Medische metaforen: mismatch of magnifieke combinatie? Een analytisch en experimenteel onderzoek naar de werking en het effect van metaforen in medische informatieve teksten
Masterscriptie Docent:
dr. Esther Pascual Olivé
Student: Sanne Plantinga Studentnummer: 1729144
Opleiding:
Communicatie‐ en Informatiewetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen
Adres:
E‐mailadres:
Datum:
22 februari 2010
Vesperstraat 23 8603 VW Sneek
[email protected]
Medische metaforen: mismatch of magnifieke combinatie?
Een analytisch en experimenteel onderzoek naar de werking en het effect van metaforen in medische informatieve teksten
Masterscriptie Docent:
dr. Esther Pascual Olivé
Student: Sanne Plantinga Studentnummer: 1729144
Opleiding:
Communicatie‐ en Informatiewetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen
Adres:
E‐mailadres:
Datum:
22 februari 2010
Vesperstraat 23 8603 VW Sneek
[email protected]
Voorwoord Dat het kijken naar populaire ziekenhuisseries ook daadwerkelijk nuttig kan zijn, is een opvallende conclusie die ik na het schrijven van deze scriptie kan trekken. Tijdens het zien van een aflevering van Grey´s Anatomy in de zomer van 2009 werd namelijk het onderwerp van mijn scriptie geboren. Hoewel de metafoor die orthopedisch chirurg Callie Torres in de serie gebruikte ‐ en als een soort eerbetoon ook in de scriptie te lezen is ‐ voor veel kijkers waarschijnlijk onopvallend bleef, ging er bij mijzelf meteen een lampje branden. Onderzoek doen naar metaforen in een medische setting leek me plotsklaps ontzettend interessant. Bovendien zou ik in een dergelijk onderzoek mijn interesse in de medische wereld én in de theorie van conceptuele integratie waarmee ik het voorgaande semester kennis had gemaakt, op een mooie manier kunnen combineren. Zie daar het geplante zaadje voor deze scriptie. Een scriptie schrijven doe je nooit alleen, wordt veelal gezegd. Deze ervaring heb ik nu ook zelf ondervonden. Het idee voor mijn onderzoek was dan al wel aanwezig, de manier waarop ik dit uit zou voeren nog niet. Vanaf het beginpunt tot het moment waarop dit voorwoord geschreven is, heeft Esther Pascual een centrale rol gespeeld. Als begeleidster gaf ze me de ruimte om met een eigen plan te komen, maar ook de sturing, kennis en ideeën om dit plan op een hoger niveau te tillen. De begeleidingsgesprekken verliet ik dan ook steevast met een beter beeld van hoe de scriptie er uit zou moeten komen te zien. Een betere begeleiding had ik me daarom niet kunnen wensen. Naast Esther Pascual is ook John Hoeks van grote betekenis geweest binnen de totstandkoming van deze scriptie. Het uitvoeren van twee verschillende soorten deelonderzoeken vroeg ook om twee verschillende methodes, waarbij John Hoeks de uitgelezen begeleider was in de sturing van het experimentgedeelte van de scriptie. Ook hij liet me vrij in mijn eigen plan, zonder ideeën voor zich te houden en mee te denken. Beide begeleiders kan ik dan ook niet genoeg bedanken. Tenslotte ben ik mijn vrienden en familie dank verschuldigd, met in het bijzonder Erwin Plantinga en Femma Visser, die me de nodige statistische inzichten verschaften en hun eigen ervaring in het schrijven van scripties ingezet hebben om ook mijn scriptie tot een goed einde te brengen. Daarnaast heb ik meerdere malen een beroep kunnen doen op andere vrienden en familieleden, door pretesten van het experiment uit te voeren waarvan de resultaten heel belangrijk waren. Als laatste heeft Luut Peter Nieuwenhuis zijn rol als steun en toeverlaat wederom bewezen, door op de meest ongebruikelijke tijdstippen mee te denken over mijn scriptie, inspirerende feedback te geven en me op alle andere mogelijke manieren te steunen. Jullie hulp is voor mij ontzettend waardevol geweest! Sanne Plantinga Sneek, januari 2010
Samenvatting Medische metaforen vormen een bijzondere groep binnen de metaforen met een informatieve en didactische functie. Ze worden namelijk ingezet om te helpen bepaalde functies van het lichaam en ziektes uit te leggen aan patiënten en hun omgeving. Omdat het van belang is deze onderwerpen zo duidelijk mogelijk over te brengen aan de doelgroep en omdat metaforen idealiter een snel inzicht bieden in een complex begrip als een ziekte, komen medische metaforen vaak voor binnen patiëntenfolders en informatieve teksten op medische websites. Maar is dit wel terecht? Zorgen metaforen daadwerkelijk voor een beter begrip van de werking van het lichaam en van ziektes? In deze scriptie speelt het zoeken van een antwoord op deze vraag een centrale rol. Alvorens dit te kunnen doen, wordt eerst in beeld gebracht welke medische metaforen in dergelijke teksten voorkomen. Het blijkt dat deze metaforen hun oorsprong vinden in de metaforische aard van het menselijk denken, en daarmee ook de algemene manieren waarop er reeds over ziektes en het menselijk lichaam wordt gedacht. Deze metaforische gedachtegang werd door Lakoff en Johnson (1980) beschreven werd als de conceptuele metaforen die gehanteerd worden. Omdat het lichaam over het algemeen gezien wordt als een machine (conceptuele metafoor), wordt het niet vreemd bevonden dat in een patiëntenfolder over de werking van de nieren een metafoor met een koffiefilter (creatieve metafoor) wordt toegepast. Deze LICHAAM IS EEN MACHINE‐metafoor is echter niet de enige conceptuele metafoor die in medische informatieve teksten terug te vinden is. Ook de LICHAAM IS EEN COMMUNICATIESYSTEEM‐, ZIEKTE IS EEN AFGESLOTEN RUIMTE‐, ZIEKTE IS EEN AFWIJKENDE LICHAMELIJKE ERVARING‐, ZIEKTE IS KRACHT VAN BUITENAF‐ en ZIEKTE BESTRIJDEN IS OORLOG‐metaforen werden hierin herkend. Op basis van deze manieren van denken over het lichaam en ziektes, konden vele creatieve metaforen gevormd worden. Deze metaforen zijn ‘nieuw’ en ‘creatief’ in de zin dat ze ‐ in tegenstelling tot conceptuele metaforen ‐ op een bewuste manier gecreëerd worden. Om er niet alleen achter te komen welke metaforen dit dan zijn, maar ook hoe deze werken, werd de conceptuele metafoortheorie van Lakoff en Johnson (1980) aangevuld met de conceptuele integratietheorie van Fauconnier en Turner (1994). Deze laatste theorie maakte het namelijk mogelijk om de kwaliteit van de metaforen te beoordelen en de gedetailleerde werking hiervan in kaart te brengen. Maar is het ook werkelijk verstandig om metaforen te gebruiken om ziektes en de werking van het lichaam uit te leggen? En heeft de kwaliteit van de metafoor nog invloed op het begrip hiervan? Uit een onderzoek onder 51 proefpersonen bleek dat metaforen geen significant negatief effect hadden op het begrip van de werking van een ziekte. Een significant positief effect hadden metaforen echter ook niet. De mogelijke positieve dan wel negatieve effecten van metaforen op tekstbegrip zouden waarschijnlijk geneutraliseerd worden door een factor die eerder door Badeer en Hicks (1992), Spiro et al (1989) en Miller (1976) is besproken: metaforen zorgen voor verwarring. Hierdoor werd het eventuele positieve effect van een goed passende metafoor in de uitleg geneutraliseerd. Daarnaast zorgde ook de slecht passende metafoor voor verwarring. Omdat deze metafoor in enkele gevallen (bewust, dan wel onbewust) daarom verworpen werd, concentreerde men zich slechts op de juiste medische informatie, waardoor het begrip van de ziekte over het algemeen uiteindelijk toch niet verslechterde. Tenslotte bleek uit dit onderzoek dat het uitleggen van een ziekte op een zuiver medische manier duidelijk de voorkeur heeft. Deze uitkomst, en de conclusie dat metaforen voor verwarring kunnen zorgen, maakt het dan ook dat metaforen binnen medische informatieve teksten het beste vermeden moeten worden.
Inhoud Hoofdstuk 1: Inleiding ..................................................................................................................... 3 Hoofdstuk 2: Metaforen en conceptuele integratie ......................................................................... 6 2.1 Conceptuele metafoortheorie ....................................................................................................... 6 2.1.1 Oorsprong ............................................................................................................................... 7 2.2 Metaforen...................................................................................................................................... 7 2.2.1 Conceptuele metaforen ......................................................................................................... 7 2.2.2 Creatieve metaforen .............................................................................................................. 8 2.2.3 Cognitief effect van metaforen .............................................................................................. 9 2.2.4 Functies van metaforen ........................................................................................................ 10 2.2.5 Medische metaforen ............................................................................................................ 12 2.3 Conceptuele integratie ................................................................................................................ 15 2.3.1 Oorsprong ............................................................................................................................. 15 2.3.2 Werking ................................................................................................................................ 16 2.3.3 ‘Governing principles’ van conceptuele integratie .............................................................. 19 2.3.4 ‘Optimality principles’ van conceptuele integratie .............................................................. 19 2.3.5 Conceptuele integratie in didactische settings .................................................................... 20 Hoofdstuk 3: Metaforen in medische informatieve teksten ........................................................... 21 3.1 Methode ...................................................................................................................................... 21 3.1.1 Vraagstelling ......................................................................................................................... 21 3.1.2 Data ...................................................................................................................................... 21 3.1.3 Structuur analyse .................................................................................................................. 22 3.2 Analyse ........................................................................................................................................ 23 3.2.1 LICHAAM IS EEN MACHINE‐metafoor .......................................................................................... 23 3.2.2 LICHAAM IS EEN COMMUNICATIESYSTEEM‐metafoor ..................................................................... 28 3.2.3 ZIEKTE IS EEN AFGESLOTEN RUIMTE‐metafoor .............................................................................. 34 3.2.4 ZIEKTE IS EEN AFWIJKENDE LICHAMELIJKE ERVARING‐metafoor ........................................................ 39 3.2.5 ZIEKTE IS EEN KRACHT VAN BUITENAF‐metafoor ........................................................................... 42 3.2.6 ZIEKTE BESTRIJDEN IS OORLOG‐metafoor ..................................................................................... 47 3.3 Conclusies .................................................................................................................................... 51 Hoofdstuk 4: Effect metaforen in medische informatieve teksten ................................................. 53 4.1 Methode ...................................................................................................................................... 53 4.1.1 Centrale vraagstelling ........................................................................................................... 53
1
4.1.2 Opzet experiment ................................................................................................................. 54 4.1.3 Data en vragenlijsten ............................................................................................................ 61 4.2 Resultaten .................................................................................................................................... 63 4.2.1 Kenmerken proefpersonen .................................................................................................. 63 4.2.2 Effect metaforen tekstbegrip ............................................................................................... 64 4.2.3 Retrieval effect ..................................................................................................................... 65 4.2.4 Effect opleidingsniveau op tekstbegrip/retrieval ................................................................. 66 4.2.5 Effect medische kennis op tekstbegrip/retrieval ................................................................. 67 4.2.6 Verband gegeven cijfer en soort uitleg ................................................................................ 68 4.3 Conclusies .................................................................................................................................... 69 Hoofdstuk 5: Discussie .................................................................................................................. 74 5.1 Nieuwe kennis en inzichten ......................................................................................................... 74 5.1.1 Analyse ................................................................................................................................. 74 5.1.2 Experiment ........................................................................................................................... 74 5.2 Reikwijdte onderzoek .................................................................................................................. 75 5.2.1 Analyse ................................................................................................................................. 75 5.2.2 Experiment ........................................................................................................................... 75 5.3 Gebruikte methodes .................................................................................................................... 76 5.3.1 Analyse ................................................................................................................................. 76 5.3.2 Experiment ........................................................................................................................... 77 5.4 Nieuwe onderzoeksvragen .......................................................................................................... 78 5.4.1 Analyse ................................................................................................................................. 78 5.4.2 Experiment ........................................................................................................................... 79 Bijlagen ......................................................................................................................................... 80 Bijlage I: Bronnen medische informatieve teksten ......................................................................... 81 Bijlage II: Materiaal proefpersonen ............................................................................................... 83 Bijlage III: Outputs SPSS resultaten experiment ........................................................................... 107 Bijlage IV: Medische metaforen in musea .................................................................................... 116 Bibliografie
2
Hoofdstuk 1: Inleiding Een gewricht is het ‘scharnier’ tussen twee botten. Het gladde kraakbeenoppervlak zorgt ervoor dat de botuiteinden gemakkelijk over elkaar heen glijden. Gewrichtsvloeistof ‘smeert’ het gewricht zodat het soepel beweegt. (bron: Folder ‐ Jicht Nederlands Huisartsen Genootschap)
Metaforen zijn overal. Ze zijn te herkennen in allerlei tekstuele, beeldende of verbale uitingen; of het nu gaat om nieuwsberichten, reclameposters, een alledaags gesprek tussen twee buren of een medische informatieve tekst zoals die van het Nederlands Huisartsen Genootschap. Deze veelvoorkomendheid van metaforen in communicatie dankt haar oorsprong aan de onuitputtelijke manieren waarop er over concepten gedacht kan worden. Denken aan ‐ en daarmee spreken over ‐ een concept in termen van een ander concept, zijn volgens cognitiewetenschappers George Lakoff en Mark Johnson zogenoemde conceptuele metaforen (1980) die gehanteerd worden. Zo kan het concept ‘leven’ ervaren worden als een soort reis, zoals een ritje in de achtbaan, een zware bergbeklimming of een trein die voorbij dendert: de LIFE IS A JOURNEY‐metafoor. Dit presenteren van iets als iets anders als resultaat van de manier waarop er over een concept gedacht wordt, wordt door Lakoff en Johnson (1980) beschreven in hun conceptuele metafoortheorie. Hierin stellen ze dat de aanwezigheid van metaforen in onze taal iets zegt over de (metaforische) manier waarop er gedacht wordt. Dit is echter niet alleen terug te vinden in de alledaagse communicatie tussen mensen ‐ waarbij een metafoor een expressieve functie heeft ‐, maar ook in settings waarbij een metafoor een meer persuasieve, informatieve dan wel didactische functie heeft. Zo kan een metafoor in een reclameposter de (beoogde) functie hebben om te overtuigen, door een product positieve eigenschappen toe te kennen die oorspronkelijk bij een ander concept horen. Een metafoor die in lesmateriaal voorkomt, heeft daarentegen een hele andere functie, en wel om een onbekend verschijnsel uit te leggen aan de hand van een welbekend verschijnsel.
Een metafoor die een dergelijke informatieve en/of didactische werking heeft, heeft als
specifiek optimaal doel een bepaald begrip snel duidelijk te maken; iets wat over het algemeen als een effectieve methode wordt gezien (o.a. door Fauconnier en Turner [1998], Gibbs [1994]). Het valt echter te betwijfelen of het toepassen van metaforen werkelijk zo effectief is binnen een bijzonder genre in deze informatieve en/of didactische setting: de medische informatieve omgeving. Verscheidene onderzoekers betogen in hun publicaties namelijk dat metaforen in medische teksten
3
verwarrend kunnen werken en daarom vermeden moeten worden. Of metaforen in medische informatieve teksten daadwerkelijk voor misvattingen zorgen, of dat ze ‐ net zoals andere metaforen met een informatieve en/of didactische functie ‐ als effectief kunnen worden gezien in het overbrengen van kennis, wordt in deze scriptie onderzocht. Alvorens hiermee te beginnen, wordt eerst in kaart gebracht welke metaforen er in medische informatieve teksten voorkomen; iets wat aan de hand van de conceptuele metafoortheorie en conceptuele integratietheorie [nog niet geïntroduceerd] voor zover bekend niet eerder is onderzocht. Hierbij worden patiëntfolders en teksten die voorkomen op medische informatieve websites onder de loep genomen. Deze twee communicatievormen zijn voor patiënten informatiebronnen bij uitstek om, eventueel na een eerste gesprek met de huisarts of specialist, meer te weten te komen over de aandoening of kwaal waaraan ze lijden.
Daarnaast vindt het tweede deelonderzoek plaats, waarbij onderzocht wordt of het gebruik
van metaforen daadwerkelijk een effectieve methode te noemen is in het begrip van een bepaalde aandoening. In de uitvoering van dit onderzoek wordt informatie over drie fictieve ziektes gemanipuleerd, en wel op het gebruik en de kwaliteit van de metafoor. Hierdoor ontstaat er in de uitleg van iedere fictieve aandoening drie versies, waarbij de metafoor in de eerste versie weggelaten is, de metafoor in de tweede versie slecht passend is en de metafoor in de derde versie goed passend is. Door het tekstbegrip en de gegeven beoordeling van de drie versies te vergelijken, wordt geprobeerd aan te tonen welke soort uitleg het best begrepen en gewaardeerd wordt. De vraag die binnen deze scriptie centraal staat, bestaat als resultaat van de twee deelonderzoeken dan ook uit twee delen, en is als volgt te formuleren: ‘Welke metaforen komen in medische informatieve teksten voor en hoe werken deze? En zijn metaforen effectief in het begrip van leken wat betreft de werking van ziektes?’ Het antwoord op deze vraag kan een waardevol inzicht opleveren in de manier waarop er effectief gecommuniceerd kan worden met patiënten; iets wat dan ook als doelstelling van dit onderzoek kan worden omschreven.
De fusie van twee (of meer) verschillende conceptuele domeinen om zo onder meer een
complex begrip snel duidelijk te maken, wordt conceptuele integratie genoemd. Het toepassen van metaforen is slechts één vorm van conceptuele integratie. Deze twee theorieën, de conceptuele integratietheorie en de conceptuele metafoortheorie, worden dan ook beide behandeld in het eerstvolgende hoofdstuk. Hierin worden de grondslagen van de theorieën en de meest belangrijke en relevante onderzoeken op dit gebied behandeld. Zo wordt er ingegaan op de achtergrondgeschiedenis van conceptuele metafoortheorie en de theorie van conceptuele integratie, 4
de functie en het optimale effect van de toepassing van deze twee theorieën en de principes waaraan een adequate integratie of sterke metafoor moet voldoen.
In het derde hoofdstuk staat het eerste deelonderzoek centraal: de analyse van metaforen
die voorkomen in medische informatieve teksten. Hierbij wordt eerst de methode van onderzoek toegelicht. Daarna wordt de analyse aan de hand van drie globale stappen uitgevoerd. Zo wordt eerst de conceptuele metafoor beschreven die ten grondslag ligt aan de genoemde voorbeelden. Welke manier van denken over het lichaam en ziekte zorgt ervoor dat de metaforen in de teksten eenvoudig geaccepteerd kunnen worden door de lezer? Vervolgens wordt er aan de hand van de conceptuele integratietheorie gekeken naar de manier waarop de metafoor werkt. Tenslotte worden er andere voorbeelden gegeven die vergelijkbaar zijn met de uitvoerig geanalyseerde metafoor. Dit om aan te geven dat deze metafoor niet op zichzelf staat, maar vele varianten kent. De analyse wordt afgesloten door conclusies te formuleren en de voorafgestelde vraagstelling te beantwoorden.
In het vierde hoofdstuk wordt eerst de manier waarop het experiment, waarin getest wordt
wat het effect van de kwaliteit van metaforen is op het tekstbegrip van proefpersonen, gehouden wordt besproken. Vervolgens komen de resultaten van dit experiment aan bod. Zijn er verschillen in tekstbegrip tussen de drie groepen proefpersonen? Hoe werden de verschillende soorten uitleg gewaardeerd? En hoe kunnen eventuele verschillen verklaard worden? Ook dit hoofdstuk wordt afgesloten door de belangrijkste conclusies te formuleren.
Tenslotte wordt de scriptie in hoofdstuk 5 afgerond, door antwoord te geven op de vragen:
welk gat in het vakgebied is nu (voor een deel) opgevuld? Zijn in het beantwoorden van de twee hoofdvragen de gebruikte methodes goede methodes geweest? En wat zou een logisch vervolgonderzoek zijn?
5
Hoofdstuk 2: Metaforen en conceptuele integratie In dit hoofdstuk worden de meest belangrijke en relevante theorieën op het gebied van metaforen behandeld. Daarnaast wordt de theorie van conceptuele integratie beschreven. Van beide theorieën wordt de oorsprong in kaart gebracht, de belangrijkste begrippen behandeld en de functies hiervan uitgelicht. “Imagine your dad’s like a vintage car, okay? And his blood’s like gas flowing through the fuel lines. The cancer cells are like the gunk that builds up in there. Once the gunk starts circulating, it can do a lot of damage to the whole engine, the carburetor, everything. It’s like the engine had already blown a gasket. Even before all the other damage started.”1
Fragment uit Grey’s Anatomy (seizoen 3, aflevering 8)
2.1 Conceptuele metafoortheorie Zoals in de inleiding al gesteld werd, zijn metaforen overal. Ze zijn met alledaags taalgebruik en middelen die gebruikt worden om mee te communiceren sterk verweven. En dit is ook niet zo verwonderlijk, want feitelijk wordt er ook in metaforen gedacht, stellen cognitiewetenschappers George Lakoff en Mark Johnson. Deze manier van denken is echter zo basaal geworden, dat metaforen zelf niet meer als zodanig herkend worden. Zo laten de uitspraken “we hit a peak last year, but it’s been downhill ever since”’2 en “he does high‐quality work”3 zien dat over ‘goed’ in termen van ‘omhoog’ gedacht wordt, en over ‘slecht’ in termen van ‘beneden’. Ook wordt het ervaren van de toekomst als iets dat in het vooruitzicht ligt bijvoorbeeld als vanzelfsprekend gezien (“I’m afraid of what’s ahead of us”4), terwijl hier in feite de metafoor TIJD IS RUIMTE gehanteerd wordt (Lakoff en Johnson, 1980: 16).
1
“Stel je voor dat je vader als een antieke auto is, oké? En zijn bloed is als brandstof dat door de brandstofleidingen gaat. De kankercellen zijn als de smeerboel dat zich daarin opstapelt. Wanneer de smeerboel eenmaal gaat circuleren, kan het heel wat schade aanrichten in de motor, de carburateur, alles. Het is alsof de motor al ontploft is. Zelfs voordat alle andere schade begonnen was.” 2 “We bereikten de top vorig jaar, maar sindsdien is het bergafwaarts gegaan” 3 “Hij verricht werk van hoge kwaliteit” 4 “Ik ben bang voor hetgeen voor ons ligt” 6
2.1.1 Oorsprong 2.1.1.1 Aristoteles Het idee dat er gedacht wordt in metaforen en dat op basis van deze denkwijze metaforen tot uiting worden gebracht in taalgebruik en middelen die gebruikt worden om mee te communiceren, is echter niet iets van alle tijden. In de tijd van Aristoteles ‐ de Griekse filosoof die leefde van 384 tot 322 v.Chr. en zich onder meer bezighield met de leer van retorica ‐ , werden metaforen namelijk nog gezien als versieringen van een tekst en als een manier van een redenaar of schrijver om indruk te maken op zijn publiek. Door iets als iets anders te presenteren, werd een (verbale) tekst namelijk aantrekkelijker gemaakt. De filosoof zag metaforen dan ook als zuiver talige verschijnselen, die onderdeel konden vormen van een retorisch verhaal. 2.1.1.2 Lakoff en Johnson Lange tijd werd op die manier over de (talige) aard van metaforen gedacht. Pas in 1980 werd er een theorie geïntroduceerd waarbij metaforen op een andere manier werden gepresenteerd. Cognitieve linguïsten George Lakoff en Mark Johnson beschreven in dat jaar in hun werk Metaphors We Live By de eerste expliciete conceptuele metafoortheorie, waarbij gesteld werd dat metaforen niet alleen linguïstisch van aard zijn, maar zeker ook cognitief. Metaforen komen niet uit het ‘niets’, hun aanwezigheid in taal zegt iets over de manier waarop er gedacht wordt.
Daarnaast stellen Lakoff en Johnson dat denken zelfs gestructureerd wordt door
metaforische systemen; de menselijke geest ervaart de werkelijkheid niet direct, maar via een (cultureel bepaald) conceptueel systeem (Lakoff en Johnson, 1980: 3). Dit is goed te zien aan de manier waarop er over de toekomst gedacht wordt. In de westerse cultuur is de toekomst iets wat voor men ligt, terwijl de toekomst in andere culturen iets is wat achter men ligt. De conceptuele metafoor TIJD IS RUIMTE is in beide gevallen dus wel hetzelfde, maar per cultuur anders bepaald. Hierbij kan het conceptuele domein RUIMTE gezien worden als het brondomein; het domein waar de associaties vandaan gehaald worden. TIJD kan gezien worden als het doeldomein; het domein waaraan een nieuwe betekenis wordt gegeven. Daarnaast zijn de corresponderende elementen van beide domeinen de mapping van een metafoor.
2.2 Metaforen 2.2.1 Conceptuele metaforen Concepten worden niet zonder reden aan elkaar gekoppeld. Omdat ze belangrijke overeenkomsten delen, worden ze ‐ veelal op een onbewuste manier ‐ met elkaar in verband gebracht. De aanwezigheid van dergelijke conceptuele metaforen is iets wat dan ook te herkennen is in de meest uiteenlopende middelen die gebruikt worden om met elkaar te communiceren, waaronder binnen politieke debatten. Deze setting is onder meer onderzocht door Alan Cienki (2005), waarbij gekeken 7
werd naar de manifestatie van politiek gezien ‘links‐denken’ (de zogenoemde ‘verzorgende ouder’) en ‘rechts‐denken’ (de ‘strenge vader’) in de verbale uitingen en gebaren van de Amerikaanse presidentskandidaten George W. Bush en Al Gore. Door de debatten tussen deze twee kandidaten die in 2000 gehouden zijn te analyseren, probeerde Cienki te ontdekken of conceptuele metaforen die hun oorsprong vinden in een linkse of rechtse politieke voorkeur hierin naar voren kwamen. Dit bleek niet zo te zijn; er werden maar weinig metaforische termen gebruikt die een directe link hebben met de politieke modellen ‘verzorgende ouder’ en ‘strenge vader’. Uit de metaforische gebaren die Bush maakte, kon echter wel geconcludeerd worden dat hij ook daadwerkelijk op een politiek gezien rechtse manier denkt. Een kantlijn die Cienki (2005: 7) hierbij maakt, is dat de verschillen tussen beide metaforische modellen ervoor zorgen dat de ‘strenge vader’‐metafoor eenvoudiger tot uiting kan worden gebracht dan de ‘verzorgende ouder’‐metafoor en daarom wellicht ook vaker voorkomt in de verbale uitingen en gebaren. 2.2.2 Creatieve metaforen De manier waarop er over bepaalde concepten wordt gedacht, kan de basis vormen voor zogenoemde ‘nieuwe’ of ‘creatieve’ metaforen. Dit zijn metaforen die ‐ in tegenstelling tot conceptuele metaforen ‐ op een bewuste manier gecreëerd worden en vaak aansluiten aan op de manier waarop er reeds over een bepaald concept wordt gedacht. Zo wordt het niet vreemd bevonden dat het lichaam van een kankerpatiënt in de eerder genoemde aflevering van Grey’s Anatomy gepresenteerd wordt als een antieke auto (creatieve metafoor), aangezien het menselijke lichaam over het algemeen al gezien wordt als een machine (conceptuele metafoor).
Een dergelijke nieuwe metafoor kan echter ook een nieuwe manier van denken
introduceren, waardoor deze metafoor op die manier feitelijk andersom werkt. Wanneer een poëet bijvoorbeeld schrijft dat een gedicht een wandeling is, probeert hij uit te leggen dat een gedicht een ongehaaste, mogelijk onvoorspelbare en doelbewuste reis van de geest en haar fantasie is. Vele lezers hebben waarschijnlijk nog nooit op die manier over gedichten gedacht en zullen misschien het lezen van gedichten in de toekomst anders ‐ op de manier van de poëet ‐ ervaren. Andere lezers zullen de manier waarop de poëet gedichten beschrijft echter meteen herkennen en dit waarderen, aangezien de poëet hun diepe overtuigingen tot uiting brengt (Gibbs, 2006: 2). Een creatieve metafoor kan dus aansluiten op de manier waarop er reeds over een concept wordt gedacht, maar ook een nieuwe manier van denken introduceren. Een nieuwe metafoor geeft in ieder geval aan hoe de zender van deze metafoor over een bepaald concept denkt. Een onderzoeker die laat zien dat creatieve metaforen veelal conceptueel van aard zijn, is Charles Forceville. Door het analyseren van onder meer (Nederlandse) reclames, bracht Forceville namelijk aan het licht dat een metaforische manier van denken niet alleen tot uiting komt in
8
taalgebruik, maar ook herleid kan worden uit beeld en geluid. Zo kunnen picturale tekens, geschreven tekens, uitgesproken tekens, gebaren, geluiden, muziek, geuren, voelen en tast metaforisch van aard zijn (Forceville en Urios‐Aparisi, 2009: 4). Omdat metaforen deze verschillende vormen aan kunnen nemen, spreekt Forceville dan ook van ‘multimodale metaforen’. 2.2.3 Cognitief effect van metaforen Wat voor (beoogd) cognitief effect kan het toepassen van metaforen nu hebben? Dit is een vraag die niet alleen binnen deze scriptie centraal staat, maar ook door cognitiewetenschapper Gibbs werd gesteld. In zijn werk The Poetics of Mind (1994) stelt hij ‐ zoals Lakoff en Johnson dat ook deden ‐ dat de menselijke cognitie ‘poëtisch’ van aard is en dat figuurlijke verbeelding ons helpt onszelf en de wereld waarin wij leven te begrijpen.
Om deze theorie kracht bij te zetten, laat Gibbs diverse onderzoeken zien waaruit blijkt dat
de menselijke cognitie inderdaad ‘poëtisch’ van aard is. In deze experimenten kregen proefpersonen teksten voor zich waarin concepten letterlijk en figuurlijk beschreven werden. Uit de resultaten hiervan kon onder meer de conclusie getrokken worden dat metaforische omschrijvingen van een concept even moeiteloos begrepen worden als de letterlijke beschrijvingen hiervan. Over het verwerken van metaforen werden namelijk even lang gedaan als over het verwerken van letterlijke beschrijvingen. Bovendien worden deze metaforische beschrijvingen sneller verwerkt wanneer er een metafoor aan te pas komt die welbekend is. Over het verwerken van relatief nieuwe metaforen werd dan wel langer gedaan, maar ook van deze nieuwe metaforen (mits die treffend waren) werd eenvoudig de figuurlijke betekenis achterhaald (Gibbs, 1994: 100‐104). Daarnaast stelt Gibbs (1994: 133) dat metaforen er voor zorgen dat het gepresenteerde op een visuele manier afgespeeld kunnen worden in onze gedachten. Deze verbeelding zou ook weer een positieve invloed hebben op het onthouden van informatie; iets wat uit onderzoek van Paivio bleek (1971). Andere onderzoekers laten zien dat het toepassen van metaforen ook negatieve gevolgen met zich mee kan brengen, en dan binnen medische teksten in het bijzonder. Waaronder Badeer en Hicks (1992), die fysiologen in hun publicatie verzoeken om de werking van de bloedvaten niet meer te vergelijken met een waterval ‐ iets wat een voorkomende metafoor bleek te zijn ‐ omdat deze twee concepten te weinig overeenkomsten met elkaar hebben. Dit zou voor verwarring kunnen zorgen. Daarnaast lieten Spiro et al (1989) zien dat inadequate metaforen leiden tot misvattingen onder studenten die medische opleidingen volgen, wat schadelijk zou kunnen zijn in het uitoefenen van hun beroep. Deze slecht passende metaforen zorgen er namelijk voor dat enkele studenten als gevolg van deze metafoor zich slechts concentreren op oppervlakkige aspecten van een ziekte en zo de onderliggende oorzaak daarvan niet goed weten te behandelen. Nog een stap verder gaat de conclusie van Miller (1976), die in zijn artikel stelt dat het toepassen van metaforen ‐ ook wanneer
9
deze goed passend zijn ‐ in didactisch materiaal helemaal vermeden moet worden en metaforen alleen gebruikt mogen worden wanneer de schrijver het onderwerp niet expliciet of precies kan beschrijven. Kan een onderwerp in niet‐metaforische termen beschreven worden, dan moet de voorkeur aan deze letterlijke omschrijving gegeven worden. 2.2.4 Functies van metaforen Omdat metaforen de denkwijze over bepaalde concepten weerspiegelen, is het vanzelfsprekend te noemen dat metaforen in allerlei settings voorkomen. Op die manier hebben metaforen ook allemaal een eigen functie. 2.2.4.1 Expressieve functie Zo worden metaforen toegepast in de alledaagse expressieve communicatie tussen mensen. De drie redenen achter waarom dit wordt gedaan, worden door Gibbs beschreven. Metaforen zorgen er in eerste instantie voor dat gedachten uitgedrukt kunnen worden die op een letterlijke manier heel moeilijk beschreven zouden kunnen worden (de inexpressibility hypothesis). De uitdrukking “The thought slipped my mind like a squirrel behind a tree”5 zou bijvoorbeeld moeizaam in letterlijke termen omschreven kunnen worden. Wanneer de metaforische zin namelijk vertaald zou worden in letterlijke beschrijvingen, dan zou er nog steeds een zin ontstaan die in essentie metaforisch is (bijvoorbeeld “de gedachte ging weg” of “de gedachte ontsnapte me”). Daarnaast kan een metafoor ervoor zorgen dat informatie heel compact kan worden gemaakt (de compactness hypothesis). Metaforen bieden namelijk de mogelijkheid om veel informatie over te brengen in relatief weinig woorden; iets wat met letterlijke beschrijvingen niet lukt. Zo geeft de uitdrukking “My love is like a blossoming bouquet of roses”6 weer dat liefde een zaligheid is, verfijnd en mooi is ‐ en wellicht een kort leven beschoren is ‐, zonder veel woorden te gebruiken. Tenslotte kan een metafoor de emotionele beleving van ervaringen weergeven. De uitdrukking “My love is like a blossoming bouquet of roses” wekt waarschijnlijk verschillende denkbeelden op bij de luisteraar die passen bij de manier waarop de spreker denkt over het concept liefde en zijn of haar ervaringen met liefde (Gibbs, 1994: 124‐125). 2.2.4.2 Persuasieve functie Een andere functie die een metafoor kan hebben, is de persuasieve functie. In onder meer reclame‐uitingen komt deze (beoogde) functie naar voren. Door conceptuele domeinen aan elkaar te koppelen, krijgt een concept op die manier een nieuwe betekenis en andere dimensie. Een voorbeeld van hoe dit in de praktijk wordt gedaan is te vinden in een reclameboodschap 5 6
“De gedachte ontglipte me als een eekhoorn achter een boom” “Mijn liefde is als een bloeiend boeket rozen”
Figuur 1 Lundmark (2005: 178) 10
van elektronicabedrijf Toshiba (figuur 1). In 2000 brachten zij een poster uit waarbij Toshiba’s nieuwste televisie gepresenteerd wordt als een trouwe vriend van de mens: de hond. Door de televisie op de plaats te zetten waar normaal gesproken een hond zit, wordt er een analogisch verband tussen beide gecreëerd; net zoals een hond gezelschap biedt en er altijd voor zijn baas is, doet ook de televisie dat. Door vervolgens te stellen dat de nieuwe televisie van Toshiba ‘man’s best‐ est friend’ is, wordt ook nog eens gepropageerd dat deze televisie een nog beter gezelschap is dan de hond (Lundmark, 2005: 179). Door de metafoor TELEVISIE IS HOND toe te passen, wordt dan ook het effect beoogd dat de lezer de televisie dezelfde positieve eigenschappen gaat toekennen die horen bij het concept HOND, waarmee de reclameboodschap voldoet aan zijn persuasieve functie. 2.2.4.3 Informatieve/didactische functie Tenslotte kan een metafoor in een omgeving waarin geprobeerd wordt nieuwe kennis over te brengen, ook een informatieve dan wel didactische functie hebben. Omdat een nieuw concept uitgelegd wordt aan de hand van een concept dat al bekend is, kan een metafoor in een dergelijke setting een onbekend onderwerp snel duidelijk maken. Zo wordt het menselijk geheugen in het kinderprogramma Het Klokhuis gepresenteerd als een grote opslagplaats waarin ‘alles ligt wat je weet’. Er wordt gezegd: ‘als je naar iets op zoek bent, dan gaat je geheugen razendsnel op zoek naar de plek waar je het hebt neergelegd.’ Ook wordt uitgelegd dat wanneer iets goed onthouden moet worden, het dan op een plek neergezet moet worden waar het herhaaldelijk tegengekomen wordt. Door die herhaling wordt de weg er naar toe welbekend en wordt datgene dus ook goed onthouden. Door de metafoor van de opslagplaats te gebruiken, neemt het onbekende concept (het geheugen) de eigenschappen van een dergelijke plaats over, waardoor de werking van het geheugen eenvoudig(er) kan worden begrepen. Als resultaat hiervan kan een metafoor er op die manier ook voor zorgen dat niet‐ metaforische kennis teruggehaald kan worden. Dit wordt door cognitiewetenschapper Gerard Steen omschreven als het retrieval effect (Steen, 1994). Zo kan de kijker van bovenstaande aflevering van Het Klokhuis terugdenken aan een opslagplaats wanneer deze nadenkt over de werking van het geheugen. Hoewel dit retrieval effect vele onderzoekers enthousiast maakt, twijfelen anderen er aan of metaforen er ook daadwerkelijk voor zorgen dat informatie beter onthouden wordt. Waaronder Pearson, Raphael, TePaske en Hyser (1981) die onderzoek deden naar dit effect, en moesten concluderen dat metaforen zelf wel goed onthouden werden, maar de letterlijke equivalenten hiervan niet ‐ althans, niet beter dan de proefpersonen die geen metafoor hadden gelezen. De meningen wat betreft het inzetten van metaforen die een informatieve dan wel didactische functie hebben, zijn dus verdeeld. Het retrieval effect zou kunnen optreden, maar volgens Pearson, Raphael, TePaske en Hyser (1981) slechts voor een gedeelte. Een complex begrip als een ziekte kan eenvoudig
11
worden uitgelegd aan de hand van een metafoor, maar deze metafoor kan ook voor verwarring zorgen. Of het toepassen van metaforen nu een positief of negatief effect heeft op tekstbegrip, wordt verderop in deze scriptie onderzocht. 2.2.5 Medische metaforen Een specifiek gebied binnen de informatieve en/of didactische setting beslaat dit eerder genoemde medische domein. Omdat er vanzelfsprekend ook wat betreft ziektes en de werking van het lichaam in termen van andere concepten wordt gedacht, heersen er vele metaforen binnen deze setting. Omdat de medische setting tevens het gebied is dat binnen deze scriptie centraal staat, worden conceptuele en creatieve metaforen binnen deze setting extra toegelicht. 2.2.5.1 Conceptuele metaforen Een voorbeeld van de manier waarop er over ziektes wordt gedacht, is de door Lakoff en Johnson beschreven conceptuele metaforen GEZONDHEID/LEVEN IS OMHOOG en ZIEKTE/DOOD IS OMLAAG. Over gezondheid en leven wordt namelijk in termen van ‘omhoog’ gesproken: (a) “He's at the peak of health.”7 (b) “Lazarus rose from the dead.”8 (c) “He's in top shape.”9 Over ziekte en dood wordt daarentegen in termen van ‘omlaag’ gedacht: (a) He came down with the flu.10 (b) His health is declining.11
(Lakoff en Johnson, 1980: 15)
Dit ervaren van gezondheid en leven in termen van omhoog en ziekte en dood in termen van omlaag, vindt volgens Lakoff en Johnson zijn basis in fysieke feitelijkheden: ‘serieuze ziektes dwingen ons fysiek om te gaan liggen. Wanneer je dood bent, ben je fysiek gezien laag tot de grond’ (Lakoff en Johnson, 1980: 15). Hoewel deze conceptuele metaforen een sterk verband hebben met de GOED IS OMHOOG en SLECHT IS OMLAAG metaforen (gezondheid wordt namelijk als goed gezien en ziekte als
slecht), is het toch aannemelijk dat de fysieke reden achter deze GEZONDHEID/LEVEN IS OMHOOG‐ en
7
“Hij zit op de top van zijn gezondheid.” “Lazarus stond op van de dood.” 9 “Hij is in topconditie.” 10 “Hij werd geveld door een verkoudheid.” 11 “Zijn gezondheid is aan het verlagen.” 8
12
ZIEKTE/DOOD IS OMLAAG‐metaforen een belangrijk aandeel heeft in de oorsprong hiervan, waardoor ze
als een aparte soort conceptuele metaforen kunnen worden gezien. 2.2.5.2 Creatieve metaforen Creatieve metaforen vinden veelal hun basis in de manier waarop over ziekte of over de werking van het lichaam reeds wordt gedacht (zoals GEZONDHEID EN LEVEN IS OMHOOG en ZIEKTE EN DOOD IS OMLAAG). Toch is van sommige creatieve metaforen lastig te achterhalen of deze een nieuwe manier van denken introduceert, of aansluit op een manier waarop er reeds wordt gedacht. Een voorbeeld hiervan komt naar voren in een Franse anti AIDS‐campagne uit 2008 (figuur 2a en 2b).
figuur 2a
figuur 2b
Hierin wordt de ziekte AIDS gepresenteerd als een dierlijke entiteit, zodat er een relatie van metonymie ontstaat tussen de drager van deze ziekte en de ziekte zelf. Bovendien is er een relatie van oorzaak en gevolg in de afbeeldingen te herkennen; de oorzaak (AIDS) wordt als gevolg (iets afschrikwekkends) gepresenteerd. Dit presenteren van een ziekte als een afschrikwekkend dier is echter alleen mogelijk omdat er over het algemeen over ziekte wordt gedacht als iets wat ‘eng’ is. Zou ziekte over het algemeen gezien worden als iets prettigs, waarbij het onveilig vrijen met een AIDS besmet persoon een positieve ervaring is, dan zou de metafoor met afschrikwekkende dieren volledig onlogisch zijn. Toch kan het presenteren van een ziekte als een dergelijk afschrikwekkend dier ook een nieuwe manier van denken introduceren; AIDS werd dan wel als iets engs gezien, maar nog niet eerder als een eng dier. Deze creatieve metafoor kan dan ook worden gezien als een metafoor die zowel voor een gedeelte aansluit op de manier waarop er reeds over ziekte wordt gedacht, als een nieuwe manier van denken introduceert ‐ een reden waarvoor de campagne voor veel commotie zorgde.
Creatieve metaforen waarin een ziekte of de werking van het lichaam gepresenteerd worden
aan de hand van een ander concept, komen echter niet alleen in dergelijke campagnes voor. Ze worden ook veelal gebruikt door patiënten bij het uitleggen van hun klacht aan de arts. Omdat dit voor hen zelf vaak een onbekende klacht is ‐ oftewel een gevoel die ze niet kennen ‐ lijkt de manier
13
bij uitstek om dit onbekende gevoel uit te leggen voor de patiënt daarom veelal het gebruiken van een metafoor te zijn. Deze ‘voelt alsof’‐metaforen zien we bijvoorbeeld in onderstaande fragmenten, waarbij het voorkomen ervan aangeeft dat het toepassen van een ‘medische metafoor’ door de patiënt als waardevol dan wel als noodzakelijk gezien wordt. Zo legt een 75‐jarige patiënt met gordelroos (een huidinfectie die gepaard gaat met rode huidplekken en met vocht gevulde blaasjes) in het eerste fragment haar klachten met betrekking tot haar ogen voor aan de bezoekende weekendarts. Dit doet ze door te stellen dat: “Alsof ik zand in mijn ogen had verleden week.”12 Voor de patiënt lijkt het toepassen van deze metafoor de beste methode te zijn om het voor haar onbekende gevoel dat hoort bij het lijden aan gordelroos aan de weekendarts duidelijk te maken. Omdat de patiënt dit gevoel niet aan een voor haar bekende ziekte kan koppelen, koppelt ze dit daarom aan iets wat een vergelijkbaar gevoel veroorzaakt en wat wel bekend is: zand in de ogen. Hoewel het gevoel bij gordelroos ontastbaar is, wordt dit gepresenteerd als een tastbaar iets, namelijk zand. Ook de arts lijkt een dergelijke metafoor als manier om een gevoel duidelijk te maken te accepteren, wat te horen is aan haar instemmende reactie. In het tweede fragment verduidelijkt een patiënt die een zweepslag heeft opgelopen (een spierscheuring in de kuit met een bloeding ten gevolg) het gevoel in haar kuit, door deze te presenteren als een rollende bal binnenin de kuit: “Het was net alsof er een hele bal van links naar rechts zo door die kuit heenging.”13 In tegenstelling tot de vorige patiënt, gebruikt deze patiënt een fictieve situatie om haar klachten aan de arts uit te leggen. Het hebben van een bal in de kuit is nou eenmaal niet iets wat echt voor zou kunnen komen. Dit zien van een fictieve beweging als een echte, reële beweging is iets wat eerder beschreven is door Matlock (2004). Zo wordt de fictieve beweging in de zin “the path swings along the cliff”14 gezien als een echte, reële beweging, terwijl
12
Bron: AVRO’s De Centrale Huisartsenpost ‐ http://player.omroep.nl/?aflID=9605950 (18.52 ‐ 19.13 min.) Bron: AVRO’s De Centrale Huisartsenpost ‐ http://player.omroep.nl/?aflID=8212025 (6.52 – 7.44 min.) 14 “Het pad slingert langs de klif” 13
14
een pad in feite niet kan slingeren. Op dezelfde manier probeert de patiënt aan de hand van een fictieve beweging een reële situatie aan te duiden. Hierdoor blijkt de kwaliteit van de metafoor (waarbij de eigenschappen van de metafoor zo veel mogelijk overeenkomen met de eigenschappen van het lichamelijke gevoel) belangrijker te zijn dan het gebruiken van een metafoor die een reële situatie betreft. Dergelijke creatieve metaforen komen we echter niet alleen tegen binnen voorlichtingscampagnes of in de klachtenbeschrijving van patiënt richting arts, maar ook in de informatievoorziening van verstrekkers van medische informatie richting patiënten en hun omgeving. Deze laatste metaforen worden in beeld gebracht in het volgende hoofdstuk.
2.3 Conceptuele integratie Omdat een metafoor gekenmerkt wordt door de integratie van twee verschillende conceptuele domeinen, kunnen metaforen gezien worden als vormen van conceptuele integratie. Bij het toepassen van zowel een metafoor als een vorm van conceptuele integratie, worden er twee verschillende conceptuele domeinen met elkaar geïntegreerd tot één nieuw geheel. Onder conceptuele integratie worden echter niet alleen metaforen gerekend. Toepassingen ervan komen namelijk ook andere vormen voor, welke beschreven worden in 2.3.2.2. 2.3.1 Oorsprong Conceptuele integratie is een dynamisch mentaal proces waarbij twee of meerdere conceptuele domeinen worden geïntegreerd tot één nieuw geheel. Deze conceptuele domeinen worden getypeerd als mentale ruimtes, ofwel de zogenoemde INPUT‐ruimtes. Een mentale ruimte kan volgens Fauconnier ([1985] 1994) gezien worden als een specifiek domein van kennis dat op een dynamische manier wordt geconstrueerd tijdens denken en praten. Het nut van het oproepen van deze mentale ruimtes is om iets te kunnen begrijpen of te kunnen doen. Een mentale ruimte kan iets uit de werkelijkheid bevatten, zoals een herinnering of opgedane kennis van een bepaald gebied, maar kan ook iets onwerkelijks ‐ wensen, gedachten of representaties ‐ vertegenwoordigen. Daarnaast wordt de daadwerkelijke integratie van deze INPUT‐ruimtes beschreven als de BLEND; een nieuw geheel met een eigen betekenis en zelfstandigheid. De theorie die dit mentale proces beschrijft kreeg in 1994 voor het eerst vorm in het werk Conceptual Projection and Middle Spaces van de oprichters hiervan: linguïsten Gilles Fauconnier en Mark Turner, waarin zij de werking van conceptuele integratie ‐ ofwel blending beschreven. Naast de INPUT‐ruimtes en BLEND hanteren zij ook nog een andere ruimte, namelijk de GENERIC SPACE (ofwel
‘algemene ruimte’). Deze ruimte beschrijft welke overeenkomsten de INPUTS delen. Aan het werkelijke conceptuele bestaan van de GENERIC SPACE wordt echter getwijfeld. Zo stelt Pascual (2002: 78) dat de inhoud van de GENERIC SPACE noodzakelijk is voor de BLEND, maar dat deze inhoud geen 15
eigen conceptueel domein (nodig) heeft. Met andere woorden, de inhoud van een dergelijke GENERIC SPACE (de overeenkomsten tussen beide INPUTS) moet gezien worden als een voorwaarde om de
integratie überhaupt te kunnen maken, en niet zozeer een aparte mentale ruimte die opgeroepen moet worden. Om die reden wordt de GENERIC SPACE ook in deze scriptie niet toegepast. Omdat de theorie van conceptuele integratie binnen deze scriptie veel mogelijkheden biedt om toepassingen daarvan (waaronder dus metaforen) te analyseren op bijvoorbeeld de werking en kwaliteit daarvan, wordt deze theorie bij de analyse van metaforen in medische informatieve teksten betrokken. Zo kan de conceptuele integratietheorie uitwijzen of een metafoor als adequaat kan worden gezien, door de relaties tussen de verschillende concepten te analyseren. Daarnaast maakt deze theorie het mogelijk om te laten zien hoe de metafoor precies werkt, door de daadwerkelijke integratie van twee conceptuele domeinen te illustreren. Op die manier maakt de conceptuele integratietheorie het mogelijk om de conceptuele metafoortheorie uitvoerig aan te vullen wat betreft het analyseren van metaforen. Hoe dit in de praktijk wordt gebracht, komt aan bod in het volgende hoofdstuk. 2.3.2 Werking 2.3.2.1 Creëren van een blend In het creëren van een integratie ‐ of BLEND zijn er drie gebeurtenissen: composition, completion en elaboration. Bij composition worden er relaties gecreëerd tussen elementen uit de mentale ruimtes die geïntegreerd worden: de INPUT‐ruimtes. Deze relaties bestonden nog niet in de verschillende INPUTS. In het fragment van Grey’s Anatomy dat eerder in dit hoofdstuk aan bod kwam, wordt het
lichaam van de patiënt bijvoorbeeld gepresenteerd als een antieke auto, waarbij zijn bloed gezien moet worden als brandstof, zijn aderen als brandstofleidingen en de kankercellen als smeerboel. Hierdoor worden de losse elementen uit de INPUT‐ruimtes samengevoegd tot één geheel, waarbij het lichaam een antieke auto is, en de kankercellen niet meer los van de smeerboel kunnen worden gezien.
Daarnaast wordt er in het creëren van een BLEND niet alleen informatie geïntegreerd die
gepresenteerd is, maar ook informatie die de ontvanger zelf invult; iets wat completion genoemd wordt. Op die manier wordt de gepresenteerde structuur van de integratie compleet gemaakt met een andere achterliggende structuur. Zo staat de schade die de smeerboel aanricht in de motor en carburateur voor de schade die de kankercellen zullen aanrichten in belangrijke organen in het lichaam; iets wat door de lezer zelf ingevuld wordt.
Tenslotte wordt de BLEND ontwikkeld aan de hand van een denkbeeldige mentale simulatie;
iets wat volgens de principes en logica van de integratie ontstaat. Op die manier kan de BLEND een
16
‘eigen leven gaan leiden’, ofwel emergent structure krijgen, wat getypeerd wordt als elaboration (Fauconnier en Turner, 1998a). 2.3.2.2 Verschillende vormen Wanneer er twee of meer mentale ruimtes met elkaar geïntegreerd worden, ontstaat er één nieuw geheel: de BLEND. Dit integreren van diverse mentale ruimtes kent echter niet altijd dezelfde toepassing. Daarom zijn dergelijke conceptuele netwerken in te delen in verschillende categorieën. Zo zijn metaforen, waaronder die in dit hoofdstuk genoemd zijn, allemaal voorbeelden van double‐ scope networks. Dit type integratie kenmerkt zich namelijk door het integreren van twee of meer conceptuele domeinen die meestal op het eerste oog niks met elkaar te maken hebben. Omdat ze toch eigenschappen delen die overeenkomstig zijn ‐ zoals een hond met een televisie: beide zijn hele goede vrienden ‐ , kunnen ze op die manier geïntegreerd worden tot één nieuw geheel, waarbij de televisie de vriendschappelijke eigenschappen van een hond overneemt. Deze double‐scope networks kunnen gezien worden als de meest complexe vorm van conceptuele integratie (Turner, 2008: 14).
Een minder complexe vorm is het simplex network. Hierbij worden er niet twee verschillende
mentale ruimtes met elkaar geïntegreerd, maar bestaat de BLEND uit één mentale ruimte die geïntegreerd is met een frame: een abstract maar welbekend concept dat verhoudingen weergeeft. In een simplex network heerst de regel ‘X is de Y van Z’. Een voorbeeld hiervan zien we in figuur 3a, waarbij de mentale ruimte ACNE en het frame FAMILIE met elkaar worden geïntegreerd.
De laatste vorm van conceptuele integratie wordt
getypeerd als een mirror network. In deze manier van integreren worden mentale ruimtes met elkaar geïntegreerd die aan elkaar spiegelen. De elementen uit deze mentale ruimtes komen namelijk
figuur 3a
(van nature) met elkaar overeen. Een voorbeeld hiervan zien we in figuur 3b, waarbij de vorm van de staat Illinois (VS) gespiegeld wordt aan de vorm van een palmcomputer. In deze reclame‐uiting wordt er gesuggereerd dat Illinois opereert als een competatieve, succesvolle en high‐tech onderneming. Deze metafoor moet er figuur 3b
vervolgens voor zorgen dat de lezer zijn eigen onderneming
hierin herkent en op basis daarvan zich professioneel wil gaan vestigen in Illinois; de staat die
17
geavanceerde middelen biedt aan vooruitstrevende bedrijven (Joy et al, 2009: 44). 2.3.2.3 Selectieve projectie Dit integreren van verschillende conceptuele domeinen tot een nieuw geheel moet echter niet gezien worden als een simpele optelsom, waarbij van de som 1 + 1 de uitkomst 2 (de BLEND) is. In een BLEND worden namelijk alleen relevante ‐ en dus niet alle ‐ elementen die horen bij de verschillende
mentale ruimtes met elkaar geïntegreerd. Zo zou in het voorbeeld van de HOND IS TELEVISIE‐metafoor de mentale ruimte HOND ook eigenschappen als ‘harig’, ‘huisdier’ en het proces ‘uitlaten’ kunnen bevatten, naast de eigenschap ‘vriend’. Dit zijn immers ook eigenschappen van een hond die conceptueel (kunnen) zijn opgeslagen. Omdat de hond echter in verband wordt gebracht met een televisie, zijn deze andere eigenschappen in de metafoor niet relevant. Ook het feit dat een televisie over het algemeen in de aanschaf duur is en op elektriciteit werkt doet er in de metafoor niet toe. Dit (onbewust) filteren van slechts enkele relevante elementen wordt in de theorie van conceptuele integratie selectieve projectie genoemd. Een manier om deze selectieve projectie te illustreren, is door een diagram van het geheel te tekenen. Een dergelijke afbeelding, zoals die in figuur 4 te zien is, geeft een snelle indruk van hoe de betreffende integratie in zijn werk gaat. Zo is te zien welke conceptuele domeinen daadwerkelijk worden geïntegreerd (de INPUT‐ruimtes), welke elementen die bij deze concepten horen aan elkaar verbonden kunnen worden en hoe de BLEND er uiteindelijk uitziet. Ook is te zien dat in plaats van alle elementen, alleen de elementen ‘vriend’ en ‘gezelschapsobject’ in de BLEND worden geprojecteerd. ‐ harig ‐ huisdier ‐ uitlaten ‐ vriend
‐ duur ‐ werkt op elektriciteit ‐ gezelschapsobject
TOSHIBA TELEVISIE‐ruimte
HOND‐ruimte
‐ vriend/.hond = ‐ gezelschapsobject/ .Toshiba televisie
TOSHIBA TELEVISIE‐ruimte/BLEND
figuur 4
18
2.3.3 ‘Governing principles’ van conceptuele integratie Toepassingen van conceptuele integratie, waar metaforen voorbeelden van zijn, hebben verschillende ‘governing principles’ (ofwel ‘bepalende principes’). Deze principes zijn beschreven door Fauconnier en Turner (1998b). 2.3.3.1 Achieve human scale Zo zorgt conceptuele integratie er idealiter voor dat een complexe situatie naar menselijke maatstaven teruggebracht wordt en daardoor snel begrijpelijk wordt. Een complex begrip, zoals een vorm van kanker, kan bijvoorbeeld begrijpelijk worden gemaakt door dit conceptuele domein te integreren met een ander welbekend en simpel concept: een antieke auto (dat ook weer een eigen conceptueel domein heeft), zoals we zagen in het fragment van Grey’s Anatomy. 2.3.3.2 Subfuncties Conceptuele integratie kan er ook voor zorgen dat een verstrooid concept samengevat kan worden, er op een snelle manier een allesomvattend inzicht ontstaat, één voorbeeld gepresenteerd kan worden die representatief gezien wordt voor een grotere groep en een complex concept uitgelegd kan worden door dit in verhaalvorm te doen. Het overkoepelende effect, achieve human scale, is echter de meest belangrijke en is ook het effect dat centraal staat in het onderzoek dat in het derde en vierde hoofdstuk uitgevoerd wordt. 2.3.4 ‘Optimality principles’ van conceptuele integratie Wil een BLEND in het algemeen of een metafoor in het bijzonder goed werken, dan moet deze wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Deze voorwaarden zijn door Fauconnier en Turner beschreven als de optimality principles, ofwel ‘optimaliteitsprincipes’ van conceptuele integratie en zijn belangrijke richtlijnen om te bepalen of een metafoor of andere BLEND adequaat en dus goed is, of juist inadequaat of slecht is. Zo moet er bij het toepassen van conceptuele integratie daadwerkelijk iets geïntegreerd worden; de geïntegreerde conceptuele domeinen moeten niet los van elkaar blijven gezien worden (integration). Daarnaast moeten de te integreren elementen, eigenschappen, processen en/of relaties uit de INPUT‐ruimtes met elkaar overeenkomen of eenvoudig aan elkaar kunnen worden gerelateerd. Met andere woorden, de eigenschappen van de verschillende INPUT‐ruimtes moeten genoeg op elkaar lijken om hier een logische verbinding tussen te kunnen maken (topology). Verder moet het web van logische verbindingen tussen de BLEND en de INPUT‐ruimtes eenvoudig in stand gehouden worden; vanuit de BLEND moeten de verbindingen zonder enige berekeningen en dus op een eenvoudige manier gehanteerd blijven worden. Ook moet het vanuit de BLEND eenvoudig mogelijk zijn om de INPUT‐ruimtes en het bijbehorende web aan verbindingen weer te herleiden (unpacking). Tenslotte moeten de elementen, processen en/of relaties die in de BLEND zitten relevant 19
zijn; men zou zich niet moeten afvragen waarom een bepaald element hierin aanwezig is (relevance) (Fauconnier en Turner, 1998b: 269‐270). 2.3.5 Conceptuele integratie in didactische settings Omdat conceptuele integratie ervoor kan zorgen dat een complex begrip op een snelle en effectieve manier begrijpelijk kan worden gemaakt, wordt dit onder meer toegepast in didactische settings. Dit zagen we al in de toepassing van metaforen in het uitleggen van de werking van het menselijk
figuur 5
geheugen. Aangezien conceptuele integratie meer behelst dan slechts metaforen, wordt dit ook toegepast zonder een metafoor toe te passen.
Zo wordt de evolutie van een dinosaurus in een vogel uitgelegd aan de hand van conceptuele
integratie, zoals te zien is in figuur 5 (Fauconnier en Turner, 2002: 93‐95). In dit beeld wordt een complex, verstrooid en veelomvattend begrip (de evolutie van dinosaurus in vogel) in één oogopslag uitgebeeld. Hiermee bereikt de illustratie alle effecten die het toepassen van conceptuele integratie kan hebben; zo wordt het concept ‘evolutie’ teruggebracht op menselijke schaal, ontstaat er op een snelle manier een allesomvattend inzicht en worden de dinosaurus en vogel gezien als voorbeeld voor de totale populatie dinosauriërs en vogels.
Een ander voorbeeld is te vinden in de manier waarop kinderen het concept klok lezen
uitgelegd krijgen. Ook hierin is een vorm van blending te ontdekken, laat Robert Williams (2008) zien. De gebaren en middelen die de docente gebruikt in de les zorgen namelijk voor verschillende INPUT‐ ruimtes, waardoor begrippen als kwartieren, halve uren en voorbijgaande tijd kunnen worden uitgelegd. Dit is bijvoorbeeld te zien op figuur 6, waarbij het pad die de tegenwoordige klokwijzer (het beginpunt) aflegt geïntegreerd wordt het eindpunt van deze figuur 6
wijzer, om zo de tijd (het pad) die de klokwijzer aflegt uit te leggen (Williams, 2008: 222).
Een specifiek genre binnen deze didactische setting nemen de medische informatieve teksten in. Deze teksten staan centraal in het volgende hoofdstuk, waarbij er onderzocht wordt welke conceptuele en creatieve metaforen in medische informatieve teksten voorkomen en hoe deze werken. Door een dergelijke analyse uit te voeren wordt geprobeerd inzicht te verschaffen in metaforen die in medische informatieve teksten voorkomen; iets wat binnen het vakgebied nog relatief ongemoeid is gelaten. 20
Hoofdstuk 3: Metaforen in medische informatieve teksten In dit hoofdstuk wordt er gekeken naar metaforen die in medische informatieve teksten voorkomen. Op welke manier wordt er over het menselijk lichaam en ziektes gedacht? En wat voor metaforen zijn er in medische informatieve teksten te herkennen die aansluiten op deze denkwijze? Vervolgens wordt één creatieve metafoor uitvoerig geanalyseerd aan de hand van de conceptuele integratietheorie en worden er tenslotte enkele andere ‐ maar vergelijkbare ‐ voorbeelden gegeven.
3.1 Methode 3.1.1 Vraagstelling Door deze analyse van metaforen in medische informatieve teksten toe te passen, wordt geprobeerd een antwoord te geven op de vraag: ‘Welke metaforen komen in medische informatieve teksten voor en hoe werken deze?’ Hierbij wordt er geen onderscheid gemaakt tussen metaforen en toepassingen van analogie. Hoewel metaforen getypeerd kunnen worden volgens de regel ‘X is Y’ en gevallen van analogie volgens de regel ‘X lijkt op Y’ ‐ en er dus wel degelijk een semantisch verschil is tussen beide ‐, zijn ze voor de theorie van conceptuele integratie feitelijk hetzelfde. In beide gevallen gaat het namelijk om relaties van analogie tussen beide conceptuele domeinen, waardoor ze aan de hand van deze theorie ook op dezelfde manier geanalyseerd kunnen worden. Voor het lezersgemak wordt er overal van metaforen gesproken. 3.1.2 Data De 16 verschillende creatieve metaforen die in deze analyse centraal staan, stammen voor het grootste deel uit teksten die op medische informatieve websites voorkomen, namelijk 10 van de 16. De overige 6 metaforen stammen uit patiëntenfolders. Dit zijn folders die aan patiënten in ziekenhuizen, dokterspraktijken en andere medische omgevingen worden aangeboden. Hiermee worden de meest belangrijke tekstuele informatiebronnen voor patiënten en hun omgeving onderzocht. De 16 creatieve metaforen worden in 6 overkoepelende categorieën ‐ oftewel de conceptuele metaforen waar zij hun basis in vinden ‐ ingedeeld. Hierbij is het belangrijk te vermelden dat de geanalyseerde creatieve metaforen slechts voorbeelden zijn van de betreffende categorie. De conceptuele metaforen zijn aan te vullen met talloze andere creatieve voorbeelden. Daarnaast zijn ook deze indelingen niet allesomvattend. Er zijn mogelijk (veel) meer conceptuele metaforen die de basis kunnen vormen voor zogenoemde medische metaforen. De gekozen analyse heeft dan ook slechts als doel te illustreren welke 21
metaforen in medische informatieve teksten voorkomen en de werking van deze metaforen uit te leggen en niet om een allesomvattende indeling te maken. 3.1.3 Structuur analyse De analyse wordt uitgevoerd aan de hand van drie globale stappen. De eerste stap is het beschrijven van de manier waarop er over het betreffende onderwerp reeds wordt gedacht. Welke conceptuele metafoor is dat? Daarna wordt er een voorbeeld gegeven van een creatieve metafoor die op deze vrij algemene perceptie aansluit. Deze wordt uitvoerig beschreven, door de metafoor te analyseren aan de hand van de conceptuele integratietheorie. Welke INPUT‐ruimtes worden er in de metafoor geïntegreerd? Hoe werkt de metafoor precies? En waarom is er voor deze specifieke metafoor gekozen bij het uitleggen van de betreffende aandoening of kwaal? Deze analyse wordt ondersteund door een diagram samen te stellen waarin valt af te lezen welke eigenschappen uit de INPUT‐ruimtes met elkaar verbonden worden en geïntegreerd zijn in de BLEND. Als laatste worden er een aantal andere voorbeelden gegeven van creatieve metaforen die hun basis vinden in de genoemde conceptuele metafoor. Dit om aan te geven dat het uitvoerig geanalyseerde voorbeeld niet op zichzelf staat, maar dat er vele andere mogelijkheden zijn.
22
3.2 Analyse 3.2.1 LICHAAM IS EEN MACHINEmetafoor Eén manier om de werking van het lichaam uit te leggen blijkt de ‐ overigens relatief veelvoorkomende ‐ LICHAAM IS EEN MACHINE‐metafoor te zijn. Hierbij wordt het lichaam gepresenteerd als (een onderdeel van) een mechanisch instrument. En zoals een machine kapot kan gaan, kan ook het lichaam niet meer naar behoren functioneren. Deze manier van denken over het menselijk lichaam is iets wat goed te herleiden valt uit ons alledaags taalgebruik. Zo wordt het lichaam veelal gepresenteerd als een (onderdeel van een) auto; iets wat we niet alleen zien in de metafoor die voorkwam in de Amerikaanse ziekenhuisserie Grey’s Anatomy (“Imagine your dad’s like a vintage car, okay?”), maar ook in de praktijk. Deze zien we terug in een thesis van Palmer Baghestani van de Miami University (2008), waarbij ze de impact van metaforen op overtuigingen wat betreft diëten en lichaamsbeweging beschrijft. Enkele metaforen die ze hierbij heeft ontdekt, zijn: (a) “Reprogram your metabolism”15 (b) “Metabolism is the body's fat‐burning engine”16 (c) “You should have no gas left in the tank by the end of this class”17 (d) “Rev up, jumpstart, fire‐up your metabolism”18
(Palmer Baghestani, 2008: 49)
Er zijn, naast het zien van het menselijk lichaam als een auto, echter nog vele andere mogelijke manieren om over het lichaam in termen van een machine te denken. Een veelvoorkomende manier is bijvoorbeeld om de hersenen als een machine te zien: (a) “My mind just isn’t operating today” 19 (b) “We’ve been working on this problem all day and now we’re running out of steam” 20 (c) “I’m a little rusty today” 21
(Lakoff en Johnson, 1980: 27)
Dit zien we niet alleen in de Engelse taal, maar ook in de Nederlanse taal is de HERSENEN ZIJN EEN MACHINE‐metafoor terug te vinden:
15
“Herprogrammeer je stofwisseling” “Stofwisseling is de vetverbrandingsmachine van het lichaam” 17 “Je zou geen brandstof in de tank over moeten hebben aan het eind van deze les” 18 “Je stofwisseling sneller doen lopen, aanduwen, opstoken” 19 “Mijn brein is niet in werking vandaag” 20 “We hebben de hele dag aan dit probleem gewerkt en nu verliezen we onze drijfkracht” 21 Letterlijke vertaling: “Ik ben vandaag wat roestig” (“Ik ben vandaag niet zo vlot”) 16
23
(a) “Hij had even kortsluiting in zijn hoofd” (b) “Het loopt niet helemaal soepel in de bovenkamer” (c) “Ik moet even de knop omdraaien” Dat het denken aan het menselijk lichaam in termen van een machine werkelijk een conceptuele metafoor is, zien we onder meer terug in visuele beelden, waarbij het lichaam ‐ en dan wederom voornamelijk de hersenen ‐ gepresenteerd wordt als een machine die op batterijen werkt (figuur 7a22), iets wat aan en uit gezet kan worden (figuur 7b) en iets wat op mechanica werkt (figuur 7c).
figuur 7a
figuur 7b
figuur 7c
Een creatief voorbeeld van de LICHAAM IS EEN MACHINE‐metafoor is te vinden in een patiëntenfolder van het Academisch Medisch Centrum Universiteit van Amsterdam. In deze folder, die specifiek voor kinderen bedoeld is, wordt uitgelegd wat een nierziekte is en wat de behandeling hiervoor is. Naast het veelvuldig gebruik van illustraties om de tekst te verduidelijken, wordt er ook gebruik gemaakt van een metafoor om de werking van de nieren uit te leggen: De nieren filteren je bloed. Denk aan een koffiefilter! Die houdt de prut tegen want die wil je niet drinken. (bron: Folder ‐ Als je nieren ziek zijn Academisch Medisch Centrum Universiteit van Amsterdam)
In dit geval wordt de werking van een koffiefilter (een onderdeel van een machine) gebruikt om de werking van een onderdeel van het lichaam uit te leggen. Dit filter zorgt ervoor dat koffiedik van koffie gescheiden wordt, zodat deze prut niet in het kopje koffie terecht komt. Deze filtering en vooral ook het voordeel van deze filtering wordt in de uitleg van de werking van de nieren 22
Alle visuele voorbeelden van de conceptuele metaforen in deze analyse zijn afkomstig van dezelfde bron: GettyImages.com (een foto‐ en illustratiedatabase) 24
klaarblijkelijk dan ook als een waardevolle overeenkomst gezien; zoals een koffiefilter de prut tegenhoudt dat in het kopje koffie ongewenst is, zo houden de nieren de stoffen tegen die in het bloed ongewenst zijn.
In dit voorbeeld wordt eerst uitgelegd wat de nieren precies doen: het bloed filteren.
Hierdoor wordt eerst de mentale NIER‐ruimte bij de lezer opgeroepen en ingevuld. Pas daarna wordt de metafoor gemaakt met een koffiefilter, waardoor de KOFFIEFILTER‐ruimte opgeroepen wordt. Ook van dit filter wordt uitgelegd wat de functie daarvan is: koffie filteren. Hierbij wordt niet nog eens uitgelegd dat de functies van beide concepten met elkaar in verband moeten worden gebracht. Dit is iets wat de lezer zelf doet, omdat deze de druk voelt om de conceptuele domeinen met elkaar te integreren en een logische verbinding te maken. Deze overeenkomst tussen de twee belangrijkste functies herkent de lezer dan ook zelf, door het topology principe toe te passen. Dit voorbeeld geeft ook aan dat de eigenschappen van een object of systeem maar op één of twee punten overeen hoeven te komen met de eigenschappen van de aandoening waar het om gaat. Dat een koffiefilter van papier is, vaak bruinachtig van kleur is en in verschillende maten verkrijgbaar is, zijn wel eigenschappen die in de mentale KOFFIEFILTER‐ruimte aanwezig kunnen zijn (het gaat immers om kennis die over dit middel aanwezig is), maar die er in de metafoor niet toe doen. Alleen het feit dat een koffiefilter koffiedik scheidt van koffie (iets wat als nuttig en waardevol wordt gezien), is in deze metafoor belangrijk. Deze filtering komt namelijk overeen met de werking van de nieren. Met deze selectieve schifting van eigenschappen die uit de mentale ruimtes worden gehaald en worden geprojecteerd in de BLEND (de gepresenteerde situatie, oftewel: de nieren werken als een koffiefilter), voldoet deze metafoor aan een belangrijke eigenschap van conceptuele integratie, namelijk: selectieve projectie. Dit is goed te zien in onderstaand conceptuele integratiediagram:
.koffiezetapparaat .prut
.afvalstoffen
.koffie
.bloed
scheidt van
KOFFIEFILTER‐ruimte
.lichaam
scheidt van
NIEREN‐ruimte
.koffiefilters = .nieren
.prut = .afvalstoffen
scheidt van
.koffie = .bloed
BLEND
figuur 8 25
Het feit dat de mens beschikt over twee nieren en deze boonvorming zijn, of het feit dat een koffiefilter in een koffiezetapparaat zit en van bruin papier gemaakt is, doet er in de BLEND niet toe. Deze elementen worden namelijk niet geïntegreerd en spelen dus geen rol in de uitleg van de werking van de nieren. Alleen hetgeen de nieren én de koffiefilters doen, wordt in de BLEND geïntegreerd. Naast de NIEREN ZIJN KOFFIEFILTERS‐metafoor, zijn er ook andere voorbeelden te vinden die aansluiten op de LICHAAM IS EEN MACHINE‐metafoor. Zo is er op een medische informatieve website over de werking van het hart het volgende te lezen: Het hart werkt samen met de longen. Zonder de longen kan het hart geen zuurstofrijk bloed naar de organen toe pompen. Het hart mag dan wel de motor van ons lichaam zijn, maar zonder de longen heeft het hart eigenlijk niet zoveel nut. Je kunt de longen dus zien als de bougies van de motor. Want zonder deze bougies loopt de motor niet. (bron: Website ‐ De motor van het lichaam, het hart InfoNu.nl)
Hierbij wordt er een link gelegd tussen de functie van het hart en de functie van een motor: de boel draaiende houden. Hoewel een hart feitelijk anders werkt dan een motor (een hart maakt kloppende bewegingen en pompt bloed het lichaam in, terwijl een motor draait en alleen vloeistof ontvangt), kan de metafoor toch eenvoudig worden toegepast. Zowel het hart als de motor zorgen ervoor dat andere onderdelen aan het werk worden gezet. Zonder dit (mechanische) orgaan kan de rest niets zelfstandig doen. Alle onderdelen, of deze nu van het lichaam of een auto zijn, zijn dus afhankelijk van het hart dan wel de motor. Wederom gaat de lezer hierbij zelf op zoek naar topology; verbindingen tussen overeenkomstige elementen. Een ander voorbeeld waarin mechanica gebruikt wordt om de werking van een bepaald deel van het lichaam uit te leggen, komen we tegen in een folder van het Nederlands Huisartsen Genootschap, waarbij de ziekte jicht toegelicht wordt:
Een gewricht is het ‘scharnier’ tussen twee botten. Het gladde kraakbeenoppervlak zorgt ervoor dat de botuiteinden gemakkelijk over elkaar heen glijden. Gewrichtsvloeistof ‘smeert’ het gewricht zodat het soepel beweegt. (bron: Folder ‐ Jicht Nederlands Huisartsen Genootschap) 26
Ook in deze metafoor wordt in mechanische termen over onderdelen van het lichaam gesproken. Soms is dit onvermijdelijk; een andere benaming dan ‘scharnier’ te geven voor het gewricht is moeilijk te vinden. Dat er in dit voorbeeld toch een mechanische metafoor wordt gebruikt, blijkt meer uit het feit dat het gewrichtsvloeistof als een soort smeerolie gepresenteerd wordt; een middel dat bij het soepel houden van scharnieren gebruikt kan worden. Ook in deze metaforen worden slechts bepaalde eigenschappen van het alledaagse hulpmiddel in de BLEND geprojecteerd. Het is voor de werking van de metafoor niet noodzakelijk dat de functies van het hart en de motor precies overeenkomen; het gaat hierbij om het feit dat beide er voor zorgen dat andere onderdelen werken. Deze selectieve projectie is ook te zien in de metafoor van een gewricht en de scharnier en de metafoor van het gewrichtsvloeistof en de smeerolie. Niet alle kennis van de eigenschappen van de objecten waarmee een verbintenis gemaakt wordt en die de lezer bezit, is in de metafoor van belang. Deze worden en moeten dan ook achterwege worden gehaald in het goed laten slagen van de metafoor.
27
3.2.2 LICHAAM IS EEN COMMUNICATIESYSTEEMmetafoor Een soort subcategorie van de LICHAAM IS EEN MACHINE‐metafoor, is de LICHAAM IS EEN COMMUNICATIESYSTEEM‐metafoor.
Deze metafoor laat de conceptuele verbintenis zien tussen de
processen in het menselijk lichaam en de processen binnen een communicatiesysteem. Doordat deze processen natuurlijke overeenkomsten delen, ontstaat er een conceptuele metafoor waarin aan het lichaam ‐ en dan vooral aan de hersenen ‐ in termen van een communicatiesysteem wordt gedacht. Op deze manier is de metafoor verweven is met ons dagelijks leven en daarom ook met ons alledaagse taalgebruik, wanneer we spreken over (problemen met) onze hersenen. Dit is bijvoorbeeld te zien in de uitingen: (a) “Ik heb teveel ruis in mijn hoofd” (b) “Dat is bij mij niet helemaal goed aangekomen” Maar ook niet‐talige uitingen laten zien dat over het lichaam in termen van een communicatiesysteem wordt gedacht. Dit is bijvoorbeeld te zien in de afbeelding waarbij de hersenen als een plek gepresenteerd worden waarin allerlei communicatiemiddelen zich bevinden en waarbij het lichaam plekken zijn waarmee gecommuniceerd kan worden (figuur 9a). Daarnaast laat figuur 9b zien dat de hersenen allerlei boodschappen kunnen ontvangen, door deze af te beelden als een satelliet. Tenslotte wordt de communicatieve verbintenis van de hersenen met de rest van het lichaam (hoewel deze op de afbeelding niet te zien is) geïllustreerd aan de hand van figuur 9c.
figuur 9a
figuur 9b
figuur 9c
Een creatief voorbeeld van een dergelijke LICHAAM IS EEN COMMUNICATIESYSTEEM‐metafoor is te lezen in een fragment uit een brochure van de Nederlandse Hartstichting. In deze brochure staat informatie rondom een beroerte centraal. Hierbij speelt de uitleg van de werking van het centrale zenuwstelsel een grote rol. Omdat dit een vrij complexe lichaamsfunctie is, wordt er gebruik gemaakt van een metafoor. Het centrale zenuwstelsel wordt gepresenteerd als een welbekend communicatiesysteem, namelijk een telefooncentrale: 28
Samen met het ruggenmerg vormen de hersenen het centrale zenuwstelsel. Dit centrale zenuwstelsel is het beste te vergelijken met een telefooncentrale. Via de zenuwbanen, die in verbinding staan met allerlei delen van ons lichaam, komen constant allerlei boodschappen binnen. Zien, horen, ruiken, voelen maar ook bewegen wordt geregistreerd in de hersenen. De hersenen zenden zelf ook boodschappen uit. Als u zich bijvoorbeeld wilt bewegen, gaan er signalen vanuit uw hersenen, via de zenuwbanen, naar uw armen en benen. Daardoor komen bewegingen tot stand. Ook de ademhaling en de bloedsomloop worden vanuit de hersenen geregeld. U kunt zich dus voorstellen dat de hersenen uitermate belangrijk zijn. (bron: Folder ‐ Beroerte, en dan? Nederlandse Hartstichting)
Na uitgelegd te hebben dat het centrale zenuwstelsel uit het ruggenmerg en de hersenen bestaat, wordt meteen de metafoor toegepast. Hierdoor worden er twee mentale ruimtes bij de lezer opgeroepen (of gecreëerd), en wel de CENTRALE ZENUWSTELSEL‐ruimte en TELEFOONCENTRALE‐ruimte. Hier stopt de metafoor echter niet. Omdat de lezer een leek is op het gebied van de werking van het centrale zenuwstelsel, en zijn CENTRALE ZENUWSTELSEL‐ruimte daarom nog geen elementen bevat, kan deze geen verbindingen leggen met de eigenschappen van de werking van een telefooncentrale. Daarom wordt de ruimte van de werking van deze lichaamsfunctie in de volgende regels ingevuld. Zo worden allereerst de zenuwbanen genoemd. Omdat de lezer inmiddels weet dat in deze uitleg een metafoor gebruikt wordt, en deze kennis heeft van de werking van een telefooncentrale, legt de lezer zelf de verbinding met een eigenschap van de telefooncentrale die het meest overeenkomt met deze zenuwbanen: de telefoonlijnen. Deze verbinding is echter impliciet; dat een zenuwbaan van het centrale zenuwstelsel van een menselijk lichaam gepresenteerd kan worden als een telefoonlijn van een telefooncentrale, wordt in de tekst niet expliciet genoemd. Daarom moet de lezer op zoek naar een entiteit binnen de TELEFOONCENTRALE‐ruimte, die de meeste eigenschappen met deze zenuwbaan deelt. Dit zoeken naar entiteiten die de integratie compleet maken, wordt door Fauconnier en Turner (1998a) completion genoemd: de gepresenteerde structuur van de integratie wordt compleet gemaakt met een andere structuur (achterliggende kennis van een telefooncentrale). De aanvullende informatie die in de bijzin wordt gegeven, ‘die in verbinding staan met allerlei delen van ons lichaam’, in combinatie met de ontleding van het woord zelf (zenuwbaan), zorgen er tenslotte voor dat de 29
lezer de zenuwbaan als een telefoonlijn kan zien. Zoals een telefoonlijn een verbinding legt tussen verschillende locaties in de wereld, zo legt een zenuwbaan een verbinding tussen verschillende delen in ons lichaam.
Vervolgens wordt ook de functie van deze zenuwbanen beschreven. Ze fungeren niet alleen
als verbinding tussen de verschillende delen van ons lichaam, maar ook als doorgeefluik van boodschappen. Nu de lezer weet dat een zenuwbaan gezien kan worden als een telefoonlijn, is het voor hem eenvoudig om de boodschappen die deze zenuwbanen binnenkrijgen (‘zien, horen, ruiken, voelen, maar ook bewegen’) te zien als oproepsignalen via de telefoon. Zoals boodschappen via de telefoon, de telefoonlijnen en de telefooncentrale aankomen, zo komen boodschappen als ‘ik voel iets kouds’ ook aan in de hersenen. Deze oproepen worden allemaal geregistreerd in de hersenen, net zoals de telefonische oproepen geregistreerd worden in de telefooncentrale.
In de tweede alinea van de uitleg van het centrale zenuwstelsel wordt er helemaal niet meer
gesproken van een telefooncentrale, verbindingen en registraties. Omdat de uitleg echter nog niet volledig voltooid is, kan de lezer er vanuit gaan dat de metafoor nog steeds gehandhaafd wordt en de metafoor van de telefooncentrale nog steeds opgaat. Het conceptuele netwerk dat opgeroepen moet worden ‐ ofwel de mapping, is namelijk al gepresenteerd, zodat de lezer weet dat dit netwerk ook de context is waarin de rest geconceptualiseerd moet worden. Zo legt de lezer na het lezen van de zin ‘de hersenen zenden zelf ook boodschappen uit’ wederom de link tussen de werking van de hersenen en de werking van de telefooncentrale. Hier is er echter één verschil: in de eerste alinea werd over de hersenen gesproken als ontvanger van boodschappen, en in de tweede alinea als zender van boodschappen. Maar ook deze tweeledigheid past bij de eigenschappen die een telefooncentrale heeft; ook dit systeem ontvangt en zendt. De werking van het centrale zenuwstelsel wordt bovendien verduidelijkt door uit te leggen wat er verstaan kan worden onder het zenden van boodschappen van de hersenen. Hierbij wordt een voorbeeld genoemd van de intentie om zich te willen bewegen. Omdat de metafoor nog steeds geldt, kan deze intentie gezien worden als een telefoontje dat wordt gepleegd, met als doel contact te leggen met een andere locatie op de wereld. Zoals de oproep via de telefooncentrale en de telefoonlijnen bij de andere locatie terecht komt, zo komt de boodschap vanuit de hersenen om te bewegen ook via de zenuwbanen bij de locatie in het lichaam terecht.
Zonder deze aparte overeenkomsten expliciet te maken, is de lezer toch in staat
verbindingen te leggen met hetgeen al bekend is (de werking van een telefooncentrale) en hetgeen nog onbekend is (de werking van het centrale zenuwstelsel). Dit is mogelijk omdat er mentale ruimtes (in plaats van een referent) opgeroepen worden bij het toepassen van de metafoor, waardoor er ook elementen opgeroepen kunnen worden die mentaal opgeslagen zijn, maar niet in de metafoor gepresenteerd worden. Dit doet de lezer dan ook door processen binnen het centrale 30
zenuwstelsel die in de uitleg worden genoemd, zelf te vergelijken met processen binnen een telefooncentrale. Eigenschappen die beide processen delen, zijn hierbij de doorslaggevende factor. Het is immers veel logischer om een zenuwbaan te zien als een telefoonlijn, dan als een telefoonsnoer. Het gaat in beide gevallen dan wel om een fysieke lijn, maar de telefoonlijn deelt de eigenschap met de zenuwbaan om als verbinding tussen verschillende locaties te fungeren; iets wat het telefoonsnoer zou missen. Door onbewust op zoek te gaan naar eigenschappen van beide entiteiten die zoveel mogelijk overeenkomen (topology), legt de lezer van deze uitleg zelf de verbindingen tussen de INPUT‐ruimtes (integration). Het begrijpen van de werking van het centrale zenuwstelsel ontstaat dus door de gepresenteerde metafoor en de begrippen die horen bij de werking van het centrale zenuwstelsel expliciet te maken, terwijl de werking van de telefooncentrale impliciet gehouden kan worden. Dit is immers informatie waarover de lezer al beschikt en een mentale ruimte die door de schrijver van de folder niet meer ingevuld hoeft te worden. .telefoonlijnen .zenuwbanen .huishoudens met een telefoon .delen van het lichaam .aangekomen boodschappen .toegepaste zintuigen .telefonische oproepsignalen .signalen naar delen van het lichaam .uitgezonden boodschappen .bewegingen TELEFOONCENTRALE‐ruimte CENTRALE ZENUWSTELSEL‐ruimte telefooncentrale = centrale zenuwstelsel: .telefoonlijnen = .zenuwbanen .huishoudens met een telefoon = . .delen van het lichaam .aangekomen boodschappen = .toegepaste zintuigen .telefonische oproepsignalen = .signalen naar delen van het lichaam .uitgezonden boodschappen = .bewegingen BLEND
figuur 10
31
Omdat er in deze metafoor twee concepten met elkaar in verband gebracht die feitelijk niets met elkaar te maken hebben, kan deze metafoor getypeerd worden als een double‐scope blend. De werking van beide systemen lijken echter wel op elkaar: zenuwbanen geven net als telefoonlijnen boodschappen door aan het centrale systeem. Daardoor kan er een verbintenis worden gemaakt tussen beide begrippen. Hoewel de systemen veel van elkaar verschillen (het centrale zenuwstelsel is onderdeel van het menselijk lichaam wat niet voor het blote oog zichtbaar is, terwijl een telefooncentrale aangewezen kan worden en telefoonlijnen uit de muur komen), leent de werking van een telefooncentrale zich wel voor een verbintenis met het centrale zenuwstelsel. De overeenkomsten overstemmen de verschillen namelijk, omdat juist deze overeenkomsten (de werking van beide systemen) in de BLEND centraal staan. Zou er bijvoorbeeld een link moeten worden gemaakt met de onzichtbaarheid van het centrale zenuwstelsel of een andere eigenschap van dit systeem wat niets met de werking daarvan te maken heeft, dan zou de metafoor van de telefooncentrale niet geschikt zijn. Een ander voorbeeld van de LICHAAM IS EEN COMMUNICATIESYSTEEM‐metafoor is te zien op een informatieve medische website van het Nationaal Epilepsie Fonds over epilepsie: Hersenen bestaan uit miljarden zenuwcellen, die constant boodschappen aan elkaar doorgeven via elektrische stroompjes (impulsen) en chemische stoffen (neurotransmitters). Als dit systeem op de een of andere manier verstoord raakt, kan er een soort 'kortsluiting' ontstaan. Een aanval is dus een plotselinge kortsluiting of storing in de hersenen, waardoor het normale functioneren tijdelijk verstoord raakt. (bron: Website ‐ Epilepsie Nationaal Epilepsie Fonds)
In dit voorbeeld worden de hersenen gepresenteerd als zender van boodschappen. Wanneer iemand lijdt aan epilepsie, ontstaat er een ‘storing’, waardoor het normale functioneren van de patiënt verstoord raakt. Hier wordt de LICHAAM IS EEN COMMUNICATIESYSTEEM’‐metafoor niet als zodanig benoemd. Het feit dat hersenen boodschappen doorgeven en er hierbij een storing op kan treden, geeft al aan dat het hierbij om deze metafoor gaat. Dit aanhalen van termen die bij een metafoor passen, kan dan ook alleen functioneel zijn wanneer deze termen aansluiten op de conceptuele metafoor die hieraan ten grondslag ligt.
32
Een vergelijkbare ‐ maar nog meer impliciete ‐ LICHAAM IS EEN COMMUNICATIESYSTEEM’‐metafoor
is te vinden op een website van de Vereniging Spierziekten Nederland. Op deze website wordt allerlei medische informatie gegeven over bestaande spierziekten, waaronder de ziekte Myasthenia Gravis: Bij MG is er iets mis met de overdracht van signalen van de zenuw naar de spier. Deze signalen van de zenuw op de spier worden overgebracht door de stof acetylcholine. Deze stof wordt gemaakt aan de zenuwuiteinden, en opgevangen door 'ontvangers' in de spier. Bij MG zijn veel van deze ontvangers geblokkeerd of kapot gemaakt door het eigen immuunsysteem. Gevolg: het signaal komt heel zwak over. (bron: Website ‐ Aandoeningen van de overgang van zenuw naar spier Vereniging Spierziekten Nederland)
Hoewel er in dit fragment geen expliciete metafoor voorkomt, zoals in de metafoor van de telefooncentrale, wordt de ziekte wel gepresenteerd als een systeem dat zendt en ontvangt. Er wordt namelijk gesproken van ‘signalen’, ‘ontvangers’ en een ‘zwak signaal’; iets wat typerend is voor een communicatiesysteem. Door van een storing te spreken in dit communicatieproces, oftewel dat er sprake is van een ‘zwak signaal’, wordt de ziekte verduidelijkt. Dit fragment laat dan ook zien dat de LICHAAM IS EEN COMMUNICATIESYSTEEM‐metafoor niet zodanig benoemd hoeft te worden, maar dat het aanhalen van de belangrijkste eigenschappen en elementen van een communicatiesysteem voldoende is. Deze termen passen namelijk al bij de manier waarop er over het lichaam wordt gedacht: het is een communicatiesysteem23. Door te spreken van ‘signalen’, ‘ontvangers’ en ‘het signaal komt heel zwak over’ maakt de lezer dus zelf de link met deze conceptuele metafoor en daarmee met een communicatiesysteem waarbij het signaal niet goed doorkomt, waardoor dit systeem (en dus het menselijk lichaam) niet naar behoren functioneert.
23
Dat dit werkelijk een conceptuele metafoor is, blijkt niet alleen uit de getoonde afbeeldingen (figuur 9a, 9b en 9c) en de creatieve metaforen die hier hun oorsprong in vinden, maar ook uit het feit dat deze metafoor in allerlei soorten communicatie‐uitingen terug te vinden is. Zo luidt de kop van een wetenschappelijk artikel van De Pers (4 januari 2010) : ‘Zegt de ene bacterie tegen de ander: zullen we?’ In dit artikel wordt een nieuwe methode om infectieziekten te bestrijden beschreven. Deze methode houdt in dat de ‘communicatie tussen bacteriën’ wordt verstoord. (bron: http://www.depers.nl/wetenschap/365485/Zegt‐de‐ene‐bacterie‐tegen‐de‐ander‐zullen‐we.html) 33
3.2.3 ZIEKTE IS EEN AFGESLOTEN RUIMTEmetafoor In de voorgaande analyse zagen we dat de werking van diverse lichaamsfuncties uitgelegd werd door deze te presenteren als mechanica en communicatiesystemen. Dit is echter niet de enige manier om situaties in het menselijk lichaam begrijpelijk en inzichtelijk proberen te maken. Het gevoel dat veelal hoort bij het ervaren van een ziekte ‐ opgesloten zitten in het lichaam ‐ blijkt namelijk ook in verband te kunnen worden gebracht met een metafoor, door dit gevoel te presenteren als het zitten in een afgesloten ruimte. Deze conceptuele metafoor is te omschrijven als een ZIEKTE IS EEN AFGESLOTEN RUIMTE‐metafoor. In deze metafoor wordt gesuggereerd dat emotie (waaronder het ervaren van een
ziekte) een afgesloten ruimte is, waar men ‘in’ kan zitten. Een vergelijkbare conceptuele metafoor is de EMOTIES ZIJN VLOEISTOFFEN IN EEN AFGESLOTEN RUIMTE‐metafoor, waarbij emoties juist als vloeistoffen in een afgesloten ruimte gepresenteerd worden. Deze metaforen zijn onder meer beschreven door Kövecses (o.a. 2000, 2005). Kövecses liet zien dat de AFGESLOTEN RUIMTE‐metafoor in combinatie met emotie in de Engelse taal op twee manieren werkt, namelijk als EMOTIE IS EEN AFGESLOTEN RUIMTE‐ metafoor en EMOTIES ZIJN VLOEISTOFFEN IN EEN AFGESLOTEN RUIMTE‐metafoor: (a) “I’m in love”24
EMOTION IS A CONTAINER (Kövecses, 2000: 52) 25
(b) “His pent‐up anger welled up inside him”
EMOTION IS FLUID IN A CONTAINER (Kövecses, 2005: 40)
26
(c) “He was bursting with anger” (d) “When I told him, he just exploded”27
Maar ook in de Nederlandse taal komen we deze conceptuele metaforen tegen: (e) “Hij zit in een depressie “
EMOTIE IS EEN AFGESLOTEN RUIMTE
(f) “Ik kook van woede”
EMOTIES ZIJN VLOEISTOFFEN IN EEN AFGESLOTEN
(g) “Zij moet even stoom afblazen”
RUIMTE
(h) “Hij loopt over van verliefdheid” Dat dit werkelijk een algemene manier is om over emotie (bij het ervaren van een ziekte) te denken, blijkt bovendien ook uit de afbeeldingen op de volgende pagina. De eerste twee afbeeldingen zijn voorbeelden van de metafoor EMOTIE IS EEN AFGESLOTEN RUIMTE. Hierbij wordt op figuur 11a de geest gepresenteerd als een klein mannetje dat opgesloten zit in het hoofd, dan wel lichaam. Ook op figuur 11b zien we het gevoel opgesloten te zitten in het eigen lichaam afgebeeld worden, door de schaduw van de persoon als gevangenistralies te presenteren. Daarnaast is op de laatste figuur (figuur 11c) 24
Letterlijke vertaling: “Ik zit in liefde” (“Ik ben verliefd”) “Zijn opgekropte woede vulde hem van binnen” 26 “Hij barstte van woede” 27 “Toen ik het hem vertelde, explodeerde hij” 25
34
een welbekend voorbeeld van de metafoor EMOTIES ZIJN VLOEISTOFFEN IN EEN AFGESLOTEN RUIMTE te zien; hier wordt boosheid gepresenteerd als een kokende vloeistof in het lichaam.
figuur 11a
figuur 11b
figuur 11c
De reden achter het zien van een emotie als een (vloeistof in) een afgesloten ruimte, is volgens Lakoff en Johnson: “Each of us is a container, with a bounding surface and an in‐out orientation. We project our own in‐out orientation onto other physical objects that are bounded by surfaces. Thus we also view them as containers with an inside and outside.”28 (Lakoff en Johnson 1980: 29). In onderstaand voorbeeld hoe een aandoening uitgelegd kan worden aan de hand van een dergelijke ZIEKTE IS EEN AFGESLOTEN RUIMTE‐metafoor: Het voelt alsof je in een sauna van 40 graden zit en er niet meer uit kan. Een typisch geval van een opvlieger. (bron: Website ‐ Acht hulpvolle tips tegen opvliegers Happymoms.nl)
Een korte medische uitleg zou in sommige (eenvoudige) gevallen in feite voldoende informatie voor lezers zijn om deze aandoening te kunnen begrijpen. Door simpelweg te stellen dat een opvlieger een plotselinge temperatuurswisseling in het lichaam is, is de aandoening feitelijk al beschreven. Toch kan bovenstaande metafoor, waarbij gesteld wordt dat het hebben van een opvlieger gezien kan worden als het opgesloten zitten in een sauna, meer inzicht verschaffen in de aandoening. Dit inzicht ontstaat door een gevoel bij de lezer op te roepen dat al bekend is. Iedereen heeft wel eens in een sauna gezeten of weet tenminste wat een sauna is en begrijpt daarom ook wat deze omstandigheid met het lichaam doet. Het lichaam gaat transpireren, het hart begint sneller te kloppen en de lichaamstemperatuur stijgt. De mentale ruimte die bij de lezer wordt opgeroepen, de SAUNA‐ruimte, is dan ook niet door middel van de bovenstaande metafoor ingevuld, maar heeft zijn entiteiten te 28
“Ieder van ons is een afgesloten ruimte, met een begrensde buitenkant. We projecteren onze binnen‐buiten oriëntatie op andere fysieke objecten die gebonden zijn aan buitenkanten. Daarom zien wij ze ook als afgesloten ruimtes met een binnenkant en buitenkant.” 35
danken aan een eerdere ervaring en/of algemene kennis die de lezer heeft opgedaan. Op die manier maakt de lezer de structuur zelf compleet (completion). Door vervolgens te stellen dat het zitten in een sauna dezelfde ervaring oplevert als het hebben van een opvlieger, kan de lezer de OPVLIEGER‐ ruimte invullen. Dit door de entiteiten die te maken hebben met de effecten van een sauna op het lichaam uit de SAUNA‐ruimte te kopiëren naar deze ruimte, en verbindingen tussen de twee mentale ruimtes te leggen. Door dit te doen, ontstaat er een hechte samenvoeging van verbindingen (web) en daarmee bij de lezer het inzicht dat de effecten van een opvlieger op het menselijk lichaam te vergelijken zijn met die van een sauna. Wat het slagen van de metafoor vervolgens compleet maakt, is het leggen van de nadruk op het feit dat men in de voorgestelde situatie niet uit de sauna kan komen. Dit is voor de metafoor erg belangrijk, omdat het zitten in een sauna normaal gesproken niet in verband wordt gebracht met een situatie waarin men zich niet prettig voelt, maar men juist voor ontspanning zit. Bovendien kan de keuze gemaakt worden om regelmatig in en uit de sauna te stappen. Door een situatie te schetsen waarbij de lezer opgesloten zit in deze sauna, wordt de nadruk gelegd op het feit dat men tegen de zin in en zonder enige controle de effecten ondergaat van deze ruimte, en het dus warm krijgt, gaat transpireren, hartkloppingen krijgt en het bloed naar het hoofd stijgt, zonder dat daar zelf de keuze voor gemaakt wordt en er de mogelijkheid is om uit de ruimte te stappen.
Een goede manier om de effectiviteit van de metafoor te bewijzen, is om af te vragen hoe de
kwaal op een andere manier uitgelegd had kunnen worden. Zoals eerder gesteld was het uitleggen van de kwaal door te zeggen dat een opvlieger een plotselinge temperatuursverhoging in het lichaam is, feitelijk gezien voldoende informatie geweest om deze aandoening te kunnen begrijpen. Een metafoor zorgt er echter voor dat deze vrij abstracte informatie omgezet wordt in een situatie die voor de ontvanger herkenbaar is. Toch zou niet iedere metafoor over een situatie waarin een plotselinge temperatuurswisseling centraal staat, even effectief zijn. Was het ervaren van een opvlieger bijvoorbeeld gepresenteerd als het gevoel dat men zou hebben bij het verblijven in de Saharawoestijn (een andere plek die soms erg heet kan zijn), dan geeft dit een minder goed inzicht in hetgeen ervaren wordt bij het lijden aan deze kwaal. Ten eerste mist de gemiddelde lezer de ervaring van het verblijven in een dergelijke woestijn, waardoor het iets moeilijker zou kunnen zijn om voor te stellen hoe dit zou voelen. Ten tweede is de Sahara een open ruimte waarin bewogen kan worden, waar ook andere mensen zijn die dezelfde hitte ervaren en waarin men niet plotseling terecht komt. Bovendien zou een woestijn ook met andere effecten op het lichaam geassocieerd kunnen worden, zoals nachtelijke kou en een tekort aan drinkwater. Dit terwijl een sauna per definitie heet is en deze andere eigenschappen niet heeft. Deze overige eigenschappen van de Sahara hebben niets met het hebben van een opvlieger te maken, wat voor verstoring van de werking van de metafoor zou kunnen zorgen. De elementen van beide INPUT‐ruimtes zouden dan ook niet geheel met elkaar 36
overeenkomen, waardoor dit voorbeeld niet aan het topology principe zou voldoen en het web principe te zwak zou zijn. De metafoor van de sauna waarin de lezer opgesloten zit is op die manier effectiever, omdat er weinig of geen eigenschappen zijn die de werking van de metafoor zouden kunnen verstoren. Bovendien is het opgesloten zitten in een sauna een situatie waarin alleen degene die in de ruimte zit last heeft van de plotselinge temperatuurswisseling; mensen daarbuiten lopen immers in de normale temperatuur rond en ervaren deze plotselinge wisseling van temperatuur niet. Dit opgesloten zitten in een ruimte die afgesloten is van andere mensen en waarbij er niet voor gekozen kan worden om de ruimte te verlaten, zorgt ervoor dat de metafoor heel effectief kan zijn in het uitleggen van de effecten van een opvlieger op het lichaam. opgesloten .ik in
.geest opgesloten
in
.sauna .lichaam .effecten op lichaam: .effecten op lichaam: hogere lichaamstemperatuur hogere lichaamstemperatuur hartkloppingen hartkloppingen transpireren transpireren SAUNA‐ruimte
OPVLIEGER‐ruimte
.ik = .geest en .lichaam
opgesloten in
.sauna = .lichaam .effecten op lichaam: hogere lichaamstemperatuur hartkloppingen transpireren BLEND
figuur 12
In bovenstaand conceptuele integratiediagram is te zien dat er een scheiding gemaakt wordt tussen lichaam en geest; ofwel een split of the self. De geest ‐ de entiteit die de emotie voelt ‐ ervaart het lijden aan een opvlieger namelijk als een opsluiting in het eigen lichaam. Omdat een opvlieger negatieve effecten heeft op het lichaam en daarmee een negatieve ervaring veroorzaakt voor de geest, wil de ‘emotionele zelf’ uit dit lichaam ontsnappen. Dit is echter onmogelijk, waardoor de emotie van het opgesloten zitten ontstaat. Daarnaast is in dit diagram ook weer te zien dat selectieve projectie een belangrijk onderdeel is in het slagen van de BLEND en daarmee de metafoor. Het feit dat een sauna een ruimte van hout is, waar water op hete kolen wordt gegooid en voor ontspanning dient, doet er in de BLEND niet toe. Alleen de effecten van een sauna op het lichaam en het feit dat een sauna een afgesloten ruimte is, zijn in het toepassen van de metafoor belangrijk en relevant.
37
Daarnaast valt op dat er door het presenteren van het lichaam als een sauna waarin men opgesloten zit, het gevoel van ‘opgesloten zitten’ in de BLEND ook gekoppeld wordt aan het lichaam. De conceptuele domeinen van een sauna en het lichaam worden dus niet alleen geïntegreerd, maar ook het gevoel wat hoort bij opgesloten zitten (in een sauna vs. in het eigen lichaam). Dit wordt wederom door de lezer zelf gedaan; de structuur wordt compleet gemaakt door middel van completion. Een bijkomstig voordeel van deze specifieke metafoor, is dat de lezer in de toekomst aan retrieval (Steen, 1994) kan doen. Op het moment dat de lezer zelf een opvlieger krijgt, kan zij haar gevoel relateren aan de metafoor die ze in het verleden heeft gelezen: opgesloten zitten in een sauna. Op die manier kan ook de medische informatie (het equivalent van de metaforische omschrijving) teruggehaald worden, waardoor het besef ontstaat dat dit om een opvlieger moet gaan. De ZIEKTE IS EEN AFGESLOTEN RUIMTE‐metafoor er één die relatief weinig in medische informatieve teksten voorkomt. Toch wordt er ook in andere contexten over ziektes gesproken waarbij de aandoening gezien wordt als de emotie van het gevangen zitten in een afgesloten ruimte. Een goed voorbeeld hiervan zien we in de bespreking van een informatieve film (Vleugellam) van de Afasievereniging: ‘Vleugellam’ vertelt het verhaal van mevrouw Kanters die getroffen wordt door afasie, vanwege een hersenletsel. Zij heeft een motorongeluk gehad en belandt in het ziekenhuis op de afdeling neurologie. Van het ene op het andere moment heeft zij grote moeite met spreken, lezen en schrijven. Beroofd van het belangrijkste communicatiemiddel van de mens, de taal, is zij ‘vleugellam’ geworden en voelt alsof zij in een kooi gevangen zit waaruit ze wil uitbreken, maar niet kan. (bron: Website ‐ Vleugellam Afasievereniging)
Een patiënt die aan afasie lijdt heeft blijkbaar het gevoel in een kooi ‐ wat in feite haar eigen lichaam is die het voor haar onmogelijk maakt om met de buitenwereld te communiceren ‐ gevangen te zitten waaruit ze wil uitbreken, maar niet kan. Patiënten die aan opvliegers lijden en patiënten die aan afasie lijden voelen zich in beide gevallen klaarblijkelijk opgesloten in een ruimte die hun eigen lichaam blijkt te zijn. Denken op een dergelijke manier is iets wat aan een conceptuele metafoor verbonden is en die daarmee dus de basis vormt voor bovenstaande creatieve metaforen29. De ZIEKTE IS EEN AFGESLOTEN RUIMTE‐metafoor komen we ook tegen in een televisiecommercial van Stichting
29
Stop Hersentumoren. Dit wervende spotje kan niet als een medische informatieve tekst worden beschouwd, 38
3.2.4 ZIEKTE IS EEN AFWIJKENDE LICHAMELIJKE ERVARINGmetafoor Een derde variatie op metaforen in de uitleg van medische aandoeningen, is de ZIEKTE IS EEN AFWIJKENDE LICHAMELIJKE ERVARING‐metafoor. In deze metafoor wordt een aandoening aan de hand van
een voor de lezer bekende persoonlijke situatie uitgelegd, door de ziekte of kwaal te zien als het lichaam in een buitengewone ‐ maar voor hem welbekende ‐ staat. Dergelijke conceptuele metaforen waarbij de ene ervaring gepresenteerd wordt als een andere ervaring om zo iets over het concept te kunnen zeggen, zijn door Lakoff en Johnson (1980) veelvuldig beschreven. Het gaat hier dan wel om een mentale ervaring die gepresenteerd wordt als een lichamelijke dan wel andere mentale ervaring (in plaats van een lichamelijke ervaring die als een andere lichamelijke ervaring wordt gezien), maar het principe van het gebruiken van menselijke ervaringen om iets over een concept te kunnen zeggen, is in beide gevallen wel hetzelfde. Een dergelijke conceptuele metafoor die laat zien hoe het concept ‘leven’ wordt ervaren, is te zien in de LIFE IS A JOURNEY‐metafoor. Omdat mensen leven ervaren als het maken van een reis, zijn de volgende uitspraken dan ook uitspraken waar niemand meer van opkijkt: (a) “He's without direction in his life”30 (b) “I'm where I want to be in life”31 (c) “I'm at a crossroads in my life”32 (d) “He's never let anyone get in his way”33
(Lakoff, 1993: 220)
Of vergelijk de volgende Nederlandse uitspraken over het concept ‘leven’: (e) “Hij heeft veel ellende op zijn pad gekregen” (f) “Ik ben veel obstakels tegengekomen” (g) “Zij is van haar pad afgeweken” maar laat wel zien dat de conceptuele metafoor ZIEKTE IS EEN AFGESLOTEN RUIMTE ook op andere manieren met een medische functie voor kunnen komen. In deze commercial is te zien dat kantoormedewerkers gehinderd worden in hun werk door een zichzelf opblazende bal die steeds meer ruimte inneemt. Het spotje eindigt met het beeld waarin alle lichten het kantoorgebouw uit gaan. Hiermee wordt uitgelegd hoe een tumor werkt: deze neemt als een steeds groter wordende bal lichaamsruimtes over (kamers in het kantoorgebouw) en hindert zo de functionerende onderdelen van het lichaam (de werknemers). (bron: http://www.stophersentumoren.nl/nl/nieuws/ReclameFilm/) Een ander spotje waarin de ZIEKTE IS EEN AFGESLOTEN RUIMTE‐metafoor toegepast wordt, is afkomstig van SIRE. Hierin wordt alcoholschade bij kinderen gepresenteerd als een glas waarin een kind opgesloten zit. Door in dit glas opgesloten te zitten, wordt de fysieke en geestelijke groei van het kind belemmert ‐ net zoals dat onder invloed van alcoholschade gebeurt. (bron: http://www.youtube.com/watch?v=cAAwQzChlBI)
30
“Hij heeft geen bestemming in zijn leven” “Ik ben waar ik wil zijn in mijn leven” 32 “Ik heb een kruispunt bereikt in mijn leven” 33 “Hij laat niemand in zijn weg staan” 31
39
(h) “Ik ben de weg kwijt” Hierbij wordt het concept ‘leven’ gepresenteerd als een ervaring waarbij onder meer bestemmingen bereikt kunnen worden en obstakels tegengekomen worden. Deze voorbeelden geven aan dat een ervaring ‐ of deze nu lichamelijk of geestelijk is ‐ over het algemeen veelal als een andere ervaring gezien kan worden, om zo duidelijk te maken hoe deze situatie wordt beleefd.
Een voorbeeld van een creatieve toepassing van een dergelijke conceptuele metafoor is te
lezen in een folder van het Nederlands Huisartsen Genootschap: Bij hyperventilatie is uw ademhaling van slag, vaak zonder dat u het zelf beseft. U zit bijvoorbeeld in een stoel, maar ademt alsof u aan het hardlopen bent. (bron: Folder ‐ Hyperventilatie, angst en spanning Nederlands Huisartsen Genootschap)
Ook in deze metafoor wordt er gebruik gemaakt een situatie die voor de lezer welbekend is: een lichamelijke ervaring die deze al kent. Het gaat hierbij niet om de werking van een systeem, zoals een telefooncentrale, of een tastbaar object, zoals een koffiefilter, maar om de staat van het lichaam zoals de lezer deze al eens mee heeft gemaakt. De meeste lezers hebben bijvoorbeeld wel eens ervaren hoe het voelt aan het hardlopen te zijn. Omdat ze echter niet weten hoe het voelt om te hyperventileren, is er een welbekende lichamelijke ervaring nodig die in verband kan worden gebracht met de betreffende aandoening. Door een situatie te creëren waarin de lezer zich voor moet stellen dat er rustig in een stoel gezeten wordt, maar geademd wordt alsof er aan het hardlopen wordt, krijgt de lezer meteen inzicht in de manier van ademhalen bij hyperventilatie. De eerder opgedane ervaring van hardlopen en de bijbehorende manier van ademhaling wordt namelijk gekoppeld aan de onbekende ervaring om te hyperventileren, waardoor het nieuwe inzicht ontstaat ‘bij hyperventilatie ademt men zoals bij hardlopen hoort, terwijl het lichaam eigenlijk in rust is’. Dit op een snelle manier bewerkstelligen van een allesomvattend inzicht is beschreven als één van de subeffecten van conceptuele integratie.
Bij het verwerken van deze metafoor worden er twee mentale ruimtes opgeroepen: de
mentale HARDLOOP‐ruimte en de mentale RUST‐ruimte, waarbij het lichaam in de ene situatie in beweging is en in de andere situatie in rust is. Daarnaast wordt de manier van ademhalen in de mentale ruimtes opgeroepen, welke snel vs. rustig is. Door te stellen dat de ademhaling bij hyperventilatie (wanneer het lichaam feitelijk in rust is) snel is, worden slechts twee elementen uit beide INPUT‐ruimtes in de BLEND geprojecteerd, namelijk het lichaam dat in rust is en de ademhaling 40
die toch snel is. Door deze twee elementen met elkaar te integreren, ontstaat er het inzicht wat hyperventilatie inhoudt. Wederom wordt er hier gebruik gemaakt van selectieve projectie; aangezien het lichaam niet in beweging en in rust kan zijn tegelijkertijd, en ook niet snel of rustig op hetzelfde moment kan ademen, wordt er een selectie gemaakt tussen beide.
beweging .ademhaling ‐ snel
rust
HARDLOOP‐ruimte
RUST‐ruimte
.ademhaling ‐ rustig
rust .ademhaling ‐ snel BLEND/HYPERVENTILATIE‐ruimte
figuur 13
Een ander voorbeeld waarbij een welbekende lichamelijke ervaring in verband met een ziekte wordt gebracht, is te lezen in een folder van de Nederlandse Vereniging voor Keel‐, Neus‐, Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd‐Halsgebied: Tussen de aanvallen door kan de patiënt helemaal vrij zijn van duizeligheid; soms echter blijft hij/zij licht in het hoofd, onzeker, zweverig of heeft een ‘dronken’ gevoel. (bron: Folder ‐ De ziekte van Ménière Nederlandse Vereniging voor Keel‐, Neus‐,Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd‐Halsgebied)
In dit voorbeeld wordt het ervaren van de Ziekte van Ménière, een aandoening van het binnenoor en het evenwichtsorgaan, gepresenteerd als het ervaren van een ‘dronken gevoel’. Deze ervaring, zal net als de ervaring van het hardlopen, voor de lezer ongetwijfeld welbekend zijn. Daarom ontstaat er snel het inzicht welk gevoel er bij het lijden aan deze betreffende ziekte hoort.
41
3.2.5 ZIEKTE IS EEN KRACHT VAN BUITENAFmetafoor Een op één na laatste categorisatie van metaforen in medische informatieve teksten is die van de ZIEKTE IS EEN KRACHT VAN BUITENAF‐metafoor. In deze metafoor wordt een aandoening uitgelegd aan de
hand van een invloed die van buitenaf het lichaam komt. Deze metaforen lijken vooral (net zoals in de ZIEKTE IS EEN AFGESLOTEN RUIMTE‐metafoor en ZIEKTE IS EEN AFWIJKENDE LICHAMELIJKE ERVARING‐metafoor) voor te komen in de medische uitleg van ‘hoe iets voelt’. Dit is ook niet zo verwonderlijk, want wanneer een kracht op het lichaam inwerkt, geeft dit altijd een lichamelijk effect en daarmee een bepaald gevoel. Het zien van een kracht van buitenaf als oorzaak van een lichamelijke of mentale reactie, is een manier van redeneren die in ons denkpatroon vast gebeiteld zit. De lichamelijke of mentale reactie (het ‘gevoel’) wordt niet als iets gezien wat van binnenuit komt (wat in feite wel zo is), maar als een kracht van buitenaf die inwerkt. De conceptuele metafoor ZIEKTE IS EEN KRACHT VAN BUITENAF lijkt op de meer bekende EMOTION IS A FORCE‐metafoor. Deze kan verschillende vormen
aannemen, zoals een kracht die vloeibaar is, iemand (letterlijk) kan breken, iets wegneemt of juist op iemand drukt: (a) “I’m overwhelmed by your expressions of love”34 (b) “He was flooded with joy when his daughter was born”35 (c) “Desperation and disgust engulfed me as I listened to Eminems songs”36 (Goatley, 2007: 202‐203) Ook in de Nederlandse taal is deze conceptuele metafoor terug te vinden: (d) “Hij heeft mijn hart gestolen” (e) “Dat is een zware last op mijn schouders” (f) “Mijn verdriet houdt me in zijn greep” In andere talen is de EMOTION IS A FORCE‐metafoor zelfs de meest gebruikelijke manier om over emoties te spreken. Dit laten onder meer Jekale (2008) zien in de Amhaarse taal, Aksan en Kantar (2008) in de Turkse taal en Kövecses (1986) in de Hongaarse taal. Ook is het niet lastig om visuele uitingen te vinden waarin de EMOTION IS A FORCE‐metafoor getoond wordt en er dus een kracht van buitenaf zorgt voor een emotie ‐ iets wat ook aan de lichaamshoudingen en gezichtsuitdrukkingen van de afgebeelde personen te zien is:
34
“Ik word overmand door jouw uitingen van liefde” “Hij werd overstroomd van plezier toen zijn dochter geboren werd” 36 “Ik werd verzwolgen door wanhoop en afschuw tijdens het luisteren naar Eminem’s liedjes” 35
42
figuur 14a
figuur 14b
figuur 14c
Zo zien we in de eerste afbeelding (figuur 14a) het gevoel afgebeeld wat iemand kan hebben bij hoofdpijn (iets wat verderop in deze analyse ook naar voren komt). Deze pijn blijkt niet van binnenuit te komen, maar veroorzaakt te worden door een zwaar stuk metaal dat op het hoofd ligt. Daarnaast wordt in figuur 14b de conceptuele metafoor EMOTION IS A FORCE afgebeeld, door een donkere wolk als oorzaak voor een emotie (depressie) te presenteren. Tenslotte laat figuur 14c zien hoe men zich kan voelen wanneer men zich onder zware druk voelt staan; dan ligt de zware last van de wereld op diens schouders. Wederom geven deze afbeeldingen aan dat de metafoor EMOTIE IS EEN KRACHT in het algemeen en ZIEKTE IS EEN KRACHT in het bijzonder een conceptuele metafoor is, en geen talige metafoor. Het is een manier waarop er over het ontstaan van emoties dan wel het ervaren van een ziekte wordt gedacht, waardoor deze manier van denken allerlei verschijningsvormen aan kan nemen. Een voorbeeld van hoe deze conceptuele metafoor in de praktijk op een creatieve manier tot uiting komt, is te vinden in een brochure van het Nederlands Huisartsen Genootschap waarin het onderwerp hoofdpijn centraal staat. In onderstaande passage gaat het om een specifieke vorm van hoofdpijn, namelijk spanningshoofdpijn: Spanningshoofdpijn geeft meestal een gevoel alsof er een strakke band om het (voor‐)hoofd zit. (bron: Folder ‐ Hoofdpijn Nederlands Huisartsen Genootschap)
In dit fragment wordt het gevoel van het hebben van spanningshoofdpijn uitgelegd, door dit gevoel te presenteren als het gevoel dat men zou hebben wanneer er een strakke band om het (voor‐)hoofd zit. Opvallend is dat in de uitleg van het gevoel van spanningshoofdpijn vrijwel altijd gebruik wordt gemaakt van een metafoor waarbij het gevoel als gevolg van een invloed van buitenaf ontstaat. Ook
43
al wordt de metafoor van de strakke band rond het hoofd niet gebruikt, dan wordt er in alle gevallen die tegengekomen zijn gesproken van een ‘knellende en drukkende pijn rond het hoofd’: (a) De pijn is meestal gering tot matig, diffuus drukkend of klemmend van aard, aan beide zijden van het hoofd. (b) Spanningshoofdpijn wordt gekenmerkt door een drukkend gevoel aan beide kanten van het hoofd, die soms gevoeld wordt als een balk boven de ogen. (c) De klachten, die vaak aan het eind van de ochtend of het begin van de middag beginnen en enkele uren kunnen aanhouden, zijn: ‐
meestal continue en soms bonzende pijn boven de ogen of in het hele hoofd;
‐
druk achter de ogen;
‐
spanning van de nekspieren;.
‐
bekneld gevoel rond het hoofd.
(d) Spanningshoofdpijn wordt gekenmerkt door een drukkende of knellende hoofdpijn rondom de schedel gedurende minuten tot vele dagen, zonder misselijkheid of braken. (e) Spanningshoofdpijn uit zich door een drukkende of knellende hoofdpijn. Het lijkt dan ook alsof het gevoel behorende bij spanningshoofdpijn, in ieder geval bij voorkeur ‐ maar mogelijk ook uitsluitend ‐ beschreven wordt als een gevoel alsof het hoofd bekneld is en er iets op het hoofd drukt; een kracht die van buitenaf op het lichaam werkt dus, terwijl de oorzaak van de pijn feitelijk binnenin het lichaam zit. Daarnaast kunnen we uit dit voorbeeld de conclusie trekken dat een metafoor niet altijd een voor de lezer bekende situatie hoeft te betreffen, wil deze effectief zijn. Niet iedereen die deze uitleg leest, zal namelijk eens een strakke band om het (voor‐)hoofd hebben gehad. Toch is de lezer in staat zich dit gevoel voor te stellen. Door zich in te beelden dat er een strakke band rond het hoofd zit, kan de lezer zich ook indenken wat voor gevoel dit geeft: een knellende en drukkende pijn. En dat is klaarblijkelijk het gevoel wat hoort bij het lijden aan spanningshoofdpijn. In het verwerken van de metafoor doorloopt de lezer tenslotte een aantal stappen. Eerst wordt bij de lezer de mentale SPANNINGSHOOFDPIJN‐ruimte opgeroepen. Hierbij wordt de pijn die hoort bij het lijden aan deze aandoening gepresenteerd als de pijn die zou horen bij het trekken van een strakke band om het (voor‐)hoofd. Door deze metafoor toe te passen, ontstaat er ook een FICTIEVE ruimte. In deze ruimte wordt er namelijk een fictieve situatie gecreëerd waarbij er een strakke band om het (voor‐)hoofd zit. 44
.strakke band gedrukt tegen voorhoofd .pijn rond hoofd FICTIEVE ruimte
.spanning
.hoofdpijn
SPANNINGSHOOFDPIJN‐ruimte
.strakke band om (voor‐)hoofd .hoofdpijn BLEND
figuur 15
Dit conceptuele integratiediagram maakt ook goed duidelijk dat de oorzaak (hetgeen aangegeven wordt met de pijl in de INPUT‐ruimte) achter het hebben van spanningshoofdpijn uiteindelijk alleen uit de FICTIEVE ruimte in de BLEND geprojecteerd wordt. De werkelijke oorzaak achter het hebben van spanningshoofdpijn (verkramping van de hoofd‐ en nekspieren als gevolg van factoren als stress, lawaaioverlast en vermoeide ogen) wordt in de metafoor zodanig niet genoemd. Toch zou de lezer deze oorzaak kunnen herkennen aan de benaming van de aandoening: spanningshoofdpijn. Omdat deze werkelijke oorzaak er in de metafoor echter niet toe doet, komt deze daarom ook niet in de BLEND voor. Hierdoor ontstaat er een situatie waarbij er een fictieve oorzaak bestaat voor een
realistisch probleem; iets wat overigens geen probleem moet zijn voor de lezer. Door deze fictieve oorzaak begrijpt deze namelijk hoe het voelt om spanningshoofdpijn te hebben; bij de werkelijke oorzaak (verkramping van de hoofd‐ en nekspieren) is dit moeilijker voor te stellen. Hierdoor gaat de voorkeur bij het uitleggen van het gevoel behorende bij spanningshoofdpijn dan ook uit naar een fictieve, maar eenvoudig voor te stellen oorzaak. Een ander voorbeeld waarbij het gevoel bij het lijden aan een aandoening gepresenteerd wordt als een kracht die van buitenaf het lichaam komt, is te vinden in een uitleg van het hebben van een hartaanval: De pijn kan aanvoelen als een licht ongerief of als een beklemmend gevoel of alsof er een olifant op de borst staat. (bron: Website ‐ Hartaanval Medischeboeken.nl)
45
Hierbij wordt de mate van druk op de borstkas die gevoeld kan worden bij het krijgen van een hartaanval, gepresenteerd als een situatie waarbij er een olifant op de borstkas zou staan. Dit zou de immense druk van 3000 tot 5000 kilo opleveren. Hoewel dit, net zoals de situatie waarin een strakke band om het (voor‐)hoofd getrokken wordt, een fictieve situatie is, kan de lezer zich wel een voorstelling maken van hoe deze druk aan moet voelen. Bovendien kan de lezer aan retrieval (Steen, 1994) doen bij het echt meemaken van de aandoening, door de metafoor te gebruiken om de kennis van de ziekte op te halen. Met andere woorden, voelt iemand zich alsof er een olifant op zijn borst staat, dan zal deze de eerder opgedane kennis wat betreft het hebben van een hartaanval ophalen, omdat de conceptuele domeinen eerder al aan elkaar zijn verbonden.
Een ander voorbeeld van een manier waarop de ZIEKTE IS EEN KRACHT VAN BUITENAF‐metafoor tot
uiting komt, zien we in de bijnaam die Engelstaligen aan de Ziekte van Bornholm toekennen: ‘Devil’s grip’. Deze bijnaam kent zijn oorsprong aan de eigenschappen van deze ziekte. Eén van de symptomen hierbij is namelijk een plotselinge pijn onderin de borstkas. Dit bemoeilijkt het ademhalen, waardoor er een benauwd gevoel ontstaat. Omdat deze pijn zo plotseling is en er een benauwd gevoel ontstaat, hebben patiënten het gevoel in de greep te zitten van een kracht van buitenaf het lichaam. Aangezien er maar weinig negatievere krachten voor te stellen zijn dan de duivel, is het dan ook eenvoudig verklaarbaar waarom er van de ‘Devil’s grip’ gesproken wordt.
46
3.2.6 ZIEKTE BESTRIJDEN IS OORLOGmetafoor In alle voorgaande voorbeelden zijn creatieve en conceptuele metaforen aan bod gekomen waarbij het lichaam (of onderdelen daarvan) en ziektes gepresenteerd werden als concepten die op het eerste oog niets met het lichaam en ziektes te maken hebben. In deze laatste categorisatie wordt niet het ontstaan van een ziekte of de werking van een lichaamsfunctie aan de hand van een ander concept gepresenteerd, maar wordt juist het aangaan van deze ziekte met metaforen in verband gebracht. Dit is iets wat namelijk ook veelvuldig wordt gedaan binnen medische informatieve teksten en waar een sterke conceptuele metafoor aan ten grondslag ligt. Het gebruiken van een metafoor bij het concept van het aangaan van een ziekte wordt veelal
gedaan door dit als een oorlog te presenteren. Omdat over het algemeen over het aangaan van een ziekte al in termen van het voeren van een oorlog wordt gedacht, wordt er bij het lezen van onderstaande manieren om het aangaan van een ziekte (of lichaamsvreemde indringers die ziekte zouden kunnen veroorzaken) uit te leggen, dan ook niet raar opgekeken. De conceptuele metafoor ZIEKTE BESTRIJDEN IS OORLOG‐metafoor die aan deze voorbeelden ten grondslag ligt, is al beschreven als
de ILLNESS IS WAR‐metafoor, TREATING ILLNESS IS FIGHTING A WAR‐metafoor, ILLNESS IS PHYSICAL COMBAT‐ metafoor en ILLNESS IS AN INVADER‐metafoor (o.a. Hillmer, 2007). Hoewel de benamingen voor deze conceptuele metaforen verschillen, zijn ze in de basis hetzelfde. Een ziekte wordt namelijk als indringer gezien die als in een oorlog bevochten moet worden. Hiermee is de metafoor niet alleen goed voor het uitleggen van de manier waarop het menselijk lichaam optreedt tegen ziektes, maar laat deze ook zien hoe een patiënt zich voelt bij het lijden aan een ziekte. Deze wordt namelijk ervaren als een lichamelijke en emotionele strijd. Een dergelijke manier van denken zien we ook terug in ons alledaags taalgebruik: (a)
“The disease infiltrates your body and takes over”37
(b)
“He was attacked by an unknown virus”38
(c)
“The so‐called cure is no magic bullet”39
(d)
“The body normally has its own defenses”40
(e)
“Zij ging ten onder aan kanker”
(f)
“Hij vocht tegen AIDS”
(g)
“Hij werd geveld door een longontsteking”
(h)
“Ik streed tegen mijn depressie”
(bron: Hillmer, 2007: 24)
37
“De ziekte dringt je lichaam binnen en neemt het over” “Hij werd aangevallen door een onbekend virus” 39 “De zogenoemde behandeling vormt geen magische kogel” 40 “Het lichaam heeft normaal gesproken haar eigen verdediging” 38
47
Bovendien laten ook onderstaande afbeeldingen zien dat er over ziekte over het algemeen in termen van oorlog wordt gedacht. Hierbij wordt de ziekte kanker op figuur 16a gepresenteerd als een eng en afschrikwekkend dier (vergelijkbaar met wat er in de Franse anti AIDS‐campagne uit 2008 werd gedaan). Bovendien wordt deze ziekte bevochten door iets wat als een leger wordt gepresenteerd. In figuur 16b wordt het klaarmaken voor het aangaan van een ziekte tenslotte afgebeeld als een leger (van witte bloedcellen) dat klaargestoomd wordt om op pad te gaan en daarbij aangespoord wordt door een officier.
figuur 16a
figuur 16b
De conceptuele metafoor ZIEKTE BESTRIJDEN IS OORLOG is iets wat we onder meer in het volgende creatieve voorbeeld terugzien: Het immuunsysteem beschermt ons dag in, dag uit, je hele leven tegen kwaadaardige indringers. (..) Lichaamsvreemde indringers worden meestal met een dodelijke precisie opgespoord, gedood en afgevoerd. (bron: Website ‐ Het immuunsysteem website RTL‐programma Je Lijf Je Leven)
Hierbij wordt het immuunsysteem gepresenteerd als een soort leger binnenin het lichaam, dat zich constant bezighoudt met het voeren van een strijd tegen kwaadaardige indringers. Omdat zowel het immuunsysteem als een leger beschermt door op te sporen, te doden en af te voeren, kan deze verbintenis eenvoudig worden gemaakt. Het topology principe kan door de lezer dan ook op een moeiteloze manier worden toegepast. Dat het immuunsysteem echter iets binnenin het lichaam is dat tegen slechte bacteriën en virussen vecht terwijl een leger tegen menselijke vijanden vecht, is hierbij niet belangrijk. Het feit dat beide concepten een belangrijke functie delen (beschermen tegen indringers), zorgt ervoor dat over het immuunsysteem in termen van legers gedacht wordt en kan worden.
48
Door het in het fragment eerst te hebben over het concept ‘immuunsysteem’, wordt er bij de
lezer eerst de mentale IMMUUNSYSTEEM‐ruimte opgeroepen. Deze mentale ruimte wordt aangevuld door te stellen dat dit systeem ons ‘dag in, dag uit, je hele leven beschermt’, en wel tegen ‘kwaadaardige indringers’. Op dit moment kan de lezer zelf al de verbinding maken met zijn mentale LEGER‐ruimte, aangezien er gesproken wordt over ‘bescherming’ en ‘kwaadaardige indringers’. Zeker
wanneer er gesproken wordt over ‘opsporen met een dodelijke precisie’, ‘doden’ en ‘afvoeren’, maakt de lezer zelf de link tussen het concept van een leger.
In dit voorbeeld is ook weer goed te zien dat een metafoor niet altijd als zodanig
aangekondigd hoeft te worden. Omdat de creatieve metafoor aansluit om de manier waarop over het algemeen al gedacht wordt (ZIEKTE BESTRIJDEN IS OORLOG), hoeft dit niet meer expliciet te worden gemaakt. Termen gebruiken die bij deze conceptuele metafoor aansluiten, is dan al voldoende.
.vijandige indringers
opsporen doden afvoeren OORLOG‐ruimte .vijandige indringers = .lichaamsvreemde ziektekiemen opsporen=opzoeken doden=uitschakelen afvoeren=uitwerpen BLEND
.lichaamsvreemde ziektekiemen opzoeken uitschakelen uitwerpen
IMMUUNSYSTEEM‐ruimte
figuur 17
Hoewel er in de IMMUUNSYSTEEM‐ruimte feitelijk niets wordt genoemd over de manier waarop dit systeem te werk gaat wanneer er lichaamsvreemde indringers het lichaam binnenkomen, kan de lezer zich wel een voorstelling maken van hoe dit gaat, door de manier waarop vijandige indringers door een leger aangepakt worden hieraan te koppelen. Door het conceptuele domeinen ‘immuunsysteem’ en ‘leger’ met elkaar te integreren, neemt het conceptuele domein ‘immuunsysteem’ de eigenschappen van het conceptuele domein ‘leger’ namelijk over. Op die manier maakt de lezer de inferentie dat het immuunsysteem lichaamsvreemde ziektekiemen blijkbaar op dezelfde manier aanpakt als hoe een leger dat doet.
49
Een ander voorbeeld waarbij het aangaan van een ziekte als een oorlog wordt gepresenteerd, is te zien op de medische informatie website Stamcel.org: In geval van nood beschikt het immuunsysteem over soldaten die als mobiele eenheid politionele en militaire taken verrichten; verder zorgt het voor veiligheid aan de grenzen, ruimt het op en recycled. (bron: Website ‐ Zo werkt ons immuunsysteem Stamcel.org)
Hier wordt het menselijk immuunsysteem gepresenteerd als een leger soldaten dat zorgt voor politieke rust, militaire orde, veiligheid, netheid en recycling. Ook in dit voorbeeld wordt de functie van het immuunsysteem niet in de medische termen omschreven die hierbij verwacht zouden worden. In plaats daarvan worden alleen termen aangehaald die passen bij de mentale LEGER‐ruimte. Omdat de conceptuele domeinen ‘immuunsysteem’ en ‘leger’ met elkaar geïntegreerd worden, is het voor de lezer echter geen probleem om de manier waarop een leger te werk gaat, te koppelen aan de manier waarop een immuunsysteem te werk gaat41. Hierdoor kan de lezer toch infereren wat de functie van het immuunsysteem is.
41
Een ander (niet tekstueel medisch informatief) voorbeeld van de ziekte BESTRIJDEN IS OORLOG‐metafoor is te zien in een televisiecommercial van de Kankerbestrijding. Afgezien van de naam van de stichting, maakt ook hun spotje duidelijk dat het lijden aan kanker ‐ in ieder geval door de stichting zelf ‐ als een strijd gezien wordt waartegen met man en macht gevochten moet worden. In deze commercial wordt niet alleen gesproken van ‘het aangaan van de strijd’, maar wordt dit ook visueel gemaakt, door een groep mensen van vooraf gezien als een strijdend collectief te presenteren en bovenaf gezien als een zwaard te presenteren. (bron: http://www.youtube.com/watch?v=hyTVf1szUwc) 50
3.3 Conclusies Iets wat allereerst opvalt uit de analyse, zijn de verschillende manieren waarop er over het menselijk lichaam en ziektes kan worden gedacht. Hierdoor ontstaat er ook een grote mate van diversiteit van creatieve metaforen. Het menselijk lichaam blijkt in patiëntenfolders en medische websites met allerlei andere concepten in verband te kunnen worden gebracht. Zo werd het lichaam gepresenteerd als een machine en een communicatiesysteem. Bij deze twee conceptuele metaforen werd de werking van een orgaan of ander lichaamsdeel in verband gebracht met de werking van een (mechanisch) systeem dat welbekend is. Deze twee soorten metaforen hadden voornamelijk als doel de werking van het lichaam te expliciteren, zodat daarna in medische termen aangegeven kon worden dat dit ‘kapot’ kan gaan of op een andere manier niet goed meer zou kunnen werken. Daarnaast werden er drie soorten metaforen omschreven die niet ingingen op de werking van een ziekte, maar op het gevoel of de ervaring die bij het lijden aan deze ziekte hoort. Zo werd het lichaam gepresenteerd als een afgesloten ruimte waaruit niet te ontsnappen was. Bij deze ZIEKTE IS EEN AFGESLOTEN RUIMTE‐metaforen
werden de ‘emotionele ik’ en zijn fysieke lichaam van elkaar
gescheiden. De ‘emotionele ik’ zat namelijk opgesloten in zijn eigen lichaam. Een andere manier om te laten zien hoe het voelt om aan een bepaalde aandoening te lijden, werd als de ZIEKTE IS EEN AFWIJKENDE LICHAMELIJKE ERVARING‐metafoor getypeerd. Bij het inzetten van deze creatieve metaforen
werd een onbekende lichamelijke ervaring (het hebben van de betreffende ziekte) gepresenteerd als een bekende lichamelijke ervaring. Hierdoor kan de leek op dit gebied zijn eigen persoonlijke ervaring met een lichamelijke situatie verbinden aan de voor hem onbekende ervaring van het lijden aan de betreffende ziekte, waardoor er inzicht staat in het ervaren van een dergelijke aandoening. Tenslotte werd de ZIEKTE IS EEN KRACHT VAN BUITENAF‐metafoor tegengekomen in het uitleggen van ‘hoe een ziekte voelt’. Hierbij werd de ziekte gepresenteerd als een kracht die van buitenaf het lichaam op de ‘zelf’ ‐ in dit geval de emotionele geest ‐ inwerkt. In feite is dit, medisch gezien, uiteraard incorrect. De aandoeningen die in de analyse zijn besproken zijn namelijk aandoeningen die van binnenuit het lichaam komen. Toch wordt het lijden aan deze aandoeningen door patiënten ervaren als een externe invloed die kracht uitoefent op hen. Een laatste soort metafoor die tegengekomen is in de onderzochte medische informatieve teksten, is de ZIEKTE BESTRIJDEN IS OORLOG‐metafoor. Dit is een veelvoorkomende manier om over het aangaan van een ziekte te spreken. Bovendien laat deze metafoor niet alleen zien hoe het menselijk lichaam optreedt tegen ziektes, maar ook hoe een ziekte door een patiënt wordt ervaren: als een lichamelijke en emotionele strijd. Hierbij worden veroorzakers van dergelijke ziektes (bacteriën, virussen, etc.) veelal gezien als kwaadaardige indringers die het lichaam binnendringen. Het lichaam vecht als een collectief leger tegen deze indringers, waarbij de strijd gewonnen kan worden of waarbij de patiënt uiteindelijk ten onder gaat. 51
Door deze metaforen toe te passen in het uitleggen van de werking van een onderdeel van het lichaam of in het uitleggen van het gevoel dat bij een bepaalde ziekte hoort, wordt het voor de lezer ook mogelijk om vervolgens aan retrieval (Steen, 1994) te doen. Dit kan niet alleen bij het terugdenken aan de werking van een bepaalde ziekte en het gebruiken van de gepresenteerde metafoor om medische kennis terug te halen, maar ook wanneer de lezer zelf patiënt wordt van een bepaalde ziekte en aan de hand van de metafoor herkent wat er aan de hand is. Voelt iemand zich bijvoorbeeld alsof er een olifant op zijn borstkas staat, dan zal deze de BLEND van de olifant staande op de borstkas met het hebben van een hartaanval weer terughalen en het plaatsvinden van de hartaanval op dat moment herkennen. De zes manieren om het menselijk lichaam, ziektes en het ervaren van bepaalde aandoeningen uit te leggen die in de analyse zijn besproken, zijn heel divers en vormen een basis waarop vele creatieve metaforen gevormd kunnen worden. Toch delen ze allemaal één belangrijke eigenschap van het concept metafoor; namelijk dat de mechaniek, het gevoel of de situatie die centraal staat in de metafoor, voor hen welbekend is of in ieder geval eenvoudig voor te stellen is. Door de voor de leek onbekende situatie in combinatie te brengen met een situatie die voor hem wél bekend is, ontstaat er (mogelijk) ook inzicht in het onbekende. Daarnaast wordt er bij de creatieve metaforen in de medische informatieve teksten op een manier van denken ingehaakt die voor de lezer natuurlijk is, waardoor de creatieve metaforen als logisch kunnen worden gezien. Tenslotte is uit de analyse gebleken dat de metaforen die als voornaamste voorbeeld dienden voor de betreffende soort metafoor, allemaal als goede metaforen bestempeld konden worden. Er werden geen problemen geconstateerd bij het verwerken van deze BLENDS. Omdat ze op die manier voldoen aan de principes die in de theorie van conceptuele integratie gesteld werden, kunnen deze metaforen als ‘goede metaforen’ worden gezien. Hiermee kan dan ook het volgende antwoord op de vraagstelling die voorafgaand aan de analyse gesteld is, gegeven worden: ‘Welke metaforen komen in medische informatieve teksten voor en hoe werken deze?’ Dit zijn de LICHAAM IS EEN MACHINE‐metafoor, LICHAAM IS EEN COMMUNICATIESYSTEEM‐metafoor, LICHAAM IS EEN AFGESLOTEN RUIMTE‐metafoor, ZIEKTE IS EEN WELBEKENDE LICHAMELIJKE ERVARING‐metafoor, ZIEKTE IS EEN KRACHT VAN BUITENAF‐metafoor
en ZIEKTE BESTRIJDEN IS OORLOG‐metafoor. Deze metaforen werken
volgens de regels van conceptuele integratie; er werden twee verschillende conceptuele domeinen geïntegreerd die natuurlijke overeenkomsten met elkaar deelden. Hierdoor was het voor de lezer niet lastig om het analogy principe toe te passen. Daarnaast werd er aan selectieve projectie gedaan; slechts de relevante eigenschappen van de twee conceptuele domeinen werden in de BLEND geprojecteerd. Tenslotte kon de lezer zijn achterliggende kennis gebruiken om de structuur compleet te maken en op die manier de BLEND een eigen leven te laten leiden. 52
Hoofdstuk 4: Effect metaforen in medische informatieve teksten Het voorkomen van adequate metaforen in medische informatieve teksten wil niet vanzelfsprekend zeggen dat dergelijke metaforen er voor zorgen dat de lichaamsfunctie of ziekte ook daadwerkelijk beter wordt begrepen. Om deze effectiviteit van metaforen op het begrip van leken in de werking van ziektes te onderzoeken, wordt de analyse van metaforen in medische informatieve teksten dan ook aangevuld door een experiment. Zorgen metaforen idealiter daadwerkelijk voor een snel inzicht in een complex begrip zoals de werking van een onbekende ziekte, zoals de theorie van conceptuele integratie voorstelt? Of kunnen deze beter achterwege gelaten worden, zoals Badeer and Hicks (1992), Spiro et al (1989) en Miller (1976) suggereerden? Deze vraag wordt behandeld in dit hoofdstuk, waarin de effectiviteit van metaforen in medische informatieve teksten aan de hand van een experiment getoetst wordt.
4.1 Methode 4.1.1 Centrale vraagstelling De vraag die binnen dit experiment centraal staat en waarop geprobeerd wordt een antwoord te geven, luidt: ‘Zijn metaforen42 effectief in het begrip van leken van de werking van ziektes?’ Aangezien de theorie geen duidelijk antwoord op deze vraag kon geven, wordt er dan ook gewerkt met vier verschillende hypotheses. Hierbij zijn de eerste twee hypotheses op basis van de theorie van conceptuele integratie geformuleerd; blending is idealiter een effectieve manier om een complex begrip snel duidelijk te maken. Gaat het echter om een inadequate BLEND, dan zou deze een negatief effect kunnen hebben op het ziektebegrip. Daarnaast is de derde hypothese op basis van de theorie van Badeer en Hicks (1992), Spiro et al (1989) en Miller (1976) geformuleerd; metaforen (of die nu adequaat of inadequaat zijn) kunnen beter weggelaten worden in medische teksten, omdat ze voor verwarring zorgen. Tenslotte is er een vierde, neutrale hypothese geformuleerd die een ‘gulden middenweg’ suggereert. 1. Goede metaforen hebben een positief effect op het begrip van leken in de werking van ziektes
42
Hierbij wordt er een onderscheid gemaakt tussen metaforen die volgens de principes van conceptuele integratie als adequaat (goed, zoals ze waren in de analyse) en als inadequaat (slecht) kunnen worden gezien. 53
2. Slechte metaforen hebben een negatief effect op het begrip van leken in de werking van ziektes 3. Metaforen (of die nu goed of slecht zijn) hebben een negatief effect op het begrip van leken in de werking van ziektes 4. Metaforen (of die nu goed of slecht zijn) hebben geen effect op het begrip van leken in de werking van ziektes 4.1.2 Opzet experiment Binnen dit experiment zijn 51 proefpersonen betrokken. Van de 60 personen die een vragenlijst kregen uitgedeeld, waren er 9 onbruikbaar, waardoor het uiteindelijke aantal op 51 komt. Zij kregen ieder drie versies van drie aandoeningen gepresenteerd, waarbij de versies bestaan uit: 1. uitleg van een ziekte zonder metafoor 2. uitleg van een ziekte met een goede metafoor 3. uitleg van een ziekte met een slechte metafoor Hierbij is de kwaliteit van de metafoor gemanipuleerd, door van enkele principes waaraan een adequate BLEND moet voldoen, af te wijken. Meer hierover wordt in 4.1.2.1 beschreven.
Na de uitleg van de betreffende aandoening, waarbij de werking van de ziekte deels medisch
en deels (op een goede of slechte manier) metaforisch wordt beschreven, wordt er in een vragenlijst inhoudelijke vragen gesteld over onder meer deze werking van de ziekte. Door de scores op deze vragen over de werking van de ziekte met elkaar te vergelijken, wordt geprobeerd een antwoord te geven op de vraag of (goede of slechte) metaforen effectief zijn in het begrijpen van de werking van een ziekte. Ook wordt er gekeken of proefpersonen de metafoor in de uitleg hanteren wanneer ze terugdenken aan de werking van de ziekte. Dit wordt getoetst door metaforische antwoorden in de antwoordmogelijkheden op te nemen, waarbij één antwoord in termen van de goede metafoor is omschreven en één antwoord in termen van de slechte metafoor is omschreven. Wanneer proefpersonen deze metaforische antwoorden verkiezen boven de antwoorden die in zuiver medische termen zijn omschreven, kan dan ook worden geconcludeerd dat proefpersonen de metafoor hanteerden toen ze informatie over de werking van de ziekte terughaalden (het retrieval effect [Steen, 1994] van een metafoor: 2.2.4.3). 4.1.2.1 Fictieve ziektes Om uit te sluiten dat eventuele bestaande kennis over de werking van een ziekte invloed heeft op het begrip daarvan, is er voor gekozen om de proefpersonen fictieve ziektes voor te leggen. Op die manier zijn alle proefpersonen leek op het gebied van deze ziekte, waardoor er geen externe 54
factoren zijn die het begrip van deze aandoening kunnen beïnvloeden. Daarnaast wordt verwacht dat de fictieve ziektes complex genoeg zijn voor de metaforen om een eventueel effect te hebben. Immers, de werking van een gebroken vinger zou ook uitgelegd kunnen worden met behulp van een metafoor, maar zonder metafoor is deze simpele kwaal ook eenvoudig te begrijpen. De ziektes hebben daarom ook een zekere mate van abstract niveau. Om tenslotte uit te sluiten dat het tekstbegrip afhankelijk van de soort ziekte of de metafoor is, is er voor gekozen om de proefpersonen niet één, maar drie verschillende ziektes voor te leggen. Iedere ziekte heeft hierbij ook weer twee unieke metaforen, zodat ook het effect van één specifieke metafoor op het tekstbegrip uitgesloten wordt. Met andere woorden, in dit experiment wordt niet getest hoe goed een specifieke metafoor in de uitleg van een specifieke ziekte werkt, maar hoe goed metaforen in het algemeen in de uitleg van ziektes werken. 4.1.2.1.1 Custos Infirmus Eén van de fictieve ziektes is genaamd Custos Infirmus. Dit is een beschreven als een ziekte die ontstaat doordat openingen van de buitenkant van de cel, waardoor stoffen in en uit de cel kunnen gaan, beschadigd zijn. Zo kunnen de stoffen die de cel in moeten, de cel niet binnendringen. De stoffen die de cel uitmoeten, kunnen er niet uit. Op die manier krijgt het lichaam niet genoeg vitaminen en mineralen binnen.
Deze ziekte wordt enerzijds uitgelegd aan de hand van een goede43 metafoor. Hierbij worden
de beschadigde openingen van de buitenkant van de cel gezien als treinsporen die defect zijn, waardoor de inkomende en uitgaande treinen (de voedingsstoffen) het station niet kunnen binnengaan of verlaten. Deze metafoor wordt als goed passend gezien, omdat ze voldoet aan de principes van conceptuele integratie. Dit is ook af te lezen uit het conceptuele integratiediagram op de volgende pagina.
43
Overal waar in deze scriptie gesproken wordt van een ‘goede metafoor’ of ‘slechte metafoor’, wordt een metafoor bedoeld die volgens de principes van conceptuele integratie adequaat dan wel inadequaat is. 55
.treinstation defect .treinen niet in en uit
.openingen in de buitenkant van de cel
beschadigd
.voedingsstoffen
niet in en uit
.treinstation .cel TREINSTATION‐ruimte CUSTOS INFIRMUS‐ruimte .treinsporen = .openingen defect = beschadigd .treinen = .voedingsstoffen niet in
en uit
.treinstation = .cel
BLEND
figuur 18a
Anderzijds wordt de ziekte uitgelegd aan de hand van een slechte metafoor, waarbij het niet goed kunnen functioneren van de cel in verband gebracht wordt met het niet goed functioneren van de seinen van een treinstation. Doordat deze niet het signaal doorgeven dat treinen het station kunnen binnengaan of verlaten, komen deze langzamer binnen of vertrekken ze later dan de bedoeling is. Deze metafoor wordt als slecht passend gezien, omdat ze niet voldoet aan alle principes van conceptuele integratie. De elementen ‘seinen’ en ‘openingen in de buitenkant van de cel’ uit beide INPUT‐ruimtes zijn niet overeenkomstig ‐ seinen zijn immers geen openingen, maar geven alleen het
signaal af zodat treinen het station binnen kunnen komen of verlaten ‐, maar worden desondanks toch aan elkaar gekoppeld. Hierdoor is de BLEND inadequaat. Bovendien is het voor de lezer een stuk lastiger om feiten van de werking van de ziekte te herleiden uit de BLEND, omdat er geen goede verbinding bestaat tussen de elementen uit beide INPUT‐ruimtes. Er is dus geen sprake van unpacking. Het verschil met de goede metafoor is ook af te lezen uit onderstaand conceptuele integratiediagram. Hierbij is de onjuiste verbinding tussen elementen uit beide INPUT‐ruimtes aangegeven met een *:
56
.seinen defect .treinen
*
.openingen in de buitenkant van de cel
beschadigd
*
.voedingsstoffen
vertraging
niet in en uit
.treinstation .cel TREINSTATION‐ruimte CUSTOS INFIRMUS‐ruimte *.seinen = .openingen defect = beschadigd .treinen = .voedingsstoffen *vertraging .treinstation = .cel BLEND
figuur 18b
4.1.2.1.2 Pravus Emissarius De tweede fictieve ziekte die aan de proefpersonen wordt voorgelegd, is beschreven als Pravus Emissarius. Doordat gezonde eiwitcellen langzaamaan overgenomen worden door slechte bacteriën, ontstaan er infecties die in het hele lichaam voor kunnen komen. Omdat de bacteriën in de eiwitcellen gaan zitten en zich op die manier voordoen als gezonde cellen, reageert het immuunsysteem niet op deze bacteriën. Door het overnemen van de slechte bacteriën van de gezonde eiwitcellen, kunnen deze cellen hun werk niet goed meer doen.
Deze ziekte wordt in de ene versie uitgelegd aan de hand van een goede metafoor. Hierbij
worden de slechte bacteriën gepresenteerd als een spion met kwade bedoelingen, die de eiwitcellen als vermomming gebruiken. De overeenkomsten tussen beide concepten is in het conceptuele integratiediagram op de volgende pagina te zien:
57
.spion gebruiken .vermomming
.slechte bacteriën
.eiwitcellen
gebruiken
.immuunsysteem
PRAVUS EMISSARIUS‐ruimte
.gefopte omgeving SPION‐ruimte
.spion = .slechte bacteriën
gebruiken .vermomming = .eiwitcellen .gefopte omgeving = .immuunsysteem BLEND
figuur 19a
In de andere versie wordt Pravus Emissarius uitgelegd aan de hand van een slechte metafoor, waarbij de slechte bacteriën gepresenteerd worden als een dief die een huis binnendringt en om zich heen graait terwijl de bewoner (het immuunsysteem) niet thuis is. Omdat de slechte bacteriën in de ‘werkelijkheid’ alleen in de eiwitcellen gaan zitten en deze niet weggrijpen, komt deze metafoor niet compleet overeen met de werking van de ziekte. De metafoor is dus wederom gemanipuleerd op topology, waardoor unpacking ook weer lastiger is. .dief
*
.slechte bacteriën
steelt .bezittingen
* *
.eiwitcellen
.immuunsysteem
PRAVUS EMISSARIUS‐ruimte
gebruiken
.afwezige bewoner SPION‐ruimte
*.dief = .slechte bacteriën
*steelt *.vermomming = .eiwitcellen .afwezige bewoner = .immuunsysteem BLEND
figuur 19b
58
4.1.2.1.2 Vitium Hiatus De laatste fictieve ziekte die in dit experiment een rol speelt, heeft de naam Vitium Hiatus gekregen. Deze ziekte is beschreven als een afwijking in de kleinste openingen van de longen. Doordat deze openingen vernauwd zijn, kunnen de grote zuurstofmoleculen die door de longen ingeademd worden, niet meer volledig in het bloed opgenomen worden. De kleinere stikstofmoleculen passen echter wel door de openingen. Hierdoor krijgt het lichaam te weinig zuurstof binnen en raakt de verhouding tussen zuurstof en stikstof in het bloed uit balans.
In de goede metafoor die gekoppeld is aan deze ziekte, worden de vernauwde openingen in
de longen gepresenteerd als een tunnel die verlaagd is. Hoewel dit maar één doorgang is en de longen ‘in werkelijkheid’ diverse openingen hebben, moet dit voor de lezer geen echt probleem opleveren. De belangrijkste eigenschap van een tunnel is namelijk dat er voertuigen doorkunnen, net zoals door de openingen van de longen. In de beschrijving van deze fictieve ziekte passen de grotere voertuigen (de zuurstofmoleculen) niet meer door de tunnel, maar de kleinere voertuigen (de stikstofmoleculen) wel. De overeenkomsten tussen deze twee concepten wordt wederom geïllustreerd aan de hand van onderstaand conceptuele integratiediagram: .grotere voertuigen
.zuurstofmoleculen
passen niet door
passen niet door
.verlaagde tunnel .kleinere voertuigen
.vernauwde openingen
passen wel door
.stikstofmoleculen passen wel
VITIUM HIATUS‐ruimte
.verlaagde tunnel
door
.vernauwde openingen
TUNNEL‐ruimte
.grotere voertuigen = .zuurstofmoleculen passen niet
figuur 20a
door
.verlaagde tunnel = .vernauwde openingen
.kleinere voertuigen = .stikstofmoleculen passen wel
door
.verlaagde tunnel = .vernauwde openingen
BLEND
59
In de slechte metafoor die gekoppeld is aan deze ziekte, worden de vernauwde openingen in de longen gepresenteerd als een snelweg die afgesloten is voor verkeer. Hierdoor krijgt het lichaam te weinig zuurstofmoleculen binnen, maar ook te weinig stikstofmoleculen (iets wat in de ‘werkelijke’ ziekte niet gebeurt). Ook deze metafoor wordt geïllustreerd aan de hand van een conceptuele integratiediagram: .grotere voertuigen
.zuurstofmoleculen
kunnen niet gebruiken
*
.vernauwde openingen
kunnen niet gebruiken
.stikstofmoleculen passen wel
*
.vernauwde openingen
VITIUM HIATUS‐ruimte
.afgesloten snelweg .kleinere voertuigen
.afgesloten snelweg
passen niet door
door
TUNNEL‐ruimte
.grotere voertuigen = .zuurstofmoleculen *kunnen niet
figuur 20b
gebruiken
*.afgesloten snelweg = .vernauwde openingen
.kleinere voertuigen = .stikstofmoleculen *kunnen niet
gebruiken
*.afgesloten snelweg = .vernauwde openingen
BLEND
Aan al deze fictieve ziektes is ook een fictieve naam toegekend. Om geen argwaan te wekken onder de proefpersonen, is er gekozen voor een Latijnse benaming wiens letterlijke betekenis een link heeft met de betreffende ziekte. 4.1.2.2 Verdeling Omdat er drie verschillende versies van iedere ziekte bestaan (één uitleg zonder metafoor, één uitleg met een goede metafoor en één uitleg met een slechte metafoor), zijn er in totaal negen verschillende versies die aan proefpersonen voorgelegd worden. Om het effect van de kwaliteit van metaforen in de uitleg van ziektes zo zorgvuldig mogelijk te kunnen herleiden, is er voor gekozen om iedere proefpersoon drie verschillende versies van de drie ziektes voor te leggen, waarbij er in de 60
eerste uitleg geen metafoor wordt toegepast, in de tweede uitleg een goede metafoor wordt toegepast en in de derde uitleg een slechte metafoor wordt toegepast. Op die manier ontstaat er de volgende verdeling: Groep 1 Groep 2 Groep 3
Geen metafoor Vitium Hiatus Pravus Emissarius Custos Infirmus
Goede metafoor Custos Infirmus Vitium Hiatus Pravus Emissarius
Slechte metafoor Pravus Emissarius Custos Infirmus Vitium Hiatus
4.1.2.3 Steekproef en setting Omdat de doelgroep van medische informatieve teksten een hele brede groep van de samenleving is, is er voor gekozen om een steekproef te gaan houden. Onder de doelgroep worden potentiële patiënten gerekend die oud genoeg zijn om de medische informatie te begrijpen. In feite zijn dit dus mensen die (nog) niet aan de ziektes lijden zoals die uitgelegd worden in de medische informatie en die ouder zijn dan 14 jaar. Omdat het fictieve ziektes betreft die aan de proefpersonen voorgelegd worden, hoeft wat dat criterium betreft geen selectie te worden gemaakt. Er wordt dan ook alleen geselecteerd op leeftijd.
De setting waarin wordt verwacht mensen van allerlei leeftijden tegen te komen die zowel
laag‐ als hoogopgeleid zijn, is de setting van een intercitybus. De overgrote meerderheid van de samenleving reist wel eens met het openbaar vervoer en gebruikt dit transportmiddel niet alleen voor studie of werk, maar ook voor dagjes weg, familiebezoek, etc. Om een zo gevarieerd mogelijke steekproef te kunnen houden, is er dan ook voor gekozen om op een vrijdagochtend proefpersonen in deze intercitybus te benaderen. Omdat veel werkenden de laatste dag van de week vrij nemen om er op uit te gaan, maar er ook velen zijn die nog wel moeten werken en studeren, wordt verwacht dat er een gevarieerde groep reizigers in de intercitybus aan te treffen is. Hierbij is er voor gekozen om de lijn 315 tussen Heerenveen en Groningen te kiezen, omdat dit een lijn is waar zowel werkende als studerende mensen en dagjesmensen mee reizen.
Bovendien is de intercitybus een vervoersmiddel waarin de omgeving erg rustig is. Ook
blijven de reizigers voor een langere tijd op hun plek zitten; in het geval van de intercitybus tussen Heerenveen en Groningen zelfs ongeveer 50 minuten lang. Op die manier hebben proefpersonen geen kritieke tijdsdruk waar ze mee te maken krijgen en worden ze, vanwege deze rustige omgeving, minder snel afgeleid. 4.1.3 Data en vragenlijsten Het materiaal dat iedere proefpersoon voor zich krijgt, bestaat uit drie informatieve teksten wat betreft de werking van drie verschillende ziektes en drie vragenlijsten die hierop volgen (zie bijlage II). Na het lezen van de uitleg van de eerste ziekte, moet er meteen overgegaan worden op het beantwoorden van de bijbehorende vragenlijst. In deze vragenlijst worden feitelijke en inhoudelijke 61
vragen gesteld over de ziekte, en wordt de proefpersonen ook gevraagd een cijfer te geven aan de kwaliteit van de uitleg.
Omdat het niet de bedoeling is dat de proefpersonen weten wat er precies onderzocht
wordt, wordt het doel van dit experiment aan hun beschreven als ‘uitvinden hoe bepaalde ziektes het beste uitgelegd kunnen worden’. Dat metaforen hierin een centrale rol spelen, wordt dan ook nergens genoemd. Om ervoor te zorgen dat proefpersonen ook tijdens het uitvoeren van het experiment geen weet hebben van het feit dat het hierbij om de toegepaste metaforen gaat, worden er in de vragenlijst niet alleen vragen gesteld over het gedeelte waar de metafoor in wordt gebruikt (de werking van de ziekte), maar ook vragen als ‘Wat is de naam van deze ziekte?’ en ‘Wat zijn de klachten die bij deze ziekte horen?’. Op die manier wordt de aandacht niet alleen gelegd op de werking van de ziekte, maar op de totaliteit van de tekst. De resultaten van deze antwoorden worden uiteraard niet meegenomen in de resultaten van het experiment, omdat de metafoor geen effect kan hebben op deze feitelijkheden.
Daarnaast wordt er in de vragenlijst gevraagd welke informatie proefpersonen nog missen in
de uitleg. Deze vraag sluit aan op het gepresenteerde doel van het experiment: uitvinden hoe bepaalde ziektes het beste uitgelegd kunnen worden. Door deze vraag in de vragenlijst te betrekken, moet het gepresenteerde doel voor de proefpersonen dan ook geloofwaardig blijven. Maar ook deze resultaten zullen niet meegenomen worden in onderstaande conclusies; het gaat hier immers niet zozeer om de kwaliteit en hoeveelheid informatie die wordt gegeven, maar om het effect van de metaforen op het begrip van de werking van ziektes.
Het cijfer wat tenslotte aan de uitleg wordt gegeven wordt wel in de resultaten
meegenomen, omdat hieruit eventueel te herleiden valt of proefpersonen de uitleg met (goede of slechte) metafoor (onbewust) beter of slechter beoordelen dan de uitleg zonder metafoor.
62
4.2 Resultaten In deze paragraaf wordt er antwoord gegeven op de vraag of metaforen ook daadwerkelijk een effect hebben op het begrip van de werking van ziektes. Na in kaart te hebben gebracht wat de algehele kenmerken van de proefpersonen zijn die aan het experiment mee hebben gedaan, wordt er gekeken welke hypothese juist is; hebben metaforen wel of geen effect op het begrijpen van de werking van ziektes? Om deze centrale vraagstelling volledig te kunnen beantwoorden, is het ook noodzakelijk om antwoord te geven op een aantal subvraagstellingen. Op die manier kunnen er eventuele kantlijnen worden geplaatst. Zo worden de volgende subvraagstellingen gehanteerd: 1. Hanteren proefpersonen de gelezen metafoor bij het terughalen van medische kennis en daarmee het geven van hun antwoord (retrieval [Steen, 1994])? 2. Wat is het effect van opleidingsniveau op het tekstbegrip? 3. Wat is het effect van een bepaalde mate van medische kennis op het tekstbegrip? 4. Is er een verband tussen de beoordelingen van de teksten en de manier van uitleg? Na antwoord te hebben gegeven op al deze vragen, worden de behaalde resultaten in paragraaf 4.3 aan een interpretatie onderworpen. Hoe zijn de eventuele verschillen in tekstbegrip te verklaren? 4.2.1 Kenmerken proefpersonen De proefpersonen die aan het experiment mee hebben gedaan, waren voornamelijk hoogopgeleid. Van de 51 proefpersonen waren er namelijk 17 personen die een WO‐opleiding en 28 personen die een HBO‐opleiding volgen of hebben gevolgd. De overige 6 proefpersonen die aan het experiment meededen, waren MBO‐opgeleid (4) of VMBO‐opgeleid (2). De proefpersonen waren ook voornamelijk jongeren. De meeste proefpersonen vielen namelijk in de leeftijd van 18 tot 24 jaar. Er waren slechts vier mensen die ouder waren; zij waren 42 tot 66 jaar oud. Verder bestond de groep voor de meerderheid uit vrouwen, namelijk 31 tegenover 20 mannen.
Daarnaast waren de proefpersonen wat betreft hun mate van medische kennis vrij
vergelijkbaar. Het gemiddelde cijfer (op een schaal van 0 tot en met 10) wat zij zichzelf toekenden, was een 5 (met één uitschieter naar 3, vier naar 7 en twee naar 8). Hiermee schatten zij zichzelf in tussen de uitspraken ‘ik ken de bekende ziektes wel, maar niet hoe ze werken’ en ‘ik ken de werking van de meer bekende ziektes wel’. Er mag van deze proefpersonen dan ook worden uitgegaan dat zij de bekende ziektes kennen en van enkele ook de werking daarvan weten. Tenslotte maakte de overgrote meerderheid gebruik van de intercitybus vanwege hun studie. Slechts 14 van de 51
63
proefpersonen zat met een andere reden in de bus, variërend van werk, familiebezoek of een dagje weg. 4.2.2 Effect metaforen tekstbegrip Het algemene effect van metaforen op het begrip van leken in de werking van ziektes wordt getoetst door de gemiddelde scores van proefpersonen die zijn behaald na het lezen van respectievelijk een zuiver medische uitleg, een uitleg met een goede metafoor en een uitleg met een slechte metafoor, met elkaar te vergelijken. Hierbij bestaat de score per proefpersoon uit het gemiddelde percentage correct gegeven antwoorden. Aangezien er drie vragen per soort uitleg werden gesteld over de werking van de betreffende ziekte, kan er van deze drie gegeven antwoorden een gemiddelde score per proefpersoon worden gemaakt. Hierbij worden in dit geval het correcte medische en metaforische antwoord allebei als een juist gegeven antwoord gezien, terwijl het incorrecte medische en metaforische antwoord en de optie ‘helemaal geen idee’ als een onjuist gegeven antwoord worden gezien. Heeft een proefpersoon bijvoorbeeld twee van de drie vragen juist beantwoord (wat voor soort antwoord dit ook mag zijn), dan geeft dit een gemiddelde score van 66,7%. Heeft een proefpersoon slechts één van de drie vragen juist beantwoord, dan geeft dit een gemiddelde score van 33,3%, etc. Door de gemiddelde scores van alle proefpersonen per soort uitleg met elkaar te vergelijken, kan op die manier worden vastgesteld welke soort uitleg klaarblijkelijk het beste werd begrepen en of metaforen daarmee een positief, negatief of geen effect hebben op het tekstbegrip van de proefpersonen. Om het algemene effect van metaforen op het begrip van de werking van ziektes daadwerkelijk te kunnen toetsen, moet eerst worden onderzocht of de items (de drie fictieve ziektes) als één geheel kunnen worden gezien of juist apart behandeld moeten worden. Omdat het niet mogelijk is om de effecten van de soort uitleg op de drie verschillende ziektes per proefpersoon te meten en met elkaar te vergelijken ‐ wat de meest nauwkeurige uitslag had gegeven, maar onmogelijk is omdat de proefpersonen niet alle negen versies voor ogen kregen, maar slechts drie (zie 4.1.2.2.) ‐, wordt er in plaats van een Repeated Measures ANOVA‐toets een Oneway ANOVA‐ toets44 uitgevoerd. Uit deze toets blijkt dat er wel een verschil is in de manier waarop er op de verschillende ziektes werd gescoord, maar deze verschillen zijn niet significant (p=0,10). Belangrijker nog, er is bij geen enkele ziekte een significant verschil tussen de condities (de manier van uitleg) geconstateerd; alle p‐waardes45 zijn namelijk groter dan .26. Dat wil zeggen dat er op de verschillende ziektes wel anders is gescoord (omdat de werking van de ene ziekte wellicht 44
De outputs van alle uitgevoerde SPSS‐toetsen zijn te vinden in bijlage III Onder de p‐waarde wordt de kans verstaan dat een verschil door toeval veroorzaakt wordt. Normaliter wordt een significantieniveau van 0,05 aangehouden, wat inhoudt dat met 95% zekerheid gesteld kan worden dat de betreffende uitslag niet ontstaan is door toeval. Bij een p‐waarde tussen de 0,10 en 0,05 wordt er gesproken van een ‘marginale significantie’. Ook dit significantieniveau wordt binnen deze scriptie gehanteerd. 45
64
eenvoud diger te beggrijpen was dan de and dere), maar dat de effeecten van dee soort uitle eg op de verschillende ziektees vergelijkb baar waren. Daarom is er geen reeden om dee resultaten n van de verschillende ziektess apart te behandelen en n kunnen de ziektes als één item worrden gezien.
M de concclusie dat dee verschillende ziektes als Met a één item behandeld kunnen worrden, kan
gezegd w worden dat eer geen bew wijs is gevond den dat metaaforen (of die nu goed off slecht zijn) over het algemeeen een positief dan wel n negatief effect hebben op het begrip p van leken in n de werkingg van een ziekte. Dit D is aangeetoond midd dels een Reepeated Me easures ANO OVA‐toets, d die de verscchillen in gemiddeelde scores p per soort uitleg op individ dueel niveau u berekent.
Gemiddeld percentage juist gegeven antwoorden
Algehe ele scores 100% 90% 80% 70% 60% 50%
Geeen metafoor
40%
Goeede metafoor
30%
Slecchte metafoor
20% 10% 0% Custos Infirrmus
Pravu us Emissarius
Vitium Hiatu us
Betreffende zziekte en soort uitleg
w kleine verschillen v tussen scorees en de maanier waarop ziektes w werden uitge elegd (zie Er zijn wel bovenstaaand diagram, waarin het h gemiddelde percentaage juist geggeven antwo oorden per ziekte z en per soorrt uitleg in kaaart is gebraacht), maar d deze zijn niet significant bevonden (p p=0,20). Zo sscoorden proefperrsonen na het lezen van de zuiiver mediscche uitleg het h best (8 84,3% juist gegeven antwoorrden), scoord den de proeefpersonen na n het lezen van de uitleeg met een goede metaafoor iets minder goed (78,4% %) en scoord den de proeefpersonen na n het lezen n van de uittleg met een n slechte or het slechtsst (75,8%). Hiermee kan dan ook gestteld worden dat de hypo othese ‘metaaforen (of metafoo die nu goed g of slech ht zijn) hebb ben geen efffect op het begrip van leken in de werking van n ziektes’ aangeno omen wordt. 4.2.3 Re etrieval effe ect Nu het aalgemene efffect van mettaforen op heet begrip van n de werkingg van ziektess bekend is, is het van belang tte weten of er een verbaand is tussen de manierr van uitleg een de manieer van het ge even van
65
een antwoord is. Met andere woorden, hanteren proefpersonen de gelezen metafoor bij het terughalen van medische kennis en daarmee het geven van hun antwoord (retrieval [Steen, 1994])?
Deze onderzoeksvraag kan getoetst worden door te onderzoeken of metaforische
antwoorden significant vaker gegeven worden wanneer er een uitleg met metafoor gelezen is dan wanneer de uitleg zuiver medisch was en wanneer er een ander soort metafoor in de uitleg betrokken was (een adequate metafoor dan wel inadequate metafoor). Door dit middels een Repeated Measures ANOVA‐toets te doen, kan gesteld worden dat proefpersonen op individueel niveau en ten opzichte van de twee andere soorten uitleg marginaal significant vaker kiezen (p=0,09) voor een correct metaforisch antwoord bij een goede metafoor in de uitleg. Met andere woorden, het correcte metaforische antwoord werd vaker gegeven wanneer er een goede metafoor in de uitleg werd gebruikt, wat de indruk wekt dat dit ‐ in lichte mate ‐ significante verschil aan retrieval (Steen, 1994) te wijten lijkt te zijn. Wanneer er een goede metafoor is gelezen, wordt deze metafoor dus ook onthouden en gehanteerd bij het geven van de antwoorden.
Daarnaast is het ook van belang om te weten of proefpersonen die een slechte metafoor in
de uitleg hebben gelezen, ook vaker voor het incorrecte metaforische antwoord kiezen dan de andere twee groepen. Wederom worden daarom de frequenties van gegeven incorrecte metaforische antwoorden met elkaar vergeleken. De uitslag van deze Repeated Measures ANOVA‐ toets laat blijken dat de groep die een slechte metafoor in de uitleg heeft gelezen hoogstwaarschijnlijk niet aan retrieval (Steen, 1994) doen. Er kon namelijk geen daadwerkelijk significant verschil aangetoond worden (p=0,13 gaat). 4.2.4 Effect opleidingsniveau op tekstbegrip/retrieval Omdat opleidingsachtergrond ook een effect zou kunnen hebben op de mate waarop de werking van een ziekte begrepen wordt, wordt ook het verband tussen het opleidingsniveau en de scores van proefpersonen onderzocht. Dit wordt gedaan door de resultaten van alle drie de groepen (VMBO’ers en MBO’ers, HBO’ers en WO’ers) middels een Oneway ANOVA‐toets met elkaar te vergelijken. Hieruit blijkt dat de lager en middelbaar opgeleiden (VMBO en MBO) de werking van de ziektes klaarblijkelijk het minst goed begrepen, door een gemiddelde score van 66,7% te behalen. De hoger opgeleiden (HBO) scoorden met een gemiddelde score van 77,4% beter. Tenslotte begrepen de hoogst opgeleiden in dit experiment (WO) de werking van de ziektes klaarblijkelijk het best, met een gemiddelde score van 87%. Deze verschillen in scores zijn volgens de gehanteerde Oneway ANOVA‐ toets in lichte mate significant (p=0,09) en op lineair niveau; hoe hoger het opleidingsniveau, hoe hoger de score, simpelweg gesteld. De lichte mate van significantie zou mogelijk te wijten zijn aan het kleine aantal N bij de laagopgeleiden (N=6). Waren er meer laagopgeleiden bij het experiment betrokken geweest, dan was de mate van significantie mogelijk ook hoger geweest. Hierover valt
66
echter niets met zekerheid te zeggen. Al met al kan wel geconcludeerd worden dat er redenen zijn om aan te nemen dat het begrip van de werking van een ziekte samenhangt met opleidingsniveau. Hoe hoger men opgeleid is, hoe beter men de werking van een ziekte begrijpt. Is er dan ook een verband tussen het opleidingsniveau en de mate waarin aan retrieval (Steen, 1994) werd gedaan? Met andere woorden, zorgt een bepaald opleidingsniveau er voor dat er vaker metaforen gehanteerd worden in het terughalen van medische kennis? Om dit te toetsen worden de frequenties van gegeven correcte en incorrecte metaforische antwoorden aan de hand van de verschillende opleidingniveaus met elkaar vergeleken. De eerste Oneway ANOVA‐toets wijst uit dat er geen significant verschil is (p=0,64) tussen de opleidingsniveaus wat betreft het kiezen van het correcte metaforische antwoord bij het lezen van een goede metafoor. De groepen hanteren vrijwel net zo vaak de goede metafoor in het terughalen van kennis46. Ook in de frequentie waarop de verschillende opleidingsniveaus de slechte metafoor gebruiken om kennis terug te halen zijn geen verschillen aangetoond (p=0,14)47. Mogelijk is deze mate van significantie te wijten aan het feit dat er minder laagopgeleiden dan hoog opgeleiden en wetenschappelijk opgeleiden aan het experiment meededen. Zouden er meer laagopgeleiden mee hebben gedaan die op dezelfde manier scoorden, dan zou de mate van significantie mogelijk ook hoger liggen. Vooralsnog zijn er echter geen redenen om aan te nemen dat opleidingsniveau met de mate van retrieval (Steen, 1994) samenhangt. 4.2.5 Effect medische kennis op tekstbegrip/retrieval Naast dit verband tussen opleidingsniveau en tekstbegrip, wordt ook het verband tussen de mate van medische kennis die de proefpersonen hadden en de score die zij behaalden onderzocht. Zorgt een hogere mate van medische kennis er voor dat er ook hoger wordt gescoord? Hierbij zijn de groepen ingedeeld in gradaties van medische kennis, namelijk ‘weinig medische kennis’ (3 en 4 op een schaal van 0 ‐ 10), ‘matige medische kennis’ (5 en 6 op een schaal van 0 ‐ 10) en ‘veel medische kennis (7 en 8 op een schaal van 0 ‐ 10). De groep die van zichzelf vond dat ze weinig medische kennis had, had de beste score van alle drie de groepen (83,3%). De groep die van zichzelf vond dat ze over matig medische kennis beschikt (de overgrote meerderheid), had een gemiddelde score van 78,2% goed gegeven antwoorden, waarmee zij het slechtst scoort van alle drie de groepen. Tenslotte scoort de groep die van zichzelf vindt dat ze over veel medische kennis beschikt iets beter als de voorgaande groep, met een score van 79,6% goed gegeven antwoorden. Het verschil in gemiddelde scores tussen deze drie groepen kan niet als significant worden gezien (p=0,66). Dat wil zeggen dat de Oneway ANOVA‐toets 46
VMBO/MBO’ers kiezen na het lezen van een goede metafoor in de uitleg in gemiddeld 44,8% van de gevallen voor het correcte metaforische antwoord, tegenover 37,2% bij HBO’ers en 45,3% bij WO’ers. 47 VMBO/MBO’ers kiezen na het lezen van een slechte metafoor in de uitleg in gemiddeld 38,9% van de gevallen voor het incorrecte metaforische antwoord, tegenover 14,3% bij HBO’ers en 15,7% bij de WO’ers. 67
uitwijst dat alle drie de groepen over het algemeen even goed hebben gescoord en er dus geen aanwijzingen zijn om te geloven dat het begrip van de werking van een ziekte samenhangt met de mate van medische kennis die reeds aanwezig is. Is er dan wel een verschil in de mate waarop de groepen aan retrieval (Steen, 1994) doen? Ook hier kan geen bevestigend antwoord op worden gegeven. Er is namelijk geen significant verschil (p=0,32) aan te tonen wat betreft het verschil in aantal gegeven correcte metaforische antwoorden na het lezen van de uitleg met de goede metafoor. Daarnaast is er ook geen significant verschil (p=0,43) aan te tonen wat betreft het verschil in aantal gegeven incorrecte metaforische antwoorden na het lezen van de uitleg met de slechte metafoor. Een kantlijn die hierbij geplaatst kan worden is dat de groep met veel medische kennis relatief klein was (N=6). Echter, omdat de significantieniveaus in beide gevallen heel laag zijn, is er geen reden om te geloven dat de mate waarin er aan retrieval (Steen, 1994) gedaan wordt en de mate van medische kennis waarover men beschikt met elkaar samenhangt. 4.2.6 Verband gegeven cijfer en soort uitleg Tenslotte wordt er getoetst of er een verschil is in de manier waarop de verschillende soorten uitleg gewaardeerd worden. Hierbij konden de proefpersonen een score geven van 1 tot en met 10. Uit de vragenlijsten bleek dat de zuiver medische manier van uitleg door de proefpersonen het beste gewaardeerd werd, door deze soort uitleg een gemiddeld cijfer van 7,2 toe te kennen. De uitleg met de goede metafoor werd iets minder gewaardeerd; deze soort uitleg kreeg een 7,0 toegekend. Tenslotte werd de uitleg met een slechte metafoor over het algemeen het minst gewaardeerd, door deze soort uitleg gemiddeld een 6,8 toe te kennen.
Het verschil tussen de waardering voor de verschillende manieren van uitleg lijkt op het
eerste gezicht klein, maar blijkt zeer significant te zijn (p=0,02). Dit resultaat lijkt voornamelijk te liggen aan het verschil in waardering tussen de uitleg op een puur medische manier en de uitleg aan de hand van een slechte metafoor (p=0,01). Toch waarderen de proefpersonen de zuiver medische uitleg ook marginaal significant beter dan de uitleg met een goede metafoor (p=0,09).
68
4.3 Conclusies Allereerst valt uit de resultaten van het experiment op dat metaforen (of die nu goed of slecht zijn) geen significant positief of negatief effect hebben op het begrip van leken in de werking van ziektes. De werking van een ziekte wordt dus even goed begrepen wanneer deze op een zuiver medische manier wordt uitgelegd, als aan de hand van een goede of slechte metafoor. Dit resultaat is in strijd met zowel de theorie van conceptuele integratie (waarbij adequate BLENDS ‐ in dit geval metaforen ‐ idealiter een positief effect op het tekstbegrip zouden hebben, als met de theorieën van Badeer en Hicks (1992), Spiro et al (1989) en Miller (1976) (waarbij metaforen ‐ of die nu goed of slecht zijn ‐ een negatief effect op het tekstbegrip zouden moeten hebben). Maar waarom hadden de goede metaforen geen aantoonbaar effect (of dat nu positief of negatief is) op het begrip van de werking van ziektes? En waarom werd er naar aanleiding van een uitleg met een slechte metafoor vergelijkbaar gescoord als bij de andere twee groepen?
Op deze vragen zijn verschillende antwoorden mogelijk. Allereerst kan het verstandig zijn na
te gaan waarom de groep die de uitleg van een ziekte op een puur medische manier niet koos voor de onjuiste antwoorden en daarom het beste scoorde; in meer dan 8 van de 10 gevallen koos zij namelijk voor het juiste antwoord. De onjuiste antwoorden bestonden uit twee vormen: het medische onjuiste antwoord en het metaforische onjuiste antwoord. Omdat deze groep in hun uitleg geen metafoor had gelezen, is de kans kleiner dat ze voor het metaforische antwoord kiest. Als dit ook nog een metaforisch antwoord is die heel moeilijk te rijmen is met hetgeen ze in de uitleg heeft gelezen, zal ze hier niet snel voor kiezen. De medische informatie die de proefpersonen in de uitleg lazen, moeten ze bij het lezen van de meerkeuzemogelijkheden namelijk zelf herkennen in de metaforische antwoorden. Als dit metaforische antwoord vergelijkbaar is met de medische informatie die ze hebben gelezen, dan zouden ze eenvoudig voor dit metaforische juiste antwoord kunnen kiezen. Gaat het echter om een metaforisch antwoord wat niet snel te rijmen is met de medische informatie die ze hebben gelezen, dan zullen ze hier minder snel voor kiezen. Met andere woorden, het zou makkelijker kunnen zijn een juist antwoord te kiezen wanneer de ziekte op een zuiver medische manier is uitgelegd, omdat dan niet in termen van de metafoor wordt gedacht. Op die manier worden de antwoordmogelijkheden die in andere (metaforische) termen zijn omschreven, in plaats van medische termen, minder in overweging overgenomen. Het lijkt dan vooral een keuze te zijn tussen het juiste medische antwoord en het juiste metaforische antwoord, waarbij het medische antwoord in de meeste gevallen wint. Dan het uitblijven van een eventueel positief effect van een goede metafoor op het begrip van de werking van ziektes. Het moeilijk kunnen maken van een juiste keuze voor de groep die een goed passende metafoor in de uitleg gepresenteerd kreeg, zou op eenzelfde manier verklaard kunnen worden. Omdat deze proefpersonen wel met een metafoor te maken kregen, worden er 69
twee INPUT‐ruimtes gecreëerd, tegenover één INPUT‐ruimte van de groep die de ziektes op een zuiver medische
manier
kreeg
uitgelegd.
Omdat
de
metaforische
terminologie
in
de
antwoordmogelijkheden op die manier bij deze groep wél past bij wat ze in de uitleg hebben gelezen, ontstaat er bij deze groep meer twijfel ‐ zeker wanneer de gelezen metafoor maar gedeeltelijk is onthouden ‐ tussen welk metaforisch antwoord de juiste is: het juiste metaforische antwoord of het onjuiste metaforische antwoord. De termen die in deze beide antwoordmogelijkheden gebruikt zijn, komen namelijk sterk met elkaar overeen. Het gaat namelijk in beide gevallen om iets wat bijvoorbeeld met doorgangsbanen, transport, etc. te maken heeft. Om dan het afwijkende aspect van de slechte metafoor (hetgeen wat niet ‘klopt’ in het antwoord) te ontdekken, blijkt moeilijk te zijn. Immers, de metafoor is misschien wel onthouden, maar de specifieke details daarvan soms niet (of het bijvoorbeeld nu om een vertraging of complete afsluiting van een treinstation gaat). Omdat deze groep op die manier meer twijfelt tussen de metaforische antwoordmogelijkheden, zou ze ook kunnen beginnen te twijfelen aan het onjuiste medische antwoord. Het metaforische onjuiste antwoord zou proefpersonen in verwarring kunnen brengen, waardoor ze ook gaan twijfelen aan hoe de ziekte nu precies werkt (de MEDISCHE INPUT‐ruimte). Vanwege deze verwarring zouden ze sneller dan de groep die de ziekte op een puur medische uitgelegd kreeg, voor het onjuiste medische antwoord kunnen kiezen. Al met al zou deze verwarring het eventuele positieve effect van een metafoor kunnen neutraliseren, waardoor de groep uiteindelijk vrijwel net zo goed scoort als de groep die een puur medische uitleg had gelezen. De uitkomst dat de groep die de ziektes met behulp van een slecht passende metafoor vrijwel even goed scoort als de andere twee groepen, is een interessante uitkomst die lastig, maar wel verklaard kan worden. Op basis van de theorie van conceptuele integratie en de theorieën van Badeer en Hicks (1992), Spiro et al (1989) en Miller (1976) zou verwacht worden dat deze groep (veel) minder goed zou scoren. Bovendien zou het feit dat proefpersonen de ziektes op twee manieren kregen uitgelegd ‐ op een juiste medische manier en op een onjuiste metaforische manier ‐ alleen al voor onduidelijkheid kunnen zorgen. Verwacht werd dan ook dat de meerderheid van de proefpersonen, wanneer ze aan retrieval (Steen, 1994) zouden doen, zich zou laten leiden door deze onjuiste metaforische informatie. Uit de resultaten blijkt dat een deel van de proefpersonen dit ook wel doet; werd er een fout gemaakt door de proefpersonen, dan lag dit aan veruit de meeste gevallen aan de metafoor die in de uitleg werd gebruikt en bij het geven van het antwoord werd gehanteerd. Toch kiest de meerderheid van deze groep voor het juiste antwoord. Dit ligt waarschijnlijk aan het feit dat de proefpersonen (onbewust) doorhadden dat er met de
70
gepresenteerde metafoor ‘iets niet klopt’48. Daarom verworpen zij deze metafoor en haalden zij hun informatie over de ziekte veelal uit de MEDISCHE INPUT‐ruimte; de mentale ruimte waar alleen zuiver medische informatie wat betreft de gepresenteerde ziekte in opgeslagen is. De METAFORISCHE INPUT‐ ruimtes lieten zij vanwege deze ‘mismatch’ hierbij dus klaarblijkelijk voornamelijk achterwege. De proefpersonen die op die manier (op een bewuste dan wel onbewuste manier) niet aan retrieval (Steen, 1994) deden na het lezen van de slechte metafoor, zorgen er zo voor dat er geen significant verschil is tussen de verschillende groepen wat betreft het kiezen voor het incorrecte metaforische antwoord (p=0,13). Daarnaast lijken de fouten die wel werden gemaakt door enkele proefpersonen van de groep die een slechte metafoor in de uitleg had gelezen, te wijten aan iets wat eerder door Pearson, Raphael, TePaske en Hyser (1981) is beschreven: metaforen werden zelf wel goed onthouden, maar de letterlijke equivalenten hiervan niet. Omdat de groep van de goed passende metafoor waarschijnlijk aan het twijfelen werd gebracht door het onjuiste metaforische antwoord en de groep van de slecht passende metafoor haar informatie klaarblijkelijk ging halen uit de MEDISCHE INPUT‐ruimte, zijn de effecten van metaforen op het begrip van de werking van ziektes waarschijnlijk
vergelijkbaar. Was dit experiment een onderzoek geweest waar er zonder meerkeuzemogelijkheden was gewerkt, dan zouden de verschillen wellicht groter zijn. De drie groepen zouden dan af moeten gaan op de informatie die ze in de uitleg hebben gelezen, in plaats van af te gaan of het juist af te schrijven van antwoordmogelijkheden waarin medische dan wel metaforische termen zijn gebruikt. Meer over een dergelijk onderzoek komt aan bod in hoofdstuk 5.
Een andere verklaring voor de vergelijkbare score tussen de groepen die een goede metafoor
en een slechte metafoor onder ogen kregen, zou kunnen zijn dat proefpersonen de ‘afstand’ tussen de elementen uit de INPUT‐ruimtes te ver bevonden. Een treinstation is nu eenmaal heel wat anders dan een opening in een cel; de conceptuele afstand tussen beide concepten (en daarmee conceptuele domeinen) zou te groot kunnen zijn. Dit is iets waardoor men in verwarring zou kunnen worden gebracht en/of de metafoor (onbewust) af zouden kunnen wijzen. Ook zou het voor proefpersonen lastig kunnen zijn om elementen uit te zoeken die geprojecteerd moeten worden in de BLEND. Welke details doen er wel toe en welke niet? Projecteren zij alleen het element ‘treinstation’ en ‘openingen in de buitenkant van de cel’, waardoor er alleen van deze twee elementen een integratie ontstaat, dan is de BLEND incompleet. Hierdoor hebben zij andere
48
Van enkele van de proefpersonen kan gezegd worden dat ze zich bewust waren van het feit dat de metafoor slecht passend was. In de ruimte in de vragenlijst die bestemd was voor opmerking van betreft de uitleg van de ziekte, gaven enkele proefpersonen namelijk aan: ‘de vergelijking met een snelweg die is afgesloten voor verkeer klopt in mijn ogen niet helemaal. Een snelweg die is afgesloten voor verkeer, laat geen enkel verkeer meer door, terwijl de stikstofmoleculen nog wel door de openingen konden’, ‘metafoor is matig’, ‘slechte vergelijking’ en ‘vage metafoor’. 71
elementen die bij de metafoor hoorden niet onthouden, waardoor ze mogelijk het juiste antwoord ook niet meer wisten te kiezen. Dan het algemene retrieval effect (Steen, 1994) dat onderzocht werd tijdens het experiment. De mate waarin de groep die een goede metafoor in de uitleg heeft gelezen en daarna koos voor het correcte metaforische antwoord lijkt logisch te verklaren; zij koos immers voor het antwoord dat bij haar metaforische uitleg paste. Dat zij dit significant vaker deed dan de overige twee groepen, is dan ook niet vreemd. Maar hoe valt dan te verklaren dat de groep die de ziektes op een puur medische manier uitgelegd kreeg, in meer dan 4 van de 10 gevallen ook voor het juiste metaforische antwoord koos? Aangezien de proefpersonen geen metafoor in de uitleg hebben gelezen, is het onmogelijk dat ze aan retrieval (Steen, 1994) doen. Toch spreken de metaforische antwoorden ze klaarblijkelijk aan. Dit lijkt te rijmen met de theorie dat denken wordt gestructureerd door metaforische systemen; iets wat door Lakoff en Johnson (1980) is omschreven. Door deze manier van denken, komen we metaforen overal tegen en zijn we hieraan gewend. Proefpersonen die aan het experiment meededen, keken dan ook niet raar op wanneer er bijvoorbeeld van een ‘vermomming’ werd gesproken, in plaats van een ‘omhulsel’. Sterker nog, in 40% van de gevallen gaven zij juist de voorkeur aan deze terminologie. Een reden daarvoor zou kunnen zijn dat het gevoel dat de proefpersonen hebben bij het negatieve ‘vermomming’ meer aansluit bij het (negatieve) gevoel dat ze bij de ziekte hebben, dan het neutrale ‘omhulsel’. Met andere woorden, een ‘vermomming’ brengt, net zoals het begrip ‘ziekte’ allerlei negatieve associaties met zich mee. Daarom zou de voorkeur dan ook kunnen worden gemaakt voor deze term, in plaats van de medische term die meer neutraal is. Daarnaast is uit het onderzoek gebleken dat hoe hoger het opleidingsniveau is, hoe hoger de score ook is. Er zijn dus redenen om aan te nemen dat het begrip van de werking van een ziekte samenhangt met opleidingsniveau. Hoewel er geen sterke conclusies kunnen worden getrokken omdat de aantallen proefpersonen per categorie niet gelijk waren en er slechts een lichte mate van significantie aan te tonen is, kan de reden achter deze verschillen in scores tussen de diverse opleidingsniveaus waarschijnlijk liggen aan de mate van cognitieve training die aan deze niveaus verbonden is. Hoger opgeleiden zijn ‐ ongeacht hun IQ ‐ per definitie getraind in het lezen en begrijpen van veelal ingewikkelde informatie. Omdat er bij het begrijpen van een complex begrip (een onbekende ziekte in dit geval) een bepaalde mate van dergelijke cognitieve vaardigheden nodig is, is het dan ook niet onlogisch dat lager opgeleiden de werking van een ziekte minder eenvoudig begrijpen. Verder bleek uit de resultaten dat er geen aanwijzingen zijn om te geloven dat het begrip van de werking van een ziekte samenhangt met de mate van medische kennis die reeds aanwezig is en de mate waarin er aan retrieval (Steen, 1994) gedaan wordt. Toch zou verwacht kunnen worden dat 72
proefpersonen met een hoge mate van medische kennis de werking van een nieuwe ziekte eenvoudiger zouden begrijpen dan de groepen die minder medische kennis in huis hebben. Waarom scoren zij toch op een vergelijkbare manier? Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat, wanneer proefpersonen van zichzelf weten dat ze weinig van ziektes afweten, meer moeite doen om de betreffende ziekte wel te begrijpen. Hun gebrek aan medische kennis is wellicht iets wat ze willen verbeteren, waardoor ze geconcentreerd de werking van de ziekte gaan bestuderen. Omdat de andere groepen die extra moeite niet doen, scoren ze uiteindelijk vergelijkbaar. Tenslotte kan ook de meest sterke conclusie uit dit onderzoek verklaard worden, namelijk het zeer significante verschil in waardering voor de verschillende soorten teksten. Waarom wordt aan de zuiver medische uitleg nu het hoogste cijfer gegeven en wordt deze dus meer gewaardeerd dan de teksten waarin een metafoor gehanteerd werd? Dit zou kunnen liggen aan het soort genre van de tekst: een medische informatieve tekst. Omdat het hier om serieuze informatie gaat die voor een patiënt heel belangrijk kan worden bevonden, zou men de medische uitleg wellicht professioneler en passender vinden dan de metaforische uitleg. Metaforen, zeker wanneer die verwarrend kunnen werken ‐ iets wat in een goede patiëntenfolder niet zou mogen gebeuren ‐ , zou men in dit kader wellicht dan ook liever niet zien, waardoor de metaforische teksten significant minder gewaardeerd werden. Als resultaat van het trekken van deze belangrijkste conclusies, kan de vraagstelling zoals die vooraf is gesteld dan ook als volgt beantwoord worden: ‘Zijn metaforen effectief in het begrip van leken van de werking van ziektes?’ Er kon geen bewijs worden gevonden dat het toepassen van metaforen een positief effect heeft op het begrip van leken in de werking van ziektes. Hoewel er wel kleine verschillen te zien waren tussen de scores en de bijbehorende uitleg, waren deze te klein om als significant te benoemen. Een reden daarachter zou kunnen zijn dat metaforen ‐ of die nu goed of slecht zijn ‐ inderdaad voor verwarring zorgen, zoals Badeer en Hicks (1992), Spiro et al (1989) en Miller (1976) al suggereerden, waardoor het eventuele positieve effect van een goede metafoor in de uitleg geneutraliseerd werd. Daarnaast had een slechte metafoor in de uitleg een minder negatief effect dan verwacht, omdat deze in enkele gevallen (bewust, dan wel onbewust) verworpen werd en men zich slechts op de juiste medische informatie concentreerde. Op die manier ontstonden er scores die uiteindelijk vergelijkbaar zijn.
73
Hoofdstuk 5: Discussie Welk gat in het vakgebied is met het stellen van deze conclusies nu (voor een deel) opgevuld? En wat is de reikwijdte van de analyse en het experiment? Op deze vragen wordt in dit hoofdstuk een antwoord gegeven. Vervolgens worden de gebruikte methodes becommentarieerd. Zijn dit een goede methodes geweest? Als laatste worden nieuwe vragen behandeld die deze scriptie heeft opgeroepen. Wat zou een logisch vervolgonderzoek zijn?
5.1 Nieuwe kennis en inzichten 5.1.1 Analyse Door het verrichten van onderzoek naar welke conceptuele metaforen ‐ en op basis daarvan creatieve metaforen ‐ er voorkomen binnen medische informatieve teksten is er nieuwe kennis ontstaan wat betreft het gebruik van metaforen in deze specifieke soort tekst. Er is een nieuw inzicht ontstaan in de manier waarop er reeds over de werking van het lichaam en ziektes gedacht wordt en hoe deze algemene gedachtegang terug te zien is in creatieve metaforen op dat gebied.
Bovendien is ook in beeld gebracht hoe dergelijke creatieve metaforen werken, door ze aan
de hand van de conceptuele integratietheorie te analyseren. Hierdoor is er een gedetailleerd inzicht ontstaan in de conceptuele domeinen die geïntegreerd worden, welke principes de lezer moet toepassen om de metafoor te begrijpen, de elementen die met elkaar worden verbonden, de noodzakelijkheid van selectieve projectie in het slagen van de metafoor en de kwaliteit van metafoor. Al met al bleek de conceptuele integratietheorie een uitstekende aanvulling te zijn op de conceptuele metafoortheorie in het analyseren van medische metaforen, door dergelijke eigenschappen van de metafoor in beeld te brengen. 5.1.2 Experiment Door aanvullend op de analyse te toetsen of metaforen dan ook daadwerkelijk effectief zijn in het begrip van de werking van de ziekte, is er een nieuw inzicht ontstaan in de plek die de medische metafoor inneemt. Het bleek namelijk dat ‐ in tegenstelling tot andere BLENDS met een informatieve en didactische functie ‐ medische metaforen geen positief effect hebben op het begrip van een dergelijk complex concept. Medische metaforen hebben echter ook geen negatief effect op dit begrip; iets wat ze volgens Badeer en Hicks (1992), Spiro et al (1989) en Miller (1976) zouden kunnen hebben. Het experiment wees dan ook uit dat er een middenweg is tussen wat de conceptuele integratietheorie zegt en wat de bovenstaande onderzoekers beweerden: metaforen hebben geen effect op het algemene begrip van de werking van een ziekte. Het eventuele positieve effect dat metaforen hadden op het tekstbegrip van sommige proefpersonen, werd namelijk geneutraliseerd
74
door het negatieve effect van metaforen: verwarring. Hierdoor bleef zowel het algemene positieve als het negatieve effect van metaforen op het begrip van leken in de werking van een ziekte uit.
Deze middenweg kan dan ook gezien worden als nieuw opgedane kennis en kan waardevol
zijn voor ontwerpers van medische informatieve teksten. Deze teksten zouden het beste op een zuiver medische manier geschreven moeten worden. Op die manier wordt het risico van eventuele verwarring als resultaat van retrieval (Steen, 1994) voorkomen. Bovendien bleek uit het experiment dat proefpersonen deze zuiver medische manier van uitleg significant meer waarderen van de uitleg waarin een metafoor gebruikt wordt. Het ontwerpen van medische informatieve teksten op een zuiver medische manier lijkt dan ook in beide gevallen de beste keuze.
5.2 Reikwijdte onderzoek 5.2.1 Analyse De teksten die in de analyse onderzocht zijn, waren te typeren als medische informatieve teksten die voor patiënten en hun omgeving zijn geschreven, om hen te informeren over de betreffende aandoening. Deze medische informatieve teksten ‐ of het nu om een patiëntenfolder gaat of een medische website ‐ zijn qua inhoud en functie vergelijkbaar. Daarom kunnen de uitkomsten van de medische informatieve teksten die tijdens de analyse zijn bestudeerd, ook gelden voor medische informatieve teksten die niet zijn bestudeerd. De uitslag van de analyse reikt dan ook verder dan slechts dit onderzoek.
Omdat medische informatieve teksten bovendien een belangrijke en wijdverspreide
informatiebron voor patiënten en hun omgeving vormen, zorgt de analyse ervoor dat de reikwijdte van dit onderzoek als omvangrijk kan worden gezien. Naast face‐to‐face communicatie met een arts, is dit namelijk hét middel voor patiënten (en hun omgeving) om meer te weten te komen over een betreffende ziekte. Hierdoor zijn er veel vergelijkbare medische informatieve teksten in omloop. Deze combinatie van factoren zorgt er dan ook voor dat de reikwijdte van dit onderzoek als omvangrijk wordt beschouwd. De resultaten van de analyse kunnen niet alleen opgaan voor alle medische informatieve teksten, maar geven ook een belangrijke indicatie over hoe patiënten op dit moment geïnformeerd worden over ziektes. 5.2.2 Experiment De reikwijdte van het experiment is lastiger te beoordelen. Het is bekend dat metaforen in medische teksten over het algemeen voor verwarring kunnen zorgen. Dit bleek namelijk niet alleen uit de publicaties van Badeer en Hicks (1992), Spiro et al (1989) en Miller (1976), maar ook uit de aanvullende opmerkingen die enkele proefpersonen plaatsten bij het invullen van hun vragenlijst (‘vage metafoor’) en de mate van retrieval (Steen, 1994) waar aan werd gedaan na het lezen van een slechte metafoor in de uitleg. 75
Na het lezen van een goede metafoor in de uitleg was deze verwarring echter ook aanwezig.
Omdat er gedacht wordt dat deze verwarring voor een deel samenhangt met de manier waarop het experiment is opgezet (er moet worden gekozen tussen diverse antwoordmogelijkheden, waardoor proefpersonen die een metafoor in de uitleg hebben gelezen eerder zouden kiezen voor een metaforisch antwoord, ook wanneer deze onjuist is), kan de reikwijdte van het experiment moeilijk beoordeeld worden. Om dit verband uit te sluiten en het precieze effect van metaforen op tekstbegrip (voor zover dat mogelijk is) te toetsen, zou een vervolgonderzoek dan ook uitkomst bieden. Meer hierover wordt in de volgende paragrafen beschreven. Wel kan met meer zekerheid gesteld worden dat lezers van medische informatieve teksten de voorkeur hebben voor een uitleg op een zuiver medische manier, aangezien ze deze manier van uitleg significant beter beoordeelden. De reikwijdte van deze uitkomst ‐ de waardering van een dergelijke tekst ‐ kan daarom wel als omvangrijk worden beschouwd. Daarnaast lijken de meeste lezers geen echte moeite met het begrijpen van een dergelijke medische tekst te hebben, aangezien ze in meer dan acht van de tien van de gevallen het juiste antwoord wisten. Dit is een score die als acceptabel kan worden gezien, gezien het feit dat het om vrij complexe en onbekende ziektes ging en lezers deze informatie dus voor het eerst lazen. Het toepassen van een metafoor om de werking van dergelijke complexe ziektes helpen uit te leggen is dus niet alleen ongewenst, maar feitelijk gezien ook overbodig, gezien de hoge mate waarin proefpersonen de uitleg op een zuiver medische manier al begrepen.
5.3 Gebruikte methodes 5.3.1 Analyse Bij het uitvoeren van de analyse is er voor gekozen om te laten zien welke metaforen er in medische informatieve teksten voorkomen, hoe deze werken en hoe deze creatieve metaforen de manier waarop gedacht wordt over ziektes en de werking van het lichaam weerspiegelen. Om dit goed te kunnen doen, was het belangrijk om de diepte in te gaan, in plaats van in de breedte. Daarom is er voor gekozen om bij de analyse de conceptuele metafoortheorie aan te vullen met de conceptuele integratietheorie. Deze laatste theorie maakte het namelijk mogelijk om niet alleen aan te tonen welke conceptuele metaforen in medische informatieve teksten voorkomen, maar ook hoe bijbehorende creatieve metaforen in detail werken. Bovendien kon er een categorisatie worden gemaakt waarin vele voorkomende creatieve metaforen ingedeeld kunnen worden. Deze gehanteerde methode werd en wordt daarom nog steeds als meest waardevol gezien in het analyseren van metaforen in medische informatieve teksten.
76
5.3.2 Experiment Naar aanloop van de uitvoering van het experiment zijn er veel keuzes gemaakt. Zo is er voor gekozen om fictieve ziektes in het onderzoek te betrekken, zodat eventuele bestaande kennis over ziektes geen interfererende factor zou zijn. Dit bleek een goede keuze te zijn geweest. Ook is er voor gekozen om duidelijk ‘nieuwe metaforen’ toe te passen in de uitleg van de fictieve ziektes. Wanneer proefpersonen namelijk al bekend zouden zijn met een dergelijke metafoor, dan zouden ze deze makkelijker onthouden; iets wat ook hun score weer zou kunnen beïnvloeden. Dit zou echter wel een nadelig effect kunnen hebben. Omdat de metaforen als resultaat van deze keuze niet aansluiten op de manier waarop ze reeds over de werking van het lichaam en ziektes denken, zijn de creatieve metaforen wellicht ook lastiger te accepteren. Immers, de LICHAAM IS TREINSTATION‐metafoor en LICHAAM IS TUNNEL‐metafoor zijn geen conceptuele metaforen die eerder voorkwamen in de analyse
en zijn ook geen creatieve metaforen die eventueel aan zouden sluiten op de in de analyse genoemde conceptuele metaforen (al moet dit niet een allesomvattende indeling worden gezien). Omdat proefpersonen voor het begrijpen van deze nieuwe manier van denken al meer moeite moesten doen, zou het onthouden van de bijbehorende medische uitleg ook moeilijker kunnen zijn. In een vervolgonderzoek zou daarom wellicht beter voor metaforen gekozen worden die wel aansluiten op de manier waarop er reeds wordt gedacht, om dit eventuele effect uit te sluiten. Daarnaast was er voor gekozen om met antwoordmogelijkheden te werken in plaats van met open vragen, om het begrip van de werking van ziektes onder proefpersonen zo controleerbaar mogelijk te maken. Door dit te doen zouden er geen antwoorden ontstaan waarbij het daadwerkelijke begrip lastig te achterhalen was; iets wat bij open vragen of navertellen van de werking van de ziekte wel zou kunnen gebeuren. Dit gebruiken van antwoordmogelijkheden had echter ook een nadelig effect dat niet als zodanig werd verwacht. Het moeten kiezen tussen diverse antwoorden die in medische en metaforische termen waren omschreven, zorgde er waarschijnlijk voor dat proefpersonen die een metafoor in hun uitleg hadden gelezen, meer twijfelden tussen de metaforische antwoorden dan de proefpersonen die de ziekte op een zuiver medische manier kregen uitgelegd. Hierdoor scoorden de proefpersonen die de metafoor in hun uitleg hadden gelezen waarschijnlijk slechter dan de proefpersonen die de ziekte op een zuiver medische manier kregen uitgelegd. Of ze de ziekte ook daadwerkelijk minder goed begrepen, is op die manier lastig te zeggen. Daarom kan er in een vervolgonderzoek waarbij de effectiviteit van metaforen in het begrip van de werking van ziektes wellicht beter gekozen kunnen worden voor het toepassen van (tekstuele of mondelinge) open vragen in plaats van meerkeuzevragen. Op die manier wordt het geheugen van proefpersonen niet aangetast door verschillende scenario’s aan te bieden. Een nadeel van een dergelijke methode zou daarentegen wel kunnen zijn dat proefpersonen minder gemotiveerd zijn om
77
aan een experiment mee te doen. De drempel om te participeren aan een dergelijk onderzoek zou dan wellicht hoger liggen, omdat de betrokkenen meer moeite moeten doen.
Tenslotte zou er ook gekozen kunnen worden voor een plus/minmethode, waarbij
proefpersonen bij het lezen van de tekst iedere zin op de kwaliteit daarvan moeten beoordelen. Wanneer de proefpersonen de metafoor dan als positief beoordelen, kan er gesteld worden dat proefpersonen het gebruik van een metafoor in een medische tekst als positief zien. Omdat dit slechts om een beoordeling gaat (iets wat ook is getest in het experiment in het kader van deze scriptie), kan er echter niets gezegd worden over het effect op het begrip van deze ziekte; slechts de waardering voor de tekst kan op die manier worden getoetst. Voor welke methode er bij een vervolgonderzoek ook zou worden gekozen, feit is dat het verwerken van metaforen coöperatie vergt van proefpersonen en dat het effect van metaforen per persoon verschillend is. Het stellen van een harde conclusie wat betreft het daadwerkelijke effect van metaforen op tekstbegrip zal dus altijd lastig te toetsen blijven zijn, maar de manier waarop het experiment in deze scriptie uitgevoerd is zal in ieder geval een handvat zijn bij het uitvoeren van experimenten in de toekomst.
5.4 Nieuwe onderzoeksvragen 5.4.1 Analyse Tijdens de uitgevoerde analyse is er gekeken naar welke soort metaforen er in medische informatieve teksten voorkomen, hoe deze werken en hoe deze aansluiten op de manier waarop er al gedacht wordt over ziektes en de manier waarop het lichaam werkt. Binnen een vervolgonderzoek zou echter voor een corpusanalyse gekozen kunnen worden, waarbij er gekeken wordt naar de mate waarin dergelijke metaforen in medische informatieve teksten voorkomen. Komen er veel metaforen voor in deze teksten? En bij de uitleg van welk soort begrip worden zij dan toegepast?
Daarnaast zouden medische metaforen in een vervolgonderzoek ook binnen andere settings
kunnen worden gelokaliseerd en geanalyseerd. Medische metaforen beperken zich niet tot medische informatieve teksten, maar komen ook voor binnen onder meer commercials van stichtingen en journalistieke teksten ‐ zoals in de voetnoten van de analyse te zien was en in omgevingen als musea (zie bijlage IV). Bovendien worden metaforen veelvuldig gebruikt door patiënten in het uitleggen van hun klacht aan de arts ‐ zoals we in 2.2.5.2 zagen ‐ en binnen medische informatieve televisieprogramma’s49. Conceptuele metaforen als deze kennen namelijk geen grenzen wat betreft hun voorkomen en zouden dan ook binnen allerlei andere (medische) omgevingen kunnen worden onderzocht. 49
Een voorbeeld van een dergelijk televisieprogramma is het RTL4‐programma Je Lijf Je Leven, waarbij iedere week een andere lichaamsfunctie of ziekte centraal staat die steevast aan de hand van een metafoor uitgelegd worden. 78
Tenslotte zou ook een andere vorm van conceptuele integratie dan metaforen onderzocht
kunnen worden binnen de medische setting. Zo zou er in een vervolgonderzoek bijvoorbeeld gekeken worden naar de gebaren die artsen gebruiken om een behandeling of aandoening duidelijk te maken aan de patiënt. In verscheidene real‐life ziekenhuisseries ‐ waarbij onder meer gesprekken tussen arts en patiënt opgenomen worden ‐ kwam deze vorm van conceptuele integratie namelijk voor50. 5.4.2 Experiment Uit het uitgevoerde experiment bleek dat opleidingsniveau waarschijnlijk een verband heeft met de mate van begrip van de werking van een ziekte; de laagopgeleiden scoorden namelijk marginaal significant slechter dan de hoger opgeleiden. Omdat er echter slechts zes laagopgeleiden aan het onderzoek hebben meegedaan, kon deze bewering niet sterk worden gemaakt. Om te toetsen of er daadwerkelijk een verband is tussen deze twee variabelen, zou er dan ook een vervolgonderzoek kunnen worden gepleegd waar de aantallen laagopgeleiden en hoger opgeleiden gelijk zijn. Voor het medisch vakgebied zou dit een waardevol inzicht kunnen opleveren, omdat ze hierdoor aanknopingspunten zouden hebben wat betreft het informeren van deze groep over ziektes. Daarnaast is gebleken dat metaforen in medische informatieve teksten niet leiden tot een beter begrip van de werking van ziektes. Een significant negatieve invloed hadden metaforen hierop ook niet. Wellicht hangt deze uitslag voor een deel samen met het concept dat aan de hand van een metafoor uitgelegd wordt; de werking van een ziekte. Metaforen zijn in het uitleggen van een gevoel dat bij een ziekte hoort, mogelijk wel effectief. Dergelijke metaforen kwamen ook voor in de analyse. Omdat een gevoel behorende bij een ziekte echter gezien werd als een minder complex concept dan de werking van een ziekte, is er voor gekozen om de metafoor aan dit meer complexe concept te koppelen ‐ adequate BLENDS kunnen er immers voor zorgen dat complexe begrippen snel duidelijk worden gemaakt. Bij het testen van de effectiviteit van metaforen op het begrip van een ziekte gerelateerd gevoel zou de nieuwe onderzoeksvraag dan ook kunnen zijn: hoe effectief zijn metaforen in het overbrengen van een gevoel dat hoort bij een ziekte?
50
Voorbeelden hiervan zijn onder meer:
(a) Het tekenen van de onderdelen van een knie op de knie van de patiënt zelf: http://www.rtl.nl/components/gezondheid/hetstadsziekenhuis/miMedia/Het_Stadsziekenhuis_Najaar _2008/197733.public.Het_Stadsziekenhuis_s2_a1.xml (8.01 ‐ 8.38 min.) (b) Het aanwijzen van onderdelen van een schedel op het hoofd van de patiënt zelf: http://player.omroep.nl/?aflID=9160750 (21.10 ‐ 21.50 min.) (c) Het uitbeelden van handelingen van het hechten en schoonmaken door middel van gebaren: http://player.omroep.nl/?aflID=9605950 (2.11 ‐ 2.58 min.) 79
versie 3
Vitium Hiatus Inleiding
U heeft te horen gekregen dat u lijdt aan de ziekte Vitium Hiatus. Omdat er na het gesprek met de huisarts vaak nog vragen naar boven komen, proberen we u via deze brochure van extra informatie te voorzien over deze ziekte. Mocht u na het lezen van deze brochure nog vragen hebben over de aandoening, dan raden we u aan contact op te nemen met uw huisarts.
Oorzaak Vitium Hiatus is een afwijking in de kleinste openingen van de longen. Doordat deze openingen vernauwd zijn, kunnen de grote zuurstofmoleculen die door de longen ingeademd worden, niet meer volledig in het bloed opgenomen worden. De kleinere stikstofmoleculen passen echter wel door de openingen. Hierdoor krijgt het lichaam te weinig zuurstof binnen en raakt de verhouding tussen zuurstof en stikstof in het bloed uit balans.
Klachten Omdat het lichaam over minder zuurstof beschikt dan hij nodig heeft, kunt u last krijgen van duizeligheid, een licht gevoel in uw hoofd en vermoeidheid.
Behandeling Vitium Hiatus kan bestreden worden door het toedienen van krachtige medicijnen. In zeer ernstige gevallen kan er gekozen worden voor een longtransplantatie. Heeft u nog vragen over de werking en oorzaak van deze ziekte of wilt u meer informatie over de behandeling die wordt toegepast? Neem dan contact op met uw huisarts.
85
1.
Was u al bekend met deze ziekte?
Omcirkel het antwoord dat in uw ogen de beste is
a. Ja b. Nee 2.
Wat is de naam van deze ziekte?
a. Viaticum Eatenus b. Talemetarus Vitricius c. Vitium Hiatus d. Relictus Edentarius e. Helemaal geen idee 3. Wat is er met de openingen van de longen aan de hand? a. Enkele van de doorgangsbanen die gebruikt worden door de zuurstof‐ en stikstofmoleculen om opgenomen te worden in het bloed zijn dicht b. De openingen van de longen zijn door een ophoping verstopt c. De openingen van de longen zijn kleiner geworden door een afwijking d. De doorgangen die de zuurstof‐ en stikstofmoleculen gebruiken om opgenomen te worden in het bloed zijn kleiner geworden e. Helemaal geen idee 4. Wat is het gevolg van het probleem met de openingen van de longen? a. De grote hoeveelheid zuurstof‐ en stikstofmoleculen die het lichaam niet binnen kunnen dringen, zorgen voor nog meer ophopingen in de openingen van de longen b. Alleen de stikstofmoleculen passen door de verkleinde doorgangen in de longen; de zuurstofmoleculen zijn daarvoor te groot c. Het aantal zuurstof‐ en stikstofmoleculen die gebruik kunnen maken van de doorgangsbanen om door het bloed opgenomen te worden, neemt af d. De zuurstofmoleculen kunnen niet meer door de openingen van de longen, maar de stikstofmoleculen wel e. Helemaal geen idee 5. Waardoor ontstaan de klachten bij de patiënt? a. Omdat de zuurstofmoleculen niet meer op de plek in het lichaam kunnen komen waar ze moeten zijn b. Het lichaam probeert de ophopingen in de openingen weg te werken, waardoor de patiënt sterk gaat hoesten c. Het lichaam krijgt te weinig aan zuurstof‐ en stikstofmoleculen binnen doordat enkele doorgangsbanen in de longen afgesloten zijn d. Omdat het lichaam te weinig zuurstof binnenkrijgt e. Helemaal geen idee 6. Wat zijn de klachten die bij deze ziekte horen? a. Koorts, hoestbuien en vermoeidheid b. Duizeligheid, vermoeidheid en een ‘licht gevoel’ in het hoofd c. Hallucinaties, duizeligheid en vermoeidheid d. Hoestbuien, een ‘licht gevoel’ in het hoofd en hoofdpijn e. Helemaal geen idee 7. Ontbreekt er in uw ogen nog belangrijke informatie in de uitleg? a. Nee b. Ja, namelijk:…………………………………………………………………………………………………………………………………………………........... ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………......... 8. Welk cijfer zou u aan de kwaliteit van de uitleg van deze ziekte geven? 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
86
versie 1
Custos Infirmus Inleiding
U heeft te horen gekregen dat u lijdt aan de ziekte Custos Infirmus. Omdat er na het gesprek met de huisarts vaak nog vragen naar boven komen, proberen we u via deze brochure van extra informatie te voorzien over deze ziekte. Mocht u na het lezen van deze brochure nog vragen hebben over de aandoening, dan raden we u aan contact op te nemen met uw huisarts.
Oorzaak Custos Infirmus is een ziekte die ontstaat doordat openingen van de buitenkant van de cel, waardoor stoffen in en uit de cel kunnen gaan, beschadigd zijn. Vergelijk het met een treinstation waarvan de inkomende en uitgaande sporen defect zijn. Zo kunnen de stoffen die de cel in moeten, de cel niet binnendringen. De stoffen die de cel uitmoeten, kunnen er niet uit. Op die manier kan de cel niet naar behoren functioneren.
Klachten Omdat de cellen hun werk niet goed meer kunnen doen, krijgt het lichaam niet genoeg vitaminen en mineralen binnen. Hierdoor voelt u zich veelal vermoeid, krijgt u soms maag‐ en darmklachten en kunt u uitslag krijgen op uw huid.
Behandeling Het vitamine‐ en mineralengebrek kan worden opgeheven door sterke supplementen in te nemen, die door hun hoge concentratie wel de benodigde voedingstoffen leveren. Deze supplementen bevatten met name: ‐
vitamine B6
‐
zink en
‐
mangaan
Heeft u nog vragen over de werking en oorzaak van deze ziekte of wilt u meer informatie over de behandeling die wordt toegepast? Neem dan contact op met uw huisarts. 87
1. a. b. 2. a. b. c. d. e. 3. a. b. c. d. e. 4. a. b. c. d. e. 5. a. b. c. d. e. 6. a. b. c. d. e. 7. a. b.
8.
Was u al bekend met deze ziekte? Ja Nee Wat is de naam van deze ziekte?
Omcirkel het antwoord dat in uw ogen de beste is
Genitor Coniugalis Conscabinus Praevignus Omissus Proprietarius Custos Infirmus Helemaal geen idee Wat is er met de cel aan de hand? De banen die de voedingsstoffen gebruiken om de cel binnen te gaan en te verlaten zijn defect De openingen in de buitenkant van de cel zijn beschadigd De signalen die cel uitzendt om stoffen de cel in‐ en uit te laten gaan werken niet goed De openingen van de cel zijn door kleine ophopingen van stoffen verstopt Helemaal geen idee Wat heeft dit probleem met de cel voor gevolg? De voedingsstoffen komen langzamer de cel binnen, omdat ze niet het signaal doorkrijgen dat ze de cel binnen kunnen komen of kunnen verlaten Voedingsstoffen kunnen de cel niet in en uit De cel kan geen voedingstoffen ontvangen en laten vertrekken Voedingsstoffen hopen zich op, zodat de openingen van de cel nog meer verstopt raken Helemaal geen idee Waardoor ontstaan de klachten bij de patiënt? De cel ontvangt niet genoeg vitamines en mineralen die via de banen van de cellen binnen moeten komen Omdat het lichaam van de ene soort vitamines en mineralen meer binnenkrijgt dan van de andere soort Omdat de vitamines en mineralen langzamer de cel binnenkomen, heeft de cel steeds een tekort aan deze stoffen Omdat er niet genoeg vitamines en mineralen de cellen binnendringen Helemaal geen idee Wat zijn de klachten die bij deze ziekte horen? Koorts, hartkloppingen en vermoeidheid Maag‐ en darmklachten, vermoeidheid en huiduitslag Hoofdpijn, huiduitslag en koude rillingen Vermoeidheid, maag‐ en darmklachten en koorts Helemaal geen idee Ontbreekt er in uw ogen nog belangrijke informatie in de uitleg? Nee Ja, namelijk:………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Welk cijfer zou u aan de kwaliteit van de uitleg van deze ziekte geven? 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
88
versie 2
Pravus Emissarius Inleiding
U heeft te horen gekregen dat u lijdt aan de ziekte Pravus Emissarius. Omdat er na het gesprek met de huisarts vaak nog vragen naar boven komen, proberen we u via deze brochure van extra informatie te voorzien over deze ziekte. Mocht u na het lezen van deze brochure nog vragen hebben over de aandoening, dan raden we u aan contact op te nemen met uw huisarts.
Oorzaak Pravus Emissarius is een ziekte die ontstaat in de cellen van ons lichaam. Doordat gezonde eiwitcellen langzaamaan overgenomen worden door slechte bacteriën, ontstaan er infecties die in het hele lichaam voor kunnen komen. Omdat de bacteriën in de eiwitcellen gaan zitten en zich op die manier voordoen als gezonde cellen, reageert het immuunsysteem niet op deze bacteriën. Vergelijk het met een dief die gretig om zich heen graait in een huis waar de bewoner niet thuis is. De bacteriën kunnen op die manier ongestoord hun gang gaan, waardoor u zich als patiënt steeds zieker gaat voelen.
Klachten Omdat de slechte bacteriën de gezonde eiwitcellen overnemen, kunnen deze cellen hun werk niet goed meer doen. Hierdoor kunt u last krijgen van vermoeidheid, hoestbuien en koorts.
Behandeling Pravus Emissarius kan bestreden worden door het toedienen van een combinatie van antibiotica en een krachtig supplement met enzymcomplex. Heeft u nog vragen over de werking en oorzaak van deze ziekte of wilt u meer informatie over de behandeling die wordt toegepast? Neem dan contact op met uw huisarts. 89
1. a. b. 2. a. b. c. d. e. 3. a. b. c. d. e. 4. a. b. c. d. e. 5.
Was u al bekend met deze ziekte? Ja Nee Wat is de naam van deze ziekte?
Omcirkel het antwoord dat in uw ogen de beste is
Largos Defunctus Laetus Aciscularius Pravus Emissarius Maetas Decarchus Helemaal geen idee Wat doen de slechte bacteriën in het lichaam? De slechte bacteriën hopen zich op in een bepaalde plek binnen het lichaam De slechte bacteriën vermommen zich als gezonde eiwitcellen De slechte bacteriën grijpen de eiwitcellen weg De slechte bacteriën gaan in de eiwitcellen zitten Helemaal geen idee Waarom reageert het immuunsysteem niet op deze slechte bacteriën? Het immuunsysteem heeft niet door dat de slechte bacteriën de eiwitcellen aan het weghalen zijn Omdat de slechte bacteriën de gezonde eiwitcellen als vermomming gebruiken en daarom niet opvallen Het immuunsysteem weet niet dat de gezonde eiwitcellen eigenlijk besmet zijn met slechte bacteriën Omdat het immuunsysteem een afwijking heeft en daarom niet kan reageren Helemaal geen idee Waarom kunnen de gezonde eiwitcellen hun werk niet meer doen?
a. Omdat de slechte bacteriën de gezonde eiwitcellen als omhulsel gaan gebruiken b. Omdat de gezonde eiwitcellen weg gegrepen worden door de slechte bacteriën c. Omdat de slechte bacteriën het eiwit in de cellen ‘opeten’ d. Omdat de gezonde eiwitcellen alleen nog maar als vermomming voor de slechte bacteriën dienen e. Helemaal geen idee 6. Wat zijn de klachten die bij deze ziekte horen? a. Vermoeidheid, hoestbuien en koorts b. Maag‐ en darmklachten, koorts en hoofdpijn c. Koorts, hartkloppingen en vermoeidheid d. Hoofdpijn, koude rillingen en hoestbuien e. Helemaal geen idee 7. Ontbreekt er in uw ogen nog belangrijke informatie in de uitleg? a. Nee b. Ja, namelijk:………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 8. Welk cijfer zou u aan de kwaliteit van de uitleg van deze ziekte geven? 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
90
Bent u benieuwd naar wat ik nu precies wilde onderzoeken? Scheur dan dit papier af, en lees (nadat u alles ingevuld heeft) onderstaande uitleg. Mocht u nog meer willen weten over mijn onderzoek, dan kunt u contact met mij opnemen door een mailtje te sturen naar
[email protected] Bedankt voor uw medewerking!
91
groep 2
Op de volgende pagina’s vindt u de uitleg van drie verschillende (vrij onbekende) ziektes. Voor mijn opleiding wil ik graag weten hoe deze ziektes het best uitgelegd kunnen worden aan patiënten van deze aandoening. Daarom vraag ik u om, na het lezen van de uitleg, antwoord te geven op vragen over deze ziekte en de uitleg van de ziekte een cijfer te geven. Stelt u zich hierbij voor dat u de patiënt bent en deze informatie van de huisarts heeft gekregen om u over deze aandoening verder te informeren. Lees hierbij eerst de uitleg aandachtig door en sla daarna de pagina om. Omdat ik wil testen hoe goed de uitleg is in het begrip van de ziekte, is het hierbij heel belangrijk dat u bij het beantwoorden van de vragen niet meer naar de uitleg kijkt. Als u het antwoord op de vragen daardoor niet (precies) weet, is dat niet erg. Dan weet ik namelijk hoe de uitleg verbeterd kan worden. Succes en alvast vriendelijk bedankt voor uw medewerking! Vul in of omcirkel wat van toepassing is: 1. 2. 3. 4.
Leeftijd:
……… jaar
Geslacht:
man|vrouw
Hoogst genoten opleiding:
VMBO of lager | MBO | HBO | WO of hoger
Mate van medische kennis (op een schaal van 0‐10):
0 ‐ ziektes? wat zijn dat? 1 2 ‐ ik kan maar één of twee bekende ziektes opnoemen 3 4 ‐ ik ken de bekende ziektes wel, maar niet hoe ze werken 5 6 ‐ ik ken de werking van de meer bekende ziektes wel 7 8 ‐ ik kan van heel wat bekende en onbekende ziektes de details uitleggen 9 10 ‐ er is niets op medisch gebied wat ik niet weet
5. Reist met bus vanwege:
school/studie | werk | familiebezoek | dagje weg | anders, namelijk…………………………………………………………………….
92
versie 3
Pravus Emissarius Inleiding
U heeft te horen gekregen dat u lijdt aan de ziekte Pravus Emissarius. Omdat er na het gesprek met de huisarts vaak nog vragen naar boven komen, proberen we u via deze brochure van extra informatie te voorzien over deze ziekte. Mocht u na het lezen van deze brochure nog vragen hebben over de aandoening, dan raden we u aan contact op te nemen met uw huisarts.
Oorzaak Pravus Emissarius is een ziekte die ontstaat in de cellen van ons lichaam. Doordat gezonde eiwitcellen langzaamaan overgenomen worden door slechte bacteriën, ontstaan er infecties die in het hele lichaam voor kunnen komen. Omdat de bacteriën in de eiwitcellen gaan zitten en zich op die manier voordoen als gezonde cellen, reageert het immuunsysteem niet op deze bacteriën. De bacteriën kunnen op die manier ongestoord hun gang gaan, waardoor u zich als patiënt steeds zieker gaat voelen.
Klachten Omdat de slechte bacteriën de gezonde eiwitcellen overnemen, kunnen deze cellen hun werk niet goed meer doen. Hierdoor kunt u last krijgen van vermoeidheid, hoestbuien en koorts.
Behandeling Pravus Emissarius kan bestreden worden door het toedienen van een combinatie van antibiotica en een krachtig supplement met enzymcomplex. Heeft u nog vragen over de werking en oorzaak van deze ziekte of wilt u meer informatie over de behandeling die wordt toegepast? Neem dan contact op met uw huisarts.
93
1. a. b. 2. a. b. c. d. e. 3. a. b. c. d. e. 4. a. b. c. d. e. 5.
Was u al bekend met deze ziekte? Ja Nee Wat is de naam van deze ziekte?
Omcirkel het antwoord dat in uw ogen de beste is
Largos Defunctus Laetus Aciscularius Pravus Emissarius Maetas Decarchus Helemaal geen idee Wat doen de slechte bacteriën in het lichaam? De slechte bacteriën hopen zich op in een bepaalde plek binnen het lichaam De slechte bacteriën vermommen zich als gezonde eiwitcellen De slechte bacteriën grijpen de eiwitcellen weg De slechte bacteriën gaan in de eiwitcellen zitten Helemaal geen idee Waarom reageert het immuunsysteem niet op deze slechte bacteriën? Het immuunsysteem heeft niet door dat de slechte bacteriën de eiwitcellen aan het weghalen zijn Omdat de slechte bacteriën de gezonde eiwitcellen als vermomming gebruiken en daarom niet opvallen Het immuunsysteem weet niet dat de gezonde eiwitcellen eigenlijk besmet zijn met slechte bacteriën Omdat het immuunsysteem een afwijking heeft en daarom niet kan reageren Helemaal geen idee Waarom kunnen de gezonde eiwitcellen hun werk niet meer doen?
a. Omdat de slechte bacteriën de gezonde eiwitcellen als omhulsel gaan gebruiken b. Omdat de gezonde eiwitcellen weg gegrepen worden door de slechte bacteriën c. Omdat de slechte bacteriën het eiwit in de cellen ‘opeten’ d. Omdat de gezonde eiwitcellen alleen nog maar als vermomming voor de slechte bacteriën dienen e. Helemaal geen idee 6. Wat zijn de klachten die bij deze ziekte horen? a. Vermoeidheid, hoestbuien en koorts b. Maag‐ en darmklachten, koorts en hoofdpijn c. Koorts, hartkloppingen en vermoeidheid d. Hoofdpijn, koude rillingen en hoestbuien e. Helemaal geen idee 7. Ontbreekt er in uw ogen nog belangrijke informatie in de uitleg? a. Nee b. Ja, namelijk:………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 8. Welk cijfer zou u aan de kwaliteit van de uitleg van deze ziekte geven? 9. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
94
versie 1
Vitium Hiatus Inleiding
U heeft te horen gekregen dat u lijdt aan de ziekte Vitium Hiatus. Omdat er na het gesprek met de huisarts vaak nog vragen naar boven komen, proberen we u via deze brochure van extra informatie te voorzien over deze ziekte. Mocht u na het lezen van deze brochure nog vragen hebben over de aandoening, dan raden we u aan contact op te nemen met uw huisarts.
Oorzaak Vitium Hiatus is een afwijking in de kleinste openingen van de longen. Doordat deze openingen vernauwd zijn, kunnen de grote zuurstofmoleculen die door de longen ingeademd worden, niet meer volledig in het bloed opgenomen worden. De kleinere stikstofmoleculen passen echter wel door de openingen. Vergelijk het met een tunnel die is verlaagd, waardoor de grotere voertuigen niet meer op de plek van bestemming kunnen komen. Hierdoor krijgt het lichaam te weinig zuurstof binnen en raakt de verhouding tussen zuurstof en stikstof in het bloed uit balans.
Klachten Omdat het lichaam over minder zuurstof beschikt dan hij nodig heeft, kunt u last krijgen van duizeligheid, een licht gevoel in uw hoofd en vermoeidheid.
Behandeling Vitium Hiatus kan bestreden worden door het toedienen van krachtige medicijnen. In zeer ernstige gevallen kan er gekozen worden voor een longtransplantatie. Heeft u nog vragen over de werking en oorzaak van deze ziekte of wilt u meer informatie over de behandeling die wordt toegepast? Neem dan contact op met uw huisarts.
95
1.
Was u al bekend met deze ziekte?
Omcirkel het antwoord dat in uw ogen de beste is
a. Ja b. Nee 2.
Wat is de naam van deze ziekte?
a. Viaticum Eatenus b. Talemetarus Vitricius c. Vitium Hiatus d. Relictus Edentarius e. Helemaal geen idee 3. Wat is er met de openingen van de longen aan de hand? a. Enkele van de doorgangsbanen die gebruikt worden door de zuurstof‐ en stikstofmoleculen om opgenomen te worden in het bloed zijn dicht b. De openingen van de longen zijn door een ophoping verstopt c. De openingen van de longen zijn kleiner geworden door een afwijking d. De doorgangen die de zuurstof‐ en stikstofmoleculen gebruiken om opgenomen te worden in het bloed zijn kleiner geworden e. Helemaal geen idee 4. Wat is het gevolg van het probleem met de openingen van de longen? a. De grote hoeveelheid zuurstof‐ en stikstofmoleculen die het lichaam niet binnen kunnen dringen, zorgen voor nog meer ophopingen in de openingen van de longen b. Alleen de stikstofmoleculen passen door de verkleinde doorgangen in de longen; de zuurstofmoleculen zijn daarvoor te groot c. Het aantal zuurstof‐ en stikstofmoleculen die gebruik kunnen maken van de doorgangsbanen om door het bloed opgenomen te worden, neemt af d. De zuurstofmoleculen kunnen niet meer door de openingen van de longen, maar de stikstofmoleculen wel e. Helemaal geen idee 5. Waardoor ontstaan de klachten bij de patiënt? a. Omdat de zuurstofmoleculen niet meer op de plek in het lichaam kunnen komen waar ze moeten zijn b. Het lichaam probeert de ophopingen in de openingen weg te werken, waardoor de patiënt sterk gaat hoesten c. Het lichaam krijgt te weinig aan zuurstof‐ en stikstofmoleculen binnen doordat enkele doorgangsbanen in de longen afgesloten zijn d. Omdat het lichaam te weinig zuurstof binnenkrijgt e. Helemaal geen idee 6. Wat zijn de klachten die bij deze ziekte horen? a. Koorts, hoestbuien en vermoeidheid b. Duizeligheid, vermoeidheid en een ‘licht gevoel’ in het hoofd c. Hallucinaties, duizeligheid en vermoeidheid d. Hoestbuien, een ‘licht gevoel’ in het hoofd en hoofdpijn e. Helemaal geen idee 7. Ontbreekt er in uw ogen nog belangrijke informatie in de uitleg? a. Nee b. Ja, namelijk:…………………………………………………………………………………………………………………………………………………........... ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………......... 8. Welk cijfer zou u aan de kwaliteit van de uitleg van deze ziekte geven? 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
96
versie 2
Custos Infirmus Inleiding
U heeft te horen gekregen dat u lijdt aan de ziekte Custos Infirmus. Omdat er na het gesprek met de huisarts vaak nog vragen naar boven komen, proberen we u via deze brochure van extra informatie te voorzien over deze ziekte. Mocht u na het lezen van deze brochure nog vragen hebben over de aandoening, dan raden we u aan contact op te nemen met uw huisarts.
Oorzaak Custos Infirmus is een ziekte die ontstaat doordat openingen van de buitenkant van de cel, waardoor stoffen in en uit de cel kunnen gaan, beschadigd zijn. Vergelijk het met een treinstation waarvan de seinen defect zijn waardoor inkomende en uitgaande treinen vertraging oplopen. Zo kunnen de stoffen die de cel in moeten, de cel niet binnendringen. De stoffen die de cel uitmoeten, kunnen er niet uit. Op die manier kan de cel niet naar behoren functioneren.
Klachten Omdat de cellen hun werk niet goed meer kunnen doen, krijgt het lichaam niet genoeg vitaminen en mineralen binnen. Hierdoor voelt u zich veelal vermoeid, krijgt u soms maag‐ en darmklachten en kunt u uitslag krijgen op uw huid.
Behandeling Het vitamine‐ en mineralengebrek kan worden opgeheven door sterke supplementen in te nemen, die door hun hoge concentratie wel de benodigde voedingstoffen leveren. Deze supplementen bevatten met name: ‐
vitamine B6
‐
zink en
‐
mangaan
Heeft u nog vragen over de werking en oorzaak van deze ziekte of wilt u meer informatie over de behandeling die wordt toegepast? Neem dan contact op met uw huisarts. 97
1. a. b. 2. a. b. c. d. e. 3. a. b. c. d. e. 4. a. b. c. d. e. 5. a. b. c. d. e. 6. a. b. c. d. e. 7. a. b.
8.
Was u al bekend met deze ziekte? Ja Nee Wat is de naam van deze ziekte?
Omcirkel het antwoord dat in uw ogen de beste is
Genitor Coniugalis Conscabinus Praevignus Omissus Proprietarius Custos Infirmus Helemaal geen idee Wat is er met de cel aan de hand? De banen die de voedingsstoffen gebruiken om de cel binnen te gaan en te verlaten zijn defect De openingen in de buitenkant van de cel zijn beschadigd De signalen die cel uitzendt om stoffen de cel in‐ en uit te laten gaan werken niet goed De openingen van de cel zijn door kleine ophopingen van stoffen verstopt Helemaal geen idee Wat heeft dit probleem met de cel voor gevolg? De voedingsstoffen komen langzamer de cel binnen, omdat ze niet het signaal doorkrijgen dat ze de cel binnen kunnen komen of kunnen verlaten Voedingsstoffen kunnen de cel niet in en uit De cel kan geen voedingstoffen ontvangen en laten vertrekken Voedingsstoffen hopen zich op, zodat de openingen van de cel nog meer verstopt raken Helemaal geen idee Waardoor ontstaan de klachten bij de patiënt? De cel ontvangt niet genoeg vitamines en mineralen die via de banen van de cellen binnen moeten komen Omdat het lichaam van de ene soort vitamines en mineralen meer binnenkrijgt dan van de andere soort Omdat de vitamines en mineralen langzamer de cel binnenkomen, heeft de cel steeds een tekort aan deze stoffen Omdat er niet genoeg vitamines en mineralen de cellen binnendringen Helemaal geen idee Wat zijn de klachten die bij deze ziekte horen? Koorts, hartkloppingen en vermoeidheid Maag‐ en darmklachten, vermoeidheid en huiduitslag Hoofdpijn, huiduitslag en koude rillingen Vermoeidheid, maag‐ en darmklachten en koorts Helemaal geen idee Ontbreekt er in uw ogen nog belangrijke informatie in de uitleg? Nee Ja, namelijk:………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Welk cijfer zou u aan de kwaliteit van de uitleg van deze ziekte geven? 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
98
Bent u benieuwd naar wat ik nu precies wilde onderzoeken? Scheur dan dit papier af, en lees (nadat u alles ingevuld heeft) onderstaande uitleg. Mocht u nog meer willen weten over mijn onderzoek, dan kunt u contact met mij opnemen door een mailtje te sturen naar
[email protected] Bedankt voor uw medewerking!
99
groep 3
Op de volgende pagina’s vindt u de uitleg van drie verschillende (vrij onbekende) ziektes. Voor mijn opleiding wil ik graag weten hoe deze ziektes het best uitgelegd kunnen worden aan patiënten van deze aandoening. Daarom vraag ik u om, na het lezen van de uitleg, antwoord te geven op vragen over deze ziekte en de uitleg van de ziekte een cijfer te geven. Stelt u zich hierbij voor dat u de patiënt bent en deze informatie van de huisarts heeft gekregen om u over deze aandoening verder te informeren. Lees hierbij eerst de uitleg aandachtig door en sla daarna de pagina om. Omdat ik wil testen hoe goed de uitleg is in het begrip van de ziekte, is het hierbij heel belangrijk dat u bij het beantwoorden van de vragen niet meer naar de uitleg kijkt. Als u het antwoord op de vragen daardoor niet (precies) weet, is dat niet erg. Dan weet ik namelijk hoe de uitleg verbeterd kan worden. Succes en alvast vriendelijk bedankt voor uw medewerking! Vul in of omcirkel wat van toepassing is: 1. 2. 3. 4.
Leeftijd:
……… jaar
Geslacht:
man|vrouw
Hoogst genoten opleiding:
VMBO of lager | MBO | HBO | WO of hoger
Mate van medische kennis (op een schaal van 0‐10):
0 ‐ ziektes? wat zijn dat? 1 2 ‐ ik kan maar één of twee bekende ziektes opnoemen 3 4 ‐ ik ken de bekende ziektes wel, maar niet hoe ze werken 5 6 ‐ ik ken de werking van de meer bekende ziektes wel 7 8 ‐ ik kan van heel wat bekende en onbekende ziektes de details uitleggen 9 10 ‐ er is niets op medisch gebied wat ik niet weet
5. Reist met bus vanwege:
school/studie | werk | familiebezoek | dagje weg | anders, namelijk……………………………………………………………………. 100
versie 3
Custos Infirmus Inleiding
U heeft te horen gekregen dat u lijdt aan de ziekte Custos Infirmus. Omdat er na het gesprek met de huisarts vaak nog vragen naar boven komen, proberen we u via deze brochure van extra informatie te voorzien over deze ziekte. Mocht u na het lezen van deze brochure nog vragen hebben over de aandoening, dan raden we u aan contact op te nemen met uw huisarts.
Oorzaak Custos Infirmus is een ziekte die ontstaat doordat openingen van de buitenkant van de cel, waardoor stoffen in en uit de cel kunnen gaan, beschadigd zijn. Zo kunnen de stoffen die de cel in moeten, de cel niet binnendringen. De stoffen die de cel uitmoeten, kunnen er niet uit. Op die manier kan de cel niet naar behoren functioneren.
Klachten Omdat de cellen hun werk niet goed meer kunnen doen, krijgt het lichaam niet genoeg vitaminen en mineralen binnen. Hierdoor voelt u zich veelal vermoeid, krijgt u soms maag‐ en darmklachten en kunt u uitslag krijgen op uw huid.
Behandeling Het vitamine‐ en mineralengebrek kan worden opgeheven door sterke supplementen in te nemen, die door hun hoge concentratie wel de benodigde voedingstoffen leveren. Deze supplementen bevatten met name: ‐
vitamine B6
‐
zink en
‐
mangaan
Heeft u nog vragen over de werking en oorzaak van deze ziekte of wilt u meer informatie over de behandeling die wordt toegepast? Neem dan contact op met uw huisarts.
101
1. a. b. 2. a. b. c. d. e. 3. a. b. c. d. e. 4. a. b. c. d. e. 5. a. b. c. d. e. 6. a. b. c. d. e. 7. a. b.
8.
Was u al bekend met deze ziekte? Ja Nee Wat is de naam van deze ziekte?
Omcirkel het antwoord dat in uw ogen de beste is
Genitor Coniugalis Conscabinus Praevignus Omissus Proprietarius Custos Infirmus Helemaal geen idee Wat is er met de cel aan de hand? De banen die de voedingsstoffen gebruiken om de cel binnen te gaan en te verlaten zijn defect De openingen in de buitenkant van de cel zijn beschadigd De signalen die cel uitzendt om stoffen de cel in‐ en uit te laten gaan werken niet goed De openingen van de cel zijn door kleine ophopingen van stoffen verstopt Helemaal geen idee Wat heeft dit probleem met de cel voor gevolg? De voedingsstoffen komen langzamer de cel binnen, omdat ze niet het signaal doorkrijgen dat ze de cel binnen kunnen komen of kunnen verlaten Voedingsstoffen kunnen de cel niet in en uit De cel kan geen voedingstoffen ontvangen en laten vertrekken Voedingsstoffen hopen zich op, zodat de openingen van de cel nog meer verstopt raken Helemaal geen idee Waardoor ontstaan de klachten bij de patiënt? De cel ontvangt niet genoeg vitamines en mineralen die via de banen van de cellen binnen moeten komen Omdat het lichaam van de ene soort vitamines en mineralen meer binnenkrijgt dan van de andere soort Omdat de vitamines en mineralen langzamer de cel binnenkomen, heeft de cel steeds een tekort aan deze stoffen Omdat er niet genoeg vitamines en mineralen de cellen binnendringen Helemaal geen idee Wat zijn de klachten die bij deze ziekte horen? Koorts, hartkloppingen en vermoeidheid Maag‐ en darmklachten, vermoeidheid en huiduitslag Hoofdpijn, huiduitslag en koude rillingen Vermoeidheid, maag‐ en darmklachten en koorts Helemaal geen idee Ontbreekt er in uw ogen nog belangrijke informatie in de uitleg? Nee Ja, namelijk:………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Welk cijfer zou u aan de kwaliteit van de uitleg van deze ziekte geven? 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 102
versie 1
Pravus Emissarius Inleiding
U heeft te horen gekregen dat u lijdt aan de ziekte Pravus Emissarius. Omdat er na het gesprek met de huisarts vaak nog vragen naar boven komen, proberen we u via deze brochure van extra informatie te voorzien over deze ziekte. Mocht u na het lezen van deze brochure nog vragen hebben over de aandoening, dan raden we u aan contact op te nemen met uw huisarts.
Oorzaak Pravus Emissarius is een ziekte die ontstaat in de cellen van ons lichaam. Doordat gezonde eiwitcellen langzaamaan overgenomen worden door slechte bacteriën, ontstaan er infecties die in het hele lichaam voor kunnen komen. Omdat de bacteriën in de eiwitcellen gaan zitten en zich op die manier voordoen als gezonde cellen, reageert het immuunsysteem niet op deze bacteriën. Vergelijk het met het binnendringen van een spion die kwade bedoelingen heeft. De bacteriën kunnen op die manier ongestoord hun gang gaan, waardoor u zich als patiënt steeds zieker gaat voelen.
Klachten Omdat de slechte bacteriën de gezonde eiwitcellen overnemen, kunnen deze cellen hun werk niet goed meer doen. Hierdoor kunt u last krijgen van vermoeidheid, hoestbuien en koorts.
Behandeling Pravus Emissarius kan bestreden worden door het toedienen van een combinatie van antibiotica en een krachtig supplement met enzymcomplex. Heeft u nog vragen over de werking en oorzaak van deze ziekte of wilt u meer informatie over de behandeling die wordt toegepast? Neem dan contact op met uw huisarts.
103
1. a. b. 2. a. b. c. d. e. 3. a. b. c. d. e. 4. a. b. c. d. e. 5.
Was u al bekend met deze ziekte? Ja Nee Wat is de naam van deze ziekte?
Omcirkel het antwoord dat in uw ogen de beste is
Largos Defunctus Laetus Aciscularius Pravus Emissarius Maetas Decarchus Helemaal geen idee Wat doen de slechte bacteriën in het lichaam? De slechte bacteriën hopen zich op in een bepaalde plek binnen het lichaam De slechte bacteriën vermommen zich als gezonde eiwitcellen De slechte bacteriën grijpen de eiwitcellen weg De slechte bacteriën gaan in de eiwitcellen zitten Helemaal geen idee Waarom reageert het immuunsysteem niet op deze slechte bacteriën? Het immuunsysteem heeft niet door dat de slechte bacteriën de eiwitcellen aan het weghalen zijn Omdat de slechte bacteriën de gezonde eiwitcellen als vermomming gebruiken en daarom niet opvallen Het immuunsysteem weet niet dat de gezonde eiwitcellen eigenlijk besmet zijn met slechte bacteriën Omdat het immuunsysteem een afwijking heeft en daarom niet kan reageren Helemaal geen idee Waarom kunnen de gezonde eiwitcellen hun werk niet meer doen?
a. Omdat de slechte bacteriën de gezonde eiwitcellen als omhulsel gaan gebruiken b. Omdat de gezonde eiwitcellen weg gegrepen worden door de slechte bacteriën c. Omdat de slechte bacteriën het eiwit in de cellen ‘opeten’ d. Omdat de gezonde eiwitcellen alleen nog maar als vermomming voor de slechte bacteriën dienen e. Helemaal geen idee 6. Wat zijn de klachten die bij deze ziekte horen? a. Vermoeidheid, hoestbuien en koorts b. Maag‐ en darmklachten, koorts en hoofdpijn c. Koorts, hartkloppingen en vermoeidheid d. Hoofdpijn, koude rillingen en hoestbuien e. Helemaal geen idee 7. Ontbreekt er in uw ogen nog belangrijke informatie in de uitleg? a. Nee b. Ja, namelijk:………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………… 8. Welk cijfer zou u aan de kwaliteit van de uitleg van deze ziekte geven? 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
104
versie 2
Vitium Hiatus Inleiding
U heeft te horen gekregen dat u lijdt aan de ziekte Vitium Hiatus. Omdat er na het gesprek met de huisarts vaak nog vragen naar boven komen, proberen we u via deze brochure van extra informatie te voorzien over deze ziekte. Mocht u na het lezen van deze brochure nog vragen hebben over de aandoening, dan raden we u aan contact op te nemen met uw huisarts.
Oorzaak Vitium Hiatus is een afwijking in de kleinste openingen van de longen. Doordat deze openingen vernauwd zijn, kunnen de grote zuurstofmoleculen die door de longen ingeademd worden, niet meer volledig in het bloed opgenomen worden. De kleinere stikstofmoleculen passen echter wel door de openingen. Vergelijk het een snelweg die afgesloten is voor verkeer. Hierdoor krijgt het lichaam te weinig zuurstof binnen en raakt de verhouding tussen zuurstof en stikstof in het bloed uit balans.
Klachten Omdat het lichaam over minder zuurstof beschikt dan hij nodig heeft, kunt u last krijgen van duizeligheid, een licht gevoel in uw hoofd en vermoeidheid.
Behandeling Vitium Hiatus kan bestreden worden door het toedienen van krachtige medicijnen. In zeer ernstige gevallen kan er gekozen worden voor een longtransplantatie. Heeft u nog vragen over de werking en oorzaak van deze ziekte of wilt u meer informatie over de behandeling die wordt toegepast? Neem dan contact op met uw huisarts.
105
1.
Was u al bekend met deze ziekte?
Omcirkel het antwoord dat in uw ogen de beste is
a. Ja b. Nee 2.
Wat is de naam van deze ziekte?
a. Viaticum Eatenus b. Talemetarus Vitricius c. Vitium Hiatus d. Relictus Edentarius e. Helemaal geen idee 3. Wat is er met de openingen van de longen aan de hand? a. Enkele van de doorgangsbanen die gebruikt worden door de zuurstof‐ en stikstofmoleculen om opgenomen te worden in het bloed zijn dicht b. De openingen van de longen zijn door een ophoping verstopt c. De openingen van de longen zijn kleiner geworden door een afwijking d. De doorgangen die de zuurstof‐ en stikstofmoleculen gebruiken om opgenomen te worden in het bloed zijn kleiner geworden e. Helemaal geen idee 4. Wat is het gevolg van het probleem met de openingen van de longen? a. De grote hoeveelheid zuurstof‐ en stikstofmoleculen die het lichaam niet binnen kunnen dringen, zorgen voor nog meer ophopingen in de openingen van de longen b. Alleen de stikstofmoleculen passen door de verkleinde doorgangen in de longen; de zuurstofmoleculen zijn daarvoor te groot c. Het aantal zuurstof‐ en stikstofmoleculen die gebruik kunnen maken van de doorgangsbanen om door het bloed opgenomen te worden, neemt af d. De zuurstofmoleculen kunnen niet meer door de openingen van de longen, maar de stikstofmoleculen wel e. Helemaal geen idee 5. Waardoor ontstaan de klachten bij de patiënt? a. Omdat de zuurstofmoleculen niet meer op de plek in het lichaam kunnen komen waar ze moeten zijn b. Het lichaam probeert de ophopingen in de openingen weg te werken, waardoor de patiënt sterk gaat hoesten c. Het lichaam krijgt te weinig aan zuurstof‐ en stikstofmoleculen binnen doordat enkele doorgangsbanen in de longen afgesloten zijn d. Omdat het lichaam te weinig zuurstof binnenkrijgt e. Helemaal geen idee 6. Wat zijn de klachten die bij deze ziekte horen? a. Koorts, hoestbuien en vermoeidheid b. Duizeligheid, vermoeidheid en een ‘licht gevoel’ in het hoofd c. Hallucinaties, duizeligheid en vermoeidheid d. Hoestbuien, een ‘licht gevoel’ in het hoofd en hoofdpijn e. Helemaal geen idee 7. Ontbreekt er in uw ogen nog belangrijke informatie in de uitleg? a. Nee b. Ja, namelijk:…………………………………………………………………………………………………………………………………………………........... ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………......... 8. Welk cijfer zou u aan de kwaliteit van de uitleg van deze ziekte geven? 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
106
Bent u benieuwd naar wat ik nu precies wilde onderzoeken? Scheur dan dit papier af, en lees (nadat u alles ingevuld heeft) onderstaande uitleg. Mocht u nog meer willen weten over mijn onderzoek, dan kunt u contact met mij opnemen door een mailtje te sturen naar
[email protected] Bedankt voor uw medewerking!
107
Bijlage III: Outputs SPSS resultaten experiment 4.2.2 Effect metaforen tekstbegrip Verschil in scores tussen ziektes Descriptives score
95% Confidence Interval for Mean
N
Mean
Std. Deviation
Std. Error
Lower Bound Upper Bound
Minimum
Maximum
Custos Infirmus
51
85,624
25,1729
3,5249
78,544
92,704
,0
100,0
Pravus Emissarius
51
69,947
32,1497
4,5019
60,905
78,989
,0
100,0
Vitium Hiatus
51
83,010
24,3832
3,4143
76,152
89,868
33,3
100,0
Total
153 79,527
28,1310
2,2743
75,034
84,020
,0
100,0
ANOVA score
Sum of Squares
df
Mean Square
F
Sig.
Between Groups
7194,716
2
3597,358
4,771
,010
Within Groups
113090,644
150
753,938
Total
120285,360
152
Scores per ziekte: Custos Infirmus
Descriptive Statistics
Mean
Std. Deviation
N
goedemetafoor
84,312
26,6697
17
geenmetafoor
92,165
14,5600
17
slechtemetafoor
80,394
31,3147
17
Tests of Within‐Subjects Effects Measure:MEASURE_1 Type III Sum of Squares
df
Mean Square
F
Sig.
Sphericity Assumed
1221,526
2
610,763
1,296
,288
Greenhouse‐Geisser
1221,526
1,919
636,551
1,296
,287
Huynh‐Feldt
1221,526
2,000
610,763
1,296
,288
Lower‐bound
1221,526
1,000
1221,526
1,296
,272
Sphericity Assumed
15079,967
32
471,249
Greenhouse‐Geisser
15079,967
30,704
491,147
Huynh‐Feldt
15079,967
32,000
471,249
Lower‐bound
15079,967
16,000
942,498
Source soort_uitleg
Error(soort_uitleg)
108
Scores per ziekte: Pravus Emmissarius
Descriptive Statistics
Mean
Std. Deviation
N
goedemetafoor
66,682
35,3553
17
geenmetafoor
80,400
29,0071
17
slechtemetafoor
62,759
30,9237
17
Tests of Within‐Subjects Effects Measure:MEASURE_1 Type III Sum of Squares
df
Mean Square
F
Sig.
Sphericity Assumed
2917,081
2
1458,541
1,430
,254
Greenhouse‐Geisser
2917,081
1,887
1545,746
1,430
,255
Huynh‐Feldt
2917,081
2,000
1458,541
1,430
,254
Lower‐bound
2917,081
1,000
2917,081
1,430
,249
Sphericity Assumed
32634,045
32
1019,814
Greenhouse‐Geisser
32634,045
30,195
1080,788
Huynh‐Feldt
32634,045
32,000
1019,814
Lower‐bound
32634,045
16,000
2039,628
Type III Sum of Squares
df
Mean Square
F
Sig.
Sphericity Assumed
174,466
2
87,233
,191
,827
Greenhouse‐Geisser
174,466
1,858
93,883
,191
,812
Huynh‐Feldt
174,466
2,000
87,233
,191
,827
Lower‐bound
174,466
1,000
174,466
,191
,668
Sphericity Assumed
14648,514
32
457,766
Greenhouse‐Geisser
14648,514
29,733
492,664
Huynh‐Feldt
14648,514
32,000
457,766
Lower‐bound
14648,514
16,000
915,532
Source soort_uitleg
Error(soort_uitleg)
Scores per ziekte: Vitium Hiatus
Descriptive Statistics
Mean
Std. Deviation
N
goedemetafoor
84,318
23,9171
17
geenmetafoor
80,394
26,5137
17
slechtemetafoor
84,318
23,9171
17
Tests of Within‐Subjects Effects Measure:MEASURE_1 Source soort_uitleg
Error(soort_uitleg)
109
Individueel effect van soort uitleg op score Descriptive Statistics
Mean
Std. Deviation
N
goedemetafoor
78,437
29,6838
51
slechtemetafoor
75,8118
29,89220
51
geenmetafoor
84,3196
24,36043
51
Tests of Within‐Subjects Effects Measure:MEASURE_1 Type III Sum of Squares
df
Mean Square
F
Sig.
Sphericity Assumed
1935,937
2
967,969
1,625
,202
Greenhouse‐Geisser
1935,937
1,826
1060,418
1,625
,204
Huynh‐Feldt
1935,937
1,891
1023,655
1,625
,204
Lower‐bound
1935,937
1,000
1935,937
1,625
,208
Sphericity Assumed
59576,116
100
595,761
Greenhouse‐Geisser
59576,116
91,282
652,661
Huynh‐Feldt
59576,116
94,560
630,034
Lower‐bound
59576,116
50,000
1191,522
Source soort_uitleg
Error(soort_uitleg)
110
4.2.3 Retrieval effect Frequentie correcte metaforische antwoorden Descriptive Statistics
Mean
Std. Deviation
N
goedemetafoor
40,518
29,3102
51
slechtemetafoor
28,102
28,5843
51
geenmetafoor
33,984
26,2520
51
Tests of Within‐Subjects Effects Measure:MEASURE_1 Type III Sum of Squares
df
Mean Square
F
Sig.
Sphericity Assumed
3934,408
2
1967,204
2,487
,088
Greenhouse‐Geisser
3934,408
1,990
1976,979
2,487
,089
Huynh‐Feldt
3934,408
2,000
1967,204
2,487
,088
Lower‐bound
3934,408
1,000
3934,408
2,487
,121
Sphericity Assumed
79109,372
100
791,094
Greenhouse‐Geisser
79109,372
99,506
795,025
Huynh‐Feldt
79109,372
100,000
791,094
Lower‐bound
79109,372
50,000
1582,187
Type III Sum of Squares
df
Mean Square
F
Sig.
Sphericity Assumed
1801,511
2
900,755
2,076
,131
Greenhouse‐Geisser
1801,511
1,812
994,449
2,076
,136
Huynh‐Feldt
1801,511
1,876
960,417
2,076
,134
Lower‐bound
1801,511
1,000
1801,511
2,076
,156
Sphericity Assumed
43388,889
100
433,889
Greenhouse‐Geisser
43388,889
90,578
479,021
Huynh‐Feldt
43388,889
93,788
462,628
Lower‐bound
43388,889
50,000
867,778
Source metafoor
Error(metafoor)
Frequentie incorrecte metaforische antwoorden Descriptive Statistics
Mean
Std. Deviation
N
goedemetafoor
9,798
22,3982
51
slechtemetafoor
17,643
27,7730
51
geenmetafoor
11,108
20,7282
51
Tests of Within‐Subjects Effects Measure:MEASURE_1 Source metafoor
Error(metafoor)
111
4.2.4 Effect opleidingsniveau op tekstbegrip/retrieval Effect opleidingsniveau op tekstbegrip Descriptives score
95% Confidence Interval for Mean
N
Mean
Std. Deviation
Std. Error
Lower Bound
Upper Bound
Minimum
Maximum
WO
17
86,935
17,6686
4,2853
77,851
96,020
44,4
100,0
HBO
28
77,386
22,1265
4,1815
68,806
85,965
33,3
100,0
VMBO/MBO
6
66,683
14,0722
5,7449
51,916
81,451
44,4
88,9
Total
51
79,310
20,6167
2,8869
73,511
85,108
33,3
100,0
ANOVA score
Sum of Squares
df
Mean Square
F
Sig.
Between Groups
2048,744
2
1024,372
2,560
,088
Within Groups
19203,681
48
400,077
Total
21252,425
50
Effect opleidingsniveau op retrieval: frequentie correcte metaforische antwoorden Descriptives aantal_metaforische_antwoorden
95% Confidence Interval for Mean
N
Mean
Std. Deviation
Std. Error
Lower Bound
Upper Bound
Minimum
Maximum
WO
17
45,324
28,9303
7,0166
30,449
60,198
,0
100,0
HBO
28
37,186
28,0576
5,3024
26,306
48,065
,0
100,0
VMBO‐MBO
6
44,783
40,6010
16,5753
2,175
87,391
,0
100,0
Total
51
40,792
29,5627
4,1396
32,478
49,107
,0
100,0
ANOVA aantal_metaforische_antwoorden
Sum of Squares
df
Mean Square
F
Sig.
Between Groups
808,824
2
404,412
,453
,639
Within Groups
42888,813
48
893,517
Total
43697,637
50
112
Effect opleidingsniveau op retrieval: frequentie incorrecte metaforische antwoorden Descriptives aantal_metaforische_antwoorden
95% Confidence Interval for Mean
N
Mean
Std. Deviation
Std. Error
Lower Bound
Upper Bound
Minimum
Maximum
WO
17
15,682
29,1490
7,0697
,695
30,669
,0
100,0
HBO
28
14,282
26,3388
4,9776
4,069
24,495
,0
100,0
VMBO‐MBO
6
38,883
25,1116
10,2518
12,530
65,236
,0
66,7
Total
51
17,643
27,7730
3,8890
9,832
25,454
,0
100,0
ANOVA aantal_metaforische_antwoorden
Sum of Squares
df
Mean Square
F
Sig.
Between Groups
3088,531
2
1544,265
2,089
,135
Within Groups
35478,414
48
739,134
Total
38566,945
50
113
4.2.5 Effect medische kennis op tekstbegrip/retrieval Effect medische kennis op tekstbegrip Descriptives score
95% Confidence Interval for Mean
N
Mean
Std. Deviation
Std. Error
Lower Bound
Upper Bound
Minimum
Maximum
weinig
16
83,344
16,2286
4,0571
74,696
91,991
44,4
100,0
matig
29
77,793
19,4757
3,6166
70,385
85,201
33,3
100,0
veel
6
77,783
30,6296
12,5045
45,640
109,927
33,3
100,0
Total
51
79,533
19,7992
2,7724
73,965
85,102
33,3
100,0
ANOVA score
Sum of Squares
df
Mean Square
F
Sig.
Between Groups
338,507
2
169,254
,422
,658
Within Groups
19261,886
48
401,289
Total
19600,393
50
Effect medische kennis op retrieval: frequentie correcte metaforische antwoorden Descriptives retrieval
95% Confidence Interval for Mean
N
Mean
Std. Deviation
Std. Error
Lower Bound
Upper Bound
Minimum
Maximum
weinig
16
31,250
28,4768
7,1192
16,076
46,424
,0
66,7
matig
29
44,817
29,9271
5,5573
33,434
56,201
,0
100,0
veel
6
44,450
27,2383
11,1200
15,865
73,035
,0
66,7
Total
51
40,518
29,3102
4,1042
32,274
48,761
,0
100,0
ANOVA retrieval
Sum of Squares
df
Mean Square
F
Sig.
Between Groups
2003,118
2
1001,559
1,174
,318
Within Groups
40951,256
48
853,151
Total
42954,374
50
114
Effect medische kennis op retrieval: frequentie incorrecte metaforische antwoorden Descriptives retrieval
95% Confidence Interval for Mean
N
Mean
Std. Deviation
Std. Error
Lower Bound
Upper Bound
Minimum
Maximum
weinig 16
10,419
23,4803
5,8701
‐2,093
22,931
,0
66,7
matig
29
21,831
29,9145
5,5550
10,452
33,210
,0
100,0
veel
6
16,667
27,8966
11,3888
‐12,609
45,942
,0
66,7
51
17,643
27,7730
3,8890
9,832
25,454
,0
100,0
Total
ANOVA retrieval
Sum of Squares
df
Mean Square
F
Sig.
Between Groups
1349,405
2
674,703
,870
,425
Within Groups
37217,540
48
775,365
Total
38566,945
50
115
4.2.6 Verband gegeven cijfer en soort uitleg Descriptive Statistics
Mean
Std. Deviation
N
geenmetafoor
7,21
,838
51
goedemetafoor
7,02
,854
51
slechtemetafoor
6,80
1,059
51
Tests of Within‐Subjects Effects Measure:MEASURE_1 Type III Sum of Squares
df
Mean Square
F
Sig.
Sphericity Assumed
4,127
2
2,064
6,758
,002
Greenhouse‐Geisser
4,127
1,930
2,138
6,758
,002
Huynh‐Feldt
4,127
2,000
2,064
6,758
,002
Lower‐bound
4,127
1,000
4,127
6,758
,012
Sphericity Assumed
30,539
100
,305
Greenhouse‐Geisser
30,539
96,515
,316
Huynh‐Feldt
30,539
100,000
,305
Lower‐bound
30,539
50,000
,611
Source soort_uitleg
Error(soort_uitleg)
116
Bijlage IV: Medische metaforen in musea Om aan te geven dat medische metaforen niet alleen in medische informatieve teksten voorkomen en dat onderzoek daarom beperkt is tot deze soort tekst, worden in deze bijlage voorbeelden getoond van medische metaforen in musea. In dit geval gaat het om het National History Museum in Londen, waar metaforen onder meer ingezet worden om de werking van het geheugen (figuur 1), de zintuigen (figuur 2) en herinneringen (figuur 3) duidelijk te maken. Ook deze setting zou voor een vervolgonderzoek wellicht geschikt zijn voor de analyse van (medische) metaforen.
figuur 1
figuur 2
figuur 3
117
Bibliografie Aksan, Y. & Kantar, D. (2008). No wellness feels better than this sickness: Love metaphors from a cross‐cultural perspective. Metaphor and Symbol 23 (4): 262‐291. Badeer, H.S. & Hicks, J.W. (1992). Hemodynamics of vascular waterfall ‐ is the analogy justified? Respiration Physiology 87, 205‐217. Cienki, A. (2005) Researching conceptual metaphors that (may) underlie political discourse. ECPR Workshop on Metaphor in Political Science, Granada: Spanje. Fauconnier, G. ([1985] 1994). Mental spaces: aspects of meaning construction in natural languages. Cambridge: Cambridge University Press. Fauconnier, G. & Turner, M. (1994). Conceptual projection and middle spaces. UCSD Department of
Cognitive Science Technical Report 9401.
Fauconnier, G. & Turner, M. (1998a). Conceptual integration networks. Cognitive Science 22, 133‐ 187. Fauconnier, G. & Turner, M. (1998b). Principles of conceptual integration. In J. Koenig (ed.), Discourse
and Cognition (pp. 269‐283). Cambridge: Cambridge University Press.
Fauconnier, G. & Turner, M. (2002). The way we think. New York: Basic Books. Forceville, C.J. & Urios‐Aparisi, E. (eds.) (2009) Multimodal metaphor. Berlijn/New York: Mouton de Gruyter Gibbs, R.W. (1994)The poetics of mind: figurative thought, language, and understanding. Cambridge: Cambridge University Press Gibbs, R.W. (2006) Cognitive linguistics and metaphor research: past successes, skeptical questions, future challenges. D.E.L.T.A. 22, 1‐20. Goatley, A. (2007). Washing the brain ‐ Metaphor and hidden ideology. Philadelphia: John Benjamins Hillmer, I. (2007). The way we think about diseases: “The immune defense” – Comparing illness to war. NAWA Journal of language and communication 1, 21‐30. Jekale, D.A. (2008). Love is our enemy: Opponent metaphors in Amharic. Manuscript. Joy, A., Sherry, F. jr. & Deschenesa, J. (2009). Conceptual blending in advertising. Journal of Business Research 62(1): 39‐49. Kovecses, Z. (1986). Metaphors of anger, pride, and love: a lexical approach to the structure of concepts. (Pragmatics and Beyond VII: 8.). Amsterdam/ Philadelphia: John Benjamins. Kövecses, Z. (2000). Metaphor and emotion. Cambridge: Cambridge University Press. Kövecses, Z. (2005). Metaphor in culture: Universality and variation. Cambridge: Cambridge
University Press. Lakoff, G. (1993). The contemporary theory of metaphor. In A. Ortony (ed.), Metaphor and Thought (pp. 202‐251) Cambridge: Cambridge University Press. Lakoff, G., & Johnson, M. (1980). Metaphors we live by. Chicago: University of Chicago Press. Lundmark, C. (2005). Metaphor and creativity in British magazine advertising. Doctoral dissertation
no. 2005: 42. Department of Languages and Culture, Luleå: University of Technology.
Matlock, T. (2004). Fictive motion as cognitive simulation. Memory & Cognition 32, 1389‐1400. Miller, R. (1976). The dubious case for metaphors in educational writing. Educational Theory 26, 174‐
181.
Paivio, A. (1971). Imagery and verbal processes. Hillsdale, NJ: Erlbaum. Palmer Baghestani, S. (2008). “It’s good to be thin”: The impact of metaphor on our beliefs about diet and exercise. Master thesis Miami University. Pascual, E. (2002). Imaginary trialogues: Conceptual blending and fictive interaction in criminal courts. Utrecht: LOT. Pearson, P., Raphael, R., TePaske, R., en Hyser, H. (1981). The function of metaphor in children’s recall of expository passages. Journal of reading behavior 13, 249‐261. Spiro, R.J., Feltovich, P.J., Coulson, R.L., & Anderson, D.K. (1989). Multiple analogies for complex
concepts: Antidotes for analogy‐induced misconception in advanced knowledge acquisition.
In S. Vosniadou & A. Ortony (eds.), Similarity and Analogical Reasoning (pp. 498‐531).
Cambridge: Cambridge University Press.
Steen, G.J. (1994) Understanding metaphor in literature: An empirical approach. Londen: Longman. Williams, R.F. (2008) Guided conceptualization. Mental spaces in instructional discourse. In T. Oakley & A. Hougaard (eds.), Mental Spaces in Discourse and Interaction (pp. 209‐234). Amsterdam: John Benjamins.