2de bach PSW
Media : Publiek en Effecten Prof. Vandenbosch (vroeger Mediasociologie)
Q B15
uickprinter Koningstraat 13 2000 Antwerpen www.quickprinter.be
6.30 EUR
Online samenvattingen kopen via : www.quickprintershop.be Online samenvattingen kopen via : www.quickprintershop.be Online samenvattingen kopen via : www.quickprintershop.be Online samenvattingen kopen via : www.quickprintershop.be Online samenvattingen kopen via : www.quickprintershop.be Online samenvattingen kopen via : www.quickprintershop.be Online samenvattingen kopen via : www.quickprintershop.be
MEDIASOCIOLOGIE ALGEMENE CURSUSINFORMATIE x x x
x x x
Deel 1 cursus: Inhoud: o Publiek: leeftijd, geslacht, etniciteit, familie, klasse & mediagebruik Deel 2 cursus: Effecten: o Criminaliteit, seksualiteit, gezondheid, schoolprestaties, stereotypering Leerdoeleinden: o Kennis van media sociologische theorieën, eigen mediagebruik en dat van anderen kritisch analyseren o Vaardigheden: bijkomende wetenschappelijke informatie opzoeken en kritisch beoordelen o Attitudes: open houding ten opzichte van mediagebruik van anderen Onderwijsvorm: hoorcolleges met activerende werkvormen Studiemateriaal: lesnotities + reader + discussieteksten BB Evaluatievorm o Individuele mini-paper (6 blz) over mediagebruik van persoon + verklaring: 5 punten (29/3) o Individuele mini-paper (8 blz) over gerapporteerd media-effect: 5 punten (24/5)
o o o
Bv onderzoeken van schutter in school die vaker computerspelletjes speelde
Schriftelijk (semester)examen: 10 punten Indien je niet geslaagd bent, moet je alleen dat deel doen waarvoor je niet geslaagd bent Belangrijkste zijn de slides en aanvullende informatie in de lessen (notities). Reader is ter verduidelijking. Indien er iets in de reader staat wat niet in de les behandeld is, mag je dat buiten beschouwing laten.
EERSTE TUSSENTIJDSE OPDRACHT x
x
x
1) Beschrijf het mediagebruik van een persoon zo gedetailleerd mogelijk (soorten media, hoeveelheid, inhoudsvoorkeuren enzovoort) o Zowel klassieke media (televisie, radio, muziek, dagbladen en tijdschriften) als nieuwere media (internetgebruik, smartphones, gsm) o Dit mediagebruik kan je omschrijven door te zeggen wat je ziet of te vragen aan de persoon in kwestie 2) Schets de sociale kenmerken van die persoon (geslacht, leeftijd, sociale klasse…) o Het mediagebruik proberen te verklaren vanuit de persoonlijke kenmerken van de persoon Deze informatie vind je in de reader en in de lessen Voorbeelden o Interessante tijdschriften Communicatiewetenschappen Journal of Communication … o Interessante bronnen Ingenta Blackwell 1
x
1
Ebscohost Swetswise o Opgelet: zoek enkel “scholary articles” (peer reviewed) !!! Praktisch o Aantal bladzijden tekst (= zonder bibliografie): 6, Times New Roman, lettertype 12, interlinie 1,5. o Referenties en bibliografie: APA-stijl o Deadline: 29 maart, 16 uur, papierenversie bij studentenadministratie o Uitgebreide richtlijnen: zie studiewijzer
LEEFTIJD EN MEDIAGEBRUIK
1.1
Inleiding x
Opdracht: o Beschrijf kort hoe je eigen mediagebruik eruitzag toen je in het lager onderwijs zat, toen je in het middelbaar onderwijs zat en nu o Welke evoluties waren er? Welke factoren zouden deze verschuivingen in het mediagebruik kunnen verklaren?
x
Technologische vooruitgang, autonomie, …
o Zullen kinderen van nu dezelfde evolutie doorlopen? Conclusie: o Leeftijd is sterk structurerende factor van mediagebruik o Leeftijd is een gemakkelijke indicator voor ontwikkelingen die een persoon doorloopt (cognitief/psychologisch, sociaal ,fysiek/seksueel,…)
o
Ontwikkelingen gebeuren binnen een specifieke historische/maatschappelijke context (cfr. Fixkes)
o
o
Op sociaal vlak groei je doorheen de verschillende levensfases. De sociale evolutie gaat heel belangrijk zijn bij de adolescenten, de behoefte om bij een groep te horen en een plaats te kennen voor jezelf, groei naar onafhankelijkheid. Het sociale aspect gaat vaak het mediagebruik verklaren bij adolescenten. Fysiek en seksueel: ook typisch voor adolescenten, experimenteren en meer interesse voor het andere geslacht
De maatschappelijke context gaat evalueren, de jeugd van vandaag gaat daarom een andere soort ontwikkeling tegemoet. Elke generatie groeit op met een bepaald mediagebruik, met elke generatie zijn bepaalde herinneringen
Mediagebruik kan vanuit ontwikkelingsperspectief verklaard worden door drie factoren Behoeften en eisen Toegang tot en controle over medium Capaciteit om een medium te ‘lezen’ Wisselwerking tussen: Behoeften & capaciteiten, cognitieve, sociale, seksuele ontwikkeling Å Æ mogelijkheden en toegankelijkheid van het medium
2
x
1.2
Jongeren o Kinderen (tot 12 jaar) Sterk bestudeerde groep (samen met adolescenten) Men veronderstelt dat zij een ‘kwetsbare’ groep vormen (voor negatieve media-effecten) Cognitieve ontwikkeling heeft grote invloed op mediagebruik o Adolescentie: turbulente levensperiode gekenmerkt door diverse veranderingen: cognitieve/sociale en fysieke veranderingen Identiteitsvorming Streven naar onafhankelijkheid van ouders Toename belang van peer-groep Experimenteren Verhoogde interesse voor seksualiteit Abstractievermogen (zie supra)
Cognitieve ontwikkeling
1.2.1
Inleiding o Vaak vermelde wetenschapper: Piaget (Zwitser) Hij beklemtoont dat deze ontwikkeling een ontwikkeling is waarbij een individu al gaan de leert door ervaringen o Vier fasen in ontwikkeling jongeren: Sensori-motorische fase: 0-2 jaar Pre-operationele fase: 2-7 jaar Concreet-operationele fase: 7-11 jaar Formeel operationele fase: vanaf 12 jaar
1.2.2 x
Sensori-motorische fase (0-2 jaar) Nadruk op ontwikkeling motorische vaardigheden o
x
Voornaamste in deze fase: De greep krijgen op eigen lichaam en kunnen doen en bewegen zoals je dat zelf wil
Aanleren idee van objectpermanentie (rond 8 maanden) o Objectpermanentie: dingen blijven bestaan ook al zie je ze zelf niet.
o
Rond de leeftijd van 8 maanden: kinderen beseffen dat het object niet weg is
1.2.3 x
Voorbeeld: olifantje en baby, indien je een blad voor de olifant houdt denkt de baby dat de olifant weg is Voorbeeld: ze gaan zoeken naar het olifantje
Preoperationele fase (2-7 jaar) Perceptuele gebondenheid o Jonge kinderen: veel aandacht voor hoe iets eruitziet of klinkt (concrete) Hangt af van zintuigen (kleuren, muziek,…= perceptie) o Oudere kinderen (vanaf 7 jaar=concreet-operationele fase): capaciteit om verder te ‘kijken’, oog voor betekenis/relaties/concepten (abstractievermogen groeit) o Voorbeeld 1: experiment oude vrouw en kat
Wie is de lieve oma? De jonge kinderen gaan zeggen dat de linkse oma de liefste oma is omdat ze er het liefst uit ziet en de andere een soort heks is. Ze hechten dus belang aan het uiterlijk van de oma. Indien je dit aan oudere kinderen vraagt, gaan ze kijken naar het gedrag van de persoon. Zij zouden de oma rechts bovenaan ook lief vinden omdat het gedrag met de kat lief is. Dit experiment toont aan dat jonge kinderen aan de perceptie gebonden zijn.
3
o
Voorbeeld 2: classificeren op basis van kleur of vorm
x
Testjes in de lagere school: in kleuterklas ordenen ze zaken op basis van kleuren en vormen. Kinderen van lagere school gaan een stapje verder: voorwerpen op een blad groeperen ze in een logische volgorde, bijvoorbeeld alle werktuigen samen plaatsen. Niet zozeer op uiterlijk kenmerk, maar de betekenis van bepaalde elementen.
Centratie o Jonge kinderen: aandacht toegespitst op één opvallend kenmerk (bv hart met glinstertjes) o Oudere kinderen: kunnen decentreren – rekening houden met verschillende perceptuele cues o Voorbeeld 1: experiment met glazen
Bekend experiment (ook uitgevoerd door Piaget). Een onderzoeker kwam met twee dezelfde glazen met evenveel water. De onderzoeker vraagt of er evenveel water in zit waarop het kind ja zegt. Een glas wordt overgegoten in een smaller groter glas. Als de onderzoeker vraagt in welk glas er meer water zit, zeggen jongere kinderen dat in het smaller glas meer water zit, ook al zagen ze dat het water werd overgegoten. Oudere kinderen zeggen dat er evenveel water zit in beide glazen. (Ze houden rekening met verschillende experimenten tegelijk)
Voorbeeld 2: ketting Zelfde aantal kralen, verder uit elkaar Egocentrisme: dingen alleen vanuit eigen perspectief zien o Voorbeeld 1: experiment met auto’s o
x
o
Voorbeeld 2: experiment landschap
1.2.4 x
1.2.5 x
Zeggen wat kinderen zien, als ze het landschap omdraaien vraagt de onderzoeker wat zij nu ziet. Dan zeggen de kinderen hetgene wat ze op het moment zelf zien
Concreet-operationele fase (7-11 jaar) Abstractievermogen is gegroeid: o Denken nog steeds gebonden aan concrete situaties (bv rekenen aan de hand van blokjes) o Kind kan nog niet generaliseren, denken in verhoudingen o
x x
Racebaan met bovenaan autootjes, de onderzoeker vraagt om de auto’s onderaan te zetten hoe ze zouden evalueren wanneer ze half weg zijn. Ze hebben het perspectief niet door dat in de binnenbaan
Voorbeeld: experiment lengte van meneer Short en Tal in lange paperclips, 6 paperclips vs 8 paperclips, 8 vs? (meesten antwoorden 10) Æ eerder optellen en aftrekken in plaats van denken in breuken.
Decentratie Vermogen om perspectief van ander aan te nemen Formeel-operationele fase (vanaf 12 jaar) Vermogen om te denken vanuit hypothesen, overweg kunnen met situaties waarin verschillende variabelen tegelijkertijd spelen…= verdere toename van abstract denken
4
o
1.2.6 x x x
x
x
1.3
Voorbeeld: wand met staven die eruit komen, ook gewichten op de vloer. Er wordt gevraagd wat invloed kan hebben op de buigzaamheid van de staven.
Algemene cognitieve evoluties Concreet naar abstract (zie supra) Centratie naar decentratie (zie supra) Uitbreiding van domein specifieke kennis: ervaringen worden opgeslagen en dienen als ‘kapstokjes’ voor nieuwe ervaringen o Belangrijk! Alles wat we doorheen onze ervaring met de wereld leren. Het leren van dingen benoemen, labelen doorheen ervaringen. Een soort kennis/schema opslaan over wat typisch is van bijvoorbeeld een hond. Daarom dat sommige kinderen vaker naar dezelfde film kunnen kijken. Steeds weer nieuwe dingen zien in de film. Uitbreiding verwerkingscapaciteit o De binnenkomende stimuli snel verwerken/transporteren naar langere termijngeheugen. Bijvoorbeeld zien dat kinderen een vijftal cijfers kunnen onthouden, bij volwassenen is dit een zevental cijfers. Bij het ouder worden kunnen we meer informatie onthouden en verwerken. Opgelet: cognitieve ontwikkeling verloopt niet voor alle kinderen op dezelfde snelheid o In realiteit gaat dit niet even snel. Kinderen kunnen achterop zitten en eerder zijn. Belangrijk om dit in het achterhoofd te houden.
Jongeren en <
>
1.3.1 x x x
x
x
Baby’s en peuters (0-2 jaar) (cfr. sensori-motorisch) Deze groep wordt het minst onderzocht Kinderen geboren met een duidelijke voorkeur voor muziek en spraak (“oudertaal’) Gezichtsvermogen bij geboorte beperkt – vanaf 8 maanden zoals dat van volwassenen: toch voorkeur vanaf dag 1 voor “menselijk gezicht” en voor bewegende objecten met felle kleuren en contrasten Interesse voor televisie vanaf 4-5 maanden o Televisieinhouden gaan aanspreken met felle kleuren, leuke gezichten, leuke muziek, kinderen worden ‘aangezogen’ tot deze dingen Praten tegen de televisie – “verbal labelling” (vanaf 15 maanden) o
x x
Verbal labelling: Het eerste soort taalgebruik dat kinderen gaan ontwikkelen, het benoemen van dingen in de concrete realiteit. De eerste woordjes van kinderen zijn vaak gelijkaardig in vele culturen, nl dingen die in hun leven centraal staan (zoals mama, papa, bal, koekje). Programma’s spelen hier ook op in, denk maar aan Teletubbies (“Dit is een bal”). Grote focus objecten, centreren.
Nog geen oog voor verhaal in programma (tot 1, jaar) Weinig besef van verschil tussen TV en realiteit
5
Dit uitzicht door het praten met televisiepersonages, maar ook dat men een doos met popcorn toont en wanneer deze omvalt dan denken dat de popcorn uit de televisie is gevallen. Voorbeelden: Hopla, Teletubbies (veel kleuren, vriendelijke figuren, veel muziek en dans en er is geen verhaal in deze programma’s) o
x
1.3.2 x x x
x
1.3.3 x x x x x
1.3.4 x x x x
Kinderen van 2 tot 5 jaar (pre-operationeel) Aandacht voor verhaallijn Imiteren aspecten van televisie (rijmpjes, liedjes…) Tijd nodig om dingen te interpreteren en te begrijpen: nood aan langzaam tempo en herhaling, programma’s met vertrouwde context (bv andere kleuters), vriendelijke fantasiefiguren Voorbeeld: Kabouter Plop. Verhaaltjes waarbij 1 iets centraal staat, goed getypeerde een aansprekende personages (herkenbaarheid) veel liedjes, dansjes en fel kleur gebruik. Kinderen van 5-7 jaar (pre-operationeel) Bredere aandachtsboog Verlies van interesse voor educatieve kinderprogramma’s Belangstelling voor actie en geweld (Power Rangers, Pokémon,…) “Extreme” personages: goed versus kwaad, vrouwelijk versus mannelijk o Ontwikkeling van gender-identiteit Geloof dat wat er realistisch uitziet ook echt is, cfr het magic window perspectief (cartoon of stunts = niet echt; Cosby-familie wel) o Wel besef dat tv en realiteit niet altijd hetzelfde is. Het blijft beperkt, ze gaan kunnen zeggen wat kan en niet kan. Iets wat er niet reëel uit ziet is niet echt. Programma’s die beter aansluiten bij de realiteit, met echte personages, gaan ze niet doorzien dat de personages in het echt niet bestaan. Kinderen van 7-11 jaar (concreet-operationeel) Decentratie: aandacht voor detail en kwaliteit (dingen verzamelen) Sociale relaties – sociale vaardigheden: aandacht voor personages die gelijkenis met hen vertonen (geslacht/leeftijd) Aversie voor “kinderprogramma’s” o Alles met Kabouter Plop, Mega-Mindy, Piet Piraat wordt gezien als ‘stom’ Houden ook van “edgy’ personages, “slechteriken” o Dus niet meer alleen houden van goede personages, helden en heldinnen
6
x x x x
1.3.5 x
Invloed van peers Voorkeur voor programma’s voor volwassenen (vanaf ongeveer 10 jaar) Realiteitstest: Is iets in het echt ook mogelijk? o Bv personages in Thuis zijn deze in het echt ook zo? Groeiende interesse voor informatie over buitenwereld o Media speelt hier op in: Karrewiet op Ketnet o Kleine kinderen zijn niet van streek over nieuwsfeiten, terwijl oudere kinderen het besef hebben dat iets in het echt gebeurt en dat het hem/haar kan overkomen. Jongere kinderen hebben wel schrik van draken, monsters, slechteriken
Mediagebruik kinderen Mediagebruik van kinderen: algemene leeftijdstrends o Wordt diverser: van tv en voorlezen naar tv, computerspelletjes, zelf lezen… o Mediabezit neemt toe (kinderkamers worden mediaruimtes) Toegankelijkheid zorgt ervoor dat ze er gebruik van maken.
7
x
Moderate discrepancy hypothese (Valkenburg & Vrone, 2004): “at any given age, a moderate level of stimulus complexity is preferred and… this level increases as the child matures” o Hypothese voorspelt een U-vormige curve tussen programmabegrijpelijkheid en aandacht: grootste aandacht voor televisie die “uitdagend genoeg” is (niet te gemakkelijk en niet te moeilijk)
o
o
Onderzoek bij kinderen van 5 maanden tot 58 maanden (half jaar tot ong 6 jaar). De kinderen worden in een soort huiskamer geplaatst en krijgen een compilatie te zien van programma’s (stukjes journaal, volwassene reclame, reclame kinderen, fragmenten Teletubbies, Sesamstraat en Lion King). Er werd gemeten hoe aandachtig kinderen waren. Wat valt op? De oudste kinderen hebben de meeste aandacht over het algemeen. Naargelang de variatie van de programma’s valt het op dat Sesamstraat en reclamespots gericht op kinderen aantrekkelijk zijn in alle leeftijdscategorieën. Het minst aandacht is gericht op het journaal, omdat dit te complex is. Wanneer het programma niet uitdagend genoeg is, haken kinderen af. Bijvoorbeeld oudere kinderen haken af bij Teletubbies omdat dit veel te eenvoudig is. The Lion King is wel uitdagend genoeg. !! Deze hypothese stelt dat het niet te gemakkelijk mag zijn (dan haken kinderen af) het mag ook niet te moeilijk zijn (dan haken ze ook af). Er moet een matige discrepantie zijn tussen je eigen capaciteiten en de capaciteiten die het programma veronderstelt.
8
1.3.6 x x x x
1.4
Mediagebruik adolescenten TV krijgt minder belangrijke rol (erg familie gebonden) Muziek, computer, gsm, naar bioscoop gaan: worden belangrijker (omgang met peers) Opbouwen van en experimenteren met eigen identiteit via media (bv andere identiteit aannemen op, opkijken naar en imiteren van idolen) Verhoogde aandacht voor sensationele inhouden (bv actie en horror), seksuele inhouden o Deze zijn vaker maatschappelijk minder geaccepteerd. Het is een soort ‘test’ van mannelijkheid/tonen hoe stoer je bent en hoe goed je er tegen kan
Jongeren en <>: internet/games x
1.4.1 x
Zie o.a. EU-kids Online Study (S. Livingstone) o Heel gekende studie. Zie Blackboard met voornaamste resultaten. Britse onderzoekster die een grootschalig Europees project bestuurt met veel diverse landen. In elk van deze landen gaat een nationaal team aan het werk met een vragenlijst gericht op kinderen, 9 tot 16 jarigen kinderen. Anderzijds een vragenlijst gericht op de ouders van deze kinderen. Wat zeggen de kinderen zelf over hun internetgebruik en hoe ervaren ouders dat? Er zijn verschillen tussen deze bevragingen. Kinderen hebben al vaker te maken gehad met bijvoorbeeld pornografische beelden e.d. terwijl ouders hier niet van op de hoogte waren. Ze probeert de kansen en risico’s van het internetgebruik aan kaart te brengen. Alle jongeren (9-16) online Zeer frequent gebruik van internet 80 70
65%
60 50 40 30
29%
20 10 0
5%
1%
(Bijna) elke dag Eén of twee keer Eén of twee keer Minder dan één per week per maand keer per maand
9
x
Jong geleerd is oud gedaan o Grafiek
x
Eerste internetgebruik: Gemiddelde leeftijd is 9 jaar SES: sociaal economische status (opleiding/beroep ouders) Geen onderscheid tussen klassen Mogelijke verklaring: steeds meer in de school en klascontext met het internet leren werken Opvallend: de startleeftijd wordt steeds lager en vermoedelijk zal die nog wel dalen De stap naar het internet wordt verkleind, mogelijk ook door tablets die makkelijk hanteerbaar zijn voor jongeren Wat doen jongeren op het internet? o Grafiek
% Activiteiten (9-16 jarigen) 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
84 83
74
61 60 59
48 44 42 38
31 29
22 18 17 17
84% gebruikt het voor schoolwerk Videoclips, games
10
10
x
x
Toegang thuis: living versus eigen kamer o Grafiek
Centrale computer in het huishouden vs internet op eigen kamer 9 tot 10 jarigen 1/3e internet op eigen kamer 15 tot 16 jarigen is dat 65% op eigen kamer Ouders zijn vaak bezorgd en willen daarom hun kinderen begeleiden Internetgebruik per dag (minuten) o Grafiek 140
118
120
97
100 80 60
74 58
40 20 0 9-10
x
11-12
13-14
15-16
9-10 jarigen 1 uur per dag 15-16 jarigen 2 uur per dag Vaardigheden om met internet om te gaan
11
o
Grafiek
Onderscheid verschillende soorten vaardigheden Enerzijds ‘knoppenkennis’ (technische kennis): hoe pc aanzetten, wat intikken, pure technische kennis om gebruik te maken van internet Æ deze soort kennis hebben kinderen heel snel door, hoe ze met dit toestel moeten omgaan Anderzijds digitale kennis, wordt er meer kennis en vaardigheden verondersteld. Namelijk kritisch kunnen omgaan met inhouden die je tegenkomt op het internet. Æ niet makkelijk aan te leren Het strategische aspect, dat je weet hoe het internet te gebruiken om bepaalde voordelen eruit te halen, bv de goedkoopste vlucht / online kopen Het sociale aspect van het internet: etiketten Verschil jongens en meisjes o
x 1.4.2 x
Kenmerken van internetgebruik ‘’oudere’’ jongeren Waarom? o Plezier van netwerken “constant contact” met leeftijdsgenoten (bv MSN) behoren tot groep en tot jongeren (sub)cultuur (bv eigen taal) o Belang van zelfexpressie, identiteit (bv profiel op Myspace, Netlog, Facebook, Noxa,…) 12
o o
1.4.3 x
Posten van wie ze fan zijn Hobby’s Een soort van impressiemanagement ! : essentieel aspect van identiteit Verlangen naar privacy, onttrekken aan ouderlijke controle Fascinatie voor “volwassenthema’s” – seks, geweld… flirten met “grenzen”, experimenteren
Soorten internetkansen Schema
Inhoud, contact, gedrag 3x C (content, contact, conduct) Contact: in contact met anderen of gecontacteerd door anderen Gedrag: actief omgaan met internet zelf, gedrag initiëren als adolescent Voorbeelden o Leren en interesses delen: bv sterrenkunde o Politiek engagement o Creativiteit op Youtube o Online jongerenadvies (bv jongerentelefoon, nu “awel”) o
x
13
1.4.4
x x
x
x
x x
Soorten internetrisico’s
Eerste kolom is hetzelfde als bij de internetkansen o Onderscheid inhoud, contact en gedrag Reclame en spam: Jongeren komen via internet hiermee in aanraking o Wordt vaak als problematisch voorgesteld, omdat deze reclame vaak niet herkenbaar is voor kinderen (~vroeger onderzoek reclamewijsheid) o In-game advertising Het wordt moeilijk om via TV mensen aan te trekken. Mensen kunnen nu doorspoelen d.m.v. digitale TV Alternatieve vorm van reclame Verborgen reclame Risico omdat kinderen dit soort reclame goed herkennen (? Volwassen ook niet altijd) vaak beïnvloed zonder dat ze daar zelf besef van hebben Opsporen persoonlijke informatie o Website sporen dit op om vervolgens ze bepaalde productinformatie te sturen of het opbouwen van een database Schadelijke inhouden o Racistische boodschappen o Pro-ana websites (pro anorexia): jongeren zoeken steun bij elkaar, waar ze foto’s posten hoe ze er graag willen uitzien, hoe je het best op dieet gaat etc Illegaal downloaden (bv muziek) Seksuele inhouden o Bewust of niet bewust (sommigen gaan er naar op zoek, anderen worden ermee geconfronteerd) o Grafiek: leeftijd en zien van seksuele inhouden (online of offline) tijdens laatste 12 maanden
14
o
o x
Dit gebeurt vaak, wel grote kloof tussen kinderen basisonderwijs en adolescenten Grooming: Het gebruik van het internet door volwassenen (pedofielen) die op zoek zijn naar een seksuele relatie (soms foto’s, beelden volledig/half naakt of afspraken met jongeren) en doen zich voor als leeftijdgenoten. Zij gaan op zoek naar zwakkere jongeren die gemakkelijke prooien voor hen zijn. Sexting: Zelf foto’s doorsturen waarop je zelf (half)naakt staat, het begon met smssen (daarom link ‘sexting’ met ‘texting’) later ook via internet e.d.
Pesten o Soort van online agressie ten opzichte van leeftijdsgenoten: beledigende email, vernederende foto,… heel diverse vormen o Cyberpesten: wat is het? Pesten (=/= plagen, =/= ruzie maken) Intentie om te kwetsen Machtsverschil (tss dader en slachtoffer) Repetitie ( niet eenmalig, meerdere kwetsende gedragingen) ICT= internet (FB, MSN, e-mail, youtube…) + gsm (sms/foto/voice) Vormen Direct: (non)verbaal, fysiek pesten, sociaal Indirect: specifiek voor cyberpesten, “outing”, “masquerade” ¾ Outing: Typisch cyberpesten: heel private informatie wordt bekend gemaakt naar een groter publiek. Bijvoorbeeld een meisje geeft toe dat ze op iemand verliefd is en de hele klas weet het. ¾ Masquerade: als men online gaat, doet men zich voor als iemand anders. Jongeren doen zich voor als een echte vriend(in) van het slachtoffer. Soms ook dat ze zich gedragen als het slachtoffer zelf, een FB profiel aanmaken van het slachtoffer zelf <> van persoonlijke info Beroemd/berucht incident in Amerika. Tyler Clemeti was homo en hij had zich nog niet geout. Deze persoon twijfelde over zijn eigen geaardheid en door een video gepost door iemand anders heeft hij zelfmoord gepleegd. Heel persoonlijke, intieme informatie van een persoon vrijgeven Burgemeester van Aalst werd gefilmd terwijl ze seks had met haar partner <<Masquerade>> - vals profiel Een volwassene vrouw was ontslaan en ze had een fake Facebook account aangemaakt van haar ex-baas waarin ze zich voor deed als hem, waarin ze contacten legde met echte vrienden en kennissen. In de statusupdates liet ze regelmatig uitschijnen dat de baas een relatie had buiten zijn huwelijk. Het slachtoffer wordt zwartgemaakt bij vrienden en kennissen en er wordt misbruik gemaakt van de identiteit. Dit leidde tot een rechtzaak Cyberpesten op Netlog Het aanmaken van groepen rond een bepaalde persoon 15
o
o
o
Gebruik van schuilnamen Onderzoek cyberpesten Vragen zo stellen dat het niet gelabeld wordt als cyberpesten. Concrete acties peilen en niet vragen over ‘pesten’ Hoge percentages van cyberpesten Het probleem is wel: heb je cyberpesten wel te maken met cyberpesten? Want je veronderstelt dat het pesten is wanneer het repetitief gebeurt en of er een machtsverhouding is. Cyberpesten: omvang Tijdens de afgelopen drie maanden 6/10 slachtoffer van minstens één vorm 5/10 dader 8/10 bijstaander Directe vraag: “gepest via internet of gsm tijdens de laatste drie maanden (criteria: repetitie, intentie, machtsverschil)”? Aanv Wel duidelijk dat Klassiek pesten > cyberpesten ¾ Traditioneel pesten in de scholen komt nog altijd meer voor ¾ Mogelijke verklaring: selectiever van keuze van vrienden op het internet, je kiest je vrienden en kennissen zelf uit. In groepen kom je automatisch mensen tegen en moet je met bepaalde mensen om gaan. Piekleeftijd: 12-15 jaar (aan het dalen?): redenen?? ¾ Grafiek: klassiek pesten neemt af van 5de leerjaar tot 4e middelbaar. Terwijl het cyberpesten vanaf 6de middelbaar toeneemt tot 1/2e middelbaar en neemt daarna af ¾ Verklaring piekleeftijd: adolescentie, zoeken naar identiteit, zoeken naar machtspositie (belang leeftijdsgenoten), vooral gebruik van sociale toepassingen. ¾ Verklaring afname na 15 jaar: er komt een besef wat je wel en niet kan doen op het internet. Je ondervindt ook mogelijkheden om elkaar buiten het internet te ontmoeten (jongere jongeren moeten meer thuis blijven onder toezicht van ouders) Profiel daders van cyberpesten Vaker dader van klassiek pesten Vaker ook slachtoffer van cyberpesten Intensiever internetgebruik Ouders die minder betrokken zijn bij hun internetgebruik Pesten in zeven van de tien gevallen anoniem Pesten vaak mensen die ze « offline » kennen
16
o
Profiel slachtoffers van cyberpesten Vaker slachtoffer van klassiek pesten Vaker dader van cyberpesten (cfr terugpesten) Meer afhankelijk van internet Hebben minder vrienden en voelen zich minder populair Hebben slechts in de helft van de gevallen aan iemand verteld dat ze gepest werden via internet of gsm Vlaamse jongeren (N=2333) slachtofferschap laatste zes maanden (2011) 50
46 Cyberpesten
38,5
40
32,4
20 10
Klassiek pesten
26,3
30
10,5
15,2
19,7 13,7
10,9
9,4
20,7 8,7
Poly. (Klassiek pesten)
0 5
Poly. (Cyberpesten)
6
1
2
3
4
Vlaamse jongeren (N=2333) daderschap laatste zes maanden (2011) 35 30
29,5
29,2
27,9
Cyberpesten
25 17,6
20 15 10
18,7
5,7
7,9
9
12
11,7
21,7 12,3
Klassiek pesten Poly. (Cyberpesten) Poly. (Klassiek pesten)
5 0 5
6
1
2
3
4
17
Vlaamse jongeren (N=2333) bijstaanderschap laatste zes maanden (2011) 70 60
63,2 53,1
53,8
55,4
50 35,9
40 30 20
17,5
62,7 53,8
41,5
49,4
39
Cyberpesten Klassiek pesten Poly. (Cyberpesten)
21,5
Poly. (Klassiek pesten)
10 0 5
o
1.4.5 x x
6
1
2
3
4
Impact Tot nu toe weinig longitudinale studies Meestal uitspraken op basis van eenmalige enquêtes Wel <> vastgesteld tussen slachtofferschap van cyberpesten en negatief zelfbeeld <>, stress, sociale angst, onveiligheidsgevoelens, slechtere schoolresultaten,… Anekdotisch bewijsmateriaal voor link tussen cyberpesten en zelfmoord Impact hangt sterk af van vorm van cyberpesten Privé beledigd worden is niet zo erg als voor een groot publiek belachelijk gemaakt worden
Jongeren en games Gamen is populair bij jongeren (jongens > meisjes, kinderen > adolescenten) In vergelijking met volwassenen o Meer op consoles (playstation, nintendo DS, Wii…) en op gsm o Evenveel online (tieners meer MMO’s)
18
x
Grafiek
Ruime bevraging: 8 jaar tot 50+ Er wordt meer gegamed door jongeren (vooral 8 tot 19 jarigen) Erna neemt het af maar toch blijven er mensen gamers Verschil jongens en meisjes: jongens inderdaad meer dan meisjes 80% van jongeren spelen 5 of meer verschillende game genres (Pew Internet Study) Gamen= vaak een sociale bezigheid bij jongeren o ¾ van gamers speelt minstens af en toe samen met anderen (offline > online) o Sociale aspect is heel belangrijk (!!) Fysiek samen komen Online gamen en daar samenkomen Waarom gamen? o Competitie o Uitdagingen o Mogelijkheden tot actieve controle o Escapisme o Identiteitsvorming: ‘introjectie’ o Sociale karakter (zie supra) o o o o o
x
x
1.5
Leeftijd en mediagebruik: Volwassenen x
x
Jongvolwassenen o Overgang naar universiteit/hogeschool heeft sterke invloed op mediaroutines o TV-kijken neemt typisch af ten voordele van andere media-en vrijetijdsactiviteiten Omdat men meer met studie bezig is Interesse in krant, internet, tijdschriften.. Eerder de leeftijdsfase dan de leeftijd as such als verklaring Volwassenen 19
Werken, samenwonen, trouwen, kinderen: meer (vrije tijd) wordt (opnieuw) thuis doorgebracht: stijging van TV-kijken Ze brengen meer tijd door binnenshuis (door de kinderen) o Wanneer kinderen huis verlaten: weer daling TV-kijken Inleiding: groeiende aandacht voor groep ouderen en media- en ICT-gebruik o.w.v. vergrijzing o De top wordt groter, minder geboortes en minder sterftes Typische bestudering van media- en ICT-gebruik vanuit kenmerken verbonden aan “derde leeftijd” o
x
x
1.6
Leeftijd en mediagebruik: Ouderen
Men vertrekt meestal van een pessimistische visie op het ouder worden, een soort deficitmodel waarbij men vertrekt van de idee dat als je ouder wordt, je dingen gaat verliezen en niet meer gaat kunnen en van daaruit gaat men het internetgebruik proberen te verklaren x x
x
x x
Fysiologische veranderingen o Niet meer goed kunnen horen/zien Cognitieve veranderingen o Het wordt minder makkelijk om nieuwe dingen aan te leren o Hun geheugen laat zich in de steek Dit wordt aangehaald om mediagebruik te verklaren, bv “waarom ouderen minder mediagebruik?” – cognitief willen ze die inspanning niet meer doen om iets nieuws aan te leren, niet meer mentaal investeren in bepaalde nieuwe zaken Soms bepaalde series niet kijken omdat men zich niet meer kan herinneren wat er de aflevering ervoor gebeurt is o Er gebeurt ook het omgekeerde, men gaat het proberen tegen te gaan Sociale veranderingen o Je vrienden/partner overlijdt waardoor je misschien alleen komt te staan o Dit betekent ook dat je op pensioen gaat, dit heeft consequenties voor je netwerk (contacten) dit wordt kleiner o TV-kijken komt hierdoor vaker voor, Het dient als een soort gezelschap (surrogaat partner) Ook omdat men bepaalde zaken fysiek niet meer kan o Voorkeur soaps Verklaren door de sociale veranderingen nl Omdat ze veel tijd hebben Interesse (soms omdat het in het persoonlijke leven niet zo – meer- is) Recent aandacht voor effect van hele levensloop (incl. vroegere mediaervaring) op huidige mediagebruik van ouderen Persoonlijke levensloop past binnen maatschappelijke/historische context o Bv ouderen: leesgeneratie, prefereren “behoudsgezinde” programma’s (zonder seks en geweld) o ! De geschiedenis op zich moet je kennen als je het mediagebruik van de huidige ouderen wil verklaren
20
1.6.1 Vlaams kwantitatief onderzoek naar TV-gebruik ouderen x Algemene bevindingen: o Gemiddeld bijna 4 uur per dag TV o Voornaamste kijkmotieven: ontspanning, informatie, geestelijk fit blijven Bv spelletjes voor ouderen, ook sudoku’s, kruiswoordraadsels…. o Programmavoorkeuren: 1. Natuur, 2. Informatieve programma’s, 3. Denkspelen, 4. Vlaamse soaps, 5. Muziek…. 13. Actieprogramma’s, 14. Kinderprogramma’s x Invloed van huidige leefomstandigheden o Fysieke veranderingen: niet meer mobiel (meer TV, minder interesse voor reclame), slecht zich (alleen Nederlandstalige programma’s, boeken met grote letters…) o Cognitieve veranderingen: bv moeilijkheden om Derrick te volgen o Pensioen: minder geld (niet naar bioscoop), nieuwe dag routines (’s middags TV) o Gewijzigde gezinssamenstelling: kleinkinderen (meekijken naar kinderprogramma’s), verlies partner (TV als gezelschap) x Invloed van persoonlijke geschiedenis o Van een lokale gemeenschap naar een ‘global village’ van ‘Vlaams’ naar ‘Engels’ (bv tegen Amerikanisering van TV, TV blik op wereld…) o Van sterke sociale contacten naar individualisme (TV als schuldige) o Van een rurale naar een industriële en een informatiesamenleving (interesse folklore) o Secularisering (interesse voor radiomis) o Emancipatie o Toegenomen scholingsgraad (bv geen geletterdheid) o Van welzijn naar welvaart o Van rust en orde naar chaos en criminaliteit o De opkomst van permissieve samenleving (bv tegen seks op televisie) Andere normen en waarden Soort cynisme van de oudere generatie t.o.v. de nieuwe generatie o WOII (interesse voor WO-programma’s)
1.7
Leeftijd en mediagebruik: algemene cijfergegevens x
Al de leeftijdsgroepen samen: kinderen, adolescenten, (jong)volwassenen en senioren
21
x
Tabel: participatie gegevens uit Nederland
x
Index: hoeveel procent vertegenwoordigt het getal in 2000 van het getal in 1999 Æ wat is er over de periode gebeurd? (tussen 1990 en 2000) o Algemene cijfers staan bovenaan: 44 – 31 -… Dit zegt: het mediagebruik neemt af Æ er is een ONTLEZING o Verschillen tussen leeftijdsgroepen: Procentueel gezien zijn de ouderen diegenen die het meest lezen (zeker groep 50-64j) Ook hier is een trend van minder lezen (=ontlezing) Is wel beperkter in vergelijking met andere groepen Verklaring: de komst van andere media, ze zijn hiermee op gegroeid en zijn eraan gehecht Tabel: tijdsbesteding van televisie kijken o
22
o o o
Cijfers representeren uren per week dat men televisie kijkt Toenemend mediagebruik over de leeftijden heen Ook hier springt de oudere groep er weer uit Tv als medium is niet meer het meest centrale Dat merk je aan reclame campagnes die lopen Ook omdat je tv-programma’s op verschillende dingen kunt bekijken: iPad, tablet, internet,…
23