Mediagebruik bij 1982 verruiming van het as n bod M4
Voorstudies en achtergronden mediabeleid
Sociaa l en Cultu reel Pla nbureau
L . P . H . Schoonderwoerd W. P . Knuls t
ID VA Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
De serie ' Voorstudies en achtergronden ' omvat werkstukken , die in het kader van de werkzaamheden van de WRR tot stand zijn gekomen en Haar zijn oordeel van zodanige kwaliteit en betekenis zijn , dat publikatie gewenst is . De verantwoordelijkheid voor de inhoud en de ingenomen standpunten berust bij de auteurs . Het materiaal in deze publikatie stond ten dienste van de WRR bij het opstellen van het Rappo rt aan de Rege ri ng over het massamediabeleid . De studio is afgesloten per 1 maa rt 1982 .
Drs . LP . H . Schoonderwoerd en drs . W. P. Knulst zijn wetenschappelijk mede werker bij hat Sociaal en Cultureel Planbureau .
M4 1982 Voo rstudies en a c hterg r onden mediabeleid
Mediagebruik bij verruiming van het as n bod Sociaal en Cultu reel Planbureau
L . P . H . Schoonderwoerd W . P . Knuls t
' s - Gravenhage, Staatsuitgeverij 1982
VO ORWO ORD
De snelle opeenvolging van gebeurtenissen, plannen en geruchten van "het mediafront" in de afgelopen paar jaar, hebben - zoals men in zo'n onzekere situatie kon verwachten - aanleiding gegeven tot even zovele verwachtingen, visies of gissingen over het toekomstig mediabestel en zijn publiek . Zo er hierbij al iets zeker is, dan lijkt dat in el •~C geval de verwachting dat het Nederlandse publiek in de nabije i`oekomst over een ruiner aanbod van electronische media kan beschikken . Op verzoek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft het Sociaal en Cultureel Planbureau t .b .v . van het door de Raad uit to brengen advies over het mediabeleid, een achtergrondstudie verricht near de consumptieve aspecten van een ruiner mediaaan bod .
De studie concentreert zich op het gebruik van massamedia als informatie- en amusementsvoorziening . Daarbij is niet alleen ingegaan op de vraag hoe de consument reageert op een aanbod van weer kanalen, nieuwe omroepformules of nieuwe media zoals video, beeldplaat, teletekst of viewdata, near is ook gelet op de consequenties hiervan voor het gebruik van de meer traditionele media zoals radio, dagblad, tijdschrift en boek . De invloed van een groter aanvoer van beeldschermmateriaal is geanalyseerd tegen de achtergrond van de belangrijke rol die ook factoren als tijd, geld en interesse spelen voor het gebruik van media . Daarbij kon uitvoerig worden geput uit de resultaten van een
tijds-
budgetonderzoek uit 1980, waarover het Sociaal en Cultureel Pl anbureau later in dit jeer een afzonderlijk rapport zal uitbrengen . Hoewel de onderhavige studie - mediagebruik bij verruiming van het aanbod - in eerste instantie is uitgebracht ten behoeve van het media-advies van de W .R .R ., leent ze zich door de tamelijk brede opzet daarnaast als algemeen overzicht van recente onderzoeksgegevens over mediagebruik , Ik vertrouw erop dat dit rapport verschillende onzekerheden over het consumptieve facet van de toekomstige mediasituatie zal kunne n reduceren .
Drs . A .J . van der Staa y
Directeur Sociaal en CulLureel Planbureau
INHOU D
2a$ INLEIDING EN VERANTWOORDING
1 .1
Achtergrond van de studie
1 .2
Probleemstelling
2
1 .3
Afbakening van de studie
3
1 .4
Methodie k
4
1 .5
Opzet en indeling van de studie
6
2 . VERANDERINGEN IN MEDIAGEBRUIK : ENKELE GEGEVENS E N GEDACHTEN
9
2 .1 Inleiding
9
2 .2 Recente ontwikkelingen in het mediagebruik in Nederland
9
2 .3 Enige theoretische gedachten over veranderd mediagebruik 1 7 2 .4
Conclusie
22
3.
ME DIACONSUMPTIE EN '+IELVAARTSONTWIKKELING
26
3 .1
I nl. e i cl ia g
26
3 .2
Mediaconsumptie en economiache conjunctuur
27
3 .3 Mediaconsumptie en individuele welvaart
29
3 .4 Samenvattin g
32
4 . MEDIAGEBRUIK EN BESCHIKBARE TIJD
36
4 .1 Inleidin g
36
4 .2 Arbeidsduur en mediagebrui k
37
4 .2 .1 Werkenden en niet-werkende n
41
4 .3 Mediagebruik en hoeveelheid vrije tij d
43
4 .4 Mediagebruik en de structuur van de vrije tij d
45
4 .5 Radio en televisie als achtergrond bij andere bezig heden
47
4 .6 Samenvattin g
48
5.
INVLOED VAN LEEFTIJD EN OPLEIDING OP HET GEBRUIR VAN ME DI A
55
5 .1 Inleidin g
55
5 .2 Leeftijd en omvang van het mediagebrui k
55
5 .3 Opleidingsniveau en omvang van mediagebruik
57
V
La& 5 .4 De aard van het mediagebrui k
58
5 .5 . Toekomstige ontwikkelingen in de bevolkingssamenstellin g
60
5 .6 Samenvattin g
61
6.
UITBREID ING V AN HET TELEVISIE -AAN BO D ; HET KWANTITATIEVE A SP EC T
67
6 .1 Inleidin g
67
6 .2 Uitbreiding van het aantal kanale n
67
6 .3 Uitbreiding van de uitzenduren
69
6 .4 Verzadigin g
73
6 .5 Samenvatti n g
75
7 . NIEUWE OMROEPFORMULES
79
7 .1 Inleidin g
79
7 .2 Buitenlandse kanalen
79
7 .3 Abonneetelevisie
84
7 .3 .1 Qub e
85
7 .4 Coffierciele televisi e
86
7 .5 Een cultureel/educatief kanaal
89
7 .6 Lokale en regionale omroep
91
7 .6 .1 Inleidin g
91
7 .6 .2 Regionale/lokale omroep
92
7 .6 .3 Gemeenschapsomroep
94
7 .6 .4 Piraten-omroe p
96
7 .7 . Samenvattin g
98
8 . DE RELATIE TUSSEN TELEVISIE EN ANDERE MEDI A
105
8 .1 Inleidin g
105
8 .2 Gevolgen van de introductie van televisi e
1 05
8 .3 Radio en televisi e
106
8 .4 Kranten en televisi e
110
8 .5 Tijdschriften en televisi e
113
8 .6 Boeken en televisi e
116
8 .7 Bioscoop en televisi e
1 19
8 .8 Samenvatting
12 1
9 . NIEUWE MEDIA
129
9 .1 Inleidin g
129
9 .2 Teletekst en viewdata
129
VI
9 .2 .1 Inleiding
Paa 1 29
9 .2 .2 Teletekst
1 30
9 .2 .3 Viewdat a
132
9 .3 Video en beeldplaat
133
9 .3 .1 Vide o
133
9 .3 .2 Beeldplaat
137
9 .4 Samenvattin g
13 9
10 .
143
C ONCLU SIES
BIJLAGE : Onderzoekconcept voor het onderdeel mediaconsumptie 151
VIZ
HOOFDSTUK
1 . INLEIDING EN VERANTWRORDIN C;
1 . 1 Achtergrond van de studi e
In September 1980 heeft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (W .R .R .) het Sociaal en Cultureel Planbureau
(S .C .P .) verzocht
een tweetal studies to verrichten ten behoeve van zijn mediaproject . De eerste zou een beeld moeten geven van de to verwachten ontwikkeling in het mediagebruik bij een verveelvoudiging van het aanbod . Bij de tweede werd gevraagd om een analyse van de relatie tussen cultuurbeleid en mediabeleid . Over het tweede thema heeft het S .C .P .
een af-
zonderlijk rapport uitgebracht . Het eerste vormt het onderwerp van dit rapport . Uit de probleemstellende notitie, die als bijlage van dit rapport is opgenomen komen vijf vragen naar voren . In overleg met de W .R .R . is besloten om een van deze vragen in de genoemde tweede S .C .P .studie to behandelen, terwijl een andere vraag door de W .R .R . aan een derde instantie in studie is gegeven . Als resultaat hiervan is de voorliggende studie gewijd aan de volgende drie onderwerpen : - mediaconsumptie bij een ruimer aanbod van reeds bestaande media ; - de gevoeligheid van kijk- en luistergedrag voor nieuwe media ; - de inkomenselasticiteit van media . In de vraagstelling is het gedrag van de consument in een situatie van een ruimer wordend media-aanbod centraal geplaatst . De aandacht hiervoor komt voort uit de verwachting dat nieuwe toepassingen die zich op het gebied van massacommunicatie aandienen ,
belangrijke verschuivingen
tot gevolg kunnen hebben in het bestaande mediagebruik . `fe n kan hier bij denken aan een verbreding in de aanvoer- en ontvangstmogelijkheden va'n televisiesignalen zoals d .m . v ,
satelliet en kabelinrichting ,
aan
de opkomst van nieuwe vormen van publieke omroep in Nederland zoals regionale en/of lokale omroep of betaaltelevisie ,
en aan de ontwikke -
ling van nieuwe communicatievormen zoals videorecorder, beeldplaat , teletekat en viewdata .
1
1 , 2 Probleemstellin g
In zijn vraagstelling legt de W .R .R . grote nadruk op de gevolgen van veranderingen in het media-aanbod . Pe belangstelling daarnaast voor de inkomenselasticiteit van media geeft terecht aan dat het media-aanbod niet de enige factor is die van invloed zal zijn op het toekomstige mediagebruik . Hoewel sommige technische specialisten daar some gemakkelijk aan voorbijgaan indien ze technische vernieuwingen rechtstreeks vertalen in omwentelingen in het menselijk gedrag, lijkt het van groot belang om de eventuele gevolgen van het nieuwe media-aanbod to bestuderen in een samenhang waarin ook algemene randvoorwaarden voor mediageb niik zijn verdiaconteerd . Daarbij hoort de vraag of de inkomensontwikkeling in de nabije toekomst een snelle doorbraak van nieuwe apparaten waarschijnlijk maakt . Maar er zijn weer van die belangrijke randcondities , ook al heeft de W .R .R . deze nietexpliciet genoemd . Gebruik van media kost behalve geld ook tijd . Tijd en geld zijn schaarse elementen voor grote groepen . Personen die verplichtingen hebben in een beroep, de huishouding, de school of in een studie zijn niet in de gelegenheid om hun mediagebruik ad infinitum uit to breiden . Het gebruik van bestaande en nieuwe media is niet alleen afhankelijk van dit snort verplichtingen, maar heeft daarnaast ook to concurreren met andere mogelijke vullingen van de vrij beschikbare tijd . Het is om die reden dat in deze studie uitvoerig zal worden ingegaan op de zgn . tijdsbudgetconstraints . Behalve de beschikbare tijd zijn ook andere persoonskenmerken die het mediagebruik structureren in de beschouwing betrokken : leeftijd en opleiding . Veel verschillen in bestaande vormen van mediagebruik hangen semen met ver schille n in ieerLijd en opieiuiug , Personae dim in een verschillende levensfase verkeren of verschillen in hun ontwikkelingsniveau zijn in ongelijke mate geinteresseerd in het media-aanbod . Een studie near de response van bet publiek op een verruiming in het media-aanbod zal den ook rekening dienen to houden met deze kenmerken van het (toekomstig) publiek . De probleemstelling voor de studie is nu als volgt nader to preciseren : - Wat is de invloed van algemene randvoorwaarden zoals welvaartsniveau , beschikbare (vrije) tijd , leeftijd en opleidingsstructuur van het publiek op bet mediagebruik in bet algemeen ; - Welke gevolgen heeft verruiming van het aanbod van t .v .- c . q , radioprogramma's op het kijk- en luistergedrag van verschillende
2
categorieen van gebruikers ; - Welke effecten heeft een toenemend, resp , algemener gebruik van .te2evisie op (de aard van) het aanbod van andere media en gebruik hiervan ? - Zijn er verzadigingaverschijnselen bij een steeds verder uitbreidend televisie-aanbod aanwijsbaar ? - In Welke mate verdringt, resp .
complementeert het gebruik van prive
aangeschafte of opgenomen beeldprogrammatuur (video of beeldplaat) de afname van omroepuitzendingen en in Welke mate geldt dit voor viewdata en teletekst t .a .v ,
informatie van omroep- of gedrukte
media ?
1 . 3 Afbakeni n g van de studi e
Hoewel de studie-opdracht daarover niets uitdrukkelijk vermeldt ,
kan uit
de strekking van de vragen worden afgeleid dat de W .R .R . van het S .C .P . een bijdrage verwacht over het mediagebruik in de openbare sfeer .
In
ov e reen atemming hiermee b l ijven eventuele consequenties van ni euw e audio-visuele technieken voor bijvoorbeeld het arbeidsproces, het onderwijssysteem, of meer i . h . a ,
toepassingen voor gesloten circuits ,
in deze studie buiten beschouwing . Hoewel er natuurlijk geen scherpe grenzen zijn to trekken (een lokaal t . v . -atatioR staat niet ver of van een gesloten circuit van bijvoorbeeld een ziekenomroep) zal deze studie zich i .h , a , concentreren op het particulier gebruik van media voor consumptieve doeleinden . Hiertoe zijn to rekenen de informatievoorziening (incl . commerciele informatie) , de edu ~ atie buiten institutioneel verband en de ontspanning (met inbegrip van cultuurconsumptie) . lien zou uitgebreid kunnen ingaan op technische aspecten of toepassingsmogelijkheden van nieuwe communicatievormen, Uit het gezichtspunt van de gebruiker, dat ook de optiek vormt voor deze studie, zijn dit snort details niet zo relevant . Nieuwe technieken, die hetzij in Nederland, hetzij in het buitenland op de markt*zijn gebracht, betekenen voor de gebruiker vaak dat hij een grotere keus krijgt bij de calling van zijn beeldscherm . Tenzij de mediaconsument zelf geinteresseerd is in communicatietechnieken, zal hij bijvoorbeeld niet lang stil staan bij de vraag of hij een buitenlands kanaal via de satelliet of de kabel of via beide ontvangt . Vanuit zijn gezichtspunt lijkt het wel van belang om bij de uitbreiding van keuzemogelijkheden een aantal aspecten to
3
onderscheiden : - uitbreiding van zendtijd van bestaande omroepsystemen ; - uitbreiding van de ontvangstmogelijkheden van (buitenlands) t .v .zenders ; - aanbod van nieuwe omroepvormen, bijvoorbeeld lokale televisie, betaaltelevisie e .d . ; - aanbod van mogelijkheden om het beeldscherm weer volgens individuele voorkeur to progra mm eren : video, beeldplaat , viewdata of teletekst . In overeenstemming met de vraagstelling door de W .R .R . is de aanbodverruiming voor het beeldscherm van televisie centraal geplaatst . Bij de behandeling van regionele en lokale omroep komt de radio ook ter sprake . Toch wordt bij de analyse van de mogelijke invloed van nieuwe communicatievormen voor het gebruik van bestaande media hoofdzakelijk uitgegaan van de to verwachten karakterverandering van het televisie-aanbod . Zoals de W .R .R . heeft gevraagd zal hierbij worden gelet op de relatie tussen televisiegebruik en radio- , dagblad-, tijdschriften-, boeken- en bioscoopgebruik, Dit betekent niet dat de to verwachten aanbodverruiming voor het beeldscherm bij voorbaat als enige oorzaak voor mogelijke veranderingen in gebruik van andere media is aangemerkt . Behalve met tijdsbudgetconstraints en mogelijke verschuivingen in de sociale samenstelling van het publiek , is bij de verkenning ook rekeing gehouden met weer algemene ontwikkelingen in consumptie- en recreatievormen van het publiek . De ontwikkeling van bijvoorbeeld de tijdschriftenconsumptie zal niet alleen worden bepaald door het aanbod van concurrerende electronische media maar ook door de vraag hoe adequaat het tijdschriftenaanbod aansluit op verschuivingen in belangstellingspatronen onder het publiek . Omgekeerd zal een eventuele belangrijke verschuiving in televisiegebruik zijn invloed ook op andere terreinen dan dat van media doen gelden . Zonder dat voorbij is gegaan aan deze overwegingen is het onderwerp van deze studie zoveel mogelijk afgebakend volgens de vraagstelling van de W .R .R .
1 .4 Methodie k
De uitspraken in deze studie over mogelijke ontwikkelingen in mediagebruik , zijn in beginsel uit drie soorten bronnen geput :
4
- uit ervaringen met vergelijkbare resp . vergelijkbaar geachte verschijnselen of ont w ikkelingen uit het recente verleden (extrapolatie) ;
- uit ervaringen uit het buitenland w ear een relevante aanbodvorm reeds beschikbaar is ; - uit bevindingen uit analyses van deelpublieken uit recent onderzoeksmateriaal (cross-section analyse) in die gevallen, waarbij het gedrag van een van die publiekssegmenten maatgevend geacht wordt voo r de ontwikkeling in de toekomst . Deze methoden die zoals bekend de continuiteit van een bepaald verloop in de ontwikkeling nogal benadrukken , zijn hier gerechtvaardigd . Een eerste verkenning naar de door de W .R .R . onderscheiden vormen van (nieuw) aanbod , wees nl, niet op de waarschijnlijkheid van een trendbreuk in het mediagebruik zoals het zich tot nu toe heeft ontwikkeld ; niet op een zodanig ingrijpende gebeurte n is zoals b . v , d e invoe r ing van televisie zelf was geweest . Daarbij, en ook bij de uiteindelijke studie is vooral gelet op buitenlandse ervaringen .
Ondanks het feit dat het medialandschap in andere
landen sours sterk verschilt van het Nederlandse, zijn buitenlandse bevindingen, bij ontbreken van die uit eigen land, i . h .a, toch van informatieve waarde geacht voor een mogelijke ontwikkeling in Nederland . (Op enige uitzondering na ,
zie b .v . § 7 .3 over abonneetelevisie . )
De reden hiervoor is dat er markante overeenkomsten bestaan in onderzoeksresultaten uit verschillende landen over weer algemene karakteristieken van mediagebruik . Dat geldt vooral voor het profiel van het televisiegebruik . Voor de cross-section-analyse is gebruik gemaakt van eigen onderzoeksgegevens van het Sociaal en Cultureel Planbureau en wel van de resultaten van tijdsbudgetonderzoek uit 1975 en 1980 . Dit onderzoek bevat niet alleen veel gegevens over de plaats van afzonderlijke vormen van mediagebruik in het tijdsbudget , maar daarnaast ook over de onderlinge verhouding tussen verschillende vormen . Tevens leende dat onderzoek zich voor een analyse van de ontwikkeling in het mediagebruik in de recente periode . Voor analyses over een langere termijn , m .b .v . landelijk institutionele gebruikscijfers, is vooral dankbaar gebruik gemaakt van gegevens verzameld door de N .O . S . ,
de dienst Kijk- en Luisteronderzoek .
Zo moge-
lijk zijn Nederlandse onderzoeksresultaten vergeleken met bevindingen uit het buitenland .
5
Bij vormen van media c . q , baar zijn ,
televisie-aanbod die hier (nog) niet beschik-
kan uitsluitend word en afgegaan op de buitenlandse litera-
tuur .
Deze studie heeft het karakter van een verkenning van afzonderlijke aspecten van mediagebruik . Ze is Been samenhangende prognose van het mediagebruik in een toekomstig Nederlands mediabestel , en kan dus evenmin als zodanig worden beoordeeld . De vraagstelling van de W .R .R . is gericht op het gebruik of de invloed van aanbodvormen die mogelijk in Nederland beschikbaar zouden kunnen komen . Daarmee rekening houdend is het gebruik van de verschillende aanbodvarianten afzonderlijk bezien . De invloed van twee of weer varianten gelijktijdig, is hierbij buiten beschouwing gelaten . In dat geval zou men zich vooraf moeten verdiepen in de vraag welk mediabestel Nederland in de toekomst zal krijgen . Die vraag heeft de W .R .R . het S .C .P . niet gesteld en ze komt hier ook niet aan de orde . Indien in het rapport wordt geachreven over het gebruik van comnerciele televisie, of van een zgn , betaalkabel , dan houdt dit geen oordeel in over de waarachijnlijkheid noch over de wenselijkheid van dergelijke varianten in Nederland .
1 . 5 Op zet en indeling van de studi e
In hoofdstuk 2 wordt een overzicht gegeven van ont w ikkelingen in het mediagebruik in de afgelopen periode . Tevens bevat dit hoofdstuk een overzicht van theoretische bespiegelingen uit de literatuur , waarin uitspraken worden gedaan of waaraan uitspraken kunnen worden ontleend over de toekomstige ontwikkeling van mediagebruil : of over de onderlinge verhouding tussen media . Hoofdstuk 3 handelt over de invloed van het welvaartsniveau op de mediaconsumptie . De snelle doorbraak van audio-visuele apparaten in het recente verleden vonden plaats onder een steeds toenemende welvaart en het lijkt daarom reeel on de to verwachten omstandigheden van stilstand of teruggang in de inkomensontwikkeling to betrekken bij de vraag near de doorbraakkansen van nieuwe media . Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen tnediaconsumptie en welvaart op macro-niveau en de relatie tussen mediaconsumptie en inkomensniveau in micro-opzicht . IA hoofdstuk 4 is de invloed van tijdsbudgetconstraints op het mediagebruik geanalyseerd . Daarbij komen achtereenvolgens aan de orde de invloeden van : de hoeveelheid tijd die nodig is voor de uitoefening
6
van dagelijks terugkerende taken (beroepsarbeid , huishouding) ; die van de omvang van de vrij besteedbare tijd ; de invloed van de aanwezigheid van concurrerende vormen van tijdspassering en de invloed van de worm w aarin vrije tijd beschikbaar komt . In aansluiting op deze analyse worden in hoofdstuk 5 factoren beachreven die bepalend zijn voor uiteenlopende interesses voor het media-aanbod onder het publiek . Leeftijd en opleidingsniveau zijn hierbij gebruikt als de meest belangrijke indicatoren van verschillen in mediainteresse . Zowel de financiele b e stedingsruimte als de tijdsbudgetconstraints en de interessepatronen van het publiek zijn in deze studie beschouwd als belangrijke randvoorwaarden voor toekomstige ontwikkelingen in het mediagebruik .
De hoofdstukken 6 t/m 9 concentreren zich op de mogelijke consequenties van het zich uitbreidende media-aanbod zelf . In hoofdstuk 6 is daarbij gelet op de gevolgen van de kwantitatieve aspecten van aanbodverruiming , dus op de invloed van meer televisiezenduren en meer televisiekanalen . Gemeend is dat ook de vraag near eventuele verzadigingsverschijnselen onder het publiek bij een steeds maar uitbreidend aanbod in dit kader aan de orde moest komen . In hoofdstuk 7 worden de gevolgen van kwalitatieve aspecten van aanbodverruiming verkend . Meer televisiekanalen betekent immers niet alleen meer van hetzelfde maar vaak ook : aanbod van iets anders . In dit verband is aandacht besteed aan onderzoeksgegevens over het gebruik van :
- buitenlandse tenders ; - abonneetelevisie, met inbegrip van het Qube-systeem ; - commerciele tenders ;
- culturele en educatieve omroepkanalen ; - lokale en regionele omroep, met inbegrip van omroep in dienst va n de samenlevingsopbouw . In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de cbnsequenties van een meer intensief gebruik van televisie voor het gebruik van andere media .
Hierbij wordt in de eerste plaats gelet op een directe concurrentieverhouding die voortkomt uit de beperktheid van de tijd waarover de gebruiker beschikt . Daarnaast komt ook de vraag aan de orde of en in hoeverre het gebruik van televisie functies van andere media heeft vervangen of heeft geleid tot een weer specifieke functie van andere media . Achtereenvolgens zijn de relaties aan de orde gesteld tussen
7
televisiegebruik en : - radio ; - kranten ; - boeken ; - tijdschriften ; - bioscoop .
Hoofdstuk 9 tenslotte, bevat een verkenning van inzichten over het gebruik van nieuwe media zoals daar zijn : video , beeldplaat , teletekst en viewdata . Het behoeft geen verbazing dat over het gebruik van deze nieuwe toepassingen nog weinig systematische gegevens voorhanden zijn . Toch bieden met name eerste peilingen uit binnen- en buitenland over het gebruik van video en teletekst wel enige indicaties voor de toekomstige betekenis van nieuwe media in hun relatie tot reeds bestaande .
8
HOOFDSTUK 2 .
VERANDERINGEN I N MEDIAGE BRU IK :
ENKELE GEGE VE NS EN
GEDACHTE N
2 . 1 Inleidin g
Het ligt in de verwachting dat in de nabije toekomst nieuwe media voor massacommunicatie hun intrede zullen doen en reeds bestaande nieu w e toepassingen zullen vinden . Dit zal gevolgen hebben voor de media zoals we deze momenteel kennen . Sommige ervan zullen wellicht meer dan nu , andere minder of op een andere manier worden gebruikt . De snel groeiende technische mogelijkheden op dit terrein hebben ver wachtingen losgemaakt over grondige veranderingen die als gevolg hiervan in het leven van de individuele gebruiker en de samenleving als geheel kunnen gaan optreden . Vooral de veelheid van gelijktijdig to ontvangen signalen (door kabel en satelliet) heeft geleid tot speculaties over een toekomstige "media-overvloed")~~ . Anderen zien in de toenemende mogelijkheden om meer individueel to beslissen over het aanbod aanleiding om to spreken van een op handen zijnd einde van massamedia2) . Niet zelden worden technische mogelijkheden hierbij rechtstreeks vertaald in veranderinge n in het maatschappelijk leven . Het is echter niet alleen het aanbod van media dat bepalend is voor het gebruik . De wijze waarop de mogelijkheden worden benut is mede af hankelijk van een reeks van andere factoren , waarmee bij uitspraken over toekomstige veranderingen in het mediagebruik rekening moet worden gehouden . In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan enkele gedachten hierover . Voorafgaand daaraan wordt een kort overzicht gegeven van de recente ontwikkelingen in het mediagebruik in Nederland .
2 .2 Recente ont w ikkelingen in het mediagebruik in Nederlan d
In de achter ons liggende periode hebben zich grote veranderingen in het mediagebruik voorgedaan . Dit is in de eerste pleats het gevolg van de opkomst van de televisie . Na de introductie van dit medium (1955) heeft het zich in snel tempo een pleats in de Nederlandse huishoudens verworven : binnen een decennium beschikte weer dan de helft van het aantal huishoudingen over een toestel en in het daaropvolgend
9
decennium kwam het medium in nagenoeg ieders bezit . Het aantal bij de PTT geregistreerde toestellen geeft een indruk van deze ontwikkeling (zie tabel 2 .1) . Het aantal huishoudingen waarin een toestel aanwezig is, bedroeg in 1975 reeds 96% en in 1980 97% 3 ) Tabel 2 .1 Geregistreerde televisietoeatellen 1)
1956-198 0
1956 1960 1964 1967 1971 1975 198 0 Geregistreerde tv-toestellen (x
1000)
99
80 1
1836 2559 3240 3646 4 1 8 1
1) Zoals geregistreerd bij de PTT t .b .v , de omroepbijdrage Bron : CBS , Statistisch Zakboek (meerdere jaren )
De laatste jaren neemt het aantal kleurentoestellen sterk toe : van een op drie huishoudingen in 1975 naar drie op vier in 1980 (zie tabel 2 .2) . Ook het aantal huishoudingen waar meerdere t . v . -toestellen aanwezig zijn , stijgt snel (zie tabel 2 .2) . Waarschijnlijk leidt de aanschaf van een kleurentoestel bij velen niet tot de afstoting van zwartwit-toestellen . De ervaring met radio leert echter dat het publiek geneigd is om het aantal toestellen per huishouding uit to breiden . De aanschaf van een tweede t .v .-toestel zal concurrentie ondervinden van de videorecorder . Dit apparaat is aan een snelle verbreiding begonnen . Naast landen als Japan en Groot-Brittannie loopt Nederland hierbij voorop 4) . In geen enkel land heeft de verbreiding van de videorecorder echter reeds algemene vormen aangenomen (zie tabel 2 .2) .
Tabel 2 .2 Aanwezigheid van kleurentelevisie, videorecorder en meerdere t .v .-toestellen in nederlandse huishouden s
Kleurentelevisie
1975
1980
32 %
75 %
Videorecorder
1z
az
Meerdere t .v .-toestellen
6%
17%
Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1 975 en 1980
10
Pe belangrijke pleats die televisie temidden van de andere communicatiemedia inneemt, hangt niet alleen samen met de zeer algemene verbreiding van ontvangsttoestellen en aanverwante apparatuur . Televisie is vooral zo'n belangrijk medium omdat het publiek er zoveel tijd aan besteedt : meer dan aan alle andere media tesamen . Het gaat hierbij per week on 9,9 uur van de in totaal 17 aan media bestede uren, d .i . 58% (zie hoofdstuk 4) . Over de gehele bevolking genomen is uiteraard met de groei van het toestelbezit de gemiddelde kijktijd eveneens gestegen . Wordt echter alleen gekeken near degenen die thuis over een toestel beschikken dan is de kijktijd sinds de "vroege dagen" van de televisie nauwelijks veranderd (zie tabel 2 .3) . Ook de kijkdichtheid (het gemiddeld aantal kijkers) vertoont, in het afgelopen decennium, Been toe- of afnemende tendens (zie tabel 2 .4) .
Tabel 2 .3 Gemiddelde kijktijd van televisie-bezitters per avond (personen van 12 jeer en ouder )
1960
1 962
1 975
81 min .
92 min .
86 min .
198 0 87 min .
Bronnen : CBS , Vrije-Tijdsbesteding in Nederland 1962-1963 , deel 2 , Zeist 1964 (tabel 6 ) Tijdsbestedingsonderzoek 1975 en 198 0
Tabel 2 .4 Gemiddelde kijkdichtheid 1970-1977 tussen 18 . 45 en 22 . 45 uur1) (Bevolking van 12 jaar en ouder )
1 970 1971 1972 1973 1974 1975 197 6
41%
43%
45%
42%
41%
40%
1 977
39% 39 %
1) Ki_jkdichtheid heeft betrekking op dat percentage personen , behorend tot een huishoudinp, waarin televisie aanwezig is , dat op een bepaald tijdstip televisie heeft ingeschakeld . 2) Door een wijziging van het systeem van onderzoek die in het tweede kwartaal van 1978 is ingevoerd is na 1977 de kijkdichtheid niet zonder weer vergelijkbaar met de voorafgaande jareu . Bron : NOS , Kijken en Luisteren 1978/1979
11
Eenmaal in het bezit van een toestel is het kijkgedrag van het publiek dus zeer stabiel gebleken .
Dit betekent dat de aanzienlijke verande-
ring in besteding van de vrije tijd die de televisie teweeg heeft gebracht zich vrij abrupt moet hebben voltrokken, en wel direct na de aanschaf van een toestel . Een onderzoek naar de vrijetijdsbesteding in Nederland uit 1962 ,
toen ongeveer de helft van de huishoudens over
televisie beschikte, bevestigt dit beeld5) . Het vrijetijdspatroon van degenen zonder televisie vertoonde sterke overeenkomst met dat van de bevolking in 1955, toen nog vrijwel niemand televisie had 6) . De vrijetijdsbesteding van de televisiebezitters week bier echter op een aantal punten sterk van af . De kijktijd ging vooral ten koste van de tijdsbesteding aan luisteren naar de radio, lezen en sociale contacten (praten ,
bezoek ,
feestjes) .
Voor de radio was het gevolg vooral dat het publiek 's-avonds niet langer speciaal ging zitten on to luisteren . Dat deed het in 1960 nog gemiddeld 28 minuten ; in 1980 nog slechts 9 minuten . Dit betekent echter niet dat de aandacht voor de radio nagenoeg is verdwenen . De radio is door de komst van de televisie een specifiek medium voor overdag geworden . Rond 18 . 00 uur neemt de beluistering sterk af . De belangstelling voor de radio overdag is in het afgelopen decennium stabiel gebleven (zie tabel 2 .5) . Het luisteren naar de radio vindt nu in veruit de meeste gevallen pleats naast een andere bezigheid, die o p dat moment de primaire aandacht opeist . In 1980 ging het hierbij on gemiddeld 94% van de luistertijd, die totaal 2 uur en 15 minuten bedroeg (zie hoofdstuk 4) . Het aanbod van de radio is sterk bij deze achtergrondfunctie aangepast . Informatie wordt in zeer beknopte vorm verstrekt . Programma's die weer aandacht van langere duur vereisen zijn veelal op specifieke deeiinte resses afgestemd . Ook in het aAnbod van verstrooiing is een specialisering near deelpublieken opgetreden, die b .v ,
tot uiting komt in de
speciale tenders voor populaire en klassieke muziek . Dat de radio niet langer een gemeenschappelijk, maar een individueel gebruikt medium is, komt ook tot uiting in de toename van het aantal radiotoestellen per huishouden . In 1960 had nog slechts een op de tien gezinnen meer dan een radiotoestel in huffs ; in 1980 beschikte een huishouding over gemiddeld 2 , 2 radio's7) .
12
Tabel 2 . 5 Gemiddelde luisterdichtheid 1971-1978 tussen 9 . 00 en 18 .00 uur1) (Bevolking van 12 jaar en ouder )
1971
1972
27%
27 7.
1973
23%
1974
23%
1975
29%
1976
23%
1977
25%
1978
28%
1) Het begrip luisterdichtheid heeft betrekking op het gemiddelde percentage radiobezitters dat gedurende een w illekeurig kw artier binnen een gegeven tijdvak (hier : 9-18 uur) naar de radio luistert . De luisterdichtheid per jaar is steeds berekend over het eerst e en vierde kwartaal . B r on : NOS , Kijken en LuisteX en 1978/ 1 9 7 9 .
Afspeelapparatuur voor geluidsopnamen biedt een andere mogelijkheid om de individuele voorkeur van de gebruikers tot uiting to brengen . In bijna alle huishoudingen (967) beschikt men momenteel over apparatuur out banden of platen of to spelen . De platenspeler was al eerder sterk verbreid, maar de laatste jaren ondervinden ook casaetterecordera en -afspelers een zeer grote belangstelling (zie tabel 2 .6) . De verl :oop van grammofoonplaten en cassettes heeft de afgelopen tien jaar een sterke groei doorgemaakt . Sinds twee jaar is hier echter van een teruggang sprake (tabel 2 .7) .
Tabel 2 . 6 Aanwezigheid van afspeelapparatuur in de huishoudin g
1975
Platenspeler
81 %
198 0
89 %
Band- of cassette-apparatuur
55%
79 %
Platenspeler en/of band- o f cassette-apparatuur
89%
96 %
Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1975 en 1980
13
Tabel 2 .7 Afzet van geluidsdragers (grammofoonplaten , voorbespeelde cassettebanden) in miljoenen stuk s
1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 26
27
29
32
35
40
49
55
53
46
Bro n : N .V .P .I . ( Nederlan d se Veren i ging van Prod u centen en Impor t eurs van beeld- en geluidsdragers), Kamermuziek ,
Amsterdam 1981 (en eerdere
afleveringen) .
Wellicht nog sterker dan de radio ,
heeft de tijdschriftenmarkt een ver-
schuiving van "general interest" naar "special interest" doorgemaakt . I n plaats van tijdschrifte n die voor he t gehele gezin interessante onderdelen bevatten traden de bladen die zijn afgestemd op deelinteresses van de afzonderlijke leden steeds weer op de voorgrond . De groei in oplagen ,
die zich het afgelopen decennium in de gehele
tijdschriftensector voordeed ,
was nog het sterkst bij de gossip- , de
hobby- en de vakb l aden . De tijdschriftenmarkt kon behalve van de individualisering van de tijdschriftenconsumptie tevens profiteren van een patroon van gecombineerde consumptie, waartoe de welvaartsgroei de ruimte bood . Voorheen bestond er een grotere scheiding van vrijetijdsactiviteiten . Knutselaars of sportliefhebbers gebruiktenb .v . weinig lectuur . De verandering van de jaren zev e ntig bestond hieruit dat lectuurgebruik normaal werd voor elk type hobbybeoefenaar, dat geleidelijk aan werd voorzien van specifieke informatie op uiteenlopende terreinen ,
hetzij in
tijdschrift- , hetzij in boekvorm . Het aanbod van lectuur werd daarbij aig e sl e w u up CCII druk u2z2t ,TrijCti ~ d3pL' L_j 1C L . Door
, e°!
: 11-r Tp t IPC
en bondige teksten kan de veelzijdige vrijetijdsbesteder thans op betrekkelijk veel terreinen op vluchtige wijze geinformeerd raken .
Een en ander resulteerde in een sterke groei van de afzet van tijdschriften (zie tabel 2 .8) . Zie voor de groei van de afzonderlijke soorten tijdschriften tabel 3 .10 .
14
Tabel 2 . 8 Totale betaalde oplage van in Nederland uitgegeven tijdschriften van algemene aard 1969-19801) (in miljoenen stuks )
1969/70 1974/75 1975/76 1976 1977 1978 1979 1980
8,8
9,6
10,2
10,6
11,8
12,5
12,6
12,5
1) De cijfers hebben steeds betrekking op de periode van het jaar waarin de peiling plaatsvond .
Bron : Nederlandse Organisatie van Tijdschrift-Uitgevers, N .O .T .U .-oplage documentatie (verschillende jaren) .
Het lezen van boeken heeft tijdens de opkomstperiode van de televisie een inzinking gekend , waarbij de omvang van het boekenlezend publiek enigszins terugliep . Na de gewenning aan het scherm werd het oude niveau echter opnieuw bereikt en zelfs overschreden (zie tabel 2 . 9) . Wel is er een verandering opgetreden in de wijze waarop boeken door de lezers worden betrokken .
De verkoop van boeken bleef achter bij de
welvaartsgroei, zoals blijkt uit tabel 2 . 10 . Daar tegenover staat een sterke toename in uitleningen van openbare bibliotheken (zie tabel 2 . 11) .
Tabel 2 .9 Deel van de bevolking (12 jeer en ouder) dat in de aan het onderzoek voorafgaande maand een of weer boeken heeft uitgelezen
1955
1960
52%
49%
1962 50%
1975
19801
53%
56 %
1) Zowel in 1975 als in 1980 is op weer inclusieve wijze gevraagd near het lezen .
Bronnen : CBS , Vrije-Tijdsbesteding in Nederland 1962-1963 , deel 1 , Zeist 1964 (tabel 12) . Tijdsbestedingsonderzoek 1975 en 1980 .
Tabel 2 .10 Aantal verkochte algemene boeken sinds 1970 (x 1000 )
1970
1975
1976
1977
1978
44 .629 33 .385 34 .485 34 .331 32 .799
1979 32 .906
1980 32 .984
Bron : Stichting Speurwerk betreffende het boek, Speurwerk boekenomnibus, Amsterdam, 1977 en 1980 .
15
Tabel 2 . 11 Lidmaatschappen en uitleningen van openbare bibliotheken1) (x 1000)
1970
1975
1979
Ingeschreven gebruikers 1 .497
2 . 826
3 . 875
waarvan :
1 .289
1 . 715
18
Aantal
jeer
en
ouder
uitleningen
813
58 . 681
113 . 496 151 .852
waarvan : aan person en vanaf 18 jaar 60 .294 83 . 63 9
I) Zowel de lidmaatschappen als de uitleningen hebben betrekking op boeken ; afzonderlijk geregistreerde leden van fono- of discotheken en uitleningen hiervan zijn niet meegeteld . Bron : CBS, Statistiek van de openbare bibliotheken (verschillende jaren) .
De gezamenlijke oplage van de Nederlandse dagbladen he eft in de afgelopen periode een lichte toename gekend . Deze lijkt vooral to zijn beinvloed door de groei van het aantal huishoudingen (zie tabel 2 . 12) . Invloed van de televisie op de vraag naar kranten komt vooral tot uiting in verschuivingen van avond- naar ochtend- en van landelijke naar regionale bladen (zie hoofdstuk 8) .
Tabel 2 .12 Ontwikkeling van de betaalde dagbladpers en het aantal huishoudens Binds 1969
1969 1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976
1 977 1978 1979 198 0
Totaal betaalde oplage (in miljoenen exempl .) 4,0 4,2 4,1 4,1 4,1 4,3 4,2 4,3 4,4 4,5 4,6 4,6 Aanta} huishou) dena (x 1 .000 .000)
3,3
3,4
3,4
3,5
3,6
3,7
3,7
3,8
3,8
3,9
4,0
4,1
1) Exclusief alleenstaanden
Bron : De Nederlandse Dagbladpers, Jaarverslag 1978 en 198 0
De opkomst van televisie vordt niet alleen in verband gebracht met het gebruik van andere media, maar evenzeer net het uitgaansgedrag . Vooral de relatie televisie-bioscoopbezoek wordt hierbij vaak Haar voren gehaald, omdat televisie als vervanging voor de bioscoop zou kunnen fun-
16
geren . Inderdaad hebben bioscopen sinds de verbreiding van de televisie met een sterk slinkend publiek to waken gehad (zie tabel 2 .13) . Toch lijkt het niet juist de televisie als enige oorzaak van het dalend bioscoopbezoek aan to merken . De redenen hiervoor zullen in d e volgende paragraaf aan de orde worden gesteld .
Tabel 2 .13 Aantal bezoekers aan bioscopen per 100 inwoner s
1955 1960 608
473
1 965 287
19 70 175
1 975 208
1 98 0 203
Bron : Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaal en Cultureel Rapport 1978 en 1980 .
2 . 3 Eni g e theoretische gedachten over veranderd mediagebrui k
Gegevens over het gebruik van massamedia in de afgelopen periode (zi e § 2 .2) tonen een sterke groei aan . Dit o .m . tengevolge van het feit dat de komst van een nieuw , veel gebruikt medium als de televisie er niet toe heeft geleid dat al langer bestaande media in onbruik zijn geraakt . Bij het formuleren van verwachtingen omtrent her mediagebruik in de toekomst kan echter niet worden volstaan met het louter doortrekken van ontwikkelingen uit het verleden . Men zou dan Been rekening houden met factoren die zich in de toekomst
w ellicht anders zullen ont w ikke-
len dan voorheen . Evenmin is het bij voorbaat vanzelfsprekend , dat her aanbod van nieuwe communicatiemiddelen aan het consumptiepatroon
zal worden toegevoegd , zonder dat dit voor reeds bestaande media consequenties heeft . Om weer inzicht to krijgen in veranderend mediagebruik zullen thans enige theoretische bespiegelingen hierover de revue passeren . Het gaat hierbij om verschillende benaderingen, elk met eigen uitgangspunten en met de nadruk op verschillende facetten van het communicatieproces . Achtereenvolgens zullen aan de orde komen : - de relatie tussen het gebruik van communicatiemedia en de ontwikkeling van de samenleving als geheel ; - kenmerken van de vrijetijdsbesteding bij een toenemend aantal mogelijkheden ; - de onderlinge afhankelijkheid van de verschillende media in economisch opzicht ;
- de functies van verschillende media , gezien vanuit het publiek .
17
De Berate benadering gaat uit van Ben nauwe relatie tussen bet gebruik van communicatiemedia en andere maatschappelijke fenomenen . Sommigen achten de opkomst en het voortbestaan van de moderns nationals staat slechts mogelijk dankzij de integrerende en homogeniserende werking van massamedia8) , Meer in het bijzonder wordt op de betekenis van massacommunicatie voor het economisch en politiek Leven gewezen9) . De ontwikkeling van de massacommunicatie wordt voorts in verband gebracht met Ben steeds verder doorgevoerde arbeidsdeling en met de maatschappelijke differentiatie die hiervan bet gevolg is . Nadat de opkomst en bloei van bet induatriele tijdperk Ben snelle groei van media voor Ben breed publiek to zien heeft gegeven, men en sommigen dat thans het post-industriele tijdperk aanbreekt , waarin bet aanbod en gebruik van media steeds verder zal worden gedifferentieerd10) . De tijdachriftenmarkt geeft hiervan reeds duidelijke voorbeelden to zien11) . Geillustreerde gezinsbladen zijn weer en meer verdrongen door bladen voor specifieke segmenten uit bet lezerspubliek (vrouwen, jeugd) of bladen voor specifieke interesses (hobby, showwereld, woonideeen e . d . ) Oo k bij de radio heeft zich iets dergelijks voorgedaan, in b .v ,
de Vere-
nigde Staten in nog meer uitgesproken worm dan in Nederland12) , Sommigen verwachten voor de toekomst Ben dusdanig voortschrijden van media die op specifieke groepen zijn gericht ten koste van media voor Ben breed publiek ,
dat zij spreken van Ben naderend Binds van bet
tijdperk der massamedia13) . Doordat ieder uit Ben zeer gedifferentieerd aanbod datgene kan selecteren wat bet meest bij diens bestaande voorkeuren aansluit ,
kan Ben "fragmentarisering" van bet publiek optre-
den14) . Vooral de nadelen, die dit zou kunnen inhouden , krijgen de aandacht .
Individuen kunnen zich gaan "opsluiten binnen de eigen voor-
K eur", waH r QU Ur Q e weui e uuu iuii~ Ci c vnr~ tkeur", n ~ vu-n -~ a platform k,~,. ~ ." ,,,, .,..acs
gaan verliezen . Nieuwe ideeen zouden moeilijker in de samenleving kunnen w orden geintegreerd15) . Onderzoek op dit gebied geeft echter aanleiding tot voorzichtigheid bij dergelijke voorspellingen . Segmentering van publieksinteresses blijkt nl . slechts in beperkte mate op to treden16) . Een groot deel van bet publiek blijkt nog geen uitgesproken specialisatie to hebben . Een keuze uit twee televisiekanalen lijkt voor velen reeds voldoende voor de optimalisatie van de (wage) voorkeur . Verder volgt de kijker bij de keuze van programma's niet steeds zijn eigen voorkeur . De overige gezinsleden doen ook hun voorkeur gelden . Vaak kiest men iets dat leuk is on als gezin to bekijken of iets waarover men na afloop wil meepraten . De intrinsieke kenmerken van bet aanbod vormen dus niet de
18
enige factoren bij de selectie door de mediagebruiker . Tegenover degenen die differentiatie en specialisatie de belangrijkste ontwikkelingen achten, staan anderen die erop wijzen dat de maatschappelijke differentiatie niet in alle gevallen gepaard gaat met differentiatie van informatie en amusement . In de discussies over massacultuur is steeds aandacht gevraagd voor processen van nivellering en uniformering die zich in de samenleving zouden voordoen17) . De stijging in welvaartsniveau kan in deze visie evenzeer samengaan met homogenisering van bet aanbod en gebruik van media . De vraag of maatschappelijke omstandigheden een steeds toenemende specialisatie in de hand zullen werken is vooral van belang voor de to verwachten verveelvoudiging van aanbod voor het beeldscherm (weer uitzendingen en weer informatiedragers zoals video , beeldplaat) . Of deze verwachte media-overvloed voor alle interessegroepen tot een gedifferentieerd aanbod zal leiden ,
zal mede afhangen van factoren van econo-
mische aard . Een tweede benadering plaatst het mediagebruik in het kader van de vrije tijd en neemt daarbij aan dat mediagebruik concurreert met andere vormen van vrijetijdsbesteding .
Veranderingen in bet mediagebruik
hangen daarom nauw semen met algemene verschuivingen in de vrijetijdsbesteding .
Deze gedachte is uitgewerkt in het Sociaal en Cultureel
Rapport 197818) . Voor verschuivingen in de afgelopen decennia lijkt de snelle toename van de welvaart van grote betekenis .
De gestegen koop-
kracht is nl . in sterke mate geinvesteerd in de vrije tijd .
Als gevolg
hiervan zijn mensen in hun vrije tijd aan steeds weer bezigheden gaan deelnemen . De welvaartsverbetering bracht nieuwe , sieve ,
of voorheen exclu-
vormen van vrijetijdsbesteding binnen bet bereik van een steeds
groter publiek . Bezigheden die men voordien reeds beoefende , werden door deze nieuwe mogelijkheden in bet algemeen niet (geheel) verdrongen . Het nieuwe werd toegevoegd aan bet reeds bestaande patroon ,
en de
vrije tijd van een individu zou daardoor een steeds groter aantal bezigheden gaan omvatten . Daarbij komt dat veel van de uitgaven op bet terrein van de vrije tijd zijn bestemd voor afspeelapparatuur ,
uitrus-
ting e .d ., waardoor individuen minder afhankelijk werden van openbare of gemeenschappelijke voorzieningen . De recreatie kreeg daardoor een geprivatiseerd en huiselijk karakter19) . De koopkracht ,
en meer in het
bijzonder bet in de vrije tijd geinvesteerde geld, namen speller toe den de hoeveelheid vrije tijd waarover kon worden beschikt .
De volgen-
de verschijnselen waaren hiervan bet gevolg :
19
- vrijetijdsbestedingen w aarvoor geprivatiseerde alternatieven zijn ontstaan werden vaak opgegeven ; - de diverse vrijetijdsbestedingen worden met lagere frequentie of op oppervlakkiger wijze beoefend ; - meerdere alternatieven worden gecombineerd , b . v, door ze gelijktijdig of op dezelfde pleats to bedrijven . Als resultaat van de genoemde ontwikkelingen in het vrijetijdsbestedingspatroon zou in het na-oorlogse tijdperk o .m , het bezoek aan bioscopen , toneel en concerten zijn afgenomen , evenals dat aan wedstrijden in het betaald voetbal . Ten onrechte wordt de televisie als enige hiervoor aansprakelijk gesteld . Dat hierin niet de enige verklaring mag worden gezien, blijkt uit het ongelijktijdig optreden van de teruggang op verschillende terreinen . Het bioscoopbezoek liep al terug voordat de televisie haar bloeitijd beleefde, terwijl het voetbalpubliek pas terugloopt sinds ca ,
1970 . Het toneelbezoek is ook na 1970
blijven afnemen . De ontwikkeling naar een veelzijdiger en meer geprivatiseerde vrijetijdsbesteding biedt hiervoor een betere verklaring . De opkomst van televisie kan als een belangrijke factor in de beschreven ontwikkeling worden aangemerkt , maar zeker niet als de enige . Het uitgangspunt van de schaarste van de (vrije) tijd sluit goed aan op visies over de onderlinge concurrentieverhouding tussen afzonderlijke media . Privatisering in het gebruik van communicatiemedia kan ten koste gaan van reeds langer bestaande gebruikspatronen .
Zo is het
denkbaar dat beeldplaten en voorbespeelde videocassettes in de toekomst gedeeltelijk in de pleats zullen treden van het kijken near uitgezonden televisieprogramma's . Prive' aangeschafte progra m natuur zal mogelijk gaan wedijveren met de openbaar beschikbaar gestelde van de omroep . Er kan dan een concurrentie tussen media optreden . De uitkomst zal vermoedelijk afhankelijk zijn van de mate waarin ze tegemoet kunnen komen aan gespecialiseerde interesses of aan een grote keuzevrijheid bij het gebruik . Concurrentie tussen media onderling komt voort uit het gegeven dat zowel het geld als de tijd van het mediapubliek beperkt zijn20) . Dit werkt door in de inkomsten, voor kranten en tijdachriften bijvoorbeeld in de betaalde oplage . Maar in samenhang met de belangstelling van het publiek bestaat er ook een concurrentie om reclame-inkomsten , natuurlijk afhankelijk van de mate waarin media daarop zijn aangewezen . De concurrentiepositie en de continuiteit van een medium op zowel de publieks- als de reclamemarkt is volgens deze benadering in laatste in-
20
stantie afhankelijk van de vraag hoe efficient een medium aansluit op dominante behoeften onder het publiek 2 1) . Een zeer globale en enige tijd geleden ook zeer populaire visie op de onderlinge verhouding tussen media is die van M cLuhan . Hij verwacht een verschuiving in bet gebruik van media en wel een van een "w oordcultuur" near een "beeldcultuur" . Deze verschuiving zou zich het eerst manifesteren bij de generatie die van jongsafaan is opgegroeid met het televisietoestel en verder bij groepen met een geringe scholing , die nauwelijks deel hebben gehad aan de woordcultuur . Daarbij ver w acht men niet alleen een verschuiving van gedrukte naar visuele media maar parallel daaraan ook een van schriftlectuur near beeldlectuur (strips , geillustreerde bladen en boeken)ZZ ) Een andere benadering relativeert de veronderstelling over dominante behoeften op het gebied van mediagebruik . De zgn .
"uses and gratifica-
tions" optiek in de communicatiewetenschappen gaat ervan uit d at een medium in zeer uiteenlopende behoeften voorziet23) . Aangezien verschillende media een eigen pleats hebben verworven in bet behoeftenpatroon van het publiek, ligt substitutie van bet ene medium door het andere volgens deze visie niet voor de hand .
De feitelijke ontwikkeling geeft
veel evidentie voor die stelling . De verhouding tussen gedrukte media onderling ,
die tussen electronische en gedrukte media of die tussen
radio en televisie leert in het algemeen dat een nieuw medium een bestaand niet uit de markt drukt , maar uitdaagt zich toe to leggen op zijn specifieke mogelijkheden . Jeffres meent dat bet publiek ertoe neigt on steeds datgene uit bet extra aangevoerde aanbod to kiezen ,
wat reeds het meest op prijs gesteld werd . Het aanbod dat dear ook , maar iets van afwijkt, wordt dan gemeden24) Geen van de theoretische overwegingen over ontwikkelingen in bet mediagebruik levert stellige uitspraken op over toekomstig mediagebruik . De inzichten belichten veelal slechtae6n aspect van de diverse factoren die van belang lijken en zijn bovendien onvoldoende genuanceerd voor prognoses over de ontwikkeling op afzonderlijke terreinen . Zo last de theorie over de differentiatie van media de vraag in bet midden of er op den duur massamedia zullen overblijven indien gespecialiseerde media steeds belangrijker worden . Ook is niet duidelijk Welke functies door nieuwe media zullen worden overgenomen en of de bestaande media zich door aanpassinp, zullen kunnen handhaven . De theorie van de cumulatieve groei van de vrijetijdsbesteding doet wel uitspraken over de overlevingskansen van bepaalde media . Deze theorie is echter niet
21
geschikt voor prognoses over mediagebruik onder andere omstandigheden dan welvaartsgroei . De economische benadering benadrukt terecht het aspect van concurrentie tussen media en h e t element v an schaarste in tijd en geld van de gebruiker . Deze benadering biedt echter weinig ruimte voor een complementaire relatie tussen media . Afgezien daarvan behoort de kostenontwikkeling van het toekomstig media-aanbod niet tot de opdracht van deze studie . De theoretische orientatie , waarbij de behoeften van het publiek centraal worden gesteld, biedt weinig uitgangepunten voor weer algemene uitspraken over de ontwikkeling van media . Ondanks de tekortkomingen van de afzonderlijke benaderingen is een aantal elementen hiervan toch in deze studie verwerkt . Vooral met het aspect van specialisering van media en de ontwikkeling near een steeds meer geindividualiseerd mediagebruik is rekening gehouden . Ook het aspect van cumulatie in mediagebruik leek aantrekkelijk . Een belangrijke pla.ats zal worden ingeruimd voor de overweging dat mediagebruik afhankelijk blijft, niet alleen van de financiele bestedingsruimte van het publiek, maar vooral ook van de hoeveelheid vrij beschikbare tijd .
2 .4 Conclusi e
De komst van televisie heeft belangrijke gevolgen gehad voor het luisteren naar de radio als avondbesteding . Het gebruik van andere media toonde zich in de opkomstperiode niet geheel ongevoelig .voor de indringer , maar dit heeft zich hersteld en is in sommige gevallen zelfs aanzienlijk toegenomen . Evenmin als bij andere toepassingen van technologie is de stand der techniek de enige factor die het aanbod of gebruik van media bepaalt . Sociale en economische factoren zijn mede bepalend voor de vraag of en in hoeverre nieuwe toepassingen een duurzame pleats zul l en weten to verwerven in het maatschappe l ijke ve rkee r . Nieuwe toe passingen zullen beter aanslaan , naarmate ze beter zijn afgestemd op (autonome) ontwikkelingen in de samenleving . In het algemeen wijzen deze op een grotere differentiatie . Het media aanbod heeft zich in het algemeen ook gedifferentieerd volgens segmenten of deelinteresses onder het publiek . Het aanbod van electronische media ontwikkelt zich bovendien de richting uit van gebruikspatronen die reeds bestaan bij gedrukte media . Er komt meer en meer aanbod , waarover de gebruiker volgens individuele voorkeur kan beschikken en waarbij hij bovendien steeds weer zelf het tijdstip van gebruik kan
22
bepalen . Aangezien media me e rvoudige functies blijken to bezitten uit het oogpunt van de gebruiker en bestaande media zich bij de opkomst van nieuwe toeleggen op communicatievormen w aartoe zij het beste zijn toegerust lijkt de ontwikkeling van de media meer to worden beheerst door aspecten van cumulatie dan door die van verdringing .
23
N OTE N
1) Zie b . v , het themanummer van het tijdschrift Communications , 5 , nr . 2-3 (1979) . 2) R . Maisel , The decline of mass media, in : Public Opinion quarterly . 37 , nr . 2 (1973), p .
157-167 .
3) Cijfers afkomstig uit Tijdsbestedingsonderzoek 1975 en 1980 , verricht door Intomart b . v ,
in opdracht van o . m , het S .C . P .
4) G . Gericke , Video-Konturen eines neuen Medienmarktes, in : Media Perspektiven 1980 nr . 5, p .
279-284 .
5) CBS, Vrije-tijdsbesteding in Nederland 1962-1963 , deel 2 : televisie en radio , herfst 1962, Zeist 1964 , 6) CBS, Vrije-tijdsbesteding in Nederland winter 1955/'56 , deel 2 : avond- en weekendbesteding, Zeist 1957 . 7) NOS , Regiona l e radio in Ned er land ,
Hilversum 1981 .
8) H . A . Innis , Empire and Communication ,
Oxford 1950 .
9) J . Habermas, Strukturwandel der Offentlichkeit, Neuwied 1962 . 10) J . Merill & P .L . Lowenstein , Media , messages and men , New York 1971 . 11) A .J . van Zuilen, The life cycle of magazines, Uithoorn 1977 . 12) J . T . Lull , L . M . Johnson & C . E . Sw eeny , A udiences fo r cont emporary radio formats , in : Journal of Broadcasting 22 nr . 4 (1978) , p . 439-453 . 13) Zie 2) . Integrationsfunktion and Rundfunkordnung, in :
14) J . G . Blumler ,
Media Pe r spek ti ven
1 980 n r .
3 ,
p . 1 56 - 159 ,
15) R . Hoggart , Reflections on the role of the mass media in the future : towards a new mass communications policy ,
in : A . Kooyman
(red . ) , De toekomst van de Nederlandse omroep, Hilversum z .j . 16) R .T . Wigand, Mass media abundance : selected developments and audiences effects in the United States of America, in : Communica tions 5, nr . 17) Zie b . v . Ne w Yo rk
B.
2-3 (1979) , p . 213-239 . Rosenberg e n D .M . White (ed . ) , Ma s s culture revisi t ed ,
1 971 .
18) Sociaal en Cultureel Planbureau , Sociaal en Cultureel Rapport 1978 , 's-Gravenhage 1978 . 19) S . B . Linder , The harried leisure class . New fork 1970, 20) Idem .
24
21) P . Masson, The effects of television on other media, in : J .D . Halloran (ed .), The effects of television, London 1970 . 22) A . Kooyman, De opmars van de beeldcultuur, in : Intermediair 15 nr . 36 (6-9-'79), p . 1 1 -19 . 23) J .Blumler & E . Katz (eds .), The uses of mass communication, Beverley Hills 1974 .
24) Zie noot 16) .
25
HOOFDSTUK 3 .
3 .1
MEDIACONSU MPTIE EN WELVAARTSONTWIKKELIN G
Inleidin g
'"oen de zwart-wit televisie en later de kleurentelevisie hun intrede deden verkeerde Nederland in een situatie van toenemende welvaart . Nu er zich weer nieuwe toepassingen van
communicatietechniek aandienen
is het economisch klimaat omgeslagen . Deze omstandigheden mogen niet uit het oog worden verloren bi j
een studie naar het toekomstig gebruik
van bestaande en nieuwe co mmunicatiemedia . Daarom wordt thans ingegaan op de relatie tussen mediaconsumptie en welvaartsontwikkeling . Het begrip mediaconsumptie heeft in dit hoofdstuk uitsluitend betrekking op de aankoop van media en niet op de tijd of aandacht die eraan wordt besteed . Bij een beschouwin g over de kosten van mediagebruik moet men zich realiseren dat lang niet alle media weer kosten met zich meebrengen bij een toenemend gebruik .
De kosten van radio en televisie
vormen hoofdzakelijk waste kosten : de aanschaf van apparatuur en de jaarlijkse bijdrage die het bezit hiervan met zich meebrengt .
Het
stroomverbruik speelt Been rol van betekenis bij het gebruik van deze media, en blijft bier verder buiten beschouwing .
De kosten van grammo-
foon, cassetterecorder, video of beeldplaat vallen uiteen in investeringskosten voor de apparatuur en variabele kosten voor de platen, banden enz„ De kosten van gedrukte media zijn praktisch variabel : meer gebruik brengt direct weer kosten mee . Bij dc oi
-. dc analyse van de
het gebruik van media is towel
,lnA~ .,an har valvaart s niveai i o n
g elet op media met een variabel kosten-
beeld (kranten, tijdschri f ten, boeken en geluidsdragers) als op het waste kostenbeeld (de aanscha f van audiovisuele apparatuur) . De re l atie tussen media co nsumptie en welvaart wordt eerst benaderd vanuit een macro-gezichtspunt . Hierbi .j wordt nagegaan o f veranderingen in het algemeen welvaartsniveau (nationaal inkomen) gepaard gaan met mutaties in het totale niveau van mediaconsumptie . Vervolgens komt de invloed van de individuele welvaart op de mediaconsumptie aan de orde . Dit houdt in dat
g roepen met een verschillend inkomensniveau op dit
punt met elkaar worden vergeleken . Floor de analyse van de relatie tussen welvaart en mediagebruik op macro-niveau wordt de inkomenselasticiteit als indicatie gebruikt .
26
Dit begrip geeft aan Welke relatie er bestaat tussen een toename van het inkomen (in dit geval het consumptief besteedbaar inkomen van gel) . zinshuishoudingen) en de uitgaven voor een bepaald artikel
3 . 2 Mediaconsumptie en economische conjunctuu r
In het afgelopen decennium hebben de uitgaven voor gedrukte media als geheel ongeveer gelijke tred gehouden met de ont w ikkeling in het reeel besteedbaar inkomen (zie tabel 3 . 7) . De inkomenselasticiteit over de periode 1969-1980 bedraagt 0 , 8 . Bij uitsplitsing blijkt echter dat de verschillende soorten van gedrukte media een totaal verschillend beeld opleveren . Ondanks een reele groei in het netto besteedbaar inkomen voor gezinshuishoudens van 26% tussen 1971 en 1980 , zijn de uitgaven voor kranten , gecorrigeerd voor prijsstijgingen, in beide jaren gelijk (zie tabel 3 . 7) . De inkomenselasticiteit over deze periode is dus 0 , 0 : de vraag nar kranten is kennelijk geheel ongevoelig voor welvaartsstijging . Men mag deze resultaten niet zonder weer geldig verklaren voor de con sumptie van kranten onder stabiele of afnemende welvaart . Peilingen onder individuele consumenten wijzen er op dat bij economische teruggang het opzeggen van de kraut wel wordt overwogen . Het meest komt dit voor onder personen die op meerdere kranten zijn geabonneerd2) , De afzet van boeken bleef , evenals die van kranten , achter op de inkomensontwikkeling . Afgezien van een lichte opleving in de jaren 1976 en 1977 zijn de uitgaven voor boeken gedurende het afgelopen decennium vrijwel voortdurend gedaald (zie tab el 3 . 7) . De inkomenselasticiteit over de periode 1970-1980 heeft dan ook een waarde van -0 , 8 . Ongetw ijfeld moet deze ongewone tendens voor een deel worden toegeschreven aan de spectaculaire groei die het lenen van boeken in dezelfde periode heeft doorgemaakt (zie tabel 2 . 11) . Gezien de grote overlap tussen het boekenkopende en het boekenlenende publiek ligt het voor de hand dat het lenen een deel van de verkoop heeft vervangen3) . Ala enige onder de gedrukte media zijn de tijdschriften voor welvaartsstijging sterk gevoelig gebleken . De betaalde oplage heeft bij alle soorten van tijdschriften in de afgelopen periode een sterke stijging to zien gegeven (zie tabel 3 .8) . Zij stagneert en loopt iets terug onder de huidige stabilisatie van de welvaart . De inkomenselasticiteit voor tijdschriften (met uitzondering van jongerenbladen) bedraagt over de periode 1974-1980 3,0 . De relatieve stijging in de uitgaven aan
27
tijdschriften bedroeg in deze periode dus het drievoudige van de relatieve toename in bet reeel besteedbaar inkomen . Voor enkele soorten tijdschriften was de stijging van de afzet zelfs nog hoger, zoals blijkt uit tabel 3 . 1
Tabel 3 . 1 Inkomenselasticiteit 1974-1980 van enkele soorten tijdschrifte n
Opiniebladen
0,6
Vrouwenbladen
2,1
Populaire geillustreerde bladen1) 4 , 9 Hobbybladen Omroepbladen 1) neze bladen worden ool -. we'
3,2 1, 3
als " ,.- ez 4. nsbladen" aangeduid .
De wa a rden van de inkomenselasticiteit zijn berekend op basis van cijfers NOTU voor oplage- en CBS voor inkomensontwikkeling .
Van de gedrukte media vertonen tijdschriften als enige bet karakter van een luxe goed : wanneer bet inkomen toeneemt wordt een weer dan evenredig deel van het extra inkomen aan deze artikelen besteed . Evenmin als bij kranten mag men deze resultaten zonder weer geldig verklaren bij een teruglopende welvaart . Toch lijkt het waarschijnlijk dat een daling in het welvaartsniveau een teruggang in de afzet van tijdschriften to zien zal geven, zelfs in weer dan evenredige mate . Het eerder aangehaalde onderzoek naar de houding t .o .v , het opzeggen van persorganen biedt steun voor deze verwachting (zie tab el 3 .9) . Geluidsdragers a1s grammofoonplaten en voorbespeelde cassetieoandeci zijn als software vergelijkbaar met gedrukte media . Toch moet men bedenken dat een grammofoonplaat of muziekcassette een weer duurzaam artikel is dan kranten of tijdschriften . Verkoopcijfers zijn niet geheel indicatief voor bet gebruik omdat bet uitlenen via disco- of fonotheken een grote vlucht heeft genomen en bovendien het copieren op geluidsbanden een belangrijke rol speelt4) . Nochtans neemt de inkomenselasticiteit van geluidsdragers over de periode 1971-1979 de zeer hoge waarde aan van 3,6 . De uitgaven voor geluidsdragers zijn dus bijzonder sterk gestegen (zie tabel 3,10) . De grote gevoeligheid van dit snort uitgaven voor de inkomensontwikkeling blijkt ook uit de terugval van verkoopcijfers bij de stagnering van de welvaartsgroei in de laatste jaren . Reeds in 1979 was er een aanzienlijke teruggang in de uitgaven
28
voor geluidsdragers en deze tendens zet zich in 1980 voort5) , °oewel de aansclaf van audiovisuele apparatuur een minder variabel karakter heeft dan de verkoop van soft w are , is het toch zinvol on de uitgaven voor audiovisuele apparatuur of to zetten tegen de welvaartsontwikkeling . Het gaat hierbij on radio- en televisietoestellen, grammofoons , cassetterecorders en andere audiovisuele apparatuur . Het verband tussen uitgaven voor apparatuur en de w elvaartsontwikkeling kan tevens een indruk geven van de kansen die nieuwe media waken om door to breken in een tijd van economische teruggang . De ont w ikkeling in de afzet van dit snort apparatuur is weergegeven in tabel 3 .10 . De inkomenselasticiteit voor hardware over deze periode 1970-1980 bedroeg 1 , 9 . Dit wijst dus ook voor dit type uitgaven op een sterke gevoeligheid voor welvaartsgroei . Stagnatie in deze groei, zoals we die thans kennen , zal waarschijnlijk een vertraging betekenen voor de penetratie van nieuwe media . Sommige deskundigen houden zelfs bij een stijging van de welvaart rekening met een langzamere penetratie dan voor bijv , televisie of platenspeler heeft plaatsgevonden6) .
3 . 3 Mediaconsumptie en individuele w elvaar t
Macrocijfers over de relatie tussen mediaconsumptie en het algemene welvaartsniveau , zoals in het voorgaande gegeven , zeggen niets over de verdeling van de mediaconsumptie over de verschillende inkomensgroepen . Verschillen in inkomen komen .tot uiting in de aankoop en het gebruik van sommige media, wear bij andere media spelen de financiele omstandigheden van de consument Been rol . Voor dagbladen geldt dat men er weer leest, naarmate men een hoger in komen heeft (zie tabel 3 .2) . Hetzelfde geldt voor opiniebladen (zie tabel 3 . 3) . Het aantal van andere soorten tijdschriften dat men leest hangt echter niet semen met de individuele welstand (eveneens tabel 3 . 3) . Boeken vinden weer lezers onder de hogere inkomensgroepen , zowel wear het gaat om algemene boeken , als om literaire werken (zie tabel 3 . 4) .
29
Tabel 3 . 2 Gemiddeld geconsumeerd aantal dagbladen1) per inkomensgroep (personen van 12 jaar en ouder)
gemiddeld aantal geconsumeerde dagblade n gehele steekproef
0, 9
netto gezinsinkomenper maand : 0,8 0, 1'08f250,- 7 I l '
minder dan f 1750,f 1750,- - f 2250,meer dan 1 2750,-
I) Aantal dagbladen waarvan men aangeeft elk exemplaar in to zien . Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 . Tabel 3 .3 Gemiddeld geconsumeerd aantal opiniebladen en overige tijdschriften 1) per inkomensgroep (personen van 12 jaar en ouder )
gemiddeld aantal gecon- gemiddeld aantal geconsusumeerde opiniebladen meerde overige tijdschrifte n gehele
steekproef
0 ,2
3, 8
n etto gezinsinkomen per maand : minder dan f 1750 ,f 1750 , - - f 2250 , f 2250 , - - 1 2750 , meer dan f 2750 ,-
0, 1 0, 1 0,2 0,5
3 4 3 3
,3 ,2 ,9 ,8
1) In de berekening zijn die opiniebladen en overige tijdschriften opgenomen waarvan men aangeeft elk exemplaar in to zien . Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 .
Tab el 3 .4 Aantal lezers
1)
van algemene boeken en van literaire werken in procenten van
het aantal personen per inkomensgroep (16 jaar en ouder )
algemeen boek literair wer k netto gezinsinkomen per maand :
minder dan f 1250,f 1250,- - J 2000,f 2000,meer dan f 2700,-
-
!
71% 19% 82% 25% 2700,- 84% 28% 92% 42 %
]) Heeft gedurende het afgelopen jaar algemeen boek , reap, literair werk gelezen . Bron : Algemeen Voorzieningengebruiksonderzoek 1979 .
30
Wat de audiovisuele media betreft is in hoofdstuk 2 al geconstateerd dat het bezit van radio en televisie vrijwel algemeen is . Het inkomen is hierop dus niet langer van invloed . Tijdens de opkomst van het televisietoestel liepen de hogere inkomensgroepen echter wel voorop bij 7)
de aanschaf Momenteel blijft nog slechts de laagste inkomensgroep enigszins achter in het bezit van , kleurentelevisie (zie tabel 3 .5) .
Het valt daarbij op dat het bezit van meerdere televisietoestellen per huishoudinp, sterker toeneemt met de hoogte van het inkomen (eveneens tabel 3 .5) . Hieruit blijkt dat de aanwezigheid van een tweede (zwartwit-)toestel vaker voorkomt in de hogere inkomensgroepen dan uit de bezitsspreiding van kleurentelevisie kan worden verklaard . Ook het bezit van een videorecorder is ongelijk over de verschillende inkomensgroepen verdeeld (tabel 3 .5) . Toch is dit bezit minder uitsluitend in de hoogste inkomensgroepen geconcentreerd dan op grond van buitenlandse publicaties zou molten worden verwacht (zie hoofdstuk 9) . Zowel het bezit van afspeelapparatuur voor geluidsopname tezamen, als van grammofoon of band- of cassette-apparatuur afzonderlijk vertoont hetzelfde beeld als het bezitspatroon van kleurentelevisie : alleen de laagste inkomensgroep blijft op dit punt enigszins achter (tab el 3 .6) .
Tabel 3 .5 Bezit kleurentelevisie, videorecorder en meerdere televisietoestellen naar inkomensgroep
netto gezinsinkomen kleurenper maand televisi e
video- meerdere tv-toestellen recorder in huishoudin g
minder dan f 1 750 , - 66% f 1750 ,- - f 2250 ,74% 1 2250 ,- - f 2750 ,78ti meer dan f 2750 , - 77%
2,5% ] 07, 3,0% 12% 4,4% 18% 3,8% 25 %
Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 .
Tab el 3 . 6 Bezit van afspeelapparatuur near inkomensgroe p
netto gezinsinkomen grammofoon afspeel- geluidsapparatuur per maand apparatuur totaa l voor geluidsband of cassett e
minder dan f 1750 , - 82% f 1 750 ,- - f 2250 ,91% f 2250 ,- - f 2750 , - 92% meer dan f 2750 , - 93 %
6 6% 89% 81% 98% 82% 98% 83% 98%
Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 .
31
3 . 4 Samenv at t in g
Indien men afziet van een betrekkelijk Bering stroomgebruik door electronische media , dan bestaat er alleen bij gedrukte media en software voor electronische media een directe relatie tussen gebruik en kosten . ilitgaven aan kranten zijn tot dusver ongevoelig gebleven voor de welvaartsontw ikkeling , terwijl die voor tijdschriften hier juist sterk op reageren . Ondanks de gestegen welvaart dalen de uitgaven voor boeken al winds lange tijd . Uitgaven voor audiovisuele apparatuur en vooral die voor software blijken erg gevoelig voor het algemeen welvaartspeil . Bij een stagnerende economie zal de penetrate van nieuwe media waarschijnlijk langzamer verlopen dan in het verleden het geval was . De verdeling van de mediaconsumptie over de verschillende inkomensgroepen wijst i .h .a . op een hogere consumptie bij een hoger welvaartsniveau van de huishouding .
32
Tabel 3 . 7 Totale bestedingen aan kranten , boeken en gedrukte media semen in indexcijfers tussen 1971 en 1980 (1971
-
100) (Alle reeksen zijn gecorrigeerd voor de
prijsont wikkeling van de betreffende artikelengroep )
kranten
1 97 1 1972 1973 1 974 1975 1 976 1 977 1978 1979 198 0
1 00 98 90 98 97 94 96 96 98 100
1)
boeken2) gedrukte3 consumptief be- 4) media steedbaar inkome n gezinshuishoudinge n 100 10 1 96 94 86 88 91 85 82 81
100 91 97 97 101 107 115 123 125 129
100 105 111 1 15 116 122 1 25 125 126 12 6
Bronnen :
1) Bestedingen aan kranten : De Nederlandse Dagbladpers in 1980 , Amsterdam 1981 , tabel 3 ; prijsontwikkeling kranten : idem , tabel 7 . 2) Omzet algemene boeken : Stichting Speurwerk betreffende het boek , Speurwerk Boeken Omnibus, jaren 1977 en 1980, Amsterdam 1978 en 1981 (de omzet voor 1971-1973 is geschat op basis van gegevens, verstrekt door Stichting Speurwerk) . Voor prijsont w ikkeling algemene boeken : cijfe r s ve r strekt door CBS , ' s - Gravenhage .
3) Omzet gedrukte media , gecorrigeerd voor prijsontwikkeling : CBS , Nationale Rekeningen, 's-Gravenhage , diverse jaren , staat 8 . 4) Conaumptiefbesteedbaar inkomen : CBS , Nationale Rekeningen 1980 , 's-Gravenhage 1981, tabel 14 (gecorrigeerd voor revisie 1977) prijsindex : id em tabel 18 .
Tabel 3 .8 Index betaalde oplage tijdschriften 1974 - 1980 (1974 = 100 ) oplage in in excij er s 1974 (x 1000) '74 '75 '76 '77 '78 '79 '8 0 tijdschriften totaal 8 .360 100 108 116 121 137 138 137 opiniebladen 519 100 102 104 111 103 105 108 vrouwenbladen 1 .278 100 112 121 123 1 26 127 129 populaire geillustreerde bladen 1 .285 100 114 125 144 172 168 160 hobbybladen 1 .937 100 109 117 127 139 1 38 139 omroepbladen 3 .340 100 102 109 104 113 115 117
Bron : N .O .T .U ., NOTU-oplage documentatie, Amsterdam (verschillende jaren) .
33
Tabel 3 . 9 Percentage lezers dat bij bezuiniging overweegt zijn abonnement op to zeggen , uitgesplitst over verschillende soorten tijdschrifte n
31% 43% 13% 28 % 20% 20 %
geilluatreerde (gezins-)bladen vrouwenblade n radio- en tv-bladen hobby- en vrijetijdsbladen opinieblade n
jeugdbladen
B r on :
A select ,
Bezuinigingen op persmedia , 1 980 .
Tabel 3 . 10 Bestedingen aan geluidsdragers en audiovisuele apparatuur 1971 - 1980 in indexcijfers (1971 a 100) (gecorrigeerd voor prijsontwikkeling )
197 1 1 972 1973 1974 1 975 1976 1 977 1978 1979 1980
geluidsdragers" (grammofoonplaten, geluidscassettes )
audiovisuele apparatuur" consumptief besteed(tv-toestel, radio, baar inkomen gezinsplatenspeler etc .) huishoudinge n
100 99 110 130 142 190 210 217 199 16 5
100 115 129 145 143 159 151 158 145 159
]00 105 III ]]5 116 122 125 125 126 12 6
Bronnen : 1) Bestedingen aan geluidsdragers : Nederlandse Vereniging van Producenten en Importeurs van beeld- en g 0 1ll 1QSC1I'8 g e [ 5 , JBliLVCLJlri g ( L c1 5Cill iic ri d c jdT2u ) , tabel 1 . Prijsindex langspeelplaat : id em , tabel 10 . 2) Bestedingen aan audiovisuele apparatuur : naar opgave van Philips Nederland N .V . , Eindhoven . Prijsindex audiovisuele apparatuur : naar opgave van CBS , 's-Gravenhage . 3) Zie tabel 3 . 7, noot 4 .
34
NOTE N
1) De inkomenselasticiteit is berekend op basis van een reeks jaarcijfers m . b .v, de regressievergelijking In B = a + y In Y , waarbij B consumptief besteedbaar inkomen gezinshuishoudingen Y - omzet betreffende produc t Y = elasticiteitscoefficien t (zowel B als Y zijn gecorrigeerd voor de bijbehorende prijsontwikkeling) .
2) Aselekt , "Bezuinigingen op persmedia" , 1980 . 3) J . P . Wijnberger, Analyse en prognose van de algemene boekenmarkt in Nederland , Rotterdam 1979 . 4) F . van Puffelen, De thuiscopie , Amsterdam 1980 . 5) NVPI, Bladmuziek, Amsterdam 1981 . 6) P .
Itin & K . Schrage , Entwicklungsbedingungen der neuen Medien bis
1990 ,
in : Media Perspektiven 1981 nr .
1 ,
p . 1 - 15 .
7) CBS , Vrije-tijdsbesteding in Nederland 1962-1963 , Zeist 1964 .
35
HOOFDSTUK 4 . MEDIAGEBRIJIK FN BESCHI KB A RE T I J D
4. 1
I nlei d in g
In het voorgaande hoofdstuk is nagegaan hoe de verwerving van media wordt beinvloed door het niveau van de welvaart . Thans richt de studi e zich voornamelijk op het gebruik van media, tiediagebruik gaat doorgaans met bepaalde kosten gepaard , maar de intensiteit waarmee de aangeschafte hard- of software wordt benut kan niet zonder meer uit de bestede geldbedragen worden afgeleid . Het bezit van een tv-toestel of de betalinp, van kijkgeld zegt niets over de mate van gebruik . Hoewel uit de aankoop van gedrukte media weer over het gebruik valt of to leiden, kunnen ook abonnees op een tijdschrift een uiteenlopende hoeveelheid tijd in hun blad investeren . On weer inzicht to krijgen in de gebruiksintensiteit van media wordt daarom uitgegaan van bestedingen in tijd . Bij deze analyse zal uitvoerig worden geput uit de resultaten van tijdsbestedingsonderzoek . Voordelen van dit type gegevens zijn dat bij de registratie van het individuele mediagebruik de schaarste aan tijd in de meettechniek is verdisconteerd . Voorts leent de tijd als meeteenheid zich goed voor vergelijkingen tussen verschillende peildata en landen~~ . Hoewel, zoals bekend, een etmaal voor iedereen 24 uur telt , kan niet een ieder evenveel tijd aan media besteden . Er worden grenzen gesteld aan het mediagebruik door de tijd die nodig is voor beroepsarbeid, huishoudelijk werk of studie , en de hiermee gemoeide tijd kan per persoon aterk varieren . Er bestaat minder verschil tussen personen in de tijd die zij besteden aan eten ,
slapen en persoonlijke verzorging ,
maar ook hier gaat het on bezigheden die de tijd beperken Welke men naar eigen voorkeur kan besteden . Aan de genoemde activiteiten kan men zich niet onttrekken . De tijd die na aftrek van de diverse verplichtingen en onvermijdelijke bezigheden resteert wordt bier als vrije tijd aangeduid . Behalve voor media wordt de vrije tijd voor tal van andere bezigheden benut , zoals het beoefenen van liefhebberijen, deelname aan het verenigingsleven , uitgaan, gezellig samenzijn met anderen en rusten . Vanuit de gedachte dat ieder de hem ter beschikking staande tijd moet verdelen over de diverse mogelijkheden wordt wel van een tijdsbudget gesproken .
36
De beperkingen op grond van tijd of het tijdsbeslag van andere activiteiten worden aangeduid als tijdsbudgetconstraints . De tijd die aan media kan worden besteed hangt dus in bet algemeen of van de vrije tijd waarover men beschikt en voorts van de alternatieven voor vrijetijdsbesteding . De invloed van beide factoren op het mediagebruik wordt in dit hoofdstuk geanalyseerd en wel in resp .S 4 .3 en 5 4 .4 . Daaraan voorafgaand vordt in §4 .2 afzonderlijke aandacht besteed aan de invloed van de arbeidsduur , waarvan de vrije tijd bij veel persone n een afgeleide is . De veronderstelling dat verschillende bezigheden elkaar uitsluite n gaat voor mediagebruik niet altijd op . M en kan lezen tijdens een treinreis, televisiekijken onder bet breien, platen draaien ter w ijl men bezoek ontvangt of Haar de radio luisteren bij het werk .
Mediagebruik
dat samengaat met andere bezigheden ondergaat uiteraard niet de invloeden van tijdsbudgetconstraints zoals mediagebruik waarbij de tijd en aandacht geheel voor bet medium worden gereserveerd . Daarom zal afzonderlijk worden ingegaan op mediagebruik als nevenactiviteit , ook w el aangeduid als secundair mediagebruik , in § 4 . 5 .
Tenzij anders vermeld
wordt de term mediagebruik in dit rapport gereserveerd voor mediage-
bruik als hoofdbezigheid , ofwel het primair mediagebruik .
4 . 2 Arbeidsduur en media g ebrui k
Voor degenen met een dagelijks terugkerende werkkring is de arbeidsduur van groot belang voor de omvang van de vrije tijd . Over bet geheel legt arbeid een belangrijk beslag op de dag, ook al bestaan er aanzienlijke verschillen in werktijden . Beroepsarbeid is echter niet de enige activiteit waarvoor dit geldt . Ook huishoudelijke arbeid vormt een verplichte bezigheid die voor grote groepen een aanzienlijke investering van tijd vereist . Beide vormen van arbeid worden door mannen en vrouwen in verschillende mate beoefend . De gevolgen van de arbeidsduur voor het mediagebruik worden daarom voor beide geslachten afzonderlijk bezien . Zowel mannen als vrouwen besteden meet tijd aan media naarmate ze minder beroepsarbeid verrichten (zie grafiek 4 .1) . Dit geldt ook voor de afzonderlijke media (zie tabel 4 .4) . De relatie tussen arbeidsduur en mediagebruik is echter bij vrouwen veel minder sterk dan bij mannen : het totale mediagebruik loopt bij mannen of van 28,4 uur per week bij Been beroepsarbeid tot 13,8 uur bij een arbeidsduur van 51 uur of meer
37
in de week . Bij vrouw en is het verloop veel minder sterk : van 15 , 9 uur (geen arbeid) tot 10,2 uur (51 uur arbeid of meer) . Een t weede belangrijk gegeven is dat ook bij mannen het mediagebruik slechts weinig varieert bij een arbeidsduur tussen 20 en 50 uur . Pas bij kortere of langere w erktijden reageert het mediagebruik werkelijk gevoelig op veranderingen in arbeidsduur . Vooral tussen 0 en 20 uur bestaat er een sterke elasticiteit van het mediagebruik ten opzichte van de arbeidstijd : ca, de helft van de minder gewerkte uren wordt dan besteed aan media .
Grafiek 4 .1 Tijdsbesteding aan media naar uren beroepsarbeid voor mannen en vrouwen (12 jeer en ouder , m . u .v, studerenden )
Totaal mediagebruik in 3( uren per week
2`
2C
15
10
0 10
20
30
40
50
Aantal uren beroepsarbei d per w eek Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980
38
Het feit dat de invloed van de arbeidstijd op mediagebruik bij vrou w en minder sterk is dan bij mannen wijst erop dat er andere factoren , zoals huishoudelijk werk ,
in het geding zijn . Vrouwen verrichten im-
mers op dit gebied veel meer werk dan mannen, zelfs als ze daarnaast een beroep hebben : vrouwen die 31 tot 40 uur per w eek besteden aan beroepsarbeid, zijn met arbeid en huishoudinp, tezamen gemiddeld 51 uur bezig, mannen met dezelfde arbeidsduur 43 uur (zie tabel 4 .1) .
Tabe l 4 .1 Tijdsbesteding aan hu ishouding (inclusief kin d erver z orging en boodschappen) door mannen en vrouwen naar duur beroepsarbei d (12 jaar en ouder, m , u . v, studerenden )
duur beroepsarbeid (uren per week)
geen beroepsarbeid 0,25 - 10,50 uur 10,75 - 20,50 uur 20,75 - 30,50 uur 30,75 - 40,50 uur 40,75 - 50,50 uur 50,75 uur en weer
tijdbesteding huishoudinn (uren per w eek )
mannen
vr o uwe n
14 , 6 14 , 7 10 , 9 10 , 2 7,5 6,7 4, 1
38 , 6 37 , 7 3 1, 3 22 , 5 16,3 10 , 9
1) Te klein aantal waarnemingen . Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 .
Wanneer men beroepsarbeid en huishoudelijk werk bij elkaar telt wordt er een veel duidelijker relatie tussen mediagebruik en werktijd zichtbaar dan wanneer men alleen afgaat op het aantal uren beroepsarbeid (zie grafiek 4 .2) . Zowel mannen als vrouwen besteden minder tijd aan media naarmate ze meer werken . De gevoeligheid van het mediagebruik voor veranderingen in de werktijd doet zich bij elk aantal gewerkte uren voor en dus niet alleen bij extreem lange of korte werktijden, zoals bij beroepsarbeid het geval bleek . Het verschil in niveau van mediagebruik tussen mannen en vrouwen met vergelijkbare arbeidsduur blijft ook aanwezig bij deze nieuwe definitie van het begrip werk . Dus bij een gelijk aantal gewerkte uren besteden vrouwen minder tijd aan media dan mannen .
39
Grafiek 4 .2 Tijdsbesteding aan mediagebruik naar gewerkte uren (arbeid + huishouding) voor mannen en vrouwen (12 jaar en ouder m .u . v, studerenden )
30 Mediagebruik (uren per week)
25
20
15
10
0 10
20
30
40
50
Beroepsarbeid en huishoudelijk wer k (uren per week )
Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 .
40
Orienteert men zich echter op de tijd die gemoeid is met betaalde arbeid , dan moet de conclusie luiden dat onder de huidige ongelijke verdeling van verplichte bezigheden over mannen en vrouwen, het tijds beslag van beroepsarbeid alleen bij mannen van invloed is op het mediagebruik . Wijzigingen in de arbeidstijd in de zone tussen 40 en 20 uur hebben ook bij mannen slechts weinig gevolgen voor het mediagebruik . Een eventuele officiele arbeidstijdverkorting van b . v . 40 near 35 uur per w eek zal dan ook nauwelijks gevolgen hebben voor het mediagebruik in zijn totaliteit en evenmin voor het gebruik van afzonderlijke media . Verschuiving echter in het totale pakket van verplichte bezigheden (herverdeling van arbeid en huishoudelijk werk over mannen en vrou wen) zou waarschijnlijk wel waarneembare gevolgen hebben voor mediagebruik .
4 .2 .1 Werkenden en niet-werkenden Verkorting van de w erkweek zal in het algemeen weinig gevolgen hebben voor het mediagebruik . Dit geldt echter niet voor de drastische wijzigingen in arbeidstijd die optreden bij werkloosheid of pensionering . In het voorgaande is reeds gebleken dat bij een werk w eek van minde r 20 uur het mediagebruik sterk elastisch reageert op een verandering in arbeidsduur . Elk uur dat beneden deze grens minder of meet wordt gewerkt gaat gepaard met een verschuiving van ca , een half uur in mediagebruik . Het verlaten van het arbeidsproces komt meestal niet zo geleidelijk tot stand . Personen die niet langer werken , hebben in de meeste gevallen Been werkkring van I tot 20 uur , meat een w erkkring van ca . 40 uur in de week verlaten . Voor een beoordeling van de gevolgen van pensionering of werkloosheid voor het mediagebruik kan men daarom beter de situatie van werkenden die meet dan 20 uur per week w erken vergelijken met degenen zonder beroep . In verband met verschillen tussen mannen en vrouwen bij andere verplichtingen dan beroepsarbeid zullen deze groepen op dit punt afzonderlijk worden bezien . Zowel bij mannen als vrouwen heeft het w egvallen van een werkkring een disproportioneel sterke toename van het mediagebruik in vergelijkin g tot de tijdsbesteding aan overige bezigheden tot gevolg . Terw ijl de niet-werkende mannen ondanks verplichtingen in de huishouding 49% meet tijd over hebben dan zij die een beroep uitoefenen , besteden ze 77% meet tijd aan media . Vrouwen zonder beroep hebben veelal aanzienlijke verplichtingen in huishoudelijk werk . Daarom creeert de af wezigheid van betaald werk voor hen slechts 10% meet ruimte in het tijdsbudget .
41
Ook zij besteden daarvan een disproportioneel groot deel aan de media . Hun tijdsbesteding aan media neemt nl , niet met 10%, maar met 29% toe .
Grafiek 4 .3 Tijdsbudget en mediagebruik van werkende en niet-werkende mannen (12 jaar en ouder, m,u .v , studerenden )
niet gearceerd : 71% - 100 ------ j
14 9
overage bezighede n
mediagebrui k
beroepsarbeid en huishouding
werkende mannen (weer dan 20 uur arbeid per week )
niet-werkende mannen (werkzoekenden, arbeidsongeschikten, gepensioneerden)
Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980,
42
Grafiek 4 . 4 Tijdsbudget en mediagebruik van w erkende vrouwen en huisvrouwen (12 jeer en ouder , m . u . v , studerenden )
niet gearceerd :
69% a 1 00 ------ - ----- - >
]] 0
werkende vrouw en (meet dan 20 uur arbeid per week )
h uis v rouwe n
overige bezighede n
mediagebrui k beroepsa r beid en huishou d ing
Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1480 .
4 . 3 Mediagebruik en hoeveelheid vrije tijd
In §4 .2 bleek dat het mediagebruik wordt beinvloed door het aantal gewerkte uren , d . w . z , beroepsarbeid en huishoudelijk werk semen . Zoals bekend wordt de mogelijkheid tot mediagebruik, behalve door w erk , ook beperkt door de diverse andere onvermijdelijke bezigheden ,
zoals eten ,
slapen , studie en persoonlijke verzorging . Slechts de resterende tijd ken men min of meet near eigen inzichten besteden , reden waarom deze als "vrije tijd" wordt aangeduid . Thans komt de relatie tussen de om7yang van de vrije tijd en het mediagebruik ter sprake . De omvang van de vrije tijd laat zich moeilijker vaststellen den de gemiddelde arbeidstijd . De arbeidstijd van verschillende groepen werknemers wordt regelmatig geregistreerd ; de hoeveelheid vrije tijd ken echter alleen m . b .v, tijdsbestedingsonderzoek worden vastgesteld . Uit het tijdsbudgetonderzoek dat in 1980 is gehouden bleek de vrije tijd , volgens de hier gehanteerde definitie , gemiddel 46 , 7 uur per week to bedragen . Dit gemiddelde verhult aanzienlijke verschillen in de hoeveelheid vrije tijd tussen groepen van de bevolking (zie tabel 4 . 2) . Vooral werkzoekenden , arbeidsongeschikten en gepensioneerde n
43
(hoofdzakelijk mannen) beschikken over veel vrije tijd . Werkende mannen en -vrouwen en studerenden beschikken over aanmerkelijk minder vrije tijd .
Tab el 4 .2 Hoeveelheid vrije tijd voor enkele groepen met een verschillende maatschappelijke functie (personen van 12 jaar en ouder )
v r ije t i jd (uren per week )
werkende mannen 44 , 2 werkende vrouwen 41 , 6 huisvrouwen 46,4 werkzoekenden en arbeidsongeschikten 62 , 1 gepensioneerden 64 , 2 studerenden 42 , 8 gehele
bevolking
1) Voo r definitie vrije tijd : zie
§
46 , 7
4 .3 .
B ron : Tijdsbestedingsonderzoek 1 980 .
Kennis over het vrijetijdsvolume voorziet in een geschikte predictor voor de omvang van het mediagebruik . Tabel 4 .3 leert dat het totale mediagebruik gemiddeld 34% tot
41% van de vrije tijd uitmaakt . Media-
gebruik neemt een opmerkelijk constant deel van de vrije tijd in beslag, anders gezegd : het mediagebruik neemt vrijwel evenredig toe (of af) met de hoeveelheid vrije tijd . Ook voor de verschillende afzonderlijke media is dit het geval (zie tabel 4 .5) . Er zijn Been aanwi jzingen dat deze constante relatie tussen vrije tijd en mediagebruik aan grenzen is geb o nden .
Ook b ij vermindering van een
reeds gering volume vrije tijd neemt het mediagebruik nog af ; bij toename van een reeds omvangrijke vrije tijd neemt mediagebruik
nog toe .
Dit wijst erop dat het publiek de media niet hanteert als voorzieningen waa rvan op zijn minst een basispakket moet worden afgenomen . Anderzi j ds wijst ook niets op het optreden van een bepaalde verzadiging, waardoor extra beschikbaar komende vrije ti j d niet langer aan media, maar uitsluitend aan andere bezigheden ten goede zou komen . Slechts het gegeven dat degenen die minder dan 30 uur vrije tijd per week hebben, een (iets) groter deel daarvan aan media
besteden dan
anderen, wijst op een zekere prioriteit voor media bij een schaarste aan vrije tijd (z i e tabel
4 .5) .
44
4 . 4 Hediagebruik en de structuur van de vrije tij d
Hoewel de tijd die aan media wordt besteed over het geheel genomen een vrij constant deel van de totale vrije tijd uitmaakt treden hierin toch vrij aanzienlijke verschillen op tussen personen met een uiteenlopende pleats in het maatschappelijk bestel (zie tabel 4 . 3) . De omvang van de vrije tijd is dus niet voor alle groepen in dezelfde mate bepalend voor het mediagebruik . Daarnaast blijken nog t wee andere aspecten van de vrije tijd , nl , de verscheidenheid van de vrijetijdsbesteding en de versnipperinp, van het vrijetijdsbudget van invloed op het mediagebruik . Personen die veel tijd aan media besteden , hebben gemiddeld minder andere liefhebberijen dan anderen2) . Dit geldt vooral voor televisie (zie tabel 4 .6) . Maar ook de radio wordt vaker beluisterd door personen met weinig vrijetijdsbezigheden . Het boekgebruik heeft een omgekeerd patroon : personen met weer bezigheden lezen weer boeken . Geen verband bestaat er tussen de verscheidenheid van de vrijetijdsbesteding en het beluisteren van platen of banden en het lezen van kranten en tijdschriften . Op grond van het bovenstaande lijkt de veronderstelling gewettigd dat een intensief gebruik van radio en televisie niet uitsluitend wijst op een interesse voor hetgeen deze media bieden . De afwezigheid van andere mogelijkheden on de vrije tijd to besteden mag hierbij niet buiten beschouwing blijven . Vooral het , ook in relatie tot de vrije tijd , omvangrijke mediagebruik door gepensioneerden en andere niet-w erkenden zou hierdoor kunnen worden verklaard . Hierop wordt nader ingegaan in § 5 .3 . Naast de hoeveelheid vrije tiid en de verscheidenheid van mogelijkheden om deze to vullen blijkt de vorm waarin de vrije tijd beschikbaar komt ook van belang voor het mediagebruik ; in relatief lange , aaneengesloten blokken of versnipperd in een groot aantal korte perioden , onderbroken door verplichtingen . De verschillen in mediagebruik tussen mannen en vrouwen blijken voor een belangrijk deel voort to komen uit de mate van versnippering van de vrije tijd3) . De vrijetijdsbezigheden van vrouwen worden nl , veel vaker afgewisseld met c . q, verstoord door verplichtingen voor huishouding en kinderverzorging . Werkende mannen in een gezin met kinderen onder 6 jeer beschikken per week over gemiddeld 26 blokken ononderbroken vrijetijdsbesteding ; bij werkende vrouwen of huisvrou w en in een
45
dergelijk gezin is de vrije tijd in 54 blokken per week opgedeeld . Deze vrouwen zien dus, ongeacht of zij naast de huishouding een betaalde werkkring hebben, hun vrijetijdsbezigheden tweemaal vaker onderbroken dan m an nen in dezelfde gezinsomstandigheden . Ook tussen mannen en vrouwen die Been kleine kinderen hebben bestaat een verschil in versnippering van de vrije tijd, zij het minder schril . Deze verschillen kunnen niet word en toegeschreven aan de hoeveelheid vrije tijd of aan andere persoonskenmerken . Zelfs indien hiermee rekening wordt gehouden blijven verschillen aanwezig . Voor het gebruik van media is dit verschil belangrijk, omdat er een sterk verband bestaat tussen de mate van versnippering en het gebruik van
televisie, radio en afspeelapparatuur en kranten : hoe weer aaneen-
gesloten de vrije tijd, hoe hoger het gebruik van deze media . Voor de electronische media kan het intensiever. gebruik door mannen zelfs geheel als gevolg van genoemd verschil in versnippering van de vrije tijd worden beschouwd .
Voor kranten is dit niet het geval : ook indien
met de versnippering rekening wordt gehouden blijven mannen "zwaardere" krantenlezers dan vrouwen . Over het geheel echter blijken dus de eerder geconstateerde verschillen in mediagebruik tussen mannen en vrouwen met gelijke werkbelasting terug to voeren op rolpatronen, die ertoe Leiden dat vrouwen hun vrije tijd vaker onderbreken dan mannen . Deze onderbrekingen van het (primair) mediagebruik houden echter niet altijd in dat men gedurende de onderbreking geheel van het media-aanbod is uitgesloten . Dikwijls blijft het medium op de achtergrond aanwezig (zie § 4 .5) .
Tabel 4 .3 Omvang van het mediagebruik in relatie tot de vrije tijd VUUL Ctl k eie g LVC k1 Ctl Gic t CCIt Hers chillende plaats in ha )
tbesl(pronva12jrenoud
omvang van het mediagebrui k
uren per week
percentage van de vrije tij d
16 , 6 12 , 0 15 , 6
39% 32% 34 %
ge p en sio n ee rden studerenden
25 , 4 30 , 1 16 , 6
41% 46% 40%
gehele bevolkinq
17 . 0
37%
w e r ke n de ma nn e n werkende vrouwen hu i sv r ouwen w e rkz oek enden e n a r bei d s ongeschikte n
Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1 9 8 0
46
4 .5 Radio en televisie als achtergrond bij ander e bezigheden
Tot dusver is de aandacht in dit hoofdstuk gericht op primair gebruik van media , d .w .z, mediagebruik ale hoofdbezigheid . Dit betekent dat alleen rekening is gehouden met de tijd w aarin de gebruikers het luisteren naar de radio of het kijken naar de televisie als hun belangrijkste activiteit beschou w en . In de inleiding van dit hoofdstuk werd er op ge wezen dat media ook op een andere manier wordt gebruikt : als nevenactiviteit bij andere bezigheden . Dit zgn ,
secundaire media -
gebruik zal thans worden belicht . In 1980 keek het Nederlandse publiek gemiddeld 3 , 4 uur per week near de televisie in combinatie met andere bezigheden , die als hoofdbezigheden werden gescoord . Dit betekent dat 261 van het totale televisiekijken (13 , 3 u .) voorkwam als begeleiding van een op dat moment belangrijker geachte bezigheid . Wanneer men de bezigheden die met televisiekijken worden gecombineerd indeelt in verplichtingen en vrijetijdsactiviteiten , blijkt ca . 2/3 van het secundair tv-gebruik in de vrije tijd pleats to vinden (zie tab el 4 , 7) . Vrouwen combineren het televisiekijken vaker met andere bezigheden dan mannen (zie tabel 4 .8) . Vaak gaat het daarbij om bezigheden als handwerken , maar vrouwen verrichten ook vaker dan mannen huishoudelijke en verzorgende taken in combinatie met het televisiekijken . De verschillen tussen mannen en vrouwen in het gebruik van televisie , die in de vorige paragra£en werden geconstateerd , kunnen voor een deel worden toegeschreven aan een hoger secundair tv-gebruik door vrouwen (zie tabel 4 . 8) . Dit betekent dat de onderbrekingen in de vrije tijd , die zeer belangrijk bleken voor het verschil in televisiegebruik tussen mannen en vrouwen (zie§4 .4), meestal geen volledige onderbreking van het kijken inhouden . Bij sommigen komt het medium alleen tijdelijk op d e tweede pleats in de aandacht . Men zou verwachten dat personen met drukke bezigheden vaker televisie kijken met andere bezigheden combineren dan anderen . Dit blijkt bij vrouwen niet het geval to zijn . Bij mannen vormen drukke werkzaamheden wel een aanleiding on vaker tijdens andere bezigheden to kijken (zie tabel 4 .9) . De toename van secundair tv-gebruik bij een drukkere dag bezetting last het eerder vermelde verband tussen tv-gebruik en arbeidstijd onverlet . Het luisteren naar de radio als hoofdbezigheid wordt in omvang overschaduwd door het gebruik op de achtergrond, bij andere activiteiten .
47
Het gaat hierbij on gemiddeld 1,0, tevenover 14 , 7 uur per week . Slechts 61 van de totale luistertijd is opgegeven als hoofdbezigheid . Ook het snort van bezigheden tijdens Welke near de radio wordt geluisterd ligt bij radio anders dan bij televisie . Slechts ca . een derde van de radiobeluistering als nevenactiviteit vindt plaats in de vrije tijd (zie tabel 4 . 3) . Tijdens "verplichte" bezigheden als huishoudelijk werk en betaalde arbeid wordt veruit het meest naar de radio geluisterd (zie tabel 4 .11) . Luisteren near de radio en werken sluiten elkaar dus geenszins uit . Het is dan ook niet verwonderlijk dat noch bij mannen , noch bij vrouwen verband bestaat tussen arbeidsduur en secundair radiogebruik (zie tabel 4 .10) . Bij het luisteren als hoofdactiviteit is dit wel het geval . Naar-mate personen langer werken luisteren zij minder naar de radio als hoofdbezigheid (zie tabel 4 .10) . Evenals bij televisie ligt het secundair gebruik van de radio bij vrouwen aanzienlijk hoger dan bij mannen . De totale radiobeluistering is dan ook bij vrouwen hoger dan bij mannen, terwijl mannen aanzienlijk vaker luisteren als hoofdbezigheid (zie tabel 4 . 12) . Samenvattend kan worden vastgesteld dat luisteren naar de radio gewoonlijk plaatsvindt als begeleiding van andere activiteiten . Een relatie met de arbeidsduur is hier niet aanwezig . Dit is slechts het geval voor de uitzonderlijke wijze van radiogebruik, waarbij men de volledige aandacht voor de radio reserveert .
4 .6 Samenvattin g
De omvang van het mediagebruik wordt in sterke mate beinvloed door d e lLLCL (.VC ue~ c iiin'vd P c LULL . ucL o c p bdT b ciu VGiZIlC cell ueidu g l ij nc ,
Tid o f
niet de enige begrenzing van deze tijd . Ook de omvang van de huishoudelijke arbeid speelt hierbij een belangrijke rol . Afgezien daarvan zal een verkorting van de arbeidsduur in de zone tussen 20 en 40 uur weinig gevolgen hebben voor het mediagebruik . Het geheel wegvallen van beroepsarbeid is hierop wel sterk van invloed : gepensioneerde , arbeidsongeschikte en werkzoekende mannen besteden een bovenproportionee l deel van de vrijgekomen tijd voor dit doel . Ook huisvrouwen besteden een weer dan evenredig deel van de tijd , waarover ze in vergelijking met w erkende vrouwen extra beschikken, aan mediagebruik . Verschil tussen de geslachten doet zich voor bij de wijze waarop de vrije tijd beschikbaar komt . Bij vrouwen komt de vrije tijd weer versnipperd beschikbaar dan bij mannen, hetgeen van negatieve invloed is
48
op het primaire mediagebruik . Vrouwen blijken echter vaker dan mannen televisiekijken to combineren met andere bezigheden, met vrijetijdsactiviteiten zow el als gezinsverplichtingen . Betrekt men het secundair tv-gebruik bij het totale tv-gebruik dan is er nauwelijks nog verachil tussen het kijkvolume van manner en vrouw en . Het relatief hoge secundaire tv-gebruik door vrouwen relativeert natuurlijk ook het verband tussen versnippering en tv-gebruik . Voor manner is televisie veel minder vaak een achtergrondmedium . Waar dit wel het geval is heeft men to maker met drukbezette manner . Veruit het grootste deel van de radiobeluistering vindt pleats tijdens andere bezigheden . Bij de totale radiobeluistering doer zich Been verschillen voor die kenmerkend zijn voor de radiobeluistering als hoofdbezigheid . De verschillen tussen manner en vrouwen en actieven en niet-actieven bijvoorbeeld verdwijnen hier . Niet alleen de hoeveelheid vrij beschikbare tijd blijkt van invloed op het gebruik van media . Het aantal alternatieve vrijetijdsbezigheden hangt daarmee ook samen : hoe weer alternatieven , hoe minder er televisie wordt gekeken . Boeken lezen gaat echter samen met een veelzijdige vrijetijdsbesteding , Zwaar televisiegebruik behoeft dus niet altijd op een bewuste keuze to duiden . Het kan ook wijzen op een gebrek aa n alternatieven .
49
Tab e l 4 .4 . Tijdsbesteding aan media en aantal uren arbeid per week (personen van 12 jeer en ouder , m . u . v . studerenden) Uren per w eek : Aantal gewerkte uren per wee k
Televisie
Geen werk buitenshuis 1 tot en met 10 uur 11 tot en met 20 uur 21 tot en met 30 uur 31 tot en met 40 uur 41 tot en met 50 uur 51 uur en meer
Radio/Muziekplaten-banden mannen vrouwen mannen vrouwe n 15,6 13,5 10,2 9,3 10,3 9,9 8,4
9,3 8,1 8, 5 6,1 6,9 6,7 5,0
3,3 4,3 2,3 1,6 1,4 1,7 1,4
1,0 0,9 0,8 0,8 1,1 1,0 1, 5
Rranten, boeken Media t otaa l tijdschriften mannen vrouwe n mannen vrouwen
9,5 6,6 6,9 6,7 5,0 5,1 4,0
5,6 5,0 4,3 5,2 4,3 3,9 3, 7
28,4 15,9 24,4 14,0 19,4 13,6 17,6 12,1 16,7 12,3 16,7 11,6 1) 13,8 -
1) Aantal waarnemingen to gering . Bron : Tijdabestedingsonderzoek 1980 .
Tabel 4 .5 . Tijdsbesteding aan media en aantal uren vrije ti-id per week Uren vrije tijd per week
Televisie Radio/Muziekplaten-bande n uren
x
uren
x
minder dan 21 uur 4,3 26,3 0,3 2,0 21 tot en met 30 uur 7,0 25,9 1,0 2,6 31 tot en met 40 uur 8,0 23,0 1,1 2,9 41 tot en met 50 uur 9,8 21,5 1,5 3,3 51 tot en met 60 uur 10,9 19,7 1,6 3,0 61 tot en met 70 uur 12,9 20,0 2,7 4,1 71 uur en weer 14,6 18,4 3,8 4, 7 Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980
v, 0
Kranten, boeken tijdschriften uren 2,0 3,2 4,2 5,2 6,2 7,7 10,0
z 11,9 11,7 11,8 11,5 11,3 11, 8 13,9
Medi a totaa l
uren 6, 6 11,1 13,6 16,5 18,7 23,3 29,4
z 40,2 41 , 2 37 , 7 36,3 34 , 0 35,9 37, 0
Tabel 4 . 6 Verscheidenheid van vrijetijdsactiviteiten en mediagebruik in een w eek (personen van 12 jeer en ouder )
medi a
verscheidenheid gehele steekproef (n a 2730)
lage score (0-5 )
midden score (6-7)
hoge score (8 of wee r
9,8 uur
8 , 4 uu r 0,
televisie 2 ) (r a - .23 )
9 , 9 uu r
radio 2) (r - - .08)
1 '0 I t
1, 3
0, 8
muziekplaten/-banden (r - .01 )
0,6
0, 6
0,6
kranten (r = . 03)
2, 2
2,1
2,2 ••
2,2 • •
tijdschrifte n (r II .02)
1,8
1, 7
1, 7
1, 8
..
boeken (r = .12 ) 2
1 ~6
1, 5
1, 6
1,7
..
••
11, 5 u ur
.1
780,
]) Geteld zijn : een aantal verschillende soorten vrije-tijdsbesteding per persoon in een week, waarbij televisie, radio, kranten en tijdschriften door hun algemeen karakter niet, en boeken lezen en muziekplaten/-banden draaien wel als zelfstandige vormen van vrijetijdsbesteding zijn beschouwd . Teneinde echter de relatie zo zuiver mogelijk vast to stellen, is bij de diversiteitsscore door boekenlezers, het boeken lezen en bij de score van muziekbeluisteraars - het platendraaien niet meegeteld . De scores varieerden tussen 0 - 14 . Door de scores 0 - 5 ; 6 - 7 en 8 en hoger semen to voegen ontstonden drie groepen . 2) Product-moment correlatie van mediagebruiksscore en verscheidenheidsscore : p c 0 .05 . Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 . Tabel 4 .7 Televisiekijken in combinatie met andere bezigheden (personen van 12 jeer en ouder )
geen nevenactiviteiten (tv hoofdbezigheid) tv tijdens "noo a zakelijke" activiteiten arbeid, onderwijs en wormin g huishouding , kinderverzorging en boodschappen persoonlijke verzorging en slape n eten en drinken tv ti' dens "vrije-tijdsactiviteiten" sociale contacten hobbies, sport en spel leze n overige vrijetijdsactiviteiten televiaiekijken totaa l
9 , 9 u . - 74% 1 ,2 u. = 9% 0 ,1 0,6 0 ,1 0,4
U . = 1% u. 4% U . 1% u . a 3z
0,8 0,7 0,4 0,3
u. u. u. u.
2 , 2 u . = 17 % = =
6% 5% 3% 3% 13 , 3 u . -100%
Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 .
51
Tabel 4 . 8 Televisiekijken als hoofd- en nevenactiviteit door mannen en vrouwen (personen van 12 jeer en ouder ) kijktijd primair kijktijd secundair kijktijd totaal u r e n p .w, in d ex u r en p .w, index uren p .w . in d ex ma nn en vr o uw en
1 1, 7 8, 5
118 86
2 ,1 4,4
62 13 , 8 104 147 12 , 9 97
1) :let gemiddelde over de gehele steekproef = 100 . Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 .
Tabel 4 . 9 Secundair televisiekijken en totale kijktijd van mannen en vrouwen naar arbeidsduur (personen van 12 jaar en ouder , m .u .v, studerenden ) mannen
vrouwen
arbeidsduur kijktijd kijktijd percen- kijktijd kijktijd percentage (incl . huiah, totaal secundair tage totaal secundair secundaire werk) second, kijktijd per week kij kt ij d
10 11 21 31 41 51
uur of weer 17,2 u 1,0 u 129. 16,0 u 4,2 u 26% - 20 uur 18,0 u 1,8 u 10% 13,0 u 4,5 u 35 % - 30 uur 16,2 u 2,1 u 13% 14,6 u 4,2 u 29% - 40 uur 13,2 u 2,0 u 15 X 14,6 u 5,1 u 35% - 50 uur 13,0 u 2,5 u 1 9z 13,1 u 4,7 u 36% uur of meer 11,3 u 2,6 u 23% 11,9 u 4,9 u 42%
Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 .
Tabel 4 . 10 Primaire en secundaire radiobeluistering van mannen en vrouwen near arbeidsduur (personen van 12 jaar en ouder , m . u . v, studerenden ) mann en arhu _d arli i u r
vrouwe n
APP
Pa d
(incl . huffs- primair secundair sec . /geheel primair secu ndair sec ./geheel houdelijk werk ) p er w eek
10 11 21 31 41 51
uur of meer 3 , 0 u 10 , 6 u 78% - 20 uur 2 , 5 u 13 , 7 u 857. - 30 uur 2 , 2 u 14 , 4 u 87% - 40 uur 1 , 1 u 16 , 6 u 94% - 50 uur 1 , 1 u 13 , 3 u 92% uur of meet 0,7 u 13 , 3 u 95%
2,6 u. 2,0 u 0,9 u 0,6 u 0, 4 u 0,3 u
12,7 15 , 3 17 , 8 17 , 9 17,9 17 , 4
u 7 u u u u
83% 88% 95% 97% 98% 98%
Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 .
52
Tab el 4 .11 Radiobeluistering als hoofdbezigheid en tijdens andere activiteiten (personen van 12 jaar en o ud er )
als
hoofdbezigheid
tijdens "noodzakelijke" activiteiten arbeid , onderwijs en vormi g 2,3 u - 15 % huishouding, kinderverzorging en boodschappen 4 , 5 u = 29% persoonlijke verzorging en slapen 1 , 0 u 6% eten en drinken 2,3 u - 15% tijdens "vrijeti j dsactiviteiten" sociale contacte n hobbies, sport en spel leze n
verzorgende hobbie s overige vrijetijdsactiviteiten
1 , 0 u 6%
10,1
u
-
65%
4 , 6 u - 29 % 1,1 u 7% 0, 9 u 6% 1 1 u = 7% 0 , 5 u 3% 1 , 0 u 6% 15,7 u a1 00 X
radiobeluistering totaal
Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 198 0
Tabel 4 .12 Radiobeluistering als hoof d- en nevenactiviteit door mannen en vrouwen (12 jaar en ouder )
luistertijd primair luistertijd secundair luistertijd totaal u r en P .W . index1) uren p . w ,
manne n vrou wen
1 ,5 0,7
150 70
1 2, 4 16 , 3
index1) uren p .w,
84 111
13 , 9 17, 0
index
89 1 08
1) Het gemiddelde over de gehele steekproef - 100 . Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 .
53
NOTE N
1) J . P .
Robinson, Culture and leisure in t ransition? I n : J .
(ed . ) ,
Zuzanek
Social Research and Cultural Policy , Waterloo 1979 ,
p~ 151-
165 . 2) A .M . Overste ,
Televisie : Voedertijd 18 . 45 - 22 .45 uur ,
mediair 10, nr . 3) W .P .
Knulst ,
29, 19 juli 1974, p .
in : Inter-
33-41 .
Een week tijd, 's -Gravenhage, 1977, p .
91 .
54
HOOFDSTUK 5 . INVLOED VAN LE E FTI JD EN O PLEIDI NG OP HET GE BRU IK VAN MEDI A
5 . 1 Inleidin g
Individuele verschillen in mediagebruik kunnen, zo bleek in het vorige hoofdstuk ,
in belangrijke mate w ord en toegeschreven aan verschillende
hoeveelheden beschikbare tijd . Toch is de beschikbare tijd niet de enige factor die op bet mediagebruik van invloed is . Daarnaast bestaan er verschillen in interesse voor media . Een belangrijk deel van die uiteenlopende interesses voor media zijn terug to voeren tot verschil in de levensfase waarin personen verkeren en tot verschil in ontwikkelingsniveau . Daarom zal in dit hoofdstuk speciaal w orden ingegaan op de invloed van de levensfase en bet ontwikkelingsniveau op bet mediagebruik . Daarbij wordt zowel de relatie met bet volume van mediagebruik als die met de voorkeur voor de media-inhoud geanalyseerd . Tenslotte zullen enige verwachtingen voor de toekomst worden geformuleerd .
5 .2 Leefti j d en omvang van bet mediagebruik
De tijd die aan media wordt besteed is mede afhankelijk van de levensfase waarin men verkeert . Jongeren onder 18 jeer waken een vrij intensief gebruik van media, wear daarna treedt een scherpe daling op . In de leeftijdsgroep van 18 tot 30 jeer wordt de minste tijd aan media besteed . Daarna neemt bet gebruik van media allengs toe met de leeftijd (zie tabel S .l) . D p gesignaleerde variatie in bet mediagebruik lijkt duidelijk samen to hangen met de ontwikkeling die personen tijdens hun leven doormaken . In de loop van de puberteit gaan jongeren weer vertier buitenshuis zoeken . Ook in de leeftijdsfase waarin velen met een partner gaan samenwonen, 24 tot 39 jaar, behoudt het ontplooiingspatroon een sterk uithuizig karakter . Rond bet dertigste jaar neemt de orientatie op huffs en gezin toe, waaraan de aanwezigheid van kinderen niet vreemd zal zijn . Met bet voortscbrijden van de leeftijd neemt, in de levensfase daarna, bet mediagebruik toe . Dit intensieve mediagebruik van oudere personen valt voor een belangrijk deel toe to schrijven aan de
55
omvangrijke hoeveelheid vrije tijd . Ook echter indien men dit absolute verschil uitschakelt en gelieel afgaat op het percentage van de beschikbare vrije tijd dat voor media wordt gebruikt, scoren ouderen een aanmerkelijk hoger percentage mediagebruik dan andere leeftijdsgroepen (zie Label 5 .2) .
Tabel 5 . 1 Tijdsbesteding aan media per leeftijdsgroe p
leeftij d 12 18 24 30 40 50 65
- 17 - 23 - 29 - 39 - 49 - 64 jaar
mediagebruik (uren per week ) jeer jeer jaar jaar jaar jaa r en ouder
17,5 14 , 8 13 , 4 15,3 16 , 5 20 , 0 27y0
u. u. u. u. u. U. U.
Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 .
Tabel 5 . 2 Tijdsbesteding aan media near leeftij d
mediagebruik vrije tijd " (uren per week) (uren per week) gehele bevolkin g vanaf 12 jeer 17,0 12 - 24 jaar 16,0 25 - 49 jeer 1 5,1 50 jeer en ouder 22,3
u. u. u. u.
46,6 43,5 44,0 55,9
u. u. u. u.
mediagebruik als % van vrije tij d
37% 38% 35% 40 %
1) Voor definitie vrije tijd zie § 4 .3 . Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 .
De invloed van de leeftijd op het gebruik van diverse afzonderlijke media is niet voor elk medium hetzelfde (zie Label 5 . 3) . Ouderen behoren tot de meest intensieve gebruikers van elk mediung met uitzondering van muziekafspeelapparatuur . Jongeren blijken meer selectief in hun voorkeur voor media . Ze besteden meet tijd aan het afspelen van platen en banden dan andere leeftijdacategorieen, maar besteden aan het lezen van boeken bijna evenveel tijd als ouderen . Jongeren investeren opmerkelijk weinig tijd in het lezen van kranten en tijdachriften . De enige uitzondering hierop wordt gevormd door het voo r de hand liggende geval van de jongerenbladen (zie Label 5 .6) . Uit het patroon van mediagebruik door jongeren blijkt nog eens dat leeftijd niet alleen kwantitatieve verschillen in gebruik to zien
56
geeft , maar ook kwalitatieve . Het mediagebruik door ouderen w ijst niet op een uitgesproken voorkeur voor een bepaald type medium . Vrij wel elk medium w ordt door hen inten sief gebruikt . Ouderen zijn kennelijk bij hun tijdspassering weer op het gebruik media aangewezen .dan andere leeftijdsgroepen . Dit wordt bevestigd door onderzoek near de motieven van publieksgroepen om near televisie to kijken . Ouderen waarderen de televisie veel sterker d a n anderen om zijn informatievoorziening . Televisie blijkt voor hen ook belangrijk am verveling en eenzaamheid op to heffenWaarschijnlijk biedt televisie ouderen enige compensatie voor de afgenomen contactmogelijkheden met de buitenw ereld .
Tab el 5 .3 Tijdsbesteding aan afzonderlijke media near leeftijd (in uren per week)
tele- radio platen/ kranten boeken tijdvisie banden schrifte n gehele bevolking vana f 12 jeer 9,9 1,0 0,6 12 - 24 jeer 9,7 l,l 1,0 25 - 49 jeer 8,9 0,6 0,4 50 jeer en ouder 12,3 1,7 0,5
2, 2 1 ,0 2,1 3,6
1, 6 1, 9 1 ,3 1 ,9
1,8 1, 3 1, 7 2, 3
Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 19 9 0 .
5 . 3 Opleidingsniveau en omvang van mediagebrui k
Zoals in veel onderzoeken in binnen- en buitenland reeds is aange toond , besteden personen met een hogere opleiding minder tijd aan media dan personen met een lagere opleidinp, (zie tabel 5 . 4) . Dit verband kan evenmin als voor leeftijd het geval bleek worden herleid tot invloeden van andere factoren ; niet tot de hoeveelheid of de structuur van de vrije tijd en evenmin tot de verschillen in leeftijd tussen de opleidingscategorieen . Er bestaat dus een zelfstandige relatie tussen het ontwikkelingsniveau van personen en het volume van hun media g ebruik . Daarnaast hangt het opleidingsniveau semen met het snort mediagebruik (zie tabel 5 .5) . Personen met een lage opleiding zijn de meest intensieve gebruikers van radio en televisie . Roger opgeleiden houden zich meer den anderen bezig met het lezen van boeken en kranten en het afspelen van grammofoonplaten en geluidsbanden . Bij tijdschriften hangt het verband of van het snort tijdachrift . Roger opgeleiden lezen meer
57
opiniebladen dan lager opgeleiden . De laatsten lezen weer publieksbladen (zie tabel 5 , 6) . Bij dit overzicht mag niet uit het oog w orden verloren dat televisie ook onder hoog opgeleiden het medium is waaraan de meeste tijd wordt besteed (ca . 46% van de in totaal aan media bestede tijd) . Gedrukte media nemen weliswaar bij personen met een hogere opleiding een belangrijkere pleats in dan bij personen met een lagere opleiding, maar in elke groep nemen de electronische media de meeste tijd in beslag .
Tabel 5 .4 Tijdsbesteding aan media Haar opleidin£sniveau (1 3 jaar en ouder)
mediagebruik vrije tijd mediagebruik in X (uren per week) (uren per week) van vrije tij d
gehele
bevolking
16,8
47,1
36%
opleidingsniveau laag 17,5 46,9 uitgebreid 16,4 46,7 middelbaar en hoger 15,8 48,1
37% 35% 33 %
Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 198 0
Tabel 5 .5 Tijdsbesteding (in uren per week) aan afzonderlijke media Haar opleidingsniveau (personen van 18 jaar en ouder )
televisie radio platen/ kranten boeken tijdschriften bande n
gehele bevolking 9,6 0 , 9
0,5
2,4
opleidingsniveau laag 10,7 ],1 0,5 2,1 uitgebreid 9,3 0,7 0,5 2,4 middelbaar e n hoger 7,5 0,7 0,8 3,1
1,5
1 ,8
1, 3 1, 7
1,8 1 ,7
2,0
1 ,9
Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 .
5 . 4 De aard van het media g ebruik
In het geval van tijdschriften bleek reeds dat opleiding en leeftijd niet slechts verantwoordelijk zi j n voor verschillen in de omvang van het mediagebruik, maar ook voor verschillen in
keuze uit het media-
58
aanbod . Thans wordt uitgebreider ingegaan'op bet snort aanbod dat de verschillende publiekscategorieen het meeste boeit . Naar welk snort televisieprogramma's de voorkeur uitgaat, kan worden afgeleid uit de verdeling van de kijktijd over een aantal progra mm acategorieen , zoals : informatieve, veratrooiende of culturele programma's . Merkwaardig is dat de inhoudelijke selectie uit het televisieaanbod vrijwel geen verschil to zien geeft tussen personen van verschillende opleiding of sociale klasse (zie tabel 5 . 7) . Het feit dat personen met een hogere opleiding minder tijd aan televisie besteden dan personen met minder opleiding , betekent dus niet dat deze personen ook selectiever zijn bij bun consumptie, door b . v, meer informatieve of culturele programma's in bun kijkmenu op to nemen . Alleen verschillen in leeftijd gaan samen met een andere selectie uit het programma-aanbod . Naarmate men ouder is kijkt men (relatief) minder naar programma's van verstrooiende aard en meer near informatieve en ook culturele programma's . Dit hangt samen met het feit dat ouderen veelal zwaardere en non-selectieve kijkers zijn . Deze groep volgt in het algemeen een heel avondprogramma, ook de minder geliefde programmatypen . Dit is de reden waarom relatief weinig bekeken programma's toch veel zware kijkers onder bun publiek tellen . De meer "selectieve" lichte kijkers scharen zich daarentegen juist onder het publiek van de meest bekeken programma's2) , Door de beluistering van de verschillende zenders to vergelijken kan men tevena een indruk krijgen van de voorkeur in radioprogramma's . Hilversum III en IV zijn immers als "gekleurde" zenders gespecialiseerd in een progranw asoort . Hoewel de mate van populariteit niet steeds hetzelfde beeld vertoont, is de volgorde in populariteit van de verschillende tenders bij alle bevolkingsgroepen gelijk (zie tabel 5 .8) . Personen die verschillen Haar leeftijd en opleidingeniveau luisteren gemiddeld toch bet meest Haar de populaire muziekzender Hilversum III . Daarna komen Hilversum I en II (in deze volgorde) . Het speciale kanaal voor klassieke muziek, Hilversum IV, wordt in alle leeftijds- en opleidingscategorieen het minst beluisterd . De belangrijkste verschillen in zendervoorkeur doen zich voor tussen personen van verschillende leeftijd . Met bet vorderen van de leeftijd verschuift de belangstelling van Hilversum III Haar Hilversum I en II . Het opleidingsniveau blijkt nog bet meest van invloed op de belangstelling voor Hilversum IV . Deze is groter naarmate personen een hogere opleidin g
hebben genoten .
59
5 . 5 Toekomstige ont w ikkelinpen in de bevolkingssamenstellin g
De hierboven beschreven relatie tussen mediagebruik en de leeftijdsen opleidingsstructuur van het publiek roept de vraag op hoe het toekomstig mediapubliek op die punten zal zijn samengesteld . Naar verw achting zal de Nederlandse bevolking zo wel naar leeftijd als near opleiding in de toekomst anders zijn opgebouwd dan nu . De gemiddelde leeftijd zal stijgen en het aandeel van jongeren in de bevolkingsopbouw zal beduidend teruglopen (zie tabel 5 . 9) . Naar opleidingsniveau bezien zal de belangrijkste verandering vermoedelijk bestaan uit het geleidelijk verdwijnen van de groep die alleen lager onderwijs heeft genoten . De verhoging van de leerplichtige leeftijd zal ertoe leiden dat het aandeel van de categorie met uitsluitend lager onderwijs in de bevolking steeds verder afneemt en op de lange duur zal verdwijnen . Doordat jongeren steeds langer op school zitten neemt de omvang van groepen met middelbaar en semi-hoger onderwijs toe (zi e tab el 5 .10) . Wat zijn nu de co n sequenties van die w ijzigi n gen in de bevolkingsstructuur voor het mediagebruik? Zal een publiek met een gemiddeld hogere leeftijd en hoger opleidingspeil zich bedaagder , maar "geleerder" gaan gedragen? Bij dit snort voorspellingen moet men ervoor waken on niet de leefstijl van de huidige oudere generatie en die van de huidige honer opgeleiden model to stellen voor het publiek van de toekomst3) nit lijkt nl, niet reeel . De toekomstige middelbare leeftijdscategorie heeft na-oorlogse gewoonten aangeleerd en lijkt gemiddeld veel actiever to zijn in de vrije tijd dan de huidige middelbare leeftijdsgroep op jongere leeftijd . Verder kan men ook betwijfelen of een gemiddeld langere verblijtsduur in net onde rw ijs het g emiddelde ont w ikkelings peil van de bevolking als geheel zal doen toenemen . Sommige ontplooiingsvormen zoals bijv, het lezen van boeken hangt sterk samen met het ontwikkelingspeil . Sinds de oorlog is het scholingspeil voortdurend toegenomen terwijl de omvang van het publiek dat boeken leest constant is gebleven . Dit gegeven kan alleen worden verklaard uit het feit dat de omvangrijkere publieksgroep die voortgezet onderwijs heeft genoten gemiddeld minder boeken is gaan lezen dan de groep met overeenkomstige opleiding tevoren gewend was to doen . den en ander relativeert de mogelijke consequenties van een stijgend opleidingspeil voor het mediagebruik . Daar komt nog bij dat leeftijd en opleiding vooral bij televieiegebruik een invloed in tegenges t elde richting uitoefenen . Men kijkt meer near televisie naarmate men ouder is, maar minder naarmate
60
men weer opleiding heeft genoten . Van beide tegengestelde factoren blijkt thans de invloed van de leeftijd sterker door to werken dan die van bet opleidingsniveau . Welis w aar kijken personen met een hogere opleiding minder televisie dan personen uit dezelfde leeftijdsklasse met minder opleiding , maar dit verschil is bij oudere personen kleiner dan bij jongere (zie grafiek 5 .1) . Hoe wel uit andere onderzoeken43 bekend is, dat de ouderen met een hoge scholing een breder spectrum van vrijetijdsactiviteiten vertonen dan ouderen met een lage opleiding , lijkt dit verschil maar van weinig invloed op bet televisiegebruik . De verwachting lijkt dan ook gerechtvaardigd dat de verschuiving in de leeftijdsstructuur van de bevolking belangrijker gevolgen zal hebben voor bet mediagebruik dan die tengevolge van een hoger gemiddeld scholingsniveau . De groeiende aanwas van de middelbare en andere leeftijdsgroepen zal de richting uitwerken van een toenemend televisiegebruik .
5 .6 Samenvattin g
Het mediagebruik hangt sterk semen met de leeftijdsfase waarin personen verkeren en met hun ontwikkelingsniveau . Ouderen zijn de meest intensieve gebruikers, niet alleen van radio en televisie , meat ook van gedrukte media . Het aantal alternatieven voor vrijetijdsbesteding speelt hierbij een duidelijke rol . Jongeren kiezen hun media bet meest selectief : ze lezen relatief w einig kranten en tijdschriften, meat spelen vaak platen en banden af . Hoger opgeleiden lezen meet den anderen , lager opgeleiden waken bet meest intensief gebruik van radio en televisie . Ongeacht de leeftijd , wordt ook onder personen met een hog e opleiding aan televisie de meeste tijd besteed . De keuze uit omroepprogramma's loopt niet zo sterk uiteen tussen de verschillende groepen . Personen van verschillende leeftijd of opleiding verdelen hun aandacht op ongeveer overeenkomstige wijze over de verschillende categorieen van aanbod . De verschillen die desondanks nog optreden hangen vooral semen met de intensiteit van het mediagebruik : z ware kijkers zijn daardoor sterk oververtegenwoordigd onder bet publiek van de minder populaire aanbodsoorten . De veranderende leeftijdssamenstelling van de bevolking zal in de toekomst waarschijnlijk leiden tot een toenemend gebruik van televisie .
61
Tabel 5 . 6 Tijdsbesteding aan verschillende soorten tijdschriften Haar leeftijd en opleiding (in minuten per week )
hobby- jongeren- opinie- vrouwen- publieks- omroepbladen bladen bladen bladen bladen bladen gehele bevolkin g vanaf 12 jaar leefti~d 12-24 Saar 25-49 jeer 50 jaar en ouder 1) o p leiding
lager uitgebreid middelbaar en hoger
9
4 10 11
10 10 7
7
8
22 2 1
4 8 13
2
3 10 24
18
12
9
12 20 23
9 13 16
10 8 14
21 22 15
17 10 6
10 9 8
1) Personen vanaf 18 jaar . Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 .
Tabel 5 .7 Aandeel in zendtijd en kijktijd (18 .45 u . - 22 .45 u . ) van verschillende aanbodcategorieen Haar opleiding en leeftijd (seizoen 1978-1979 )
informatie (nieuws, verstrooiing cultuur (kunstactualiteiten, etc .) (amusement, drama, prograamma's , sport) ernstige muziek, ballet ) zendtijd op Ned . I + II )
38 %
46 %
4%
ki' k~ tij d gehele bevolking (12 jaar en ouder)
25%
74%
Iz
10% 147 ]8 7 23% 26% 30% 33%
75% 73% 70% 67 : 66% 62% 60%
0%
25 % 24% 26%
67% 67% 64 %
2%
leeftij d 12 15 20 25 35 50 65
t /m 14 jaar t/m 19 jaar t/m 24 jaar t/m 34 jaar t/m 49 jaar t/m 64 jaar jaar en ouder
sociale klaese hoo g midden laag
~z ]9
~z ~z 2% 2%
~z ]%
Bron : NOS, Kijken en luisteren 1978/79, Hilversum z .j .
62
Tabel 5 .8 Aandeel in luistertijd (7 . 00 u . - 17 . 00 u .) per zender naar opleiding en leeftijd (vierde kwartaal 1978 )
H'sum I H'sum II 11'sum III H'sum IV overige
t o taal
zenders
z totaal leefti 12 t/ ; 15 20 25 35 50 65
z 14
z 8
z
73
z 2
1 00
d 14 jaar 6 3 89 1 1 t/m 19 jaar 3 3 91 0 3 t/m 24 jeer 5 2 90 1 2 t/m 34 jeer 8 4 84 2 2 t/m 49 jaar 15 8 72 3 2 t/m 64 jeer 23 12 59 4 2 jeer en ouder 33 19 42 4 2
3
1 00 1 00 1 00 100 100 1 00 1 00
o p leidin g 1 00 1 00 1 00 1 00
1 .0 . 18 11 68 1 2 l .b .o . 11 6 79 1 3 u,l .o . 14 7 75 2 2 m .o . en hoger 17 9 64 7 3
Bron : NOS, Kijken en luisteren 1978/79, Hilversum .
Tabel 5 . 9 (Verwachte) leeftijdsopbouw Nederlandse bevolking ,
1960 0 - 19 jeer 20 - 65 jeer 65 jeer en ouder
1970
37,9% 35,9% 53,1% 54,0x 8,9% 10,1% 100%
100%
1975
1960 - 2000
1979
1990
34,2% 32, 0 x 24,8% 55,1% 56,7% 62,5% 10,7% 11,3% 12,7%
100%
100%
100%
2000 22,5 % 63,9% 13,7% 100 %
Bron : CBS, De toekomstige demografische ontwikkeling in Nederland na 1975, 's-Gravenhage 1976 (staat 11b) .
63
Tabel 5 . 10 (Verwacht) opleidingsniveau Nederlandse bevolking 15-64 jaar ,
1971-1990
(schoolgaanden uitgezonderd)
1971
1977
199 0
alleen lager onder w ijs 45% 41% 24 % uitgebreid lager onderwij s (incl . lbo) 37% 37% 39 % middelbaar onderwij s (incl . mbo) 11% 14% 22 % semi-hoger onderw ij s (incl . hbo) 5% 7% 12 % hoger onderwijs 2% 2% 3% goo : 100z 100z Bronnen : 1971 : CBS , 14e Algemene volkstelling annex woningtelling 28 februari 1971 . tabel 8/1-2 en 9/1-3 . 1977 : CBS , Arbeidakrachtentelling 1977 , 's-Gravenhage 1980 , tabel 6 . 1990 : CPB/SCP , Arbeidsaanbod ten behoeve van de kwartaire sector in de jaren tachtig , ' s - Gravenhage 1982 , tab el 6 . 1 .
Grafiek 5 . 1 Tijdsbesteding aan televisiekijken (in uren per week) voor verschillende opleidingsniveau's , geindexeerd op basis van de gemiddelde tijdsbesteding per leeftijdscategorie .
105 79
ULO
1 24
M O et c .
12-24
jeer
107
LO 25 - 49
92
ULO MO et c . jaar
50
LO U LO MO etc .
jeer
en
oude r
(100 - 9 ,7 u . p . w .) ( 1 00 - 8 , 9 u . p .w .) (]00 = 1 2 , 3 u . p .w .)
64
NO TE N
1) NOS, De betekenis van televisie(kijken), Hilversum 1975 . 2) P . Hendriksen, Omroepen in de woestijn, in : Massacommunicatie 8, nr . 3-4 (1980), p . 56-66 .
3) W .P . Knulst, Vrije Tijd, nota t .b .v, de Algemene Toekomstverkenning van de W . R . R, , 's-Gravenhage 1976 . 4) Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaal en Cultureel Rapport 1980, 's-Gravenhage 1980 .
65
HOOFDS TUK 6 .
UITBREID IN G VAN HET TELEVISIE-AANBOD ; HET KWANTI TA TIEV E
A SPECT
6. 1
Inleidin g
De ontwikkelingen in de communicatiemedia betekenen voor de gebruiker in het algemeen dat er een ruimer aanbod beschikbaar komt . In bet licht van de Nederlandse situatie zijn daarbij van belang : uitbreiding van zenduren voor bestaande Nederlandse televisienetten ; uitbreiding van de ontvangstmogelijkheid van buitenlandse stations en uitbreiding van de ontvangstmogelijkheden van nieuwe soorten aanbod zoals lokale omroep of abonnee - televisie . Aan uitbreiding van bet aanbod is in bet algemeen een kwantitatief en kwalitatief aspect to onderscheiden : bij bet eerste gaat bet om weer zenduren of meer kanalen, bij bet tweede om meer aanbod van een andere hoedanigheid dan bet bestaande . In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de effecten van bet kwantitatieve aspect van uitbreiding van bet televisie-aanbod voor bet kijkgedrag .
Hierbij komt ook de vraag aan de
orde of er grenzen zijn aan to wijzen in bet televisiegebruik ,
ofwel :
in hoeverre is er sprake van verzadiging? Op bet kwalitatieve aspect van uitbreiding van bet aanbod wordt ingegaan in hoofdstuk 7 .
6 .2 Uitbreiding van bet aantal kanale n
Een uitbreiding van bet aantal kanalen dat kan worden ontvangen i s niet van invloed op de kijkduur, maar wel op de inhoudelijke samenstelling van het kijkmenu . De ontvangst van extra kanalen gaat sours wel gepaard van een langere kijktijd, maar dan moet de oorzaak niet worden gezocht in de grotere keuze uit bet aanbod, maar in bet feit dat met deze extra kanalen een groter deel van de dag televisie-ontvangst mogelijk wordt (zie 6 .3) . Een grotere keuzemogelijkheid geeft geen langere kijkduur to zien, noch in een situatie waarin voorheen slechts een kanaal beschikbaar was, noch in de omstandigheid waarin reeds uit twee of weer netten gekozen kan worden ,
In Nederland heeft de invoering van bet tweede net in 1965 niet tot een toename van de gemiddelde kijktijd geleid (zie tabel 2 .2), evenmin als in Vlaanderen bij de introductie van een tweede Nederlands-
67
talig kanaal of in Groot-Brittannie , wear in 1954 een commercieel kanaal naast dat van de BBC werd ingevoerd" De kijktijd in de V .S . he eft in de recente periode evenmin veranderingen ondergaan na de snelle uitbreiding van het aantal kanalen door de opkomst van kabel en satelliet . Dat toenemende keuzemogelijkheden niet tot opvallende veranderingen in het gebruik leiden blijkt ook hieruit dat het aantal kanalen waarvan men in de praktijk gebruik maakt beperkt blijft tot een aantal van 4 a 53) . Toch heeft uitbreiding van het aantal kanalen bij een gelijk blijvende kijktijd onvermijdelijk tot gevolg dat de gemiddelde aandacht per kanaal afneemt . Voor Nederland zou dit betekenen dat de algemene, nationale zenders, Nederland I en 2 , aan belangstelling zouden verliezen . Dit is in huishoudens met buitenland-ontvangst reeds nu het geval : dear wordt nog slechts 767 van de kijktijd aan de Nederlandse zenders besteed (zie § 7 .2) . Blijkt de hoeveelheid tijd voor televisie nogal vast to liggen binnen het patroon van vrijetijdsbesteding, het kijkmenu blijkt door weer kanalen wel veranderingen to ondergaan . Zowel in de V .S . als in GrootBrittannie heeft aanbodsverruiming tot een grotere afname van verstrooiende programme's geleid . De voorkeur voor lichte verstrooiing bij ruimere keuzemogelijkheden betekent echter niet dat de belangstelling voor informatie vermindert . Wel blijkt het publiek de grotere vrijheid om zelf to bepalen wanneer het hiernaar kijkt , -te benutten . In Groot-Brittannie w erd bijv . vastgesteld dat een meerderheid onder het publiek minstenseen journaal per avond bekijkt . De keuze uit de diverse journaals die per deg worden uitgezonden is daarbij afhankelijk van de aansluitende programme's op hetzelfde net en van die o p G1 concurrerende netten
De verschuiving near een grotere portie amusement bij een groter aantal ontvangstmogelijkheden gaat wel ten koste van de belangstelling voor informatieve programm a's met diepgravende beschouwingen . Daarnaast gaat de verschuiving in de consumptie vooral ten koste van culturele programme's . De verschuivingen in het kijkmenu blijken over het algemeen niet van grote omvangs) . In verband hiermee is er wel op gewezen , dat het optimaliseren van bestaande voorkeuren in de progra mm akeuze zich vooral voordoet zodra het monopolie van een televisiekanaal wordt doorbroken6) . In de begintijd van televisie trokken ook klassieke drama's , balletten , poezievoordrachten , forumdiscussies en documentaires over praktisch elk onderwerp veel kijkers, maar dit behoort reeds lang tot het verleden7) .
68
Een verdere uitbreiding van bet aanbod kan de reeds bestaande progra m mavoorkeuren sterker tot uiting doen komen , maar grote verschuivingen zijn hierbij niet meer to verw achten . Het gebruik van extra kanalen blijft overigens afhankelijk van de aard van bet aanbod van deze nieuw e kanalen . Dit onderwerp zal daarom in hoofdstuk 7 nader worden belicht .
6 . 3 Uitbreiding van de uitzenduren
Verruiming van het televisie-aanbod kan , behalve door vergroting van bet aantal gelijktijdig uitzendende kanalen (zie g 6 .2) , ook tot stand komen door uitbreiding van bet aantal uitzenduren per dag (van een of meer kanalen) . Dergelijke verruiming is mogelijk totdat het gehele etmaal lang televisie wordt uitgezonden , zoals in landen als de Verenigde Staten en Japan momenteel al gebeurt . In Nederland wordt thans gewerkt aan uitbreiding van de zendtijd in de nacht tijdens weekenden, alsmede aan die tijdens de middaguren . Tijdens de Firato 1980 werd met middaguitzendingen geexperimenteerd . Een begeleidend onderzoek van dit experiment toonde aan dat ca , een kwart van de ondervraagden grote belangstelling had voor middaguitzendingen . De helft gaf echter to kennen aan .middaguitzendingen Been behoefte to hebben8) . Aangezien opinies over de wenselijkheid van een situatie sterk kunnen verschillen van bet daadwerkelijke gedrag indien de situatie zich voordoet , is in deze paragraaf hoofdzakelijk gebruik gemaakt van gegevens uit landen waar overdag regelmatig televisie-uitzendingen plaatsvinden , zoals de Verenigde Staten en in Europa GrootBrittannie , Frankrijk en West-Duitsland . Er bestaan tussen deze landen verschillen in de omvang van bet kijkerspubliek overdag . In Europa blijkt dit pas een grote omvang aan to nemen wanneer werkenden en schoolgaanders thuiskomen : in bet algemeen aan bet eind van de midday , en in sommige gevallen rond bet lurtchuur . Huisvrouwen structureren hun kijkgedrag in grote linen near het patroon van de andere gezinsleden . In de V .S . is bet kijken overdag wijder verbreid , wellicht ook door een weer op de thuisblijvers gericht aanbod . Maar ook hier bereikt bet kijken overdag pas laat in de middag de grootste omvang . De beschikbaarheid van uitzendingen overdag heeft in de Verenigde Staten tot gevolg gehad, dat in veel huishoudens bet televisietoestel een groot deel van de dag blijft ingeschakeld : gemiddeld weer dan
69
6 uur per dag . 's-Ochtends om 7 .45 u, staat reeds in lO X van de huishoudingen een televisietoestel aan en dit neemt toe naarmate de dag vordert . Om 12 u . is een kwart van de toestellen ingeschakeld , on 16 . 30 uur een derde . Daarna stijgt het aantal ingeschakelde toestellen sneller, tot 45% om 18 uur en 502 om 19 . 00 uur9) . Uiteraard geven deze cijfers over de inschakeling van het toestel geen nauwkeurig beeld van de kijkgewoonten in de V,S ; , omdat niet bekend is of en door w ie er wordt gekeken . Wel is bekend dat de gemiddelde kijkduur in de V .S . veel hoger ligt dan in Nederland . Gemiddeld bedraagt zij 4 uur e n 21 minuten per dag10), dat is ruin het dubbele van de kijktijd in Nederland . Het is diiidelijk dat deze verschillen in kijktijd worden veroorzaakt door de verschillen in zenduren .
De hoge kijktijd in de V .S . komt daar-
bij vooral voor rekening van de thuisblijvers, want werkende mannen in de V .S . verschillen in kijktijd nauwelijks van dezelfde groep in Nederland (ca, anderhalf uur kijktijd als hoofdactiviteit per dag, en ca . een half uur als nevenactiviteit) . Tijdens weekends of avonden van werkdagen doen zich Been verschillen in kijktijd voor tussen thuis) blijvers en buitenshuis-werkenden11 In studies over kijkgewoonten in de V .S . worden veelal ouderen ,
jonge-
ren en huisvrouwen aangewezen als zware tv .-kijkers . Order volwassenen kijken alleen manner van jongere en middelbare leeftijd relatief w einig ,
order de jongeren die tussen 12 en 17 jaar (zie tabel 6 .1) .
Voor Europese begrippen kijken kinderen beneden 12 jaar in de V .S . erg veel televisie : de jongsten ,
die nog niet naar school gaan, zelfs nog
meer dan die tussen 6 en 12 jaar . Gemiddeld kijken kinderen tussen 2 en 5 jaar in de V .S . bijna 4} uur per dag . Tussen 10 en 12 uu r
is ochtends, kijkt gemiddeld ca . 20% van deze kinderen order 5 jeer televisie , on 16 .30 uur 40Z . Op werkdagen tussen 16 .30 uur en 19 .30 uur kijkt ca , de helft van deze kinderen12) . In Frankrijk , wear veel werkenden rond het middaguur near huis plegen to komen on de maaltijd to gebruiken , wordt tijdens dit meal veel near de televisie gekeken : tussen 13 en 14 uur kijkt gemiddeld 22X13 . Mede hierdoor ligt de gemiddelde kijktijd in Frankrijk een uur hoger dan in Nederland . De Franse omroep zag in de belangstelling voor de middaguitzendingen aanleiding om op dit tijdstip een nieuwsuitzending met reclameblok to gear verzorgen . Ook in de rest van de middag wordt er in Frankrijk televisie uitgezonden, maar dan is de belangstelling veel minder : tussen 14 en 18 uur schommelt de kijkdichtheid tusaen 4 en 7% .
70
In West-Duitsland wordt vanaf het begin van 1981 een ochtendprogra~a verzorgd . Dit bestaat vnl, uit herhalingen van programma's van de vorige avond . In de loop van een maand waarin het gebruik werd gepeild bleek van de personen van 14 jaar en ouder 18 1 , en van jongeren tussen 3 en 14 jaar 32% wel eens to hebben gekeken . De gemiddelde kijktijd ligt echter 's ochtends erg laag : op werkdagen onder volwassenen en schoolgaande kinderen 1% en onder niet-schoolgaande kinderen (3-7 jaar) : 2X1 4 In Groot-Brittannie worden er de gehele middag uitzendingen verzorgd door towel BBC als ITV . De gemiddelde kijkduur he eft door de (geleidelijke) invoering hiervan Been sterke veranderingen ondergaan . Dit heeft bet hoofd van de BBC-onderzoeksdienst tot de uitspraak gebracht dat "wanneer er uitzendingen zijn van 17 t/m 23 uur, verdere uitbrei) dingen weinig verschil weer waken"15 . Het feit dat men in GrootBrittannie ruim een half uur langer Haar televisie kijkt dan in Nederland moet dan ook worden toegeschreven aan het kijken tussen 17 en 19 uur, tijdstippen waarop in Nederland nog niet met regelmaat voor een algemeen publiek wordt uitgezonden . On 16 uur tijdens werkdagen bedraagt de kijkdichtheid in Groot-Brittannie ca . en on 18 uur ca .
25% .
5%,
om 17 uur ca .
15%
Het kijken tijdens de middag neemt dus pas enige
proportie aan op tijdstippen dat werkenden en schoolgaanden thuiskomen . alit Westduits onderzoek is gebleken dat het kijken dikwijls wordt gecombineerd met andere bezigheden, indien het televisietoestel vroeg in de avond wordt ingeschakeld . Zo combineert om 19 uur nog ca, een kwart van de kijkers bet televisiekijken met een andere bezigheid ; om 20 uur is dit deel geslonken tot een tiende, Na 20 uur neemt deze groep verder 5%16) Degenen die v66r 18 uur televisiekijken combineren
of tot 2 a
met iets anders, zijn veelal met huishoudelijk werk bezig ; zij di e de t .v, tussen 18 en 20 uur als achtergrondmedium gebruiken doen dit tijdens de maaltijd en degenen die na 20 uur de t .v, laten aanstaa n bij andere bezigheden, doen aan handwerken of ontvangen bezoek . De combinatie van televisiekijken met bet lezen van kranten en tijdschriften komt relatief weinig voor . Op grond van de bevindingen uit andere landen lijkt het ook voor Nederland waarschijnlijk dat uitbreiding van de zendtijd tot weer televisiekijken zal Leiden . De mogelijkheden on overdag een groot publiek to bereiken zijn het grootst tussen 17 .00 en 19 .00 uur, tussen 12 .00 en
1 3 .30 uur en v66r 9 uur 's ochtends . Tijdens deze gedeelten van de
71
dag pleegt weer dan de helft van de bevolking van 12 jaar en ouder thuis to zijn (zie grafiek 6 . 1) . Tijdens de overipe delen van de ochtend en middag is slechts een deel van het publiek in staat on t . v ,
to
kijken : de thuisblijvers , en daarvan degenen die geen drukke huishoudelijke teak hebben to verrichten . Hiertoe behoren : kinderen (schoolgaande kinderen uiteraard pas na schooltijd) , ouderen , werklo z en en arbeidsongeschikten , ttannen zonder beroep behoren thans reeds tot de meest intensieve kijkers . Huisvrouwen zijn veelal niet in de gelegenheid om overdag lanRdurip, voor de televisie pleats to nemen . Voor hen kan televisie een deel van de functie van de radio als achtergrondmedium bij huiahoudelijke activiteiten gaan innemen , zoals in de V .S . ) reeds bet geval is17
Grafiek 6 . 1 Percenta g e Nederlanders (12 jeer en ouder) dat thuis is, resp , televisie kijkt , per uur van de da g
7 u 8 u 9u l 0u Ilu 12u 13u 1 4u .15u 16u 17u 1 8u 1 9u 20u 21 u 2 2u
Bron : Intomart ,
Tijdsbestedinp, in Ne d e r l and
1 9 75 ,
2 3u 24 u
H il v e rsum z . j ,
72
6 . 4 Verzadigin g
De toename van de kijktijd , die b .v , bij uitbreidinp van de zendtijd kan optreden (zieS6 .3), roept de vraag op of het televisiekijken grenzen kept waarbij verzadiging optreedt . Het begrip verzadiging kan op verschillende wijzen worden gedefinieerd . Vaak wordt van verzadiging gesproken wanneer een uitbreiding van bet aanbod geen (verdere) toename van bet gebruik tot gevolq heeft . De vraag met dan luiden : bij Welke kijktijd ziet men ervan of nog langer to kijken zonder dat bet aanbod hiertoe belemmeringen oplevert? Op deze vraag kan alleen een antw oord gevonden worden in landen wear de gehele dag wordt uitgezonden .
Zoals in voorgaande hoofdstukken
echter is gebleken , wordt bet kijkgedrag niet slechts door bet aanbod beinvloed .
Ook factoren als de omvang van de vrije tijd, de frequentie
waarmee deze wordt onderbroken en de hoeveelheid andere bezigheden die in de vrije tijd wordt beoefend hebben belangrijke consequenties voor de tijd die aan media wordt besteed .
Algemene gegevens over de kijkge-
woonten in landen met televisie-uitzendingen gedurende het oehele etmaal (zoalsin §6 .3) bieden echter slechts info rmatie over de gemiddelde kijktijd . Wanneer voor sommigen de omstandigheden veranderen ,
b .v .
door verkorting van de arbeidsduur, is verdere toename van de kijktijd geenszins uitgesloten . Het lijkt voorbarig om hierbij al uit to gaan van verzadiging in "absolute" zin . Slechts de kijkge woonten van personen in deze landen die een minimum aan verplichte bezigheden kennen ,
alsmede
een weinig gevarieerd patroon van vrijetijdsbesteding (bijvoorbeeld personen in verzorgingstehuizen) ,
zouden informatie kunnen opleveren
over de grens waarbij een dergelijke absolute verzadiging zou optreden . Dergelijke gegevens zijn niet voorhanden .
Een enigszins andere benadering om zich af to vragen of er verzadiging optreedt , zou zich kunnen richten op bet opnamevermogen van personen na verloop van een bepaald volume aan televisiekijken . Dit last zich echter moeilijk vaststellen , omdat het bereiken van een dergelijk punt kan worden uitgesteld door de aard van bet aanbod of to atemmen op een oppervlakkige aandacht . Zo w ordt voor uitzending overdag in de Verenigde Staten een speciaal type amusementsseries vervaardigd , de zgn , soap opera's , waarbij bet tempo der gebeurtenissen laag ligt en esaentiele informatie vaak wordt herhaald18) , Het zoeken near een absolute Arens waarbij verzadiging optreedt lijkt dus niet veel perspectief to bieden .
In pleats daarvan kan verzadiging
ook nop, worden gedefinieerd als een situatie waarbij bet televisie-
73
kijken in toenemende mate met andere bezigheden wordt gecombineerd . De vraag wordt in dit geval : wordt het televisiekijken als nevenactiviteit (zie §45) belangrijker naarmate men langer kijkt ? Ook voor deze definitie van verzadiging zijn gegevens uit landen met 24 uur televisie per dag het meest interessant . Gegevens uit de V .S . wijzen er echter op, dat het combineren van televisiekijken met andere bezigheden dear bij dezelfde groepen voorkomt als in Nederland (zie §4 .5) .De zendtijd lijkt voor dit fenomeen dus niet zo interessant . Personen met een hone sociale status en een brede belangstelling combineren het t .,r,-kijken dear nog het meest met andere bezigheden . Verder komt dit veel voor onder vrouwen in een jong gezin . Het gaat hier veelal om lichte kijkers . Zwaardere kijkers daarentegen, dat zijn vaak personen met een lage sociale status en een gering aantal interesses, houden zich veel minder vaak met andere activiteiten bezig tijdens het televieie-l ;ijken 1 Q ) , Of het zgn, secundaire t .v .-gebruik ondubbelzinnig wijst op verzadiging moet bovendien worden betwijfeld . Het combineren van televisie kijken met andere bezigheden kan op twee manieren worden uitgelegd : enerzijds kan men Bruit afleiden dat kijkers de televisie niet langer de moeite van volledige aandacht waard vinden . Anderzijds kan men stellen dat kijkers televisie toch nog zo belangrijk vinden, dat ze zich niet geheel wijden aan hun andere bezigheden . Het feit dat televisiekijken samen met andere bezigheden het meest voorkomt bij lichte kijkers last beide mogelijkheden nog open . Ondubbelzinnig is echter de constatering dat het beoefenen van andere bezigheden tijdens het t .v .-kijken relatief weinig voorkomt onder zwaardere kijkers . Zowel Ben zeer intensief gebruik van televisie als Ben combinatie van t .v . met andere bezig[leAen hangt veeleer samen met de nnuw~zi~iic iii vaii aiternatieve tijdsbesteding dan met het aanbod van televisie . In de V .S . doen zich situaties voor, waarbij de televisie nagenoeg de hele dag aanstaat en kennelijk voor allerlei activiteiten als achtergrondmedium fungeert20) . Dit fenomeen doet zich hoofdzakelijk, maar geenszins uitsluitend voor bij zwaardere kijkers . De gewoonheid van het medium kan kennelijk zo ver gaan dat het toestel in werking blijft, terwijl er geen aandacht aan wordt besteed . Televisie kan dus Ben pleats innemen die vergelijkbaar is met die Welke ook in ons land de radio al heeft : Ben permanente aanwezigheid waaraan slechts in bepaalde gevallen volledige aandacht wordt geschonken . De tijd die exclusief op de t .v, wordt gericht lijkt voornamelijk bepaald door het overig activiteitenpatroon . Een grens waarbij het medium zelf aanleiding geeft
74
voor een geleidelijke verlegging van de aandacht lijkt niet aan w ijsbaar .
6 . 5 Samenva t t i
Veel van de verwachte veranderingen op mediagebied zullen bestaan uit een verruiming van het televisie-aanbod . Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen een uitbreiding van het aantal kanalen en verlenging van de zendtijd . Uit de onderzoeksliteratuur blijkt dat men door meer kanalen niet Langer gaat kijken , maar wel selectiever , in die zin dat men in het kijkmenu weer van de meest populaire programmasoorten opneemt (film en ander amusement) en minder diepgaande informatie en culturele prograumma's . De belangstelling voor nieuwsuitzendingen ondergaat van uitbreiding van het aantal kanalen Been invloed . Wel lijdt per saldo het aanbod van de nationale zenders een verlies aan belangstelling bij de introductie van nieu w e alterna t ieven . In landen waar een groter deel van de dag televisie wordt uitgezonden dan in Nederland, wordt ook gemiddeld Langer gekeken . Het kijken overdag vindt het meest plaats tussen 17 en 19 uur , en voorts rond de lunchtijd . Op andere tijden zijn hoofdzakelijk thuisblijvende personen zonder werkzaamheden to vinden onder het televisiepubliek . Huisvrouwen beschikken niet over veel tijd overdag, maar omdat ze w el veel tijd thuis doorbrengen kan televisie overdag voor hen een deel van de functie van de radio als achtergrondmedium gaan overnemen zoals in de V .S . Voor degenen met een volledige dagtaak buitenshuis za l televisie overdag nauwelijks veranderingen in kijkgedrag opleveren . In dit hoofdstuk werd tevens inQegaan op de vraag of er zoiets bestaat als verzadiging bij een steeds toenemend aanbod . Het antwoord op deze vraag kan n iet wo r den gegeven, omdat verzadiging op dit terrein niet eenduidig is to definieren en afgezien daarvan ook materiaal ontbreekt . Het combineren van televisiekijken met andere bezigheden kan niet als verzadigingsverschijnsel worden opgevat, omdat het zich het meest voordoet bij lichte kijkers en praktisch niet voorkomt bij zware kijkers .
7 .5
Tabel 6 . 1 Verdelinp, van de kijktijd over verschillende gedeelten van de dag in de V . S .
deel van de da g
deel van de zendtijd 100% = I week (168 uur )
deel van de kijktijd 100% = gem . kijktijd (30 uur 25 min . )
maandag-vrijdag 10 .00 u . - 16 .30 u .
19 1
16 %
groepen met sterk afwijkende kijktijd (+ e afwijking nea r boven, - - afwijking naar beneden ) + kinderen 2-5 jaar + vrouwen 18-24 jeer + vrouwen 55 jeer en oude r - mannen 18-54 jaar - jongens 12-17 jaar - kinderen 6- 1 1 jaar
9%
167
+ kinderen 2-5 jaar - kinderen 6-11 jaar
13%
33 %
+ kinderen 2-5 jee r
maandag-vrijdag 23 .00 u . - 1 .00 u .
8%
9%
+ mannen I8-24 jaar - meisjes 12-17 jaar - kinderen 2-11 jaar
zaterdag-zondag 7 .00 u . - 13 .00 u .
7%
4%
+ kinderen 2-5 jeer + kinderen 6-11 jeer + jongens 12-17 jee r
zaterdag 13-20 u . zondag 12-19 u .
8%
>>z
36%
>>z
maandag-vrijdao 16 .30 u . - 19 .30 u . "prime-time" (ma-za 20-23 u ., zo 19-23 uur)
rest
Ontleend aan : I . Horn , Fernsehverbreitung and Fernsehnutzung in den USA , in : Media Perspektiven 1980 , nr, I, p . 28-34~
76
N OTEN
1) D . Poesmans, Verkabelung and Fernsehverhalten in Flandern, in : Media Perspektiven 1981, nr . 3, p . 240-250 . 2) J .G .
Blumler, Looking at media abundance : toward a framework for
comparative analysis, in : Cummunications 5, nr . 2-3 (1979) ,
p . 125-158 . 3) L .W . Jeffres, Cable tv and viewer selectivity, in : Journal of Broadcasting 22, nr . 2 (1978) ., p .
167-177 .
4) B .P . Emmet, The television and radio audience in Britain : in D . McQuail (ed .), Sociology of mass communications, Harmondsworth 1972, p . 195-219 . 5) L .W . Jeffres, Cable tv and interest maximization, in : Journalism Quarterly 55, nr . 1 (1978), p . 149-154 . 6) H . Kellner, Wieviel and velchea Fernsehen wollen and nutzen die Burger? in : Media Perspektiven 1981 nr . 2,
p.
116-123 .
7) D . Stolte, Daten and Thesen zur Nutzung von Fernaehprogrammen, Media Perspektiven 1979 nr . 10,
p . 681-687 .
8) NOS, Middagtelevisie tijdens de Firato 1980, Hilversum
1981 .
9) I . Horn, Fernsehverbreitung and Fernsehnutzung in den USA, in : Media Perspektiven 1980, nr . 1, p . 28-34 ~ 10) Idem . 11) J .P . Robinson & P .E . Converse, The impact of television on mass media usage : a cross-national comparison, in : A . Szalai (ed .), The use of time, The Hague & Paris
1 972, p . 199-212 .
12) Zie noot 5) .
13) G .A . Rozenblum, Die Fernsehnutzung in Frankreich, in : Media Perspektiven 1980, nr . 8, p . 574-581 . 14) NOS, Het gemeenschappelijke ARD/ZDF-ochtendprograffia, Hilversum 1981 . 15) Zie noot 4) . 16) B . Frank, Tagesablauf and Mediennutzung der jugendlichen and erwachsenen Fernsehzuschauer, in : D . Stolte (Hsg .), Das Fernsehen and sein Publikum, Mainz 1973, p . 68-199 . 17) M .G . Cantor, Our days and our nights on tv, in : Journal of communication (autumn ]979), p . 66-72 . 18) Idem .
77
19) R .E . Frank & H .G . Greenberg, The public's use of television, Beverley Hills
& London 1980 .
20) F .A . Medrick, Constant television ; a background to daily life, in : Journal of Communication 29 (1979), p .
1 71-176 .
78
HOOFDSTUK 7 . NIELT[dE 0*iR0EPF0RMULE S
7 .1 Inleidin g
Aan een uitbreiding van het omroepaanbod kan een kwantitatief en een kwalitatief aspect worden onderscheiden . Het eerste aspect kwam in hoofdstuk 6 aan de orde . Thans zal het kwalitatieve aspect worden belicht . Daarbij wordt gelet op eventuele veranderingen in het gebruik van televisie en radio naar aanleiding van aanbod dat nog niet eerder beschikbaar was . Als nieuwe soorten aanbod zijn abonneetelevisie , commerciele omroep, een cultureel/educatief kanaal en lokale of regionale omroep in de beschouwing betrokken . Ook de ontvangstmogelijkheid van buitenlandse tenders zal w orden behandeld . In hoofdstuk 6 werd reeds vastgesteld dat het publiek door de ontvangst van een groter aantal kanalen in het algemeen niet weer gaat kijken . In dit hoofdstuk zal worden nagegaan of dit ook het geval is bij een verruiming met andersoortige kanalen . Tevens wordt daarbij onderzocht hoe een eventuele concurrentie tussen de verschillende aanbodformules verloopt, met het oog op de vraag of een omroepbestel door andere vormen van omroep kan worden bedreigd .
7 .2 Buitenlandse kanalen
In de afgelopen jaren is , voora l door een toegenomen aan tal aanslui tingen op een kabelnet , het aantal kijkers in Nederland dat buitenlandse tenders kan ontvangen sterk uitgebreid . In 1980 kon reeds in 80% van de huishoudens tenminste den buitenlands station worden ontvangen, via de kabel of direct uit de ether 1) . Dit getal zal in de nabije toekomst nog sterk toenemen : voor 1985 ver wacht met dat 85% van de huishoudens "bekabeld" zal zijn . Op grond van de ervaringen die in diverse landen zijn opgedaan kan het volgende worden geconcludeerd : - Uitzendingen in een vreemde taal vormen een grote belemmering voor de kijker . Buitenlandse tenders trekken i . h . a . pas een groot publiek indien ze uitzenden in de taal van het ontvangende land . - De belangstelling voor buitenlandse tenders wordt bevorderd indien ze in de lucht zijn op tijdstippen w aarop de binnenlandse tenders
79
zwijgen . Dit geldt vooral voor zenders die 's-avonds langer doorgaan dan de binnenlandse . - Het aanbod uit landen met een omvangrijke binnenlandse markt is vaak aantrekkelijker dan dat van kleinere (buur-) landen . Door een groot budget kunnen de grote landen hun publiek weer eigen producties voorzetten dan een klein land . Dit maakt hen ook als zender voor aanliggende landen aantrekkelijk . - Ook het omroepsysteem van een buitenlandse tender is van invloed op zijn aantrekkelijkheid . Een commerciele omroep is gedwongen voor een groot publiek to programmeren . Dit kan de aantrekkelijkheid als buitenlandse tender verhogen, vooral in buurlanden die uitsluitend op non-profit-basis uitzenden en relatief veel zendtijd inruimen voor minderheidsinteresses . Zelfs indien veel van de genoemde factoren aanwezig zijn, overcreft de belangstelling voor buitenlandse stations tot dusverre nog nergens die voor de eigen, binnenlandse tenders . De oorzaak hiervoor moet worden gezocht in het feit dat landsgrenzen ook in het huidige tijdperk van Internationale uitwisseling veelal samenvallen met andere markeringen in het maatschappelijk verkeer . De band met de eigen samenleving spreekt sterk uit het feit dat ook zonder taalverschillen verbale t .v .programma's in het algemeen en informatierubrieken in het bijzonder tot de minst bekeken buitenlandse proRramm a's behoren . De amusementscultuur blijkt veel minder aan grenzen gebonden : sport, show of fictie behoren tot de meest bekeken propramma's uit het buitenland . De programma's die echter het meest in de smaak vallen zijn vrijwel altijd programma's van binnenlandse herkomst . Ook in landen wear het kijken Haar buitenlandse kanalen substantiele vormen heeft aangenomen,
blijft
een aanzieniijKe oeixngsteiiinK besLaan wur dciueie oericiiLKeviu,V uiL eigen land . De belangstelling van het Nederlandse publiek voor buiten l andse zenders past in grote lijnen in het geschetste beeld : van degenen die in Nederland buitenlandse tenders kunnen ontvangen kijkt 16% dagelijks en 58% minstens eenmaal per week Haar een buitenlandse tender Dit publiek kijkt per dag gemiddeld 8 minuten langer Haar de televisie dan degenen zonder ontvangstmogelijkheden vanuit het buitenland3) ,
E r is
dus een gering verschil in kijktijd . Dit moet waarschijnlijk voor een deel worden toegeschreven aan de groter e concentratie z ware kijkers onder het publiek met ruime ontvangstmogelijkheden , met name van personen die speciale stappen hebben genomen on het buitenland to kunnen ontvangen (buitenlandantenne) .
80
Het gehele Nederlandse tv-publiek besteedt 's-avonds 13% van zijn kijktijd aan buitenlandse zenders . Onder het publieksdeel dat drie Duitse en t w ee Belgische zenders kan ontvangen bedraagt dit deel 24% (8% voor Belgie en 161 voor Duitsland) .
In het grensplaatsje Sluis , w aar bij
wijze van experiment 13 buitenlandse stations worden aangeboden w ordt hier 's-avonds nog iets weer van de kijktijd aan besteed : 28X 4 . Het publiek dat near buitenlandse zenders kijkt, vertoont naar sociale kenmerken weinig verschil ten opzichte van her totale televisiepubliek . Hen uitzondering zijn de leeftijdskenmerken .
In aanmerking genomen dat
jongeren over het geheel minder televisie kijken , kijken ze toch even vaak Haar buitenlandse televisie als ouderen . Evenals in andere landen stemmen Nederlandse kijkers meestal of op een buitenlandse zender on p r og r amma ' s van verst rooiende aard to zien .
Da ar van zijn het de spee l-
films, misdaadseries en sportprogramma's die de meeste kijkers trekken5) . Ondanks het feit dat Nederland geen taalgrens kent voor de Vlaamse televisie en voor de Duitse wel , genieten Duitse uitzendingen hier weer belangstellinp, dan Belgische . Waarschijnlijk spelen de uitzendtijden hierbij een belangrijke rol . Belgische uitzendingen eindigen gewoonlijk eerder dan de Nederlandse , de Duitse daarentegen later . De grootste belangstelling in Nederland voor Duitse televisie wordt dan ook gemeten 's avonds na 10 uur . Daarbij mag men niet over het hoofd zien dat Duitsland met Brie netten en een veel ruimer budget , weer to bieden heeft dan Belpie met twee Vlaamse netten (tussen 20 .00 en 23 .00 uur) . De ontvangstmogelijkheid van buitenlandse televisiekanalen is voo r Nederland geen recent fenomeen .
Reeds in 1962 beschikte 421 van de
televisiekijkers over dergelijke ontvanpstmogelijkheden6) . Het publiek met deze faciliteit keek destijds evenmin langer dan de groepen die het met e'en Nederlandse zender moesten doen .
Degenen die toen reeds
buitenlandse zenders konden ontvangen besteedden van hun kijktij d echter wel een groter deel aan deze zenders dan de groep die nu hiertoe in de gelegenheid is . Een verklaring hiervoor is dat er to en uitsluitend in de meer op het buitenland georienteerde randgebieden buitenlandse zenders konden worden ontvangen en de zendtijd in Nederland bovendien nog vrij beperkt w as .
In Belgie heeft de toegenomen gelegenheid tot ontvangst van buitenlandse kanalen verstrekkender gevolgen gehad dan in Nederland . Ruim driekwart van het aantal huishoudingen is daar aangesloten op een kabelnet en slechts 5% van de tv-bezitters kan geen buitenlandse stations
81
ontvangen (noch via kabel, noch via de ether) . In verband met deze openhei d van de k ijke r smarkt he b ben de Nederlandse , France , Luxemburgse en Duitse zenders aanzienlijke gedeelten van het kijkvolume van het Belgische publiek verworven . De totale kijktijd is ook dear niet veranderd7) . In Nederlandstalig Aerie besteden kabelabonnees nog ruim de helft van hun kijktijd aan de beide Vlaamse televisienetten . Van de overige zenders worden de Nederlandse het meest bekeken, en vervolgens de Waalse en de Duitaea) . VlaminRen kijken nauwelijks Haar de Franse en Luxemburgse tenders . Hun belangstelling van de Waalse televisie is de laatste tien jeer trouwens ook afgenomen : slechts bij een show of een (mede) in het Nederlands ondertitelde speelfilm bereikt de Waalse t .v . nog weer dan 5% van de Vlamingen . Kabelabonnees kijken in Belgie weer televisie dan andere kijkers . Zij volgen daarbij meet amusementsprogramma's, want Haar informatieve uitzendingen kijken ze evenveel als andere kijkers9) . Hieruit zou men kunnen concluderen, dat kijkers een vrij constant minimumdeel van de kijktijd reserveren voor informatie . Naarmate het totale kijkvolume toeneemt stijgt dus wel de consumpti e van amusement . Van de Nederlandse televisie, die in Vlaanderen de meest bekeken buitenlandse is , bestaat de grootste belangstelling voor (licht) amusement : show, revue, quiz, speelfilm, televisieseries en muziekprogramma's voor jongeren . De Vlaamse belangstelling voor het journaal of actualiteitenrubrieken op Nederlandse tenders lijkt geheel to zijn toe to schrijven aan de populariteit van programma's die ervoor of erns worden uitgezonden . Op het tijdstip van Belgische nieuwsuitzendingen wordt door velen teruggeschakeld . De belangstelling voor nieuws uit eigen land D 1 1 ] Kt dan groter dan die voor verstrooiing uit her buitenland . In Franstalig Belgie blijkt de taal een al even belangrijke factor als in Vlaanderen . Hier wordt nauwelijks Haar Vlaamse, Nederlandse of Duitse tenders gekeken . De Franse en Luxemburgse netten genieten daarentegen dankzij de voortschrijdende bekabeling een steeds grotere belangstelling . Aan de beide Waalse tenders wordt daardoor thans nog slechts 40% van de totale kijktijd beateed10) , Een verklaring voor deze spectaculaire ontwikkeling kan , behalve in de gemeenschappelijke taal , worden gevonden in de omroepformule van de France en Luxemburgse stations . De Luxemburgse tender werkt als een commercieel bedrijf , terwijl ook de Franse tenders gedwongen zijn om zich met populaire programma's to richten tot een groot publiek teneinde hun reclame-
82
inkomsten veilig to stellen . De meeste Walen waken, evenals de Vlamingen, voor informatieve uitzendingen gebruik van hun eigen omroep . Mede door een ingreep kon de belangstelling hiervoor op een stabiel niveau blijven . Het uitzonderlijke geval heeft zich voorgedaan dat het tijdstip van nieuwsuitzendingen moest worden verschoven, omdat het journaal op het oude tijdstip niet opgewassen bleek tegen de concurrentie van buitenlandse tv-zenders die op hetzelfde ogenblik amusement verzorg11) . Ook hier blijkt dus duidelijk dat het publiek bij ruimere den keuzemogelijkheden de neiging geeft om licht amusement to kiezen en in Wallonie zelfs ten koste van eigen nieuwsbulletins . Culturele programma's en de zogeheten "zware" informatie blijken door dit opschuiven naar amusement hetmeeste publiek to verliezen12) . De selectie van amusementsprogramma's uit het buitenlandse aanbod werd ook geconstateerd onder grensstreekbewoners in Noorwegen en Denemarken , evenals bij de Haar elkaars programma's kijkende Duitsers en Oostenrijkers13) .
Duitsprekende Zwitsers volgen eveneens het gebruikelijke
stramien : voor nieuws en informatie blijven zij in overgrote meerderheid de nationals zender trouw, wear voor amusementsprogramma's kiezen zij vaak een Duitse zender . De meest populaire amusementsprogramma's komen ook daar van eigen bodem . Het idioom, het dialect ,
de onderwerp-
keuze of de aankleding van de programma's blijken van onvervangbare betekenis 14) . Een uitzonderinp, op het algemene patroon komt voor in
Canada . Een grote
meerderheid van de bevolking woont dicht langs de grens met de V .S .
en
onder de F.ngelstaligen bestaat een zodanige belangstelling voor de Amerikaanse televisie, dat autoriteiten ernstig vrezen voor uitholling van de natior. ale culturele identiteit1 5) .
On deze ontwikkeling tege n
to gaan heeft de Canadese regering kabelmaatschappijen - Canada is het dichtsbekabelde land ter wereld - verplicht tot het produceren en uitzenden van een minimaal aantal Canadese progra* am a's1 6) . Dit he eft niet kunnen voorkomen dat de belangstelling voor Canadese producties sinds de invoering van kabeltelevisie in snel tempo verder is gedaald . De afname in de belangstelling zou ca .
25% in
keur voor Amerikaanse boven Canadese
I
a 2 jaar bedragen . De voor-
programma's hlijkt vooral sterk
onder jongeren . Toch kunnen ook hier de Amerikaanse programm a's niet 17) opconcurreren tegen Canadese nieuwsuitzendingen .
83
7 .3 Abonneetelevisi e
Abonneetelevisie is ontstaan als een extra aanbodvariant in een kabelnetwerk . Het principe van abonnee-t .v ,
bestaat hieruit dat personen
die op een kabelnet zijn aangesloten tegen extra betaling de beschikking krijgen over een of weer kanalen met speciaal geselecteerde prograv¢na's . Tot nu toe biedt abonnee-t . v, in de V . S . nog uitsluitend gelegenheid tot de afname van een extra portie van de meest populaire prog r pffmasoorten ,
zoals speelfilms en spo r t .
Daarnaast biedt zij in
de Amerikaanse situatie het grote voordeel van reclameloze programma's . Inmiddels is er ook een worm van abonnee-t . v, ontwikkeld w aarbij signalen in speciale code via de ether worden uitgezonden . Abonnees krijgen een decodeer-apparaat met behulp waarvan de signalen tot normale beelden kunnen w orden omgevormd .
Abonnee-t .v . is in de V .S ., na een aarzelend begin, thans een groot succes . Dit succes kan niet los worden gezien van de bloei van kabeltelevisie in het algemeen, vooral nu kabelnetten word en gevoed met een groot aantal signalen, o .a, ool: die W elke via satellieten zijn doorgeseind18) , Let men op de publieke belangstelling voor abonnee-t .v ., dan blijkt een belangrijk deel van de abonnees tussen 40 en 50 jeer oud to zijn . Dit gegeven is voor de leveranciers aanleiding geweest on naast nieuwe bioscoopfilms , die vaak voor een relatief jong publiek zijn gemaakt, weer shows en populair familiedrama in het aanbod op to nemen . De samenstelling van het publiek voor abonneetelevisie wordt waarschijnlijk mede beinvloed door de hoge kosten van het stelsel . Deze bedragen minstens f 500,- per jaar . Uit enquetes is gebleken dat voor degenen die zich nietop abonnee-t .v, abonneren, de kosten het belangrijkste bezwaar vormden ") . Naar aanleiding hiervan menen sommigen dat abonnee-televisie een tweedeling onder het publiek teweeg kan brengen . Goede progra mm a's zouden alleen nog tegen forse betaling kunnen worden ontvangen en degenen die deze niet kunnen bekostigen zouden genoegen moeten nemen met een tweede-keus-aanbod , doorspekt met reclame20) , Abonnee-televisie blijkt niet in elk land waarin zij wordt toegepast een succes . Bij een tweetal projecten in Japan , waarbij abonnee-televisie als een van de voorzieningen via een kabelnet werd verzorgd , bleek hiervoor zo weinig belangetellinR to bestaan dat deze bij een volgende fase van het experiment uit het aanbod werd ver w ijderd21), Men dient hierbij to bedenken dat abonnee-t . v, ook in de V .S . pas na verloop van tijd een succes bleek .
84
Canada is terughoudend t .a . v, de introductie van abonnee-t . v . Men wil dear niet dat de reguliere t .v . -uitzendingen aanbod van de tw eede garnituur gaan worden doordat attracties worden gereserveerd voor de abonnee-t .v . Men vreeat tevens voor een nog grotere culturele overheersing door de V .S .22) In Groot-Brittannie en Zweden is wel besloten abonnee-t .v, in de nabije toekomst in to voeren . Het succes van een eventuele invoering van abonnee-t .v, in Nederland zal voor een belangrijk deel afhankelijk zijn van de kosten die hiermee zijn gemoeid . Ervaringen uit de V .S . zijn voor Nederland slechts van beperkte betekenis , omdat dear de afkeer van reclame-onderbrekingen een belangrijke rol speelt bij het succes van abonnee-televisie .
7 .3 .1 Qub e Een speciale worm van abonnee-televisie is het Qube-systeem, dat sinds ) 1977 in Columbus, Ohio (V .S .) in bedrijf is23 Bij dit systeem wordt de afnemer alleen aangeslagen voor de kosten van datgene waarnaar hij heeft gekeken . De registratie van het gebruik is mogelijk doordat om-roep en gebruiker zijn verbonden door een zgn, twee-wegverbinding . Er kunnen signalen in beide richtingen worden uitgewisseld . De mogelijkheden hiervan zijn tevens gebruikt voor een voor fhibe unieke toepassing . Kijkers worden in de gelegenheid gesteld on tijdens de uitzending reacties terug to seinen, die direct in de uitzending kunnen worden verwerkt . De beschrijvinp, van het (tube-systeem zal hier tot beide genoemde aspecten worden beperkt, hoewel het systeem ook nog andere faciliteiten van het twee-wegkarakter aanbiedt . Hiertoe behoren
brand- en inbraakbeveiliging, melding van energieverbruik op afstand, etc . Dergelijke toepassingen vallen echter buiten het kader van deze studie . Qube biedt tien kanalen die werken volgens het principe van betaling per (bekeken) programma . Daarnaast worden er nog twintig andere geleverd : tien daarvan zijn kostenloos en zijn ook via de ether to ontvangen en de tien overige worden speciaal voor betalende abonnees geproduceerd . Bij de tweede groep kanalen functioneert Qube dus als een normaal kabelnet, bij de derde als abonnee-televisie in de meer gebruikelijke zin . De eerste groep kanalen, waarbij per programm a wordt betaald, levert vooral films en cursussen . De kosten per film aflevering varieren tussen f 6,- en
1 1 0,- ; voor een cursus kunnen de kosten
tot boven 1 5 0,- oplopen . De gebruiker is verplicht to betalen zodra hij het kanaal langer dan twee minuten ingeschakeld laat24) . Gegevens over het gebruik worden door de exploitant van Qube niet beschikbaar
85
gesteld . Er zijn hierover echter wel enkele aanwijzingen verzame1d25)
,
In dat gedeelte van Columbus waarin Qube wordt aangeboden heeft een op drie huishoudingen zich op het systeem geabonneerd . Dit wijkt niet of van het gebruikelijke aantal kabelaansluitingen in de V .S . Veel wijst er op, dat de meeste gebruikers Qube in de eerste plaats benutten als een gewoon kabelnet in combinatie met abonnee-t .v .,
zoals elders ook
wordt toegepast . Ze blijken vooral het aanbod van een groot aantal kanalen to waarderen .
Uit kostenoverzichten van het gebruik van Qube
kan worden afgeleid dat gebruikers gemiddeld per maand drie films afnemen van de kanalen die afzonderlijke leveranties in rekening brengen . De door Oube geboden mogelijkheid tot directe reacties door de kijkers berust ,
evenals het kiezen van kanalen ,
op een druktoetssysteem .
De
gebruikers beschikken hiertoe over vijf pear knoppen, waarmee ze kunnen kiezen uit ten hoogste vijf verschillende antwoordmogelijkheden op een vraag die tijdens een t .v .-uitzending wordt gesteld . Toepassingen van dit interactiesysteem zijn o .m, gezocht in cursussen , waardoor de docent voeling kan houden met zijn cursisten . Voorts zijn er bij een verkiezingsrede door een politicus wel peilingen verricht naar de mate waarin het publiek hem geloofwaardig vond en steunde . De toepassing voor puur amusement is echter overheersend . Het publiek mag over allerlei triviale zaken een mening geven en wordt uitgenodigd deel to nemen aan prijsvragen . Toch wordt er maar weinig gebruik gemaakt van deze mogelijkheden tot terugmelding .
Als gevolg hiervan is de werking ervan
beperkt tot een dagelijks terugkerend amusementsprogramma . sen bleek de antwoordfaciliteit van weinig waarde .
Bij cursus-
Het bleek praktisch
onmogelijk om het verloop van een cursus bij to sturen op grond van reacties van een grote en anonieme groep . Bovendien vereist deze toepassing dat de cursus live wordt gepresenteerd, hetgeen in de praktijk meestal niet het geval was .
7 .4 Commerciele televisi e
Van comnerciele televisie zal hier worden gesproken indien uitzendingen geheel gratis word en verzorgd met het doel publiek to verwerven voor commerciele boodschappen . Van commerciele televisie zijn verschillende varianten bekend . Het kan hierbij voorkomen dat adverteerders de programma's zelf verzorgen of financieren (V .S ., Luxemburg) . Bij de tweede worm bestaat er wel een scheiding van reclamedeel en progra mmaverantwoordelijkheid en kopen adverteerders zendtijd rond of tijdens
86
populaire programma's (Groot-Brittannie) . Dit onderscheid mag echter niet verhullen dat in beide gevallen de adverteerdersbelangen een doorslaggevende invloed uitoefenen op de programm ering . Hoe weer kijkers een programna trekt, hoe aantrekkelijker de reclame-zendtijd rond of tijdens dit programma . Her lijkt echter wel waarschijnlijk dat wanneer de televisie zich als medium verder ontwikkelt ook zendtij d die beperkte maar homogene publieksgroepen trek t, aantrekkelijk zal zijn voor adverteerders, zoals bij gedrukte media reeds lang het geval is . Verder kan men nog onderscheiden tussen omroepsystemen die geheel of grotendeels volgens de co mm erciele formule worden geexploiteerd (zoal s de V .S .) en stelsels waarbinnen co~erciele televisie een volwaardige publieke omroep tegenover zich vindt (Groot-Brittannie) . Indien commerciele televisie ooit in Nederland zou worden overwogen, zou de laatstgenoemde worm het meest voor de hand liggen en daarom zal aan dit systeem de meeste aandacht worden geschonken . In geen enkel Westeuropees land waar comm erciele omroep en publieke omroep naast elkaar bestaan is de publieke omroep tot nu toe verdrongen van de kijkersmarkt . Integendeel, de non-profit omroep weet een belangrijk deel van het kijkvolume aan zich to binden . Ze moet hiervoor echter wel een concurrentieslag aangaan . Hierbij verkeert ze dikwijls in het nadeel omdat de co mm erciele omroep over een ruimer budget beschikt om kwaliteitsproducties to verzorgen of dure sterren to contracteren .Een non-profit-omroepsysteem dat (mede) uit kijkgelden wordt gefinancierd, maar Been monopolie bezit is echter wel gedwongen om het co mm erciele omroepsysteem tot op zekere hoogte to volgen . De heffing van kijkgelden kan op weerstanden stuiten indien het omroepaanbod dat daaruit wordt gefinancierd niet langer de sympathie van een belangrijk ) deel van het publiek weet to verwe rv en . Dit blijkt in Japan26 ,waar zo'n situatie zich voordoet .
Ook •kan in een dergelijke situatie druk
ontstaan op de publieke omroep om zich tot een selectievere, vooral op minderheden afgestemde programnerin g to beperken, zoals momenteel in ) Australie27 , In Groot-Brittannie werd commerciele televisie ingevoerd terwiji er reeds een publieke omroep in bedrijf was . Dit gebeurde in 1954, aan de vooravond van de snelle verbreidinp, van het t .v .-bezit in Britse huishoudens . Het is niet bekend in Welke mate de introductie van het commerciele net de aanschaf van t .v .-toestellen heeft versneld . Het commerciele net trok echter al zeer snel de grote meerderheid van het ) kijkerspubliek28 . Zowel de nieuwe bezitters van een t .v .-toestel als
87
personen die bet commerciele net boven de BBC verkozen waren hoofdzakelijk afkomstig uit de lagere sociaal-economische groepen . Er is dan ook wel gesteld, dat eerst met de introductie van commerciele televisie het medium in Groot-Brittannie hear middenklassekarakter verloor en de lagere groepen bereikte . Hoewel de BBC in die jaren niet representatief was voor de cultuur van alle bevolkingsgroepen, illustreert de situatie in diverse andere Europese landen dat lagere sociale kringen bij welk stelsel dan ook in de jaren zestig in het bezit kwamen va n een t .v .-toestel . De komst van commerciele televisie in Groot-Brittannie Bing volgens Rezaghebbende kringen gepaard met een aantasting van kwaliteitsnormen , zoals bij de eerste officiele beoordeling van her comnerciele net werd geconatateerd29), Met name in informatief opzicht vond men de commerciele omroep veel tekort schieten . Naar aanleiding van dit oordeel werden strengere eisen gesteld aan bet programma-aanbod . Naast meet informatie zou bet commerciele netwerk ook meet regionals producties moeten verzorgen . Het aantal series uit de V .S . met gewelddadige inhoud zou moeten worden teruggebracht . Doordat het commerciele net met zijn prograffina's meet in de richting van de BBC werd gedrukt, en de BBC zich met een populairder stijl ging toeleggen op de competitie met het commerciele netwerk , heeft de BBC met hear twee netwerken . thans ongeveer de helft van de ki±kersmarkt kunnen veroveren30) Sinds de ethe r
in Italie in 1976 geheel werd vrijgegeven best a at daar
naast de staatsomroep RAI een groot aantal commerciele t .v .-zenders . Het bereik van deze zenders is meeatal beperkt tot een stad of streek . Er tr e edt echter steeds meet concent r atievorming op . De commerciele zenders hebben een belangrijk en nog steeds toenemend deel van het publiek weten to trekken met de meest populaire wcw vau a wuseILIant : speelfilms, amusementsseries en quizzes31) .
Tot dusver is echter de
staatsomroep de meest bekeken zender gebleven , door zich tijdig aan to passen aan bet aanbod van de commerciele concurrenten . De grootste belangstelling voor de commerciele zenders wordt geregistreerd in de late avond .
Ook Nederland heeft kennis kunnen waken met commerciele televisie op lokaal niveau en wel in de worm van piratenstations . Hierop wordt nailer ingegaan in 7 .6 .4 . In Franstalig Belgie heeft bet kijkerspubliek , zoals reeds in 5 7 .2 ward vermeld , naast de eigen publieke omroep veelal ook de beschikkinp, over de commerciele tender Luxemburg en de semi-commerciele tenders van Frankrijk . Zoals al werd uiteengezet verschilt het gebruikspatroon van
88
deze buitenlandse commerciele zenders niet van dan van buitenlands e zenders in het algemeen : het publiek selecteert hieruit hoofdzakelijk het lichte amusement . Voor nieuws , actualiteiten en voor populaire 32) . pro g ramm a's blijven de Walen de eigen nationale zender trouw
7 . 5 Een cultureel/educatief kanaa l
Net de term cultureel/educatief kanaal worden in dit kader uiteenlopende zendformules bedoeld w aarvan een gemeenschappelijk kenmerk is dat de zendtijd wordt gebruikt voor aanbodsoorten die zich niet in een brede populariteit molten verheugen . Een cultureel/educatieve zender wordt dikw ijls opgericht ter compensatie van het weinig pluriforme aanbod van cammerciele televisie . Dit geldt in het bijzonder voor het netwerk dat in de V .S . functioneert en dat wordt aangeduid als public t- (afgekort ptv) . Ook in Groot-Brittannie werd na de invoering van commerciele televisie BBC-2 in het leven geroepen voor minderheidsinteresses . Een cu l tureel/ e ducatief net ter compensa ti e van een comme rcieel net vindt men tevens terug in de voorstellen die zijn gedaan door de Commissie-Van Doorn 33), De doelstellingen van een net voor culturele en/of educatieve aspecten zijn niet steeds dezelfde . Sours is het net uitdrukkelijk gericht op minderheidsgroepen of minderheidsinteresses, in een ander geval heeft het een w ervende , opvoedende teak voor een breder publiek . Bet kan ook bedoeld zijn our voorlichting en worming to verschaffen voor sociale achterblijvers die moeilijk met andere media dan t .v ,
zijn to bereiken .
In de praktijk blijkt dat een cultureel/educatief kanaal , ongeacht de doelstelling die eraan ten grondslag ligt , twee soorten kijkers trekt . Op tijden dat er geen populair alternatief beschikbaar is bestaat een belangrijk deel van het publiek uit zware en non-selectieve kijkers . Daarnaast bereikt een cultureel/educatief kanaal een groep selectieve kijkers , die reeds een aangekweekte belangstelling voor het culturele snort aanbod heeft ontwikkeld . Beide groepen bested en slechts een minderheid van de totale kijktijd aan een dergelijk kanaal . Verder lijkt er weinig verschil op to treden tussen het publiek van een apart cultureel/educatief kanaal en het publiek voor cultureel-educatieve programma's op een net met een gevarieerd aanbod . In de V .S . beweegt de belangatelling voor public tv zich al decennia land op een constant laag pei134) . De gemiddelde kijkdichtheid bedraagt 1% over de gehele dag en 2% in de avonduren . Tijdens een w ille-
89
keurige week kijkt de helit van de kijkers wel
eens naar public tv ,,
een kwart doet dit wel eens' S -avonds . De geringe belangstelling van het publiek voor ptv wordt, duideli j ker nog dan door het bereik,
ge-
illustreerd door de frequentie waarmee het van het aanbod gebruik maakt . Degenen die near public tv kijken, volgen in de regel niet weer dan ern A
twee prograznna's per week .
Public tv verzorgt overdag programma's die
zijn afgestemd op etnische
minderheden en (hun) kinderen (Sesame Street
b .v .) .
Indien er geen
concurrentie bestaat van populaire programma's op coffinerciele netten worden deze groepen ook wel bereikt . Ti j dens de zendtijden van populair amusement, in de avond, verzorgt p ublic tv een alternatief cultureel of leer z aam progra mm a . Deze programmer's blijken vooral aan to slaan bij personen uit de hogere sociale lagen, die reeds een lange opleiding achter de rup, hebben en al in culturele zaken waren geinte) reaseerd35 . De Berate groep gebruikers van public tv behoort in het algemeen tot de categorie zware kijkers . Het gebruik van public tv vormt bij hen geen afwisseling van het
kijkmenu meat wijst op Ben cu-
mulatief televisiegebruik .
Deze groep lijkt of to haken zodra Ben po) nulairder alternatief beschikbaar komt36 In Groot-Brittannie trekt BBC-2, vanaf de oprichting in het begin van de zestiger jaren, Ben stabiel aandeel van ca . tOX van het kijkvolu m
e37)
Kok hier behoren personen uit de hoaere sociale lagen met Ben brede belangstelling tot de meet regelmatige ki j kers . Personen uit lagere sociale milieus waken praktisch nooit gebruik van deze zender . Arbeiders die dit wel doen, vallen op door Ben enigszins atypisch interessepatroon . 7. e lezen bijv .
Ben "quality-paper"
i .p .v .
Ben "popular paper",
wat in arbeiderskringen het meest g a nRbaar is . i<< Nederland z ij r,-. o K xaen c r vari ; g" c . . -- pgcaa ,. . . W ,.t c .. . . ,, ,:1« .Ye e i /a ducatief televisiekanaal . Bij de radio is dit wel het geval met het voor klassieke muziek bestemde kanaal Hilversum
IV .
De beluistering
v an (lit kanaal staat op Ben laag pail : de gemiddelde luisterdichtheid ) bedraagt ca . 1 % 38 . Van de totale tijd die het publiek aan de radio besteedt gedurende het deel van de dad dat Hilversum IV in de lucht is gaat 47 Haar dit kanaal . Ook het bereik gedurende Ben week ligt aanzenlijk lager dan bij de andere Nederlandse stations : 56, 55 en 90% van resp . Hilversum I, II en III . de luisteraars van Hilversum IV
21%,
tegenover
Jongeren zijn onder
ondervertegenwoordigd .
Ove rv ertegen-
woordigd zi j n personen met Ben hope opleiding en personen uit de hogere beroepen en het middenkader .
Hilversum IV bereikt hoofdzakelijk perso-
nen die v66r de introductie van deze muziekzender ook reeds veel Haar
90
klassieke muziek op de radio luisterden . Het aantal personen dat na invoering van Hilversum IV tijdens een week klassieke muziek beluistert is met slechts 1% gestegen (32z) . Ook in dit geval blijkt dan een cultureel/educatieve zender voornamelijk de reeds geinteresseerden aan to trekken i,p .v, een "nieuw" publiek . Hilversum IV blijkt echter evenmin een zender voor een specialistische groep luisteraars to zijn, omdat zijn publiek aan elk van de andere drie Nederlandse zenders gemiddeld meer tijd besteedt dan aan Hilversum IV . Het publiek van Hilversum IV besteed 18% van de totale luistertijd aan deze zender . Evenals bij de Amerikaanse public tv vormt het publiek dus een groep, die met het cultureel/educatieve kanaal slechts een gering deel van haar kijk- of luistertijd vult . De samenstelling van het publiek voor een cultureel/educatief televisiekanaal komt verder sterk overeen met dat van culturele programm a's op tv-kanalen met gevarieerde uitzendingen . Deze programma-onderdelen behoren tot de minst bekeken uitzendingen . Evenals met een afzonderlijk kanaal wordt hier met dit snort programma's slechts een beperkt nieuw publiek aangetrokken . Dit publiek bestaat bovendien, zoals bij de uitzendingen overdag van de Amerikaanse public tv, voor een belangrijk deel uit zware kijkers . Zoals in §5 .5 werd uiteengezet, zijn het immera juist deze kijkers die de tv ook bij de minder populaire programma's last aanstaan . Bijgevolg wordt het meest near culturele prograama's gekeken door ouderen (zie tabel 5 .8) . Daarnaast wordt ook een groep speciaal geinteresseerden bereikt . Kunstliefhebbers kijken vaker Haar kunstprogramma's dan niet-kunstliefhebbers . Onder het publiek van een willekeurip, kunstprogra mma vormen de speciale liefhebbers echter een minderheid39 ) , Dit lijkt vooral samen to hangen met het gegeven dat de "cultureel geinteresseerden" relatief weinig televisie kijken . Ook in West-Duitsland werd vastgesteld dat culturele programma's Been trouwe aanhang bezitten . Slechts weinigen . onder het publiek volgen een dergelijk progra mm a gerege1d40) Wanneer er meer keuzemogelijkheden in het televisie-aanbod beschikbaar komen verwisselen de zware kijkers onder het publiek het culturele aanbod voor meer populaire alternatieven .
7 . 6 Lokale en regionale omroep
7 .6 .1 Inleidin g Lokale en regionale omroep zijn vormen van radio en televisie die worden gekenmerkt door een speciaal geografisch verzorgingsgebied en een
91
programmering met veel aandacht voor de "couleur locale" . Afzonderlijke aandacht zal hierbij worden besteed aan een omroepformule die zich in doelstelling en werkwijze van andere onderscheidt en bier zal worden . aangeduid met de term gemeenschapsomroep41) Met lol;ale en regionale omroep wordt een kleinschalige variant van een professionele omroepvoorziening bedoeld . Gemeenschapsomroep daarentegen gebruikt electronische media primair als instrument ten dienste van het gemeenschapsgebeuren in een bepaald gebied42) . Ze is gerich t op de participatie van burgers aan de collectieve besluitvorming en wil leken een belangrijke rol geven bij de verzorging van uitzendinRen . De voorzieningen van zowel lokale/regionale als gemeenschapsomroep betekenen in West-Europa vrijwel steeds een aanvulling op de functie van een nationaal netwerk . In die uitzendingen staan vaak aspecten centraal die de rationale omroep niet bestrijkt . Als speciaal geval van lokale en regionale zenders worden in dit hoofdstuk tevens de illegale, zgn, piraten-stations behandeld .
7 .6 .2 Regionale/lokale omroe p In Nederland functioneren zes professionele radiostations voor een speciaal verzorgingsgebied, waa rv an vijf regionaal en een lokaa143)
.
Al deze stations zenden maar enkele uren per fag uit op golflengten waarop de rest va n de dag Hilversum III uitzendt . Het is daarom niet bekend of luisteraars bewust afste mm en op de regionale zenders of hun toestel eenvoudig later aanstaan .
In twee re g io's verandert de luister-
dichtheid op het moment dat de regionale zenders in de lucht komen, zodat kan worden geconcludeerd dat daar de omschakeling niet geheel onopgemerkt bli j ft .
De verandering in luisterdichtheid verschaft Been
LL1lJ1UlL,C1 war d e balnn g s te 2l i n g .
In Ocs t- Ershu . . , ., tij- ,t
ma- a :
in Limburg daalt juist de luisterdichtheid op bet moment dat de regio. nale zender de zendfrequentie overneemt 44) Bij de jongste lokale/regionale omroepen in Nederland, STAR (Amsterdam) en SROB (Oost-Brabant) werd een onderzoek in g esteld naar de vraag of de lokale/regionale omroep een eigen functie vervult binnen de reeds aanwezige media . De stations bleken het aanbod van
regionale
informatie to verrijken en
order de bevolking bleek waardering voor deze worm van omroep to beat_ aan .
Of
luisteraars dankzi j
re g ionale omroep ook beter over regio-
nale zaken worden in g elicht en of hun betrokkenheid bij regionale on) derwerpen is vergroot kon niet worden vastgesteld45 , Ander onderzoek geeft aanleiding to veronderstellen dat regionale omroepen nog op to grote Schaal opereren . Van Radio Oost is bijv, vastgesteld dat in de
92
nabijheid van de standplaats van de omroep, in Twente en de Achterhoek , de beluistering viermaal hoger ligt dan in overige delen van het rayon dat door deze zender wordt bestreken (de rest van Gelderland en Over) ijssel)46 In Groot-Brittannie werkt men aan de uitbouw van een lokale/regionale omroep, die anders dan in de meeste andere Westeuropese landen w el een dagvullend en near inhoud volledig programma verzorgt , zodat deze een volwaardig alternatief betekent voor het landelijk aanbod . Op den duur zal elke streek de beschikking krijgen over t w ee lokale/regionale stations : e"fin van de BBC en een van de commercMe omroep . Op dit moment zijn reeds 20 BBC-stations en 19 commercMe in bedrijf . Vooral de commerciele lokale stations blijken zeer goed aan to slaan onder het publiek . In gebieden wear een dergelijk station in de lucht is, luistert ongeveer de helft van alle volwassenen er tenminste w ekelijks naar47) . Deze stations trekken een groter deel van het luistervolume dan Welk ander station dan ook (ca . 30%) . In vergelijking hiermee ligt de belangstelling voor de lokale BBC-stations beduidend lager (ca . 107 van het luistervolume) . Dit wordt toegeschreven aan het feit dat de BBC-stations zich in de piektijden van radiogebruik concentreren op lokale aangelegenheden , terwijl de commercMe dan popmuziek uitzenden . De laatste tijd wordt het "service"-karakter van de commerciele stations beter ontwikkeld . De lokale/regionale stations , zo wel de commercMe als die van de BBC, genieten de grootste waardering onder ouderen en/of personen met een lage opleiding . Zoals verwacht kon worden zijn hieronder veel personen die zich nauw bij het plaataelijk gebeuren betrokken voelen48) . In Zweden is reeds vanaf 1977 een netwerk van regionale radiostations in bedrijf , dat het gehele land overdekt . In tegenstelling tot de Britse stations brengen de Zweedse geen dagvullend progra mm a : zij zijn gemiddeld 16 uur per week in de lucht . De 29 stations worden geheel uit publieke gelden bekostigd . De doelstelling van deze regionals stations was gericht op versterking van de band tussen kiezers en gekozenen en tevens op het bevorderen van de toegankelijkheid van het medium radio in het algemeen . In de praktijk blijken de tenders echter to functioneren als regionals , professionele omroepvoorzieningen . De uitzendingen zijn gewijd aan actuele berichten uit de regio, afgewisseld met muziek , vaak eveneens van regionals herkomst . In het gehele propramma wordt dus veel aandacht geschonken aan de cultuur van de streek . Evenals de Britse blijken ook de Zweedse stations een groot succes to zijn . Ongeveer de helft van de bevolking stemt zijn toestel dagelijks
93
of op een regionaal station49) . Vooral de continuiteit van de berichtgeving in bijzondere situaties heeft bijgedragen tot de populariteit van deze stations . In dit verband wordt wel de sneeuwstorm tijdens de winter van 1979 genoemd ,
toen de bezorging van regionals kranten uit-
viel . (In die winter kwam trouwens ook de functie van de regionals ) omroepen in Noord-Nederland hoed tot uiting,)SO Televisie is als specifiek regionaal medium tot dusver minder geschikt gebleken dan radio .Deze uitspraak heeft geen betrekking op commerciele televisiestations in de V .S . of in Groot-Brittannie ,
omdat deze in
feite grootschalige omroepvoorzieningen vormen, waarbij het regionals karakter nauwelijks uit de verf komt .
Voor regionals televisie is de
omvang van het verzorgingsgebied van bijzonder belang .
Een veelzijdig
en professioneel aanbod kost veel geld . Dit betekent dat een publiek van beperkte amvang slechts weinig kan worden voorgezet, tenzij de financiering (merle) uit reclame-uitzendingen geschiedt . Van groot belang lijkt ook de constatering n . a . v ,
een zwitsers experiment , dat een
klein gebied to weinig stof voor gefilmde berichtgeving kan opleve51 ) 51) In Canada wordt de regionals televisie met veel enerpie gesteund . De overheid stimuleert deze worm van televisie met het Joel om de nationale identiteit to beschermen . Ze wil hiermee een dam opwerpen tegen de penet r atie van stations uit de Verenigde Staten .
Zoals in 7 .2 aan
de orde kwam lijkt ze hier echter niet in to slagen . Het publiek in Canada stelt regionals televisie vooral op priis in gebieden wear geen ander regionaal medium beschikbaar is52) . De voorkeur bij regionals berichtgeving lijkt echter uit to gaan naar andere media als de radio , of de krant .
7 .6 .3 Geaneenschapsomroe p De meest zuivere worm van gemeenschapstelevisie volgens de in
7 .1
ge-
geven omschrijving is "public access television" in de Verenigde Staten, een snort "sprekershoek" .
Het systeem van "public access" berust op de
plicht van exploitanten van kabelnetten om een of weer kanalen ter beschikking to stellen aan maatschappeli j ke groeperingen of individuele burgers . De kabelexploitant dient tevens to voorzien in faciliteiten voor dit sn o rt uitzendin g en . De ervaringen die met deze vorm van televisie zijn opgedaan, wi j zen niet op enig succes . De programmering is voor het publiek weinig inzichtelijk . vormgeving vri j
De uitzendingen zijn daarbij naar
saai en naar inhoud slechts interessant voor een be-
94
perkte publieksgroep . De belangstelling onder het publiek voor bet . public access-kanaal is dan ook minimaal to noemen53) In andere landen werd het principe van gemeenschapstelevisie beter uitgewerkt . De programme's werden op waste tijden uitgezonden en ondersteund door professionele krachten . 7.o werden in Nederland in de periode van 1974 tot 1977 in zee gemeenten proefprojecten met gemeenschapstelevisie opgezet, in enkele gevallen in combinatie met radio-uitzendingen . De opzet van deze experimenten is dermate smal - meestal werd ern uur per week, op zondagmiddag, uitgezonden - dat van concurrentie voor de landelijke omroep of andere lokale/regionale andere media geen sprake kon zijn . De kijkcijfers varieerden sterk per theme, hetgeen erop wijst dat lokale aangelegenheden niet bij voorbaat grote belangstelling genieten54) . Het enthousiasme van de initiatiefnemers voor deze worm van omroep bleek in vier van de zes gevallen voldoende on de gemeenschapsomroep, na beeindiging van de gesubsidieerde experimenteerperiode, voort to zetten .
De gemeenschapsomroep in Goirle (N .B .) geldt als den van de meest succesvolle . Ruim 80% van de bewoners kijkt wel eens near de gemeenschaps) televisie55 . De gemiddelde kijkdichtheid per uitzending bedraagt 32 1 . De radio-uitzendingen blijken hier minder aan to slaan den de t .v .uitzendingen . Ongeveer de helft van de inwoners luistert er wel eens near . Een maandagochtendprogramma scoort een luisterdichtheid van ca . 6 % en een pro&ranma over een gemeenteraadsvergadering wordt ook slechts door 5 a 8% van de bewoners beluisterd . In Groot-Brittannie zijn eveneens ervaringen met gemeenschapstelevisie opgedaan . Deze waren to ongunstig om de experimenten voort to zetten : ) . de zes proefprojecten zijn inmiddels alle beeindigd56 In Zweden had een experiment met gemeenschapstelevisie betere resultaten . De evaluatie wees uit dat led en van minder bevoorrechte groepen zoals ouderen en laag opgeleide personen, maar ook migranten, het project wel op prijs stelden . Deze personen warm van mening dat de informatie over het plaatselijke gebeuren beter werd verzorgd den door ) andere media57 , In sommige gevallen richt de gemeenschapsomroep zich expliciet op een bepaald segment uit de plaatselijke bevolking . Zo functioneert in Reading, in de V .S .,
een gemeenschapsomroep praktisch als een gesloten
circuit . Uitsluitend ouderen zijn op bet televisiestation aangesloten . (Reading kept een sterk vergrijsde bevolking .) De omroep voorziet ook in terugmeldfaciliteiten en heeft groot succes bij de doelgroep . De ouderen blijken beter den voorheen op de hoogte van het plaatselijk
95
gebeuren en zij voelen zich door de zender minder geisoleerd t . o . v, ) de buitenwereld58 In Zweden is de mogelijkheid geschapen om naast de officiele lokale radio maatschappelijke organisaties zelf zenders in gebruik to laten nemen . Er bestaan thans 15 van dergelijke zenders , waaraan ca . 200 organisaties deelnemen . Let men op de beluistering dan mad de belangstellinR zeer gering worden genoemd59) . Wellicht lint het belang van dit snort zenders eerder in de gelegenheid tot meningsuiting dan in de kennisname ervan .
7 .6 .4 . Piraten-omroep Nederland heeft in de afgelopen jaar kennis kunnen waken met commerciele televisie in de gedaante van het zgn . piratenstation . De aangekondigde of reeds op g enomen maatregelen door kabelexploitanten zullen waarschijnlijk tot geleidelijke verdwijning van dit fenomeen leiden, maar een aantal interessante aspecten eraan rechtvaardigt toch een bespreking in dit kader . T .V .-piraten opereren illegaal omdat ze in tweeerlei opzicht de wet overtreden . In de eerste plaats zenden ze uit
z onder vergunning en in
de tweede plaats vertonen resp . vertoonden ze speelfilms en opnamen van televisie-uitzendin g en waarover geen auteursrechten zijn gen .
afgedra-
De opkomst van deze stations is mogelijk geworden door het kabel-
net . T .V .-piraten richten hun zender rechtstreeks op de antenne-inrichtinq van een kabelnet, op frequenties van stations die door dit kabelnet worden doorgegeven . 7. e hebben hierbij gebruik gemaakt van de situatie, dat het doorgeven van signal en niet werd gestaakt wanneer de reguliere zenders uit de lucht verdwijnen . geval .
Thans is dit veelal wel het
T .v .-pira[en zenden vooral uit in de late avond en unciiL, waa L
daarnaast in het weekend ook wel tijdens de ochtend en middag . Het regionale karakter van de piratenstations kwam niet zozeer tot uitdrukking in de onderwerpen van de uitzendin g en wear in her
technisch
gebruik (misbruik) van een lokaal kabelnet . Het regionale karakter van de piratenstations kwam na enige
tijd near voren in de commercials .
Weldra bleken zij to voorzien in een grote latente behoefte aan lokale t .v .-reclame .
Piraten hebben hun bestaan en succes vooral to danken
(gehad) aan dit gat in de markt . Hoewel niet elke t .v .-piraat als een co m nerciele zender opereert,
zijn reclame-uitzendingen voor lokale
middenstanders kenmerkend voor de meeste piraten . Het nieuwtje van piratenstations was daarnaast dat zij een aanbod presenteerden dat afweek van dat uit Hilversum .
Ze kaapten copieen van recente en succes-
g6
volle bioscoopfilms en brachten daarbij veel geweld-, porno- en horrorfilms . Verder verzorgden ze veel popmuzieksho ws en progr ann a ' s voor jongeren en etnische minderheden . De belangstelling voor t .v .-piraten is gepeild in Amsterdam . Tweederde van de abonnees op het kabelnet zeiden daarbij wel eens to kijken near illegale uitzendinAen60) . De helft keek twee of meer avonden per week . Naar sociale achtergrond wijkt dit publiek voor t .v .-piraten nauwelijks of van het publiek voor de landelijke netten . De motivering voor de interesse w erd niet onderzocht . Bij een landelijk onderzoek in 1981 bleek slechts een minderheid (23%) van het publiek van mening to zijn dat bet waken en uitzenden van radio- en televisieprogramma's vrij dient to zijn voor iedereen ; 68% bleek hierop tegen 6 1) . Bij de radio is het illegaal zenden nog veel wijder verbreid dan bij televisie . Het heeft daar ook een veel langere geschiedenis . De grote behoefte onder sm*mipe Nederlanders om zich in de ether te manifesteren ,
bleek reeds uit het grote aantal amateurs dat met of zonder
zendvergunning via de radio communiceerde . Een belangrijk deel van het illegaal zenden werd gelegaliseerd door de zgn . MARC-vergunningen voor de 27 MC-band, Do- belangstelling voor het legale radio-amateurisme bleek erg groot to zijn . Het eerste halfjaar na de instelling van de regeling werden er reeds 160 , 000 vergunningen afgegeven .
Concen-
treert men zich echter op illegale zenders die zich met gra m nofoonmuziek e .d, richten tot een algemeen publiek dan blijkt dat er begin 1981 naar schatting 1 1 . 000 van dergelijke z ende r s in N ederland in d e lucht waren62) . Behalve op de 27 MC-frequentie zenden ze uit op FM , de middengolf en via het kabelnet . Deze zenders draaien overwegend Nederlandstalige muziek ,
sows in het streekdialect .
7.e will en hiermee
het reguliere radio-aanbod corrigeren, dat volgens hun opvatting teveel Engelstali q repertoire uitzendt .
Een klein aantal illegale zenders legt zich toe op ideele boodschappen . Order dit geringe aantal zijn pleitbezorgers voor een legale lokale of regionals omroep , evangelisatiegroeperingen, actiegroepen uit d e krakers- of vrouwenbeweging e,d . De omvang van bet fenomeen van radiopiraten is niet to doorgronden , indien men voorbij zou gaan aan de behoefte van veel personen om zich m .b .v, de moderns techniek to manifesteren en uit to stijgen boven de beperkte mogelijkheden die bet normale maatschappelijke verkeer hen biedt . Hoe weinig personen die achter de piraatzender zitten zouden ooit zonder hun zendertje in de publiciteit geraken? Zowel het aanbod als bet gebruik van illegale zenders is in bet noorden en oosten van
97
het land veel groter dan in het westen . Ter verklaring hiervan wordt gewezen op het grote aantal werklozen onder zenders en ontvangers in deze streken . Bovendien ziet men in de grote vlucht van dit fenomeen een uiting van misprijzen over de officiele omroep en de landspolitiek , die teveel aan de regionale identiteit en belangen zouden voorbijgaan . Behalve als uitlaat voor zelfexpressie en ongenoegen voorzien de radiopiraten ook in een latente behoefte aan lokale etherreclame . In 1978 luisterde 282 van het Nederlandse publiek wel eens near amateur- of piratenradiozenders . In 1981 is dit publiek al uitgebreid tot 42X63 . Legale regionale zenders doen de belangstelling voor regionale piraten geen concurrentie aan . Maar liefst 70% van het publiek van piratenzenders wont in een gebied waarin een legale regionale of ) lokale zender in de lucht is64 In het buitenland heeft de "vrije radio" een nog veel grotere vlucht genomen dan in Nederland . Vooral in Belgie, Frankrijk en Italie is het verschijnsel zodanig geinstitutionaliseerd dat zelfs organisaties als . vakbonden en politieke partijen er eigen zenders op na houden65) Deze behoefte aan een uitlaat voor publieke organisaties moet hoogstwaarschijnlijk worden toegeschreven aan het ontbreken van een ideeel gedifferentieerd officieel systeem in die landen . Het illegale karakter van de stations in Italie werd ongedaan gemaakt door een uitspraak van de hoogste rechter in 1976 . Na de liberalisering in Italie zijn er naar schatting 3 .500 radio- en 900 t .v .-stations in de lucht66) . Ideologische groepen , die vaak de vrije zenders van het eerste uur waren, bezetten thans nog maar lOx van her totale aantal stations . De overige dragen een commercieel karakter . Het beheer hierover is weer en weer geconcentreerd bij kapitaalkrachtige bedrijven, vooral uit de electronische sector of de uitgeverswereld . Ongeveer een kwart van de commerciele zenders in Italie wordt professioneel gerund . De aantrekkingskracht van regionale omroep als advertentiemedium blijkt dus ook bier bijzonder groot to zijn . Sinds het aantreden van President Mitterand worden ook in Frankrijk stappen gezet near legalisering van "vrije zenders" .
7 . 7 Samenvattin g
Uitbreidinp, van het televisie-aanbod met andere soorten dan die het publiek gewend was, leidt in het algemeen niet tot een omvangrijker tijdsbesteding aan televisie . Het "kijkmenu" ondergaat hierv an wel
invloed . Kijkers blijken bij weer keuzemogelijkheden geneigd om het aandeel van speelfilms en andere vormen van populaire verstrooiing to vergroten . Minder populaire programmasoorten, zoals culturele of analyses van de actualiteit verliezen daarbij aan belangstelling . Nieuwsuitzendingen hebben i .h .a, niet to lijden onder een verlies aan belangstelling . Bij het kijken naar buitenlandse stations blijkt de teal, zoals verwacht, een belangrijke factor voor de belangstelling . Van de buitenlandse stations is amusement het meest in trek . Informatie van buitenlandse zenders geniet geen belangstelling . Aan verstrooiende programma's en nieuwsuitzendingen uit het eigen land wordt meestal de voorkeur gegeven boven elk ander buitenlands programma . Hieruit blijkt toch hoezeer het nationale identiteitsgevoel doorwerkt in het kijkgedrag . Dit element blijkt nauwelijks to beconcurreren ; alleen de Franse en Luxemburgse tenders in Waals Aelgie en de Amerikaanse netten in Canada slagen hierin . Wellicht moet een verklaring voor deze uitzondering worden gezocht in een weinig ontwikkeld besef van nationale culturele identiteit in die streken . Abonneetelevisie blijkt in de V .S ., na een aarzelend begin, veel belangstelling to ondervinden . De kosten blijken echter voor een groot deel van de kijkers een probleem . Sommige omroepdeskundigen denken dat hierdoor een tweedeling onder het kijkerspubliek gaat ontstaan : een groep voor dure programma's tegen betaling en een groep die het met tweede-keus-programma's zal moeten stellen . Omdat de aantrekkingskracht voor betaaltelevisie in de V .S . mede voortkomt uit afkeer van reclame-onderbrekingen, hebben de Amerikaanse ervaringen niet zoveel betekenis voor Nederland . Belangstelling voor gespecialiseerde kanalen met film, sport of misschien kunst zal bier zeker ook aanwezig zijn . De vraag blijft echter of de belangstellenden voor gespecialiseerde t .v .-kanalen bereid zullen zijn de extra kosten hiervoor op to brengen . Hoewel niet alleen media met omvangrijke en heterogene publieksgroepen aantrekkelijk blijkenvoor adverteerders, maar ook kleinere doch homogenere groepen, is
commerciele televisie tot nu toe sterk georien-
teerd op een groot (heterogeen) publiek . Haar aanbod is gericht op het creeren van een groot publiek als doelgroep voor coimnerciele boodschappen, rond of tijdens de uitzendingen . Ze verzorgt daarom relatief veel populaire series of amusementsshows . On verschraling in het totale t .v .-aanbod tegen to gaan is de cmmnerciele omroep in Groot-Brittannie aan regels gebonden . Het naast elkaar bestaan van een commerciele omroep en een publieke omroep, dwingt de laatste tot concurren-
99
tie met de co mm erciele omroep . Zonder een substantiele publieke belangstelling zou de legaliteit van heffingen voor de publieke omroep in gevaar komen . In West-Europa is dit tot dusver echter niet gebeurd . Een cultureel/educatief net bereikt, evenals culturele en educatieve programm a's op een niet-gespecialiseerd kanaal, relatief veel personen die ook vaak verstrooiende programma's volgen . Deze groep, die hoofdzakelijk bestaat uit zware en non-selectieve kijkers, haakt dikwijls of zodra er een populair alternatief beschikbaar is . Voorts bereikt een educatief en cultureel aanbod een groep selectieve kijkers, die reeds een aangekweekte belan g stellin g hadden op dit terrein . In tegenstelling tot televisie die voor samenlevingsopbouw wordt ingezet, blijkt de belangstelling voor lokale of regionale omroep groo t to zijn . Vooral indien de zender weer dan enkele uren per dag in de lucht is en een volledig programme aanbiedt met o . a, verstrooiing . Regionale zenders slaan ook aan door hun aandacht voor de regionale identiteit . Lokale en regionale radio zowel als t .v, blijken als advertentiemedium bijzonder aantrekkelijk , Een belangrijk aantal legale en illegale tenders in binnen- en buitenland speelt met succes in op deze behoefte .
Regionale zenders bieden niet alleen een kanaal voor
het eigene van de streek of voor lokale adverteerders . Ze voorzien in landen zonder een ideologisch gedifferentieerd omroepbeatel in een
ideo-
logische bijkleurin g van het algemene aanbod . Piratenradiozenders bieden tevens een uitlaatklep voor zelfexpressie voor personen met weinig reguliere kansen op publiciteit . Een ruime meederheid van het Nederlandse publiek toonde zich in 1981 tegenstander van een ongereglementeerd gebruik van de ether of kabel .
100
NOTEN
I) NOS, De belangstelling voor buitenlandse t .v .-zenders -1981, Hilversum , 1 981 ; 2) NOS, De belangstelling voor buitenlandse t . v . -zenders -1980 , Hilversum, 1981 .
3) Gegevens afkomstig uit Tijdsbestedingsonderzoek 1980 , uitgeveord door Intomart b .v , in opdracht van o .m , het S . C . P . 4) NOS , Een jaar S l uis , Hilversum 1982 . 5) Zie Hoot 1) .
6) CBS, Vrije-tijdsbesteding in Nederland '1962-1963 , deel 2 : Televisie en radio , herfst 1962, Zeist 1964 . 7) D . Poesmans, Verkabelung and Fernsehverhalten in Flandern , in : Media Perspektiven 1981 nr . 3 , p . 240-250 . 8) NOS, Kijkdichtheid Nederlandse t .v .-programma's in Vlaanderen, derde kwartaal 1978 , Hilversum 1979 . 9) G . de Meyer , G . Fauconnier, A . He n d r i k s , Televisie k ij k en e n kabeldistributie in Leuven , in : Cortmunicatie 8 , nr . 2 (1978) , p.
14-30 .
10) C . Geerts , Die Kabelverbreitung in Belgien ,
in : Media Perspektiven
1979 nr . 6, p . 353-361 . 1 1 ) Zie Hoot
1 0) .
12) G . Thoveron ,
Offre et demande de media en Belgique francophone ,
in : Communication 5 (1979), p . 273-285 .
13) H . Kellner & H . Schmidt, Programm-angebot and Mediennutzung , in : Publizistik 24 (1979) , p, 353-371 . 14) M . F .
Steinmann , Nutzung and Resonanz De u tsche r P,undfunkp r ogramme
in der Schweiz, in : Media Perspektiven 1978, nr . 10, p . 15) W .J . Howell ,
709-716 .
Broadcast spillover and national culture : shared con -
cerns of the Republic of Ireland and Canada, in : Journal of Broadcasting, 24 nr . 2 (1980), p . 225-239 . 1 6) D . R .
Le Duc ,
Cable tv control in Canad a : a comparative policy
study, in : Journal of Broadcasting 20 nr . 4 (1976), p . 435-448 . 17) J .M . Linton, Strangers in our land : the effects of American television on Canadian minds, in : J . Zuzanek (ed .), Social research and cultural policy ,
Wate r loo 1979 .
101
18) M . Kiefer, Erfahrungen zur Akzeptanz von Kabel-Diensten, in : Media Perspektiven 1978 nr . 6, p . 439-445 . 19) J . Tonnemacher, Akzeptanz von Zweiweg-Kabelkommunikation in Japan and in den USA, in : Media Perspektiven 1980, nr . 1, p . 11-20 . 20) G . Gericke, Expansion dank Pay-tv and Sattellit, in : Media Perspektiven 1980, nr . ],P .
1-10 .
21) B . Lange, Kabelfernsehprojekte in Japan, in : Media Perspektiven 1978, nr . 12, p .
871-876 .
22) G . Gericke, Kabelfernsehen in Kanada, in : Media Perspektiven 1978 nr . 3, p .
151-158 .
23) K . Hubrechts, "Warner Cable" in Columbus, Ohio - einde van de passieve televiaie7 in : Communicatie 8 (1978) nr . 3, p . 10-14 . 24) R . Schondorff, (tube wacht op antwoord, in : Intermediair 17e jrg . nr . 18, p . 23-35 .
25) J . Tonnemacher, Neuere Entwicklungen beim Aube-System, in : Media Perspektiven 1980, nr . 11, p . 733-740 . 26) K . Winckler, Fernsehen in Japan, in : Media Perspektiven 1978 nr . 6,
p.
433-438 .
27) R . Scott, Public broadcasting : the changing media scene, in : Intermedia, 8 nr . 6 (nov . 1980), p .
16-18 .
28) J . G . Blumler, Looking at media abundance : toward a framework for comparative analysis, in : Communications 5 nr . 2-3 (1979) , p . 125-158 . 29) Report of the Committee on Broadcasting 1960 (Pilkington-rapport), London 1960 . 30) Zie noot 28) . 31) B . Rauen, Italienischer Privatfunk : Vom Wellensalat zum wohlgeordneten Geschaft, in : Media Perspektiven 19 8 U, nr, b, p .
385 - 39 4,
32) C . Geerts, Die Kabelverbreitung in Belgien, in : Media Perspektiven 1979, nr . 6, p .
353-361 .
33) Aangevelingen voor een toekomstige omroepstructuur (Rapport Cie . Van Doorn),
1981 .
34) M . le Roy, Who watches public television? in : Journal of Communication 30, nr . 3 (summer 1980), p . 157-163 .
35) R .E . Frank & M .G . Greenberg, The public's use of television, Beverley Hills & London, 1980 . 36) D . Agostino, Cable television's impact on the audience of public television, in : Journal of Broadcasting, 24/3 (summer 1980), p . 347-365 .
1 02
37) Zie noot 28) .
38) N OS , H ilversum IV , d eel V : samenvatting e n evaluatie , H i l versum 1977 . 39) P . Hendriksen, Omroepen in de woestijn, in : Massacommunicatie 7 (1979) nr . 2, p . 55-56 . 40) K . Neumann, Kunst und Kultur im Fernsehen, in : Media Perspektiven 2/78, p . 115-125 . 41) Dit in navolging van M . Schacht, "Community Television" vs . Lokalfernsehen, in : Rundfunk and Fernsehen, 197 8 /3, p . 295-30 8 . 42) Channel 40 - Englands jungster Versuch wit lokalen Kabelfernsehen ,
in : Media Perspektiven 1977 nr . 10, p . 569-573 . 43) Ook de zender STAn in Amsterdam wordt officieel als regionale omroep aangeduid . Omdat het bereik vrijwel tot een stad is beperkt (en de programmering hierop afgestemd) duiden we deze omroep hier als lokaal aan . 44) NOS, Regionale Omroepen 1978, Hilversum 45) J . Beljon & J .
1 979 .
van Poppel, Eindverslag onderzoek regionale radio-
omroep feel 1, Tilburg
1979 .
46) NHS, Region ale Radio in Nederland, Hilversum 19$ 1 , 47) Auschschluter, BBC-ITV ; `lersuch einer Rilanz nach 25 Jahren, in : Media Perspektiven 1980, or .
1 0, p . 678-683 .
48) R . Brown, Lokale itedien and ihr Publikum, in : Media Perspektiven 1977, nr .10, p .
574-588 .
49) M . Boethius, Lokalradio in Schweden, in : Media Perspektiven
1 980,
nr . 8, p . 561-567 .
50) Zie noot 46) . 51) L . Bosshart & R . Poretti, Lokalkommunikation and lokales Kabelfernsehen, in : Rundfunk and Fernsehen 1978/3, p .
309-318 .
52) Zie noot 22) . 53) H . Kellner, Public Access Kabelfernsehen in New York, in : Media Perspektiven 1978, nr . 2, p .
91-101 .
54) J . Stappers, Lokales Fernsehen in den Niederlanden, in : Media Perspektiven 12/1978, p . 877-886 . 55) Lokale Omroep Goirle, Beleid Belicht, Goirle 1981 , 56) J . Heyn, Lokales Kabelfernsehen in Grossbritannien, in : Media Perspektiven 1980, nr . 11,
p . 719-732 .
57) G . Gericke, Kabelfer-nsehen in Kiruna, in : Media Perspektiven 1977,
1 03
nr . 10, p . 563-569 . 58) H .L . Moss, Reading, Pa : Research on Community Uses, in : Journal of Communication, spring 1978, p .
160-167 .
59) Zie noot 49) . 60) Adformatie, 25 juni 1981, p . 4 . 61) Gegevensafkomstig uit onderzoek Culturele Veranderingen in Nederland 1981, uitgevoerd door S .C .P . 62) J . Bardoel, Illegale zenders in Nederland, Hilversum 1980 . 63) Zie Hoot 46) . 64) Zie noot 61) . 65)
G.
de Meyer, Vrije Radio, in : Communicatie 10 (1980-1981), nr . 3-
4, p . 1-10 . 66) J . op de Beeck, De privatisering van de omroeporganisatie in Italie, in : Communicatie 10 (1980-1981), nr . 3-4, p . 10-16 .
104
HOOF'n STUK 8 . DF. RELATIE Ti 1 SSF.N TELEVISIE EN kNT)ERF MEDI A
8 .1 Inleidin g
In dit hoofdstuk wordt inge g aan op de to verwachten gevolgen van nieuwe ontwikkelingen op mediagebied voor de thans bestaande media . Zoals steeds in deze studie, zal de aandacht hierbij worden geconcentreerd op het gebruik . Dit houdt in , dat wordt voorbijgegaan aan andere belanprijke aspecten van de verhouding tussen media ,
zoals mogelijke
verschuivingen in reclamebestedingen, die voor kranten en tijdschriften van centraal belang zijn voor hun continuiteit . De to verwachten verruiming van het media-aanbod zal hoofdzakelijk leiden tot een grotere keus bij de vulling van het beeldscherm . De mogelijke consequenties hiervan voor andere media kunnen het best worden verkend aan de hand van een analyse van de invloed die televisie kijken tot op heden op ander mediagebruik heeft uitgeoefend . Een aantal hoofdlijnen hiervan is reeds geschetst in hoofdstuk 2 .
De verhouding tussen televisie
en de verschillende andere media zal in dit kader iets verder worden tiitverQrnot . krant ,
Daarbij zal de invloed van televisie op reap ,
tijdschrift, boek en bioscoop aan de orde komen .
radio ,
Begonnen zal
worden met een algemene beschouwing over de gevolgen van de introductie van televisie .
8 . 2 Gevolgen van de introductie van televisi e
Vooral tijdens de opkomstperiode van de televisie is veel onderzoek verricht near de gevolgen van televisiekijken voor andere vormen van mediagebruik~~ . ::en van de eerste studies in de V .S . wees uit dat het nieuwe medium televisie vooral een bijzonder negatieve invloed had op het luisteren near de radio 2) . Het lezen van boeken onderging veel minder invloed en het lezen van kranten werd nauwelijks beroerd door de opkomst van televisie . Een omvangrijke studie werd, eveneens in de V .S ., uitgevoerd over de periode 1948-19583 , De conclusie .,an ook dit onderzoek luidde , dat het lezen van kranten peen invloed van de televisie had ondervonden , in te .genatellinR tot het luisteren near de radio . De studie wijst ook het lezen van tijdschriften en bioscoopbezoek aan
1 05
als vormen van mediagebruik die onder de opkomst van de televisie hebben Releden . Daarnaast bleken ook ogenschijnlijk geheel andere activiteiten als het bezoeken van familie en bekenden, to lijden onde r het nieuwe medium . In Groot-Brittannie constateerde men eer . vergaande invloed van televisie op de vrijetijdsbestedina4) . Behalve het lezen van boeken , bleken bet bioscoopbezoek en de visites to lijden onder de televisie, maar daarnaast ook het theaterbezoek en verder activiteiten als wandelen en kaartspelen . Overeenkomstige conclusies over de invloed op bet gebruik van andere media en her gezelligheidsleven komen naar voren uit een vergelijl :ende studie, die in 166 in een 14-tal landen werd gehouden en waarin het televisiegebruik in relatie we rd gebracht met de tijdstoedeling aan andere bezigheden5) , In een later stadium bleek de teruggang in bet lezen van boeken, tijdschriften en kranten slechts van tijdelijke aard to zijn geweest6) . In Nederland is een vergelijking gemaakt tussen de vrijetijdsbesteding in 1955 en 1962, een periode waarin 47% van de bevolking televisie in huffs had gekreRen7) . Door de komst van televisie bleek de radiobeluistering in de avond to zijn afgenomen . Ook de tijd die aan lezen werd besteed nam af, maar niet bet aantal personen dat zich met lezen bezighield : er werd dus vooral vluchtiger gelezen . Bij bet (afnemend) uitgaansgedrag kon de invloed van de televisie niet ondubhelzinnip, worden vastgesteld . De afname was algemeen en sours onder niet-bezitters nog sterker dan onder degenen die thuis een t .v .toestel hadden . (Op dit verschijnsel is reeds ingegaan in hoofdstuk 2 .) Omdat de tijd die aan televisie wordt besteed, blijkens de eerdergeIIV CIIIIIC
DU lL ell ldll ( lSC Vil(ICL L, VCKCIL ,
J1Cl'. IILJ
Leti
LLC1C
tell
RVJLC
tj lli g
JaL I
die voor andere media, betekende de introductie van televisie een belangrijke uitbreidinn, van de tijc?sbesteding voor massamedia . Coffin 8) berekent een uitbreiding van 40%, en BoQart9) citeert twee studies die eenzelfde resultaat opleveren . De genoemcie internationaal vergelijkende stiidie10) komt tot 30% (voor primair mediagebruik) .
8 .3 Radio en televisi e
In West -Iluitsl a nd is een stu d ie uitgevoerd naar de relatie tussen bet gebru i k van r a dio en televisie over de periode 1964-1980 11) . Gedurende deze tijdspanne werd de televis i e het abs o luut d ominerende medium voor
106
de avondbesteding . De beluistering van de radio liep aanvankelijk sterk terug, maar herwon later een belangrijk deel van het verloren terrein . Deze hernieuwde belangstelling hangt samen met veranderingen in het gebruikspatroon van de radio : het gebruik vindt in toenemende mate overdag plaats, dus vaak buiten de vrije tijd . Daarbij w erd de radio medium op de achtergrond van andere bezigheden . Het aanbod werd aangepast aan dit veranderde gebruikspatroon . In Nederland werd in navolp,ing, van andere landen een zenderstilering nagestreefd . (Per zender een overeenkomstig snort aanbod) . Vooral de invoering van een populaire muziekzender, die werd geforceerd door radiopiraten op zee , bleek hierbij een groot succes . Het zijn hoofdzakelijk commerciele radiostations geweest , die reeds op een vroeg ti,jdstip reageerden op veranderingen in radiogebruik . Al in de vijftiger jaren had het commerciele station Radio Luxemburg zich gespecialiseerd in populaire muziek . Pit station verloor hear algemene publiek in de avond aan de televisie en heeft zich daarna toegeleg d op een weer specifieke publie k sgroep van jon g e r en .
In de V .S ., w e ar
veel verschillende commerciele radiostations in de lucht zijn , die specialisatie nog verder . ) muziekgenre12
ging
Elk station voorziet daar in een eigen
Tijdens de opkomstperiode van de televisie werd ook in Nederland geconstateerd dat het radiogebruik in de avonduren door televisiekijken werd verdrongen . Televisiebezitters gebruikten ,
zoals verwacht kon
worden , hun radio in de avonduren veel minder dan niet-bezitters13) , Sinds 1965 wordt de radiobeluistering voortdurend gepeild .
In 1965
beluisterde niet eens weer de helft van her Nederlandse radiopubliek een officiele Nederlandse zender . De invoerinp, van Hilversum III als populaire muziekzender, heeft het publiek in de loop van de jaren zestig weer near Hilversum toegetrokken . Hilversum III bleek in 1974 voldoende populair on radio Veronica met officiele stappen het zwijgen op to leggen .
Thans bedient Hilversum II I ongeveer 75% van he t p ubl iek
dat overdag de radio he eft aanstaan .
Hilversum III heeft niet alleen
het Veronicapubliek "overgenomen" , maar ook het grootste deel van het luisterpubliek van de traditionele zenders Hilversum I en II 14~ . Hun publiek is Binds 1965 gehalveerd .
Ook in de avonduren , wanneer het ra-
diopubliek terugvalt near ca, een kwart van de omvang overdag, blijft Hilversum III veruit het populairst .
De veranderde betekenis van de radio kan men voorts afleiden uit het feit , dat het aantal radio's per huishouding blijft groeien , hoewel vrijwel elke huishouding reeds lang over een radio beschikt, Vooral de
107
autoradio heeft furore gemaakt : ruin 70% van de auto's is thans uitgerust met een radio15) . Behalve als muziekleverancier voor de achtergrond ,
functioneert de
radio niet Langer als medium voor een algemeen publiek . Afgezien van nieuwsbulletins of actualiteiten ,
is de programm erino van andere in-
formatieve programmer's steeds nadrukkelijker afgestemd op specifieke interessegroepen (thuisblijvers, vrouwenprogramma's, minderheden) . De veranderde functie van de radio spreekt verder uit de waardering voor het medium als nieuwsleveranCier .
In de V .S . wordt hiernaar winds
1959 door de Roper Organization regelmatig onderzoek verricht .
Het
publiek wordt hierbij gevraagd welk medium het als voornaamste bron van informatie beschouwt en in welk medium het het meest vertrouwen stelt . Al sinds het einde van de vijftiper jaren beoordeelt het publiek in de V .S . de radio als minder belangrijke nieuwsbron en als minder "betrouwbaar", dan het dagblad en de televisie16) . Even later werd in West-Duitsland hetzelfde vastgesteld : in 1964 achtte het publiek de radio veel onmisbaarder dan de televisie , meat aan het eind van dit decennium heeft de televisie in dit opzicht een grote voor) sprong verworven 17
Het keerpunt in de waarderinp, van radio t .o .v . Nederland tussen 1 972 en 1 975 .
televisie ligt voor
In 1972 ziet het Nederlandse publiek
beide media nog als ongeveer even onmisbaar, daarna dealt de radio snel in de achting van het publiek1s) . De waarderinp, voor radio en televisie ligt niet gelijk in alle leeftijdsgroepen . Ondervraagden onder 35 jaar vinden de radio belangrijker dan de ouderen uit de steekproef . In het algemeen meent men de radio beter to kunnen missen naarmate men ouder is . Televisie wordt het meest onmisbaar geacht doo r cu ,aye-, bov< < 65
Jo
ar en v ., . .r" 303r
jv:~i,
r .. . . .,:3 c . 20
j .~.
..r .
Gegevens over het daadwerkelijke RebruiY, van de radio leveren het volgende beeld op : uit tijdsbudgetonderzoek uit 1980 blijkt dat 94% van de totale radiobeluistering tijdens een hele week ,
plaatsvindt ter be-
geleiding van andere bezigheden (zie 44 .5) .Bij slechts 6% van de luistertijd is de aandacht geheel gewijd wan de radio . Tussen 1975 en 1980 is dit zgn ,
primair gebruik van radio afgenomen, want in 1975 werd nog
8% van de luistertijd exclusief gereserveerd voor de radio . Beziet men de relatie tussen televisie kijken en radio luisteren dan moet men onderscheid waken tussen het mediagebruik in totaliteit en dat als exclusieve bezigheid . In het algemeen blijkt dat personen die veel tijd besteden wan uitsluitend televisie kijken ook veel tijd scoren voor radio luisteren als primaire activiteit (tabel 8 .1) .
1 08
Dit komt voornamelijk voor onder mannen zonder beroep . Bij een toekomstive uitzending van televisie overdag valt dan ook to verwachten dat juist onder deze groep de radio door de televisie zal worden verdrongen . Een eerste aanwijzing hiervoor is dat deze groep thans reeds het meest gebruik maakt van televisie . Een tweede aanw ijzinR is dat deze groep meer dan enige andere groep speciaal "gaat zitten" voor het beluisteren van de radio . Juist in deze functie heeft de televisie de radio het meest verdrongen in het verleden . Beziet men de relatie tussen televisiekijken en radioluisteren als geheel, dus met inbegrip van de tijd dat radio en televisie als achtergrondmedium dienen, dan blijkt de positieve relatie tussen tijdsbesteding voor radio en die voor televisie minder sterk to zijn dan de relatie tussen het gebruik van beide media als primaire bezigheid . Geldig blijft, dat intensieve kiikers de radio weer uren hebben aanstaan dan lichte kijkers (tabel 8 .2) . Aangezien het luisteren near de radio met veel weer uiteenlopende activiteiten is to combineren dan het televisie kijken, lijkt het niet waarschijnlijk dat de televisie de radio als achtergrondmedium geheel gaat verdringen . Ook als achtergrondmedium blijkt de televisie overwegend in de vrijetijdssfeer to worden gebruikt . De radio wordt als achtergrondmedium vooral tijdens arbei d en huishoudelijk werk pebriiikt (zie § 4 .5) .
Tabel 8 .1 Relatie tussen tijdsbesteding aan televisie en radio als primaire activiteit (personen van 12 jeer en ouder )
intensiteit t .v .- ti j, dsbesteding radio aantal radioluisteraars kijken (primair) luisteren (primair) in z (primair ) gehele steekproef (uren per week ) minder dan 6 uur p .w . 0 , 5 6 - 12 uur p . w . 0 ,8 1 ,8 weer dan 12 uur p . w .
1)
291 41% 57 %
1) Personen die in de loop van een week tijdsbesteding voor (primair) radioluisteren hebben gescoord .
Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 ,
10 9
Tabel 8 .2 Relatie tussen tijdsbesteding aan televisie en radio als primaire en secundaire activiteit tezamen (personen van 12 jeer en ouder )
intensiteit t .v .- tijdsbesteding radio- aantal radioluistekijken (primair luisteren (primair en raaral) in % (primair en secundair) secundair) gehele steek- en secundair ) proef (uren per week ) minder dan 9 uur p .w . 11,9 9 - 16 uur p .w . 15,4 weer dan 16 uur p .w . 19,7
84% 90% 92 %
I) Personen die in de loop van een week tijdsbeatedinp, voor (primair of secundair) radioluisteren hebben gescoord . Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 .
8 .4 Kranten en televisi e
De totale oplage van dagbladen in Nederland vertoonde gedurende het afgelopen decennium een bescheiden groei . Deze groei wordt wel in verband gebracht met een toename van het aantal consumerende eenheden : particuliere huishoudingen . Met een gegroeide conaumptiegeneigdheid brengt men deze ontwikkeling terecht niet in verband (zie tabel 2,12) . Opvallende verschuivingen deden zich overigens wel voor in de belangstelling voor soorten dagbladen . Zo groeide de oplage van regionals dagbladen ten koste van die van landelijke (tabel 8 .10) ; ochtendbladen groeiden ten koste van avondbladen (tabel 8 .11) . Deze veranderingen in dagbladconsumptie kunnen mede in verband worden gebracht met de introductie van televisie . De televisie heeft evenmin als bij de radio de belangstelling voor de krant ale zodanig doen afnemen, maar he eft wel het gebruikspatroon beinvloed . De krant is weer en meer van avondmedium tot medium voor overdag geworden . De belangstelling voor regionals kranten is mede uit de opkomst van de televisie to verklaren . De regionals dagbladen voorzien in een schaal van berichtgeving, die de televisie doorgaans niet bestrijkt . De lokale berichtgeving wordt dan ook door het publiek steeds als het meest on) misbare onderdeel van het dagblad gezien19 . De aanpassing van de krantenconsumptie aan de nieuwe mediasituatie komt ook nog op and ere wijze tot uitdrukking . In veel dagbladen is steeds meer beeldmateriaal opgenomen, de tekst is bondiger geworden en bij sommige dagbladen wordt steeds meet gepubliceerd over "human interest"20) ,
110
In Nederland heeft zich, anders dan in veel omringende landen, nooit een uitgesproken populaire dagbladpers ontwikkeld . Schneider wijst er zelfs op dat het peil van dagbladen niet eenvoudiger, maar eerder moeilijker is geworden, omdat tegenwoordig sociaal-economische onderwerpen worden behandeld, die voorheen slechts de vakpers bereikten21) . Maar afgezien daarvan, Ring de kraut zich sterker orienteren op de wereld van de televisie : in voor- en nabeschouwingen over televisieuitzendingen en in stukken over televisiepersonages . Verdiept men zich verder in de verhouding tussen dagblad en televisie in de consumptieve sfeer, dan blijkt er een positieve relatie to bestaan tussen kranten lezen en televisie kijken . Zware televisiekijkers trekken weer tijd uit voor bet lezen van kranten . Dit verschil kan worden verklaard door het feit fat zware televisiekijkers gemiddeld over meer vrije uren beschikken dan lichte of matige kijkers (tabel 8 .3) .
De tijdsbesteding voor het lezen van kranten blijkt tussen 1975
en 1980 niet to zijn veranderd (tabel 8 .4) . Dit verschijnsel werd ook in West-Duitsland vastgesteldz2), Daar bleek de gemiddelde tijd die aan kranten wordt besteed sinds de opkomst van de televisie zeer stabiel to zijn gebleven .
Tabel 8 .3 Relatie tussen tijdsbesteding aan televisie en kranten (personen van 12 jaar en ouder )
intensiteit tijdsbesteding kranten aantal ~rantent .v , kijken lezen gehele steekproef lezera~ (in 7) (uren per week ) minder dan 6 uur p .w . 2 , 0 78% 6 - 12 uur p .w . 2,0 79% weer dan 12 uur p .w . 2,5 75 %
1) personen die in de loop van een week tijdsbesteding aan krantenlezen hebben gescoord . Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 .
Anders dan de tijdsbesteding , heeft de subjectieve waardering van dagbladen t .o .v . andere media wel verandering ondergaan . Uit het eerder aangehaalde opinie-onderzoek door de Roper Organization in de V .S . komt near voren dat het publiek de kraut als informatieleverancier aanvankelijk zeer hoog aansloeg, maar in het begin van de jaren zestig is de televisie de kraut op dit punt voorbijgestreefd en heeft de televisie een voorsprong veroverd op de kranten .
Aan het einde van het ge-
noemde decennium he eft de onderlinge waardering zich gestabiliseerd .
111
Dit gemiddelde oordeel van de globale steekproef is niet geheel representatief voor alle publiekscategorieen . Personen met een hogere opleiding zijn het dagblad veel langer als belangrijkste informatiebron blijven beschou wen . Pas in 1972 waarderen zij dapblad en televisie in dit opzicht gelijk23) , Overeenkomstige ondervragingen in Nederland en West-Duitsland w~jzen uit dat de waardering voor de krant in deze contreien minder heeft geleden onder de opkomst van de televisie dan in de V .S . Weliswaar beoordelen ondervraagde personen ook in Nederland de televisie als belangrijkste, betrouwbaarste en meest onmisbare medium, maar de voorsprong in waardering op de krant is tussen 1972 en 1975 verminderd24) ,
In 1975
wordt de kraut weer als even belangrijk gezien als de televisie . Deze waardering van beide media loopt nogal uiteen , tijd en sociale status van de geenqueteerden .
afhankelijk van de leefJongeren onder 20 jeer
en ouderen boven 65 jaar vinden televisie het belangrijkste medium, terwijl het dagblad bij personen tussen 20 en 65 jaar hoger scoort . Opvallend is dat jongeren zo'n lade dunk van de kraut blijken to hebben .
Grote verschillen doen zich voor tussen personen van verschillend
opleidingsniveau of sociale status . Voor person en met een lage r oplei dingsniveau geldt de televisie als het belangrijkste en meest onmisbare medium ,
terwijl personen met hogere opleiding de kraut weer veel
hoer aanslaan . Het onderzoek in West-Duitsland biedt nog wat meer inzicht in de veranderde waardering voor de verschillende media in de loop der tijd , omdat de peilingen hier over een langere periode zijn verricht, nl , tussen 1964 en 198025) . Aanvankelijk scoorde de televisie lager dan de kraut en de radio, maar in 1970 bezette de televisie de eerste piaats .
In
l 974 kwamen televisie en Kraut op geiijke hoogte in de
waardering . In 1980 blijkt de onderlinge waarderinp, van de media weer zoals in 1964 to zijn, dus de kraut (en de radio) scoren weer hoer dan de televisie . Onder de ouderen en/of personen met een laag opleidingsniveau blijkt de televisie niet in waardering to zijn gedaald . Alleen onder jongeren heeft de waardering voor de kraut geen vooruitgang geboekt .
Uit alle onderzoeken near mediawaardering springt near voren , dat jon geren weinig achting hebben voor de kraut . Dit zou de indruk kunnen wekken dat er bij de generatie die met televisie is opgegroeid , een beeldcultuur is ontstaan . Bij nadere beschouwinp, blijkt hier echter sprake van een leefti,jds- en niet van een generatieverschijnse126),
112
De krant is een medium dat men pas intensief op rijpere leeftijd gaat gebruiken . De geringe belangstelling onder jongeren voor kranten staat niet geheel op zichzelf, maar behoort tot een meer algemene lauwheid voor informatie . In West-Duitsland vertonen jongeren ook een in de tijd afnemende belangstelling voor informatieve progra mm a's voor televisie27
)
Tabel 8 .4 Verschuivingen in de tijdsbesteding aan kranten
1975-1980
(personen van 12 jeer en ouder )
tijdsbesteding in 198 0
verschuivingen t .a .v . 1975~ ~
in uren index (100per week 2 , 3 uur )
gehele steekproef mannen vrouwen 12 - 24 jaar 25 - 49 jaa r 50 jaar en ouder L .0 .2 ) U .L .O .Z ) M .O . en hoger2)
2,3 3,0 1,8 l,l 2,2 3,8 2,7 2,1 2,8
1 00 1 30 79 47 97 1 64 1 1 7 9 1 1 21
0 0
0 0 0
1) 0 geen vermindering , significant op .05 nivea u - - een vermindering t .o .v . 1975 , significant op .05 niveau -- - een vermindering t .o .v . 1975 , significant op .01 niveau 2) Alleen personen van IS jaar en ouder .
Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1975 en 19 80 .
8 . 5 Tijdschriften en televisi e
De omzet van tijdschriften is de afgelopen jaren sterk toegenomen , wa.arbij vooral de groei van het aantal titels opvalt (zie tabel 8 .12) . De ontwikkeling op de tijdschriftenmarkt kan als een typisch voorbeeld van specialisering van media worden opgevat . Het aantal tijdschrifttitels is vooral sterk toegenomen in de sector van hobby - ofwel "special interest"-bladen . Verder bleek de uitgave van geillustreerde bladen, geheel gewijd aan "human interest" en "gossip" zeer succesvol . In korte tijd bereikten deze populaire geillustreerde bladen zeer hoge oplagen .
De bloei van de tijdschriftsector in de voorbije periode van welvaarts-
113
groei is vaak in verband gebracht met een gelukkige aanpassinp, van bet ti j dschrift aan her medium televisie2 8) . Veel tijdschriften richten zich geheel of gedeeltelijk op het televisiegebeuren en de helden en heldinnen van het beeldscherm . Maar de ontwikkeling van de tijdschriftenbranche kan niet geheel aan her bestaan van de televisie worden opgehangen . Her was voo rn amelijk de groeiende welvaart die hoge bestedingen voor de vrije tijd mogelijk
maakte .
Verschillende publieksgroepen
die oorspronkelijk weinig lazen, traden toe tot de tij d schriftenmarkt . Het beoefenen van hobbies gaat
tegenwoordig vaak semen met het gebruik ) van lectuur over die specifieke interesse 2 9 , Ondanks een algemene stijging van de tijdschriftenconsumptie is de belangstelling voor bladen met gemengde inhoud voor een heterogene lezerskring afgenomen ,
In
bet algemeen ken dus een verschuiving van "general interest" near "special interest" worden geconstateerd . Deze ontwikkeling ken dus als een voorbeeld van specialisering van media-aanbod worden opgevat . In een studie over de geschiedenis van algemene publiekstijdschri f ten in de V .S .,
is er op gewezen dat de opkomst, bloei en neergang van
bet algemene tijdschrift geen autonome ontwikkeling vormt, maar wel sterk werd beinvloed door de opkomst van televisie3 0) . De televisie werd imm ers bet voornaamste medium voor verstrooiing en informatie van algemene aard en nam deze functie over van de algemene publiekstijdschriften . Ondanks de algemene groei in de consumptie van tijdschriften is de tijd die aan bet
lezen van ti j dschriften in Nederland wordt besteed
niet toegenomen sins 1975 (tabel 8 .5) .
De verklarinp, h i ervoor is dat
een toenemend gebruik van tijdschriften naast elkaar, gepaard gaat met een afnemende tijdsbesteding per titel (tabel
8 .6) .
Dit geeft nog Bens
een bevestiging voor de these over het extensiever worden van v rijetijdsactiviteiten, indien her
aantal hiervan toeneemt (hoofdstuk
2 .3) .
De verhouding tussen tijdsgebruik voor televisie en die voor tijdschriften is afhankelijk van bet snort tijdschrift . Intensieve televisiekijkers lezen minder hobby- en opiniebladen, maar meer populaire geillustreerde bladen , en - wet wel voor de hand ligt - weer omroepbladen (zie tabel 8,13) . In verband hiermee lijkt het niet waarschijnlijk dat een ruimer aanbod van televisieprogramma's het gebruik van het tijdschrift gaat verdringen . De stabilisering in de totale oplage van tijdschriften in de recente periode en een eventuele afname in de nabije toekomst, zal eerder moeten worden toegeschreven aan de teruglopende financiele bestedingsmogelijkheden van bet publiek , den aan een verdringing door
11 4
electronische media . Men moet hierbij ook bedenken dat het onped w ongen bladeren door tijdschriften , w aarbij de lezer op een zelf to verkiezen tijd en pleats , zijn oog laat vallen op een bepaald stukje dat hem interesseert , moeilijk door een beeldscherm is to vervangen .
Tabel 8 . 5 Ve r schuivingen in het
l ezen van tijdschriften
1 9 7 5 en
1 980
(personen met 12 jaar en ouder )
tijdsbesteding in
1 980
verschuivin~~n t .a .v . 197 5
in uren index (100= per w eek 1 , 8 uur ) alien mannen vrouwen 12 - 24 jaa r
25 - 49 jaa r 50 jeer en ouder2~ uitsluitend L .O uitgebreid L .g3 11 .0 . of hoer
1,8 1,8 1,8 1,3 1,8 2,4 2,2 1,8 1,9
100 99
0 0
101 73 99
0
133 121 99 10 3
1 ) + = een toename - = een rulin g den teken wil zeggen significant op .05 niveau twee tekens : significant op 0 . 01 niveau
2) 18 jaar en ouder . Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1975 en 1980
Tab el 8 . 6 Aantal gelezen titels en tijdsbesteding voor t i jdschr iften in een week (herfst 1980 ; personen van 12 jaar en ouder )
aantal gelezen tijdschrifte n
tijdsbesteding lezen tijdschrifte n
gemiddeld per tijdschrif t
1 2 3 4 5
0,9 1,7 2,2 2 ,5 2 ,0
0,9 0,8 0,7 0,6 0,4
uur uu r uur uur uu r
uur uur uur uur uur
Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 .
1 15
8 . 6 Boeken en televisi e
Zoals in de buitenlandse studies is geconstateerd (zie § 8 .2),vertoonde ook in Nederlands onderzoek (1960-1962) het lezen van boeken een lichte teruggang bij de opkomst van televisie . In 1975 en 1980 is het leesniveau op ongeveer overeenkomstige wijze gepeild . Daarbij werd echter niet ,
zoals bij de onderzoeken uit 1955, 1960 en 1962 , zonder
weer gevraagd near boeken die men in de afgelopen maand heeft uitgelezen, maar naar boeken "voor studie of ontspanning" . Volgens deze meer inclusieve - vraagstelling scoorde in 1975 53% van een steekproef uit de bevolking van 12 jeer en ouder positief en in 1980 zelfs 56% (zie tabel 8 . 7) . Deze score ligt op een enigszins hoger niveau da n die uit het tijdperk v66r de komst van televisie . Omdat echter de gemiddelde tijd die boekenlezers tussen 1975 en 1980 registreren niet is toegenomen (zie tabel 8 . 8) , bestaat het vermoeden dat er meer en meer boeken worden gelezen die snel zijn uit to lezen (strips ,
stuiverro-
mannetjes) . Hieronder worden nog andere feiten vermeld die dit vermoeden versterken . Indien boekenlezers uit de verschillende peilingen ,
ondanks de lichte
afwijking in de vraagstelling, worden vergeleken naar sociale kenmerken, dan valt daarbij op dat het hoge leesniveau uit 1975 en 1980 voor een belangrijk deel voor rekening komt van de vrouwen (zie tabel 8 .7) . Vrouwen bleken ook in eerdere peilingen weer boeken to lezen dan mannen ,
maar het verschil in 1975 en 1980 w at groter geworden .
Markant
zijn ook de scores onder jongeren van 12-17 jeer (eveneens tabel 9 .7) . In deze leeftijdsgroep wordt her meest gelezen, maar hier heeft ook tijdens de opkomst van de televiaie de grootste terugval plaatsgevonden .
Sindsdien is het aantal jeugdige boekenlezers in de verschillende
peilingen w ee r gestegen . H et percentage uit overtroffen ,
1 955 is e chter nog niet
hoewel de jongerengroep nog steeds de meeste lezers van
(ontspannings- en studie-)boeken voortbrengt . Zowel de hoge score onder vrouwen als die onder jongeren ,
zou erop kunnen wijzen dat er
steeds weer lectuur tot de categoric boeken wordt gerekend : tijdachriftenromana, strips, enz . Uit alle peilingen springt near voren dat lezen van boeken sterkt toeneemt naarmate personen een hoger opleidingsniveau bezitten .
Hoewel er tegenwoordig niet minder in boeken wordt gelezen dan v66r het televisietijdperk is er wel een belangrijke verandering opgetreden in de verwerving van boeken . Sinds de jaren zestig wordt er steeds weer gebruik gemaakt van openbare bibliotheken . Het aantal ingeachre-
11 6
ven lezers en het aantal uitleningen is sinds 1963 vervijfvoudigd31
)
,
Terwijl de bibliotheken vroeger een opvoedend of levensbeschouwelijk type lectuur wilden stimuleren, bieden ze thans een overeenkomstig assortiment als de boekhandel of boekenclubs, met o .a . strips, stuiverromannetjes e .d . Door de verbreding van het assortiment en de grote uitbreiding van het aantal vestigingen, werd een groot publiek aangesproken . De groei van het bibliotheekgebruik ging daarbij semen met een grote toeloop door jongeren onder 18 jeer . De invoering van het kostenloze lidmaatschap voor jongeren in
1 9 7 5 heeft een stimulerend
effect gesorteerd (zie tabel 2 .11) . In 1978 bleek het aantal uitleningen door bibliotheken reeds vijfmaal zo groot als het aantal boeken ) dat werd aangekocht32 . ~erwijl de omzet van de boekhandel in de naoorlogse periode aanvankelijk nog groeide, loopt deze de laatste tien jaren duidelijk terug (zie tabel 2 .10) .
Ofschoon niet ken worden bewezen dat personen die boeken lezen deze zonder bibliotheek vaker zouden hebben gekocht, lijkt het evident dat de bibliotheek de boekhandel ernstige concurrentie aandoet . Er bestaat ) nl . een grote overlap tussen het kopers- en het lenerspubliek33 . Gegevens over verkoopcijfera van soorten lectuur lijken erop to wijzen dat het publiek vooral naslagwerken (met illustraties) wil bezitten maar verhalende lectuur, die eenmaal wordt gebruikt, bij voorkeur leent . De aankoop van informatieve lectuur en duurdere boeken is immers ster) ker gestegen34 Televisiekijken blijkt niet in de pleats to treden van het boekenlezen . Noch de tijdsbesteding, noch de deelname aan het lezen van boeken blijkt semen to hangen met de intensiteit van het televisiegebrui k (zie tabel 8 .9) . Order lichte en order zware televisiekijkers komen praktisch evenveel boekenlezers voor . Dit feit werd ook in de Verenig) de Staten geconstateerd35 , Dus ook in het land wear televisie de gehele deg door ken worden bekeken, blijken intensieve televisiekijkers niet minder boeken to lezen den oppervlakkige televisiegebruikers . Dit gegeven lijkt van groot belang voor de toekomstige situatie in Nederland : zendtijd overdag en de aanvoer van veel verschillende televisiekanalen Levert geen verschil in boekgebruik op tussen lichte en zware televisiekijkers .
117
Tabel 8 .7 Aantal personen (12 jaar en ouder) dat in de afgelopen 1) maandeen of meer boeken heeft uitgelezen (in % )
1955 1960 1962 1975
1 98 0
totaal 52 49 50 53 56 mannen 52 48 47 50 51 vrouwen 53 50 53 56 59 12 - 17 jeer 76 69 63 70 74 18 - 39 jeer 53 55 53 56 58 40 - 59 jaar 45 39 46 47 46 60 jeer en ouder 42 32 39 39 45 opleidingsnivea u niet-schoolgaanden glo lbo ulo no en
36 39 47 48 62 60 hoger 68
37 39 46 48 62 58 72 64 71
]) In 1975 en 1980 is , in tegenstelling tot de voorgaande jaren , expliciet gevraagd naar boeken "voor studie of ontspanning" . Bronnen : voor '55-'62 : CBS-Vrijetijdsbesteding in Nederland 1962-1963, deel 1 , Zeist , 1964 . voor '75-'80 : Tijdsbestedingsonderzoeken 1975 en 1980 .
Tabel 8 .8 Verschuivingen in de tijdsbesteding aan boeken lezen tussen 1975 en 1980 (personen van 12 jeer en ouder )
tijdsbesteding boeken lezen verschil in 1980 t .o .v . 1975 in uren index (]00 = per week 1,6 uur ) Rehele steekproef 1,6 100 0 mannen 1,6 97 + vrouwen 1,6 102 12 24 jaar 1,9 117 0 25 - 49 jaar 1,3 81 0 50 jeer en ouder 1,9 122 + L0 .2 ) 1,5 92 0 II .,L .O .Z) 1,2 75 -M .0 .2) 1,9 116 0 1) + -toename in 1980 op .05 nivea u - = afname in 1980 op .05 niveau -- -afname in 1980 op . 0 1 niveau 2) Personen van
18 jaar en ouder .
Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 .
118
Tab el 8 .9 Relatie tussen tijdsbesteding aan televisiekijken en boeken lezen (personen van 12 jaar en ouder )
intensiteit tijdsbestedinp aantal tijdsbeste1) t .v .- kijken boeken lezen boekenlezers ding door gehele steekproef (in z) boekenlezers (uren per week ) minder dan 6 uu r per week 6 - 12 uur p .w . 1,6 weer dan 12 uu r
per
week
1,5
1,7
48% 52%
45%
3,1 3,1
3, 8
1) Personen die in de loop van een week tijdsbesteding aan krantenlezen hebben gescoord . Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 .
8 .7 Bioscoop en televisi e
Aangezien het aanbod van bioscoop en televisie elkaar voor een deel overlapt, wordt in de televisie vaak een substitutie voor de bioscoop gezien . De feiten lijken dit ook volledig to bevestigen . Zo is in de periode dat de televisie Nederland veroverde, tussen 1955 en 1970, het aantal verkochte bioscoopkaartjes teruggelopen tot een derde van ) bet oorspronkelijke aanta136 , Hierbij mag men echter niet voorbijgaan aan bet feit dat de daling ook voor de introductie van televisie reeds gaande was . Er was in die periode dan ook meer gaande dan alleen een zich snel verspreidend bezit van televisietoestellen . De welvaart bracht niet alleen de televisie binnen het bereik van een groot publiek, maar ook veel andere zaken die de bioscoop als tijdsbesteding concurrentie aandeden . Door de uitgebreide aanschaf van hobby- of recreatie-apparatuur verschoof bet zwaartepunt van vrijetijdsbesteding i .h .a, van de open) . bare naar de private sfeer37 Bestaande vrijetijdsactiviteiten, zoals bioscoopbezoek, ondervonden dus niet alleen concurrentie van de t .v ., ) maar ook van andere nieuwe aspecten van vrijetijdsbesteding38 . Als resultaat van deze ontwikkeling verloor de bioscoop een aanzienlijk ) deel van zijn frequente bezoekers39 . Vooral onder ouderen slonk de belanpstelling voor de bioscoop zeer sterk . Sinds de vermindering van publiek aan het begin van de jaren zeventig tot staan is gekomen, bestaat de kern van het overgebleven bioscooppubliek overwegend uit jongeren . Deze groep kenmerkt zich door een afwisselende vrijetijdsbeste-
IIc
ding , waarin uitgaan een belangrijke pleats inneemt40), Ook onder deze groep heeft zich het verschijnsel van diversificatie voorgedaan in de vrijetijdsbesteding . De groep frequents bioscoopbezoekers is dan ook nog tussen 1975 en 1979 gehalveerd41) . Buitenlandse gegevens wijzen in dezelfde richting als de Nederlandse . Ook in West-Duitsland bestaat het bioscooppubliek grotendeels uit jongeren onder de 30 jeer . Deze groep, waarin (nog) ongehuwde mannen de meerderheid vormen, kenmerkt zich verder door een hoog opleidingsniveau42) , De groep regelmatige , evenals die van de incidentele bioscoopbezoekers vormt in West-Duitsland een ongeveer even groot deel van de bevolking als in Nederland . In Frankrijk en Italie zijn beide groter, maar de karakteristieken van deze publieksgroepen zijn dezelf) de43 In de zeventiger jaren heeft bet bezoek aan bioscopen zich min of weer gestabiliseerd . De schommelingen die thane nog voorkomen in bezoekcijfers, hangen waarschijnlijk semen met bet filmaanbod , in het bijzonder van Nederlandse auccesnummers . In de V .S . en Canada heeft zich echter een nieuwe concurrent van de bioscoop gemeld : abonneetelevisie . Deze vorm van televisie heeft immers bet integraal en ononderbroken uitzenden van (vaak zeer recente) bioscoopfilms als grootste troef . Sinds de introductie van abonnee-televisie zijn hiervan negatieve effecten op het bioscoopbezoek waargenomen44), In Nederland, wear het niet gebruikelijk is on een speelfilm op televisie to bekorten of voor reclame to onderbreken, doet de beschikbaarheid van buitenlandse kananlen, waardoor relatief veel recente speelfilms worden aangeboden, de bioscoop wellicht concurrentie aan . Het beeldscherm in huffs ken de bioscoop niet in ells opzichten vervangen .
De behoette er uit to zijn , vorm t e en beiangrijk motief voo r
bioscoopbezoek en deze functie ken door nieuwe vormen van media-aaLbod niet worden vervangen45) . Mede in verband hiermee valt het publiek voor beide media niet geheel semen : bet bioscooppubliek is, zoals vermeld , Jong ,
ter w ijl onder het televisiepubliek en ook dat voor pay - t .v . de .
middelbare leeftijdsklassen zijn oververtegenwoordigd46)
De bioscoop ondervindt waarschijnlijk weer concurrentie van enders uitgaansgelegenheden den van televisie . Hoewel de behoefte er uit to zijn niet is to bevredigen door een televisiescherm thuis, most men zich realiseren dat ook de aantrekkelijkheid van de bioscoop als uitgaansgelegenheid in belangrijke mate steunt op het aanbod van recent uitgebrachte films . Mocht het filmgebruik in de private sfeer (via specials filmkanalen of de beeldplaat) zakelijk interessanter worden
120
voor de filmindustrie dan het bioecoopcircuit , zodat bioscopen niet langer de primeurs uitbrengen , dan zal de behoefte aan bioscoopbezoe k snel verminderen .
8 .8 Samenvatt i
De komst van televisie heeft de beluistering van de radio in de avond uren sterk doen afnemen . Daarnaast heeft de opkomst van de televisie tijd van sociale contacten en gezelschapsspelen in huiselijke kring afgeknabbeld . Het gebruik van kranten , boeken en tijdschriften bleef door de komst van televisie niet geheel onberoerd , maar na een period e van gewenning bereikte het weer het oorspronkelijke niveau . Het aanbo d van deze media werd wel naar worm aangepast aan de nieuwe situatie . De ontwikkeling van het bioscoopbezoek last zien dat niet uitsluitend de opkomst van televisie , maar meer algemene structuurver a nderingen in de vrijetijdsbesteding een rol hebben gespeeld . De komst van televisie heeft grote invloed gehad op het gebruik en het aanbod van radio . Het luisteren naar de radio in in de avonduren i s zeer sterk afgenomen . Daarentegen is het gebruik overdag , als achtergrondmedium voor andere bezigheden als werk of vervoer ,
sterk toege-
nomen . Het radio-aanbod he eft zich geschikt in de veranderde functie van het medium . Indien de zendtijd voor televisie wordt uitgebreid zal waarschijnlijk het luisteren naar de radio als hoofdbezigheid nog verder worden teruggedrongen . Het gebruik van radio als achtergrondmedium, tijdens werkzaamheden zal niet door televisie kunnen worden vervange n . Het lezen van kranten is door de opkomst van televisie niet verminderd , maar wel veranderd . Er worden tegenwoordig weer ochtendbladen en weer regionale bladen gelezen . De waardering voor de kraut bleef aanvankelijk sterk achter op die van televisie , maar thane blijkt de kraut weer in hoger aanzien to staan . Bij jongeren is de interesse voor dit medium gering , maar het gaat bier om een leeftijds- en niet om een generatieverschijnsel, zodat vooralsnog niet ken w orden aangenomen dat de lauwheid t . o . v ,
gedrukte informatie algemener gaat worden .
Tijdschriften hebben zich , o . m ,
als gevolg van de opkomst van televi-
sie, sterker op specifieke lezersgroepen of leesinteressen gespecialiseerd . Intensieve televisiekijkers lezen minder hobby- en opiniebladen , maar meer populair geilluatreerde bladen . Het laatste type tijdschriften loopt daarom de meeste kans door uitbreiding van zendtijd gedeeltelijk to worden verdrongen .
12 1
Het lezen van boeken heeft enigszins peleden tijdens de opkomstperiode van televisie , maar thans is het vroegere peil opnieuw bereikt . Televisiekijken staat het lezen van boeken niet in de weg , zelfs niet in een land als de V .S . wear de televisie hele dagen uitzendt . Het gebruik van de bioscoop concentreert zich tegenwoordig sterk bij jongeren , voor wie het uitgaan een belangrijke rol speelt . Zolang de grote filmproducties het eerst in bioscopen worden uitgebracht en niet voor filmkanalen op t .v ,
of op beeldplaat ,
zal de be-
hoefte aan bioscoopbezoek niet worden verdrongen door het private beeldscherm .
122
Tabel 8 .10 Ontw ikkeling ochtend- en avondbladen sinds 196 9
1969 1970 1971 1972 1 973 1 974 1975 1 97 6 1 97 7 1 978 1 979 1980
landelijke en regionale ochtendbladen betaalde oplage (x 1 .000 ) 934 1 01 2 1039 1051 1 098 11 90 1 2373) 1 256 1296 1328 1312 1 344
inde x
landelijke en regionale avondbladen betaalde oplage (x 1 .000 )
inde x
100 108 11 1 1 13 11 8 1 27 1 323) 1 35 1 39 1 43 1 40 144
803 824 737 5401) 563 5022) 5013) 4 77 485 489 49 1 482
10 0 1 03 92 671) 70 632) 623) 59 60 61 61 60
1) Cijfer beinvloed door opheffing Het Vrije,Volk als landelijk blad . 2) Cijfer beinvloed door opheffing De Tijd als dagblad . 3' Cijfer beinvloed door opgaan van Kwartet-bladen in Trou w Bron : De Nederlandse Dagbladpers, Jaarverslag 1478 en 1980 .
Tabel 8 . 11 Ontwikkeling landelijke en regionale bladen sinds 196 9
1 969 1 970 1971 1 972 1 973 1 974 1975 1976 1 977 19 78 1979 1 980 1) Cijfer bladen 2) Cijfer 3) Cijfer
landelijke dagbladen betaalde oplag e (x 1 . 000 )
regionale dagbladen betaalde oplag e index (x 1 .000)
1737 1837 1776 15911) 166 1 16912) 1 7383) 1 733 1781 1822 1 802 1 826
100 106 10 2 92 1) 96 972) ]003) 100 103 105 104 105
2250 23 1 7 23 61 24881) 246 7 2477 24563 2532 2591 2662 2 7 51 27 8 8
inde x 100 103 105 1110 ]]0 110 1093) 113 115 119 122 12 4
beinvloed door het overbrengen van Het Vrije Volk van de groep landelijke near die van de regionals bladen . beinvloed door opheffing van De Tijd als dagblad . beinvloed door opgaan van Kwartet-bladen in Trouw .
Bron : De Nederlandse Dagbladpers, Jaarverslag 1978 en 1980 .
1 23
Tabel 8 . 12 Ontw ikkeling van het aanbod van in Nederland uitgegeven tijdschriften van algemene card sinds 1969
1 969 1974 1975 1970~~ 1 975~~ 1 976 ~ ~
1 9761) 19771)
1 9781) 19791) 19 8
01)
omroepbladen aantal titels totaal hetaalde onlaR e
7
x 1 .000 .000
3,3
2 ;8
8
9
3,4
9 3,4
9
10
3,5
10
3,8
10
3,8
3,9
hobby- en special e
interessebladen (exclusief vaktijdschriften) aantal titels Il 16 18 20 24 24 24 totaal betaalde oplag e x 1 .000 .000 1,5 2,0 2,1 2,2 2,7 2,8 2,8
24 2,8
algemene publiekstijdschriften aantal titels 4 4 5 6 7 8 8 8 totaal betaalde oplag e x 1 .000 .000 1,2 1,3 1,5 1,6 2,0 2,2 2,2 2,1 vrouwenblade n aantal titels 5 4 4 4 4 4 4 4 totaal betaalde oplag e x 1 .000 .000 1,9 1,3 1,4 1,5 1,6 1,6 1,6 1,6 kinder-, jongeren- en muziekbladen aantal titels 8 7 totaal betaalde oplag e x 1 .000 .000 1 ,0 1,2 1,3
8 1,4
8
8
1,4
8
1,6
8 1,6
8 1,5
opinieblade n aantal titels totaal betaalde oplag e ,.
! .000 .000
8
0'/'
9 0,5
9 o'5
9 0,5
10 n 6
9
9
0,5
06
9 0,6
1) Heeft betrekking op de periode waarin de peiling plaatsvond .
Bron : Nederlandse Organisatie van Tijdschrift-Uitgevers, N,O .T .iI,-oplaoe documentatie .
1 24
Tabel 8 .13 Mate van televisiegebruik en gebruik van en tijdsbesteding aan verschillende soorten tijdschriften (personen van 12 jaar en ouder ) mate van televisiegebruik vrouwen- populaire omroep- hobbytijd- opinieweek- jcngerenbladen (gossip)bladen bladen schriften bladen bladen gebr .1 index 2 1) index 2 1) index 2 1 index 2 1) index 2 1 indexT) (100= (100 (100 (100= (100 (100 1,0 .u . 1,0 U . 0,5 u . 1,0 U . 1,3 u . 7,1 U . p .w .) p .v .) p . w .) p .w .) p .w .) p .w . ) licht (minder dan 6 uur p .w .) middelbaa r
(6 tot 12 uur powe) zwaar (meet dan 12 u .pov .)
36 %
95
159,
79
23%
85
17%
92
13 %
98
10 %
102
31%
1 05
25%
92
331
95
17%
110
1 zz
100
Paz
117
24%
95
26%
124
36%
120
11%
95
8%
104
13%
80
1) Het percentage gebruikers geeft aan welk deel van een bepaalde kijkersgroep in de loop van een week .tijdsbeateding voor het betreffende tijdstip heeft gescoord . 2) De index voor de tijdsbesteding heeft betrekking op de gemiddelde aan bedoeld snort ti ;dschrift bestede tijd in een kijkersgroep , berekend over lezers en niet-lezers van dat tiidschrift . Bron : Tijdsbestedingsonderzoek 1980 .
N I.n
NOTE N
1) Zie voo r een overzicht : L . Boga r t , The age of television , New Yor k 1956 .
2) T . Coffin, Television's impact on society, in : American Psychologist, vol . 10, Oct . 1955, p . 630-641 . 3) J .P . Robinson and P .E . Converse, Social Change reflected in the use of time, in : A . Campbell and P .E . Converse (Eds .), The human meaning of social change, New York
1972 .
4) W .A . Belson, The impact of telvision, London 1967 . 5) J .P . Robinson and P .E . Converse, The impact of television on mass media usage : A cross-national comparison, in : A . Szalai (Ede), The use of time, The Hague-Paris, 1972, p .
1 97-212 .
6) J .P . Robinson, Television and leisure time : a new scenario, in : Journal of Communication, 31, nr . 1 (winter 1981), p . 120-130 . 7) CBS, Vrije-tijdsbesteding in Nederland, 1962-1963, Deel I : enig e vormen van licht en ernstig amusement, herfst 1962, Zeist 1964 . 8) Zie noot 2 .
9) Zie noot 1 . 10) Zie noot 5 . 11) M . Kiefer, Massenkommunikation 1964-1970-1974, in : K . Berg & M . Kiefer (Hsg .), Massenkommunikation . Eine Langzeitstudie zur Mediennutzung Und Hedienbewertung, Mainz
1978 .
en :
M . Kiefer, Massenkommunikation 1964 his 1980, in : Media Perspekt_ . . . .
., ioan,
..r . i., , p . 25 :-2 8 5 .
12) J .T . Lull, L .M . Johnson & C .E . Sweeny, Audiences for Contemporary radio formats, in : Journal of Broadcasting 22, nr, 4 (fall 1978) p . 439-453 .
13) Zie noot 7 . 14) Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaal en Cultureel Rapport 1978, 's-Gravenhage 1978 . 15) NOS, Regionale radio in Nederland, Hilversum 1981 .
16) B .W . Roper, Changing public attitudes toward television and other media 1 959-1976, in : Communications 4 (1978), p . 2 20-238 . 17) Zie noot 11 . 18) A .M .
Overste, "Hoort u mij nog?", in : Intermediair 12 (28 mei 1976)
nr . 22, p . 15-23 .
1 26
19) R .L . Frank en M .G . Greenberg, The public's use of television, Beverley Hills and London 1980 . En ook : noot 22 .
20) Zie noot 3 , 21) M .
Schneider, J . Hemels, Be Nederlandse Krant 1618-1978, Baarn 1979 .
22) M . Kiefer, Hassenkommunikation 1964 his 1980, in : Media Perspektiven, nr . 4,
p . 261-286 .
23) Zie noot 16 . 24) Zie noot 18 . 25) Zie noot 22 . 26) J .P . Robinson, L .W . Jeffres, The great age readership mystery, in : Journalism Quarterly, p .
219-231 .
27) Zie noot 22 . 2,q) Zie Hoot 14 . 29) Zie Hoot 14 . 30) A .J . van Zuilen, The life cycle of magazines, Uithoorn, 1977 . 31) J .P . Wijnberger, De leeshonger verzadigd, in : Economisch Statistische Berichten 16-4-1980, p . 428-431 , 32) A .A . Herpers, Boeken zijn echt and era, in : Economisch Statistische Berichten 16-4-1980,
p.
424-427 .
33) Centrum BV, Leesgedrag en bibliotheekgebruik, Amsterdam 1974 . 34) Zie Hoot 31 . 35) P . Steinborn, Buch and Leser in den USA, in : Media Perspektiven 1979, nr . 3, p . 157-165 . 36) Zie Hoot 14 . 37) S .B . Linder, The harried leisure class, New York
1 970 .
38) Zie Hoot 7 . 39) Zie Hoot 36 .
40) Zie bijv . Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaal en Cultureel Rapport 1976, 's-Gravenhage 1976 . Instituut voor Psychologisch Marktonderzoek NV, Publiek en Bioscoop, Amsterdam 1973 .
Intomart By, Rapport inzake de plaats van het bioscoopbezoek in het tijdsbestedingspatroon van de Nederlander, Amsterdam z .j . 41) Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaal en Cultureel Rapport 1980, 's-Cravenhage 1980 . 42) ?,Berk en B . Frank, Film and Fernsehen, in : Media Perspektiven 19 7 8, nr . 3, p . 151-158 . 43) C . Degand, The cinema and the public in Europe, in : Council of Europe, The state's role vis-a-vis the culture industries , Strasbourg 1980 .
127
44) M . Kiefer , Erfahrungen zur Akzeptanz von Kabeldiensten, in : Media Perspektiven 1978 , nr .
6 , p . 439-445 .
45) Zie noot 5 . 46) G . Gericke , Expansion dank Pay-tv and Satellit, in : Media Perspekt i ven 1980 , nr .
I, p . 1- 10 .
128
HOOFDSTUK 9 . NI F.Ui•TE MF.AI A
9 . 1 Inleidin g
De nieuwe vormen van informatie-overdracht die in de nabije toekomst op het gebied van de communicatiemedia een rol kunnen gaan spelen , worden vaaY, met de algemene term "nieuwe media" aangeduid . Vaak w ordt hiermee gedoeld op een nieuwe worm van overbrenging van reeds bestaande communicatiesignalen, zoals bij het doorgeven van televisie door kabel en satelliet . Ook worden nieuwe omroepformules als betaaltelevisie wel onder de nieuwe media gerekend . In deze studie is ervan uitgegaan dat het bestaande karakter van radio en televisie, ondank s een andere aanvoerweg , niet zodanig verandert dat hier sprake kan zijn van nieuwe media . Dit lijkt wel het geval bij de produkten van onlangs ontwikkelde technieken, die in dit hoofdstuk worden besproken . Deze nieuwe media kunnen in twee groepen worden ingedeeld . Ten eerste zijn er de informatiesystemen teletekst en viewdata , waarbij via het beeldscherm informatie vanuit een centraal punt op afroep op de huiskamer kan bereiken . Als tweede groep van nieuwe media worden de videoen beeldplaatapparatuur behandeld .
Met deze appa r aten kan de geb ru iker
individueel gekozen televisiebeelden op een door hem gewenst moment afspelen . Beide soorten nieuwe media sluiten geheel aan bij de gesignaleerde tendensen tot privatisering en specialisering en kunnen daarbij een zekere bedreiging gaan opleveren voor de bestaande media . De media zijn ook "nieuw" in de zin dat er nog maar weinig ervaring mee is opgedaan . Dit hoofdstuk draagt daarom ,
sterker dan de andere ,
een speculatief karakter .
9 .2 Teletekst en viewdat a
9 . 2 . 1 Inleidin g
Teletekst en viewdata zijn systemen die de gebruiker in staat stellen om thuis met behulp van druktoetsen elders opgeslagen informatie op to roepen , die op het televisietoestel kan worden afgelezen . In deze bespreking zal de nadruk verder gelegd worden op aspecten van teletekst en viewdata die voor de gebruiker van onmiddellijk belang zijn .
129
Technische bijzonderheden blijven i .h .a . buiten beschouwing . Voor beide systemen is een speciaal decodeerapparaat nodig, al dan niet reeds bij aankoop in het toestel ingebouwd . De meerkosten bedragen voor teleteket ca, f 500,-, voor viewdata ongeveer het dubbeleI) . De opgevraagde informatie wordt ge?_everd in de worm van stilstaande beelden , pagina's genaamd , die tekst en grafische afbeeldingen kunnen bevatten . De maximale hoeveelheid tekst die een pagina kan bevatten , bedraag t 24 regels van 40 tekens . Een dergelijke pagina op het beeldscherm kan dus veel minder tekst bevatten dan bij gedrukte media . Hoewel de tekst over verachillende pagina's kan doorlopen, maakt de beperkte capaciteit per pagina, teletekst en viewdata bii uitstek geschikt voor beknopte informatie . Omdat de informatieleverancier de informatie voortdurend kan bijwerken lenen de beide systemen zich goed voor het doorgeven van de meest actuele berichten . Teletekst en viewdata verschillen in de manierwaarop de informatie wordt doorgeseind . Teletekst-signalen waken deel uit van die van de televisie en worden uitgezonden door de omroep .
Viewdata wordt overge-
bracht via het telefoonnet . Op grond van de principes van overbrenging berust het beheer van teletekst in de Nederlandse situatie bij de NOS en van viewdata bij de PTT .
9 .2 .2 Teleteks t Omdat teletekst met het omroepsignaal wordt uitgezonden is ontvangst ervan mogelijk zolang dat (overdar, als testbeeld) in de lucht is . Iedereen met een aangepasttelevisietoestel,kan er gebruik van waken , zonder dat er lasten aan zijn verbonden .
De omroep bes'trijdt hear kos-
ten van dit systeem (vnl, personeelsleden van de redactie) uit hear aigemene micitieieu , dus uiL kijk- Cll iuibLer:uijuragzu, an reclamegelden . De transmissie van teletekat brengt bepaalde beperkingen met zich wee . De informatie wordt aangeboden als een steeds roulerende "rolprent" . De geb ruiker kan de door hem gewenste pagina door het intoetsen van een bijbehorend puffier stilzetten op zijr, scherm . De gebruiker moet langer op de door hem gekozen gegevens wachten naarmate er weer pagina's info rmatie op de "rolprent" staan . Bij een inhoud van 100 pagina's op een kanaal bedraagt de wachttijd gemiddeld 12 en maximaal 24 seconden . Bij een groter aantal pagina's kan de wachttijd in het huidige systeem beduidend oplopen .
Teletekst leent zich goed voor berichten van beknopte omvang, die voortdurend bijstelling behoeven ,
zoals : nieuwsflitsen , sportuitala-
gen, weerberichten, beurskoersen, noteringen van buitenlandse
130
valuta, enz . De functie van teletekst last zich vergelijken met die van informatievoorziening via beuaalde telefoonnummers (ANP, weerbericht) . Teletekst biedt echter een grotere keus aan onderwerpen en omdat de informatie op het scherm blijft staan zolang de gebruiker dat wenst, kan er informatie van weer complexe aard geboden worden, dan via auditieve weg moRelijk is . Als speciale toepassinp, wordt teletekst ook gebruikt voor de ondertiteling van uitzendingen . Op deze manier kunnen Rehoorpestoorden de gesproken tekst bij verschillende uitzendingen bijgeleverd krijgen . In de toekomst kan deze toepassing ook worden gebruikt voor de leverantie van vertaalde tekst, bij buitenlandse films . In navolging van Groot-Brittannie, waar het systeem werd ontwikkeld, zijn in tal van andere landen ook proefnemingen met teletekst van start gegaan . In Nederland begon de NOS in april 1980 met het experiment .
Gegevens over het gebruik van teletekst zijn in deze fase niet meer dan enige eerste indrukken : er zijn in Nederland ongeveer 150 .000 t .v .-toestellen verkocht die geschikt zijn voor de ontvangst van teletekst . Uit een eerste onderzoek onder de gebruikers blijkt dat deze vooral v66r en na afloop van een "normale kijkavond" teletekst oproepen en daarnaast op tijdstippen dat de gebruikers niet geinteresaeerd zijn in het omroepaanbod2) . Op andere tijdatippen , zoals overdag , wordt teletekst minder bekeken . Er bestaan aanwijzingen dat het actuele karakter van het medium een belangrijk motief vormt voor het gebruik . Van de nieuwsrubriek wordt bijv, hoofdzakelijk de meest actuele nieuwsontwikkeling geraadpleegd . Teletekst wordt evenals een kraut veel gebruikt om to "bladeren", alvorens een bericht voor nadere kennisname to selecteren . Bij het onderzoek naar het gebruik van teletekst werden zowel aanwijzingen voo r substitutie ,
als indicaties voor een cumulatief gebruik
van media vastgesteld . Substitutietreedt op indien men teletekst gebruikt in plaats van de nieuwsbulletins via radio en televisie, en verder van b .v ,
kranten- of televisiegegevens over trekkingen van
loterijen . De gebruikers stellen ,
dat het belangrijkste motief voor
deze substitutie is, dat zij het nieuws kunnen lezen op eel tijdstip dat hun dit het best uitkomt . Teletekstgebruikers melden tevens dat zij berichten in de kraut of een tijdschrift overslaan ,
indien ze
menen al via teletekst over het onderwerp to zijn geinf.ormeerd . Teletekst geeft echter ook wel aanleiding tot cumulatief mediagebruik .
131
Teletekstberichten blijken gebruikers sours to attenderen op een onderwerp , waarvan ze vervolgens via andere media weer willen vernemen . Het gebruik van teletekst bleek ook in omgekeerde zin wel to zijn bevorderd , doordat men op de hoogte Wilde blijven van de laatste ontwikkelingen van een onderwerp , waarover men in andere media reeds had kennisgenomen . Teletekst verschaft thans echter onvoldoende aspecten our bestaande media to kunnen verdringen . Teletekst lijkt vooral een concurrent to zijn voor gedrukte media die hoofdzakelijk voorzien i n overzichten van gegevens, zoals b . v , programmabladen .
9 . 2 .3 Viewdat a Anders dan teletekst , berust viewdata op een interactief gebruik van communicatiesystemen . F.lke aangeslotene kan afzonderlijk het databestand aanroepen . Hij is daarvoor niet afhankelijk van uitzendtijden . (?mdat de omvang van het databestand geen invloed heeft op de wachttijd , kan er via viewdata veel weer informatie beschikbaar worden gesteld dan bij teletekst . Het individuele karakter van de verbinding tussen gebruiker en gegevensbestand, maakt het moReliik dat het gebruik van specifieke gegevens voor bepaalde gebruikers wordt gereserveerd . In tegenstelling tot teletekst worden er bij viewdata w el kosten in rekening gebracht . Deze zijn afhankelijk van het gebruik . Naast de kosten van het abonnement op het systeem, wordt elke oproep van in formatie afzonderlijk in rekening gebracht . De kosten hiervan zijn afhankelijk van de aard van de geraadpleegde gegevens . Deze informatiekosten moeten worden gevoegd bij die van de telefoonverbinding . Door de relatief hoge kosten van viewdata en de vooralsnoA beperkte mogelijkheden voor particulieren , worden de gebruikers in Nederland , zoals in andere ianden , noordzaKeiijK nog gerecruteerd uit heL 'oedrijfsleven en andere instellingen3) . De concurrentie van teletekst speelt hierbij ook een rol . Indien viewdata en teletekst hetzelfde aanbieden (zoals nieuwsberichten) zal het kostenvoordeel de voorkeur doen uitgaan near teletekst . Viewdata biedt echter een aantal mogelijkheden waarin teletekst niet kan voorzien . Wellicht zal dit systeem hierdoor in de toekomat ook voor particulieren geeigende toepassingen verwerven . 7.o maakt het tweerichtingverkeer consumptieve handelingen mogelijk , als kopen , betalen , bestellen of reserveren . Zouden dergelijke toepassingen worden ontwikkeld , dan zal het viewdatasysteem voor particuliere gebruikers aanzienlijk aantrekkelijker kunnen worden .
132
Het grote aantal mopelijkheden dat her viewdatasysteem in zich ber g t heeft zoals and ere verworvenheden op het gebied van automatisering , sommigen bezorgd gemaakt voor een eventuele aantasting van de persoonlijke levenssfeer4) . Daarnaast bestaat het vermoeden dat vie wdata slechts open zal staan voor personen , die reeds vertrouwd zijn met manipulaties via een dataterminal5), Dit laatste bez w aar bestaat echter ook voor andere vormen van informatie-uitwisseling, zoals het invullen van formulieren . Invoering van het systeem stelt dus Been problemen aan de orde , die zich niet reeds bij bestaande communicatievormen voordoen . Het systeem van viewdata wordt in Nederland beproefd order beheer van de PTT order de ream Viditel (gestart in augustus 1980) . Er zijn in Nederland thans 4 .000 t . v .-toestellen verkocht , die voor viewdata geschikt zijn . Zoals vermeld blijft de belangstelling order particulieren sterk achter bij de verwachtingen . In West-Iluitsland bleek een ondervraagde groep van particulieren terug to schrikken voor de kosten . Slechts 1,5% van de ondervraagde huishoudingen beschouwde zich als potentiele klant . De geinteresaeerde huishoudingen bleken hoofdzakelijk to zijn samengesteld uit welgeatelde peraonen6) . Dat viewdat a nog lang niet is geevolueerd tot een volgroeid systeem wordt ook geillustreerd door het gegeven ,
dat puzzles ,
spelletjes en grappen de
meest opgeroepen snort informatie wormer bij het Nederlandse Viditelexperiment . Dit speelse gebruik overheerste niet alleen bij particulieren ,
maar ook bij openbare instellingen, zakelijke gebruikers en
z elfs bij de informatieleve r anciers zelf7) ,
Bij de dataleveranciers bestaat ook aarzeling over het praktisch nut van viewdata . Pit komt b .v, tot uitdrukking in het feit dat databestanden niet of niet tijdig word en geactualiseerd8) . Gezaghebbende personen beweren nu , dat het aanbieden van informatie via Viditel aan particulieren ook op middellange termijn geen goede vooruitzichten biedt op een commerciele exploitatie9) ,
9 .3 Video en beeldnlaa t
9 .3 . 1 Vide o
Een videocassetterecorder (vcr) is , zoals bekend , een apparaat w aarmee bewegende beelden en geluid op magnetische band kunnen worden vastgelegd . Bij het afspelen van een band wordt gebruik gemaakt van een televisietoestel . Het bezit van laatstgenoemd apparaat is daarom voor
1 33
het gebruik van video een vereiste . Evenals geluidsbanden kunnen videobanden worden uitgewist en voor een nieuwe opname worden gebruikt . De opgenomen beelden kunnen van verschillende herkomst zijn . Banden kunnen voorbespeeld worden aangeschaft en de gebruiker kan zelf opnamen waken : copieen van omroepprogramma's of zelf vastgelegde beelden met behulp van een (video-)camera . Op de laatstgenoemde toepassing van video zal niet worden ingegaan, omdat hieraan een publiek aspect ontbreekt . Omdat de videogebruiker is aanpewezen op het beeldscherm van bet t .v .toestel zal vooral worden gelet op de relatie tussen het bezit van video-afspeelapparatuur en het kijken near televisie-uitzendingen . interessant hierbij is de vraag in hoeverre video-apparatuur de gebruiker onafhankelijk maakt van het publieke aanbod van de omroep (zie §2 .3) .Sonmmigen voorspellen immers dat het publiek door bet kopen of lenen van voorbespeelde videobanden het beeldecherm steeds weer op 10) private manier zal gaan programmeren . Anderen zien in het opnemen en afspelen van t .v .-uitzendingen de belangrijkse toepassing en verwachten daarom Been drastische veranderingen . De vcr-bezitter zal volgens hen weer to zeggen krijgen over het moment waarop hij een programma bekijkt, maar hij blijft daarbij aangewezen op datgene wat de 11) omroep aanbiedt .
De videocassetterecorder is pas sinds enkele jaren op de markt en kept dan ook nog slechts een beperkte verspreiding onder het publiek . Nederland loopt in dit opzicht tamelijk voorop . Eind 1980 beschikte 3,7% van de huishoudingen hier over vrr12) . Sommigen verw achten een snelle toename van bet bezit in de nabije toekomat13) . Zij verwachten dat bet publiek , na een algemene verwerving van kleurentelevisie, rijp wordt voor een nieuw artikel op dit gebied . Het is echter twijfelachtig of video bet komende decennium binnen bet financiele bereik zal komen van brede lagen uit de bevolking . De economische vooruitzichten (zie hoofdstuk 3) zijn daarvoor niet zo gunstig en bovendien zal de videorecorder concurrentie Haan ondervinden van andere nieuwe toepassingen, waarmee ook substantiele bedragen zijn gemoeid ,
zoals kabelaansluiting , abonnee-televisie,etc . De verbreiding
van nieuwe media als de videorecorder kan daarom wel eens veel minde r snel gaan verlopen dan tot nu toe bij audiovisuele apparatuur bet ge) val is geweest14 Degenen die thane reeds een videorecorder hebben aangeschaft , worden vaak gekarakteriseerd als consumptie-pioniers : de welgestelde dertiger
134
die geinteresseerd is in technische vernieuWingen15) . In werkelijkheid blijkt het bezit van videorecorders in Nederland minder exclusief geconcentreerd in de hoogste inkomensgroepen , dan in veel andere landen het geval is (vgl . tabel 3 .5) . Aangezien de videorecorder nog pas in het begin van zijn ont w ikkeling verkeert, zijn over het gebruik nog maar weinig gegevens bekend .
Bo-
vendien kan men zich hierbij afvragen of het gedrag van de huidige bezitters representatief is voor de toekomstige gebruikers en of dit gedrag van de eerste gebruikers al enige regelmaat kan vertonen .
Het
aanbod van programma's op voorbespeelde banden staat b .v, nog pas in de kinderschoenen, maar een belangrijker beperking is toch wel dat de thans aangeboden videosystemen niet uitwisselbaar zijn . Zolang die uniformiteit ontbreekt , kan de voorzieningenst r uctuur voor dit medium niet op enige Schaal worden uitgebouwd . De afepraken die onlangs tussen video-fabrikanten tot stand zijn gekomen over de standaardisering van apparatuur voor het waken van camera-opnamen liken overigen s
een belangrijke stap in de richting van harmonisering van video-systemen . Volgens een onderzoek near de aankoopmotieven onder de bezittera van een videorecorder in de V .S .
ligt het belangrijkste motief in de ) mogelijkheid tot 'time-shifting"16 . Het gaat hierbij om het opnemen van programmer's die op een tijdstip van eigen keuze worden afgespeeld . Van de ondervraagde v .c .r .-bezitters noemde 57% dit motief . De meesten hiervan deelden wee op het moment van uitzending niet in de gelegenheid zijn to kijken . Het waken van eigen camera-opnamen blijkt als aankoopmotief veel minder vaak to worden genoemd
(17%), wear wel vaker
dan het motief on kant-en-klaar gekochte cassettes of to spelen (14%) . Het minst belangrijke motief (12%) bleek de behoefte aan een eigen videotheek . Het feitelijk gebruik van v .c .r .'s in de V .S . vertoont veel overeenkomst met deze bevindingen . Het grootste aantal onder de v .c .r .-bezitters speelt hoofdzakelijk opnamen van de televisie af . Voorbespeelde cassettes worden weinig gebruikt . Het uitwisselen van bespeelde casset17) . tes tussen videobezitters onderling komt zelden voor De bande n met opnamen van t .v .-uitzendingen worden vaak nog dezelfde week afgespeeld, zodat ' t ime-sh if t ing' inderdaad de voornaamste toepassing van video-apparatuur vormt . In Japan en verschillende Europese landen zijn overeenkomstige bevin1 ) dingen gedaan 8 , In Japan blijkt slechts 10% van de afgedraaide banden in voorbespeelde worm to zijn gekocht of geleend,
90% is dear
135
direct aan t .v . -uitzendingen ontleend19) ,
In Frankrijk w erd vastge-
steld dat 85% van de v .c .r .-bezitters hun apparatuur uitsluitend gebruiken on t . v . -uitzendingen op to nemen en later of to spelen . Ook bier gaat het voornamelijk om time-ahifting :70z van de opgenomen programma's wordt na het afspelen weer uitge w ist20) . Het gaat hier om ca . drie programme's per week21) . In de Verenigde Staten wordt de recorder intensiever gebruikt den in Duitsland . Daar speelt ca . een derde van de v .c .r .-bezitters vijf of weer banden per week af22) . In WestDuitsland gebruiken slechts enkelen hun v,c,r . weer den tweemaal per weekZ3 ) De opgenomen programme's worden in het algemeen 's-avonds afgespeeld, op tijdstippen dat men gewend was televisie to kijken . Overdag worden praktisch geen banden afgeapeeld .
Time-shif ting leidt den ook in het
algemeen niet tot een uitbreiding van de kijktijd24) . Hoe wel de aituatie voorstelbaar is dat personen die door hun werk niet 's-avonds kunnen kijken ~n personen die overdag veel vrije tijd hebben, door de videorecorder meer gaan kijken , dusver beschikbare gegevens . meer to kijken ,
blijkt nog niets daarvan uit de tot
Men gebruikt de videorecorder niet om
maar om programma's to bekijken die beter aansluiten
bij eigen voorkeur . Het gebruik van video vertoont dus grote overeenkomst met een situatie waarin het aantal kanalen is verruimd (zie 4 6 .3) . Let men immera op het type uitzendingen dat wordt opgenomen, den blijkt de keuze sterk overeen to komen met het snort programme's , dat ook onder "normale" televiaiekijkera het meest populair is : apeel~ filma en andere amusementsprogramma's25
Ondanks de toch nog aanzienlijke populariteit van (lichte) informatieve t .v .-programme's, worden deze vrijwelniet op video vastgelegd . Dithoef t 6 C 1_ L 1
VCLUQ Z. Ll1 K
L C WC k R Cl lr JiIlua t
uZ Gvia
sump i. icwnuiu2
rn
a: h . r
. . ~ .. u ..a g ;.h cc i
afhangt van de actualiteit . Men stuit hiermee op beperkingen van de toepassing van video,Directe reportages waarbij de kijker benieuwd is near het verloop van gebeurtenissen lenen zich slecht voor coPiering . De spanning bij dit snort uitzendingen is verdwenen zodra de afloop bekend is . Indien men een programma via een video-opname later bekijkt den het werd uitgezonden , staat men ook buiten de collectieve ervaring van televisiekijken . Verschillende t .v , -programm a's blijken , b . v , de deg na uitzending belangrijke gespreksstof op to leveren26) Maar verder wijst het gegeven , dat v .c .r .-gebruikers progranana's veelal volledig overnemen en afspelen , erop dat zij in weinig opzichten afwijken van de gangbare worm van t .v . -conaumptie27) . Hoewel het gebruik van voorbespeelde video-cassettes slechts een
136
hescheiden pleats inneemt , kan bier in de toe k omst verandering in komen . Met de uitbreiding van de kring van potentiele afnemers, kan immer s ook het assortiment breder en aantrekkelijker worden . Verscheidene ondernemingen hebben reeds initiatieven in die richting aangekondigd2 8 ), Van groot belang voor de uitbreiding van deze markt zal zijn de vraag in hoeverre een grotere afzet een gunstiger prijs van voorbespeelde cassettes zal opleveren . Vooralsnog is de aanschaf hiervan een kostbare aangelegenheid : f 150 , - tot f 200 , - . Indien deze prijzen nie t gaan dalen gaat de aanzienlijk goedkopere beeldplaat de videocassettes op dit gebied waarschijnlijk verdringen . itede in verband met de hoge aanschafprijs he eft de videohandel zich toegelegd op verhuur naast verkoop . Het lenen van een speelfilm op videocassette kost ca, f 29,- voor 3 dagen . Hoewel het leenverkeer nog nauwelijks op gang is gekomen, verhuurt het grootste verhuurbedrijf in Nederland thans reeds gemiddeld 25 films per jeer aan ongeveer 3 .000 leden29) . Dit mag, gelet op de kosten per uitlening, vrij veel heten . Begrijpelijkerwijs worden vooral voorbespeelde banden aangeboden met materiaal dat niet door de omroep wordt uitgezonden . Momenteel neemt pornografisch materiaal hieronder nog een belangrijke pleats in . Het liFt in de verwachting dat dit marktaandeel zal terug) lopen als bet aanbod breder wordt30 De gevolgen van de videorecorder voor het kijkgedrag zijn niet los to zien van de ontwikkelingen in het aanbod van televisie-uitzendingen . Naarmate er meer alternatieven via bet kabelnetwerk beschikbaar komen , kan de behoefte aan extra programmatuur op eigen banden gaan afnemen . Maar misschien moet men niet teveel uitgaan van een direct verband tussen bet een en het ander . Ondanks het feit dat er via d e radio praktisch doorlopend popmuziek valt to beluisteren , worden er toch relatief veel platen of muziekbanden van dit genre verkocht en gedraaid .
De vraag of de situatie op gebied van geluidsdragers model
kan staan voor de toekomstige ontwikkeling bij beeldopnamen komt bierna nog uitgebreider aan de orde .
9 .3 . 2 Beeldplaa t De beeldplaat is een vlakke schijf waarop , evenals op een voorbespeelde videocassette , bewegende beelden met geluid zijn vastgelegd die op een televisietoestel kunnen worden bekeken . Hiervoor is een speciaal afspeelapparaat nodig , dat in de landen , waar bet wordt aangeboden ca . f 800 , - kost .
137
Zoals de prammofoonplaat biedt de beeldplaat slechts gelegenheid tot afapelen . 7,elf opnemen is niet mogelijk . Van de beeldplaat bestaan verschillende systemen die niet onderling uitwisselbaar zijn . In dit opzicht verschilt de beeldplaat al evenmin van video . De beeldplaat biedt evenwel een aantal mogelijkheden die video of graummofoonplaten niet kennen . De bewegende beelden kunnen "stilgezet" worden zodat de beeldplaat ook kan worden gebruikt als een schier oneindige reeks afbeeldingen, waardoor een beeldplaat zich goed leent als naslagwerk . Verder biedt de beeldplaat mogelijkheden voor interactief gebruik . De gebruiker kan bijvoorbeeld een reactie worden gevraagd op een bepaalde passage en de aard van zijn response bepaalt hoe het systeem van bewegende beelden wordt voortgezet . Een dergelijke toepassinq heeft grote waarde voor instructieve doeleinden .
In Nederland is de beeldplaat nog niet op de markt ,
in de V .S . en
Groot-Brittannie wel . Er zijn echter no p, geen gegevens beschikbaar over de publieke belangstelling voor dit nieuwe medium , last staan over de wijze waarop het wordt gebruikt . Elke beschouwing over de plaats die de beeldplaat kan gaan innemen berust daarom op speculatie . Ook onder (toekomstige) producenten leven hierover nog volstrekt tegengestelde verwachtingen31) . De beeldplaat is ontwikkeld als een goedkoop alternatief van de videoband .
De beeldplaat van Philips is bovendien door zijn lasertechniek
ontwikkeld als een praktisch onslijtbaar produkt . Algemeen leeft de verwachting dat de lage prijs een breed publiek zal aanspreken . Een beeldplaat zal vermoedelijk niet veel meer gaan kosten dan een gra~ofoonplaat . De aankoopprijs van de beeldplaat komt daarmee in de buurt to liggen van de huurprijs van een voorbespeelde videocassette . Het is .~ . . Cam . .
de VLdri g v i de extra bijvoorbeeld om eigen opnamen to waken ,
.~ dcc : ecc r d ur ,
hier wel tegen opwegen .
Toch moet men zich afvragen of de toekomstige ont w ikkeling zich wel vanuit dit gezichtspunt van substitutie last beoordelen .
Waarschijn-
lijk zullen de videoband en de beeldplaat op den duur beide eigen toe passingen verwerven .
De verhouding tussen radio ,
grammofoon en band-
of cassetterecorder last zich in dit opzicht vergelijken met die tussen t . v .,
video en beeldplaat . Radio ,
platenspeler en band - of casset-
terecorder worden ieder op eigen wijze gebruikt . Behalve een algemeen (dubbel of driedubbel) bezit van radio ,
beschikt 89 7 van de huis hou -
dens in 1980 over een platenspeler en 67% over een band- of casaetterecorder32) . Praktisch alle recorders komen voor bij personen die ook een platenspeler bezitten .
Bovendien lijkt de aanschaf van een band-
136
of cassetterecorder de verdere aankoop van grammofoonplaten niet in . de weg to staan33) Hoewel de functies en mogelijkheden van de genoemde geluidsmedia in hope mate parallel lopen met die van t . v ., video en beeldplaat, za l de onderlinge verhouding toch niet geheel gelijk zijn . De videocassette is immers veel duurder dan de muziekcassette . Ook onbespeeld is de videoband zo duur, dat de gebruiker er niet zoveel zal aanschaffen dat hij nauwelijks behoeft to wissen, zoals bij geluidsbanden . Het copieren van grammofoonplaten op de cassette , v at bij de geluidsdragers veelvuldig voorkomt , liikt door de hoge prijs van een videoband niet w aarschijnlijk . De functies van beide media zullen elkaar daardoor minder sterk overlappen als bij geluidsdragers het geval is . Mogelijk met uitzondering van eigen camera-opnamen , zullen volgespeelde beeldbanden in het algemeen niet worden bewaard . Er bestaat nog weinig inzicht in de behoefte aan geprivatiseerd beeldmateriaal , waarin de beeldplaat gaat voorzien . Bij een beschouwing over deze behoefte kan men zich niet geheel door heersende patronen laten leiden . Degenen die stellen dat beeldmateriaal voor ontspanningsdoeleinden zich niet zoals muziek leent voor herhaald gebruik , kunnen er op worden gewezen dat ook het herhaald beluisteren van muziek pas ontstaan is , toen opnametechnieken gemeengoed werden . Evenals bij muziek kan de mogelijkheid van herhaalde weergave aanleiding geven om nieuwe genres to gaan ontwikkelen . Ttaijfel aan de behoefte aan een privevoorraad bewegende beelden , kan w orden weerlegd door to wijze n op de private boekenkast . De meeste ontspanningslectuur leent zich niet voor herhaald gebruik , maar nochtans vult dit snort lectuur het grootste deel van de boekenplank . Het bezit is bij boeken vaak een doel op zichzelf en waarom zou dit bij beeldplaten met klassieke films , hoogtepunten uit show s , reportages e . d , niet het geval kunnen zijn? Daarbij is het nog Been uitgemaakte zaak dat beeldplaten evenals geluidsplaten hoofdzakelijk als ontspanningsmiddelen zullen worden geproduceerd en gebruikt . Ilet is ook mogelijk dat de toepassingen o p het gebied van instructie , die door video niet wordt geboden , de toekomstige functie van de beeldplaat gaan bepalen .
9 . 4 Samenvattin g
Teletekst is vooral geschikt voor het leveren van beknopte informatie die voortdurend wordt geactualiseerd . Teletekst lijkt kranten en tele-
1 39
visie alleen to kunnen vervangen op het beperkte terrein van nieuwsflitsen , sportuitslagen en andere overzichten van resultaten . Bij actuele theme's stimuleert teletekst een uitgebreidere kennisname via t . v . - of kranteninformatie . Vie w data lijkt na eerste peilingen vooralsnoR toepassing to vinden in de professionele sfeer . Viewdata voor particulieren biedt nog geen gunstige perspectieven op commerciele exploitatie . In de toekomst zal viewdata voor particulieren w ellicht aantrekkelijker w orden , indien deze ken w orden gebruikt voor het van huffs uit verrichten van consumptieve en/of administratieve handelingen (kopen , betalen , enz .) . De video recorder wordt thans nog hoofdzakelijk gebruikt om door de omroep uitgezonden programme's op een later tijdstip to bekijken . Het afspelen vindt den meestal pleats op tijden dat het overige publiek ook near televisie kijkt . Door video gaat men due niet langer kijken , maar wel meet near datgene w et men reeds het liefste zag .
De markt in
voorbespeelde banden moet zich nog ontwikkelen . Leven zal hierbij waarschijnlijk belangrijker worden . Aangezien de beeldplaat goedkoper zal zijn voor het afspelen van voorgeprogrammeerde stof, lijkt de beeldplaat voor deze functie aantrekkelijker to zullen worden den video . De beeldplaat biedt ook mogelijkheden tot stilzetten van informatieve beelden en bovendien voor interactief gebruik , zodat de toepassing als overdrachtsmedium breder is den video .
140
N OTE N
1) Instituut voor Grafische Techniek TNO & Stichting Moderne Media , Audiovisuele media , omroep en telekommunikatie in Nederland, Amsterdam 1979 . 2) NOS, Teletekst : de Berate reactie van de Nederlandse kijker, Hilversum 19 81 . 3) Stuurgroep ter begeleiding van de PTT-praktijkproef met vie w data , Tweede I nt e r imrappo rt, ' s-G r av e nh ag e
1981 .
4) D . de Graaf , Teletekst en viewdata , Leuven 1980 . 5) F . van Overbeeke , Zoeken in Viditel sours lastig en tijdrovend, in : Adformatie , 27 augustus 1981 . 6) W .R . Langenbucher , H . Treinen , F .K . Scheuch , Zur wissenschaftlichen Begleitung des Bildschermtext - Feldversuchs Duaeeldorf/Neuas, in : Rundfunk and Fernsehen , 28 nr . 3 (1980) , p . 379-387 . 7) Viditel populair bij puzzelaars, in : De Volkskrant , 30 december 1980 . 8) F . van Overbeeke , Adfo rmatie ,
Belegen nieuws is Ben euvel in Krantel, in :
16 juli 1981 .
9) Markt voor publieks-Viditel is er voorlopig niet , wel voor vakvie wdata, in : Adformatie , 10) C .
12 maart 1981 .
Christians , Home video systems : a revolution? in : Journal of
Broadcasting ,
17 nr . 2 (1973) , p . 223-234 .
11) M .R . Levy , Home video recorders : a user survey , in : Journal of Communication , 30 nr . 4 (1980), p . 23-27 . 12) Gegevens ontleend aan tijdsbestedingsonderzoek 1980 , uitgevoerd door In'tomart b .v . in opdracht van het S .C .P . 13) G . Gericke, Video-Konturen eines neuen Medienmarktes , Perspektiven ,
in : Media
1980 , nr . 5 , p . 279-284 .
14) P . Itin & R . Schape , Entwicklungsbedingungen der neuen Medien bis 1990, in : Media Perspektiven ,
1981, nr . 1 , p . 1 - 15 .
15) J . C . Baboulin, Uses and users of the vcr (paper presented at the EEC conference on the Information Society) , Dublin 1981 . 16) Gegevens ontleend aan marktverkenning Japanse onderneming . 17) t4 . R . Levy , Program playback preferences in VCR households , in : Journal of Broadcasting , 24 nr . 3 (1980) , p . 329-336 .
14 1
18) Zie b . v , voor Zweden : 0 .
Hulten, Home video - a threat to public
se rv i ce telev i sio n ? i n : EBU Re v iew,
31 ,
nr . 2 ( 1 980) , P . 24- 2 6
en voorts de noten 15 (voor Frankrijk) en 23 (voor West-Duitsland) . 19) 0 .
Hulten ,
Future of broadcasting - public service broadcasting in
the 1980's ,
in : Maesacommunicatie 8 , nr .
3-4 (1980) ,
p.
109-122 .
20) Zie noot 15 . 21) Idem . 22) Zie noot 1 1 .
23) M . Buss, Videorecorder statt Verkabelung , in : Media Perspektiven 1980, nr . 11, p .
745-750 .
24) Zie noot 23 . 25) Idem .
26) Idem . 27) Zie noot 17 . 28) T .H . Guback ,
Hollywood expandiert in neue Harkte : Fernsehen ,
T17 iind Heimvideo , 29) li ,
in : Media Perspektiven 1981 ,
nr . 3 ,
van Gelder, Van The Sound of Music tot Deep Throat ,
p.
Pay-
174-183 .
in :
Audio Visuee l, juni 1 98 1, nr . 5 , p . 34-37 . 30) Idem . 31) F . van Lier ,
C.
Titulaer, Het jeer van de beeldplaat ,
Aud i o Visueel, 1981 ,
nr .
5,
p.
in :
16 - 19 .
32) Zie noot 12 .
33) F . van Puffelen , De thuiscopie , Amsterdam 1980 .
142
HOOFDSTUK 10 .
COuC LI iSIE S
1 . Het beeldscherm staat centraa l
De to ver wachten ontwikkelingen van het media-aanbod spelen zich hoofdzakelijk of rond het beeldscherm .
In het algemeen kunnen de vernieu-
wingen dan ook als een verruiming van het televisie-aanbod worden beschouwd . Het gebruik van televisie is daarom uitgangspunt voor voor spellin g en over het gebruik van nieu w media - aanb od .
De aantrekkingskracht van het medium televisie is groot gebleken . Het medium is in vrijwel elke huishouding doorgedrongen, en bovendien slokt het van alle media ook de meeste tijd van de gebruiker op . Dit geldt voor al.le publiekscategorieen , ongeacht leeftijd , opleiding of sociale positie . Gelijktijdig met de verbreiding van televisie over de bevolking , heeft zich een geleidelijke verschuiving in de tijdsbesteding - waaronder die voor andere media - voorgedaan . Deze kan echter niet louter aan de opkomst van de televisie worden toegeschreven , maar meer i . h . a , aan de opkomst van een weer geva r ieerd en gep riv a tiseer d patroo n v an vrijetijdsbesteding . Er ontbreken aanwijzingen dat het televisiegebruik , na de opkomstperiode los daarvan nog ingrijpende gevolgen heeft gehad voor andere vormen van tijdsbesteding .
2 . Niet alleen aanbod, ook tijd ,
geld en interesse zi i n van be
voor toekomstig gebruik
De tijd die aan televisie wordt besteed en dus ook de invloed van meer aanbod is afhankelijk van een aantal randvoorwaarden . De vrije tijd die het publiek ter beschikking staat , neemt hierbij een belangrijke plaats in . Voorts spelen factoren als de leeftijd en het opleidingsniveau als indicator voor media-interesse een rol . Veranderingen in deze randvoorwaarden zullen doorwerken in de tijd die aan televisie wordt besteed . Een verkorting van de werkweek met enige uren zal voor het kijken near televisie , bij de huidige zendtijden , slechts weinig gevolgen hebben . Bij het geheel wegvallen van een werkkring buitenshuis wordt van de
143
extra beschikbaar komende tijd echter een diaproportioneel groot deel aan televisie besteed . Op korte termijn zal dus een toename van het aantal niet-w erkenden tot een langere kijkduur kunnen leiden . Op langere termijn zal ook het stijgen van de gemiddelde leeftijd van de bevolking een intensiever gebruik van televisie in de hand w erken . De invloed hiervan zal sterker zijn dan die van het stijgende opleidingsniveau (die een minder intensief televisiegebruik had kunnen inhouden) . Behalve beschikbare tijd of de met levensfase en ontwikkelingsniveau samenhangende media-interesse, vormt ook het beschikbare inkomen een belangrijke randvoorwaarde voor toekomstig mediagebruik . nit geldt in het bijzonder voor apparaten die voor het gebruik van video ,
vie w data of beeldplaten nodig zijn , maar ook voo r tijdschriften .
De aankoop van audiovisuele apparatuur ,
als ook die van tijdschriften
reageert uiterst gevoelig op een toename van de w elvaart . daarvan zal deze consumptie afremmen .
Een afname
In verband hiermee is een snelle
doorbraak van video , beeldplaat of viewdata weinig waarschijnlijk, bij het voortduren van de huidige economische omstandigheden .
3 . Alleen meer zenduren seven langere kijktijden to zie n
Rekening houdend met de bovenvermelde randvoorwaarden ,
zal alleen de
invoering van televisie overdag, het tijdsbeslag va^ televisie doen toenemen . Dit toenemend gebruik zal zich hoofdzakelijk beperken tot de groepen thuisblijvers zonder een omvattende dagtaak ,
zoals gepen-
sioneerden, arbeidsongeschikten , werkzoekenden en kinderen fonder deze laatsten vooral de nog niet-schoolgaanden) . Degenen die bezigheden hebben in een bero e p ,
studie of het huishouden zullen hun kijktijd
maar weinig uitbreiden .
Personen met de genoemde verplichtingen zullen blijkens ervaringen in F,uropese landen met zendti!,d overdag , het televisiegebruik in geringe mate uitbreiden rond het einde van de middag (vanaf ca .
17 .00 uur) ,
het lunchuur (ca . 12 .00 - 14 . 00 uur) en , gelet op Amerikaanse gegevens, wellicht rond het ontbijt (ca .
7 . 00 - 9 . 00 uur), indien er ook 's-mor-
gens zou worden uitgezonden . Maar zelfs televisiezendtijd gedurende een heel etmaal zal echter niet leiden tot een substantiele verhoging van de kijktijd onder werkenden, indien men hierbij mag afgaan op Amerikaanse cijfers (werkenden in de V . S . kijken nauwelijka lange r dan in Nederland) .
144
4 . Meer aanbod leidt wel tot inhoudelijke veranderinp, in televisiegebruik
Uitbreiding van het aantal to ontvangen kanalen heeft op zichzelf geen invloed op de kijkduur . De keuze uit bet aanbod ondergaat wel een verschuiving : het publiek kiest weer populair amusement (films, shows, e .d .) en last hiervoor de diepergravende informatie en de culturele programma's schieten . Nieuwsuitzendingen behouden in bet algemeen wel de belangstelling van het publiek, als er meer kanalen ter beschikking komen . Bij de keuze van het tijdstip waarop ern der uitgezonden journaals wordt bekeken, speelt de aantrekkelijkheid van gelijktijdig uitgezonden programna's op andere netten wel een rol . Bij zeer sterke concurrentie door amusementsprogramna's gaat zelfs de belangstelling voor het televisiejournaal hieronder lijden . Omdat de kijkduur bij de invoering van nieuwe alternatieven naasteen nationale omroep geen aanmerkelijke verandering ondergaat, verliest een rationale omroep in zo'n situatie een deel van de kijkersbelangstelling .
5 . Invloed van andere omroepformule s
Kanalen die een anderaoortig aanbod bieden dan tot dusver op beide N.ederlandae netten gebruikelijk is ,
oefenen blijkens buitenlandse
gegevens een uiteenlopende aantrekkingskracht op het publiek uit : Buitenlandse
televisiestations genieten hoofdzakelijk belangstelling
als leverancier van speelfilms en ander amusement .
Een andere taal
dan die van het ontvangende land , vormt voor veel kijkers toch een vrij grote belemm ering .
Informatieve , c . q ,
praatprogra mma 's worden
nauwelijks buiten de grenzen van het uitzendende land bekeken . Ook inthen buitenlandse kanalen in dezelfde taal uitzenden , wordt nieuws
alleen via de eigen binnenlandse kanalen gevolgd . Een comm ercieel werkende omroep stemt per definitie zijn aanbod of op een zo groot mogelijke wervingskracht en slaagt daar ook in . Indien daarnaast een non - profit omroep functioneert wordt deze gedwongen zijn aanbod aan to passer , wil deze niet teveel publiek verliezen . In landen met een gemengde exploitatie van de omroep heeft de commerciele , de non-profitomroep nog nergens verdrongen . De legitimiteit van omrQepbijdragen of overheidsgelden komt in sommige larder waar die aanpassing uitblijft , in bet geding .
1 45
Een Cultureel/educatief kanaal, in het Leven geroepen met ideele oogmerken, ondervindt i .h .a, een geringe belangstelling . In de praktijk zijn er twee verschillende soorten gebruikers onder het publiek . De Berate bestaat uit degenen die reeds in het gebodene geinteresseerd waren (vnl .) hoger opgeleiden) , de tweede uit zwaardere kijkers die het aanbod volgen op tijdstippen dat .een weer populair alternatief ontbreekt . De samenstelling van de publieksgroepen van Ben dergelijk kanaal komt in grote lijnen overeen met die van kiikers near culturele uitzendingen op kanalen met Ben gevarieerd aanbod . Abonneetelevisie brengt aanbod waarvoor potentieel veel belangstelling onder het publiek bestaat (films, sport, e . d .) . Het succes van deze aanbodvorm hangt of van de kosten die ermee gemoeid zijn (voor het publiek) . Amerikaanse ervaringen op dit gebied zijn voor Nederland van beperkte betelcenis, omdat de grote aantrekkingskracht van abonneetelevisie dear vooral lijkt voort to komen uit het niet onderbreken van uitzendinge n door rec l ame .
Er blijkt towel onder het publiek als bij adverteerders belangstelling to bestaan voor regionale of lokale omroep , die uitzendt gedurende Ben groot deel van de dag . De belangstelling door adverteerders is in Nederland aangetoond door radio- en televisiepiraten . Het publiek heeft niet slechts belangstelling voor regionale informatie, maar ook voor het eigene van de streek op cultureel gebied . Het landelijk omroepaanbod en ook de huidige (legale) regionale omroepen blijken hierin onvoldoende to voorzien . Vormen van lokale en regionale omroep waarin niet een professioneel aanbod, maar doeleinden van samenwerl :ingsopbouw centraal staan , zijn , afgezien van enkele buitenlandse uitzonderingen ,
tot dusver Been suc-
cea KeoieKen .
6 . Invloed van televisiegebruik op gebru ik van andere medi a
De tijdsbesteding aan televisie heeft in het verleden meer tijd van het uitgaan , sociale contacten, spelletjes e . d, afgeknabbeld dan van het gebruik van - en de tijdsbesteding aan - andere media . Er zijn geen redenen gevonden on aan to nemen dat dit patroon in de nabije toekomst gaat veranderen . Van alle mogelijke veranderingen op korte termijn zal alleen Ben uitbreiding van de zendtijd overdag tot Ben intensiever televisiegebruik Leiden en dan hoofdzakelijk nog bij personen die daartoe overdag in de gelegenheid zijn : ouderen en peraonen zonder
146
werk . Verdringing van andere soorten mediagebruik door het beeldscherm, zal zich dan ook voornamelijk concentreren onder deze groepen . Zo zal de radio, die hoofdzakelijk bij deze personen overdag nog wel eens voorwerp vormt van excluaieve aandacht, op dit punt worden verdrongen door een overdag uitzendende televisie . Omdat de radio bij weer verschillende activiteiten, en op weer uiteenlopende lokaties dan televisie als achtergrondmedium kan dienen, doet de televisie de radio op dit punt weinig concurrentie aan . Een overdag uitzendende televisie zal de radio alleen als achtergrondmedium bij huishoudelijk werk gaan beconcurreren . Aangezien de meeste toekomstige gebruikers van televisie overdag, thans relatief veel tijd investeren in kranten, tijdschriften en boeken, zal televisie deze extra tijd gaan opeisen . De aanschaf van gedrukte media zal niet zo zeer door een overdag uitzendende televisie teruglopen, als wel als gevolp, van een afnemende welvaart . Vooral voor de verkoop van tijdschriften zal de welvaartsvermindering belangrijke gevolgen hebben .
7 . Televisie-bioscoop
Bioscoop en televisie recruteren hun trouwe gebruikers uit geheel verschillende publiekssegmenten . De bioscoop biedt hear publiek thane nog aspecten waarin het beeldscherm thuis niet voorziet : een avondje uit , recent uitgebrachte films en een imposante projectie . Indien door speciale filmkanalen (abonneetelevisie bijv .) of via een goedkope en geselecteerde aanvoer van recente films op videocassettes of beeldplaten het private beeldscherm de bioscoop op de laatste twee punten gaat beconcurreren , z al ook de betekenis van de bioscoop als uitje aan belang inboeten . Levende uitvoeringen lijkten op dit punt sterker to staan .
8 . Videorecorder en beeldplaatspele r
De mogelijkheden van de videorecorder zullen op korte termijn hoofdzakelijk worden benut om omroepprogramma's to bekijken op een voor de gebruiker weer geschikt tijdstip den dat van uitzending . Het effect hiervan komt overeen met dat van een verruiming van het aantal kanalen (zie punt 4) : de kijktijd neemt niet toe , maar de keuze uit het aanbod verschuift in de richting van het meest populaire aanbod . De afhanke-
14 7
lijkheid van hetgeen de omroepen uitzenden blijft bij deze zgn .
time-
shifting dus bestaan ; slechts de flexibiliteit bij de consumptie wordt vergroot . Op wat langere termijn kan hierin verandering komen, indien de marktomstandigheden het toelaten dat er meer voorbespeelde piogra mm atuur tegen gunstiger voorwaarden beschikbaar komt . Zowel op voorbespeelde videobanden als op beeldplaten zal men dan programna's kunnen ver werven buiten de omroepen om en hiervan eventueel een prive-collectie aanleggen . Het gebruik van eigen prograamatuur zal het gebruik van een publieke omroep niet gaan verdringen . Dit is bij de komst van gramm ofoonplaten en geluidsbanden met de radio ook niet gebeurd .
Bovendien
weegt bij sommige soorten omroepaanbod de onmiddellijke kennisname zw aar mee (nieuws, sport ,
talkshows, etc .) ,
terw ijl ook het gelijk-
tijdig met anderen kijken naar televisie-uitzendingen een belangrijke sociale functie blijft vervullen (dat levert nl . gemeenschappelijke gespreksstof op) . Video en beeldplaat missen deze aspecten .
9 . Teleteks t
De informatieleverantie via teletekst zal t . o .v, andere media een aanvullende functie gaan vervullen . Vooral de snelheid in berichtgeving zal dit medium een eigen pleats geven . Door de beknoptheid van de berichten zal dit systeem de kranten weinig concurrentie gaan aandoen . Het aanbod van leesteksten zal evenmin de bewegende beelden van het televisiejournaal kunnen gaan vervangen .
10 . Viewdat a
Viewdata blijkt voor informatieleverantie aan particuliere gebruikers nog onvoldoende aantrekkelijk . De hoge kosten staan in Been verhouding tot het profijt voor deze gebruikersgroep . In de toekomst krijgt dit systeem waarschijnlijk wel belang voor particulieren als mogelijkheid voor consumptieve handelingen als betalen , bestellen of reserveren .
Il . Einde van het tijdperk van massamedia nog niet in zich t
De verruiming van het media-aanbod zal in de nabije toekomst niet lei -
148
den tot een zodanige "fragmentarisering" van het publiek dat omv a n g rijke groepen uit het publiek zich zullen afsluiten voor berichte n en ideeen van gemeenachappelijlc belang . Een verbreding van aanbod door zowel electronische als gedrukte media heeft tot nog toe de centrale pleats van een televisiejournaal of een dagblad nau welijks kunnen aantasten . Het publiek zal het media-aanbod veel weer volgens eigen voorkeur kunnen gaan sturen, maar zal zich hierdoor niet gaan afzonderen in een wereld van fictie .
149
BIJLAGE
15 1
O nd e rz oe k co ncept vo o r h e t o nd e r d eel mediaco n sumpti e
1 . Bi n nen de pr ob le e m st e l ling va n de adviesa a nvrag e v oo r me d ia b eleid l i gt he t v o or d e hand Hader in t o g a a n op h e t g e bru i k d at het pu b liek ma a kt van d e beschikbare medi a . he t
e ch t e r
D ez e vanzelfsprekendheid maak t
t egelijker tijd m o e i lijk een specifiek e
vr a ags t e l l i ng t o o ntwikkelen, k an w o r den g e m a akt uit
d e v eelh ei d a an ma t er i aal .
O m versch i llen d e re d enen l i j k ee n specifieke -
o pdat een selecti e
is het ev e nwe l noo dzake-
vr aa gs te lling to ontwikke l en :
o mw i l l e v a n de e co n o m ie va n o nderz o ek : er i m mer s
is
v eel ma ter iaa l d a t bov e n di en veelal
va n be la ng za l
zijn
a d v i esaa n vraag,
i n het ka de r va n d e
maa r dat veel k os ten m et
zich
me e z o u b r e ngen o m het op e en v oo r de eindra p p o rter in g h ant e er b are m a n ie r besc h i kbaar to wak e n ; -
de
tijdsfactor speelt ee n r o l : h et m a teriaa l
di en t
begin 1981 bes c h i kba a r t o zi j n ;
- er zi jn o n t wikke lin g en to v e rwa cht e n die spe cifi eke vrag e n opr o epen, me t name t e n aan zi en va n het
ge d r a g v an d e cons ument
tegen o ver ee n gro te r a a n bod va n d e massamed i a ; -
gez i en vera nd eri ng en di e welli c h t
in d e
t oe k om st
op t reden wa t he t a a nbod van me d ia
be t re f t,
i.c.
op het t err e in v an de t e l e com-
mu ni c a t i e ; -
uit cu l tu r ee l oo gpun t is de ont wikkel i ng van aan bod e n vr a ag d er media van vee l be t ekenis . H et
ma s s ame d ia-a anbod represe nt e e rt
c ult u re l e
waar d en en v e randeringen in dat aanb od zijn
- 2 -
uit cult u reel oo gpun t relevan t , z o als d at
oo k
ge ld t voo r de con sum p tie van h et m as sa me di aaanb od
en de verand er in gen d a a r i n . In d e
me diaco nsumptie re fl e ct eer t zi ch de a ppreci a tie va n het aan bod . B o ve nd ien m o e t
er r e k e n i n g mee geh ouden w o r d en d a t
d e mediagebruiker ( lezer, k i jker, l u i st era a r ) wellich t e e n " p owe rf ul tiev e )
con sumer" is me t
a u to n o mie te n opzi c hte v an
en d ivers it e it
va n) het aanbod .
( r e la-
(de mass al i t e it
In d az e z in is
be stu der in g va n d e medi aont wikke li ng waar d ev ol , gezie n het punt i n de a d v i es aan vr aag o v er de toe k o mstige m a a t s cha ppe l i j k e ont w i kk e l in g b ijz o nder d e
i n het
cultu r e l e a s pect e n d aa ri n .
2 . In het h i erna v ol ge nd e z ull e n e nk el e voo r d e ad vi esa a n vr a ge r ele v ante gezichtspunten aan d e o r d e wo r de n g e st el d v an w aa r uit d e mediaconsumpti e b e zi en k an w o r d e n . a.
M ediacon su mp ti e ond er d e condit ie v a n vee l vo u di g aa n bod in de huidi ge si t ua ti e . D it p un t za l zeke r r el eva nt z i jn g ez ien de t o verwa chten ont w i kke li ngen i n d e om r o e p ( v oo r al t e le v isie
v ia k ab e l maa r we ll i cht oo k
ra dio) . M ee r co n c r ete vr aa gp unt e n z ijn : -
k ij kg edrag en ve rand eri ng e n d aar i n bi j een rui m e r pr og r a m ma-aanbod dan i n N ede r land tot nu to e of tot
v oo r k or t
voorhanden w as ( k abel te l e v isie me t b u it e n la nds aanbod , het land,
i n gr o te d e l e n
va n
- 3 -
c .q . k i jkgedrag in de periferie o nder invl o ed van d irec t e ontvangst van bui t enlan d se zenders) ; -
invloed van verand e ringen van tv-kijken o p ander mediage bruik ;
hierbij gaa t het
d us m e t name over de d ominant i e van de positie
van t elevisie t en o pzi c ht e
van
a n dere me d i a ; -
o n de r c on d ities van veelvou d i g aanbo d zijn oo k d e grenzen van he t tv-ki j kgedr a g t o verke n ne n . Hiert oe
is ook
gebr u ik t o waken van bu i tenlan d s materia a l . b . Gev oe l i ghei d v a n kijk- en luis t erge d rag v oor nie u we me di a in d e nabije t o ek omst . O p di t p u nt bestaat er reeds buitenlands ma t er i aal . De re l evantie van d e vraag k o mt v oo r t u i t d e m o ge l ijkheid dat nieuwe medi a (v i ewdata) ( d agbla den ,
de
functies van d e bestaande media
huis-aan-huis-bladen)
Oo k o n t wikkel i ngen
veran d eren .
i n het buitenland met
be t rekking t o t he t b e schikbaar k o men van n i euwe d iens t e n en faci l i t eiten (vide o re co rdi ng, beel d pl a a t , pay-tv) zi j n van belang om n i e u we gewoon t ev o rming en w i jzig i ngen in de fu nc t i e v an besta a n d e media t o verkennen . V o orts kunnen h ier u it in d icat i es w o r d en verkrege n v oo r o n t wikk e li n ge n
in de vri j e
tijds-
besteding . c . Pri j se l as t i c i t ei t
van med ia .
Vr a agpunt d ient hier v o oral t o
zijn in Welke
ma t e me d iagebr ui k een welvaartsverschijnsel i s dat me t he t besteedbaar
geringer w o rd en van het vrij
ink omen z a l afvallen, dan wel een
- 4 -
zodanige p r ioriteit verkregen heeft dat het binnen d e bested i ngen zal b lij ve n . d.
D e on t w i kkeli n g va n het referen t iek ade r e i st nog een nadere f o rmul e r i ng en operati o n a lis ering van begrippen a ls plurif o r m itei t , openheid, redac t i o nele o nafhankel ij khe i d en derg e li j k e . Verde re ui t werk i ng d aarv an z al wellich t aa n leid i ng geven nog sp ec i fi ek e vr a g en t o
fo r mul er en die mede aan de h a n d
gegevens en
va n
in z ich ten met be t rek ki ng t o t
me diaco n sump t ie t o be ant w oo rde n zi j n . Voora l o p he t p u nt v an d e p l u rif o rm ite i t s o n t wikkel i n g l ig t het i n de c ede d at het ond erz oe k Haar d e me di a co n sum p ti e e e n b i j d rage z ou kun nen lev eren . e.
Het cult u re le gez icht sp u n t . De o ntw i kk elin g d er media in d e r ui mste z in kan relevan t e
indicaties
geve n om tre n t de
re la t i e tus sen struct ur e l e e n cu l t ur el e
ele -
me n te n in de m aa ts ch appi j . De mediaconsumptie i s d e r efl e ct i e v an wa t w o r dt a a n gebod e n i n de
mark t , me t then
in vee l gev a l len
vers t an d e dat h et a anbod
n a k ort e tijd w eer v e r d wi jnt
(radio- en tv-programma's, bepaalde bladen, bijl a g e n) te rw ij l
i n d e co n su m p t ie b lij k t wa t
er van he t a a n bod bek lij ft . Op d eze w i jze gee ft de mediacons u m pt i e indicat ie s v oo r d e ver du ur z a m i n g e n v oo r d e aut o n omie culturele
(m aar ook v oo r
v an he t
t r e n dbreu k en, zo al s
bi j v oo r be e ld deconf e s s ion a l is e r in g ) ten op z ichte van e e n wisselend of sours ve rst a rd a a n bod (bijv .
piratenzenders
toen Hi l v ersum nog geen de r de had) .
voo r popmuz ie k, r ad i o z ender
In d e reeks 'Voorstudies an a chte r g ron de n' z ijn tot nu toe v e rsch e n e n : In de e erst e Ra ads pe rio de : V 1 . W . A. W . va n W alstijn e .a . : Ka ns e n op o n d e rw ijs; e e n litera t u urstud ie over on ge lij k heid in h et Ne d e rl a nds e onderw ijs ( 19 7 5) ' V 2 . I .J . Sc h oon e n boo m e n H . M . In't Ve l d -La n geve l d : Do emancipati e va n de vrou w ( 1976) ' V 3 . G . R . M ust e rt : V an du bbeltjes an kwa rtj es : e en lit e ra tuurstudi e ov e r d e ong e lij kh e id in d e N ederlands e in k om e nsv erd e lin g ( 1 97 8 ) V 4 . I VA/Instituut voor Soci a al-Wetenschappelij k Onderzoe k v a n d e Katholi e ke H og e school Til b urg : De verde lin g e n de wa ar de ring van de arbe id ; e e n studie ov e r on g elij k h e id in h et a rbei d sb e stel ( 19 7 8 )
V 5 . ' Ad viseren a an de ove rheid', m et bijdr a gen van economische, juridische an politicologische be stuurskun d ig e n ( 19 77 ) V 6 . Verslag Ee rste R aadsperiode : 19 72-1 9 7 7
In d e tweeds R aadsp e riode : V 7 . J .J .C . Voorhoeve : Int e rnationale macht e n interne a utonomi e E en ver k enning van de N ederl a ndse situati e ( 19 7 8 ) V B . W . M . d e Jong : Techni ek on we tenschap als ba sis voor industridl e innovati e - Ve rslag va n een re eks v a n intervi ews ( 19 7 8 ) V 9.
R . Gerritse/Instituut voor Onderzoek van Ove rheidsuitgaven : De publie k e sector : ontw i kk elin g e n waardevorming -
Een vooronderzoe k ( 19 7 9 ) V1 0 .
Vakgro e p P lannin g an Bel e id/Sociologisch Instituut R ij k suniversiteit Utrecht : K onsumptieverandering in maatschappelij k p e rspectief (1 9 79 )
V11 .
R . P enninx : Na ar een a l ge meen etnisch m inderheden b el e id? Opg enom e n in ra pp ort nr. 17 (1 979 )
V 12 . De quartaire sector- Ma atschapp e lij ke behoeften on w erkgelegenh e id - Verslag van e e n we rkconf e rentie ( 19 79 ) V 1 3 . W . Dri e huis an P . J . va n den N oord : P rodu k ti e , werkgelegenheid an sectorstructuur in N ederland 1 9 6 0- 198 5 M odelstudie bij h e t R ap p ort P l eats en to ek omst van de Nederlandse industri e ( 1 9 80 ) V 14 . S . K . K uipers, J . M uysken, D .J . v a n d e n Ber g an A.H . van Z on : Sectorstructuur an econo m i s ch e g ro e i : ee n e e nvoudig groei m o de l met z e s s e ctor e n v a n de Ne derl a n d s e economi e in d e p e rio ds no de twe ed s were ldoorlog M od e l a tudie b ij het Rap port P l ea ts on toe k omst van d e Ne derlanda e in d ustri e ( 1980) V15 . F . M uller, P .J .J . Le suis e n N . M . B ox hoorn : ee n multis e ctortno d el voor de Ne d e rl a n d s e econo m i e in 23 b edrijfstakk e n F . M uller. Veranderin g en in do sectorstructuur van de Ne derl a n ds e e conomi e 1950-199 0 M od e lstu d i e b ij het R ap port P le ats e n to ekomst v a n d e N ede rl a ndae industri e ( 1980) V16. A B . T. M . va n Schai k : Arb eidspla a tse n, b e ze tting sgread an we rkge l e g enh e i d in dert i e n bedrijfstakke n Mode lstu d ie b ij h et Ra pport Pl ea ts an to ek oms t van de Ne derlands e in d ustri e (1980)
159
V17 . A . J . Basoski , A , Budd , A . Kal ff, LB . M . Mennes , F . RackB en J . C. Ramaer : Expo rt beleid en sectorstructuurbelei d Preadviezen bij het Rappo rt Plaats en toekomst van de Nederlandse industrie (1980) V18 .
J . J . van Duijn , M . J . Ellman , C . A . de Feyter, C . Inje, H . W . de Jong , M . L Mogendo rff en P . Verloren van Themaat : Sectorstructuurbeleid : mogelijkheden on beperkinge n
Preadviezen bij het Rappo rt Plaats en toekomst van de Nederlandse indust ri e (1980 ) V19 .
C . P . A . Ba rt els : Regio ' s aan het work: ontwikkelingen in de ru i mtelijke spreid i ng van economische activiteiten i n Nederlan d
Studio bij het Rappo rt Plaats an toekomst van de Nederlandse i n d us tri e (1980 ) V20.
M . Th . Brouwer, W . Driehuis , K . A Koekoek , J . Kol , LB . M . Mennes , P . J . van den Noord , D . Sinke , K. Vijlbrief en J . van Ours : Ram i ng van de finale bestedingen en enkele andere grootheden i n
Nederland in 198 5 Technische iota ' s bij het Rappo rt Pleats en toekomst van de Nederlandse industr i e (1980 ) V21 .
J . A . H . Bron : Arbeidsaanbod-project i es 1980-2000 (1980)
V22 .
P . Thoenes , R . J . In ' t Veld , I . Th . M . Suellen , A . Faludi : Benaderingen van planning (1981 )
V23 .
Beleid en toekomst , verslag van een symposium over het rappo rt Beleidsge ri chte toekomstverkenning deal t (1981 )
V24 .
LJ . van den Bosch , G . van Enckevo rt, Ria Jaarsma , D . B . P. Kellen , P . N . Karstanje , K . B . Koster. Educatie an Welz i jn (1981 )
In de serie ' Voorstudies en achtergronden med iabeleid ' zijn tot nu toe verschenen : M1 .
J . M . de Meij : Overheid en uit i ngsvrijheid (1962)
M2 .
E . H . Hollander : Kleinschalige massacommunicatie : lokale omroepvormen i n West-Europa (1982 )
M3 .
LJ . Heinsman / Nederlandse Omroep Stichting : De kulturele betekenis van de instroom van buitenlandse televisieprogramma ' s in Nederland - Een literatuurstudie (1982 )
Ultverkxht
160
De Read h eeft tot nu to e de vo l gende Rappo rten aa n de Rege ri ng uitgebracht In de ee rst e Rae d eper i ode: 1 . Europeae Uni e 2 . Structuur va n de Nederl e nd ee e conomi e 3 . En e rgiebelel d Gebunde ld in 6 6 n publikatie (197 4) ' 4 . M ilieubeleid (187 4 ' 5 . Be volkings progno s e (1974 ' 6 . De organisatie v a n het openbeer be e tuur (1975) ' 7 . Buitenlendse invlo eden op Ned e rl a nd: Internationale migretie (1976 ) 8 . Buitenlandse invlo e den op Nederl a nd: Be a chi kba a rheid van w etenach e ppelij ke e n t echni ach e kenni e (1976 ) 9 . Comm e nuar op de Di scus a ienou SectoRaden (1976 ) 10. Commentaar op de note Contouren van een toe komatig ond e rwij e beatel (1978 ) 11 . Overzicht exteme edvieaorgenen v a n do ce ntrele overhefd (1976 ) 12 . Exteme advieaorpa nen va n d e centrole overheid (1977 ) 13 . Waken w ij or work van T Verkenningen omtrent d e v e r#iouding tu as en a cti e ven an ni e ta ctiev e n (1977 ) 14 . Inte rn e adviesorganen van de centrol e ov e rhefd (1977 ) 1 5 . Do kom e nde vijfent w intig je e r- E e n toe kom atverk enning voor N ederl a nd (1977 ) 16 . Ove r socials ongelijkheid - Eon be l e idag e richte probl ee mverke nning (1977 )
In de tw eed e R aa d ap e riode: 17 . Etnische mi nderh eden ( 1979 ) ' A. Rappo rt can do Regeri n g B. Naar een e l gemeen etn fa c h minderhedenbeleid? 18 . Pl eat s an toeko mat van de Nederl endae industri e ( 1980 ) 19 . Bele i dsgeri chte toekomaNe rkenn i n g Deal 1 : Ee n poging tot u itlokk i ng ( 1980 ) 20. Democratie en gewel d Probleemanalyse near ea nle fdin g v a n d e gebe urten iaae n in Amsterdam op 30 ap ril 1980 21 . Vem l e u w in gen in het erbe idabeatel ( 1981 )
Uhvrkoe M
All . pu b li ke ti ea va n do Rea d z ijn ve rkr ij gbaa r vi a do Sueuuit geve rij, Chriat o ffe l Plantijn a uaa t 1, Po nbua 20014 , 2500 EA 'a-Gravenhage, t el . 070-789911 of in do boek h a n de l .