Medische zorg door Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten: doelgroepen, context en tijdsbesteding Onderzoek ten behoeve van de raming AVG’s 2010
Opdrachtgever: Capaciteitsorgaan
Ineke Bloemendaal Willem van der Windt Frank Verijdt Daphne Albers
Utrecht, februari 2011
Kiwa Prismant is hét kennis- en expertisecentrum in het hart van de zorg. Wij willen de Nederlandse zorgsector optimaal informeren, adviseren en ondersteunen en daarmee bijdragen aan een goede sturing en kwaliteit van de zorg. Uitgangspunten zijn: objectiviteit, gedegenheid, betrouwbaarheid en onafhankelijkheid. Kiwa Prismant wortelt in de basis en heeft een sterke verbinding met de top van de zorg. Door die unieke sleutelpositie zijn wij bij uitstek in staat om actief bij te dragen aan de ontwikkeling van het landelijke beleid en ontwikkelingen in het veld. Wij ondersteunen onze klanten in hun streven de doeltreffendheid, doelmatigheid, toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg te verbeteren.
© Kiwa Prismant, Utrecht, februari 2011. Alle rechten voorbehouden. Niets uit dit werk mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Stichting Prismant.
Uitgever Kiwa Prismant Ptolemaeuslaan 900, 3528 BV Utrecht Postbus 85200, 3508 AE Utrecht Telefoon 030 - 2345 678 Fax 030 - 2345 677
[email protected]
Publicatie van cijfers en/of tekst uit dit werk als toelichting of ondersteuning bij wetenschappelijke artikelen, boeken of scripties, is toegestaan mits daarbij geen sprake is van commerciële doeleinden en voor zover de bron duidelijk wordt vermeld.
Bestellingen Publicaties zijn te bestellen via www.prismant.nl. Downloads www.capaciteitsorgaan.nl www.prismant.nl
® Prismant is een wettig gedeponeerd dienst- en warenmerk. Kenmerk 7038/A&HRM/IB-AR
Inhoudsopgave
Samenvatting
7
1.
Inleiding
15
2. 2.1 2.1.1 2.1.2 2.2
Onderzoeksopzet Werkwijze en respons Onderzoek naar de organisatie van de medische zorg Tijdsbestedingsonderzoek onder AVG’s en AVG’s in opleiding Afbakening van het onderzoek
19 19 19 20 22
3. 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.1.4 3.1.5 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.3 3.4
Prevalentie van verstandelijke beperkingen en zorg-gebruik Prevalentie van verstandelijke beperkingen IQ-verdeling en prevalentie van verstandelijke beperkingen Prevalentieonderzoek in Nederland Prevalentieonderzoek internationaal Ontwikkelingen in het aantal mensen met een verstandelijke beperking Samenvatting Zorggebruik door mensen met een verstandelijke beperking Gebruik van gehandicaptenzorg Zorggebruik naar ernst van de verstandelijke beperking Samenvatting Ontwikkelingen in de omvang van de zorgvraag aan de AVG Samenvatting
25 25 25 26 30 30 32 33 33 34 37 37 39
4.
De organisatie van de medische zorg vanuit de organisaties voor verstandelijk gehandicaptenzorg Kenmerken van de organisaties voor verstandelijk gehandicaptenzorg Omvang van de organisaties voor verstandelijk gehandicaptenzorg Aard van de cliënten toegespitst op de cliënten ‘langdurig verblijf’ Geboden dienstverlening aan cliënten Aard van de woonvoorzieningen Organisatie van de medische zorg aan mensen met een verstandelijke beperking Beschikbaarheid van eigen artsen Inzet van artsen Artsentekort Algemene en handicapgerelateerde medische zorg aan mensen met een verstandelijke beperking Achtergrond Aard van de medische zorg Samenvatting
4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.1.4 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.3 4.3.1 4.3.2 4.4
41 41 41 43 46 47 48 49 50 52 53 53 54 58
5. 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
Tijdsbesteding van AVG’s Kenmerken van de onderzoeksgroep Werksetting van de AVG’s De werkweek en tijdsbesteding AVG’s De organisatie van het werk Samenvatting
61 61 63 64 66 69
6.
Conclusies
71
Gebruikte literatuur
73
Definitie van begrippen
77
Afkortingen
81
Bijlage 1
Rekenmethode Prevalence of people with intellectual disability in the Netherlands (Wullink e.a. 2007)
83
Bijlage 2
Werkdruk en vertrekgeneigdheid AVG
85
Bijlage 3
Ondersteuning van de AVG
87
Kiwa Prismant
5
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Kiwa Prismant
6
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Samenvatting Inleiding Dit rapport gaat over de medische zorg voor mensen met een verstandelijke beperking en de rol die de Arts voor Verstandelijk Gehandicapten (AVG) daarbij heeft. Belangrijkste doel van het beschreven onderzoek is om gegevens op te leveren waarmee de toekomstige behoefte aan AVG’s kan worden geraamd. Het Capaciteitsorgaan voert deze raming uit voor het Capaciteitsplan 2010. Daarnaast zijn de resultaten uit dit onderzoek van belang als nulmeting om toekomstige ontwikkelingen in de behoefte aan AVG’s in kaart te kunnen brengen. Tekorten aan AVG’s, in combinatie met een aantal onbezette plaatsen op de opleiding tot AVG, zijn hierbij belangrijke kenmerken van de situatie anno 2010. Deze situatie roept de vraag op of er in de toekomst voldoende AVG’s zullen zijn om de specialistische medische zorg te kunnen bieden die nodig is voor mensen met een verstandelijke beperking. Naarmate er meer mensen met een verstandelijke beperking zijn, zullen er meer AVG’s nodig zijn. Feitelijke gegevens over het aantal mensen met een verstandelijke beperking zijn echter schaars. Ook weten we niet hoe dit aantal zich ontwikkeld. Dit geldt ook voor de medische zorg aan deze mensen, de manier waarop deze is georganiseerd en wie daarbij zijn betrokken. Daarom is gekozen voor een onderzoek met de volgende vraagstellingen: Hoe ontwikkelt het aantal mensen met een verstandelijke beperking zich en welk deel hiervan wordt behandeld door de AVG’s? Hoe is deze medische zorg georganiseerd en hoeveel tijd is er mee gemoeid? Wat betekent dit voor de toekomstige vraag naar AVG’s? De meeste AVG’s bieden medische zorg aan mensen met een verstandelijke beperking vanuit intramurale gehandicaptenzorgorganisaties. Deze context is nogal in beweging door decentralisering en extramuralisering en dit heeft consequenties voor de inzet van AVG’s. Ook werken AVG’s intoenemende mate vanuit expertisecentra en poli’s. Naast tijdsbestedingonderzoek onder AVG’s is daarom ook onderzoek gedaan bij de organisaties voor verstandelijke gehandicaptenzorg. Het uitgevoerde onderzoek bestaat uit drie onderdelen: 1. literatuuronderzoek naar de prevalentie van verstandelijke beperkingen en het gebruik dat mensen met een verstandelijke beperking maken van ondersteuning door zorginstellingen; 2. onderzoek onder gehandicaptenzorginstellingen naar de organisatie van de medische zorg aan mensen met een verstandelijke beperking; 3. tijdsbestedingsonderzoek onder AVG’s en AVG’s in opleiding. De uitkomsten van dit onderzoek zijn inmiddels gebruikt door het Capaciteitsorgaan bij de raming van de toekomstige behoefte aan AVG’s en het daarvoor benodigde aantal opleidingsplaatsen. Deze raming is opgenomen in het Capaciteitsplan 2010 (Capaciteitsorgaan, 2010). Achtereenvolgens beschrijven we de resultaten uit de drie onderdelen van het onderzoek en de conclusies.
Kiwa Prismant
7
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Prevalentie van verstandelijke beperkingen en zorggebruik Het lijkt niet waarschijnlijk dat de prevalentie van verstandelijke beperkingen in de bevolking op zich zeer grote stijgingen of dalingen laat zien. Uit de praktijk blijkt echter dat de afgelopen jaren meer mensen met een verstandelijke beperking een beroep doen op intraen semimurale gehandicaptenzorg. De groei van de intramurale zorg varieert daarbij rond de 2% per jaar, die van de semimurale zorg rond de 4%. Ook het aantal cliënten dat extramurale zorg ontvangt groeit fors. De groei in het zorggebruik wordt ten dele verklaard door de toegenomen levensverwachting van mensen met een verstandelijke beperking. Daarnaast lijken veranderingen in de beleidsvoering bij de toegang tot institutionele gehandicaptenzorg een rol te spelen. De AVG heeft van oudsher een belangrijke rol in de medische zorg voor de intramurale cliënten en vermoedelijk een groeiende rol bij de semimurale cliënten. Dit maakt het waarschijnlijk dat de geschetste toename van zorggebruik min of meer direct kan worden vertaald naar een groter tijdsbeslag op de AVG. Wat de sterke toename van de extramurale zorg betekent voor de zorgvraag aan AVG’s, is vooralsnog niet bekend. Het tijdsbestedingsonderzoek onder AVG’s biedt hier gegevens over de huidige stand van zaken. Momenteel besteedt de AVG 15% van zijn tijd aan externe cliënten. Dit zijn zowel extramurale cliënten als cliënten die geen enkele ondersteuning krijgen vanuit de institutionele gehandicaptenzorg. Naast de groei van het aantal zorggebruikers is er eveneens sprake van verschuivingen in de samenstelling van de groep intra- en semimurale cliënten. Naast een verschuiving in de aard van de beperkingen vindt er een verschuiving plaats in de leeftijdsverdeling van de intramurale cliënten: het aandeel oudere mensen met een verstandelijke beperking neemt toe. De groepen die het grootste aandeel lijken te hebben in de groei (absoluut) zijn de licht verstandelijk gehandicapten (LVG), de ernstig en zeer ernstig verstandelijk gehandicapten (EVG en ZEVG) in de intramurale en de volwassenen in de semimurale gehandicaptenzorgorganisaties. Kijken we naar de procentuele groei, dan is vooral de groei van de groep LVG met 11,2% en de VG-kinderen (semimuraal) met 10,5% opmerkelijk. Hoewel het hier om relatief kleine groepen gaat hebben kinderen uit de GVT’s en jeugdigen met licht verstandelijke beperkingen, al dan niet in combinatie met gedragsproblemen, een belangrijke bijdrage in de groei. Wellicht betreft het bij de LVG niet alleen licht verstandelijk gehandicapten, maar ook zwakbegaafde mensen. Deze laatsten worden naar aanleiding van een wijziging in de AWBZ meer en meer als LVG aangeduid en behandeld. Of de veranderde samenstelling van de gebruikers van verstandelijk gehandicaptenzorg leidt tot een grotere vraag aan AVG’s, hangt af van verschillen in zorgvraag tussen verschillende groepen. Wanneer ouderen meer aandacht vragen van een AVG kan dit leiden tot een grotere vraag naar AVG’s. Hetzelfde geldt voor de toename van de ernstig en zeer ernstig verstandelijk gehandicapten en eventuele gedragsproblematiek bij de groeiende groep LVG. Vervolgonderzoek op het tijdsbestedingsonderzoek onder AVG’s moet hierover uitsluitsel geven.
Kiwa Prismant
8
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
De omvang van de toekomstige zorgvraag aan de AVG is eveneens afhankelijk van overheidsbeslissingen en consequenties hiervan op beschikbare geldstromen. Eerdere pakketmaatregelen AWBZ zorgden voor een ruimere toegang tot de AWBZ, waardoor zwakbegaafde mensen (IQ 70-85) met bijkomende problemen formeel toegang kregen tot deze zorg. Per medio 2010 zijn echter beleidswijzigingen aangekondigd in de AWBZ, waarbij nog onvoldoende duidelijk is welke dat zullen zijn. De vraag of deze groep wel of niet structureel tot de gehandicaptenzorg behoort of gaat behoren, is van belang voor de toekomstraming van AVG’s. Andere beleidskwesties die van belang zijn voor de toekomstige behoefte aan AVG’s, zijn de verdere implementatie van samenwerking tussen AVG en huisarts en de beschikbaarheid van de AVG voor specialistische medische zorg voor cliënten die niet verblijven in een organisatie voor gehandicaptenzorg. Context en organisatie van de medische zorg De organisatie van de medische zorg en de context waarin AVG’s werken is onderzocht met behulp van een enquête onder alle intra- en semimurale organisaties voor verstandelijk gehandicaptenzorg. Van de 126 organisaties hebben 58 organisaties een ingevulde vragenlijst ingestuurd (46%). Zij vormen een goede afspiegeling van de organisaties in de verstandelijk gehandicaptenzorg wat betreft aantal cliënten en verdeling naar omvang. Voor ons onderzoek onder zorgorganisaties is vooral het aantal cliënten ‘langdurig verblijf’ van belang, aangezien zij primair de doelgroep vormen van de AVG. De responderende organisaties bieden deze ondersteuning (al dan niet met behandeling) aan 28.593 mensen met een verstandelijke beperking, waarmee een dekkingsgraad wordt bereikt van 45% van het totale aantal intra- en semimurale cliënten met een verstandelijke beperking. De diversiteit in omvang van de organisaties is groot. Context De organisaties voor gehandicaptenzorg bieden een breed scala aan ondersteuningsmogelijkheden. Daarbij geldt: hoe groter de organisatie qua aantal cliënten, hoe breder het zorg- en ondersteuningsaanbod. AVG’s werken vooral in de grotere zorgorganisaties. Deze organisaties bieden relatief vaak ‘kort verblijf voor diagnostiek en behandeling’ en een ‘expertisecentrum of poli voor externe cliënten’. Verreweg het grootste deel van de cliënten 'langdurig verblijf' heeft als eerste indicatiegrondslag een verstandelijke beperking (92,6%). Hiervan vallen de meesten onder VG (85,8%), met daarnaast relatief kleine groepen LVG- (8,4%) en SGLVG- en SGEVGcliënten (samen 5,8%). De cliënten met een indicatie volgens de VG-zorgzwaartepakketten zijn redelijk gelijk verdeeld over de indicaties VG3 tot en met VG7, waarbij VG3, VG5 en VG7 het meest voorkomen. De lichtere zorgzwaartepakketten VG1 en VG2 zijn relatief ondervertegenwoordigd. In vergelijking met de zorgzwaartecijfers uit 2006 heeft een verschuiving plaatsgevonden binnen de zwaardere zorgzwaartepakketten, waarbij het aantal cliënten met VG7 bijna is verdubbeld. Bij de LVG lijkt sinds 2006 een verschuiving te hebben plaatsgevonden naar de 'lichtere' zorgzwaartepakketten (LVG1 en LVG2). Dit zou kunnen wijzen op een versoepeling van indicatiecriteria of op een verschuiving tussen branches.
Kiwa Prismant
9
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
AVG’s bieden van oudsher vooral medische zorg aan de intramurale cliënten die doorgaans op een centraal instellingsterrein wonen. Gemiddeld woont een derde van de cliënten ‘langdurig verblijf’ op een centraal instellingsterrein. In de organisaties waar AVG’s werken is dit iets meer. De overige cliënten wonen meestal in kleinschalige of zelfstandige wooneenheden in de wijk. AVG’s bieden zowel medische zorg aan de intramurale als aan de semimurale cliënten. Er is een positief verband tussen het aantal AVG’s en het totale aantal cliënten ’langdurig verblijf’. Bij de organisaties die AVG’s in dienst hebben, is er geen verband tussen het aantal AVG’s en het aantal cliënten dat op een centraal instellingsterrein woont. Organisatie van de medische zorg in gehandicaptenzorgorganisaties Ongeveer 85% van de responderende organisaties heeft eigen artsen in dienst of huurt deze in. Of organisaties eigen artsen in dienst hebben, hangt naast omvang van de organisatie, ook af van de zorgvisie en van bestaande tekorten aan AVG’s. De grotere organisaties beschikken bijna alle over eigen artsen. Enkele kleine en middelgrote organisaties hebben geen eigen artsen in dienst omdat zij dit strijdig achten met hun streven naar normalisatie voor de cliënten. Organisaties die geen eigen artsen in dienst hebben of inhuren hebben afspraken met huisartsen in de wijk. De artsen die in dienst zijn of ingehuurd worden zijn meestal AVG of AVG in opleiding (80% van de totale artsenformatie). Daarnaast maken vooral huisartsen en basisartsen deel uit van de artsenformatie. De huisartsen die in dienst zijn werken in de praktijk meestal als AVG, op basis van lange ervaring met de algemene medische zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Voor de basisartsen zijn er geen aanwijzingen dat dit bij hen ook het geval is. Omdat de organisaties die eigen AVG’s1 (in opleiding) in dienst hebben en/of inhuren de relatief grotere organisaties zijn, bieden zij samen medische zorg aan 94% van cliënten 'langdurig verblijf' uit de onderzoeksgroep. De totale formatie aan professionals die werken als AVG in de responderende organisaties - of zij nu in dienst zijn of ingehuurd worden - bedraagt 111,9 fte. (73,5 fte AVG’s, 27,6 fte AVG’s in opleiding,10,8 fte’s huisartsen). Inclusief de vacatureruimte van 14,7 fte AVG’s en 2,2 fte huisartsen is dit 128,8 fte. Deze (in potentie) 128,8 fte aan medische professionals die werken als AVG worden ingezet voor de medische zorg aan 26.936 cliënten ‘langdurig verblijf’. Hoewel het aandeel vacatures met 13% hoog is, maken relatief weinig organisaties gebruik van nurse practitioners (verpleegkundig specialisten) of (praktijk)verpleegkundigen die medische taken kunnen overnemen van de AVG. Organisaties die deze professionals in dienst hebben, hebben vaker plannen om deze formatie in de toekomst verder uit te breiden dan organisaties die deze ervaring niet hebben. Aard van de medische zorg door de AVG Bijna driekwart van de organisaties met eigen artsen levert integrale medische zorg aan (bijna) al haar cliënten. In deze organisaties zijn de cliënten relatief ‘zwaar’. Het aandeel cliënten met VG5 tot en met VG7 is tweemaal zo hoog als in de organisaties zonder eigen medische professionals.
1
Inclusief huisartsen die vermoedelijk als AVG werken.
Kiwa Prismant
10
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Naarmate de cliënten met ‘langdurig verblijf’ een zwaarder zorgpakket hebben, is de AVG intensiever betrokken bij de medische zorg aan deze cliënten. De zwaardere cliënten ontvangen vaker alle medische zorg van de AVG, het andere, minder zware deel alleen handicapgerelateerde zorg. In sommige organisaties lijkt er een relatie tussen de locatie waar de cliënt woont (centraal versus decentraal) en de aard van de AVG-zorg (algemene 24-uurs zorg of uitsluitend handicapgerelateerde medische zorg). Onduidelijk is of dit (volledig) veroorzaakt wordt doordat de minder zware clienten relatief vaker buiten het centrale instellingsterrein wonen. Tijdsbesteding van AVG’s Met het onderzoek onder AVG’s is (met een respons van 113) een dekkingsgraad van de totale populatie (AVG’s en AVG’s in opleiding) bereikt van 50%; de dekkingsgraad voor de geregistreerde AVG’s is 57%. De gemiddelde leeftijd van de AVG’s (in opleiding) is 47 jaar en men heeft gemiddeld 15,5 jaar ervaring in de medische zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Vrouwen zijn in de meerderheid, vooral in de jongere leeftijdsgroepen. De onderzoeksgroep is representatief voor de populatie wat betreft de verdeling naar sekse en de verdeling naar leeftijd. Ongeveer 95% van de AVG’s werkt als AVG, waarbij bijna tweederde uitsluitend een dienstverband heeft in één organisatie voor gehandicaptenzorg. Sommige AVG’s hebben naast hun dienstverband bij een organisatie voor verstandelijk gehandicaptenzorg een afzonderlijk arbeidscontract bij een kennis- en expertisecentrum. Daarnaast zijn enkele AVG’s werkzaam in andere branches of zelfstandig gevestigd. AVG’s werken gemiddeld 30,4 uur per week (84,4%), exclusief een aantal uren structureel overwerk (gemiddeld 2,8 uren per week). Het grootste deel van zijn tijd besteedt de AVG aan patiëntgebonden taken (71%). Vrouwen besteden gemiddeld iets meer tijd aan patiëntgebonden taken, mannen hebben meer managementtaken in hun werkpakket. De AVG besteedt 85% van de patiëntgebonden tijd aan de intra- en semimurale cliënten. Hierbij zijn de cliënten die wonen op het centrale instellingsterrein oververtegenwoordigd. Voor de overige 15% van de tijd behandelt de AVG externe patiënten. Bijna tweederde van zijn tijd besteedt de AVG aan matig en ernstig verstandelijk gehandicapten. Daarnaast valt de tijdsbesteding aan licht verstandelijk gehandicapten op. Deze groep maakt slechts 8,4% uit van het totale aantal cliënten in de intramurale gehandicaptenzorg, terwijl de AVG 21% van zijn patiëntgebonden tijd aan deze groep besteedt. Dit is mede van belang omdat het hier om een groep gaat die de afgelopen jaren sterk is toegenomen (groei van aantal cliënten ‘langdurig verblijf’ 11,2% per jaar, Van der Kwartel, 2009). Daarnaast nemen zwakbegaafde mensen in totaal ruim 7% van de patiëntgebonden tijd van AVG’s in beslag (1,5 van de ongeveer 21 uren aan patiëntgebonden taken). Belangrijke vraag hierbij is hoe dit aantal zich in de nabije toekomst zal ontwikkelen en hoe eventuele beleidswijzigingen in de AWBZ hierop van invloed zullen zijn. Conclusies Het aantal mensen met een verstandelijke beperking lijkt ondanks de toenemende levensverwachting niet verder te stijgen. Wél komen er meer mensen met een verstandelijke be-
Kiwa Prismant
11
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
perking die een beroep doen op intra- en semimurale zorg, en daarmee waarschijnlijk ook op medische zorg door de AVG. Ook het beroep dat wordt gedaan op extramurale zorg groeit fors. De AVG biedt in toenemende mate zorg aan deze cliënten die niet verblijven in zorginstellingen. Op dit moment gaat het om 15% van de patiëntgebonden tijd van de AVG. De toegenomen levensverwachting van mensen met een verstandelijke beperking leidt tot een verschuiving in de leeftijdsverdeling van de populatie zorggebruikers. Aanvullend onderzoek over het aantal patiëntencontacten van de AVG per leeftijdsgroep is nodig om te beoordelen of deze verschuivingen leiden tot een groter tijdsbeslag op de AVG. De verschuiving in de aard van de handicaps van de verblijfscliënten lijkt te wijzen op een verzwaring van de gezondheidsproblematiiek binnen de populatie gehandicapten. Daarbij is van belang dat de groep LVG relatief veel tijd kost van de AVG en dat deze groep de grootste groei (in zorggebruik) laat zien. Voor de toekomstige vraag naar AVG’s is van belang in welke mate zwakbegaafde mensen gebruik blijven of in toenemende mate gaan maken van de gehandicaptenzorg als gevolg van beleidsvoornemens voor de AWBZ. Uit het tijdsbestedingsonderzoek onder AVG’s komt naar voren dat AVG’s momenteel 7% van hun patiëntgebonden tijd besteden aan deze groep, waarbij het grootste deel intramurale patiënten betreft. De vraag of deze groep wel of niet structureel tot de gehandicaptenzorg gaat behoren is van belang voor de toekomstraming van AVG’s. Door de voorgenomen beleidswijzigingen in de AWBZ zal de vraag naar geschikt aanbod voor zwakbegaafden in de 1e lijn toenemen en dient zich de vraag aan welke maatregelen nodig zijn om deze mensen in het thuissysteem te helpen en te voorkomen dat zij (opnieuw) tussen wal en schip geraken. Mogelijk zal hierdoor het beroep dat wordt gedaan op de deskundigheid van de AVG, maar dan als consulent voor de eerste lijn, toenemen. Hoewel overheidsbeslissingen, via de bijbehorende geldstromen, de meeste invloed zullen hebben op de omvang van de toekomstige zorgvraag aan de AVG zijn branchebeleid, organisatiebeleid en professionele ontwikkelingen eveneens van belang. Actuele ontwikkelingen zijn bijvoorbeeld de manier waarop de samenwerking tussen AVG en huisarts verder wordt geïmplementeerd, ontwikkeling van een productdefiniëring voor de medische zorg door de AVG, ontwikkeling van verdere horizontale en/of verticale taakherschikking en de mate waarin externe cliënten in de gelegenheid worden gesteld een beroep te doen op de specialistische medische zorg door een AVG.
Kiwa Prismant
12
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Kiwa Prismant
13
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Kiwa Prismant
14
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
1.
Inleiding Dit rapport gaat over de medische zorg voor mensen met een verstandelijke beperking en de rol die de Arts voor Verstandelijk Gehandicapten (AVG) daarbij heeft. De AVG verleent medische zorg aan mensen met een verstandelijke beperking, van oudsher vooral aan diegenen die verblijven in intramurale gehandicaptenzorgorganisaties. Het vakgebied ‘medische zorg voor mensen met een verstandelijke handicap’ is sinds 2000 officieel erkend als zelfstandig specialisme. Vanaf die tijd is een driejarige opleiding tot AVG gestart. Jaarlijks studeren ongeveer 12 AVG’s af. Het aantal vacatures voor de AVG’s ligt zes keer zo hoog als gebruikelijk is voor gespecialiseerde artsen, zo blijkt uit de vacaturemonitor die Medisch Contact periodiek uitvoert. Dit toenemende tekort, in combinatie met het aantal onbezette plaatsen op de opleiding tot AVG, is reden tot zorg. De vraag dient zich aan of er in de toekomst voldoende AVG’s zullen zijn om de specialistische medische zorg te kunnen bieden die nodig is voor mensen met een verstandelijke beperking. Daarom heeft de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) het Capaciteitsorgaan2 verzocht onderzoek te laten doen naar de medische zorg aan mensen met een verstandelijke beperking en ontwikkelingen in het werk van AVG’s. Het Capaciteitsorgaan besteedt aandacht aan deze thematiek in haar Capaciteitsplan 2010. De werkgroep Artsen Verstandelijk Gehandicapten binnen het Capaciteitsorgaan, waarin de beroepsgroep (NVAVG3), de werkgevers (VGN), zorgverzekeraars en het opleidingsinstituut4 zijn vertegenwoordigd, heeft hiervoor een arbeidsmarktonderzoek onder de AVG’s laten uitvoeren door Kiwa Prismant. Voor het bepalen van de toekomstige behoefte aan AVG’s is het van belang om inzicht te hebben in de vraag hoe de patiëntenaantallen zich ontwikkelen, in welke mate de AVG aan de verschillende patiëntencategorieën zorg verleent en hoeveel tijd dat van de AVG vergt. Of de extramuralisering doorzet is daarbij een belangrijke vraag. Met de opkomst van poliklinieken voor mensen met een verstandelijke beperking maken ook externe patiënten en cliënten die wonen in kleinschalige woonvormen meer dan voorheen gebruik van AVGzorg. Daarnaast is van belang welke consequenties de verwachte bezuinigingen op de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) zullen hebben voor de zorgvraag aan AVG’s. Feitelijke gegevens uit registraties zijn op dit moment schaars. Dit vormde de aanleiding om het onderzoek uit te voeren met de volgende deelvragen: Hoe ontwikkelt het aantal mensen met een verstandelijke beperking zich en welk deel hiervan wordt behandeld door de AVG’s? Hoeveel tijd is er met deze zorg gemoeid? Wat betekent dit voor de toekomstige vraag naar AVG’s? Om deze vragen te kunnen beantwoorden is inzicht nodig in de organisatie van de medische zorg aan mensen met een verstandelijke beperking door AVG’s op dit moment. De manier waarop deze is georganiseerd verschilt tussen zorgorganisaties, waarbij de oor-
2
De Stichting Capaciteitsorgaan voor medische en tandheelkundige vervolgopleidingen heeft als doel het opstellen van ramingen voor de opleidingscapaciteit en het maken van ramingen voor de capaciteit van de initiële opleiding tot arts, uitgaande van de te verwachten zorgbehoefte en informatievoorziening hierover aan de zorgsector en de overheid. 3 Nederlandse Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten 4 De opleiding tot arts voor verstandelijk gehandicapten is ondergebracht bij het Erasmus MC te Rotterdam.
Kiwa Prismant
15
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
sprong van de zorgorganisaties en de ontwikkelingen in de visie op gehandicaptenzorg een belangrijke rol spelen. In de van oorsprong intramurale zorgsetting voor mensen met een verstandelijke beperking werd de medische zorg doorgaans geleverd door artsen in dienst van de instelling, huisartsen en basisartsen en sinds 2000 ook door AVG’s5. Extramuralisering en normalisatie hebben er echter voor gezorgd dat steeds meer mensen met een beperking buiten de muren van de instelling gingen wonen, zelfstandig of in kleinschalige eenheden. ‘Normaal waar dat kan, bijzonder waar dat moet’ betekent dan ook dat cliënten zich moeten kunnen aanmelden bij een huisarts in de wijk. Vanuit diezelfde gedachte past het niet dat een arts op structurele basis, als het ware proactief, aanwezig is op de woonvoorzieningen. Deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat de organisatie van de medische zorg, zowel binnen de instellingsmuren als daarbuiten, verandert. Dat geldt ook voor van oudsher semimurale woonvoorzieningen, zoals de Gezinsvervangende Tehuizen (GVT's). Hier werd de medische zorg al geleverd door huisartsen in de wijk en is er juist sprake van taakverschuiving van deze huisarts naar de AVG. Eén van de hoofddoelstellingen van de NVAVG is dat ook voor deze groep mensen met een verstandelijke beperking gespecialiseerde medische zorg van goede kwaliteit, geleverd door een AVG, beschikbaar, bereikbaar en toegankelijk moet zijn (NVAVG, 2007). Dit is echter vaak nog niet goed geregeld (Ewals en Huisman, 2008). Bij cliënten met een intramurale indicatie (wonend op het instellingsterrein of in de wijk) is de AVG van oudsher regievoerder, maar wordt deze taak in toenemende mate overgedragen aan huisartsen in de wijk, die waar nodig verwijzen naar de AVG. Ook hier kan het beeld wisselend zijn, waarbij huisartsen, AVG’s en andere artsen, al dan niet in dienst van de organisatie, verschillende rollen vervullen. Verschillende onderzoeken (IGZ (2007), Kool e.a.(2004) en LHV/NVAVG (2003)) bevestigen dit beeld van een grote diversiteit en onderstrepen het belang van de context waarin AVG’s hun werk uitvoeren. In onderhavig onderzoek is daarom naast tijdsbestedingsonderzoek onder AVG’s óók onderzoek gedaan bij de organisaties die zorg leveren aan mensen met een verstandelijke beperking, waar de meeste AVG’s werkzaam zijn. Het onderzoek bestaat daarmee uit drie onderdelen: 1. literatuuronderzoek naar de prevalentie van verstandelijke beperkingen en het gebruik dat mensen met een verstandelijke beperking maken van ondersteuning door zorginstellingen; 2. onderzoek onder gehandicaptenzorginstellingen naar de organisatie van de medische zorg aan mensen met een verstandelijke beperking; 3. tijdsbestedingsonderzoek onder AVG’s en AVG’s in opleiding. In verband met de leesbaarheid van het rapport wordt met de AVG steeds zowel de AVG als de AVG in opleiding bedoeld, tenzij anders aangegeven.
5
Het vakgebied ‘medische zorg voor verstandelijk gehandicapten’ is sinds februari 2000 als zelfstandig specialisme erkend. Vóór die tijd bestond er geen officiële registratie als ‘arts voor verstandelijk gehandicapten’ (AVG) en geen speciale opleiding. Op grond van een overgangsregeling zijn ongeveer 150 artsen, die vóór 2000 langere tijd werkzaam waren in de sector, door de HVRC erkend als AVG.
Kiwa Prismant
16
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
De uitkomsten van dit onderzoek worden gebruikt door het Capaciteitsorgaan voor de raming van de toekomstige behoefte aan AVG’s en het daarvoor benodigde aantal opleidingsplaatsen. Deze raming wordt opgenomen in het Capaciteitsplan 2010. Belangrijke kanttekening vooraf is dat de medische zorg voor verstandelijke gehandicapten door AVG’s sterk in beweging is, en dat er veel aandacht is voor het ontwikkelen van een visie op de AVG-zorg van de toekomst. Daarbij wordt de visie op samenwerking met de huisarts en de concrete taakgebieden van de AVG, voor alle mensen met een verstandelijke beperking, verder uitgewerkt. Onderhavig onderzoek dient derhalve ook als nulmeting, die in de toekomst kan dienen als referentie. Op basis van de onderzoeksresultaten ontstaat zicht op de kwantitatieve ontwikkelingen in de medische zorg aan mensen met een verstandelijke beperking en het aandeel van de AVG hierin, en kan het Capaciteitsorgaan adviseren over de gewenste instroom aan AVG’s in de opleiding. Leeswijzer In hoofdstuk 2 van dit rapport beschrijven we de opzet van dit onderzoek, waarna hoofdstuk 3 in gaat op ontwikkelingen in de prevalentie van verstandelijke beperkingen en het zorggebruik door mensen met een verstandelijke beperking. In hoofdstuk 4 en 5 staan de resultaten van de vragenlijstonderzoeken centraal. Hoofdstuk 4 schetst een beeld van de manier waarop organisaties de medische zorg voor mensen met een verstandelijke beperking hebben georganiseerd en wat de context is waarin AVG’s werken, waarna in hoofdstuk 5 meer in detail laat zien hoe de tijdsbesteding van de AVG’s er uit ziet. Ter afsluiting van het rapport volgen enkele conclusies in hoofdstuk 6.
Kiwa Prismant
17
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Kiwa Prismant
18
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
2.
Onderzoeksopzet Om zicht te krijgen op het aantal potentiële zorgvragers voor de AVG is een literatuuronderzoek uitgevoerd naar de ontwikkeling van het aantal mensen met een verstandelijke beperking en hun zorggebruik. Daarna is een vragenlijst uitgezet onder beleidsmakers van gehandicaptenzorgorganisaties. Centrale thema’s daarbij waren ‘hoe zij de medische zorg aan mensen met een verstandelijke beperking hebben georganiseerd en in welke context de AVG’s hun werk doen’. Om gegevens over de tijdsbesteding van AVG’s te verkrijgen is tenslotte een vragenlijst uitgezet onder alle geregistreerde AVG’s en AVG’s in opleiding. Het onderzoek is uitgevoerd van januari tot en met september 2010 en is begeleid door de werkgroep Artsen Verstandelijk Gehandicapten vanuit het Capaciteitsorgaan.
2.1
Werkwijze en respons
Vanwege de relatief kleine onderzoekspopulatie van organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking en AVG’s is ervoor gekozen deze populaties als geheel te betrekken in het onderzoek. 2.1.1
Onderzoek naar de organisatie van de medische zorg
De vragenlijst over de organisatie van de medische zorg is uitgezet bij alle organisaties die zorg leveren aan cliënten met een verstandelijke beperking met indicatie ‘langdurig verblijf’. Het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording (JDMV, 2008) is hierbij als bron gebruikt. Met behulp van een telefonische ronde langs alle in het JDMV opgenomen organisaties voor gehandicaptenzorg, zijn de betreffende organisaties geselecteerd en contactpersonen geïdentificeerd voor het versturen van de vragenlijst. Van de in totaal 166 organisaties voor gehandicaptenzorg uit het JDMV zijn er 40 uitgesloten van verdere deelname aan het onderzoek. Deze 40 organisaties richten zich primair op mensen met een lichamelijke of zintuiglijke beperking of bieden geen ondersteuning aan hun cliënten in de vorm van ‘langdurig verblijf’. Hierbij gaat het vooral om organisaties die uitsluitend 'dagbesteding' bieden aan hun cliënten. Het onderzoek is uitgevoerd met behulp van een internetvragenlijst. Daaraan voorafgaand hebben de contactpersonen van de organisaties een brief ontvangen met de uitnodiging tot deelname aan het onderzoek, een toelichting op de vragenlijst en een aanbevelingsbrief van de VGN. In totaal zijn twee reminders verstuurd via e-mail. Om de respons nog verder te stimuleren zijn met behulp van gegevens uit het JDMV de 25 gehandicaptenzorgorganisaties met de meeste cliënten geselecteerd. Deze zijn telefonisch benaderd met het verzoek om de vragenlijst alsnog in te vullen (indien dit nog niet gebeurd was). Uiteindelijk hebben 58 organisaties een ingevulde vragenlijst ingestuurd, een respons van 46%. De responderende organisaties bieden ondersteuning aan 31.878 cliënten in de vorm van 'langdurig verblijf', waarvan 28.593 mensen met een verstandelijke beperking. Hiermee wordt een dekkingsgraad bereikt van 45% van het totale aantal intra- en semimurale cliënten met een verstandelijke beperking dat is geschat op 63.429 (Van der Kwartel, 2009)6. 6
Van der Kwartel (2009) komt tot een schatting van 63.429 intramurale verstandelijk gehandicapte cliënten. Hij geeft daarbij aan dat het werkelijke aantal cliënten mogelijk iets lager is, aangezien een beperkt aantal instellingen alle clienten lijkt te hebben meegeteld die in 2008 verblijf hebben gehad. Dit betekent dat de dekkingsgraad van dit onderzoek naar de medische zorg mogelijk nog iets hoger is dan de vastgestelde 45%.
Kiwa Prismant
19
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Tabel 2.1
Respons en dekkingsgraad bij het onderzoek onder gehandicaptenzorgorganisaties
Organisaties voor mensen met een verstandelijke beperking Aantal mensen met een verstandelijke beperking met indicatie ‘langdurig verblijf’: totaal en bij de responderende instellingen
Aantal populatie 126
Aantal retour 58
Respons % 46%
63.429*
28.593
45%
* bron: van der Kwartel, 2009.
Van de 58 organisaties die deel uitmaken van dit onderzoek, is bijna een derde onderdeel van een breder concern. Dit geldt relatief vaak (50%) voor de grotere organisaties (met meer dan 500 cliënten met indicatie ‘langdurig verblijf’). Om te bepalen in welke mate de responderende organisaties representatief zijn voor de gehandicaptenzorgsector als geheel, zijn in onderstaande tabel enkele steekproef- en populatiegemiddelden naast elkaar gezet. Hierbij is gebruik gemaakt van het JDMV 2008. Tabel 2.2
Representativiteit van de responderende organisaties ten opzichte van de populatie
Gemiddeld aantal intramurale cliënten Verdeling naar omvang van de organisaties - minder dan 201 intramurale cliënten - 201-500 intramurale cliënten - meer dan 500 intramurale cliënten
Responderende organisaties 550
Populatie*
36% 29% 34%
36% 31% 33%
* bron: JDMV, 2008
Uit tabel 2.2. blijkt dat de responderende organisaties een goede afspiegeling vormen van de organisaties in de verstandelijk gehandicaptenzorg wat betreft aantal cliënten en omvangverdeling.
2.1.2
Tijdsbestedingsonderzoek onder AVG’s en AVG’s in opleiding
Voor het tijdsbestedingsonderzoek is een vragenlijst uitgezet onder alle geregistreerde AVG’s en AVG’s in opleiding. Hiervoor zijn de registers van de HVRC als bron gebruikt. De vragenlijsten zijn, in verband met privacy van de betrokkenen, verstuurd door de HVRC. In totaal zijn 226 personen benaderd. De AVG’s hebben de vragenlijst per post ontvangen met als bijlage een aanbevelingsbrief van de Nederlandse Vereniging voor Artsen Verstandelijk Gehandicapten (NVAVG). Aangezien de eerste mailing relatief weinig reacties opleverde is een herinnering verstuurd, eveneens via de HVRC. Daarnaast heeft de NVAVG het onderzoek tweemaal onder de aandacht gebracht van haar leden. De dataverzameling voor het tijdsbestedingsonderzoek heeft plaatsgevonden van eind juni tot begin augustus 2010.
Kiwa Prismant
20
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
544
Tabel 2.3
Respons en dekkingsgraad bij het tijdsbestedingsonderzoek onder AVG’s
Totaal benaderd Netto benaderd Respons Nettorespons% Dekkingsgraad populatie
AVG’s 183
AVG’s in opleiding 43
99
14
54%
33%
Totaal 226 218 113 52% 50%
Acht vragenlijsten zijn als onbestelbaar retour gekomen, 113 ingevulde vragenlijsten zijn geretourneerd. De uiteindelijke nettorespons (113 van de 218) komt daarmee op 52%. Hierbij zijn de AVG’s in opleiding enigszins ondervertegenwoordigd. Een mogelijke verklaring hiervoor is te vinden in de complexiteit van de vragen over tijdsbesteding. Ook een relatief groot deel van de responderende AVG’s in opleiding heeft bij deze vragen laten weten dat zij (nog) niet tot een inschatting kunnen komen. Met de respons is een gemiddelde dekkingsgraad van de totale populatie (AVG’s en AVG’s in opleiding) bereikt van 50%; de dekkingsgraad voor de geregistreerde AVG’s is 57% (zie tabel 2.4). In deze tabel staat het aantal responderende geregistreerde AVG’s en AVG’s in opleiding uitgesplitst naar leeftijd en geslacht. Voor de geregistreerde AVG’s is eveneens aangegeven wat het responspercentage is ten opzichte van de gehele populatie7. Tabel 2.4
Het aantal respondenten en het responspercentage naar leeftijd en geslacht
Leeftijdscategorie 25-34 35-44 45-54 >54 Onbekend Totaal
Man 2 (67%) 4 (100%) 8 (36%) 21 (64%) 1 36 (58%)
Geregistreerde AVG’s Vrouw Totaal 10 (63%) 12 (63%) 20 (50%) 24 (55%) 14 (47%) 22 (42%) 19 (73%) 40 (68%) 1 63 (56%) 99 (57%)
AVG’s in opleiding Man Vrouw 13 1
14
Totaal 25 24 23 40 1 113
Binnen de groep geregistreerde AVG’s heeft een vergelijkbaar aandeel mannen en vrouwen gerespondeerd in dit onderzoek (respectievelijk 58% en 56% van de populatie). Ook de verschillende leeftijdsgroepen zijn in voldoende mate vertegenwoordigd (variërend van 42% tot 68%). Bij de uitsplitsing naar zowel geslacht als leeftijd blijkt de representativiteit enigszins tegen te vallen. Hierbij is de beperkte omvang van de onderzoekspopulatie van belang. Bij de mannen valt de ondervertegenwoordiging van de groep 45-55 jarigen op, bij de vrouwen de oververtegenwoordiging van de AVG’s ouder dan 54. Deze ongelijke respons naar sexe en leeftijd heeft op de belangrijkste variabele uit het onderzoek, de tijdsbesteding van de AVG, geen invloed gehad. 7
Deze berekening is gemaakt op basis van HVRC-gegevens die zijn aangeleverd ten behoeve van de Raming 2010 voor de Arts voor Verstandelijk Gehandicapten 2010.
Kiwa Prismant
21
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
2.2
Afbakening van het onderzoek
Focus op mensen met een verstandelijke beperking De sector Gehandicaptenzorg omvat de verzorging, begeleiding, verpleging en behandeling van mensen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking. In onderhavig onderzoek richten we ons op de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking8: zij zijn primair de doelgroep van de AVG. Mensen met een verstandelijke beperking vormen met meer dan 95% het grootste aandeel aan cliënten in de gehandicaptenzorg. Definitie van verstandelijke beperking Voor onderhavig onderzoek gaan we uit van de definitie van de AAIDD (American Association on Intellectual and Developmental Disabilities). Zowel de beroepsvereniging NVAVG als het opleidingsinstituut voor de AVG hanteert deze definitie. Na de laatste herziening (AAIDD, 2010) hanteert de AAIDD drie criteria voor de diagnose 'verstandelijke beperking': een significante beperking in intelligentie; gelijkoptredend met een significante beperking in het adaptieve gedrag; optreden van deze beperkingen vóór het 18e levensjaar. Algemeen criterium voor het intellectueel functioneren bij een verstandelijke beperking is een IQ lager dan 70 (DSM-IV, APA, 1994). Daarin wordt vervolgens onderscheiden: IQ 50-70: lichte verstandelijke beperking; IQ 35-50: matig verstandelijke beperking; IQ 20-35: ernstig verstandelijke beperking; IQ lager dan 20: diepe verstandelijke beperking. In de praktijk lijkt een verschuiving van de indeling plaats te vinden: ook zwakbegaafde mensen (IQ 70-85) met aanvullende problemen worden in toenemende mate als licht verstandelijk gehandicapten behandeld9. Inzet van AVG bij zwakbegaafde mensen Voor dit onderzoek is een belangrijke vraag in welke mate zwakbegaafde mensen in toenemende mate gebruik maken van de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking, welk tijdsbeslag dit doet op de AVG en welke ontwikkelingen hierdoor te verwachten zijn naar de toekomst. Medische zorg aan intramurale cliënten en externe cliënten De gehandicaptenzorg wordt betaald uit de AWBZ, een volksverzekering specifiek gericht op langdurige zorg onder meer aan mensen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke aandoening. Om AWBZ-zorg te krijgen is een indicatie nodig. Deze indicatie wordt afgegeven door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), waarbij de zorgbehoefte van cliënten wordt vastgelegd in een aantal functies (persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, behandeling, verblijf). Hoewel er discussie is over een verschuiving van de medische zorg (onderdeel van 'behandeling') van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet (ZVW), wordt de medische zorg momenteel nog vanuit de AWBZ gefinancierd. Dit gebeurt alleen bij de functies 'behandeling' en 'verblijf'. Bij het tijdsbestedingsonderzoek onder AVG’s gaan we ook in op de medische zorg die AVG’s bieden aan externe cliënten (allen zonder ‘langdurig verblijf’). Deze cliënten kunnen 8
9
Kanttekening hierbij is dat mensen met primair een lichamelijke of zintuiglijke beperking daarnaast een verstandelijke beperking kunnen hebben. In 2005 is de doelgroep voor de gehandicaptenzorg verbreed naar zwakbegaafde mensen door een wijziging in de AWBZ.
Kiwa Prismant
22
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
door de huisarts worden verwezen naar AVG’s die werkzaam zijn bij één van de meer dan 50 AVG-poliklinieken. Bij een beperkt aantal consulten (5-10 per jaar) is hiervoor geen indicatie nodig van het CIZ. Omdat deze AVG-zorg nog steeds AWBZ-zorg is, geldt wel als voorwaarde voor het leveren van deze dienstverlening dat de AVG aan een AWBZinstelling is verbonden. De werkgever van de AVG moet productieafspraken hebben gemaakt met het zorgkantoor en dient bij dit zorgkantoor de nota voor de geleverde diensten in.
Kiwa Prismant
23
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Kiwa Prismant
24
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
3.
Prevalentie van verstandelijke beperkingen en zorggebruik Voor de toekomstige vraag naar AVG’s is van belang hoe het aantal mensen met een verstandelijke beperking in Nederland zich ontwikkelt en daarnaast in welke mate zij gebruik maken van gehandicaptenzorg. In dit hoofdstuk gaan we hier op in. In paragraaf 3.1 beschrijven we de beschikbare onderzoeksgegevens over de prevalentie van verstandelijke beperkingen in Nederland en over de ontwikkelingen die hierin zijn te voorzien voor de toekomst. Hiermee ontstaat zicht op de omvang van de potentiële doelgroep voor de organisaties voor verstandelijk gehandicaptenzorg en daarmee voor de AVG’s. Paragraaf 3.2 gaat in op het feitelijk gebruik van verstandelijk gehandicaptenzorg door mensen met een verstandelijke beperking. In paragraaf 3.3 stellen we vast welke ontwikkelingen specifiek voor de raming van AVG’s van belang zijn.
3.1
Prevalentie van verstandelijke beperkingen
Onderzoek naar de prevalentie van verstandelijke beperkingen is vrij zeldzaam. In Nederland zijn de afgelopen decennia twee onderzoeken uitgevoerd op dit terrein. Een onderzoek door Wullink e.a. (2007) en een onderzoek door Maas e.a. (1988). Beide onderzoeken worden - met de nodige aannames - gebruikt om tot prognoses te komen van het aantal mensen met een verstandelijke beperking. Nadeel van de genoemde onderzoeken is dat de daarin gepresenteerde prevalentieschattingen grotendeels worden gebaseerd op zorggebruik door mensen met een verstandelijke beperking. Lang niet iedereen met een verstandelijke beperking maakt echter gebruik van institutionele zorg. Hoewel men in de genoemde onderzoeken probeert om hiervoor te corrigeren door de aantallen op verschillende manieren op te plussen, blijkt het lastig om zicht te krijgen op de werkelijke prevalentie van verstandelijke beperkingen in de populatie. Voor ons onderzoek is echter relevant hoe groot de doelgroep van gehandicaptenzorgorganisaties, en daarmee van de AVG, maximaal is. Voordat we de geschetste prevalentieonderzoeken beschrijven, gaan we daarom kort in op de verdeling van IQ in de populatie en de betekenis daarvan voor de prevalentie van verstandelijke beperkingen. 3.1.1
IQ-verdeling en prevalentie van verstandelijke beperkingen
In de definitie van een verstandelijke beperking volgens de AAIDD (paragraaf 2.2) is ‘een significante beperking’ in intelligentie het primaire criterium. IQ is een theoretisch begrip. IQ-testen zijn zo geconstrueerd dat in de algemene populatie een gemiddeld IQ wordt gevonden van 100, met een standaarddeviatie van 15. Een verstandelijke beperking wordt daarin gedefinieerd als een IQ dat twee standaarddeviaties lager is dan het gemiddelde, dus lager dan 70. Deze statistische uitgangspunten leiden tot de conclusie dat (bij een normaalverdeling) de statistische prevalentie van een IQ onder de 70 2,3% is, voor Nederland ongeveer 365.000 personen. In onderstaande figuur is de verdeling van het IQ weergegeven. De oppervlakte onder de curve staat voor het aandeel van de Nederlandse bevolking dat in een bepaalde IQ-range scoort. De figuur maakt duidelijk dat door toevoeging van de groep zwakbegaafde mensen (IQ van 70-85, het donkerder blauwe deel in de grafiek) een zeer grote groep wordt toegevoegd als potentiële zorggebruiker (ongeveer 2,2 miljoen). Verreweg het grootste deel
Kiwa Prismant
25
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
hiervan heeft echter geen bijkomende problemen in het adaptief vermogen, dus zullen - bij het huidige beleid - geen beroep doen op institutionele zorg. Ras e.a. (2010) schatten het aantal zwakbegaafde mensen die wél bijkomende problemen hebben, bij gebrek aan nauwkeurige informatie, op enkele honderdduizenden, maar wijzen tegelijkertijd op de grote invloed die beleidsmaatregelen hierop hebben. Figuur 3.1
20
IQ-verdeling in de populatie
35
50
70
85
100
115
130
145
IQ
In onderstaande tabel staan schattingen van het aantal mensen met een verstandelijke beperking en zwakbegaafde mensen10. Tabel 3.2
Schatting van het aantal zwakbegaafde mensen en mensen met een verstandelijke beperking op basis van IQ-verdeling IQ-range 70-85 <70
Zwakbegaafde mensen Mensen met een verstandelijke beperking
Aantal 2.200.000 365.000
Zoals gezegd kan de geschetste IQ-indeling voor individuen met een beperking niet één op één vertaald worden naar een bepaalde ondersteuningsbehoefte en daarmee een specifieke zorgvraag. De mate waarin mensen met een verstandelijke beperking, van welk niveau ook, een ondersteuningsbehoefte hebben en deze vertalen in een zorgvraag hangt namelijk in hoge mate af van de adaptieve beperkingen die deze persoon heeft en de context waarin hij of zij leeft (mantelzorg e.d.). Wél wordt hiermee een relatief objectieve grens aangegeven van de werkelijke prevalentie en daarmee de maximale doelgroep van de verstandelijk gehandicaptenzorg en de AVG. 3.1.2
Prevalentieonderzoek in Nederland
Hieronder worden achtereenvolgens de prevalentieonderzoeken van Maas e.a. (1988) en Wullink e.a. (2007) beschreven. 10
Twee kanttekeningen zijn hier op zijn plaats. Het aantal mensen met een verstandelijke beperking is hier uitsluitend bepaald op basis van IQ-verdeling. Geen rekening is gehouden met de andere criteria om mensen als verstandelijk beperkt in te delen. We nemen daarom aan dat de geschetste aantallen een bovengrens aangeven. Daarnaast is onduidelijk in hoeverre de theoretische IQ-verdeling kloppend is in de staart van de verdeling. Er zijn onderzoeksgegevens die suggereren dat er sprake is van een ‘dikke’ staart, waarmee wordt aangegeven dat het aantal mensen in de populatie met de laagste IQ’s hoger is dan de normaalverdeling suggereert (Resing en Blok, 2002, NKV, 2002).
Kiwa Prismant
26
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Maas e.a. (1988) en hierop gebaseerd onderzoek van het SCP In de studie door Maas e.a. (1988) is in vier regio’s in Nederland een schatting gemaakt van het totale aantal mensen met een verstandelijke beperking. Hiervoor zijn in de betreffende regio’s zoveel mogelijk instellingen benaderd die ondersteuning bieden aan mensen met een verstandelijke beperking. Maas hanteerde hierbij een IQ-grens van 80, waardoor ook een deel van de zwakbegaafde mensen (IQ 70-85) zijn inbegrepen in deze schatting. Door deze methode ontstaan vertekeningen in de schatting van het aantal mensen met een verstandelijke beperking. Onderschatting vindt plaats doordat de schatting is gebaseerd op het zorggebruik en niet op werkelijke prevalentie. Niet alle mensen met een verstandelijke beperking maken namelijk gebruik van zorgvoorzieningen. Ook blijft de groep nul- tot vierjarigen buiten beschouwing. Deze groep gaat nog niet naar school en komt doorgaans (nog) niet in contact met instellingen voor gehandicaptenzorg. Daarnaast is er sprake van een oververtegenwoordiging van het aantal kinderen/jongeren met een verstandelijke beperking tussen de 4 en 19 jaar, doordat deze groep relatief veel gebruik maakt van zorginstellingen. Op latere leeftijd maken mensen met een lichte verstandelijke beperking geen gebruik meer van deze voorzieningen, waardoor zij niet meer bij de zorginstellingen bekend zijn. Het SCP heeft op basis van de studie van Maas e.a., demografische ontwikkelingen en sterftecijfers van mensen met een verstandelijke beperking in instellingen, schattingen gemaakt van het aantal mensen met een verstandelijke beperking (Klerk, 2000). Volgens deze schatting waren er in 2001 ruim 112.000 personen met een verstandelijke beperking in Nederland, die op enige manier van categoriale ondersteuning gebruik maken (inclusief een bijtelling van 9.000 0-4 jarigen die in Maas e.a. buiten beschouwing zijn gelaten). Van deze 112.000 mensen met een verstandelijke beperking is naar schatting iets meer dan de helft matig tot zeer ernstig gehandicapt (57.000) en iets minder dan de helft licht verstandelijk gehandicapt. Jongeren zijn relatief vaker licht verstandelijk gehandicapt, ouderen relatief vaker matig tot zeer ernstig. Hierbij moet opnieuw in aanmerking worden genomen dat het hierbij gaat om zorggebruikers en niet om de werkelijke prevalentie. In figuur 3.1 (IQverdeling in de populatie) is te zien hoe de omvang van de verschillende groepen zich ongeveer tot elkaar verhouden. Hoewel de onderzoekers van mening zijn dat het onderzoek van Maas e.a. (1988) nog steeds bruikbaar is en dat de veranderingen die van invloed kunnen zijn op het aantal mensen met een verstandelijke beperking in de loop der jaren wegvallen tegen elkaar, zijn er verschillende kanttekeningen te maken. Zo is bij Maas e.a. een ruimere definitie gehanteerd van mensen met een verstandelijke beperking, zodat ook een deel van de zwakbegaafde mensen hieronder vallen. Verder is het de vraag of de vier onderzochte regio’s wel representatief zijn voor Nederland. Andere ontwikkelingen die voor een vertekening kunnen zorgen, maar die verondersteld worden tegen elkaar weg te vallen zijn: De gemiddelde leeftijd waarop vrouwen kinderen krijgen neemt toe, waardoor een verhoogd risico ontstaat op het aantal kinderen dat wordt geboren met een verstandelijke beperking. Verondersteld wordt dat dit weg valt tegenover de betere prenatale diagnostiek en screening, waardoor juist minder kinderen met een verstandelijke beperking zouden worden geboren.
Kiwa Prismant
27
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
-
Een kanttekening is hierbij echter op zijn plaats: Uit onderzoek naar aangeboren afwijkingen in Nederland tussen 1996 en 2006 (TNO, 2009), blijkt dit in elk geval niet op te gaan voor het aantal kinderen dat geboren wordt met het Downsyndroom. Hier lijkt er sprake te zijn van een licht stijgende trend. De levensverwachting van mensen met een verstandelijke beperking is toegenomen. Door de hogere eisen die de maatschappij stelt aan het sociaal-emotioneel en adaptief functioneren, vallen mensen met een verstandelijke beperking eerder buiten de boot. De kans op secundaire problemen neemt toe; zij zullen hierdoor eerder een beroep doen op zorg en ondersteuning. Tegelijkertijd worden mensen met een verstandelijke beperking juist meer in de maatschappij geïntegreerd, waardoor ze mogelijk minder vaak een beroep doen op ondersteuning.
Of de effecten van de geschetste ontwikkelingen leiden tot een kwantitatief evenwicht blijft de vraag. Daarnaast is vooralsnog geen rekening gehouden met de veranderde samenstelling van de bevolking, namelijk met een groter aandeel allochtone bevolkingsgroepen. De prevalentie van verstandelijke beperkingen onder de allochtone bevolking is hoger dan onder de autochtone bevolking. Ook de gevolgen van een aantal maatschappelijke veranderingen en veranderingen in de zorgvisie op mensen met een verstandelijke beperking lijken onvoldoende meegenomen in de schattingen. Dit geldt bijvoorbeeld voor het effect van ‘normalisatie’ in de gehandicaptenzorg, waardoor de nadruk meer is komen te liggen op begeleiding en ondersteuning bij een levensritme en levensinvulling zoals dat voor elke Nederlander geldt. Wullink (2007) en Schrojenstein e.a. (2002 en 2006) Meer recent heeft de universiteit van Maastricht in opdracht van het ministerie van VWS opnieuw een schatting gemaakt van het aantal mensen met een verstandelijke beperking in Nederland (Van Schrojenstein e.a., 2002 en 2006 en Wullink e.a., 2007). In dit onderzoek is de definitie gehanteerd van de AAIDD (zie paragraaf 2.2) en is getracht óók personen met een verstandelijke beperking die geen gebruik maken van zorg of ondersteuning mee te nemen. Naast gegevens van instellingen voor mensen met een verstandelijke beperking is informatie verzameld bij huisartsen. Het onderzoek is uitgevoerd in de provincie Limburg. Het onderzoek in Limburg heeft geleid tot een hoge en een lage schatting van het aantal mensen met een verstandelijke beperking11. Op basis van deze aantallen heeft een extrapolatie plaatsgevonden naar heel Nederland (Wullink e.a., 2007). Hiervoor zijn twee verschillende methoden gebruikt. Bij de eerste methode is het percentage mensen met een verstandelijke beperking in Limburg vermenigvuldigd met het aantal inwoners van Nederland. Bij de tweede methode is per provincie het aantal mensen met een verstandelijke beperking in instellingen bepaald en is vervolgens het aantal thuiswonende mensen met een verstandelijke beperking vastgesteld aan de hand van dit percentage in de provincie Limburg. Bij beide methodes is zowel de lage als de hoge schatting berekend. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de werkwijze verwijzen we naar bijlage 1.
11
Deze twee scenario’s zijn gebaseerd op het al dan niet meenemen van een aantal patiënten van huisartsen van wie het vermoeden bestaat dat zij verstandelijk gehandicapt zijn.
Kiwa Prismant
28
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Tabel 3.3
Prevalentie verstandelijke beperkingen met twee extrapolatiemethodes (Wullink e.a., 2007)
Lage schatting Hoge schatting
1e extrapolatiemethode 0,643% 102.797 0,699% 111.750
2e extrapolatiemethode 0,543% 86.812 0,599% 95.703
bron: Wullink e.a., 2007
Het onderzoek van Wullink e.a. leidt tot een lagere inschatting van de prevalentie van verstandelijke beperkingen in Nederland. Het gaat dan ook om een groep die anders gedefinieerd is. De IQ-grens ligt hier niet bij 80, conform het onderzoek van Maas e.a., maar bij 70, conform de definitie van de AAIDD. Ook bij dit onderzoek zijn verschillende kanttekeningen geplaatst. Belangrijkst is de vraag of de gegevens van de provincie Limburg representatief zijn voor heel Nederland. Limburg wijkt bijvoorbeeld van de meeste andere provincies af door een hogere vergrijzing van de bevolking. Hoewel getracht is om eveneens zicht te krijgen op de groep mensen met een verstandelijke beperking die geen gebruik maakt van zorg, komt de schatting van de huisartsen zeer laag uit ten opzichte van statistische verwachtingen op basis van IQ-verdeling. In tabel 3.4 zijn de prevalentiepercentages zoals berekend door het SCP (op basis van Maas) en de schattingen door Wullink e.a. naast elkaar gezet. Tabel 3.4
Prevalentiepercentages volgens de twee prevalentieonderzoeken uitgesplitst naar verschillende leeftijdscategorieën
Leeftijd 0-9 10-19 20-29 30-39 40-49 50-59 60-64 65+ Totaal
SCP/Klerk (2002) 1,10% 1,09% 0,90% 0,81% 0,69% 0,49% 0,24% 0,12% 0,69%
Wullink (2007) 0,50% 0,70% 0,66% 0,74% 0,96% 0,56% 0,56% 0,40% 0,64%
bron: bewerking van prevalentiegegevens Wullink e.a. (2007) en SCP/Klerk e.a. (2002)
Bij deze vergelijking valt op dat de prevalentiepercentages voor de verschillende leeftijdsgroepen nogal verschillen. Bij Wullink is de prevalentie bij de oudere leeftijdsgroepen (40+) veel hoger dan bij het SCP. Dit heeft mogelijk onder meer te maken met de toegenomen levensverwachting van mensen met een verstandelijke beperking. De prevalentiepercentages van jongere leeftijdsgroepen zijn bij het SCP juist hoger dan bij Wullink e.a. Hierbij speelt mogelijk dezelfde oververtegenwoordiging van de jongere leeftijdsgroepen een rol, die we al eerder bij het onderzoek van Maas e.a. (1988) hebben aangetekend. Maar belangrijker nog is dat op methodologische gronden deze onderzoeken niet goed te vergelijken zijn.
Kiwa Prismant
29
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
3.1.3
Prevalentieonderzoek internationaal
Voor een schatting van de prevalentie van verstandelijke beperkingen kan ook worden aangesloten bij internationale onderzoeksliteratuur. Uit een internationale overzichtsstudie (Roeleveld e.a, 1997) blijkt dat de prevalentie van ernstige verstandelijke beperkingen vrijwel steeds tussen de 3 en 4 promille bedraagt. Een toename van de bevolking leidt dan tot een toename van het aantal mensen met een ernstig verstandelijke beperking. Voor Nederland zou dit aantal daarmee momenteel tussen de 50.000 en 66.000 personen liggen (Ras e.a., 2010). Het gaat bij de internationale onderzoeken doorgaans om cijfers uit registraties van het zorggebruik. Dit levert een goede benadering op van de werkelijke prevalentie van ernstig verstandelijke beperkingen, omdat deze mensen bijna altijd ondersteuning hebben vanuit organisaties voor gehandicaptenzorg. In de internationale literatuur lopen de prevalentiecijfers voor mensen met een lichte verstandelijke beperking in verschillende landen veel meer uiteen, namelijk van 3 promille tot 20 promille (Ras e.a., 2010). Sociaal economische omstandigheden en de visie op mensen met een verstandelijke beperking zijn belangrijke verklaringen voor de verschillen. De opgegeven prevalentie is het laagst in landen waar volledige participatie en integratie wordt nagestreefd. Ras komt op basis van verschillende nationale en internationale onderzoeken tot een aantal schattingen voor de prevalentie van verstandelijke beperkingen in Nederland (tabel 3.5). Hierbij komt de ondergrens van de schattingen globaal overeen met het aantal zorgvragers en het zorggebruik; de bovengrens is zeer onzeker. Tabel 3.5
Geschatte prevalentie op basis van gegevens uit verschillende onderzoeken
Ernst van de beperking Ernstige beperking Licht e beperking Zwakbegaafde mensen met bijkomende problemen Totaal
Prevalentie verstandelijke beperkingen en zwakbegaafdheid 57.000-66.000 55.000-165.000 15.000-300.000 154.000-528.000
bron: Ras e.a. (2010)
Voor de schatting van het aantal zwakbegaafde mensen is een schatting gemaakt van het aantal zwakbegaafde mensen met bijkomende problemen. Bij de werkelijke prevalentie van zwakbegaafdheid gaat het, afgemeten aan de IQ-verdeling in de bevolking, om een groep van 2.2 miljoen mensen. Ras wijst erop dat veranderingen in landelijk beleid van grote invloed zijn op het aantal hulpvragers uit deze groep.
3.1.4
Ontwikkelingen in het aantal mensen met een verstandelijke beperking
Het SCP heeft een raming gemaakt van de ontwikkeling van het aantal mensen met een verstandelijke beperking van 2001 tot 2020 (Woittiez e.a., 2005). Het aantal mensen met een verstandelijke beperking12 stijgt volgens deze raming tot 2020 licht met 1,2% (totaal over de gehele periode). Hierbij is rekening gehouden met de toegenomen levensverwach-
12
IQ onder de 80, dus ruimere definitie dan AIDDD
Kiwa Prismant
30
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
ting van mensen met een verstandelijke beperking. Het aandeel ouderen (50+-ers) zal stijgen. In 2002 was dit aandeel 15% (16.000) en dit stijgt naar 25% (26.000) in 2020 (Woittiez e.a., 2005). In figuur 3.6 is de verwachte verandering in leeftijdsopbouw weergegeven. Figuur 3.6
Aandeel mensen met een verstandelijke beperking in de bevolking naar leeftijd, 2003-2020 (in procenten)
bron: Woittiez e.a. (2005)
Het SCP heeft op basis van haar ramingsmodel vervolgens een uitsplitsing gemaakt van het te verwachten aantal mensen met een verstandelijke beperking, uitgesplitst naar ernst van de beperking. Deze is weergegeven in tabel 3.7. Het gaat hier opnieuw om ramingen op basis van zorggebruik.
Ernst van de verstandelijke beperking Zwakbegaafd Licht Ernstig Totaal raming
2001 9.389 49.703 53.106 112.198
2007 9.405 49.925 54.379 113.710
2020 9.448 50.098 53.999 113.545
Totale groei 2007-2020 (in%)
Ontwikkeling zorggebruik door mensen met een verstandelijke beperking naar ernst van de beperking, 2001, 2007 en 2020 Totale groei 2001-2020 (in%)
Tabel 3.7
+0,6 +1,0 +1,7 +1,2
+0,5 +0,4 -0,7 -0,2
bron: Woittiez e.a. (2005) (Maas e.a. (1988); CBS (2003); VGN (2002) SCP-bewerking)
De cijfers over 2001 verschillen enigszins van de eerder gepresenteerde, omdat hier geen ophoging lijkt te hebben plaatsgevonden voor de ontbrekende groep nul- tot vierjarigen. Wel is een groep zwakbegaafde mensen meegeteld. Dit is de groep zwakbegaafde mensen die in 2001 gebruik maakten van zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Ook bij deze groep gaat het derhalve over zorggebruik, niet over prevalentie. De geraamde groei tussen 2001 en 2020 is zeer gering en vindt alleen plaats tussen 2001 en 2007. Na 2007 stijgt het geraamde aantal mensen met een verstandelijke beperking niet verder. Deze cijfers suggereren dat het effect van de toegenomen levensverwachting na
Kiwa Prismant
31
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
2007 is uitgedoofd of dat dit effect wordt gecompenseerd door de afname van het aantal mensen met een verstandelijke beperking in de jongere leeftijdsgroepen (zie figuur 3.6). 3.1.5
Samenvatting
Het lijkt niet waarschijnlijk dat de prevalentie van verstandelijke beperkingen in de bevolking op zich zeer grote stijgingen of dalingen laat zien. De IQ-verdeling in de bevolking wordt immers verondersteld relatief constant te zijn. Op grond van deze ‘theoretische’ verdeling is een schatting mogelijk van de werkelijke prevalentie van verstandelijke beperkingen en daarmee van de maximale omvang van de potentiële doelgroep van de gehandicaptenzorg. Verschillende onderzoeken naar de prevalentie leiden door het gebruik van verschillende definities en aannames tot verschillende schattingen van het aantal mensen met een verstandelijke beperking in Nederland. Deze schattingen vallen steeds lager uit dan zou mogen worden verwacht op basis van de IQ-verdeling. Dit komt doordat de prevalentieschattingen in deze onderzoeken grotendeels worden gebaseerd op zorggebruik door mensen met een verstandelijke beperking. Voor de groep met een matig tot zeer ernstige verstandelijke beperking is het daarbij mogelijk om te komen tot een redelijk betrouwbare schatting, omdat deze groep zij bijna altijd gebruik maakt van ondersteuning door zorginstellingen. Dit aantal wordt geschat op 57.000 tot 66.000. Prevalentiegegevens over lichte verstandelijke beperkingen en zwakbegaafdheid variëren echter sterk. Hier liggen verschillende definities en verschillende bases voor de schattingen (zorggebruik, prevalentie) aan ten grondslag. Toename in het aantal mensen met een verstandelijke beperking moet worden toegewezen aan andere ontwikkelingen dan aan een toename in het vóórkomen van verstandelijke beperkingen. De toegenomen levensverwachting, met als effect een toename van het aantal mensen met ernstige verstandelijke beperkingen lijkt daarbij het meest onderbouwd. Tegelijkertijd lijkt het effect hiervan echter relatief gering. Effecten van betere signalering (licht verstandelijk gehandicapten), verruiming van de definitie (zwakbegaafde mensen) of maatschappelijke ontwikkelingen die leiden tot een hoger of juist lager gebruik van zorgvoorzieningen, kunnen uit de prevalentie-onderzoeken niet worden afgeleid. De in de vorige paragraaf gepresenteerde raming van de prevalentie van verstandelijke beperkingen in de toekomst (op basis van zorggebruik in 2001) laat een zeer geringe groei zien tot 2007 en stabilisatie daarna. Deze cijfers suggereren dat het effect van de toegenomen levensverwachting na 2007 uitgedoofd is of wordt gecompenseerd door een lager aantal mensen met een verstandelijke beperking in de overige leeftijdsgroepen. In de volgende paragraaf, waar we ingaan op het zorggebruik door mensen met een verstandelijke beperking, zal blijken dat de ontwikkeling in het zorggebruik over de laatste jaren aanmerkelijk hoger is geweest dan op basis van de genoemde ramingen kan worden verwacht. Deze stijging zal dan ook aan andere factoren moeten worden toegewezen dan aan een hogere prevalentie van verstandelijke beperkingen.
Kiwa Prismant
32
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
3.2
Zorggebruik door mensen met een verstandelijke beperking
3.2.1
Gebruik van gehandicaptenzorg
Van de bijna 55 miljard euro die in Nederland in 2008 werd uitgegeven aan de gezondheidszorg werd 10,7% besteed aan gehandicaptenzorg, zo blijkt uit het Brancherapport Gehandicaptenzorg 2009 (Van der Kwartel, 2009). De sector groeit al enkele jaren gestaag zowel wat betreft uitgaven, als aantal cliënten als aantal personeelsleden. Van der Kwartel (2009) schat in het Brancherapport Gehandicaptenzorg 2009 het totale aantal cliënten in de gehandicaptenzorg op 152.231. De schattingen zijn gebaseerd op cijfers uit het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording en een aantal daarop toegepaste correcties (JDMV 2007-2008). In tabel 3.8 staat het aantal cliënten per zorgaanbod gepresenteerd voor de gehandicaptenzorg totaal en voor alleen de verstandelijk gehandicaptenzorg. Tabel 3.8
Cliënten gehandicaptenzorg, 2007-2008, totaal en VG
Totaal gehandicaptenzorg Intramurale cliënten (incl. semimuraal) Extramurale cliënten (exclusief dagactiviteiten) Cliënten dagactiviteiten Verstandelijk gehandicaptenzorg Intramurale cliënten (incl. semimuraal) Extramurale cliënten (exclusief dagactiviteiten) Cliënten dagactiviteiten
2007 66.598 79.049 50.219
2008 69.324 87.962 52.713
Groei 4,1 11,3 5,0
60.816 38.420 42.735
63.429 41.786 44.631
4,3 8,8 4,4
bron: Van der Kwartel 2009, o.b.v. JDMV 2007-2008
Het totale aantal intra- en extramurale cliënten met een verstandelijke beperking komt in 2008 uit op een aantal van 105.215, waarvan 63.429 intramuraal en 41.786 extramuraal. Cliënten die gebruik maken van de dagbesteding zijn veelal intra- of extramurale cliënten. Van 2007 tot 2008 is zowel het aantal intra- als het aantal extramurale cliënten met een verstandelijke beperking toegenomen. De toename van het aantal cliënten geldt niet alleen van 2007 naar 2008. Het totale aantal cliënten van de gehandicaptenzorg (VG, LG en ZV) groeit al jaren gestaag, gemiddeld met 6,3% per jaar sinds 2002 (Van der Kwartel, 2009). Andere gegevens uit het JDMV laten ook een gestage groei zien van de VG-sector. Tabel 3.9 laat zien hoe het aantal cliënten, het aantal toegelaten plaatsen en de productie voor de VG-sector zich heeft ontwikkeld tussen 2007 en 2008. Tabel 3.9
Aantal cliënten, capaciteit (toegelaten plaatsen) en productie (verpleeg- en verzorgingsdagen) VG-sector, 2007-2008
JDMV-gegevens Aantal cliënten (intramuraal en semimuraal) Toegelaten plaatsen Verpleeg- en verzorgingsdagen
2007 2008 60.816 63.429 62.506 64.978 21.835.326 22.290.584
Groei 4,3% 4,0% 2,1%
bron: Van der Kwartel, 2009 op basis van JDMV
Kiwa Prismant
33
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Op basis van de analyses die momenteel plaatsvinden voor het Brancherapport Gehandicaptenzorg 2010, lijkt de ontwikkeling van het aantal verpleeg- en verzorgingsdagen de meest betrouwbare indicator voor de werkelijke volumegroei van de sector13. Het gaat hier om de werkelijk gerealiseerde productie (in verpleeg- en verzorgingsdagen). We schatten de groei van de sector tussen 2007 en 2008 daarom op ongeveer 2,1%. In onderstaande tabel staat de ontwikkeling van de capaciteit van de VG voor een aantal achtereenvolgende jaren gepresenteerd, op basis van cijfers van de NZa. Het gaat hier niet om gerealiseerde capaciteit en productie, maar om de afspraken hierover met organisaties voor gehandicaptenzorg. Tabel 3.10
Capaciteit VG-sector, 2005-2008 (toegelaten plaatsen) en productie (verpleeg- en verzorgingsdagen).
Toegelaten plaatsen intramuraal Toegelaten plaatsen semimuraal Totaal toegelaten plaatsen VG Verpleeg- en verzorgingsdagen intramuraal Verpleeg- en verzorgingsdagen semimuraal
2005 45.416 19.064 64.480 16.552.465
2006 46.427 20.104 66.531 16.941.575
2007 46.620 21.120 67.740 17.147.622
2008 48.051 21.631 69.682 17.597.441
GJG* (%) 1,9 4,3 2,6 2,1
6.664.176
7.044.371
7.425.013
7.576.536
4,0
bron: Van der Kwartel 2009, op basis van NZa , * GJG=gemiddelde jaarlijkse groei in procenten
De gemiddelde jaarlijkse groei in de afspraken over het aantal toegelaten plaatsen voor de VG-sector is 2,6%, voor de productie is dit 2,7%. De groei is het grootst in de semimurale zorg (GVT’s). Cliënten die de toegelaten plaatsen in de semimurale zorg bezetten, wonen decentraal in de wijk. Als zij een beroep doen op medische zorg door de AVG, zal dit vooral specialistische zorg betreffen. Algemene medische zorg wordt hier doorgaans geleverd door de huisartsen. 3.2.2
Zorggebruik naar ernst van de verstandelijke beperking
Voor de zorgvraag aan de AVG is ook van belang welke groepen mensen met een verstandelijke beperking het meest bijdragen aan de groei van de sector. De productiegegevens op basis van het aantal verpleeg- en verzorgingsdagen zijn hierbij indicatief voor de bijdrage van de verschillende groepen aan de groei (zie figuur 3.11 en tabel 3.12)14.
13 14
Van der Kwartel, 2010, in voorbereiding. NB: Het gaat hier om cijfers over de afgesproken productie, niet over de daadwerkelijk gerealiseerde productie.
Kiwa Prismant
34
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Figuur 3.11 Verdeling van cliëntgroepen in het totale aantal cliënten met een verstandelijke beperking binnen de intramurale VG-zorg over de jaren 2005-2008 (in %) 35% 30% 25%
2005
20%
2006
15%
2007
10%
2008
5%
O bs er va t ie Do of /b lin d
ZE VG
EV G
M
VG
LV G
0%
Het aandeel verpleegdagen van ernstig (EVG), zeer ernstig (ZEVG) en licht verstandelijk gehandicapten (LVG) neemt toe tussen 2005 en 2008. Tabel 3.12
Verpleeg- en verzorgingsdagen intra- en semimurale zorginstellingen voor VG
Intramuraal LVG MVG EVG ZEVG Observatie Doof/blind Subtotaal Semimuraal VG-volwassenen VG-kinder MVG Totaal
2005 979.119 4.781.599 3.815.648 3.571.783 41.372 3.362.944 16.552.465
2006 1.092.102 4.751.708 3.965.985 3.689.215 45.502 3.397.063 16.941.575
2007 1.157.537 4.662.109 4.025.043 3.803.113 41.104 3.458.716 17.147.622
2008 1.345.549 4.579.245 4.165.074 4.000.379 43.513 3.463.681 17.597.441
2005-2008 366.430 -202.354 349.426 428.596 2.141 100.737
GJG (%) 11,2 -1,4 3 3,8 1,7 1 2,1
6.356.899 276.967 30.310 6.664.176
6.690.348 320.611 33.412 7.044.371
7.034.726 357.481 32.806 7.425.013
7.170.896 373.744 31.896 7.576.536
813.997 96.777 1.586 912.360
4,1 10,5 1,7 4
bron: Van der Kwartel, 2009 (o.b.v. NZa)
In absolute aantallen is de sterkste groei te zien bij de VG-volwassenen, de ZEVG, LVG en EVG. Hierbij zal de groei bij de intramurale verpleegdagen het meest van invloed zijn op de zorgvraag aan AVG’s. De grootste procentuele groei doet zich voor bij de LVG (11,2%) en bij kinderen in de GVT’s (10,5%). De gepresenteerde groei in het zorggebruik (vanuit verschillende bronnen en met verschillende indicatoren gemeten) laat zich niet verklaren door een toegenomen prevalentie van
Kiwa Prismant
35
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
verstandelijke beperkingen (paragraaf 3.1.3). Dit werpt de vraag op welke andere verklaringen er zijn voor deze toename. In onderzoek van het SCP uit 2010 (Ras e.a., 2010) is onderzocht wat achterliggende factoren zijn bij de groei van de vraag naar en het gebruik van gehandicaptenzorg. De onderzoekers concluderen hierover dat zij aanwijzingen hebben waar de groei vandaan komt, maar dat het schort aan gegevens om die precies te duiden. Ras e.a. stellen vast dat er tussen 1998 en 2008 zowel een toenemende instroom van nieuwe zorgvragers, als een afname van de uitstroom heeft plaatsgevonden, waarbij vooral de toegenomen levensverwachting zorgt voor een afname van de uitstroom. Voor de groei in het aantal instromers wijzen Ras e.a. op verschillende oorzaken voor afzonderlijke leeftijdsgroepen. De vraag naar ‘langdurig verblijf’ stijgt in alle leeftijdsgroepen. Bij de jongere zorgvragers (tot 23 jaar) wordt de groei veroorzaakt doordat jongvolwassenen eerder uit huis gaan dan voorheen. Ook speelt een rol dat in toenemende mate ook mensen met een IQ tussen 70 en 85 met bijkomende problematiek zijn toegelaten tot de sector15. Onderzoek door Vernhout (2007) naar de oorzaak van wachtlijsten ondersteunt deze interpretatie. Ook in onderzoek van het CBS (2008) wordt vastgesteld dat de groeicijfers zorgen voor een verschuiving in de samenstelling van de groep zorggebruikers met een verstandelijke handicap. In dit onderzoek wordt de groei in het aantal nieuwe zorgvragers van 7.000 in 1998 naar 15.000 in 2003 onder meer toegewezen aan de toelating van zwakbegaafde mensen (IQ 70-85) tot de verstandelijke gehandicaptenzorg en de toestroom van cliënten uit de jeugdzorg en de ggz. Bij de groei van het aantal ernstig tot (zeer) ernstig gehandicapten is van belang dat een vijfde tot een kwart van de populatie in de zware pakketten (VG6 en VG7) jonger is dan 23 jaar (Ras e.a., 2010). Hiermee kan een groei van het aantal jonge zorgvragers verklaren dat er eveneens een groei is in het aantal ernstig en zeer ernstig verstandelijk gehandicapten. Volgens de raming van de omvang van deze groep (zie tabel 3.5) zou echter geen verdere groei meer te verwachten zijn. Voor de toename van de vraag naar langdurige zorg wijzen Ras e.a. op de toegenomen levensverwachting van de mensen met een verstandelijke beperking, waardoor zij langer ‘in zorg’ blijven, maar ook op veranderde omstandigheden. Bijvoorbeeld een afnemende draagkracht van ouders of het overlijden van ouders, waardoor thuiswonende ouderen met een verstandelijke beperking alsnog een beroep moeten doen op ‘langdurig verblijf’ in een zorginstelling. Uit de bronnen die in dit onderzoek zijn gebruikt is echter niet af te leiden of er daadwerkelijk veranderingen in hebben plaatsgevonden in de tijd. In de aangehaalde onderzoeken worden aanvullende verklaringen gegeven voor de toename van de vraag naar en het gebruik van zorg. Deze vergen echter nader onderzoek. Van der Kwartel (2009) wijst op het wegvallen van traditionele gezinnen en sociale controle en de steeds hogere eisen die de steeds complexer wordende maatschappij stelt als verklaring voor de groei bij kinderen en jeugdigen. Zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid staan hoog in het vaandel en creëren daarmee de noodzaak voortdurend eigen keuzes te maken. Voor jongeren met lichte verstandelijke beperkingen zijn dit eisen waaraan zij niet altijd kunnen en willen voldoen.
15
De pakketmaatregelen AWBZ die per 1 januari 2009 zijn ingevoerd hebben deze praktijk geformaliseerd.
Kiwa Prismant
36
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Daarnaast kunnen ontwikkelingen in de domeinafbakening tussen branches een rol spelen. De zorg aan deze groep mensen is niet uitgekristalliseerd. Vooral bij de zwakbegaafde mensen met beperkingen in de adaptieve vermogens, is vooralsnog onduidelijk wie deze mensen de benodigde zorg moet bieden. Verschillende professionals uit verschillende branches (jeugdzorg, gehandicaptenzorg, ggz en penitentiaire inrichtingen) vullen dit hiaat. 3.2.3
Samenvatting
Het gebruik van voorzieningen voor mensen met een verstandelijke beperking groeit gestaag. Gegevens over de omvang van de groei laten verschillen zien, afhankelijk van de aard van de databron en de gebruikte indicatoren. De groei van de intramurale zorg varieert daarbij rond de 2% per jaar, die van de semimurale zorg rond de 4%. De groepen die het grootste aandeel lijken te hebben in de groei (op basis van verpleegen verzorgingsdagen) zijn de LVG, EVG en ZEVG in de intramurale en de VGvolwassenen in de semimurale instellingen. Opmerkelijk daarbij is de groei van de groep LVG. In verpleegdagen maakt deze groep 5% uit van het totale aantal, maar laat zij een gemiddelde jaarlijkse groei (2005-2008) zien van 11,2%. Wellicht betreft het hier niet alleen licht verstandelijk gehandicapten, maar ook zwakbegaafde mensen. Deze laatsten worden meer en meer als LVG aangeduid en behandeld. Ook bij de VG-kinderen semimuraal is het groeipercentage hoog (10,5%). Hoewel het hier om relatief kleine groepen gaat hebben kinderen uit de GVT’s en jeugdigen met licht verstandelijke beperkingen, al dan niet in combinatie met gedragsproblemen, een belangrijke bijdrage in de groei. Naast een verschuiving in de aard van de beperkingen vindt er een verschuiving plaats in de leeftijdsverdeling van de intramurale cliënten. Ondanks de groei bij kinderen in GVT’s en de jeugdige LVG-ers neemt het aandeel ouderen met een verstandelijke beperking toe. Wanneer het zo zou zijn dat deze mensen meer aandacht vragen van een AVG, kan dit leiden tot een grotere vraag naar AVG’s.
3.3
Ontwikkelingen in de omvang van de zorgvraag aan de AVG
In de vorige paragrafen zijn ontwikkelingen geschetst in de intra- en semimurale verstandelijk gehandicaptenzorg. Belangrijke vraag is nu in welke mate de geschetste ontwikkelingen van invloed zijn op de zorgvraag van AVG’s. De toename van het zorggebruik zal leiden tot een groei van het beroep dat op de AVG wordt gedaan. Hierbij is in eerste instantie de groei van intramurale zorg relevant (omstreeks 2% per jaar). Echter ook de groei van de semimurale zorg (4% per jaar) is van betekenis voor de AVG, omdat deze groep cliënten, waar nodig, een beroep kan doen op de specialistische zorg door de AVG. Naast de groei in het aantal cliënten vindt er ook een verschuiving plaats in de samenstelling van de intramurale cliënten (inclusief GVT’s). Ook deze verschuiving kan consequenties hebben voor de AVG, zeker als de zwaardere cliënten (qua tijdsbeslag) een groter onderdeel gaan uitmaken van de doelgroep. Het tijdsbestedingsonderzoek onder AVG’s moet hierover uitsluitsel bieden. Voor de matig tot zeer ernstig verstandelijke gehandicapten geldt dat zij bijna altijd een beroep doen op ondersteuning van de gehandicaptenzorgorganisaties. Zij zullen daarbij
Kiwa Prismant
37
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
meestal gebruik maken van ‘intra- of semimurale zorg’ in de vorm van ‘langdurig verblijf’16. Een toename van deze groep leidt daardoor in principe tot een groter tijdsbeslag op de intramurale zorgvoorzieningen en ook op de AVG. In tabel 3.13 is een inschatting gemaakt van de relatie tussen populatie en zorggebruik. Zorggebruik neemt voor de verschillende groepen wel een andere vorm aan. Bij matig tot zeer ernstig gehandicapten gaat het doorgaans om ‘langdurig verblijf’, bij de overige groepen veeleer om extramurale zorg. Tabel 3.13 Populatie en feitelijke gebruikers van verstandelijke gehandicaptenzorg 2001 Ernst verstandelijke beperking Zwakbegaafd Licht Matig tot zeer ernstig
Populatie
Gebruik anno 2001
Aandeel
240.000-280.000 55.000 57.000
10.000 14.000 51.000
4% 25% 90%
bron: Prismant/HHM (ZIP ’02) in Woittiez e.a., 2005
Overigens geldt ook voor de kleine groep matig tot ernstig verstandelijk gehandicapten die geen gebruik maken van de verstandelijk gehandicaptenzorg dat zij, al dan niet via de huisarts of specialist, een beroep zullen (willen) doen op gespecialiseerde medische zorg door de AVG. Licht verstandelijk gehandicapten maken veel minder vaak gebruik van ondersteuning door de gehandicaptenzorg. Bovendien lijkt dit gebruik niet alleen afhankelijk van de ernst van de beperking (en gedragsproblematiek), maar evenzeer van maatschappelijke ontwikkelingen en beleidsvoering op verschillende niveaus. Van belang is wel dat bij de jeugdige licht verstandelijk gehandicapten die gebruik maken van ‘langdurig verblijf’ gedragsproblematiek vaak een rol speelt. Bij deze cliënten levert de AVG bij voorkeur integrale zorg (Ewals en Huisman, 2008; zie ook paragraaf 4.3). Hetzelfde geldt, globaal, voor de groep zwakbegaafde mensen met bijkomende problemen. Echter voor de groep die gebruik maakt van institutionele zorg lijkt AVG-zorg geïndiceerd, vooral in verband met de gedragsproblematiek. Overigens is dit in hoge mate afhankelijk van verdere beleidsvoering op landelijk niveau ten aanzien van de financiering van de zorg aan zwakbegaafde mensen met bijkomende problemen17. Deze financiële kaders bepalen welke zorg kan worden geleverd door de AVG. Uit dit hoofdstuk komen enkele voorzichtige inschattingen van het aandeel zwakbegaafde mensen dat een beroep doet op zorg. Uit het vervolgonderzoek moet duidelijk worden in welke mate AVG’s daadwerkelijk medische zorg bieden aan deze doelgroep. Voor de toekomst is de vraag: in welke mate wordt de AVG zorgverlener voor zwakbegaafde jongeren met gedragsproblemen? Hierbij is van belang dat er een lacune is in de (medische) zorg voor deze jeugdigen. Vraag is wie deze lacune gaat vullen en welk beleid op dit terrein gaat worden gevoerd.
16
17
Vooralsnog is niet bekend in welke mate deze groepen gebruik maken van PGB’s waarmee zij zorg inkopen bij particuliere woonzorgboerderijen of Thomashuizen. Een van de nog niet uitgewerkte voornemens van het huidige kabinet (per 1-9-2010) is om de toegang tot de AWBZ te beperken tot mensen met een IQ lager dan 70. Hiermee zou de groep zwakbegaafde mensen met bijkomende problemen geen recht meer hebben op AWBZ-zorg.
Kiwa Prismant
38
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
In tabel 3.14 is weergegeven hoe de mensen met een verstandelijke beperking zijn verdeeld over verschillende woonvormen. Mensen met een verstandelijke beperking die verzorgd wonen, zullen hoogstwaarschijnlijk veelal zorg van een AVG krijgen. 92% van de ernstig verstandelijk gehandicapten woont in een van deze woonvormen, maar ook de helft tot meer dan de helft van de licht en matig verstandelijk gehandicapten. Tabel 3.14 Woonsituatie van mensen met een verstandelijke beperking, naar ernst van de verstandelijke beperking, 2000 (horizontaal gepercenteerd; voor definities zie bijlage)
Zwakbegaafd Licht Matig (Zeer) ernstig Totaal
Bij familie 42 22 27 7 23
Begeleid zelfstandig wonen 41 29 17 1 20
Beschermd wonen 15 32 21 5 19
Verzorgd wonen 2 17 36 87 39
bron: Woittiez e.a., 2005 (SCP (PVH, 2000))
Ook vindt er een verschuiving plaats in de leeftijdsverdeling van de intramurale cliënten. Het aandeel ouderen met een verstandelijke beperking neemt toe. Of dit leidt tot een grotere vraag naar AVG’s hangt af van de vraag of ouderen meer aandacht vragen van een AVG dan jongeren. Extramurale zorg Daarnaast speelt een rol dat alle mensen met een verstandelijke beperking zo nodig een beroep kunnen doen op de specialistische medische zorg door een AVG. De (financiële) belemmeringen die dit in de weg stonden zijn enkele jaren geleden opgeheven door een wijziging in de AWBZ.
3.4
Samenvatting
Het aantal mensen met een verstandelijke beperking lijkt niet verder meer toe te nemen. Wel komen er meer mensen met een verstandelijke beperking die een beroep doen op intramurale zorg, en daarmee waarschijnlijk ook op medische zorg door de AVG. Daarnaast is de extramurale zorg, met name door de inclusie van zwakbegaafde mensen met gedragsproblemen, sterk aan het toenemen. De groei in de intra- en semimurale verstandelijk gehandicaptenzorg lijkt direct te kunnen worden vertaald naar een groter tijdsbeslag op de AVG. Daarbij is dan nog de vraag of de veranderde samenstelling van de groep die gebruik maakt van deze zorg, leidt tot een verdere verzwaring. Denk daarbij aan de vergrijzing of de relatieve toename van specifieke groepen. Het tijdsbestedingsonderzoek onder AVG’s moet hierover uitsluitsel geven. De zorgvraag aan de AVG is eveneens afhankelijk van overheidsbeslissingen (o.m. bezuinigingen en inclusie dan wel exclusie zwakbegaafde mensen), branchebeleid, organisatiebeleid en professionele ontwikkelingen.
Kiwa Prismant
39
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Kiwa Prismant
40
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
4.
De organisatie van de medische zorg vanuit de organisaties voor verstandelijk gehandicaptenzorg In dit hoofdstuk beschrijven we hoe de medische zorg aan mensen met een verstandelijke beperking is georganiseerd vanuit de gehandicaptenzorgorganisaties. Belangrijkste doel daarbij is om zicht te krijgen op de context waarin de meeste AVG’s werken. De onderzoeksresultaten in dit hoofdstuk zijn voornamelijk afkomstig uit de enquête onder beleidsmakers van gehandicaptenzorginstellingen. Waar dat relevant is voegen we resultaten uit het onderzoek onder AVG's toe. Hierdoor kunnen we het algemene beeld van de sector plaatsen tegenover de context van de AVG’s. In paragraaf 4.1 schetsen we enkele kenmerken van de organisaties voor verstandelijk gehandicaptenzorg, waarna in paragraaf 4.2 wordt beschreven hoe de medische zorg is georganiseerd. We richten ons daarbij op de medische zorg aan de cliënten met een verstandelijke beperking die de indicatie ‘langdurig verblijf’ hebben. Zij vormen de belangrijkste doelgroep van de AVG in de organisaties voor gehandicaptenzorg. De mate waarin AVG’s daarnaast medische zorg bieden aan externe cliënten staat beschreven in hoofdstuk 5 waar de tijdsbesteding van de AVG centraal staat.
4.1
Kenmerken van de organisaties voor verstandelijk gehandicaptenzorg
Achtereenvolgens gaan we in op de omvang van de organisaties, de aard van de cliënten, de ondersteuning die de organisaties bieden en de woonvormen die zij beschikbaar hebben voor de cliënten die langdurig verblijven in de instelling. 4.1.1
Omvang van de organisaties voor verstandelijk gehandicaptenzorg
In tabel 4.1 staan enkele kengetallen over het aantal cliënten in de responderende organisaties. De responderende organisaties bieden gezamenlijk ondersteuning aan 63.552 clienten, met een gemiddeld van bijna 1.100 cliënten18 per organisatie. De spreiding daarbij is groot. De kleinste organisatie biedt ondersteuning aan 34 cliënten, de grootste aan 4.618. Tabel 4.1
Omvang van de organisaties wat betreft het aantal cliënten* (n=58)
Organisaties voor verstandelijk gehandicaptenzorg Totaal aantal cliënten waaraan ondersteuning wordt geboden Aantal cliënten met indicatie ‘verblijf’ al dan niet inclusief behandeling Aantal cliënten met dagbesteding (en geen verblijf) Aantal cliënten met overige ondersteuning
n 58
Totaal cliënten 63.552
Gemiddeld cliënten 1.096
Min 34
Max 4.618
58
31.878
550
9
2.500
46 39
19.233 15.019
332 259
* Het gaat hier om alle cliënten: VG, LG en ZG
18
Voor veel organisaties was het niet mogelijk om een totaal aantal cliënten op te geven. Zij hebben voor een deel bij ‘totaal’ het aantal cliënten opgegeven met indicatie ‘langdurig verblijf'. Het gemiddelde aantal cliënten van 1.100 is daarom waarschijnlijk een onderschatting.
Kiwa Prismant
41
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Ongeveer de helft van het totale aantal cliënten dat ondersteund wordt krijgt ondersteuning in de vorm van ‘langdurig verblijf’19. Het gaat hier zowel om intra- als semimurale cliënten. Ook hier is sprake van een grote spreiding. Het minimum aantal cliënten dat ‘woont’ in een voorziening van de organisatie is negen, het maximum 2.500. In de responderende organisaties wordt 'langdurig verblijf' geboden aan 45% van de totale populatie intra- en semimurale cliënten met een verstandelijke beperking (zie par. 2.1.1). De AVG’s zijn vooral werkzaam in de grotere organisaties. De kleinste organisatie (qua aantal cliënten ‘langdurig verblijf’) waar een AVG werkzaam is heeft 123 cliënten. In tabel 4.2 is de omvang van de organisaties verdeeld in drie groepen. Naar verwachting is de omvang van de gehandicaptenzorgorganisatie een (mede)bepalende factor bij de manier waarop de medische zorg is georganiseerd. De indeling is gedaan op basis van het aantal cliënten ‘langdurig verblijf’, omdat dit de meest betrouwbare gegevens opleverde en omdat dit primair de doelgroep van de AVG is. Omdat de groep organisaties relatief klein is (58), is gekozen voor een (ongeveer) gelijke verdeling in drie groepen. Hierdoor zijn de grootteklassen als volgt vastgesteld: < 200 cliënten ‘langdurig verblijf’ (n=21); 201-500 cliënten ‘langdurig verblijf’ (n=17); > 501 cliënten ‘langdurig verblijf’ (n=20). Uit de tabel blijkt dat 74% (23.601) van de cliënten ‘langdurig verblijf’ woont in de grote zorginstellingen, 19% in de middelgrote organisaties en 7% in de kleinste categorie. Tabel 4.2
Omvang van de organisaties wat betreft het aantal cliënten ´langdurig verblijf´, uitgesplitst naar drie groepen (n=58)
Onderzoek bij organisaties Aantal organisaties per grootteklasse Totaal aantal cliënten met indicatie ‘langdurig verblijf' Gemiddelde aantal cliënten met indicatie ‘langdurig verblijf’ Onderzoek bij AVG's Aantal AVG's per grootteklasse Gemiddelde aantal cliënten met indicatie ‘langdurig verblijf’ in de organisatie
< 200 cliënten
201-500 cliënten
> 500 cliënten
Totaal
21 2.140
17 6.137
20 23.601
58 31.878
102
361
1.180
550
13 136
22 400
39 1.256
74 805
De responderende AVG’s werken, zoals verwacht, vaker in de grotere organisaties. We kunnen echter de cijfers uit het onderzoek naar organisaties niet zonder meer vergelijken met die uit het AVG-onderzoek. Reden hiervoor is dat de grotere organisaties zijn oververtegenwoordigd in het AVG-onderzoek, omdat vanuit deze organisaties soms meerdere AVG’s hebben deelgenomen.
19
Dit is inclusief de cliënten die naast een indicatie voor ‘langdurig verblijf’ eveneens een behandelindicatie hebben. In onderhavig onderzoek zijn hierover geen gegevens verzameld.
Kiwa Prismant
42
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
4.1.2
Aard van de cliënten toegespitst op de cliënten ‘langdurig verblijf’
Organisaties voor gehandicaptenzorg bieden ondersteuning aan mensen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking. In tabel 4.3 zien we hoe de cliënten met indicatie 'langdurig verblijf' zijn verdeeld over verschillende categorieën. Specifiek voor 'langdurig verblijf' zijn zorgzwaartepakketten (ZZP's) gedefinieerd voor verschillende categorieën gehandicapten. Voor mensen met als eerste indicatiegrondslag een verstandelijke beperking zijn ZZP's gedefinieerd voor VG (verstandelijk gehandicapten), LVG (licht verstandelijke gehandicapten) en SGLVG/SGEVG (sterk gedragsgestoord licht en ernstig verstandelijk gehandicapten). Zij vormen primair de doelgroep van de AVG. Daarnaast zijn er ZZP’s voor mensen met een lichamelijke (LG) en zintuiglijke (ZG) beperking. Deze mensen hebben primair een zintuiglijke of een lichamelijke beperking, maar kunnen daarnaast ook een verstandelijke beperking hebben, waardoor zij eveneens behoren tot de doelgroep van de AVG. Hierover zijn geen gegevens bekend uit dit onderzoek20.
Cliëntentotaal
% Verdeling
% Verstandelijk gehandicapten
Primaire handicap VG Verstandelijk gehandicapt (VG)* Licht verstandelijk gehandicapt, behandelcentra (LVG) Sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapt, behandelcentra (SGLVG) Sterk gedragsgestoord ernstig verstandelijk gehandicapt, behandelcentra (SGEVG) Subtotaal Primaire handicap LG of ZG Lichamelijk gehandicapt (LG) Zintuiglijk gehandicapt (auditief/communicatief) (ZG) Zintuiglijk gehandicapt (visueel) Anders Subtotaal Totaal
Cliëntengemiddeld
Verdeling van de cliënten met ‘langdurig verblijf’ naar aard van de cliënt (n=58) Organisaties
Tabel 4.3
55 22
446 109
24.543 2401
79,4% 7,8%
85,8% 8,4%
16
59
944
3,1%
3,3%
11
64
705
2,3%
2,5%
28.593
92,6%
100%
11 8
96 39
1.060 308
3,4% 1,0%
5 18
20 47
58
533
99 847 2.314 30.907
0,3% 2,7% 7,4% 100,0%
100%
* niet vallend onder LVG, SGLVG of SGEVG
20
Uit onderzoek van Ras (2010) blijkt dat het hier 6% van de cliënten betreft die diensten uit VG gebruiken. Het gaat hier om ggz-cliënten (in de tabel onder ‘anders’), LG- en ZG-cliënten met eveneens een verstandelijke beperking.
Kiwa Prismant
43
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
In de ZZP's is aangegeven hoeveel tijd per cliënt per week21 is toegewezen voor woonzorg (begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging), dagbesteding en behandeling. Nietpatiëntgebonden tijd wordt verdisconteerd in het ZZP-tarief. Organisaties hebben vaak meerdere categorieën cliënten 'in huis'. Bijna alle organisaties (55) hebben verstandelijk gehandicapten (VG). Zij vormen met 24.543 cliënten de grootste cliëntengroep. Daarnaast hebben 22 organisaties licht verstandelijk gehandicapten (LVG). Het totale aantal cliënten dat valt onder de ZZP’s VG, LVG, SGLVG en SGEVG, bedraagt 28.593. Dit is 92,6% van het totale aantal cliënten ‘langdurig verblijf’ in de responderende organisaties. De cliënten die vallen onder de categorie ‘anders’ zijn vooral ggz-cliënten. In tabel 4.4 zijn de resultaten uitgesplitst naar omvang van de organisatie. Ogenschijnlijk is bij de kleinere organisaties de cliëntengroep wat meer divers. Tabel 4.4
Verdeling van de intramurale cliënten naar aard, onderverdeeld naar omvang van de organisatie (n=58)
Verstandelijk gehandicapt (VG)* Lichamelijk gehandicapt (LG) Zintuiglijk gehandicapt (auditief en communicatief) Zintuiglijk gehandicapt (visueel) Licht verstandelijk gehandicapt, behandelcentra (LVG) Sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapt, behandelcentra (SGLVG) Sterk gedragsgestoord ernstig verstandelijk gehandicapt, behandelcentra (SGEVG) Anders Totaal
n 19 1 1
< 200 (n=21) 65,5% 0,3% 11,8%
1
201-500 (n=17) 80,6% 0,0% 0,4%
n 20 10 6
> 500 (n=20) 80,5% 4,6% 0,1%
1 6
3,7% 12,1%
4
0,0% 10,8%
4 12
0,1% 6,6%
2
1,3%
4
2,2%
10
3,4%
2
2,1%
3
2,1%
6
2,3%
5
3,4% 100,0%
6
3,8% 100,0%
7
2,4% 100,0%
n 16
* niet vallend onder LVG, SGLVG of SGEVG
Aan de respondenten is gevraagd om aan te geven hoe de cliënten met een verstandelijke beperking zijn verdeeld over de verschillende ZZP’s22. Het gaat hier om de cliënten die vallen onder de ZZP’s voor VG en LVG. De cliënten van SGLVG en SGEVG zijn niet verder onderverdeeld. Voorafgaand aan het onderzoek was de vraag of de respondenten zouden beschikken over deze gegevens. Navraag bij zorgkantoren en zorginstellingen leerde dat de meeste organi-
21 22
Het gaat hier om de gemiddelde cliëntgebonden tijd, zowel direct als indirect. In de verschillende ZZP’s wordt een bepaalde inzet van behandelaars (waaronder de AVG) meegenomen. Behandeling is specifiek gericht op de stoornis of beperking van de cliënt. In de ZZP's VG (VG1-7) zijn vanaf ZZP3 behandeaars betrokken. Voor ZZP3-4 gaat het daarbij om 1,2 uur per week, voor ZZP5-7 om 1,3 uur per week. Voor de ZZP's LVG1-5 gaat het om 2,1 uur oplopend tot 4,5 uur voor behandelaars per week. Voor SGLVG (en SGEVG) tenslotte 3,7 uur per week.
Kiwa Prismant
44
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
saties deze gegevens inmiddels via hun cliëntenadministraties of controllers aanleveren aan het zorgkantoor. Per 1 januari 2010 gold dit voor 75% van de organisaties. Van de 58 organisaties uit ons onderzoek hebben 53 deze vraag ingevuld. Hiervan konden 39 (74%) een verdeling over de verschillende ZZP’s voor VG aangeven23, gelijk verdeeld over de grotere en kleinere organisaties. Uit de resultaten in tabel 4.5 blijkt dat VG1 en 2 relatief ondervertegenwoordigd zijn. Dit hoeft niet te verbazen, omdat deze groep geen verzorging nodig heeft. In deze ZZP's is ook geen tijd toegewezen voor behandelaars. Ondersteuning aan deze groepen zal veel vaker gebeuren in de vorm van dagbesteding en thuisbegeleiding. De overige cliënten zijn redelijk gelijk verdeeld over de indicaties VG3 tot en met 7. Als we een vergelijking maken met de zorgzwaartecijfers uit ZZP'06, dan zien we een verschuiving binnen de 'zwaardere' ZZP's, waarbij het aandeel VG7 bijna is verdubbeld. Tabel 4.5
Verdeling van de verstandelijk gehandicapten (VG) met indicatie ‘langdurig verblijf’ over de verschillende ZZP’s (n=39)
Verstandelijk gehandicapt (VG) VG 1, wonen met enige begeleiding VG 2, wonen met begeleiding VG 3, wonen met begeleiding en verzorging VG 4, wonen met begeleiding en intensieve verzorging VG 5, wonen met begeleiding en zeer intensieve verzorging VG 6, wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering. VG 7, (besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering Totaal
Aantal cliënten 699 1.487 3.382 2.716 3.633 2.711
% verdeling 4,0% 8,5% 19,3% 15,5% 20,8% 15,5%
ZZP'06* 4,2% 8,9% 19,0% 14,5% 27,1% 17,9%
2.865
16,4%
8,4%
17.493
100,0%
100,0%
* bron: Ras e.a.(2010) o.b.v. ZZP’06
Van de 22 organisaties die 'langdurig verblijf' bieden aan licht verstandelijk gehandicapten (LVG) heeft 73% (16) aangegeven welke ZZP’s deze cliënten hebben. Resultaten hiervan staan in tabel 4.6. Hier lijkt sinds 2006 een verschuiving te hebben plaatsgevonden naar de 'lichtere' ZZP's (LVG1 en LVG2). Dit zou kunnen wijzen op een versoepeling van indicatiecriteria of op een verschuiving tussen branches. Hierbij is, zoals ook al eerder aangegeven landelijk beleid en de geldstroom van belang.
23
Negen organisaties hadden de gevraagde gegevens niet tot hun beschikking. Voor vijf organisaties was deze vraag volgens de respondent niet van toepassing. Drie van deze vijf hebben geen cliënten met indicatie VG.
Kiwa Prismant
45
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Tabel 4.6
Verdeling van de licht verstandelijk gehandicapten (LVG) met indicatie ‘langdurig verblijf’ over de verschillende ZZP’s (n=16)
Licht verstandelijk gehandicapt, behandelcentra (LVG) 5 ZZP's LVG 1, wonen met enige behandeling en begeleiding LVG 2, wonen met behandeling en begeleiding LVG 3, wonen met intensieve behandeling en begeleiding LVG 4, wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding LVG 5, besloten wonen met zeer intensieve behandeling en begeleiding Totaal
Aantal cliënten 126 235 320 81
% verdeling 15,5% 29,0% 39,5% 10,0%
ZZP'06* 9,9% 22,6% 37,9% 17,0%
49 811
6,0% 100,0%
12,6% 100,0%
*bron: Ras e.a.(2010) o.b.v. ZZP’06
4.1.3
Geboden dienstverlening aan cliënten
De meeste organisaties bieden naast ‘langdurig verblijf’ meerdere vormen van ondersteuning aan hun cliënten (tabel 4.7). Daarbij geldt: hoe groter de organisatie, hoe breder het pakket aan ondersteuningsvormen. De grotere organisaties bieden relatief vaker ondersteuning in de vorm van ‘kort verblijf voor diagnostiek en behandeling', ‘thuisbegeleiding’ en beschikken over een ‘expertisecentrum of poli voor externe cliënten’. Tabel 4.7
Vormen van ondersteuning die wordt geboden aan cliënten, totaal en uitgesplitst naar omvang van de organisaties Omvang: cliënten ‘langdurig verblijf’
Langdurig verblijf Kortdurend verblijf (diagnostiek / behandeling) Dagbesteding Respijtzorg* Thuisbegeleiding Expertisecentrum/poli voor externe cliënten Anders
< 200 n=21
201-500 n=17
> 500 n=20
100% 24% 95% 57% 38% 19% 10%
100% 41% 94% 88% 88% 29% 29%
100% 65% 100% 100% 100% 60% 5%
Totaal n=58
100% 43% 97% 81% 74% 36% 14%
* logeren, weekeind- en vakantieopvang
Bij de AVG’s bestaat globaal dezelfde verdeling, het meest overeenkomend met de grotere organisaties. Het hoeft niet te verbazen dat in de organisaties waar de AVG’s werken relatief vaak 'kortdurend verblijf voor diagnostiek en behandeling' en 'een expertisecentrum of poli voor externe cliënten' als ondersteuning wordt geboden. Bij de genoemde ondersteuning onder de categorie ‘anders’ noemen de beleidmakers ‘ondersteuning in onderwijs’ en ‘ggz-zorg’. De AVG’s noemen daarnaast ‘werkbegeleiding’, ‘crisisopvang’ en ‘ambulante begeleiding’.
Kiwa Prismant
46
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
4.1.4
Aard van de woonvoorzieningen
Van oudsher was er een verdeling tussen de centrale instellingsterreinen (intramuraal) en de gezinsvervangende tehuizen (semimuraal) die decentraal georganiseerd waren. Inmiddels bieden de organisaties een grotere keuze in verschillende woonvoorzieningen. Door extramuralisering en het streven naar normalisatie hebben de organisaties steeds meer kleinschalige woonlocaties in de wijk gerealiseerd (kleinschalig en individueel), ook voor de cliënten die eerder op de centrale instellingsterreinen woonden. Bijna 70% van de organisaties beschikt overigens nog steeds over een centraal instellingsterrein. Bij de kleinste organisaties geldt dit ook nog voor 57%. In onderstaande tabel is te zien wat de aard is van de woonvoorzieningen van de gehandicaptenzorgorganisaties. Tabel 4.8
Aard van de woonvoorzieningen bij zowel de organisaties als de AVG’s, verdeeld naar omvang van de organisaties Onderzoek bij organisaties
Centraal instellingsterrein Decentrale kleinschalige locaties voor meerdere cliënten Zelfstandige wooneenheden in de wijk voor individuele cliënten Andere woonvoorzieningen
Onderzoek bij AVG’s n=99
Totaal n=58
< 200 n=21
201-500 n=17
> 500 n=20
68% 87%
57% 67%
60% 100%
88% 100%
91% 87%
64%
29%
80%
94%
73%
13%
19%
13%
6%
4%
De resultaten voor de AVG’s komen grotendeels overeen met de resultaten uit de enquête met beleidsmakers. Een verschil is echter dat AVG’s vooral werken in organisaties die beschikken over een centraal instellingsterrein (91%). Dit is congruent met het feit dat AVG’s van oudsher vooral werkzaam waren bij de intramurale zorgvoorzieningen, waar de cliënten bijna uitsluitend waren gehuisvest op centrale instellingsterreinen. Omdat er mogelijk een verband is tussen de woonlocatie van cliënten en de aard van de medische zorg die aan hen wordt geboden, is zowel aan de beleidsmakers als aan de AVG’s gevraagd hoe de cliënten zijn verdeeld over de verschillende woonlocaties. In tabel 4.9 staat de verdeling van de cliënten over de verschillende woonvoorzieningen, zoals aangegeven door beleidsmakers. Opmerkelijk is dat vooral de beleidsmakers van grotere organisaties geen inschatting konden maken van deze verdeling.
Kiwa Prismant
47
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Tabel 4.9
Verdeling van de cliënten over de verschillende woonvoorzieningen (in %) (n=42)
Centraal instellingsterrein Decentrale kleinschalige locaties voor meerdere cliënten Zelfstandige wooneenheden in de wijk voor individuele cliënten Andere woonvoorzieningen Totaal
% van totaal n=42 33%
Onderzoek bij organisaties < 200 201-500 n=20 n=10 38% 20%
> 500 n=12 35%
37%
25%
66%
34%
24% 5% 100%
6% 31% 100%
14% 0% 100%
30% 1% 100%
De verschillen naar omvang van de organisatie zijn vrij groot. Dit is mogelijk te wijten aan het kleine aantal organisaties in de middelgrote en grootste categorie. Er is geen verband tussen de omvang van de organisatie (in aantal cliënten langdurig verblijf) en het aandeel cliënten op het centrale instellingsterrein (r= -.01). Ook aan de AVG’s is gevraagd hoeveel procent van de cliënten met indicatie ‘langdurig verblijf’ volgens hen wonen op het centrale instellingsterrein. Gemiddelde is dit 49%. Als we de resultaten van de beleidsmakers analyseren voor de organisaties die zelf artsen in dienst hebben, komen we op een aandeel van 39% cliënten op het centrale instellingsterrein, zoals blijkt uit onderstaande tabel. Tabel 4.10 Verdeling van de cliënten over de verschillende woonvoorzieningen volgens beleidsmakers uit organisaties met AVG’s en AVG’s zelf (in %) (n=42)
Centraal instellingsterrein Decentrale kleinschalige locaties voor meerdere cliënten Zelfstandige wooneenheden in de wijk voor individuele cliënten Andere woonvoorzieningen Totaal
Organisaties met eigen artsen in dienst 39% 35%
AVG’s 49%
25% 1% 100%
Hoewel we het oordeel van de beleidsmakers en de AVG’s niet één op één kunnen vergelijken, kan het verschil er op wijzen dat AVG’s het aandeel cliënten op het centrale instellingsterrein overschatten of het aandeel decentraal wonende cliënten onderschatten. AVG’s leveren minder vaak medische zorg aan decentraal wonende cliënten en hebben hen daardoor minder 'in beeld'. Mogelijk speelt hier ook een rol dat de grotere organisaties ondervertegenwoordigd zijn (tabel 4.9).
4.2
Organisatie van de medische zorg aan mensen met een verstandelijke beperking
Organisaties voor verstandelijk gehandicaptenzorg zijn verantwoordelijk voor het bieden van adequate medische zorg voor hun cliënten met indicatie ‘langdurig verblijf’. Niet alle
Kiwa Prismant
48
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
organisaties hebben daarvoor de beschikking over eigen artsen. In deze paragraaf staat centraal hoe organisaties deze medische zorg organiseren en welke visies hierbij een rol spelen. Tabel 4.11
Organisatie van de medische zorg in de gehandicaptenzorgorganisaties (n=58) Aantal organisaties 8 29 12 9
Alleen eigen artsen in dienst Eigen artsen in dienst plus inhuur/ inkoop Alleen inhuur/ inkoop Geen eigen medische zorg
% organisaties 14% 50% 21% 15%
Organisaties uit dit onderzoek die zelf artsen in dienst hebben, bieden gezamenlijk zorg aan 24.702 wooncliënten met een verstandelijke beperking. 86% van deze cliënten uit de responderende organisaties woont in een organisatie met eigen artsen. De organisaties die eigen artsen in dienst hebben en/of inhuren bieden samen medische zorg aan 26.936 van de 28.593 cliënten 'langdurig verblijf' uit de onderzoeksgroep (94%). Organisaties die geen eigen artsen in dienst hebben, huren deze in op basis van detachering of declaratiebasis of hebben afspraken met huisartsen in de wijk.
4.2.1
Beschikbaarheid van eigen artsen
Bijna tweederde van de organisaties heeft artsen in dienst. Daarbij geldt: hoe groter de omvang van de organisatie, hoe vaker de organisatie kan beschikken over eigen artsen (tabel 4.12). Echter ook kleinere organisaties beschikken soms over eigen artsen. Deze kleine organisaties beschikken relatief vaak over een centraal instellingsterrein. Inzet van medische zorg voor de mensen met een verstandelijke beperking met indicatie ‘langdurig verblijf’ (n=58) % totaal n=58
Eigen artsen in dienst Alleen inhuur/inkoop Geen eigen artsen, geen inhuur/inkoop Totaal
Omvang van de organisaties
Aantal organisaties
Tabel 4.12
37 12 9
63,8% 20,7% 15,5%
< 200 n=21 33,3% 28,6% 38,1%
58
100,0%
100,0%
201-500 n=17 64,7% 29,4% 5,9%
> 500 n=20 95,0% 5,0%
100,0%
100,0%
Hoewel het logisch lijkt dat vooral kleinere organisaties vaak geen eigen artsen in dienst hebben in verband met hun schaalgrootte, zijn er ook grotere organisaties die geen artsen in dienst hebben. In tabel 4.12 is te zien dat dit geldt voor meer dan een derde van de organisaties met meer dan 200 en minder dan 501 cliënten ‘langdurig verblijf’. De belangrijkste beweegredenen staan beschreven in kader 4.13.
Kiwa Prismant
49
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Kader 4.13 Redenen om geen artsen in dienst te hebben Aan de organisaties die geen eigen artsen in dienst hebben, is gevraagd wat de belangrijkste twee redenen hiervoor zijn. Naast de schaalgrootte van de organisatie - uit tabel 4.12 kwam al een duidelijk verband naar voren tussen de omvang van de organisatie en het beschikken over eigen artsen - vindt meer dan de helft van de organisaties dat het niet past in hun zorgvisie om zelf artsen in dienst te hebben. Toelichting die zij daarbij geven is dat zij streven naar normalisatie. Zij geven aan dat voor de cliënten die bij hen wonen geen permanente medische zorg nodig is. Bij medische problemen kunnen zij naar de huisarts. Redenen om geen artsen in dienst te hebben (n=21) het past niet binnen onze zorgvisie schaalgrootte van de organisatie (te klein) artsen zijn onvoldoende beschikbaar op de arbeidsmarkt anders
57,1% 57,1% 28,6% 33,3%
Onvoldoende beschikbaarheid van artsen op de arbeidsmarkt speelt een belangrijke rol voor bijna drie op de tien organisaties. Andere genoemde redenen zijn over het algemeen gerelateerd aan de zorgvisie.
4.2.2
Inzet van artsen
Organisaties met eigen artsen hebben meestal AVG’s (83%) en AVG’s in opleiding in dienst. Daarnaast heeft bijna de helft van deze organisaties huisartsen in dienst24. Uit de praktijk is bekend dat het hier regelmatig huisartsen betreft die veel ervaring hebben met mensen met een verstandelijke beperking en werken als AVG. Tabel 4.14
Artsen die in dienst zijn van de organisaties voor gehandicaptenzorg (n=36)
AVG’s AVG’s i.o. Huisartsen Specialisten ouderengeneeskunde Basisartsen Andere artsen Totaal
Aantal organisaties (%) 30 (83) 17 (47) 16 (44) 2 (6)
Artsenformatie totaal (fte’s) 71,1 27,6 10,8 0,7
Aandeel in artsenformatie 58% 23% 9% 1%
Gemiddelde contract% 77% 100%25 43%
11 (11) 7 (19) 36 (100)
8,2 3,4 121,8
7% 3% 100%
53%
Er is een positief verband tussen het aantal cliënten dat woont op het centrale instellingsterrein en het aantal artsen in dienst van de organisatie (r=.44; p=.04). Gezamenlijk hebben de organisaties 71,1 fte AVG’s en 27,6 fte AVG’s in opleiding in dienst. De AVG’s en AVG’s in opleiding gezamenlijk hebben een gemiddelde contractomvang van 0,83 fte, wat overeenkomt met 30,0 uur per week. 24
In het onderzoek onder AVG’s is naar voren gekomen dat verschillende huisartsen werken als AVG. Door allerlei omstandigheden hebben zij geen gebruik gemaakt van de overgangsregeling om zich te registreren als AVG. 25 De AVG’s in opleiding werken doorgaans 100%, waarvan 20% besteed wordt aan theoretische opleiding.
Kiwa Prismant
50
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Daarnaast zijn er 16 organisaties die eigen huisartsen in dienst hebben. Hiervan hebben 14 opgegeven hoeveel huisartsen het betreft. In totaal gaat het om 22 huisartsen (10,8 fte's) die in de praktijk mogelijk werken als AVG. De gemiddelde contractomvang van de huisartsen is relatief klein met 49%. In onderstaande figuur staan de contractpercentages van de huisartsen (gemiddeld per instelling). Er zijn acht organisaties met één huisarts in dienst, vijf organisaties met twee huisartsen en één organisatie met vier huisartsen. Tabel 4.15
Aantallen en gemiddelde fte’s van huisartsen in de organisaties waar zij in dienst zijn
gem. fte per huisarts
1 0,8 0,6 0,4 0,2 0 0
1
2
3
4
5
aantal huisartsen
Veertien organisaties hebben aangegeven hoeveel huisartsen zij in dienst hebben en hoeveel fte dit is. Negen van deze organisaties hebben gezamenlijk 12 huisartsen in dienst die gemiddeld minder dan 0,5 fte werken. De overige vijf organisaties hebben 10 huisartsen in dienst die gemiddeld voor 0,5 fte of meer werken. Bij de ‘andere artsen’ zijn genoemd: jeugdartsen, arts maatschappij en gezondheid, beleidsarts en medische adviseurs, naast een aantal niet-artsen die wel bijdragen aan de medische zorg zoals nurse practitioners en geriatrisch verpleegkundigen. De medische zorg kan ook worden georganiseerd via inhuur en inkoop. In totaal zegt meer dan de helft (55%) van de organisaties dat zij medische zorg inhuurt of inkoopt vanuit de financiële middelen van de organisatie. Dit zijn zowel organisaties die wél als organisaties die géén eigen artsen in dienst hebben. Vooral AVG’s, huisartsen en een zeer gevarieerde groep andere artsen worden ingehuurd (zie tabel 4.16). 17% van de organisaties (n=10) huurt of koopt medische zorg in van een AVG. Dit lijkt iets vaker te gebeuren op declaratiebasis dan op basis van detachering. In totaal gaat het om 3.844 uren. Dit komt overeen met 2,3 tot 2,5 fte. Veel van de respondenten hebben aangegeven dat zij niet over betrouwbare cijfers beschikken ten aanzien van de inkoop of inhuur van medische zorg. Dit betreft vooral de inhuur/inkoop van de 'huisartsen' en 'andere artsen'. Lastige aspecten daaraan zijn de wisselende contracten en de mate waarin ook bereikbaarheidsdiensten worden ingevuld. Daarnaast huren sommige organisaties veel verschillende medisch specialisten in, zoals psychiaters, neurologen, KNO-artsen, revalidatieartsen, kinderartsen en orthopeden.
Kiwa Prismant
51
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Tabel 4.16
Aard en aantal uren van de artsen, die worden ingehuurd of ingekocht door de organisaties voor gehandicaptenzorg (n=58) Aantal organisaties 10 16 1 1
AVG’s Huisartsen Basisartsen Specialisten Ouderengeneeskunde Andere Artsen Totaal inhuur/inkoop Geen inhuur/inkoop
11 32 26
Uren 3.844 12.106 1.475 600
Artsen fte’s 2,40 7,57 0,92 0,38
7.896 25.921
4,94 16,20
In onderstaande tabel zijn de resultaten over de artsenformatie en de inhuur samengevat, waarbij de blauwe cellen betrekking hebben op de gegevens waarover men betrouwbare cijfers kon verschaffen. Hierbij zijn twee totalen vermeld op de onderste twee regels, één regel inclusief en één regel exclusief de gegevens over inhuur die respondenten zelf hebben benoemd als onzeker.
Totaal (exclusief)
4.2.3
2,5
0,7
62,4
25,1
10,1
0,4
6,0
2,0
1,6
Andere artsen
8,7
Basisartsen
Huisartsen
8
1,0
0,6
0,7
7,2
2,9
0,4
0,9
2,1
SOG’s
AVG's i.o.
Alleen eigen artsen Eigen artsen en inhuur eigen artsen inhuur Alleen inhuur Geen artsen/inhuur Niet ingevuld Totaal (inclusief)
AVG's
Aard en aantal uren van de artsen, die zijn aangesteld, worden ingehuurd of ingekocht door de organisaties voor gehandicaptenzorg (n=58) Aantal organisaties
Tabel 4.17
27
10
0,1
9 5 58
73,5
27,6
18,4
1,1
9,1
5,5
58
73,5
27,6
10,8
0,7
8,2
3,5
Artsentekort
Dat het aantal vacatures voor AVG’s hoog is blijkt uit de periodiek uitgevoerde vacaturemonitor van Medisch Contact. De organisaties uit onderhavig onderzoek bevestigen dat beeld. Bijna 30% van de organisaties geeft aan per 1 januari 2010 openstaande vacatures te hebben voor artsen die al langer dan zes maanden open staan. Gezamenlijk bieden deze organisaties met een artsentekort medische zorg aan 11.457 mensen met een ver-
Kiwa Prismant
52
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
standelijke beperking met indicatie ‘langdurig verblijf’, 40% van het totale aantal intramurale cliënten in de organisaties in dit onderzoek. Er zijn vooral vacatures voor AVG’s. Daarnaast melden enkele organisaties vacatures voor huisartsen en basisartsen. Tabel 4.18
Organisaties met vacatures voor medische professionals die al langer dan 6 maanden niet konden worden ingevuld en omvang van de vacatures (n=17)
AVG’s Huisartsen Basisartsen Specialisten Ouderengeneeskunde Andere Artsen Totaal
Aantal organisaties 15 3 3
% Organisaties 88,2% 17,6% 17,6% 0,0%
Totaal vacatures (in fte's) 14,7 2,2 2,5 0
2 17
11,8% 100%
1,3 20,7
Het tekort aan AVG-formatie bedraagt in totaal 14,7 fte. Dit is 17% van de totale AVGformatie in dit onderzoek (aanwezige + vacante formatie samen).
4.3
4.3.1
Algemene en handicapgerelateerde medische zorg aan mensen met een verstandelijke beperking Achtergrond
Door ontwikkelingen in de gehandicaptenzorg is ook de medische zorg aan mensen met een verstandelijke beperking in beweging. Diverse onderzoeken en visiedocumenten hebben de afgelopen jaren geleid tot een steeds verdere uitkristallisatie van de visie op de medische zorg aan mensen met een verstandelijke beperking en de manier waarop huisarts en AVG hierbij optimaal kunnen samenwerken. Ewals en Huisman (2008) stellen echter dat de beschikbaarheid en toegankelijkheid van specialistische zorg door de AVG nog niet goed is geregeld. Een goede samenwerking tussen huisartsen en AVG’s is wat dat betreft cruciaal. In 2005 is door de Nederlandse Vereniging van Artsen Verstandelijk Gehandicapten (NVAVG) en de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) een visie ontwikkeld over de samenwerking tussen huisarts en AVG in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking (NVAVG, 2005). Zeer recent is vanuit dezelfde partijen een handreiking verschenen die de samenwerking tussen huisarts en AVG moet ondersteunen (LHV en NVAVG, 2010). Uitgangspunt daarbij is dat de zorg van de huisarts en de AVG elkaar goed kunnen aanvullen, vooral bij die mensen met een verstandelijke beperking die niet op een instellingsterrein wonen en die geen behandelindicatie hebben. Aan deze mensen biedt de huisarts huisartsenzorg die voldoet aan de richtlijnen en normen van de beroepsgroep. Bij complexe handicapgerelateerde problematiek kan de specialistische kennis van de AVG nodig zijn. Inschatting van de beroepsgroepen is dat deze samenwerking nog verder geïmplementeerd en geoptimaliseerd kan worden. Verschillende recente onderzoeken onderbouwen deze stellingname.
Kiwa Prismant
53
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
In een onderzoek naar taakherschikking tussen de AVG en de huisarts in 10 organisaties voor gehandicaptenzorg (IGZ, 2007), kwamen verschillende manieren naar voren waarop de medische zorg en de samenwerking tussen beroepsgroepen was georganiseerd. Huisarts en AVG hadden hierbij verschillende rollen, afhankelijk van de intra- of semimurale oorsprong van de instelling, de aard van de cliënten (zoals de ernst van de beperkingen) en de visie op de (medische) zorg. Structurele taakherschikking en samenwerking was nog niet geïmplementeerd. Uit onderzoek van Wesseling en van Wijlick (KNMG, 2008) is gebleken dat het voor huisartsen nog onvoldoende duidelijk is wat AVG’s te bieden hebben. In antwoord op vragen vanuit de beroepsgroep van AVG’s en het veld hebben Ewals en Huisman (2008) een dienstenpakket opgesteld voor de AVG. Hierin worden zeven behandelindicaties onderscheiden, waar de AVG een rol bij heeft. Welke rol dat is, is voor een deel contextafhankelijk en verschillend voor cliënten met of zonder institutionele ondersteuning. De volgende zorgvragen worden onderscheiden: 1. meervoudige complexe handicaps bij volwassenen; 2. gedrags- en psychiatrische problematiek; 3. kinderen met een ernstig verstoord ontwikkelingsperspectief o.b.v. een verstandelijke handicap; 4. syndroomgebonden gezondheidsvragen; 5. onbegrepen klachten (achteruitgang, ontregeling); 6. zorgvuldige besluitvorming bij ingrijpende interventies en vragen rond wilsbekwaamheid; 7. gerichte, specialistische diagnostiek bij enkelvoudige problemen. De verschillende rollen die de AVG kan vervullen zijn: integrale zorg door AVG, consultfunctie voor huisarts; consulterend: probleemverkennend, diagnosticeren en behandelen, (2x per jaar, bij intercurrente problemen en ziekenhuisopnames); episodisch contact met terugverwijzing of langdurige poliklinische behandelrelatie; coördinerende rol in het behandelteam bij cliënten van kinderdagcentra. Bij zorgvraag 1 en 2 (en in iets mindere mate ook bij 3) levert de AVG integrale zorg bij de cliënten die verblijven in een residentiële instelling. Bij de overige cliënten en ook bij alle andere zorgvragen levert de AVG specialistische medische zorg, aanvullend aan de huisarts. De NVAVG heeft een verdere productdefiniëring, op diagnoseniveau uitgesplitst in voorbereiding (NVAVG, 2010). Overigens zijn de AVG’s van mening dat reguliere medici taken kunnen overnemen (Vogel e.a., 2008). Dit geldt bijvoorbeeld voor secundaire (niet-handicapgebonden) gezondheidsproblemen. Affiniteit met mensen met een verstandelijke beperking is een belangrijke voorwaarde. Hoe de medische zorg optimaal kan worden georganiseerd is verder afhankelijk van de cliëntkenmerken (karakter, onderliggend syndroom of handicap inclusief comorbiditeit, psychische of gedragsproblematiek en klachtenpresentatie). In hun discussie wijzen Vogel e.a. op de vraag in welke mate de richtlijnen voor de samenwerking tussen AVG en huisarts geïmplementeerd zijn. 4.3.2
Aard van de medische zorg
Om meer zicht te krijgen op de aard van de medische zorg die wordt geboden en de mate waarin de hiervoor beschreven zorgvisie op samenwerking tussen AVG en huisarts geïm-
Kiwa Prismant
54
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
plementeerd zijn, is aan de beleidsmakers gevraagd wie doorgaans welke medische zorg biedt aan mensen met een verstandelijke beperking met indicatie ‘langdurig verblijf’ (tabel 4.19 ). Ruim een derde van de organisaties biedt met eigen professionals medische zorg aan al haar cliënten met indicatie 'langdurig verblijf’. Een kwart biedt medische zorg aan een deel van de cliënten. De medische zorg aan de overige cliënten wordt geboden door huisartsen in de wijk. Dat geldt ook voor alle cliënten van de organisaties die geen eigen artsen hebben en ook geen artsenformatie inkopen. De aard van de medische zorg hangt samen met de zwaarte van de cliënten. Het gemiddelde aandeel cliënten met VG5-7 is tweemaal zo hoog in de organisaties die medische zorg leveren aan al hun cliënten als in de organisaties die geen medische zorg leveren met eigen personeel. Tabel 4.19
Aard van de medische zorg met eigen medische professionals, verdeeld naar omvang van de organisaties (n=52*)
Medische zorg aan alle verstandelijk gehandicapten Medische zorg aan een deel van de verstandelijk gehandicapten Geen medische zorg vanuit de eigen organisatie Totaal
Aantal organisaties 18
% 35%
< 200 n=21 33%
201-500 n=17 33%
> 500 n=20 38%
Aantal cliënten 9275
13
25%
10%
20%
50%
10085
21
40%
57%
47%
12%
4165
52
100,0
100,0%
100,0%
100,0%
23525
* Zes organisaties hebben deze vraag niet ingevuld.
Van de 13 organisaties die hebben aangegeven een deel van de cliënten medische zorg te bieden met eigen artsen, hebben 10 aangegeven voor welk deel van hun cliënten dit geldt. Voor vijf van hen ligt het aandeel cliënten tussen de 90 en 100%, voor de overige vijf tussen de 5 en 30%. Aan zowel de beleidsmakers als de AVG’s is eveneens gevraagd wat de aard is van de medische zorg die zij aan cliënten met verschillende ZZP's leveren. Voor de aard van de zorg is een onderscheid gemaakt tussen ‘algemene’ en ‘handicapgerelateerde’ medische zorg (CHVG-kaderbesluit, 2008). De omschrijving van de CHVG is opgenomen in de vragenlijst en luidt als volgt: ’Geneeskunde voor Verstandelijk Gehandicapten’ is het specialisme dat zich richt op de aanpak van algemene en handicapgerelateerde gezondheidsvragen van mensen met een verstandelijke handicap, inhoudende doelspecifieke preventie, diagnostiek, behandeling en begeleiding, waar nodig in multidisciplinair verband.' Met 'algemene medische zorg' wordt de individuele 24-uurs medische zorg door de AVG bedoeld. Deze algemene medische zorg wordt gegeven aan mensen met een verstandelijke beperking bij wie de problematiek dusdanig complex is, dat het professionele aanbod van de huisarts onvoldoende aansluit bij de zorgvraag.
Kiwa Prismant
55
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
‘Handicapgerelateerde medische zorg' is het handicapgerelateerde deel van de zorg en is gericht zijn op preventie, diagnostiek en behandeling en ook op concrete zorguitvoering en -coördinatie, zorgplannen, richtlijnen en medisch beleid. De CHVG onderscheidt: handicapgerelateerde medische zorg voor de individuele cliënt: onderzoek, diagnostiek en behandeling op gebied van VG-gerelateerde gezondheidsproblematiek, coördinatie van de individuele medische zorg, preventieve zorg, periodiek onderzoek en de consulent- en consultatiefunctie; handicapgerelateerde individuele medische zorg binnen een multidisciplinaire zorgorganisatie: coördinatie van een samenhangend behandelaanbod in een zorgorganisatie, intake, onderzoek, periodiek lichamelijk onderzoek, medisch deel ondersteuningsof zorgplan opstellen, advies en informatie aan woonbegeleiding bij uitvoeren medische voorschriften, etc.; handicapgerelateerde zorg met betrekking tot de medische infrastructuur van een zorgorganisatie: adviseren over kwaliteit van medische zorg en medisch beleid, bewaken en uitvoeren van wet- en regelgeving op medisch gebied, advisering over beleid en uitvoering op het gebied van de preventieve gezondheidszorg. In onderstaande tabel zijn de resultaten voor de beleidsmakers en die van de AVG’s naast elkaar gezet. Tabel 4.20 Geboden medische zorg bij verschillende zorgzwaartepakketten volgens beleidsmakers (n=49) en AVG’s (n=107) (in %) Beleidsmakers totaal
- 'algemene' en 'handicapgerelateerde' medische zorg door de AVG voor alle/de meeste van deze cliënten - 'algemene' en 'handicapgerelateerde' medische zorg door de AVG voor een deel van de cliënten - 'handicapgerelateerde' medische zorg door de AVG voor alle/de meeste cliënten - 'handicapgerelateerde' medische zorg door de AVG voor een deel van deze cliënten - 'algemene' en 'handicapgerelateerde' medische zorg door huisartsen/basisartsen voor de meeste (of alle) van deze cliënten - 'algemene' en 'handicapgerelateerde' door huisartsen/basisartsen voor een deel van deze cliënten
AVG’s
VG3
VG5
VG7
VG3
VG5
VG7
26
29
33
37
60
71
19
19
14
30
22
12
3
7
9
28
19
20
22
24
19
18
17
11
28
24
19
19
13
12
21
21
10
19
14
11
De verschillen tussen de beleidsmakers en AVG’s die uit de tabel naar voren komen, worden ten dele veroorzaakt doordat bij de beleidsmakers ook organisaties vertegenwoordigd zijn die geen AVG’s in dienst hebben. Daarnaast speelt ook een rol dat soms meerdere AVG’s per instelling hebben geparticipeerd in het onderzoek. Hiervoor kan niet worden gecorrigeerd. Als we een vergelijking maken tussen de visie van beleidsmakers uit organisaties met AVG’s met de visie van de AVG’s, dan zijn de verschillen aanmerkelijk kleiner.
Kiwa Prismant
56
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Tabel 4.21 Geboden medische zorg bij verschillende zorgzwaartepakketten volgens beleidsmakers uit organisaties met AVG’s (n=26) en volgens AVG’s (n=107) (in %) Beleidsmakers
- 'algemene' en 'handicapgerelateerde' medische zorg door de AVG voor alle/de meeste van deze cliënten - 'algemene' en 'handicapgerelateerde' medische zorg door de AVG voor een deel van de cliënten - 'handicapgerelateerde' medische zorg door de AVG voor alle/de meeste cliënten - 'handicapgerelateerde' medische zorg door de AVG voor een deel van deze cliënten - 'algemene' en 'handicapgerelateerde' medische zorg door huisartsen/basisartsen voor de meeste (of alle) van deze cliënten - 'algemene' en 'handicapgerelateerde' door huisartsen/basisartsen voor een deel van deze cliënten
AVG’s
VG3 46
VG5 54
VG7 64
VG3 37
VG5 60
VG7 71
23
23
12
30
22
12
8
12
16
28
19
20
27
23
20
18
17
11
15
8
8
19
13
12
23
15
12
19
14
11
Wel geven zowel de beleidsmakers als de AVG’s bij VG5 en VG726 relatief vaak aan dat zij aan alle cliënten algemene en handicapgerelateerde medische zorg bieden. Dit hoeft niet te verbazen, omdat het hierbij om een selectie van instellingen uit de gehele populatie van organisaties gaat. De tabellen representeren een grote diversiteit die lastig te duiden is. Vooralsnog lijkt het erop dat de visie die in paragraaf 4.3.1 geschetst is op de samenhang tussen algemene en handicapgerelateerde zorg en op de samenwerking daarbij tussen AVG en huisarts, niet structureel geïmplementeerd is. Een combinatie van de genoemde vormen van medische zorg zou dan voor de hand liggen, namelijk: voor een deel van de zwaardere cliënten algemene en handicapgerelateerde medische zorg door de AVG, voor een ander deel van de cliënten alleen handicapgerelateerde zorg door de AVG en voor de overige cliënten algemene en handicapgerelateerde zorg door de huisarts. Op basis van de antwoorden van de AVG’s kan -met enige slagen om de arm- een analyse worden gemaakt van de antwoordpatronen, zodat kan worden vastgesteld op welke verschillende wijzen de medische zorg is georganiseerd. Ook de toelichtingen die de AVG’s bij hun antwoorden hebben gegeven, zijn hierbij gebruikt.
26
Meerdere AVG’s geven aan dat in hun organisatie weinig cliënten met VG3 wonen. Uit tabel 4.5 blijkt echter dat cliënten met VG3 wel degelijk goed vertegenwoordigd zijn in de gehandicaptenzorgorganisaties.
Kiwa Prismant
57
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
De manieren waarop de medische zorg lijkt georganiseerd te zijn (vanuit het AVGonderzoek), in volgorde van voorkomen: 1. alle medische zorg voor alle cliënten door de AVG; 2. locatiegebonden: op het centrale instellingsterrein alle zorg door de AVG, op decentrale locaties (bijna) alle zorg door de huisarts; 3. cliëntgebonden: deel van de cliënten alle zorg door AVG, deel van de cliënten alleen handicapgerelateerde zorg door de AVG; 4. alleen handicapgerelateerde zorg door de AVG voor alle cliënten; 5. deel van de cliënten handicapgerelateerde zorg door AVG, rest van de cliënten alle medische zorg door huisartsen/basisartsen; 6. alle cliënten alle zorg door huisartsen.
4.4
Samenvatting
De organisaties in dit onderzoek bieden gemiddeld ondersteuning aan 550 cliënten in de vorm van ‘langdurig verblijf, met of zonder behandeling’. De spreiding in omvang van de organisaties is groot. Verreweg het grootste deel van deze cliënten heeft een verstandelijke beperking. Het totale aantal cliënten met als eerste indicatiegrondslag een verstandelijke beperking, bedraagt 28.593. Dit is 92,5% van het totale aantal cliënten ‘langdurig verblijf’ in de onderzoeksgroep. Het totale aantal intra- en semimurale mensen met een verstandelijke beperking in Nederland is geschat op 63.429 (Van der Kwartel, 2009). In onze onderzoeksgroep zorgen de responderende organisaties voor een dekkingspercentage van 45% van dit totaal. De mensen met een verstandelijke beperking met ‘langdurig verblijf’ zijn onder te verdelen in afzonderlijke groepen die aansluiten bij de verschillende zorgzwaartepakketten. Verreweg het grootste deel van de cliënten met een verstandelijke beperking valt onder VG (85,8%). Daarnaast zijn er kleinere groepen LVG-cliënten (8,4%) en SGLVG- en SGEVGcliënten (samen 5,8%). Binnen de VG zijn de cliënten redelijk gelijk verdeeld over de over de indicaties VG3-VG7. De lichtere VG1-VG2 zijn relatief ondervertegenwoordigd. Als we een vergelijking maken met de zorgzwaartecijfers uit 2006, dan zien we een lichte verschuiving naar de zwaardere ZZP's, vooral VG7. Bij de LVG lijkt sinds 2006 een verschuiving te hebben plaatsgevonden naar de 'lichtere' ZZP's (LVG1-LVG2). Dit zou er op kunnen wijzen dat indicatiecriteria zijn versoepeld of op een verschuiving tussen branches. Bijna tweederde van de organisaties heeft eigen artsen in dienst voor het leveren van de medische zorg aan haar cliënten, nog eens 15% huurt artsen in. Meer dan 80% van de artsen die in dienst zijn van de organisaties zijn AVG’s of AVG’s in opleiding. Daarnaast maken vooral huisartsen en basisartsen deel uit van de artsenformatie. AVG’s zijn vooral in dienst van de grotere organisaties voor gehandicaptenzorg (>500 intramurale cliënten). Deze organisaties beschikken bijna alle over een centraal instellingsterrein en beschikken relatief vaak over een expertisecentrum of poli voor externe cliënten.
Kiwa Prismant
58
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
De totale formatie aan professionals die werken als AVG, bedraagt 111,9 fte; inclusief vacatureruimte 128,8 fte. In de onderzoeksgroep zijn in totaal 71,1 fte AVG’s en 27,6 fte AVG’s in opleiding in dienst. Daarnaast zijn er 10,8 fte's aan huisartsen27, die in de praktijk mogelijk werken als AVG, en 8,2 fte basisartsen. Daarnaast wordt naar schatting 2,4 fte aan AVG-formatie ingehuurd en bestaat er een vacatureruimte voor AVG’s van 14,7 fte, voor huisartsen 2,2 fte en voor basisartsen 2,5 fte. De organisaties die eigen artsen in dienst hebben die werken als AVG’s of deze inhuren, bieden samen medische zorg aan 26.936 van de 28.593 cliënten 'langdurig verblijf' uit de onderzoeksgroep (94%). Organisaties die geen eigen artsen in dienst hebben, huren deze in op basis van detachering of declaratiebasis, of hebben afspraken met huisartsen in de wijk. Naarmate de cliënten een zwaarder zorgpakket hebben, neemt de rol van de AVG bij de medische zorg toe. In de meeste organisaties lijkt de AVG alle medische zorg aan alle clienten te bieden. Daarnaast is in een deel van de organisaties de medische zorg locatiegebonden of is er een splitsing gemaakt van de cliënten. In het eerste geval wordt op het centrale instellingsterrein (bijna) alle medische zorg door de AVG uitgevoerd en op decentrale locaties (bijna) alle zorg door de huisarts. In het tweede geval krijgt een deel van de cliënten alle medische zorg van de AVG, het andere deel van de cliënten alleen handicapgerelateerde zorg.
27
In het onderzoek is vanuit verschillende respondenten naar voren gekomen dat er verschillende huisartsen zijn die volledig werken als AVG, maar door allerlei omstandigheden geen gebruik hebben gemaakt van de overgangsregeling om zich te registreren als AVG.
Kiwa Prismant
59
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Kiwa Prismant
60
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
5.
Tijdsbesteding van AVG’s Dit hoofdstuk gaat in op de resultaten van het tijdsbestedingsonderzoek onder AVG’s en AVG’s in opleiding. Achtereenvolgens beschrijven we de onderzoeksgroep, de context waarin AVG’s hun werk uitvoeren en de tijdsbesteding van AVG’s.
5.1
Kenmerken van de onderzoeksgroep
De gemiddelde leeftijd van de AVG’s (in opleiding) is 47 jaar. Men heeft gemiddeld 15,5 jaar ervaring in de medische zorg aan mensen met een verstandelijke beperking en is ruim zeven jaar werkzaam als AVG28. De gemiddelde omvang van het dienstverband is 30,4 uur per week. Dit komt overeen met een arbeidscontract van 84,4%. Figuur 5.1
Leeftijdsverdeling van de AVG’s naar geslacht
25
20
15
Man Vrouw
10
5
0 25-34
Figuur 5.2
35-44
45-54
>54
Gemiddeld fte naar leeftijd en geslacht
1,20 1,00 0,80 mannen
0,60
vrouw en
0,40 0,20 0,00 25-34
35-44
45-54
>54
Meest opvallend in de bovenstaande figuren is de vergrijzing van de mannelijke AVG’s en de beperkte groep mannelijke AVG’s in de leeftijdsgroepen tot 45 jaar. In de leeftijdsgroep 28
Het vakgebied 'medische zorg voor mensen met een verstandelijke handicap' is in 2000 officieel erkend als zelfstandig specialisme.
Kiwa Prismant
61
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
van 25 tot 34 jaar zijn er ruim zes keer zoveel vrouwelijke als mannelijke AVG’s. Vrouwelijke AVG’s zijn goed vertegenwoordigd in alle leeftijdscategorieën. Enkele kenmerken van AVG’s zijn samengevat in tabel 5.3. Daarin is per leeftijdscategorie en naar geslacht te zien hoeveel jaar men gemiddeld ervaring heeft als arts voor verstandelijk gehandicapten, evenals het gemiddelde aantal uren dat men werkt (in fte) en het aantal fulltimers binnen de betreffende categorie. In sommige categorieën is het aantal respondenten beperkt: in dat geval is de waarde van de uitkomsten puur indicatief en kunnen er geen conclusies aan worden verbonden. Tabel 5.3
Het gemiddelde aantal jaren ervaring en het aantal fte* naar leeftijd en geslacht van de AVG’s (in opleiding)
Gem. fte
Aandeel Fulltimers (%)
n
Gem. Aantal jaren Ervaring
Gem. fte
Aandeel Fulltimers (%)
n
Leeftijd 25-34 35-44 45-54 >54
Vrouwen
Aantal jaren Ervaring
Mannen
7,7 7,7 17,0 27,7
1,04 0,96 0,92 0,88
100% 33% 63% 56%
3 3 8 18
5,2 8,4 14,4 26,6
0,85 0,76 0,82 0,81
39% 11% 20% 33%
23 19 15 15
* berekend op basis van een werkweek van 36 uur
Bijna 70% van de AVG’s draait naast de contracturen een aantal uren in bereikbaarheidsdienst (voor de avonden, nachten en weekeinden). Het gemiddeld aantal uren dat deze AVG’s deze diensten draaien bedraagt 8,7 uur per week. Gemiddeld over alle responderende AVG’s gaat het om 5,3 uren. De overige 30% AVG’s heeft het aantal werkuren opgegeven inclusief uren voor bereikbaarheidsdienst (24%), of draait geen bereikbaarheidsdiensten (6%). De AVG’s zijn niet altijd voor het totale aantal uren van hun arbeidscontract inzetbaar in hun eigen organisatie. Dit geldt voor ongeveer 35% van hen. De helft hiervan is gemiddeld 8 uur gedetacheerd in een andere organisatie. De andere helft is een niet gespecificeerd aantal uren minder inzetbaar vanwege opleidingen, bereikbaarheiddiensten en waarneming voor andere zorginstellingen/huisartsen/medisch specialisten en werkzaamheden voor andere organisaties (poli, bopz, consulentschap, ouderschapsverlof, 55+-beleid). Bijna 60% van de AVG’s geeft aan dat zij structureel overwerken. Het gemiddelde aantal uren overwerk voor deze groep bedraagt 4 uur per week, gemiddeld voor de gehele groep 2,4 uur. Dit laatste komt overeen met een gemiddelde van 2,84 uur overwerk per fte (7,9%), naast de hierboven genoemde bereikbaarheidsdienst.
Kiwa Prismant
62
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
5.2
Werksetting van de AVG’s
Bijna 95% van de onderzoeksgroep werkt momenteel als AVG. De overige respondenten werken als hoogleraar of huisarts, of zijn (tijdelijk) niet werkzaam of met de OBU29. Bijna alle werkzame AVG’s (in opleiding) werken in loondienst in gehandicaptenorganisaties, zo blijkt uit tabel 5.4. Het gaat om 96% van de AVG’s in dit onderzoek (89+7). Eén op de vijf AVG’s heeft een afzonderlijk arbeidscontract bij een kennis- en expertisecentrum, bijna 3% heeft een arbeidscontract in een andere branche en 4% is zelfstandig gevestigd AVG. De kennis- en expertisecentra waar de AVG’s werken zijn meestal verbonden aan een organisatie voor gehandicaptenzorg (n=11), daarnaast ook aan ggz-instellingen (n=6) en ziekenhuizen (n=3). Tabel 5.4
Werksetting van de AVG’s in % (n=107) Aantal AVG’s 95 7 21 3 4 16
Werksetting van de AVG’s Loondienst in een gehandicaptenzorgorganisatie Arbeidscontracten in meerdere gehandicaptenzorgorganisaties Arbeidscontract bij kennis- en expertisecentrum, verbonden aan: Arbeidscontract in andere branche dan gehandicaptenzorg Zelfstandig gevestigd AVG Anders
In % 89% 7% 20% 3% 4% 15%
Hoewel AVG’s regelmatig verschillende arbeidscontracten hebben of hun baan in loondienst combineren met werk als zelfstandige, werken de meeste AVG’s vanuit een enkele werksetting. Dat geldt voor 70% van de AVG’s. De overige 30% van de AVG’s combineert meerdere werksettings, meestal twee. Tabel 5.5
Werksetting van de AVG’s (n=107) Aantal werksettings van AVG’s
Aantal AVG’s In % Werksetting van de AVG’s Loondienst in (een) gehandicaptenzorgorganisaties Arbeidscontract bij kennis- en expertisecentrum Arbeidscontract in andere branche dan gehandicaptenzorg Zelfstandig gevestigd AVG Anders
1 2 21 75 70% 20%
3 9
4 1
8%
0%
5 1
107
0% 100%
69 4 1
15 11 2 1
9 6 1 1
1 -
1
1
70% 15% 2% 3%
1
9
4
1
1
12%
De AVG’s die geen arbeidscontract hebben in een gehandicaptenzorgorganisatie werken meestal primair bij een kennis- en expertisecentrum. De meest voorkomende combinatie bij
29
OBU staat voor Overbruggingsuitkering en is een regeling van het pensioenfonds PGGM voor vervroegde uittreding.
Kiwa Prismant
63
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
de AVG’s met meerdere banen is die van loondienst in een gehandicaptenzorgorganisatie met een arbeidscontract bij een kennis- en expertisecentrum. Onder de categorie ‘anders’ zijn vooral allerlei detacheringen genoemd, bijvoorbeeld in het kader van opleiding en onderzoek, consulentschappen en het fungeren als bopz-arts in andere organisaties.
5.3
De werkweek en tijdsbesteding AVG’s
Aan de AVG’s is gevraagd hoeveel tijd men gemiddeld per week besteedt aan verschillende taken. Het grootste deel van de tijd (71%) is men bezig met patiëntgebonden taken (zie tabel 5.6). Vrouwen besteden gemiddeld iets meer tijd dan mannen aan patiëntgebonden taken, vooral aan indirecte patiëntenzorg. Mannen hebben meer managementtaken, vooral vanuit hun functie als AVG. Deze verschillen tussen mannen en vrouwen zijn significant. De overige tijd wordt ongeveer gelijk verdeeld over het 'opleiden van AVG’s', 'onderzoek en onderwijs' en 'andere taken'. Bij de andere taken gaat het om administratie, 55+-uren, eigen opleiding en bijscholing, begeleiding van andere artsen in opleiding dan AVG’s, docentschappen en taken als bopz-arts. Tabel 5.6
De tijdsbesteding van artsen voor verstandelijk gehandicapten
Soort taak Patiëntgebonden taken directe patiëntenzorg indirecte patiëntenzorg* Managementtaken vanuit de functie als AVG* algemeen en organisatorisch Opleiden van AVG’s in opleiding Onderzoek en onderwijs Anders Totaal
Uren 22,3 13,2 9,1 4,8 2,9 1,9 1,2 1,9 1,4 31,5
Totaal (in%) 71 42 29 15 9 6 4 6 5 100
Mannen (in%) 68 44 24 20 13 7 5 6 3 100
Vrouwen (in%) 73 41 32 13 7 6 4 6 5 100
* Het verschil tussen mannen en vrouwen is significant (p<0.05).
In totaal zijn de AVG’s 22,3 uur per week bezig met patiëntgebonden taken. Dit aantal uren wijkt iets af van de formele tijd die men gemiddeld werkzaam is en ook van het aantal uren dat men feitelijk werkt. Dit heeft te maken met afrondingen en met interpretatieverschillen (sommige artsen hebben hun tijd verdeeld inclusief, anderen exclusief diensten, overuren, etc.). Het aantal uren reistijd ten behoeve van de directe patiëntenzorg is 1,54 uur per week. In tabel 5.7 is de tijdsbesteding van fulltimers, en deeltijders en van verschillende leeftijdsgroepen tegenover elkaar gezet. In onderstaande tabel is een onderscheid gemaakt naar verschillende leeftijdscategorieën. In verband met de omvang van de groepen is een opsplitsing gemaakt in drie groepen.
Kiwa Prismant
64
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Tabel 5.7
De tijdsverdeling van fulltime- en deeltijdartsen voor verstandelijk gehandicapten (in% ) Voltijd versus deeltijd
Soort taak Patiëntgebonden taken directe patiëntenzorg indirecte patiëntenzorg Managementtaken vanuit de functie als AVG* algemeen en organisatorisch Opleiden van AVG’s in opleiding Onderzoek en onderwijs Anders Totaal
Deeltijd 72 42 31 16 10 6 3 4 5 100
Voltijd 68 42 26 15 9 6 5 8 5 100
Leeftijd 25-39 jaar 73 41 32 12 7 6 1 8 6 100
40-54 jaar 69 40 29 15 7 8 5 6 6 100
>55 jaar 70 46 25 18 14 5 5 5 3 100
* Het verschil is significant (p<0.05).
Hoewel er tussen fulltimers en deeltijders enkele kleine verschillen zijn -deeltijders besteden iets meer tijd aan patiëntgebonden taken en minder aan opleiden, onderzoek en onderwijs-, zijn deze verschillen niet significant. Bij de leeftijdsgroepen zien we alleen een significant verschil bij de managementtaken vanuit de functie van AVG. De 55+-ers zijn het meest belast met deze taken. Hoeveel tijd besteden de AVG’s aan verschillende patiëntencategorieën? Tabel 5.8 laat zien hoe de tijd van de AVG is verdeeld over intramurale en externe patiënten. ‘Intramurale patiënten’ zijn de patiënten met indicatie ‘langdurig verblijf’. ‘Externe patiënten’ zijn alle patiënten zonder deze indicatie. De intramurale patiënten nemen 85% van de tijd van de patiëntgebonden tijd van de AVG in beslag, de externe patiënten 15%. Van de 85% woont 57% op het centrale instellingsterrein en 28% decentraal. Tabel 5.8
De tijdsbesteding van AVG’s per week naar verschillende patiëntencategorieën
Zwakbegaafd Licht verstandelijk gehandicapt Matig verstandelijk gehandicapt Ernstig verstandelijk gehandicapt* Anders Totaal % van Totaal
Intramurale patiënten in uren in % 1,0 6% 3,8 21% 5,5 31% 6,7 37% 0,9 5% 17,9 100% 85,2%
Externe patiënten in uren in % 0,5 16% 0,9 29% 0,6 19% 0,9 29% 0,2 6% 3,1 100% 14,8%
Totaal30 in uren 1,5 4,7 6,1 7,6 1,1 21,0 100%
* inclusief zeer ernstig gehandicapt
30
Het totale aantal uren in deze tabel verschilt enigszins van het totale aantal uren in voorgaande tabellen als gevolg van meetfouten (niet alle respondenten hebben alle patiëntgebonden uren verdeeld over de patiëntencategorieën).
Kiwa Prismant
65
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
in % 7% 22% 29% 36% 5% 100%
De AVG besteedt de meeste tijd aan matig en ernstig verstandelijk gehandicapten (meer dan 65%). Toch is ook de tijdsbesteding van AVG’s aan LVG-patiënten van groot belang. Dit aandeel is met 21% namelijk aanmerkelijk groter dan het aandeel dat deze cliënten hebben in de intra- en semimurale zorg, namelijk 8,4%, inclusief de groep SGLVG 11,5%. (Een (belangrijk) deel van de cliënten van SGLVG-klinieken is zwakbegaafd). Dit onderstreept het belang van de vraag in welke mate de AVG ook in de toekomst medische zorg zal bieden aan zwakbegaafde cliënten. Bij de externe patiënten zijn licht verstandelijk gehandicapten en de zwakbegaafde mensen relatief oververtegenwoordigd. De zwakbegaafde patiënten nemen in totaal ruim 7% van de patiëntgebonden tijd van AVG’s in beslag, 1,5 uren. Dit ondanks het feit dat zwakbegaafde mensen niet primair tot de doelgroep behoren van de AVG. Als we de verdeling van de tijdsbesteding van de AVG vergelijken met de samenstelling van intramurale zorggebruikers, dan lijkt -naast de tijdsbesteding aan zwakbegaafde mensen- vooral de groep licht verstandelijk gehandicapten een relatief groot tijdbeslag te doen op de AVG. In de gehele populatie van intramurale zorggebruikers (exclusief GVT’s) is het aandeel licht verstandelijk gehandicapten slechts 7,6%. In de vragenlijst naar tijdsbesteding van AVG’s zijn eveneens vragen gesteld over het aantal patiëntencontacten dat de AVG’s per week hebben. Resultaten hiervan zijn niet opgenomen in deze rapportage, omdat hierover nog aanvullend onderzoek plaatsvindt. Aan de AVG’s is eveneens gevraagd wat de leeftijd is van de patiënten die zij gemiddeld in een week behandelen. Tabel 5.9
Verdeling van het aantal bestede uren en het aantal patiënten van de AVG naar verschillende leeftijdsgroepen van patiënten
0-19 jaar 20-39 jaar 40-59 jaar 60+ Totaal
Uren 4,3 5,9 6,3 3,8 20,3
Uren% 21% 29% 31% 19% 100%
ZZP’06* 14% 32% 36% 17% 100%
* bron: Ras e.a. (2010), o.b.v. ZZP’06 (bewerking Prismant)
De meeste tijd besteden AVG’s aan mensen met een verstandelijke beperking uit de leeftijdscategorieën van 20-39 jaar en die van 40-59 jaar. In vergelijking met de leeftijdsverdeling van deze mensen in 2006 besteedt de AVG relatief veel tijd aan kinderen/jongeren van 0-19 jaar.
5.4
De organisatie van het werk
AVG’s bieden medische zorg doorgaans vanuit een multidisciplinair team. Naast andere artsen en paramedici gaat het daarbij ook om professionals die de AVG (en anderen) ondersteunen bij zijn werk. Bij ondersteuning door verpleegkundig specialisten/nurse practitioners en (praktijk)verpleegkundigen is er vaak sprake van verticale taakherschikking.
Kiwa Prismant
66
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Om een beeld te krijgen van deze ondersteuning en het voorkomen van verticale taakherschikking, zijn zowel aan de beleidsmakers als aan de AVG’s vragen gesteld over de aanwezige ondersteuning en het aantal uren dat hiermee gemoeid is. Uit de enquête onder de gehandicaptenzorgorganisaties blijkt dat de tekorten aan medische professionals in de onderzochte organisaties meestal nog niet geleid hebben tot verticale taakherschikking naar (praktijk)verpleegkundigen en/of nurse practitioners. Ongeveer een derde van de organisaties beschikt over (minstens één) van deze professionals. In de grootste organisaties (>500 cliënten ‘langdurig verblijf’) is dit aandeel 55%. Meer dan de helft van de organisaties die al een np in dienst hebben willen hun np-formatie in de toekomst uitbreiden. Bij de praktijkverpleegkundigen geldt dit voor ongeveer een derde van de organisaties. Tabel 5.10
Ondersteuning bij de medische zorg door nurse practitioners en (praktijk)verpleegkundigen, uitgesplitst naar omvang van de organisaties in % (n=58)
% organisaties
< 200 n=21
201-500 n=17
> 500 n=20
3,4 20,7 8,6
19,0 4,8
17,6
10,0 25,0 20,0
67,2 100,0
76,2 100,0
82,4 100,0
45,0 100,0
Alleen met nurse practitioners (incl. i.o) Alleen met (praktijk)verpleegkundigen (incl. i.o.) Werken met zowel nurse practitioners als (praktijk)verpleegkundigen (incl. i.o.) Werken met geen van beide Totaal
Tweederde van de organisaties heeft geen van deze beide professionals in dienst. Van deze organisaties heeft een beperkt deel concrete plannen om in de nabije toekomst met np’s (10%) of (praktijk)verpleegkundigen (7%) te gaan werken. Tabel 5.11
Ondersteuning bij de medische zorg door nurse practitioners en (praktijk)verpleegkundigen, uitgesplitst naar omvang van de organisaties in % (n=58)
Nurse practitioners (waarvan i.o.) (Praktijk)verpleegkundigen (waarvan i.o.)
n 7 16
% (n=58)
Aantal ondersteuners
fte's ondersteuners
Ondersteuning in uren per fte arts
12%
16 (2) 83 (4)
13,3 (1,8) 53,7 (3,0)
14,5
28%
32,1
De nurse practitioners/verpleegkundig specialisten hebben gemiddeld een arbeidscontract van 83%, de (praktijk)verpleegkundigen gemiddeld van 65%.
Kiwa Prismant
67
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Ook aan de AVG’s is gevraagd of zij ondersteund worden door andere professionals bij de uitvoering van de patiëntgebonden taken en de managementtaken vanuit de functie van AVG. 89% van hen wordt ondersteund, sommigen door meerdere professionals (doktersassistenten, praktijkverpleegkundigen, nurse practitioners/verpleegkundig specialist, medisch secretaresses en enkele anderen). In tabel 5.12 is te zien hoeveel AVG’s deze ondersteuning krijgen. Tabel 5.12
Ondersteuning van de AVG bij patiëntgebonden taken en managementtaken vanuit de functie van AVG Aantal AVG’s
Geen ondersteuning Wel ondersteuning Totaal Ondersteuning door: Nurse practitioner (Praktijk)verpleegkundige Doktersassistent Medisch secretaresse Anders
81
23 41 59 5 13
in % (n=81) 11% 89% 100% 30% 51% 72% 6% 16%
In totaal hebben 63 AVG’s aangegeven hoeveel uren ondersteuning zij krijgen. Dit staat vermeld in onderstaande tabel. Het totale aantal uren ondersteuning is daarbij omgerekend naar een aantal uren ondersteuning per fte AVG31. Tabel 5.13
Omvang van de ondersteuning van de AVG bij patiëntgebonden taken en managementtaken vanuit de functie van AVG (n=63)
Ondersteund door Nurse practitioner (Praktijk)verpleegkundige Doktersassistent Anders (incl. med. secr.)
Aantal AVG’s 17 33 40 11
Ondersteuning in uren per fte AVG’s 8,4 14,5 11,9 12,9
In bijlage 3 is het totale aantal uren ondersteuning door afzonderlijke professionals uitgezet tegen het aantal fte AVG’s per organisatie.
31
Deze omrekening heeft plaatsgevonden op basis van het arbeidscontract van de respondent, het door de AVG aangegeven aantal AVG’s en huisartsen in de organisatie en de gemiddelde contractomvang van AVG’s en huisartsen die uit dit onderzoek naar voren is gekomen.
Kiwa Prismant
68
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
5.5
Samenvatting
De gemiddelde leeftijd van de AVG’s (in opleiding) is 47 jaar. Men heeft gemiddeld 15,5 jaar ervaring in de medische zorg aan mensen met een verstandelijke beperking. Vrouwen zijn in de meerderheid; vooral in de leeftijdsgroepen tot 45 jaar zijn de mannen sterk ondervertegenwoordigd. De gemiddelde omvang van het dienstverband is 30,4 uur per week. Dit komt overeen met een arbeidscontract van 84,4%. Daarnaast werkt bijna 60% van de AVG’s structureel over, gemiddeld 4 uur per week. Omgerekend naar de gehele onderzoeksgroep is dit 2,8 uur overwerk per fte. Bijna 95% van de onderzoeksgroep werkt momenteel als AVG. Hiervan werkt bijna tweederde uitsluitend in loondienst in één organisatie voor gehandicaptenzorg. Eén op de vijf AVG’s heeft een arbeidscontract bij een kennis- en expertisecentrum, bijna 3% een arbeidscontract in een andere branche en 4% is zelfstandig gevestigd AVG. Meest voorkomende combinatie is die van een arbeidscontract in een organisatie voor gehandicaptenzorg met een contract bij een kennis- en expertisecentrum. Het grootste deel van de tijd (71%) besteedt de AVG aan patiëntgebonden taken. Vrouwen besteden gemiddeld iets meer tijd dan mannen aan patiëntgebonden taken. Mannen daarentegen hebben meer managementtaken in hun werkpakket, vooral vanuit hun functie als AVG. Deze verschillen tussen mannen en vrouwen zijn significant. Bij de leeftijdsgroepen zien we alleen een significant verschil bij de managementtaken vanuit de functie van AVG. 55+-ers zijn het meest belast met deze taken. Meer dan 85% van de patiëntgebonden tijd van de AVG wordt besteed aan patiënten die verbonden zijn aan de organisatie met indicatie ‘langdurig verblijf’. Voor de overige 15% van de tijd behandelt de AVG externe patiënten. Patiënten van buiten de organisatie worden nog relatief weinig behandeld. Bij de intramurale patiënten van de AVG zijn de cliënten die wonen op het centrale instellingsterrein oververtegenwoordigd. Hetzelfde geldt voor de groep licht verstandelijk gehandicapten. Waar het aandeel aan deze cliënten in de intramurale gehandicaptenzorg slechts 7,6% is, besteedt de AVG aan deze groep 21% van de patiëntgebonden tijd. Dit is vooral van belang omdat het hier een groep betreft met het hoogste groeipercentage over de afgelopen jaren (11,2% per jaar). De AVG besteedt de meeste tijd (intramuraal) aan matig en ernstig verstandelijk gehandicapten (meer dan 65%). Toch is ook de tijdsbesteding van AVG’s aan LVG-patiënten van groot belang. Dit aandeel is met 21% namelijk aanmerkelijk groter dan het aandeel dat deze cliënten hebben in de intra- en semimurale zorg, namelijk 8,4%, inclusief de groep SGLVG 11,5%. Daarnaast biedt de AVG medische zorg aan een kleine groep zwakbegaafde mensen, zowel intramurale als externe patiënten. Belangrijke vraag hierbij is hoe de discussie over wie zorg zou moeten bieden aan deze groep, wordt beslecht. De zwakbegaafde mensen nemen in totaal ruim 7% van de patiëntgebonden tijd van AVG’s in beslag (1,5 uren).
Kiwa Prismant
69
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
De tekorten aan medische professionals hebben in de onderzochte organisaties meestal nog niet geleid tot taakherschikking naar (praktijk)verpleegkundigen en/of nurse practitioners. Tweederde van de organisaties geeft aan geen van deze beide professionals in dienst te hebben. Van deze organisaties heeft een beperkt deel concrete plannen om in de nabije toekomst met nurse practitioners (10%) of (praktijk)verpleegkundigen (7%) te gaan werken.
Kiwa Prismant
70
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
6.
Conclusies Het aantal mensen met een verstandelijke beperking lijkt ondanks de toenemende levensverwachting niet verder meer te stijgen. Wél komen er meer mensen met een verstandelijke beperking die een beroep doen op intra- en semimurale zorg, en daarmee waarschijnlijk ook op medische zorg door de AVG.Ook het beroep dat wordt gedaan op extramurale zorg groeit fors. Daarnaast biedt de AVG ook in toenemende mate zorg aan cliënten die niet verblijven in zorginstellingen. Op dit moment besteedt de AVG 15% van zijn tijd aan deze externe cliënten. De groei van ongeveer 2% voor de intramurale en 4% voor de semimurale zorg lijkt vooral toe te wijzen aan de toegenomen levensverwachting van mensen met een verstandelijke beperking (mensen met een IQ lager dan 70) en de instroom van zwakbegaafde mensen (mensen met een IQ tussen de 70 en 85) sinds de AWBZ-pakketmaatregelen uit 2008. De toegenomen levensverwachting van mensen met een verstandelijke beperking leidt tot een verschuiving in de leeftijdsverdeling van de populatie zorggebruikers. Uit dit onderzoek komen geen aanwijzingen naar voren dat deze verschuiving leidt tot een groter tijdbeslag op de AVG. Aanvullend onderzoek over het aantal patiëntencontacten van de AVG per leeftijdsgroep is nodig om hier uitsluitsel over te geven. De verschuiving in de aard van de handicaps van de verblijfscliënten lijkt door de toename van de LVG-, EVG- en ZEVG-cliënten te wijzen op een verzwaring van de problematiek binnen de populatie gehandicapten. Deze verschuiving komt ook naar voren uit een vergelijking van onze enquêtegegevens met de verdeling van zorgzwaartepakketten uit 2006. Hieruit blijkt een forse toename van het ‘zware’ zorgzwaartepakket VG7. Daarnaast is van belang dat binnen de groep mensen met een verstandelijke beperking de groep LVG relatief veel tijd kost van de AVG en dat deze groep het hardst groeit. Voor de toekomstige vraag naar AVG’s is van belang in welke mate zwakbegaafde mensen gebruik blijven of in toenemende mate gaan maken van de gehandicaptenzorg. Uit het tijdsbestedingsonderzoek onder AVG’s komt naar voren dat AVG’s momenteel 7% van hun patiëntgebonden tijd besteden aan deze groep. Het grootste deel hiervan heeft betrekking op intramurale patiënten. Dit wijst er waarschijnlijk op dat de definitie van een verstandelijke beperking in de praktijk wordt opgerekt, waarbij zwakbegaafde mensen worden behandeld als LVG-cliënten. Marktredenen kunnen hierbij een rol spelen, maar ook zijn er signalen dat deze groep tussen wal en schip dreigt te vallen. De sector gehandicaptenzorg en de AVG, maar ook andere branches, vullen deze lacune. De vraag of deze groep wel of niet structureel tot de gehandicaptenzorg behoort of gaat behoren als gevolg van de beleidsvoornemens in de AWBZ, is van belang voor de toekomstraming van AVG’s. Los van de vraag of zwakbegaafden recht blijven hebben op AWBZ-zorg geldt dat het aantal mensen uit deze groep dat een beroep doet op zorg lijkt te groeien. De verwachting is dat door de complexer wordende maatschappij steeds hogere eisen worden gesteld aan deze mensen. In de dagelijkse praktijk betekent dit voor zwakbegaafde mensen (maar ook licht verstandelijk gehandicapte mensen, vooral kinderen en jeugdigen) dat zij steeds vaker niet aan deze eisen zullen kunnen voldoen en daardoor ondersteuning nodig hebben in de vorm van begeleiding en ondersteuning, al dan niet vanuit de institutionele zorg. Door de voorgenomen beleidswijzigingen in de AWBZ zal dan ook de vraag naar geschikt aanbod in de 1e lijn toenemen en dient zich de vraag aan welke maatregelen nodig zijn om deze mensen in hun thuissysteem te helpen en te voorkomen dat zij (opnieuw) tussen wal
Kiwa Prismant
71
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
en schip geraken. Mogelijk zal hierdoor het beroep dat door de huisarts wordt gedaan op de deskundigheid van de AVG, maar dan als consulent, toenemen. De zorgvraag aan de AVG is eveneens afhankelijk van overige overheidsbeslissingen, branchebeleid, organisatiebeleid en professionele ontwikkelingen. Andere beleidskwesties die van invloed zijn op de toekomstraming voor AVG’s zijn: mate waarin de samenwerking tussen AVG en huisarts verder wordt geïmplementeerd en het tempo waarin dit gebeurt32; mate waarin horizontale en/of verticale taakherschikking plaatsvindt, al dan niet naar aanleiding van de groeiende tekorten. Hoewel er momenteel nog weinig gebeurt op dit terrein, zien we in sommige andere branches dat een toename van vacatures leidt tot een belangrijke groei in de taakherschikking en taakdelegatie. mate waarin semi- en extramurale cliënten en externen een beroep doen op de specialistische medische zorg door een AVG. Op dit moment, zo blijkt uit de enquête, besteedt de AVG 15% van zijn tijd aan externe cliënten. Vraag daarbij is hoe dit zich in de toekomst zal ontwikkelen, mede in het licht van de toename van het zorggebruik bij deze groepen. De overige gegevens over de tijdsbesteding van AVG’s en de context waarin deze zijn werk doet schetsen een beeld van de situatie in 2010. Zij worden vooral interessant voor de raming van AVG’s in longitudinaal onderzoek.
32
Recent is vanuit de LHV en NVAVG een handreiking verschenen om een optimale samenwerking tussen huisarts en AVG te ondersteunen (LHV en NVAVG, 2010).
Kiwa Prismant
72
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Gebruikte literatuur APA, American Psychiatric Association.Diagnostic and statistical manual of mental disorders. Fourth edition. Washington DC: APA, 1994 Capaciteitsorgaan. Capaciteitsplan, 2010. Capaciteitsorgaan, Utrecht, 2010 CBS, Centraal Bureau voor de Statistiek. Gezondheid en zorg in cijfers 2008. Den Haag: CBS, 2008f CHVG-kaderbesluit. KNMG, Utrecht, 2008 Ewals, F. en Huisman, S. Van zorgtekort naar behandelindicaties TAVG, nr. 2, 2008 IGZ, 2007. Staat van de gezondheidszorg 2007. Taakherschikking blijkt positief voor de kwaliteit van de zorg. Den Haag, december 2007 Klerk, M., Rapportage gehandicapten 2000 - Arbeidsmarkt en financiële situatie van mensen met beperkingen en/of chronische ziekten, SCP, Den Haag, 2000 Kool, R.B., Kramer, G.J.A., Kleefstra, S.M., Mathijssen, S.W., Winkel, E.G.J. en Schuring, G. Speciale zorg voor bijzondere vragen. De medische zorg voor thuiswonende ouderen en verstandelijk gehandicapten. In: Bijlagen: Signalement AWBZ. CVZ, Utrecht, 2004 LHV en NVAVG, 2003. Overdracht van zorg naar de huisarts voor mensen met een verstandelijke beperking die in de wijk (gaan) wonen. Universiteit Maastricht, oktober, 2003 LHV en NVAVG, 2010. Handreiking Huisarts en AVG: Optimale medische zorg voor mensen met een verstandelijke beperking, NVAVG, 2010 Lommers, M.H.J., Winkel, E.G.J., Analyse CPB/SCP raming volume-ontwikkeling VV&T en GHZ periode 2008-2011, Prismant, 2008 Maas J.M.A.G., Serail S, Janssen A.J.M. Frequentie-onderzoek geestelijk gehandicapten 1986. Tilburg: IVA, 1988 Metsemakers, J.F.M., Höppener, P.l., Knottnerus, J.A., Kocken, R.J.J., Limonard, C.B.G., computerized health information in the Netherlands: a registration network of family practices, British journal of general practice, maart 1992 NVAVG, 2007. Medische zorg voor verstandelijk gehandicapten. Beter zichtbaar, zichtbaar beter. Meerjarenbeleidsplan NVAVG 2008-2012. NVAVG, 2007 NVAVG en LHV, 2005. Handreiking. Huisarts en AVG: Samenwerking in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap. NVAVG en LHV, 2005 NVK, Evidence based richtlijn voor de initiële etiologische diagnostiek bij kinderen met een globale ontwikkelingsachterstand /mentale retardatie, 2002
Kiwa Prismant
73
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Ras, M., Woittiez, I., Kempen, H. van en Sadiraj, K. Steeds meer verstandelijk gehandicapten? Ontwikkelingen in vraag en gebruik van zorg voor verstandelijk gehandicapten 19982008 Resing, W.C.M. & Blok, J.B. (2002). De classificatie van intelligentiescores: voorstel voor een eenduidig systeem. De Psycholoog, 37 244-249 RIVM (2009). Nationaal Kompas Volksgezondheid, Website: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/ziekten-en-aandoeningen/ psychische-stoornissen/verstandelijke-handicap/verstandelijke-handicap-samengevat/via www.rivm.nl/, oktober, 2010 Roeleveld, N. Zielhuis, G.A., Gabreëls, F., 1997. The prevalence of mental retardation: a critical review of recent literature. Developmental Med & Child Neurology 1997, 39,125-132 Schalock, R. e.a. (2010). Intellectual Disability. Definition, Classification and Systems of Supports. 11th Edition. Washington, D.C.: AAIDD, 2010 TNO, Aangeboren afwijkingen in Nederland 1997-2007. TNO, 2009 Universiteit Maastricht, Capaciteitsgroep Huisartsgeneeskunde, 2003. Overdracht van zorg naar de huisarts voor mensen met een verstandelijke beperking die in de wijk (gaan) wonen. Een richtlijn voor AVG, huisartsenpraktijk en persoonlijk begeleiders. Universiteit Maastricht, 2003 Van der Kwartel, A. Brancherapport gehandicaptenzorg 2008, VGN, 2009 Van der Kwartel, A. Brancherapport Gehandicaptenzorg 2009. VGN, 2010 Van der Kwartel, A. Brancherapport Gehandicaptenzorg 2010, in voorbereiding Van der Velde, F. en Van der Windt, W., Vraag en aanbod artsen verstandelijk gehandicapten bronnenoverzicht en raming 2004-2020, Prismant, 2004 Schrojenstein Lantman-de Valk, H.M.J. van, E.W.A. van Heurn-Nijsten en M. Wullink (2002). Prevalentieonderzoek mensen met een verstandelijke beperking in Nederland. Maastricht: Universiteit Maastricht, 2002 Van Schrojenstein Lantman-de Valk, H.M.J., Wullink, M., Van den Akker, M., Van HeurnNijsten, E.W.A., Metsemakers, J.F.M., Dinant, G.J., The prevalence of intellectual disability in Limburg, the Netherlands, Journal of intellectual disability research, Vol 50, p 61-68, 2006 Wesseling, M. en Wijlick, E. Medische zorg voor mensen met een verstandelijke handicap. AWBZ of Zorgverzekeringswet? Een samenwerkingsproject van LAD, NVAVG en KNMG. Projectenbureau KNMG, Utrecht, januari 2008 Vernhout, G., Doornink, H. en Frank, H. (2007). Verdiepend onderzoek naar de problematische wachtlijsten in de AWBZ. Enschede: Bureau HHM, 2007
Kiwa Prismant
74
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Vogel, A.G.F.M,, Van Schrojenstein Lantman-de Valk, H.M.J,, Maaskant, M.A. Tijdsbesteding van medici en paramedici. Nederlands Tijdschrift voor de Zorg aan verstandelijk gehandicapten 34, 3, 155-167, 2008 Woittiez, I., Jonker, J., Ooms, I., Stevens, J., Schoemakers-Salkinoja, I., Cijfermatige ontwikkelingen in de verstandelijke gehandicaptenzorg: een vraagmodel, SCP, Den Haag, 2005 Woittiez I. en Crone, F. (red.). Zorg voor verstandelijk gehandicapten. Ontwikkelingen in de vraag. SCP-publicatie 2005/9, SCP, Den Haag, 2005 Wullink, M., Van Schrojenstein Lantman-de Valk, H.M.J., Dinant, G.J., Metsemakers, J.F.M., Journal of intellectual disability research, vol 51, p 511-519, 2007
Kiwa Prismant
75
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Kiwa Prismant
76
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Definitie van begrippen ABWZ-zorg De AWBZ kent vijf soorten zorg. Deze verschillende soorten zorg worden functies genoemd: persoonlijke verzorging: hulp bij bijvoorbeeld douchen en aankleden; verpleging: medische hulp thuis; begeleiding: hulp die is gericht op het voorkomen van een opname in een instelling of het voorkomen van verwaarlozing; verblijf: vast of tijdelijk wonen in een instelling; behandeling: hulp om te genezen. Of om te voorkomen dat een handicap erger wordt. Naast deze functies vallen ook andere vormen van zorg onder de AWBZ, zoals het uitlenen van hulpmiddelen, doventolkzorg en inentingen of vaccinaties via het rijk. Ambulante zorg Verzamelbegrip voor diverse vormen van zorg, waaronder begeleiding, onderzoek en advies, behandeling/therapie, diagnostiek en behandeling met kortdurend verblijf Begeleid zelfstandig wonen33 Voorziening waarbij cliënten onder begeleiding zelfstandig wonen Beschermd wonen34 Woonvoorzieningen waarbij het accent ligt op zelfstandigheid van de zorgontvanger en/of het bevorderen van participatie en integratie Begeleiding Begeleiding vanuit de AWBZ is bestemd voor cliënten met matige of zware beperkingen en is gericht op het handhaven of verbeteren van de zelfredzaamheid van de cliënt, zodat verwaarlozing of opname in een instelling wordt voorkomen. Maatschappelijke participatie is géén doelstelling van de AWBZ. Behandeling Behandeling is gericht op het herstel van bepaalde handicaps of aandoeningen, of op het voorkomen dat die verergeren. Dagbesteding Dagbesteding biedt een vervangende activiteit voor cliënten als deze niet naar werk of school kunnen. Er zijn verschillende vormen van dagbesteding, bijvoorbeeld het uitvoeren van hobby’s en klussen of het werken in een kantine of restaurant. Vanaf 1 januari 2009 valt dagbesteding onder de functie begeleiding (BG). Tot en met 2008 viel dit onder de functies ondersteunende begeleiding dagbesteding (OB-dag) en activerende begeleiding dagbesteding (AB-dag).
33, 35 en 36
,Bron: Woittiez en Crone, 2005
Kiwa Prismant
77
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Externe cliënten/patiënten Externe patiënten zijn alle patiënten van de AVG zonder indicatie ‘langdurig verblijf’. Het kan daarbij gaan om extramurale cliënten/patiënten, die ondersteuning krijgen in de vorm van begeleiding of dagbesteding, maar ook om patiënten die geen ondersteuning hebben vanuit de gehandicaptenzorgorganisatie, maar door een huisarts of medisch specialist zijn doorverwezen naar de AVG. Extramurale cliënten/patiënten Extramurale cliënten/patiënten zijn die cliënten/patiënten die een andere vorm van ondersteuning genieten van de gehandicaptenzorg dan ‘langdurig verblijf’. Intramurale cliënten Cliënten die zijn opgenomen in intramurale organisaties voor verstandelijk gehandicapten of in de semimurale GVT’s. Als uitspraken worden gedaan die uitsluitend betrekking hebben op de intramurale organisaties, wordt dat in dit rapport apart vermeld. Kortdurend verblijf (voor diagnostiek en behandeling) Kortdurend verblijf voor diagnostiek en behandeling is gericht op kortdurende herstel- of diagnostiek waarvoor de specifieke deskundigheid van AWBZ-behandelaars (o.m. de AVG) nodig is. Het kan ook gaan om functionele diagnostiek, waarbij het feitelijke beperkingenniveau van de cliënt en de mogelijkheden om te behandelen worden onderzocht. Functionele diagnostiek is vooral gericht op het verbeteren van het functioneren, het voorkomen van verergering en het zo lang mogelijk handhaven van zelfstandigheid. Kortdurend verblijf (respijtzorg) Respijtzorg omvat ‘logeren, weekeind- en vakantieopvang’ en is doorgaans gericht op ontlasting van het thuisfront van de cliënt. Langdurig verblijf Langdurig verblijf betekent dat de cliënt verblijft in een instelling of in een GVT, of zelfstandig woont met 24-uurszorg. Respijtzorg (zie kortdurend verblijf) Semimurale cliënten/patiënten Semimurale cliënten/patiënten zijn cliënten/patiënten met indicatie ‘langdurig verblijf’ die wonen in de GVT’s. Verstandelijke handicap, verstandelijke beperking De AAIDD (2010) hanteert drie criteria voor de diagnose 'verstandelijke beperking/handicap': een significante beperking in intelligentie; gelijkoptredend met een significante beperking in het adaptieve gedrag; het optreden van deze beperkingen vóór het 18e levensjaar.
Kiwa Prismant
78
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Algemeen criterium voor het intellectueel functioneren bij een verstandelijke beperking is een IQ van onder de 70 (DSM-IV, APA, 1994): lichte verstandelijke beperking: IQ van 50 tot 70; matig verstandelijke beperking: IQ van 35 tot 50; ernstig verstandelijke beperking: IQ van 20 tot 35; diepe verstandelijke beperking: IQ lager dan 20. Verzorgd wonen35 Verzamelbegrip waarmee bedoeld kan worden: woonvoorzieningen met accent op verpleging en verzorging, op beschutting of op begeleiding Zorggebruiker In dit rapport: iemand die gebruik maakt van institutionele gehandicaptenzorg, in welke vorm dan ook. Zwakbegaafd Iemand met beperkte verstandelijke vermogens. Zwakbegaafde mensen hebben een IQ tussen 70 en 85.
Kiwa Prismant
79
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Kiwa Prismant
80
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Afkortingen AAIDD AWBZ AVG CBS CHGV CIZ DSM-IV EVG FTE GGz GJG GVT HVRC IGZ IQ JDMV KDC KNMG LG LHV LVG NZa NVAVG SCP SGEVG SGLVG VG VGN ZEVG ZG ZVW ZZP
American Association on Intellectual and Developmental Disabilities Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Arts voor Verstandelijk Gehandicapten Centraal Bureau voor de Statistiek College voor Huisartsgeneeskunde, Verpleeghuisgeneeskunde en medische zorg voor verstandelijk gehandicapten Centrum Indicatiestelling Zorg Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders Ernstig verstandelijk gehandicapt Full time equivalent Geestelijke gezondheidszorg Gemiddelde Jaarlijkse Groei Gezinsvervangend Tehuis Huisartsen en Verpleeghuishuisartsen Registratie Commissie Inspectie voor de Gezondheidszorg Intelligentie Quotiënt Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording Kinder Dag Centrum Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst Lichamelijk gehandicapt Landelijke Huisartsen Vereniging Licht verstandelijk gehandicapt Nederlandse Zorgautoriteit Nederlandse Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten Sociaal Cultureel Planbureau Sterk Gedragsgestoord Ernstig Verstandelijk Gehandicapt Sterk Gedragsgestoord Licht Verstandelijk Gehandicapt Verstandelijk gehandicapt Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland Zeer ernstig verstandelijk gehandicapten Zintuiglijk gehandicapt Zorgverzekeringswet Zorgzwaartepakket
Kiwa Prismant
81
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Kiwa Prismant
82
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Bijlage 1 Rekenmethode Prevalence of people with intellectual disability in the Netherlands (Wullink e.a. 2007) Vaststellen percentage thuiswonende VG-en in Limburg RNH-database is een bestand van de Universiteit Maastricht met een groep mensen die representatief is voor de provincie Limburg.
Aantal personen in RNH-database: Aantal VG-en in RNH wonend in een instelling: Aantal personen in RNH-database thuiswonend:
87.060 +158 86.902
Aantal vastgestelde VG-en in RNH thuiswonend: Aantal vermoedelijke en vastgestelde VG-en in RNH thuiswonend:
184 233
Het aantal vastgestelde VG-en wordt de lage schatting genoemd, het aantal vermoedelijke en vastgestelde VG-en wordt de hoge schatting genoemd. Percentage VG-en in Limburg thuiswonend lage schatting: 184/86902=0,212% Percentage VG-en in Limburg thuiswonend hoge schatting: 233/86902=0,268%
Methode 1 Vaststellen aantal VG-en in instellingen in Limburg Om het aantal personen dat in Limburg ingeschreven staat bij een huisarts te kunnen benaderen, moeten de mensen in instellingen van het inwoneraantal afgetrokken worden.
Aantal Inwoners provincie Limburg Aantal VG-en in instellingen in Limburg (bron: CBS) Aantal personen in instellingen Aantal personen geregistreerd bij huisarts
1.142.679 -4.950 -4.400 1.133.329
Door de percentages thuiswonende VG-en te vermenigvuldigen met het aantal personen dat ingeschreven staat bij een huisarts, wordt het aantal thuiswonende VG-en in Limburg berekend: Aantal thuiswonende VG-en lage schatting: 0,212*1.133.329=2.403 Aantal thuiswonende VG-en hoge schatting: 0,268*1.133.329=3.037 Vaststellen percentage VG-en in Limburg Het totale aantal VG-en in Limburg is het aantal thuiswonende en het aantal bewoners van instellingen samen. Totale aantal VG-en in Limburg lage schatting: 2.403+4.950=7.353 Totale aantal VG-en in Limburg hoge schatting: 3.037+4.950=7.987 Percentage VG-en in Limburg lage schatting: 7.353/1.142.679=0,634% Percentage VG-en in Limburg hoge schatting: 7.987/1.142.679=0,699%
Kiwa Prismant
83
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Vaststellen aantal VG-en in Nederland Doordat verondersteld wordt dat het totale aantal VG-en per provincie gelijk is, maar dat de verhouding tussen thuiswonend en uitwonend wel kan verschillen, kan nu het totale percentage VG-en in Limburg worden gegeneraliseerd voor Nederland. Aantal inwoners Nederland: 15.987.075 Totaal aantal VG-en lage schatting: 0,634*15987075=102.797 Totaal aantal VG-en hoge schatting: 0,699*15987075=111.750
Methode 2 Het CBS heeft gegevens aangeleverd over het aantal VG-en in instellingen per provincie. Dit aantal wordt gedeeld op het totale aantal inwoners per provincie (% VG-en in instellingen). Vervolgens worden voor de schattingen de percentages thuiswonende VG-en berekend aan de hand van het RNH-bestand (0,212% en 0,268%) gebruikt opgeteld bij het percentage VG-en in instellingen.
Provincie
Inwoners 566.489 630.539 474.506 1.086.280 328.936
VG-en in instellingen 1882 2130 1971 3098 417
% VG-en in instellingen 0,33% 0,34% 0,42% 0,29% 0,13%
Lage schatting 0,54% 0,55% 0,63% 0,50% 0,34%
Hoge schatting 0,60% 0,60% 0,69% 0,56% 0,40%
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht NoordHolland ZuidHolland Zeeland NoordBrabant Limburg Nederland
1.934.314 1.117.997 2.534.599
8195 4370 6887
0,42% 0,39% 0,27%
0,63% 0,60% 0,48%
0,69% 0,66% 0,54%
3.420.700
10126
0,30%
0,51%
0,57%
374.920 2.375.116
1152 7974
0,31% 0,34%
0,52% 0,55%
0,58% 0,61%
1.142.679 15.987.075
4950 53152
,034% 0,332%
0,64% 0,543%
0,70% 0,599%
Aantal VG-en in Nederland lage schatting: 0,543*15987075=86.812 Aantal VG-en in Nederland hoge schatting: 0,599*15987075=95703
Kiwa Prismant
84
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Bijlage 2 Werkdruk en vertrekgeneigdheid AVG Vanuit een arbeidsmarktperspectief zijn ook vragen gesteld aan de AVG’s over hun werkdruk en hun geneigdheid om te vertrekken uit het vak. Werkdruk Hoe is de werkdruk voor de artsen in de gehandicaptenzorginstellingen en in het bijzonder voor de AVG’s? Deze vraag is zowel voorgelegd aan de beleidsmakers als aan de AVG’s. Ruim 60% van de AVG’s geeft aan dat zij regelmatig in een hoog tempo moeten werken. Bij de beleidsmakers is ruim een derde dezelfde mening toegedaan. AVG’s scoren hoog in vergelijking met een gemiddelde score voor alle medewerkers in de gehele gezondheids- en welzijnszorg (NEI, 2009). Tabel B1
Werkdruk van artsen die in dienst zijn van de organisatie, ingeschat door beleidsmakers (n=37)
Organisaties (n=37) Moeten de artsen volgens u in een hoog tempo werken? Moeten de artsen volgens u onder hoge tijdsdruk werken? AVG’s (n=100) Moet u in een hoog tempo werken? Moet u onder hoge tijdsdruk werken? Spiegelinformatie (NEI, Gezondheids- en Welzijnszorg)* Moet u in een hoog tempo werken? Moet u onder hoge tijdsdruk werken?
Ja, regelmatig 35,1 37,8
Ja, soms
Nee
43,2 45,9
21,6 16,2
60,4 47,0
33,7 45,0
5,9 8,0
40,9 33,0
46,3 46,8
12,8 20,2
* Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2009 (NEI, 2009)
Van de organisaties die zowel AVG’s als andere artsen in dienst heeft, geeft 59,4% aan dat de werkdruk voor alle artsen gelijk is. Bijna een derde geeft aan dat zij de werkdruk van de AVG’s hoger inschatten dan die van de andere artsen. Een aantal AVG’s heeft een toelichting geschreven bij de beantwoording van de vragen over werktempo en tijdsdruk. Thema's die daar regelmatig terugkomen zijn: formatietekort en onderbezetting; niet patiëntgebonden taken die voor extra werkdruk zorgen, zoals het aantal vergaderingen en overige (management)taken en een toename van registratie en administratie. Daarnaast is genoemd dat de handicapgerelateerde medische zorg wordt overschaduwd door de algemene medische zorg, productie-eisen die gehanteerd worden en bereikbaarheid voor medische vragen vanuit andere organisaties.
Kiwa Prismant
85
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Vertrekgeneigdheid Eén op de tien AVG’s is op zoek naar een andere baan. Bijna allen hebben nog weinig tot zeer weinig actie ondernomen. De belangrijkste redenen om op zoek te gaan naar een andere baan staan samengevat in onderstaande tabel. Tabel B2
Belangrijkste redenen voor AVG’s die op zoek zijn naar een andere baan (n=11)
Ik ben toe aan een nieuwe uitdaging Ik ben onvoldoende tevreden met de zorg die hier geleverd wordt Ik vind de werkdruk te hoog Ik ben niet tevreden over het contact met mijn leidinggevende Positie van de artsen ten opzichte van management Ik krijg te weinig verantwoordelijkheid Ik wil werk dat beter betaalt Anders
n 7 6 4 4 4 3 2 8
in % 64 55 36 36 36 27 18 55
Redenen die eenmaal zijn genoemd of bij ‘anders’ zijn vermeld, zijn ‘persoonlijke redenen (reistijd, flexpensioen)’, ‘geen mogelijkheid om minder uren te werken’, ‘geen prettige werksfeer’, ‘opleiding is klaar’ en ‘geen goede communicatie in de organisatie’.
Kiwa Prismant
86
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010
Bijlage 3 Ondersteuning van de AVG In onderstaande figuren staan de resultaten van de ondersteuning van de AVG’s weergegeven. Hierbij is elke stip een organisatie. Op de X-as staat het aantal uren ondersteuning dat door de betreffende professionals wordt geleverd, achtereenvolgens door np’s, door (praktijk)verpleegkundigen, door doktersassistenten en door overige medewerkers. Op de Y-as staat het aantal AVG’s (in fte), waarbij ook de huisartsen met een arbeidscontract in de organisatie zijn meegenomen. 12 8
10
8
ArtsAVG
ArtsAVG
6
4
6
4
2
2
0
0
0,00
10,00
20,00
30,00
40,00
0
50,00
100
200
300
400
Ondersteuning PVPK
__
Ondersteuning NP
__
12
4 10
8
ArtsAVG
ArtsAVG
3
6
2 4
2
1
0
0
20
40
60
Ondersteuniung DA
Kiwa Prismant
80
100
10
120
20
30
40
50
Ondersteuniung overig
__
87
60
70
80
__
Onderzoek voor de raming AVG’s 2010