bet vooral de bedoeling is de raad van beroep op dit punt t.a.v, de districtsraden een uitdrukkelijke bevoegdheid te geven. AIs hierover in het reglement niets was vermeld, zou een districtsraad kunnen vragen, waarmede men zich bemoeide. Het artikel wordt aangenomen. Artikel 657 wordt aangenomen.
Van Beek (ll) wenst aan lid 3 te zien toegevoegd de woorden: , d e r Maatschappij".
Kingma Bolties zegt, dat alle volgende artikelen moeten worden vernummerd, daar er nu twee artikelen 657 zijn. Bij de verdere behandeling zal echter de nu vermelde nummering worden aangehouden. Een en ander zal door de zetter worden verbeterd.
Kingma Bolt]es zegt, dat het gehele reglement over de Maatschappij handelt.
Denekamp wenst in het algemeen lets te zeggen over het hoofdstuk D Rechtspraak in geschillen. In de ver-
Mr. Jolles antwoord.t, ,dat de commissie deze wijziging zal aanbrengen.
1024
schillende arti,kelen van dit hoofdstuk wordt over ,,eiser" en ,,verweerder" gesproken. De situatie kan zich voordoen, dat twee bevriende collegae een verschil van mening hebben, dat zij samen willen voorleggen aan een districtsraad, waarbij een van hen als eiser en de ander als verweerder zal moeten optreden. Kan hierdoor de collegiale sfeer niet in haar tegendeel verkeren en kunnen er geen nodeloze tegenstellingen worden geschapen, die er eerst niet waren? Kingma Boltjes zegt, dat er natuurlijk wel een tegenstelling is, n.I. een tegenstelling van meningen; anders zou men ook niet onder dit hoofdstuk vallen. Men kan een rechtsprekend college nooi~t advies vragen en er moeten dus twee partijen zijn, die tegenover elkaar staan en een naam moeten he bben. De aanduiding eiser en verweerder heeft natuurlijk een andere betekenis dan die van ,,beklaagde" en ,,klager". Denekamp (Xtl) is bet hiermede eens. Wat artikel 657 betreft vraagt hij of de districtsraden ook ambtshalve behandelen en beslissen in geschillen van burgerrechtelijke aard. Hij neemt aan, dat dit niet de bedoeling is, maar dan is het verstandiger duidelijk te zeggen, dat dit niet de bedoeling is. In verband met de duidelijkheid van de codificatie is het gewenst, in de eerste zin van dit artikel tussen de woorden ,,in" en ,,geschillen" in te voegen de woorden: bij hen aangebrachte. De voorzitter constateert, dat de commissie deze wijziging overneemt. Sluyters (IX) vraagt, of ,her niet beter is in plaats van derden te spreken van n iet-leden of anderen. Prof. Wiersma zegt, dat dit een taalkundige kwestie is. In het recht spreekt men altijd van ,,derden", hetgeen voor iedereen duidelijk is. Het gewijzigde arti,kel wordt aangenomen. De artikelen 658 en 659 worden aangenomen. Artikel 660. Sluyters (IX) herinnert eraan, dat het derde lid van artikel 633, dat betrekking heeft op de tuchtrechtspraak, bepaalt: ,,Een klacht, welke tegen meer dan een lid, woonachtig in verschillende districten, is gericht, wordt ingediend bij de Raad van Beroep of door het bureau van de districtsraad bij wel
Artikel 661. Van Beek (11) zegt, dat, als de in het eerste lid van dit artikel genoemde drie leden identiek zijn aan het bureau, de in dit lid genoemde procedure waarschijnlijk weinig zin zal hebben. Het verdient aanbeveling in de handleiding of de instructie voor de raad te stellen: bij voorkeur niet de drie leden van het bureau. Mr. Jolles wil in de handleiding doen opnemen: per se niet de drie leden van het bureau. Prof. V~tiersma gevoelt ervoor, dit in het reglement op te nemen, daar dit een essentieel punt is. De voorzitter zegt, dat een artikel ter zake in het reglement zal worden opgenomen. Het voorstel wordt aangenomen. De artikelen 662 en 663 worden aangenomen. Artikel 664. De voorzitter deelt mede, dat op dezelfde gronden als zijn genoemd ten aanzien van artikel 639, lid 3, juncto artikel 640, tweede zin, het derde lid van dit artikel zal worden geschrapt. Het gewijzigde artikel wordt aangenomen. Artikel 665. De voorzitter deelt mede, dat op dezelfde gronden als hiervoren genoemd de tweede zin van dit artikel zal worden geschrapt. Het gewijzigde artikel wordt aangenomen. De artikelen 666 en 667 worden aangenomen. Artikel 668. Van Beek (11) vraagt vanaf wanneer de hierin genoemde termijn van ten minste drie wek.en zal gelden. De voorzitter antwoordt, dat dit zal zijn een termijn van ten minste drie weken v66r de datum van de mondelinge be handeling. Het artikel wordt aangenomen. Artikel 669. De voorzitter deelt mede, dat aan dit artikel een nieuw lid wordt toegevoegd, luidende: ,,Degene van de partijen, die zich wil doen bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman als bedoeld in arti'kel 620, moet daarvan ten minste tien dagen v66r de mondelinge behandeling schriftelijk aan het bureau kennis geven. Het bureau doet daarvan onverwijld mededeling aan de andere partij, welke dan, indien zij zich eveneens wil doen bijstaan of vertegenwoordigen, daarvan ten minste vijf dagen v66r de mondelinge behandeling aan het bureau kennis moet geven". Het gewijzigde artikel wordt aangenomen. Artikel 670. Koch (IX) vraagt, of aan dit artikel niet moet worden toegevoegd, zoals in artikel 642 staat: Aan de beklaagde wordt het laatste woord gelaten. De voorzitter zegt, dat het niet om een klacht, maar om een geschil gaat. Mr. Jolles acht dit niet nodig. Het artikel wordt aangenomen. De artikelen 671 tot en met 677 worden aangenomen. 1025
II. Behandeling van geschillen door de Read van Beroep. Prof. Wiersma zegt, dat ,,incidenteel beroep", zoals ook is vermeld in artikel 675, betekent, dat men zelf eerst geen hoger beroep heeft ingesteld, dat de andere partij dit wel doet en dat men daarna, omdat men ook nog wel enige bezwaren tegen de uitspraak heeft, alsnog in hoger beroep gaat. In de handleiding zal een nadere aanduiding worden gegeven. De artikelen 678 tot en met 681 worden aangenomen.
Overgangsbepalingen. De artikelen I en II worden aangenomen.
Artikel III. Van Beek (11) meent, dat de redactie zo moet luiden, dat het duideiijk is, dat het in afwijking van het bepaalde in artikel 612 lid 1 gaat om de districtsraden, die voor de eerste keer worden gekozen en niet orn de leden, die voor de eerste maal worden gekozen. Prof. Wiersma zegt, dat deze redactionele verduidelijking zal worden aangebracht. Het artikel wordt aangenomen. Artikel IV wordt aangenomen. De voorzitter zegt, dat nog een regeling dient te worden getroffen voor artikel 604, dat in de leden 1 en 2 bepaalt: ,,gehoord de districtsraad". Voorgesteld wordt, een nieuw artikel V op te nemen, luidende: ,,In afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2 van artikel 604 worden voor de eerste maal de afdelingsraden binnen het district gehoord".
Ringband voor Statuten en Huishoudelijk Reglement In voorbereldlng Is een nleuwe, een elle leden toe te zenden, uitgeve van de 8tetuten en her HulshoudellJk Reglement der MeetschepplJ, weerin, ultereerd, wlJzlglngen on eenvullingen op de voorgeende, van 1961 deterende ultgeve, zullen zlJn verwerkt. De frequentle waarin wlJzlglngen en/of eenvulIlngen van Stetulen en HuishoudeliJk Reglement zlch voordoen, rechtveardigt near de menlng van hel hoofdbestuur niet de zeer hoge kosten van een Iosbledige ultgeve. Leden, die nlettendn priJs stellen op een Iosbledig exemplear van Statuten en HuishoudellJk Rnglement, kunnen dat kenbaer meken door storting van een bedreg van .f S,-- op her postgironummer der MaetschappiJ no. 58083 onder vermelding ,,Ringbend". Aen leden, die de rlngbend bestellen, worden den in den vervolge aanvullingen on wlJzigingen Iosbledig toegezonden. Ter voorkomlng van onnodlge edmlnlstretle en ten dlenste van bet zorgvuldig aenleggen van een register dergenen, aen wle in de toekomet wljzigingen en eenvullingen Iosbladlg moeten worden toegezonden, zei levering van de ringband kunnen geschieden ultsiultend ne storting van genoemd bedreg, weerln de verzendkosten ziJn begrepen.
Daartoe wordt besloten. De voorzitter stelt vervolgens namens het hoofdbestuur voor:
1. de tekst van de te vernummeren artikelen 600 t/m 681 en de overgangsbepalingen I t/m V te aanvaarden, gehoord de vergadering en met inachtneming van de wijzigingen, die zullen worden aangebracht; 2. het hoofdbestuur te machtigen om, gehoord de commissie voor de reglementen, in het huishogdelijk reglement de wijzigingen aan te brengen, welke bet gevolg zullen zijn van het aangenomen voorstel tot wijziging van hoofdstuk X.
Denekamp (XlI), sprekende als afgevaardigde, vraagt in verband met het onder 2, voorgestelde welke de gevolgen zulien zijn. Het gaat hier en daar om nogal belangrijke zaken. In het rapportenboekje is b.v. gesteld, dat het huidige artikel 600, lid 5 betreffende de rechtspraak van met de Maatschappij verbonden verenigingen nog eens op zijn merites zal moeten worden bekeken. Men doet er niet verstandig aan, bet hoofdbestuur zozeer te machtigen, dat het zaken, die nog op hun merites moeten worden bezien, zelfstandig in het reglement kan regelen. $preker stelt voor, bet tweede deel van het voorstel van het hoofdbestuur te splitsen in die zin, dat wordt
1026
voorgesteld, het hoofdbestuur, wat puur redactionele wijzigingen betreft, te machtigen, uiteraard gehoord de commissie voor de reglementen, deze wijzigingen zelfstandig aan te brengen, en het ten aanzien van de overige zaken in de gelegenheid te stellen, wijzigingen voor te bereiden en deze ter goedkeuring aan de Algemene Vergadering voor te leggen. De voorzitter antwoordt, dat deze wijzigingen alsnog aan de Algemene Vergadering zullen worden voorgelegd. Hij constateert, dat de Algemene Vergadering met beide voorstellen van het hoofdbestuur akkoord gaat. Vervolgens dankt spreker de commissie herziening rechtspraak met haar rechtskundige adviseurs voor het vele werk, dat in dezen is verzet. Ook zegt hij de comm'issie voor de reglementen en college De Jager, die nauw bij de samensteliing van het voorstel betrokken zijn geweest, dank voor de wijze, waarop zij zich van hun taak hebben gekweten (applaus). De vergadering wordt voor enige tijd geschorst en daarna hervat. (Slot volgt)
~ll~C
I
BRIEVEN A A N DE REDACTIE
Plaatsing van brieven in deze rubriek houdt niet in dat de redactie de daar~,~ weergegeven zienswuze onderschrUft.
ENIGE ASSOCIATIES BU DE AFBAKENING VAN HET VELD VAN DE SOCIALE GENEESKUNDE
In dit ~ijdschrift (zie Medisch Contact nr. 31/1968, bladzijde 677 e.v.) werd door Doeleman en Zielhuis (1969) een nieuwe definitie gegeven van de sociale geneeskunde, waarin de voor de gezondheid relevante wisselwerking tussen mens en milieu en het organ isatorisch functioneren, veelal in samenwerking met deskundigen op andere terreinen, cen,traal worden gesteld. Het is opmerkelijk hoe vele sociaaf-geneeskundigen in binnen- en buitenland, sedert Jules Qu~rin in 1848 de term ,,m~decine sociale" introduceerde, steeds weer opnieuw hebben getracht de inhoud, het studieobject, de methoden en het reid v~n actie van de sociale geneeskunde in abstracte of operationele definities en omschrijvingen weer te geven. De soci,ale geneeskunde werd o.a. gezien als een wetenschap, een kunst, een zienswijze, een techniek, een totaliteit van maatregelen, een complex van activiteiten, een conglomeraat van stukken uit de geneeskunde, een geheel van organisaties werkzaam in bet veld van de gezon.dheidszorg, een socio~ogisch probleem, en ook als een vak, al of niet voor late roepingen. AIs object van studie en handelen werd, in de onderscheiden pogingen om ,,de zier' en ,,het hart" van de sociale geneeskunde te treffen, bet wezen van deze tak van geneeskunde gezien als de wederzijdse inwerking, de interdependentie, de interac,tie, de relatie, de correlatie, de samenhagen, de wisselwerkingen, de wederzijdse bei'nvloeding, de verbanden, de verhoudingen, de raakvla.kken en de betrekkingen tussen enerzijds ,de gezondheid en/of ziekte, en/of defecten, en/of ongevallen van het individu en/of de groep en/of de maatschappij en anderzijds de materifle en/of immateri~[e omgeving. Het gedifferentieerde ga,mma van de gebruikte termen duidt erop, dat bij de verschillende niveau's waarop mens en milieu, als onderscheiden grootheden van een func,tionele eenheid elkaar beinvloeden, de wisselwerking van verschillende aard en intensiteit kan zijn. AIs doelstellingen van de sociale geneeskunde werden met een wisselende voorkeur bij de onderscheiden schrijvers aangegeven:
1. het behouden, verzorgen en bevorderen van de gezondheid (positieve-, constructieve geneeskunde); 2. het beschermen van de gezondhei.d op een directe of i,ndirecte wijze (preventieve geneeskunde); 3. het herstellen van de gezondheid (curatieve-, klinische- of reconstructieve geneesku,nde); 4. het revalideren van aangeboren of verkregen handicaps (restauratieve geneeskunde). Het aangrijpingspunt ter realisering van deze doelstellingen kon zijn: 1-1. De mens op individueel niveau (individuele- pers,oonlijke geneeskunde, individuele gezo,ndheidszorg). Deze zorg voor het in dividu kan speciaal gericht zijn zowel op her somatische vlak (somatische geneeskunde) als op het som.atisc'he en psychische vlak (psychos.omatische geneeskun.de) als wel op her somatische, psychische en sociale vlak (soc'io-psychosomatische geneeskunde, integrale gen,eeskunde, micro-, klinische-, individuele sociale geneeskunde). 1-2. De rnens o p groepsniveau (groeps-, sociale-, gei'nstitutio'naliseerde geneeskunde of maatschappelijke gezondheidszorg-. 1-3. De mens op maatschappij-niveau (v,olks-, n,ationale-, openba,re-, maatschappelijke gezond,h,eidszorg. 2. Het milieu met zijn stoffelijke en onstoffelijke elementen zowel in de micro-, meso- als de macrosfeer (milieugeneeskunde). De ontwikkeling van de geneeskund'ige s pecialisaties op het n iveau van de in dividuele mens, geeft een differentiatie te zien .naar functionele systemen (endocrinoloog), het geslacht (vrouwenarts), de leeffijd (kinderarts), ziekte-eenheden (tuberculose-arts), onderzoekmethoden (rSntgenoloog), therapeutische methoden (bestralingsarts), organen (huidarts, Iongarts), defecten (revalidatie-arts) etc. De ontwikkeling in de geneeskundige specialisaties op het niveau van groepen van individuen is parallel gegaan met de snelle evolutie van die tot stand gekomen maatschappelijke voorzieningen ten aanzien van her bevorderen, beschermen en herstellen va,n de gezondheid, waarvan de uitvoering en verwerkelijking een medisch,e deskundig'heid vereist (algemene gezon,dheidszorg, bedrijfsgeneeskunde, verzekeringsgeneeskunde, controlerend geneesheer, inspectie van de volksgezondheid etc). Het gemeenschappelijke van alle geneeskundigen is echter de zorg voor de gezondheid van de medemens. In de uitoefening van zijn werkzaamheden on tmoet iedere medicus in een of ander organsatorisch verband (formeel of informeel) al of niet in dienstverband, personen met
andere deskundigheden en vaardigheden, waarmede hij moet samenwerken. Het is fu,nctioneel om duidelijk omschreven praktische doeleinden, het reid van de sociale geneeskunde af te bakenen, zoals Doeteman en Zielhuis dat hebben gedaa,n in hun nota voor het College voor Sociale Geneeskunde. Afbakening kan naast helderheid echter ook distantie sc'heppen, hetgeen de geTsoleerdheid van de sociaal-geneeskundigen zou kunnen vergroten. Dit zou jammer zijn daar individuele- en sociale geneeskunde complementair zijn in de z,org voor de evenmens. Dr. A. J. Swaak, kinderhygi~nist Tilburg, 27 augustus 1968.
MC '! VAmA In Alkmaar is de samenwerking tussen huisartsen en wijkverpleegsters de laatste tijd onderwerp van bespreking geweest, waarbij centraal stond de afgrenzing van beider taak bij bet geven van injecties. Door 'het bestuur van het plaatselij,ke ,,Groene Kruis" is inmiddels een instructie opgesteld, die werd aanvaard door de huisartsen als basis voor samenwerking ten deze. De i nstructie, die is bestemd voor de wijkverpleegsters en verpleegsters verbonden aan de kraamcentra in het werkgebied van het A{kmaarse Wit-Gele en Groene Kruis en geldt voor het geven van subcutane en [ntramuscutaire injecties, I,uidt als volgt: ,,In pri,ncipe dienen injecties te worden gegeven door de arts of de vroedvrou.w. De wijkverpleegster zal slechts dan een injectie mogen geven indien de huisarts, op grond van het feit dat de pati6nt niet i,n staat is op ,het spreekuur te komen, een schriftelijk verzoek hiertoe indient bij de d'ienst wijkverpleging. Vanzelfsprekend blijft de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de patient rusten op de arts. De wij.kverpleegster dien~{ bij het geven van injecties telken male de aard en de hoeveel,heid va.n het geneesmiddel n a t e gaan. Na overleg met huisartsen en vroedvrouwen is door de besturen van de plaatselijke kruisverenigingen besloten, dat het geven van inje~ies met geneesmid,delen vallende o,nder de opiumwet en met wee~nbevorderende middelen geen taak is voor in kruisverband werkende verpleegsters." In een toelichting op deze instructie stelt de Alkmaarse arts, J. Lourens, voorzitter van h et plaatselijke Greene Kruis, dat met deze i,nstructie in de han;d vele ongewenste toestanden kunnen worden voorkomen, zoals bijvoor1027
beeid het geven van injecties op voorschrift van zeer ver af wonende artsen, die bij calamiteiten niet in staat zijn bijstand aan de patient te verlenen; voorts dat nu door de wijkverpleegster gemakkelijker weerstand kan worden geboden, indien pati~nten buiten een arts o,m trachten van haar een injectie te krijgen. De gevaren voor het ontstaan van narcomanie en de risico's bij de ieiding aan het kraambed hebben, aldus de heer Lourens, eveneens de aandacht gehad van de initiatiefnerners voor bovengenoemde instructie.
Omda.t volgens Economische Zaken anders gevaar zou bestaan dat de solvabiliteit van de ziektekostenverzekeraars zou kulnnen verminderen is hun met ingang van de datum van publJkatie in .de Staatsoourant ~ 27 augustus toegestaan de kostenstijging in de periode 14 maart 1968 - - 14 rnaart 1969 door te berekenen in de premies, voorz.over di~t tenminste nog niet rnocht zijn gebeurd. Het ministerie van Economische Zaken zegt tot deze ontheffing van de algemene prijsm.aatregel te zijn overgegaan in het belang van de verzekerden. Tijdens een openbare vergedering van de curatoren van de rijksuniversiteit in Utrecht, h e e f t - blijkens persberichten ~ de secretaris van het universiteitsbureau, meegedeeld dat minister Veringa hem onlangs had beIoofd .de faculte~t der diergeneeskunde zoveel extra-personeelsposten te zullen to.ewijzen d,at studenten in geen geval op waohtlijsten behoeven te worden genoteerd. Het ligt echter niet in de bedoeling van de bewindsman zo royaal te zijn, dat de faculteit der diergeneeskunde er beter voor komt te staan dan andere faculteiten, die een tekort aan stafleden van ongeveer 30 procent hebben. De hulp van de min'ister aan de enige diergerLeeskundige faculteit in Nederland zal zich rlaar verwacht wordt over drie tot vier jaar uitstrekken.
De wereldgezondheidsorganisatie heeft, al;dus meldt het persbureau Reuter, een statistiek uitgegeven over. het jaar 1966, waaruit onder meer blijkt, dat meer dan de helft Van het aantal sterfgevallen in de Ver. Staten en minstens twintig Europese landen veroorzaakt wordt door hartziekten en kanker. Sinds 1962 is het sterftecijfer in het algemeen weliswaar teruggelopen, maar de ste rfte aan hartziekten en kanker is toegenomen. Opmerkelijk is, dat in Oosten1028
rijk, Frankrijk, Hongarije en Joegoslavi~ het sterftecijfer door hartziekten her laagst is. Roemeni~ en IJsland hebben een laag sterftecijfer waar het kanker betreft. Naar verhouding de grootste sterfte aan hartziekten h ebben de Ver. Staten, 54,3 procent, van alle sterfgevallen. Daarna komt Finland met 54 procent. In gen,oemde groep van 20 Europese landen en de Ver. Staten heeft Joegoslavi~ het kleinste percentage sterfgevallen aan hartziekten, narnelijk 29,9 procen.t. Kanker veroorzaakt in de groep van 21 na de hartziekten de rneeste s~erfgevallen. Nederland staat met 23,1 procent aan de top, terwijl Portugal met 10,6 procent naar verhouding het minste aantal sterfgevallen aan kanker heeft. Gebleken is voorts, dat meer mannen aan kanker zijn gestorven dan vrouwen, behalve in de Ver. Staten, Denemarken, WestDuitsland, IJsland, Noorwegen, Polen, Portugal en Zweden.
Verschenen zijn de Han,delingen 1968 van de leergang Ziekenhuisorganisatie te Groningen. Het betreft hier verslagen van de twee symposia die in 1968 werden gehouden, respectie,velijk gewijd aan .de thema's ,,Het ziekenhuis als opleidingsinstituut", in welk kader een drietal voordrachten werd geh,ouden, en ,,Besluitvorming", waarbij op twee inleidingen een praktische toepassing van besluitvorming en -uitvoering aansloot. I,n de Handelingen zijn de teksten van de inleidingen, alsmede samenvattingen van de naar aanleiding daarvan gevoerde discussies opgenomen. Bestelling van deze publikatie kan geschieden, tegen overrnaking van f 12,50, bij het secretariaat Universitaire Leergang ,,Ziekenhuisorganisatie", Oude Boteringestraat 23, Groningen.
u Bij het tanken zal de automobilist zich maar zel,den realiseren dat op 40 li,ter benzine 20 gram Iood bij de verkoop is inbegrepen en dat hij dit metaal daarna tijdens h.et rijden in fij.n verdeelde toestand in de biosfeer uitstort. Her is een branden,de vraag of, gezien het steeds toenemende aut,overkeer, deze Ioodemissie op den duur de volksgezondheid niet op ongunstige wijze zal gaan be'fnvloeden. Men heeft wel berekend dat in Nederland op deze wijze door het autoverkeer per j aar circa 800.000 kg Iood wordt verspreid. 'Aldus stelt, voigens een persbericht van het A.N.P., de Keuringsdienst van Waren voor het gebied Den Haag in zijn thans verschenen jaarverslag over 1968.
MEDISCH
CONTACT
Verschijnt wekelijks Bestuur: A. Tarn,i~iau, Tilburg, voorzitter; Dr. J. Degenaar, Epe, vice-voorzitter; Prof. Dr. S. A. de Lange, Essenweg 54, Rotterdam, secretaris; Prof. D. C. den Haan, Rotterdam, penni,ngmeester; B. Q. A. Enneking, Breda. Redactie: Lomanl,aan 103, Utreoht, telefoon 030-885411. Uitgever: Uitgeversrnij. Kruyt n.y., Groot Hertogir~nelaan 28, Bussum, telefoan 02159-32259", postg'iro 142554. Advertenties: In te zenden ook brieven op ~dverCenties ond er n u m m e r - - u=iCsluitcend bij de uitgever. Advertenties behoeven de goedkeuring der redactie en kunnen zonder opgaaf van reden~n we~en geweigerd. Abonnementen: Voor niet-leden der Kon. Ned. Mij t.b.d. Geneeskuns~ f30,--, plus f 1,20 BTW = /31,20, buitenland .f 35,~, Iosse ,n.umnrners78 cent (Irncl. 4% BTW). Opgave uitsluitend bij de uitgever. Adreswijziging: Leden Kon. Ned. Mij. t.b.d. Geneeskunst ulteluitend aan Lomanlaan 103, Utrecht. Niet-leden aan L~ltgeversmij. Kruyt N.V., Bussum. Oplage: 15.880 exemplaren. Druk: Ver'weij Mijdrecht.
KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ TOT BEVORDERING DER GENEESKUNST Adres der Maatschappij en haar organen: Lomanlaan 103, Utrecht, telefoo~ 030-885411,
postg,iro
58083;
hoofdbestuur,
d~gelijks bestuur, boekhoudl.ng, bureau voor waarneming en ves~igi,ng van 8.30 tot 17 uur, (na 18 uur en ook 'szondags telefoon 020-798984), - - Landelijke Huisartsen Vereniging Landelij,ke Speciallsten Vereniging m Lar~delljke Verenigl~g van Artsen in Dienstverband Speoiallisten Reg.istratle Commissie m O~qderlinge Levensverzekering Maatschapplj voor ArtDen, O.L.M.A. Ondersteuningsfonda voor weduwen en wezen (postgiro 111950, secretarls P. J. M. Bau~doin, Parkstraat 7, Assen, telefoon 05920-2184. Raad van beroep: Dr. H. Navis, secretaris, Joris van der Haag,enl.aan 22, Arnhem.