Media-aandacht bij calamiteiten voorspellen Een bijdrage aan het voorkomen van ontwrichting in Nederland
Beslan, 2004
Onderzoek opgedragen door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Directie Crisisbeheersing, Expertisecentrum Crisis- en Risicocommunicatie. Contactpersoon: Drs. P.J. van Dolen Kenmerk 2006-0000394518 31 oktober 2007 Uitgevoerd door: Prof. Dr. Bastiaan C.J. Zoeteman, Ir. W.C. Kersten, L. van de Voort Telos, Brabants Centrum voor Duurzaamheidvraagstukken Universiteit van Tilburg
Management Samenvatting Hoe voorspelbaar is media-aandacht bij rampen? De media vormen voor de autoriteiten een belangrijke maar moeilijk beheersbare factor bij calamiteiten. Het is voor hen van belang om dit grillige element beter in de vingers te krijgen. Nu zijn er media-experts die vanuit hun intuïtie en ervaring behoorlijk goed aanvoelen welke items de media zullen gaan beheersen of juist niet. Maar deskundigen verschillen ook regelmatig van mening en het zou een verbetering zijn als op basis van objectieve criteria intuïtie kan worden onderbouwd en een gemeenschappelijke basis kan worden gevormd voor meningsvorming en actie richting de media. Met een onderzoek heeft het Expertisecentrum Crisis- en Risicocommunicatie willen bijdragen aan meer inzicht op dit gebied. 1 Het onderzoek is door BZK opgedragen aan professor Bastiaan Zoeteman en zijn medewerkers van Telos, een onderzoekscentrum voor duurzaamheidvraagstukken aan de Universiteit van Tilburg. Hierbij is nagegaan welke factoren media-aandacht kunnen voorspellen. Bij het onderzoek is onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten calamiteiten, zoals externe veiligheids rampen, terroristische aanslagen en aanslagen op bekende personen. Ook zijn calamiteiten in het binnen- of buitenland van elkaar onderscheiden. In totaal zijn ruim 200 calamiteiten onder de loupe genomen, waarbij de mediaaandacht op basis van een eerder onderzoek voor VROM is beperkt tot aandacht op de tv tijdens de journaals van de zenders Nederland 1, 2 en 3 en de nieuwsrubrieken op deze zenders. Deze tv aandacht bleek in eerder onderzoek representatief voor de totale media-aandacht in ons land via de tv, de radio en de krant. De meeste media-aandacht van alle onderzochte calamiteiten in het Tsjernobyl, 1986 buitenland viel te beurt aan de kerncentrale in Tsjernobyl (gemiddeld 180 hits), de vuurwerkramp te Enschede (120 hits), de brand in café Het Hemeltje (90 hits), de moord van Theo van Gogh en Pim Fortuyn en de dood van prinses Diana (resp. 71, 58 en 51 hits). De terroristische aanslagen in Madrid en Londen verkregen resp. 50 en 48 hits. Voor alle drie de typen calamiteiten (externe veiligheid, terroristische aanslagen en aanslagen op bekende personen) blijkt de media-aandacht voor zo'n 80% voorspelbaar door op een klein aantal (5-8) kenmerken te letten. Deze kenmerken verschillen per type calamiteit maar vertonen ook gemeenschappelijke elementen. Opvallend genoeg bleek het aantal doden geen belangrijke voorspellende waarde voor media-aandacht te hebben. Kenmerken die wel vaak een rol spelen zijn bijvoorbeeld de economische schade, het aantal gewonden of geëvacueerden en een geheimzinnig kenmerk dat met de term 'magiefactor' is aangeduid. De magiefactor is hoog indien een gebeurtenis buiten het normale voorstelling- en verwachtingspatroon van mensen valt door de aard van de oorzaak of de aard en omvang van de effecten. Ook kan, op langere termijn, een geheimzinnig handelen van de autoriteiten rond de oorzaak of de toedracht hieraan bijdragen. Voorbeelden van calamiteiten met een hoge magiefactor zijn de ontploffing van de kerncentrale in Tsjernobyl, de vuurwerkramp in Enschede en de moord op Alexander Litvinenko. Naast genoemde voorspellende kenmerken bleek bij terroristische aanslagen media-aandacht ook sterk afhankelijk van de leeftijd van de getroffenen en met name of er jonge kinderen bij betrokken zijn. Bij aanslagen op bekende personen zijn persoonskenmerken van doorslaggevend belang. Het gaat daarbij om de icoonstatus van het slachtoffer en de mate waarin activiteiten in de Nederlandse media door het slachtoffer zijn uitgevoerd.
1
Wouter Kersten en Lieke van de Voort
3
Tabel 1. Overzicht van best scorende voorspellingscriteria voor media-aandacht bij de vier onderzoeken (de scores tussen 0 en 1 vertegenwoordigen de mate waarin het aantal media hits wordt voorspeld) EV buitenland
2
EV Nederland
Terroristische aanslagen buitenland
Aanslagen bekende personen
Directe impact in NL (0,65)
Magiefactor (0,62)
Magiefactor (0,69)
* Icoonstatus NL (0,79)
Ecologische schade lokaal (0,58)
Economische schade (0,57)
Aantal evacués (0,67)
* Activiteit in de NL media (0,69)
Magiefactor (0,55)
Aard van het beeldverslag (0,56)
Economische schade (0,6)
Mentale nabijheid (0,58)
Economische schade (0,50)
Aantal gewonden (0,47)
* Leeftijd (0,58)
Magiefactor (0,51)
Criteria met een * zijn niet meegenomen in het eerste onderzoek naar de gevolgen van buitenlandse Externe Veiligheid calamiteiten in de Nederlandse media dat in 2005-6 is uitgevoerd (meest links in de tabel). Op basis van het onderzoek zijn korte handleidingen opgesteld waarmee door elke geïnteresseerde in de beginfase van een bepaald type calamiteit in luttele minuten de kenmerken kunnen worden gescoord en een gemiddelde score kan worden bepaald die een goede indicatie geeft of media-aandacht te verwaarlozen zal zijn of dat veel aandacht mag worden verwacht. Verder wordt voorgesteld de magiefactor aan een nader onderzoek te onderwerpen.
2
In het onderzoek in 2006 zijn meerdere analyses uitgevoerd resulterend in meerdere lijstjes met criteria die het best scoren. Omwille van de vergelijkbaarheid is de lijst waarbij dezelfde methode is gebruikt hier gehanteerd: TV-berichtgeving gedurende de hele periode.
4
Inhoudsopgave MANAGEMENT SAMENVATTING............................................................................................................. 3 1
INTRODUCTIE..................................................................................................................................... 7 1.1 1.2 1.3
2
MODELVORMING EN HYPOTHESEN ............................................................................................... 9 2.1 2.2
3
TYPOLOGIE VAN AANSLAGEN OP BEKENDE PERSONEN....................................................................... 25 KEUZE VAN DE AANSLAGEN OP BEKENDE PERSONEN ......................................................................... 25 KEUZES VOOR DE VOORSPELCRITERIA ............................................................................................. 25 UITKOMSTEN EN EERSTE INTERPRETATIE ......................................................................................... 26 NADERE STATISTISCHE ANALYSE...................................................................................................... 27 PRIORITAIRE DRAAIBOEKEN ............................................................................................................. 28
HANDLEIDINGEN VOOR HET SCOREN VAN CALAMITEITEN .................................................... 29 7.1 7.2 7.3 7.4
8
TYPOLOGIE VAN AANSLAGEN ........................................................................................................... 19 KEUZE VAN AANSLAGEN .................................................................................................................. 19 KEUZES OMTRENT VOORSPELCRITERIA ............................................................................................ 20 UITKOMSTEN EN EERSTE INTERPRETATIE ......................................................................................... 20 VERFIJNDERE STATISTISCHE METHODES .......................................................................................... 22 PRIORITAIRE DRAAIBOEKEN ............................................................................................................. 24
RESULTATEN DEELONDERZOEK 3 – AANSLAGEN OP BEKENDE PERSONEN..................... 25 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
7
TYPOLOGIE VAN CALAMITEITEN ........................................................................................................ 13 KEUZE VAN CALAMITEITEN ............................................................................................................... 13 KEUZES TEN AANZIEN VAN VOORSPELCRITERIA ................................................................................. 13 UITKOMSTEN EN EERSTE INTERPRETATIE ......................................................................................... 13 UITKOMSTEN VAN VERFIJNDERE STATISTISCHE METHODEN................................................................ 15 PRIORITAIRE DRAAIBOEKEN ............................................................................................................. 16 REFLECTIE OP HET ONDERZOEK....................................................................................................... 17
RESULTATEN DEELONDERZOEK 2 – BUITENLANDSE TERRORISTISCHE AANSLAGEN..... 19 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
6
INTRODUCTIE .................................................................................................................................. 11 ACHTERGROND EARLY W ARNING ONDERZOEK ................................................................................. 11 METHODIEK EARLY W ARNING SYSTEEM ........................................................................................... 11 VERANTWOORDING MEDIA-BERICHTGEVING ...................................................................................... 12 SCOREN VAN CALAMITEITEN ............................................................................................................ 12 STATISTISCHE VERFIJNING............................................................................................................... 12
RESULTATEN DEELONDERZOEK 1 – NATIONALE EXTERNE VEILIGHEID ............................. 13 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
5
SAMENVATTING VAN DE WERKHYPOTHESEN EN MODELVORMING .......................................................... 9 MODELVORMING ............................................................................................................................. 10
EARLY WARNING METHODE EN GENERIEKE AANPAK ............................................................ 11 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
4
ACHTERGROND ................................................................................................................................. 7 AANPAK VAN HET PROJECT ................................................................................................................ 7 OPZET VAN DOCUMENT ..................................................................................................................... 8
HANDLEIDING VOORSPELLEN VAN NEDERLANDSE MEDIA-AANDACHT BIJ BUITENLANDSE EXTERNE VEILIGHEID CALAMITEITEN ................................................................................................................ 29 HANDLEIDING VOORSPELLEN VAN NEDERLANDSE MEDIA-AANDACHT BIJ NEDERLANDSE EXTERNE VEILIGHEID CALAMITEITEN ................................................................................................................ 31 HANDLEIDING VOORSPELLEN VAN NEDERLANDSE MEDIA-AANDACHT BIJ TERRORISTISCHE AANSLAGEN 33 HANDLEIDING VOORSPELLEN VAN NEDERLANDSE MEDIA-AANDACHT BIJ AANSLAGEN OP BEKENDE PERSONEN...................................................................................................................................... 35
DE MAGIEFACTOR NADER BESPROKEN .................................................................................... 37 8.1 8.2 8.3
INLEIDING ....................................................................................................................................... 37 BOUWSTENEN VOOR DE MAGIEFACTOR ............................................................................................ 37 MAGIEFACTOR EN ICOONSTATUS ..................................................................................................... 37
5
9
CONCLUSIES.................................................................................................................................... 39 9.1 9.2 9.3 9.4
INLEIDING ....................................................................................................................................... 39 VERGELIJKING BEST SCORENDE CRITERIA ........................................................................................ 39 VERGELIJKING TRENDCURVES ......................................................................................................... 39 HANDLEIDING STROOMSCHEMA........................................................................................................ 40
10
AANBEVELINGEN ........................................................................................................................ 43
11
BIBLIOGRAFIE.............................................................................................................................. 45
12
APPENDICES ................................................................................................................................ 47
6
1
Introductie
1.1
Achtergrond
Achtergrond In de periode augustus 2005 – september 2006 is in opdracht van het Ministerie van VROM een onderzoeksproject uitgevoerd getiteld “Het beheersen van maatschappelijke ontwrichting door buitenlandse (externe veiligheid) calamiteiten” door de Universiteit van Tilburg (projectleider Prof. Dr. B.C.J. Zoeteman), samen met de TU Delft (Prof. Dr. B. Ale). Het onderzoek had als doel de intensiteit van berichtgeving in de media bij calamiteiten beter te begrijpen, alsmede het samenspel tussen overheid, media en politiek. In dit onderzoek zijn diverse fasen onderscheiden tijdens het verloop van een calamiteit in het buitenland Verder is het idee ontstaan om criteria te identificeren waarmee met behoorlijke zekerheid al heel vroeg e (1 dag) voorspeld kan worden hoeveel media-aandacht een bepaalde gebeurtenis in Nederland gaat genereren: een Early Warning systeem. Dit idee bleek levensvatbaar. Eén van de meest onverwachte uitkomsten van het onderzoek was dat het aantal doden bij de calamiteit in het buitenland nauwelijks een voorspellende waarde voor nationale media-aandacht bleek te hebben. Onduidelijk was destijds of dit ook het geval zou zijn voor nationale calamiteiten. Tevens was onduidelijk of de in het onderzoek geïntroduceerde, maar moeilijk grijpbare, ‘Magiefactor’ een belangrijke rol speelt. Huidige onderzoek Na afsluiting van het door VROM opgedragen onderzoek is uit overleg met het Expertisecentrum Risicoen Crisiscommunicatie (ERC), Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gebleken dat een vervolg onderzoek gewenst was. In opdracht van het ERC heeft de Universiteit van Tilburg (Telos, Brabants Centrum voor Duurzaamheidvraagstukken) vanaf januari 2007 een onderzoek uitgevoerd waarin de volgende vragen centraal stonden: 1 . Welke ‘Early Warning’ factoren zijn bepalend voor het voorspellen van de intensiteit van nationale media-aandacht bij nationale externe veiligheid calamiteiten? 2. Welke ‘Early Warning’ factoren zijn bepalend voor het voorspellen van de intensiteit van nationale media-aandacht bij terroristische aanslagen in het buitenland? 3. Welke ‘Early Warning’ factoren zijn bepalend voor het voorspellen van de intensiteit van nationale media-aandacht bij aanslagen op bekende personen in het buitenland? 4. Kan meer inzicht worden gegeven in de aard van de Magiefactor, en in eventuele wijziging daarvan in de loop van de tijd na een calamiteit? 1.2
Aanpak van het project
De aanpak van het onderzoek is voorgelegd aan een stuurgroep, met vertegenwoordigers van diverse ministeries en organen onder leiding van de heer Peter van Dolen van het ERC. Naar aanleiding van het eerste onderzoek kon het onderzoeksteam snel voortgang boeken door voort te bouwen op de eerder verkregen resultaten. De stuurgroep heeft bij nieuw te maken keuzes de richting van het onderzoek nader bepaald. Voor de aanpak van de eerste 3 vragen zijn de volgende stappen gezet: • Het onderzoek is voornamelijk gericht op media analyse. Naar aanleiding van conclusies uit het voorafgaande onderzoek is die beperkt tot het medium tv. • Er is niet daadwerkelijk gezocht of er ook ontwrichting heeft plaatsgevonden als gevolg van de incidenten. Dit zou eventueel in een vervolgonderzoek kunnen worden uitgediept. • In hoge mate is de aanpak hetzelfde geweest bij de drie deelonderzoeken, waardoor van een leereffect gebruik kan worden gemaakt. Per onderzoeksvraag wordt de aanpak verder toegelicht in de betreffende hoofdstukken. Het traject gericht op verdieping van het inzicht in de Magiefactor is parallel en apart georganiseerd, echter wel zo dat kon worden geprofiteerd van de inzichten die werden opgedaan in de overige drie deelprojecten.
7
1.3
Opzet van document
In hoofdstuk 2 wordt kort de onderbouwing van het project aangegeven. Deze is grotendeels gebaseerd op het vorige onderzoek. Hoofdstuk 3 bespreekt de generieke aspecten van keuzes en opzet van de Early Warning deelprojecten. De specifieke resultaten per type calamiteit worden in hoofdstukken 4, 5 en 6 behandeld. Hoofdstuk 7 besteedt aandacht aan de praktische kant van de resultaten van dit onderzoek in de vorm van handleidingen, één voor ieder type calamiteit (inclusief de internationale EV-calamiteiten uit het vorige onderzoek). Hiermee kunnen beleidsmedewerkers zelf in voorkomende gevallen calamiteiten scoren. Hoofdstuk 8 bevat een nadere analyse van de Magiefactor, die kan dienen als basis voor verdere discussie over dit onderwerp. Hoofdstuk 9 gaat in op de beleidsbetekenis van de uitkomsten. In hoofdstuk 10 tenslotte worden aanbevelingen gedaan aan het ERC en andere belanghebbenden.
8
2
Modelvorming en hypothesen
2.1
Samenvatting van de werkhypothesen en modelvorming
In het eerdere door VROM opgedragen onderzoek (Zoeteman et al, 2006) zijn de werkhypothesen en de modelvorming uitgebreid onderzocht. In dat model is onderscheid gemaakt tussen berichtgeving over de situatie in het buitenland en de gevolgen ervan in Nederland. In Tabel 2-1 is een overzicht weergegeven. Tabel 2-1 Fasering in de berichtgeving in Nederland Berichtgeving over buitenland
Berichtgeving over Nederland
0. Aankondiging ramp 1. Feitelijke kenmerken (omvang) 2. Gevolgen (doden, sfeerschets) 3. Hulpverlening 4. Handelwijze verantwoordelijken 5. Fysieke aanpak oorzaken en gevolgen 6. Toekomstige preventie (beleid, handhaving) 7. Reflectie achtergronden en lange termijn gevolgen
1. Directe gevolgen in Nederland 2. Bijdrage Nederland in hulpverlening 3. Kans op zelfde ramp in Nederland 4. Hoe voorbereid is Nederland? 5. Is de verstrekte informatie juist? 6. Beleidsreacties/ wijzigingen 7. Politieke gevolgen bewindspersonen 8. Reflectie achtergronden en lange termijn gevolgen
Deze fasering is in beginsel relevant omdat deze verder kan worden uitgewerkt in een stroomschema dat de volgtijdelijkheid van de gebeurtenissen en de te nemen beleidsbeslissingen structureert (zie Figuur 2-1 voor een versimpelde versie). De veronderstelling hierbij is dat met het beantwoorden van simpele vragen die corresponderen met bovenstaande fasen stap voor stap kan worden geschat of er veel en/of heftige media-aandacht valt te verwachten. Het gebruik van een stroomschema is altijd aanvullend, maar kan van waarde zijn in crisissituaties waarbij uit de grote hoeveelheid externe informatie de grote lijnen moeten worden gehaald. Figuur 2-1 Stroomschema – versimpelde versie
3
Geeft de calamiteit reden tot veel media-aandacht (diverse vragen) Gedrags Code + preventie
J
N
Geeft de afhandeling reden tot media-aandacht (diverse vragen) Draaiboek of nieuw beleid
Beperken politieke gevolgen Elementen die beleidsmakers helpen om ontwrichting te voorkomen
3
J
N
Geeft de nasleep/ evaluatie m.b.t. beleidsmakers reden tot J
N
Geen (verdere) media-aandacht te verwachten
Voor het volledige stroomschema wordt verwezen naar het document “Beheersen van ontwrichting bij (buitelandse) calamiteiten”.
9
2.2
Modelvorming
2.2.1 Introductie Op basis van de literatuur is een model ontwikkeld dat de kernpunten beschrijft van het proces dat tot 4 media-aandacht leidt . Hoewel dit model de verschillende elementen in samenhang laat zien, is het belangrijk om hierbij te beseffen dat modellering altijd versimpeling van de realiteit inhoudt en conclusies op basis van het model rekening moeten houden met deze beperkingen. Daarnaast zijn er aspecten zoals grilligheid en contextspecifieke informatie, die zich niet goed lenen voor modellering terwijl ze wel een deel van de hier relevante werkelijkheid zijn. 2.2.2 Simpel model Een beschrijvend model voor het ontstaan van maatschappelijke ontwrichting door een calamiteit bestaat in zijn simpelste vorm uit drie elementen: de calamiteit, de respons in de traditionele media, die door een reeks criteria worden bepaald, en de publieke reactie. Hierbij wordt verondersteld dat voor een explosieve aandacht van het publiek een bepaalde drempel (T1) moet worden overschreden (zie Figuur 2-2). Naarmate de drempel waarde meer wordt overschreden, zal de kans op een hevige (emotionele) reactie bij het publiek groter worden. Bovendien kan de publieke reactie aanleiding geven tot aandacht van de media (T2) en kan zo een zichzelf versterkend proces ontstaan. Figuur 2-2 Basis model voor de media respons en de publieke reactie bij een calamiteit
Criteria
Calamiteit
(Traditionele) Media
T1
T2
Publieke reactie
Over de criteria die in potentie gehanteerd kunnen worden om de media respons te voorspellen, is vrij veel gepubliceerd. In de zogenaamde outrage-theorie (Sandman, 1987) worden diverse criteria genoemd die bepalend zouden zijn voor de heftigheid van de publieke en media reactie. Naast (directe) fysieke en economische gevolgen zijn met name herkenbaarheid van de slachtoffers, de schuldvraag en (on)wetendheid vermoedelijke criteria. Op basis van literatuuronderzoek en met oog voor de praktische haalbaarheid is een aantal criteria geïdentificeerd die empirisch zijn onderzocht. In hoofdstukken 4 tot en met 6 zal hier nader op worden ingegaan. Sommige criteria zullen te kwantificeren zijn, zoals het verwachte aantal doden. Sommige meer incidentele criteria kunnen niet zo maar mathematisch worden vergeleken. Hooguit kunnen ‘scores’ op dergelijke criteria worden vastgesteld. Deze kunnen worden gecombineerd met meer meetbare factoren om tot een kwalitatief totaaloordeel te komen of een incident een hoge of lage waarschijnlijkheid heeft om te leiden tot veel media-aandacht en maatschappelijke onrust. De voornaamste voorbeelden van deze incidentele criteria zijn: sensibilisering door eerdere incidenten, het belang dat bepaalde groeperingen hebben bij het opblazen (of tegenhouden) van een onderwerp, de interferentie met andere mediagenieke onderwerpen, het optreden van het fenomeen komkommertijd, het weggedrukt worden van nieuws door andere grotere gebeurtenissen. Deze factoren kunnen een dempend of versterkend effect hebben op de criteria die structureler meetbaar zijn, en verklaren dus mede waarom niet alle calamiteiten zich confirmeren aan de voorspelde intensiteit van media-aandacht. Alles bij elkaar kan het scoren op criteria een nuttig ondersteunend middel zijn, maar dit mag nooit ervaring, intuïtie en gezond verstand vervangen.
4
Deze paragraaf is overgenomen uit het oorspronkelijke rapport om de leesbaarheid van dit document te vergroten. In dat rapport staat desgewenst ook een uitgebreidere verhandeling en een uitgebreider model.
10
3
Early Warning methode en generieke aanpak
3.1
Introductie
Het doel van het onderzoek is de rol van de media bij calamiteiten beter te leren kennen en na te gaan welke factoren hierbij van invloed zijn. Indien er meer inzicht ontstaat in de situaties die leiden tot veel media-aandacht kan dit de overheid helpen om bestuurlijk effectiever om te gaan met hiermee gelieerde ontwrichtingprocessen. Zoals in hoofdstuk 1 aangegeven, is het centrale doel van dit onderzoek het verifiëren van de ‘Early Warning’ hypothese voor nieuwe maatschappelijke problemen dan buitenlandse externe veiligheidsvraagstukken. Indien de hypothese toepasbaar is, kan een goede indicatie worden gekregen of een gebeurtenis media-hype tot gevolg zal hebben voor deze zich feitelijk manifesteert. Door voorbereid te zijn, kan er beter worden geanticipeerd en van eerdere situaties worden geleerd. Een media-hype is overigens niet het enige teken voor disruptie maar wel een relevante factor daarbij. 3.2
Achtergrond Early Warning onderzoek
De Early Warning hypothese veronderstelt dat op basis van een beperkt aantal objectieve kernmerken voorspeld kan worden hoe groot de media-aandacht zal worden. Daarbij is het uitgangspunt dat de mediamakers en regisseurs al dan niet bewust criteria hanteren op basis waarvan zij een onderwerp selecteren als nieuwswaardig. Elementen die daarbij spelen zijn het aansluiten bij een bestaande mediahype, sensatie, verrassing, empathie etc. Criteria die daarmee corresponderen kunnen zijn de omvang van de economische schade, de icoonstatus van een slachtoffer e.d.. Wanneer voorspellende criteria zijn geïdentificeerd kan de mate waarin deze relevant zijn in een bepaald geval worden gescoord en kan het aantal hits in de media daarmee worden vergeleken. Indien hier een hoge correlatie optreedt, kan in het vervolg al in een zeer vroeg stadium een goede inschatting worden gemaakt van de te verwachten media-aandacht. De uitkomst kan als hulpmiddel 5 worden gebruikt om maatschappelijke ontwrichting te beperken door als overheid adequaat op de te verwachten grote media-aandacht te anticiperen. 3.3
Methodiek Early Warning systeem
Om een dergelijk Early Warning systeem te ontwerpen is een aantal elementen nodig: • Keuze van voorspelcriteria per type calamiteit • Scoring op die voorspelcriteria • Minimale omvang van de steekproef • Bepalen methode voor het tellen van aantal berichten in de media • Bepalen welke media worden gebruikt • Bepalen van hardheid van conclusies (statistische significantie) • Bepalen na hoeveel criteria de toegevoegde waarde qua voorspelling nauwelijks meer toeneemt. Met betrekking tot de methode voor het tellen van de mediaberichten zijn de keuzes in hoofdstuk 1 al aangegeven. Deze vloeien voort uit het eerdere onderzoek. De overige hierboven genoemde elementen verschillen per geval en zullen apart worden besproken. De voorspelcriteria zijn bepaald op basis van de literatuur en praktische achterhaalbaarheid, met het voorgaande onderzoek als basis. Hierbij zijn per geval aanpassingen doorgevoerd. Enkele factoren die wel van belang zijn maar zeker in retrospect moeilijk of niet zijn te bepalen, worden ‘incidentele criteria’ genoemd (zie 2.2.2). Door deze factoren kunnen de voorspellingen op basis van de voorspelcriteria afwijken van de werkelijkheid. Nadat de voorspelcriteria zijn gekozen, de manier van scoren (gebruik van een vijfpuntsschaal) en de steekproef zijn bepaald, kan het eerste inzicht in de correlaties worden verkregen door per calamiteit de gemiddelde score op de criteria uit te zetten tegen het aantal gevonden media-hits voor die calamiteit. Zodra dit voor alle incidenten is gedaan, kan van ieder criterium de correlatie worden bepaald tussen dat criterium en de media-aandacht. Bovendien kunnen alle punten grafisch worden weergegeven en kan de 5
Zie 1.2: de daadwerkelijke relatie tussen de hoeveelheid media-aandacht en de mate van ontwrichting in Nederland wordt niet onderzocht. Dit zou een onderwerp voor vervolg-onderzoek kunnen zijn.
11
2
statistische correlatie worden bepaald (R ). Er mag echter op basis van deze correlatie nog geen causaal verband aangenomen worden. Hiervoor moet een statistisch meer verfijnde methode worden toegepast. 3.4
Verantwoording media-berichtgeving
Uit het voorafgaande onderzoek is gebleken dat televisie als medium representatief is voor mediaaandacht in zijn totaliteit. Naar aanleiding daarvan en met het oog op de praktische uitvoerbaarheid is besloten om dit onderzoek te beperken tot het medium televisie. Voor dit medium is gebruik gemaakt van het archief van Beeld & Geluid, waarbij Journaals en actualiteiten zijn meegenomen voor de zenders 1, 2 en 3. Aangezien journaals over de gehele dag meldingen van calamiteiten herhalen zijn meerdere journaals op dezelfde dag als één hit geregistreerd. In de meeste gevallen is het 20.00 uur journaal maatgevend. Actualiteiten worden per programma apart geregistreerd en kunnen slechts eenmaal per dag voorkomen en ook slechts eenmaal geregistreerd worden. De eerst opvolgende weken na de calamiteit worden het aantal hits geregistreerd per week. Na een maand worden alle media hits tot een jaar na datum verzameld en als optelsom geregistreerd. Daarnaast zijn berichten in het jaaroverzicht niet meegeteld, omdat deze niet altijd terug te vinden zijn. Berichten die een gebeurtenis noemen, maar feitelijk als hoofdonderwerp een ander vraagstuk hebben zijn niet meegeteld. 3.5
Scoren van calamiteiten
Per type calamiteit worden de relevante criteria op een schaal van 0 tot 4 gescoord. Hierbij zijn er criteria die hard zijn (zoals aantal doden), maar ook criteria die een meer kwalitatief karakter hebben. Hoe sterker een bepaald criterium van toepassing is hoe hoger de score. Vertaald naar een praktisch voorbeeld zoals ''Aantal doden'' geeft dit aan dat wanneer het aantal doden op 0 gescoord is er geen of heel weinig doden zijn gevallen bij het incident, terwijl wanneer dit 4 is er relatief erg veel doden zijn gevallen. Zo is voor elk criterium gekwantificeerd hoe de categorieën zijn ingedeeld. 3.6
Statistische verfijning
De primaire statistische correlatie berekeningen vergen een nadere toets om tot betrouwbare uitspraken te kunnen komen. Tijdens het eerste onderzoek is gebleken dat die resultaten grotendeels overeind blijven als verfijndere, maar ook meer bewerkelijke methodes worden toegepast, zoals factor-analyse en regressie-analyse. Deze methoden zullen ook in dit onderzoek worden gebruikt om te verifiëren of de initiële uitkomst betrouwbaar is. Hieronder worden de hoofdzaken van deze methodes kort geschetst. 3.6.1 Factor-analyse Het doel van de factor analyse m.b.t. de voorspelcriteria voor media-aandacht is tweeledig: • inhoudelijk: het vergroten van het inzicht in de onderlinge samenhang tussen de voorspelcriteria. Dit uit zich in het samenbrengen in ‘componenten’ (of factoren) met soortgelijk karakter; • praktisch: om te voorkomen dat eventuele onderlinge correlatie tussen de voorspelcriteria de uitkomst van een regressie analyse minder betrouwbaar maakt (voorkomen van het probleem van multicollineariteit). Om deze analyse te mogen uitvoeren is een vereiste dat de steekproefgrootte tenminste vijf maal zo groot is als het aantal indicatoren. Dus als twee indicatoren zouden worden meegenomen, moet het aantal gevallen in de steekproef minimaal 10 zijn. 3.6.2 Regressie-analyse Ter aansluiting op de factor-analyse is door middel van een regressie-analyse in SPSS een indicatie verkregen van de voorspellende waarde van de gehanteerde criteria voor de daadwerkelijke expliciete media-aandacht. Hiertoe is de keus gemaakt om alleen regressie-analyse toe te passen op de werkelijke media-aandacht op televisie met behulp van de drie componenten die uit de bovenstaande factor analyse naar voren zijn gekomen.
12
4
Resultaten deelonderzoek 1 – Nationale externe veiligheid
Dit hoofdstuk gaat in op de uitkomsten van de eerste onderzoekvraag: de relatie tussen voorspelcriteria en media-aandacht bij externe veiligheid calamiteiten in Nederland. 4.1
Typologie van calamiteiten
Als eerste stap is een typologie gemaakt van calamiteiten op het gebied van Externe Veiligheid waarbij de hoofdkenmerken aan de ene kant betrekking hadden op de betreffende stof (LPG, olie, chemicaliën) en aan de andere kant op het opslag/transportmiddel (weg, water, pijp etc.). Om aan een acceptabel aantal bruikbare voorvallen te komen, is de typologie enigszins aangepast zodat ook verwante calamiteiten als watersnood rampen en kleinere ongevallen zoals woningbranden mee zijn genomen. Soms betreft het combinaties van typen calamiteiten. De typologie is weergegeven in Appendix Ia. 4.2
Keuze van calamiteiten
Vervolgens is voor iedere combinatie van deze twee hoofdkenmerken tenminste één voorbeeld gezocht. Een aantal combinaties doet zich echter niet voor in de praktijk, terwijl voor een aantal andere geldt dat er geen goed voorbeeld voorhanden is. Dit is weergegeven door een PM. Na deze eerste stap is een groter aantal calamiteiten gezocht, zodat een verantwoorde kwantitatieve en statistische analyse kan worden uitgevoerd. Hierbij moest rekening worden gehouden met een aantal praktische overwegingen: • Ten behoeve van het Early Warning onderzoek moest tenminste van iedere calamiteit het aantal doden, gewonden en evacués te achterhalen zijn. Voor de meeste gevallen was dit mogelijk, voor enkele gevallen moest er voor evacués een schatting worden gemaakt. Dit geldt alleen voor gevallen waar duidelijk evacués aanwezig waren, maar de hoeveelheden niet met precisie geschat kunnen worden. Calamiteiten waar naar waarschijnlijkheid geen evacués bij aanwezig waren, zijn op nul gelaten. • Om te voldoen aan de statistische eisen is gekozen voor een ‘random pick’ aan calamiteiten. Dit betekent dat van alle calamiteiten een voorbeeld aanwezig is, maar vervolgens een aantal calamiteiten aselect bijgevoegd is om zo veel mogelijk diversiteit aan te houden en om eventuele ‘bias’ en dus onzuivere resultaten in het onderzoek te voorkomen. Dit alles bij elkaar heeft geleid tot een zo representatief mogelijke steekproef; in totaal zijn 56 incidenten en calamiteiten geselecteerd. Het overzicht met deze calamiteiten en de basiskarakteristieken (datum, aantal doden, aantal gewonden, aantal evacués) is vermeld in Appendix Ib. Ontploffing Cindu fabriek, 1992
4.3
Keuzes ten aanzien van voorspelcriteria
In het oorspronkelijke onderzoek voor VROM zijn 18 criteria gebruikt. Hiervan zijn enkele niet van toepassing op de huidige onderzoeksscope zoals, “Kan het ook in NL gebeuren?”. Hierdoor blijven uiteindelijk 10 criteria over. Deze zijn gescoord door het projectteam. 4.4
Uitkomsten en eerste interpretatie
4.4.1 Scores op voorspelcriteria De waarden voor de gemiddelde score en het aantal media-hits zijn voor alle calamiteiten tegen elkaar uitgezet. De 10 criteria alsmede de manier waarop ze zijn gescoord zijn terug te vinden in Appendix Ic. In Appendix Id zijn de scores voor alle calamiteiten op alle criteria te vinden Tabel 5-1 laat de criteria en hun individuele correlatie met het aantal televisie-hits zien.
13
Tabel 4-1 Correlatie tussen de voorspelcriteria en de Nederlandse media-aandacht
De correlaties met een lagere waarde dan 0,3 geven aan dat een criterium weinig relatie heeft met de media-aandacht. Op basis van de 8 meest relevante criteria is het mogelijk om een trendcurve uit te zetten waarbij wordt aangegeven wat de verwachting is voor de mediaaandacht bij iedere gemiddelde score van de criteria. Dit wordt weergegeven in Figuur 5-1. Figuur 4-1 Relatie tussen best scorende voorspel criteria en Nederlandse media-aandacht voor nationale externe veiligheid calamiteiten De relatie tussen de media aandacht en de 8 best scorende voorspel criteria 140
R2 = 0,7114
Aantal televisie hits
120
Enschede
100 Hemeltje 80 60 40
Legionella
20 0 -20
0,0
0,5
1,0
1,5
2,0
2,5
3,0
3,5
4,0
Gem iddelde score van de m edia criteria
Uit de bovenstaande figuur kan een indicatie worden verkregen van de media-aandacht op basis van de gemiddelde score op de voorspelcriteria. Verfijnde statistische methoden zijn echter nodig om dit te bevestigen. Hier wordt in paragraaf 4.5 nader op ingegaan. Uit deze figuur kan worden afgeleid dat bij een gemiddelde score van 1,5 op de criteria de kans op media-aandacht gaat toenemen en vanaf 2,5 zelfs fors. Voor individuele gevallen kan dit anders uitpakken, zoals de grafiek aantoont. Dit kan zowel een afwijking naar boven (meer aandacht) als beneden (minder aandacht) inhouden. De brand in het Hemeltje (Volendam) en de legionella-calamiteit (Westfriese flora) zijn hier voorbeelden van. Dit kan vermoedelijk het best worden verklaard doordat er ook incidentele factoren zijn (zie 3.3) die met de methodiek niet kunnen worden onderkend. Dit vergt een specifiek op dit soort gevallen gericht nader onderzoek. 4.4.2 Aanvullend onderzoek Aan de hand van de bovengenoemde conclusie en overleg hierover met de stuurgroep is voorgesteld het onderzoek uit te breiden. Deze extra stap had als gevolg het vervangen van 5 calamiteiten die minder 14
relevant leken door calamiteiten waarvan de herinneringen nog sterk in het geheugen stonden gegrift en die werden gerelateerd met externe veiligheid. Na herhaling van de berekeningen inclusief deze nieuwe data bleek de verandering in de resultaten minimaal tot nihil. Vervolgens zijn ook de voorspelcriteria uitgebreid. Na overleg is besloten het criterium leeftijd van de betrokkenen mee te nemen met de verwachting van een toenemend sentiment naarmate slachtoffers jonger zijn. Ook icoonstatus werd verwacht een rol te spelen. Uit het nadere onderzoek met de vernieuwde set van criteria is gebleken dat leeftijd inderdaad een rol blijkt te spelen in het voorspellen van de media-aandacht. Icoon status bleek echter bij dit type calamiteiten niet veel invloed te hebben. Hoogstwaarschijnlijk is dit beïnvloed door het feit dat er weinig iconen betrokken waren bij externe veiligheid calamiteiten. Niettemin is besloten deze factoren ook bij de andere twee typen calamiteiten (zie hoofdstukken 5 en 6) mee te nemen. 4.5
Uitkomsten van verfijndere statistische methoden
In paragraaf 3.6 zijn de betreffende methodes kort uitgelegd, in deze paragraaf wordt de toepassing ervan op nationale externe veiligheid calamiteiten besproken. 4.5.1 Factor-analyse Om deze analyse te mogen uitvoeren geldt een vereiste voor de grootte van de steekproef van vijf maal de waarde van het aantal indicatoren. Het onderzoek naar nationale media berichtgeving bij nationale calamiteiten bestaat uit 10 indicatoren. Het aantal calamiteiten is 56, waardoor deze statistisch verfijnde methode uitgevoerd mag worden. Uitkomsten en interpretatie Na uitvoering van de factor-analyse blijven twee componenten over die voldoen aan de van te voren gestelde verwachtingen op basis van het voorafgaande onderzoek en de literatuur. De factoren die overblijven uit de Factor-analyse kunnen worden bestempeld als Omvang en Slachtoffer gegevens. Tezamen verklaren deze componenten meer dan 65 % van de variantie. De uitkomsten staan weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 4-2 Varimax rotatie van voorspelcriteria voor media-aandacht
Waarden < 0,30 zijn weggelaten
Met de hoogst scorende criteria per rij (vetgedrukt) kan er een zeer bruikbare voorspelling worden gedaan van de daadwerkelijke media-aandacht voor een nationale EV-calamiteit. De twee samenvattende componenten geven een statistisch verantwoorde voorspelling weer van twee clusters die samen de belangrijkste factoren bevatten in het voorspellen van media-aandacht. De clusters geven echter alleen aan met welke factoren rekening gehouden moet worden in het voorspellen van de mediaaandacht, in het geval dat ‘omvang’ en ‘slachtoffer gegevens’ overduidelijk aanwezig zijn. Er kunnen 15
geen absolute waarden voor de exacte media berichtgeving worden gegeven. Factor-analyse geeft alleen de clusters aan die van belang zijn. Hoewel de volgorde van belangrijkheid enigszins is veranderd in vergelijking met de eerder aangegeven indicaties op basis van correlaties (Tabel 4-1) zijn de algemene uitkomsten weinig veranderd en wordt het belang van het verwachtte aantal gewonden en doden bevestigd. De twee criteria die in beide methodes niet van veel belang zijn, betreffen de Ecologische schade en de Herkenning. Dit is ook te verklaren doordat het belang van de slachtoffers zelf en de omvang van het incident logischerwijze belangrijker worden gevonden dan de ecologische schade of herkenning. De eerste gedachten gaan vaak uit naar de clusters omvang en slachtoffers. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de verdere interpretatie hiervan. 4.5.2 Regressie analyse Uit de SPSS regressie-analyse, zie Appendix Ie, blijkt dat het model met de twee componenten uit de Factor-analyse significant is en dat het de variantie in de televisie-aandacht voor EV-calamiteiten voor 6 36,7% (0,367) verklaart . De twee componenten dragen met redelijk grote significantie bij aan het verklaren van de variantie in de media-aandacht (standaardcoëfficiënten van resp. 0,416 en 0,466). Uit de resultaten blijkt dat de daadwerkelijke media-aandacht voor EV-calamiteiten op televisie voorspeld kan worden op basis van de uit de theoretische analyse voortgekomen voorspelcriteria. De meest interessante uitkomst is dat niet alle voorspelcriteria even belangrijk blijken te zijn. Voorspelcriteria die een grote invloed hebben op de ‘Omvang’ en ‘Sociale en harde Slachtoffer gegevens’ zijn in hoge mate voorspellend. Voorspelcriteria die te maken hebben met de slachtoffers van de ramp blijken naar verwachting een significante toegevoegde waarde te hebben in het voorspellen van de media-aandacht. Bij de omvang zijn het vooral de werkelijke omvang van het gebied, de desbetreffende economische schade en het aantal evacués die een rol spelen. Dit is goed te verklaren. Wanneer de omvang van een incident groter wordt, wordt er vaak meer aandacht aan besteed. Daarnaast is een incident van grote omvang vaak bijzonder, omdat het relatief weinig voorkomt. Dat het aantal evacués onder omvang valt is waarschijnlijk aangezien het een goede weerspiegeling geeft van de logistieke omvang van het incident. Opmerkelijk is dat in beide componenten ook de magie factor en de aard van het beeldverslag van grote waarde is in de samenhang van de componenten hoewel het niet de meest prominente criteria zijn in de clusters. 4.5.3 Conclusies over het gebruik van de initiële uitkomsten Uit de statistische analyse is gebleken dat middels factor- en regressie analyse naar voren gekomen indeling van criteria voor media-aandacht zeer behoorlijk aansluit bij de werkelijkheid. De criteria blijken namelijk in twee afzonderlijke ‘hoofdcomponenten’ onderverdeeld te kunnen worden: de ‘Omvang’ en ‘Slachtoffer gegevens’. Hierbij blijken vooral de grootte van het gebied (geografisch zowel als economisch) en het aantal evacués wat betreft omvang de media-aandacht te bepalen. De slachtoffergegevens worden vooral gekenmerkt door het aantal doden en gewonden en de gedupeerdheid van de slachtoffers. Het voorspellen van de media-aandacht door middel van de gemiddelde scores van de 8 beste voorspellende criteria, te weten doden, gewonden, evacués, grootte gebied, economische schade, aard van het beeldverslag, de gedupeerdheid van de slachtoffers en de magiefactor, biedt een goed werkbare aanpak. Toch moet men er rekening mee houden dat de uitkomsten altijd nog beïnvloed kunnen worden door incidentele criteria waardoor de werkelijkheid kan afwijken van de voorspelling. 4.6
Enschede, 2000
Prioritaire draaiboeken
Met behulp van de uitgebreide analyse van de 56 calamiteiten is het nu ook mogelijk om de mediaaandacht per type calamiteit te bepalen. Er kan een goede reden zijn om met de hoogst scorende typen te beginnen om meer specifieke aandacht te besteden aan de communicatie hierbij. Dat kan bijvoorbeeld in de vorm van aanpassingen en uitbreidingen van communicatieparagrafen van de draaiboeken voor deze calamiteiten. 6
Een adjusted R2 van 0,367 wordt in de statistiek-literatuur als een respectabele uitkomst gezien, zie Pallant (2001).
16
Tabel 4-3 Media-aandacht per type calamiteit
Zoals blijkt uit Tabel 4-3 ligt de hoogste prioriteit bij calamiteiten die een uitzonderlijke grote omvang hebben en vooral te maken hebben met publieke bronnen/opslag. Daarnaast is een extra kenmerk vaak de mogelijkheid tot brand of explosie, waardoor de calamiteit nog groter wordt. 4.7
Reflectie op het onderzoek
De slachtoffer gegevens blijken in de nationale context van groter belang te zijn dan in de internationale context. Nationaal wekken dergelijke gebeurtenissen een groter gevoel van medeleven op en is er meer aandacht voor het lot van de slachtoffers. Vooral het aantal gewonden blijkt in dit verband een belangrijke rol te spelen bij media-aandacht voor nationale EV calamiteiten. Wat bovendien opvalt is dat de magiefactor opnieuw een zeer dominant voorspellend criterium vormt naast criteria die verwant zijn met de omvang van de calamiteit. Bij de Factor-analyse kwam naar voor de magiefactor evenals de economische schade en de aard van het beeldverslag zowel voor de component ''omvang van de ramp'' als de component ''slachtoffer gegevens'''een belangrijke verklarende factor vormen. Brand Hotel Polen, 1977
17
5
Resultaten deelonderzoek 2 – Buitenlandse terroristische aanslagen
Dit hoofdstuk gaat in op de uitkomsten van de tweede onderzoekvraag: de relatie tussen voorspelcriteria en media-aandacht bij terroristische aanslagen in het buitenland. 5.1
Typologie van aanslagen
Als eerste stap is weer een typologie gemaakt op het gebied van buitenlandse terroristische aanslagen. De hoofdkenmerken zijn enerzijds de achterliggende motivatie ofwel het standpunt van de terroristische organisatie. Hiervoor zijn drie opties geïdentificeerd: Nationalistisch, Religieus en Anarchistisch. Daarnaast is de typologie gekenmerkt door het type aanslag: Bomaanslagen, aanslagen met vuurwapens, gijzelingen, ontvoeringen, internet, kaping en biochemische wapens. Om de typologie zo compleet mogelijk te maken zijn de typen aanslagen nogmaals onderverdeeld in welk doelwit de aanslag had. Het doel kan namelijk zijn gericht op mensen zelf, statistische objecten (gebouwen) of dynamische objecten (vliegtuigen, treinen). In Appendix IIa is de matrix voor de typologie terug te vinden. 5.2
Keuze van aanslagen
Vervolgens is voor iedere combinatie van deze kenmerken geprobeerd tenminste één voorbeeld te vinden. Dit lukt echter niet voor alle combinaties. Voornamelijk anarchistische aanslagen komen de laatste jaren weinig voor. Aangezien ook gijzelingen en ontvoeringen minder voorkomen dan terroristische aanslagen met wapens (bommen, vuurwapens, etc.) zijn er ook hiervan minder te vinden. Na de eerste stap is de matrix zo aselect mogelijk gevuld om te voldoen aan de statistische eisen van het onderzoek. Ook met de volgende praktische overwegingen is rekening gehouden. • T.b.v. het Early Warning onderzoek moest tenminste van iedere aanslag het aantal doden, gewonden en bij benadering het evacués te achterhalen zijn. Voor de meeste gevallen was dit mogelijk, voor enkele gevallen moest er voor evacués een schatting worden gemaakt. Dit geldt alleen voor gevallen waar duidelijk evacués aanwezig waren, maar de aantallen niet exact bekend zijn. Bij aanslagen waarbij het totale aantal aanwezige mensen bekend was zijn de doden en gewonden van deze hoeveelheid afgetrokken en gekenmerkt als evacués. Aanslagen waarbij hoogst waarschijnlijkheid geen evacués aanwezig waren, zijn op nul gesteld. Tokyo, Sarin gas in metro, 1995 •
Om te voldoen aan de statistische eisen is gekozen voor een ‘random pick’ aan buitenlandse terroristische aanslagen. Dit betekent dat van alle aanslagen een voorbeeld aanwezig is, maar vervolgens een aantal aanslagen aselect is bijgevoegd om zo veel mogelijk diversiteit aan te houden en om eventuele ‘bias’ in het onderzoek te voorkomen. Dit voorkomt dat er een bias ontstaat met teveel grote en beroemde terroristische aanslagen met veel media-aandacht.
Madrid, 2004
Uiteindelijk heeft de zoektocht naar aanslagen op basis van de typologie geleid tot een steekproef van 62 aanslagen. Bij deze aanslagen is ‘9/11’ bewust uit de selectie gelaten, omdat deze ramp naar alle waarschijnlijkheid de steekproef zal beïnvloeden gezien de extreme omstandigheden. Op deze uitzondering na zijn alle 62 aanslagen aselect toegevoegd aan de steekproef. Er is zijdelings ook gekeken naar de mogelijkheden wat betreft nationale terroristische aanslagen. Gezien het minimale aantal aanslagen en het verschil in media-aandacht is geoordeeld dat nationale aanslagen niet in dit onderzoek thuis horen. Casussen van zulke aanslagen zouden eventueel wel apart kunnen worden onderzocht. In Appendix IIb is een overzicht van alle buitenlandse terroristische aanslagen en de bijbehorende karakteristieken vermeld.
19
5.3
Keuzes omtrent voorspelcriteria
De voorspelcriteria zijn in overleg met de stuurgroep vastgelegd. In aanvulling op eerdere criteria zijn bijvoorbeeld de duur van de calamiteit en de leeftijd van de slachtoffers meegenomen. Deze voorspelcriteria zijn vervolgens gelabeld om aan te geven om welk type criteria het gaat. Sommige criteria zijn te bepalen aan de hand van feiten, terwijl andere criteria meer intuïtief bepaald zijn (bv het ''aantal doden'' vs. ''willekeur van het slachtoffer''). Desalniettemin worden beide typen van criteria als even belangrijk behandeld. De criteria zijn gerelateerd aan de factoren die de aanslag en de slachtoffers kenmerken. Ook is een poging gedaan om het Nederlandse perspectief te bepalen en een aantal maatschappelijk versterkende of verzwakkende factoren mee te nemen. Hierbij is de verwachting dat deze factoren mede de aandacht van de media voorspellen. De 16 voorspelcriteria die voor dit onderzoek zijn gekozen, kunnen desalniettemin niet volledig dekkend zijn. De voorspelcriteria en bijbehorende schalen voor het scoren worden in de Appendix IIc toegelicht. 5.4
Uitkomsten en eerste interpretatie
Alle buitenlandse terroristische aanslagen zijn aan de hand van de 16 voorspelcriteria gescoord. In Appendix zijn de aanslagen met de bijhorende scores terug te vinden. De scores van de voorspelcriteria en de media hits zijn vervolgens met elkaar gecorreleerd. Deze correlaties geven een redelijke indicatie welke criteria belangrijk zijn bij media-aandacht. De uitkomsten voor de correlaties staan in Tabel 5-1 vermeld. Tabel 5-1 Correlatie tussen de voorspel criteria en de Nederlandse media-aandacht
De correlaties met een lagere waarde dan 0,3 geven aan dat deze criteria weinig relatie hebben met de media-aandacht. Alleen de hoogst scorende 9 voorspelcriteria zijn meegenomen voor de eerste indicatie van de media-aandacht. Op basis van deze correlaties is het mogelijk om een trendcurve uit te zetten die aangeeft wat de te verwachten media-aandacht is bij de desbetreffende score op de voorspelcriteria. Door een selectie te maken van een groepering van voorspelcriteria (drie, zes en negen voorspelcriteria) 2. zijn verschillende grafieken geplot. Hieruit is vervolgens degene gekozen met de hoogste R Dit geeft aan dat die set van criteria de meest betrouwbare trendcurve laat zien. De curve op basis van het gemiddelde van 6 criteria blijkt de meest betrouwbare te zijn. Deze is weergegeven in onderstaande Figuur 5-1.
20
Figuur 5-1 Relatie tussen best scorende voorspel criteria en Nederlandse media-aandacht voor buitenlandse terroristische aanslagen
De relatie tussen de 6 best scorende voorspelcriteria en de media 60 R2 = 0,8217
Madrid
Aantal tv hits
50
London Beslan Anthrax
40
Moscow
30 Oklahoma
Israel 96
20
Budyonovsk
10
US embassy Mumbai train
0 0,0
0,5
1,0
1,5
2,0
2,5
3,0
3,5
4,0
Gemiddelde score
Uit deze figuur is op te maken dat er tot een gemiddelde score van 1,5 op de voorspelcriteria relatief weinig aandacht voor de aanslag is. Na de een gemiddelde score van 2,5 vindt er echter een sterke stijging plaats in het aantal media-hits. In totaal scoren 35 aanslagen ofwel een 56% beneden een gemiddelde waarde van 1,5, tussen 1,5 -2,5 scoren 18 aanslagen ofwel 29% en de hoogst scorende categorie wordt gevormd door 9 aanslagen, 15% van het totaal. We zien echter ook dat er een grotere variatie is in media-aandacht ten opzichte van de voorspelde waarden. Dit kan worden verklaard door zowel een wisselend belang van de voorspelcriteria en incidentele factoren (zie 2.2.2). Wanneer dezelfde figuur wordt getoond op basis van alle 9 significante voorspelcriteria of voor de drie belangrijkste kan de media-aandacht voor sommige aanslagen de mediaaandacht beter worden voorspeld. Wanneer slechts deze drie hoogst scorende voorspelcriteria (magiefactor, evacués en economische schade) worden gebruikt blijkt bijvoorbeeld Londen dichter bij de voorspelde waarde te komen, terwijl Beslan zich juist verder verwijdert. Zo kan men zien dat bij Beslan meerdere factoren van belang waren. Bij Londen zijn slecht een klein aantal factoren belangrijk. Hier kan men uit opmaken dat voor sommige incidenten de kenmerken redelijk uniek zijn. USS Cole, 2000
Afhankelijk van de set van voorspelcriteria komen sommige uitbijters dichter bij de lijn. Dit kan aangeven dat de voorspelcriteria die het meeste correlatie tonen juist bij deze aanslagen van belang zijn. De uitbijters worden dus gekenmerkt door andere voorspelcriteria dan normaal. Om te ontdekken welke criteria juist in deze gevallen een rol bij hebben gespeeld zou men de uitbijter afzonderlijk kwalitatief moeten onderzoeken. Zoals eerder aangegeven zijn de incidentele factoren door deze methodiek niet onderkend. Met casusonderzoek zouden de specifieke oorzaken beter kunnen worden achterhaald. Op basis van dit onderzoek kunnen we wel aangeven dat normaliter wanneer de gemiddelde score op de 6 voorspel criteria hoger is dan 2,5 het zinvol is om rekening te houden met sterke media-aandacht in Nederland. De verschillen tussen de verwachting en de werkelijkheid zijn relatief klein en doen zich voor bij uniekeen extreme incidenten als die in Londen, Moskou en Oklahoma.
21
Zoals aangegeven geeft de figuur slechts een eerste indicatie. Om deze indicatie statistisch te verantwoorden en een beter beeld te kunnen geven in de meest belangrijke voorspelcriteria zal er een statistisch verfijnder methode worden uitgevoerd. 5.5
Verfijndere statistische methodes
5.5.1 Factor-analyse Om een Factor-analyse te mogen uitvoeren geldt het eerder genoemde vereiste voor de grootte van de steekproef van vijf maal de waarde van het aantal indicatoren. Het onderzoek naar buitenlandse terroristische aanslagen bestaat uit 16 indicatoren. Het aantal aanslagen is 62, waardoor de statistisch verfijnde methode niet meer dan 12 voorspelcriteria mee mag nemen. Hierdoor zal het verfijnde onderzoek uitgevoerd worden met de hoogste correlaties uit 6.2 en zijn de correlaties < 0,15 verwijderd uit de selectie. De details van de resultaten van de Factor-analyse en Regressie analyse zijn terug te vinden in Appendix IIe. Na uitvoering van de factor-analyse blijven drie componenten over. De factoren die overblijven uit de Factor-analyse kunnen worden bestempeld als Beeld en Omvang van de aanslag, Omvang van de economische schade en slachtoffers en Relatie tot Nederland. Tezamen verklaren deze componenten meer dan 65 % van de variantie. De uitkomsten staan weergegeven in Tabel 5-2. De vetgedrukte cijfers duiden op de hoogste waarden in de rij. Tabel 5-2 Varimax rotatie van voorspelcriteria voor media-aandacht
Intuïtief gezien sluiten de componenten goed aan op de verwachting. Ook de correlaties die reeds zijn aangegeven in Tabel 5-1 worden bevestigd. Van de drie componenten is vooral Uitstraling en subjectieve beleving van de aanslag belangrijk. Deze component geeft aan dat de eerste indruk die mensen zich vormen van een calamiteit vaak bepaald of mensen geboeid raken, of juist niet. Daarnaast hebben ook de slachtoffers van het incident invloed op de media wat aangegeven wordt in de tweede component, Omvang van de economische schade en 22
slachtoffers. Ook de Relatie met Nederland is van belang bij de media analyse, al komt deze niet op de eerste plaats. Dit valt intuïtief ook te begrijpen aangezien er veel buitenlandse aanslagen zijn waarbij de eerste twee componenten van belang zijn en de relatie met Nederland dit effect verder versterkt. Ter vergelijking kan men denken aan Beslan en Londen. Beiden scoren hoog op de eerste twee componenten, maar verschillend op de relatie met Nederland. Beiden kregen echter een bijna gelijkwaardige aandacht in de media. Dit geeft aan dat de relatie tot Nederland minder van belang is en slechts in geringe mate versterkend werkt. Londen kreeg iets meer aandacht dan Beslan. Een regressie analyse zal het bovenstaande voorbeeld verder verduidelijken en bevestigen. Deze zal aantonen welke componenten voorop staan bij de media-aandacht. 5.5.2 Regressie analyse Uit de regressie analyse met behulp van SPSS blijkt dat het model met de twee componenten uit de Factor-analyse significant is en dat het de variantie in de televisie-aandacht voor terroristische aanslagen 7 voor 63,8 % (0,638) verklaart . Uit nadere analyse valt op dat de eerste component het meeste effect (ceteribus paribus) heeft op de media met een standaardcoëfficiënt van 0,682. Daaropvolgend is eerst de Omvang van de economische schade en slachtoffers en vervolgens de Relatie tot Nederland van belang (standaardcoëfficiënten van resp. 0,381 en 0,213). Dit komt overeen met de eerste indicatie die werd verkregen. Alle drie de componenten zijn significant bevonden en spelen dus een significante rol in de voorspelling van de media-aandacht. Binnen de component Uitstraling en subjectieve beleving van de aanslag zijn het voornamelijk de voorspelcriteria van ''de duur van het incident'', ''aantal evacués'' en ''de aard van het beeldverslag'' die een rol spelen. Vervolgens zijn ook de grootte van het gebied desbetreffende economische schade hier aanwezig. Binnen de component Omvang van de economische schade en slachtoffers zijn het voornamelijk het aantal doden en gewonden die belangrijk zijn. Eveneens is de magiefactor hierbij van belang. De relatie tot Nederland wordt voornamelijk gekenmerkt door de mogelijkheid tot een dergelijke aanslag in Nederland en de mentale nabijheid. Wanneer beide factoren een hoge score hebben voor een aanslag treden deze versterkend op. Uit de resultaten blijkt dat de daadwerkelijke media-aandacht voor buitenlandse terroristische aanslagen op televisie zeer behoorlijk voorspeld kan worden op basis van de uit de theoretische analyse voortgekomen voorspelcriteria. Voorspelcriteria die de grootste invloed hebben op de media-aandacht zijn Uitstraling en subjectieve beleving van de aanslag, Omvang van de economische schade en slachtoffers en Aanslag gegevens.
Oklahoma, 1995
5.5.3 Conclusies over het gebruik van de initiële uitkomsten Uit de statistische analyse is gebleken dat de in de theoretische analyse naar voren gekomen indeling van criteria voor media-aandacht zeer behoorlijk aansluit bij de verwachting. Uit de analyse is ook gebleken dat het moeilijk is om de media-aandacht voor buitenlandse terroristische aanslagen te voorspellen aan de hand van een zeer klein aantal voorspellende criteria. Het gaat voornamelijk om een groter aantal criteria die wel samen blijken te hangen. Om deze reden zijn de criteria geclusterd in drie componenten Uitstraling en subjectieve beleving van de aanslag, Omvang van de economische schade en slachtoffers en Relatie tot Nederland. De negen best scorende criteria die als eerste indicatie zijn aangegeven zijn ook in de statistische analyse teruggevonden als meest belangrijk. De 9 voorspellende criteria zijn individueel allemaal belangrijk voor de analyse (Error! Reference source not found.). De factoren 10-12 kunnen als versterkende werking optreden bovenop de primaire factoren. De voorspellende criteria 13-16 hebben een minimale toegevoegde waarde. Daarentegen blijkt uit de grafiek dat er boven de gemiddelde score van 2 wel degelijk uitschieters zijn die niet door de 9 best voorspellende criteria worden gedekt. Een aanbeveling zou kunnen zijn om criteria 13-16 te vervangen door andere indicatoren die van belang zouden kunnen zijn. Casus onderzoek betreffende de uitschieters zou een indicatie voor missende factoren kunnen geven.
7
Een adjusted R2 van 0,638 wordt in de statistiek-literatuur als een meer dan respectabele uitkomst gezien, zie Pallant (2001).
23
5.6
Prioritaire draaiboeken
Met behulp van de uitgebreide analyse van de 62 aanslagen is het ook mogelijk om de media-aandacht per type aanslag te bepalen. Dit kan van belang zijn voor bestaande of te maken draaiboeken voor het omgaan met dergelijke calamiteiten. Tabel 5-3 Gemiddelde aandacht per type terroristische aanslag calamiteit
Zoals blijkt uit Tabel 5-3 scoren bomaanslagen en gijzelingen als categorieën het hoogst. Deze typen aanslagen richten vaak veel schade aan en scoren dan ook al gauw hoog op de voorspellende criteria. Bij biochemische aanslagen is het waarschijnlijk de magiefactor die een rol speelt. De prioriteiten matrix is hieronder gedetailleerd weergegeven: Tabel 5-4 Gedetailleerd overzicht gemiddelde aandacht per calamiteit
24
6
Resultaten deelonderzoek 3 – Aanslagen op bekende personen
Dit hoofdstuk bespreekt de uitkomsten van de derde onderzoekvraag: de relatie tussen voorspelcriteria en media-aandacht bij aanslagen op bekende personen, primair in het buitenland. Het gaat hier zowel om van buitenaf komend onheil als om het perspectief van de aandacht voor dergelijke aanslagen in Nederland. 6.1
Typologie van aanslagen op bekende personen
Als eerste stap is weer een typologie gemaakt voor dit specifieke type calamiteit. De hoofdkenmerken zijn het type persoon en de aard van het effect. Het type persoon wordt voornamelijk gekenmerkt door de voornaamste bezigheden van de personen. In de meeste gevallen kan dit gelijk gesteld worden aan het beroep dat de persoon uitoefent. Anderzijds wordt de typologie gekenmerkt door de aard van het effect. Aangezien het doel van aanslagen op bekende personen veelal is om de persoon te doden, maar dit niet altijd succesvol verloopt, was in de eerste instantie de verwachting dat het nodig was onderscheid te maken naar de mate van succes van een aanslag. Hierbij werd onderscheid gemaakt of de aanslag is verijdeld of mislukt en of de persoon gedood, verwond of gegijzeld is. Bij nader onderzoek is gebleken dat een andere benadering beter voldeed. De volgende paragraaf gaat hierop verder in. De typologie matrix is terug te vinden in Appendix IIIa. 6.2
Keuze van de aanslagen op bekende personen
Voor iedere combinatie in de matrix is geprobeerd tenminste één voorbeeld te vinden. Het is echter gebleken dat het voornamelijk de geslaagde aanslagen, waarbij het doelwit is gedood, media-aandacht krijgen. Daar het onderzoek zich richt op historische aanslagen kan een redelijk groot aantal aanslagen met media-aandacht in het onderzoek worden betrokken. Vanwege het zeer lage aantal aanslagen dat was mislukt maar toch in de media-aandacht kreeg, is besloten deze categorie niet apart mee te nemen in de typologie te maken (zie paragraaf 6.1), maar een extra criterium Succes van de aanslag, mee te nemen in de media analyse (zie ook 6.3). Hierna is de matrix aselect zoveel mogelijk gevuld om te voldoen aan de statistische eisen van het onderzoek. Ook met de volgende praktische overwegingen is rekening gehouden: • Om te voldoen aan de statistische eisen is gekozen voor een ‘random pick’ aan aanslagen. Dit betekent dat van alle aanslagen een voorbeeld aanwezig is, maar vervolgens een aantal aanslagen aselect bijgevoegd is om zo veel mogelijk diversiteit aan te houden en om eventuele ‘bias’ in het onderzoek te voorkomen. Dit voorkomt dat er een bias ontstaat voor teveel aanslagen op beroemde personen met veel media-aandacht. • Gezien de mogelijk verschuivingeffecten van aandacht voor actuele maatschappelijke vraagstukken is besloten niet verder terug te gaan dan 1980. Dit heeft als gevolg dat belangrijke aanslagen zoals die op John F. Kennedy Alexander Litvinenko, 2006 en Martin Luther King niet mee genomen konden worden. Uiteindelijk heeft de zoektocht 64 aanslagen op bekende persoonlijkheden opgeleverd. Hierbij zijn drie Nederlandse gevallen opgenomen: Pim Fortuyn, Theo van Gogh en Arjan van Erkel. Het overige deel bestaat uit buitenlandse aanslagen. Alle aanslagen en de bijbehorende karakteristieken zijn terug te vinden in Appendix IIIb. 6.3
Keuzes voor de voorspelcriteria
Een set van potentiële voorspelcriteria is voorgelegd aan de stuurgroep. De criteria zijn voornamelijk gerelateerd aan kenmerken van de slachtoffers, maatschappelijke betrokkenheid en sociale versterking. Daar het onderzoek buitenlandse en Nederlandse aanslagen omvat, is ervoor gekozen om een onderscheid hierin terug te laten komen bij de criteria. Zo zijn icoon status en activiteit in de media gesplitst in een lokale en een Nederlandse context. Dit internaliseert het feit dat Nederlandse gebeurtenissen vaak meer aandacht krijgen dan vergelijkbare buitenlandse gebeurtenissen. Doordat de aandacht in Nederland twee maal wordt meegeteld, in Icoon status en Activiteit in de media, treedt er bij
25
een Nederlandse context een versterkend effect op. De voorspelcriteria en de scoringsmethode zijn terug te vinden in Appendix IIIc. 6.4
Uitkomsten en eerste interpretatie
Opvallend bij het onderzoek naar aanslagen op bekende persoonlijkheden is dat vele aanslagen überhaupt niet in de Nederlandse pers voorkomen. Ten opzichte van eerder onderzoek is het aantal 0registraties vele malen groter. Alle 64 aanslagen op bekende personen zijn gescoord aan de hand van de 13 geselecteerde voorspelcriteria. In Appendix IIId zijn de incidenten met de bijbehorende scores terug te vinden. De zelfde kanttekeningen over de relatieve betekenis van de uitkomsten als bij de vorige onderzoeken, gelden ook hier. De correlaties staan vermeld in Tabel 6-1. Tabel 6-1 Correlatie tussen de voorspel criteria en de Nederlandse media-aandacht
De correlaties met een lagere waarde dan 0,3 geven aan dat een criterium weinig relatie heeft met de media-aandacht. Hierdoor worden alleen de hoogste 6 voorspelcriteria mee genomen voor de eerste indicatie van de relatie tussen gemiddelde score en de media-aandacht. De bijbehorende trendcurve voor de verwachting van de intensiteit van de media-aandacht bij de desbetreffende scores wordt weergegeven in Figuur 6-1 Figuur 6-1 Relatie tussen buitenlandse aanslagen op beklende personen en de Nederlandse media-aandacht op basis van de 6 best scorende voorspelcriteria De relaties tussen de media en de 6 best scorende voorspelcriteria 90 80
R2 = 0,893
70 Aantal tv hits
Pim Fortuyn
Theo van Gogh
60 Princess Diana
50 40
Arjan Erkel
30 Alexander Litvinenko Anna Lindh
20
Olof Palme
10 0 0,00
Bram Behr Andre Cools
0,50
1,00
1,50
2,00
2,50
3,00
3,50
4,00
Gemiddelde score
26
2
De hoogste 6 voorspelcriteria hebben de hoogste R in vergelijking tot andere sets van voorspelcriteria. Dit betekent dat zij uit de 13 voorspelcriteria de beste voorspelling voor de media-aandacht geven. Opmerkelijk is dat juist de Nederlandse aanslagen redelijk goed te voorspellen zijn, waarbij icoon status lokaal en in Nederland twee maal optreedt en dus werkt als een versterkend effect. Bijzonder is ook dat de media-aandacht voor andere Europese aanslagen minder goed te voorspellen is, zoals die bij Anna Lindh en Olof Palme. Beiden hebben een grotere media-aandacht gekregen dan voorspeld. Aan de orde zouden hier de incidentele factoren kunnen zijn of factoren die niet door deze 6 voorspelcriteria mee genomen worden. Wellicht is de mentale nabijheid onderschat (2) en zou dit meer moeten grenzen aan een buurland score (3). Ook opvallend is dat de aanslag op Andre Cools (België) een lagere mediaaandacht heeft gekregen dan verwacht. Dit zou eventueel veroorzaakt kunnen worden door de relatie met de criminaliteit, wat een negatieve correlatie met de media-aandacht blijkt te hebben (zie Tabel 6-1) 6.5
Nadere statistische analyse
6.5.1 Factor-analyse Om een factoranalyse te mogen uitvoeren geldt het eerder genoemde vereiste van voldoende grootte van de steekproef: vijf maal de waarde van het aantal indicatoren. Het onderzoek naar aanslagen op bekende persoonlijken bestaat uit 13 indicatoren. Het aantal aanslagen is 64, waardoor de statistisch verfijnde methode slechts 12 voorspelcriteria mee mag nemen. De details van de resultaten van de Factor-analyse en de Regressie Analyse zijn terug te vinden in Appendix IIIe. Na uitvoering van de factor-analyse blijven vier componenten over. De eerste component komt overeen met de eerste 6 voorspellende criteria die in de eerste analyse naar voren zijn gekomen, met als laatste criterium nog toegevoegd Media Lokaal. De eerste component richt zich vooral op persoonskenmerken van het slachtoffer en verklaart ook het grootste deel van de totale varantie. Tezamen verklaren alle componenten meer dan 67% van de variantie, wat statistisch gezien een goede uitkomst is. De uitkomsten staan weergegeven in Tabel 6-2. Tabel 6-2 Varimax rotatie van voorspelcriteria voor media-aandacht
Opmerkelijk is dat de eerste component bijna volledig de eerste indicatie steunt. In de volgende paragraaf zullen we bezien wat de componenten betekenen voor de media analyse. 6.5.2 Regressie analyse Uit de regressie analyse volgens SPSS (zie Appendix IIId) blijkt dat het model met de vier componenten uit de Factor-analyse significant is en dat het de variantie in de televisie-aandacht voor aanslagen op 8 bekende persoonlijkheden voor slechts 54 % (0,537) verklaart . Hoewel dit een respectabele uitkomst 8
Een adjusted R2 van 0,537 wordt in de statistiek-literatuur als een meer dan respectabele uitkomst gezien, zie Pallant (2001).
27
vormt, is het in vergelijking met de andere deelonderzoeken een matig resultaat. Uit nadere analyse komt naar voren dat de eerste component het meeste effect heeft op de media met een standaardcoëfficiënt van 0,742. De andere drie componenten komen als statistisch niet significant uit de analyse naar voren (standaardcoëfficiënten van respectievelijk 0,109, 0,025 en -0,124). Dit komt overeen met de eerste indicatie die gegeven werd in paragraaf 6.4, waarbij alleen de eerste 6 voorspellende criteria van belang bleken. Aangezien alleen de persoonsgegevens bij de regressie analyse als significant worden aangewezen is besloten om de eerste 6 voorspellende criteria nogmaals aan de regressie analyse te onderwerpen. Dit maal echter zonder de andere drie componenten. Wanneer de 6 primaire voorspellers individueel, en niet als component, in de lineaire regressie worden verwerkt, blijkt het model significant te zijn en de variantie dit maal voor een respectabele 64,9 % verklaart. Uit het model blijkt dat alleen Icoon status NL en Activiteit in de Media in NL statistisch gezien signficant zijn. Wederom zijn dit de voorspellers die ook het hoogste scoorden in de eerste analyse (paragraaf 6.4). De volgende 4 voorspellende criteria (nr. 3-6 in Tabel 6-1) worden in dit model statistisch gezien niet significant gevonden. Wanneer deze worden weg gelaten wordt het model echter niet beter. 2 Ook aan de hand van de R berekening in de eerste analyse blijkt dat er een betere voorspelling ontstaat met gebruik van de 6 voorspellende criteria dan bij gebruik van de 2 beste voorspellende criteria. Uit de resultaten blijkt dus dat de daadwerkelijke media-aandacht voor aanslagen op bekende persoonlijkheden op televisie zeer behoorlijk voorspeld kan worden op basis van de uit de theoretische analyse voortgekomen voorspelcriteria. De eerste component is het belangrijkst voor het voorspellen van de media-aandacht. Hierbij zijn de factoren Icoon status in NL, Activiteit in de media, Magiefactor, Mentale Nabijheid, Icoon status lokaal en de Symbolische waarde van de dader, de primaire voorspellers. 6.5.3 Conclusies over het gebruik van de initiële uitkomsten Uit de statistische analyse is gebleken dat de in de theoretische analyse naar voren gekomen indeling van criteria voor media-aandacht goed aansluit bij de verwachting. Uit de analyse is ook gebleken dat de 6 primaire voorspellers goed aansluiten bij de media-aandacht. Zowel de verfijnde als de initiële methode bevestigen dit. De overige 7 factoren zijn nauwelijks van belang gebleken. Anderzijds kan een verdere verfijning van het model wel bijdragen aan het beter beschrijven van de media-aandacht in bepaalde gevallen zoals bij Olof Palme en Anna Lindh. Een aanbeveling is de factoren 7-13 te vervangen door andere indicatoren die wel van belang zouden kunnen zijn bij dit soort incidenten. Casus onderzoek betreffende deze uitschieters kan een indicatie voor missende factoren geven. Het is echter ook mogelijk dat deze uitschieters zijn bepaald door incidentele factoren. 6.6
Anna Lindh, 2003
Prioritaire draaiboeken
Voor dit specifieke geval lijkt het weinig zinvol om prioritaire categorieën te benoemen voor specifieke draaiboeken. Over het algemeen geldt wel: hoe dichterbij hoe meer aandacht.
28
7
Handleidingen voor het scoren van calamiteiten
In dit hoofdstuk worden de 4 handleidingen voor het beoordelen van de verschillende typen calamiteiten beschreven. Deze vertonen grote gelijkenis, maar zijn toch apart opgenomen zodat men afhankelijk van het eigen werk- of interessegebied de meest toepasselijke handleiding kan kiezen los van de andere beschrijvingen. 7.1
Handleiding voorspellen van Nederlandse media-aandacht bij buitenlandse externe veiligheid calamiteiten
Werkwijze Op basis van een door de Universiteit van Tilburg (Telos) uitgevoerd onderzoek is gebleken dat een klein aantal kenmerken van een calamiteit in belangrijke mate bepaalt hoe de media in Nederland daarover rapporteren. Door de mate van relevantie van deze factoren vlak na het plaatsvinden van de calamiteit in te schatten kan een indruk worden verkregen van de te verwachten media-aandacht in ons land. Het score formulier Voor het scoren worden 8 voorspelcriteria beoordeeld. In de onderstaande tabel vindt u de criteria opgesomd evenals een scoringsmaatlat die varieert van 0 tot 4. Waar mogelijk is met concrete cijfers de intensiteit van het betreffende criterium vermeld om het scoren te vergemakkelijken. Maak op basis van de nu beschikbare gegevens en uw eigen inschatting zo goed mogelijk een beoordeling welk score niveau van toepassing is per voorspelcriterium en omcirkel per criterium het daarbij passende scoreniveau. Vul in de laatste kolom (aangeduid met ‘’Score’’) het getal dat boven de omcirkelde kolom staat in. Dus is bij het criterium 1: “aantal evacués(x1000)” het vakje met 10-100 omcirkeld, vul dan de score 3 in bij de laatste kolom. Herhaal dit voor alle 8 criteria. Bij voorspelcriterium 6: “directe impact in Nederland” wordt de score bepaald door eerst de subonderdelen 1 t/m 3 (met hoofdnummer 7 t/m 9) te beoordelen en dan het gemiddelde resultaat als score in de laatste kolom achter 6 in te vullen. Wanneer alle scores zijn ingevuld berekent u het gemiddelde van de 8 scores. Is het erg moeilijk om één of meerdere criteria te beoordelen laat deze dan weg en bereken het gemiddelde over de resterende wel bepaalde scores. Tabel 1 Berekening van de score
Uit de gemiddelde score kunt u aan de hand van het onderstaande Figuur 1 (waarschuwingssignaal) een indicatie krijgen van de ernst van de situatie. Bij een gemiddelde score groter dan 1,5 is er een duidelijke mogelijkheid dat de media-aandacht toeneemt. Een voorbeeld van een calamiteit van dit karakter is die met de olietanker Tricolor in 2003. Zodra een calamiteit een score bereikt van 2 is de kans groot dat een golf van media-aandacht los komt. Bij een score hoger dan 2,5 is er sprake van een grote calamiteit met waarschijnlijke beleidsgevolgen in eigen land (zie ook figuur 1). 29
Na het berekenen van de gemiddelde score is het van belang zich te realiseren dat dit gegeven niet meer of minder is dan een indicatie en dat gebruik van het gezonde verstand niet achterwege mag worden gelaten bij het beoordelen van de mogelijke gevolgen van de calamiteit. Er kunnen incidentele factoren zijn zoals kommertijd in de media of een andere grote media affaire of een sensibilisering rond het onderwerp door recente eerdere gebeurtenissen, die niet zijn mee genomen. De resultaten kunnen hierdoor afwijken van de gegeven indicatie. Figuur 1 Waarschuwingssignaal
Katrina
Score > 2.0 Veel media aandacht:
Tricolor 2003
Uitgebreide Beleidsresponse
Beperkte Beleidresponse Voor bereiden
Score > 1.5 Gemiddeld tot veel media aandacht
Calcutta 1999 Beperkte/Geen Beleidsresponse
Weinig media aandacht
Op basis van het eerder uitgevoerde onderzoek is een grafiek opgesteld waarmee u meer accurate schattingen kunt maken van de media-aandacht. Door de score van de nieuwe calamiteit op de horizontale as van de grafiek te plaatsen kunt u op de verticale as het aantal waarschijnlijke media hits aflezen (figuur 2). Om meer inzicht te bieden tot welk historisch voorbeeld de nieuwe calamiteit zich het beste verhoudt, geeft de grafiek enkele voorbeelden waarop het onderzoek gebaseerd is. De te verwachten media-aandacht is een schatting die, o.a. door de eerder genoemde incidentele factoren, varieert binnen een bepaalde marge naar boven en beneden. Naarmate de gemiddelde score hoger wordt, neemt de noodzaak van pro-actief optreden richting de media toe en wordt een beleidsresponse waarschijnlijker. Figuur 2 De relatie tussen de media-aandacht en het gemiddelde van de 8 best scorende voorspelcriteria Relatie tussen de gem iddelde m edia-aandacht (krant/tv/radio) en scores op de 8 best voorspellende m edia-criteria (cor. > 0,3) 200,0 R2 = 0,8832
Tsjernobyl
160,0 in de drie media
gemiddeld aantal hits
180,0
140,0 120,0 100,0 80,0
Katrina
Mitch
60,0
Prestige
40,0 20,0
Harrisburg
0,0 0,0
0,5
1,0
1,5
2,0
2,5
3,0
3,5
4,0
gem iddelde scores op m edia criteria
30
7.2
Handleiding voorspellen van Nederlandse media-aandacht bij Nederlandse externe veiligheid calamiteiten
Werkwijze Op basis van een door de Universiteit van Tilburg (Telos) uitgevoerd onderzoek is gebleken dat een klein aantal kenmerken van een calamiteit in belangrijke mate bepaalt hoe de media in Nederland daarover rapporteren. Door de mate van relevantie van deze factoren vlak na het plaatsvinden van de calamiteit in te schatten kan een indruk worden verkregen van de te verwachten media-aandacht in ons land. Het score formulier Voor het scoren worden 8 voorspelcriteria beoordeeld. In de onderstaande tabel vindt u de criteria opgesomd evenals een scoringsmaatlat die varieert van 0 tot 4. Waar mogelijk is met concrete cijfers de intensiteit van het betreffende criterium vermeld om het scoren te vergemakkelijken. Maak op basis van de nu beschikbare gegevens en uw eigen inschatting zo goed mogelijk een beoordeling welk score niveau van toepassing is en omcirkel per criterium het daarbij passende scoreniveau. Vul in de laatste kolom (aangeduid met ‘’Score’’) het getal dat boven de omcirkelde kolom staat in. Dus is bij het criterium 3: “aantal evacués” het vakje met 10-100 omcirkeld, vul dan de score 2 in bij de laatste kolom. Herhaal dit voor alle 8 criteria. Wanneer alle scores zijn ingevuld berekent u het gemiddelde van de 8 scores. Is het erg moeilijk om één of meerdere criteria te beoordelen laat deze dan weg en bereken het gemiddelde over de resterende wel bepaalde scores. Tabel 3 Berekening van de score
Uit de gemiddelde score kunt u aan de hand van het onderstaande Figuur 3 (waarschuwingssignaal) een indicatie krijgen van de ernst van de situatie. Bij een gemiddelde score groter dan 1,5 op de criteria is er een mogelijkheid tot toenemende media-aandacht. Een voorbeeld van een calamiteit binnen deze zone is de Dijk in Wilnis. Zodra een calamiteit een score bereikt van 2,5 of hoger, komt men in de gevarenzone wat betreft media-aandacht. Na 2,5 geeft de figuur aan dat de media-aandacht sterk toeneemt (zie ook figuur 3). Na het berekenen van de gemiddelde score is het van belang u te realiseren dat dit gegeven niet meer of minder is dan een indicatie en dat gebruik van het gezonde verstand niet achterwege mag worden gelaten bij het beoordelen van de mogelijke gevolgen van de calamiteit. Er kunnen incidentele factoren zijn zoals kommertijd in de media of het spelen van een andere grote media affaire of een sensibilisering rond het onderwerp door recente eerdere gebeurtenissen die niet zijn mee genomen. De resultaten kunnen hierdoor afwijken van de gegeven indicatie.
31
Figuur 3 Waarschuwingssignaal
Enschede Enschede
Uitgebreide Beleidsresponse
Score > 2.5 Veel media aandacht:
Dijk Wilnis
media aandacht
Beperkte Beleidresponse Voor bereiden
Weinig media aandacht
Beperkte/Geen Beleidsresponse
Score > 1.5 Gemiddeld tot veel
Explosie Fabrieks terrein
Naar aanleiding van het onderzoek is ook een grafiek beschikbaar, waarmee u meer accurate schattingen kunt maken van de media-aandacht. Door de score van de nieuwe calamiteit op de horizontale as van de grafiek te zetten, kan men op de verticale as het aantal te verwachte media hits aflezen (figuur 4). Om meer inzicht te bieden tot welk historisch voorbeeld de nieuwe calamiteit zich het beste verhoudt, geeft de grafiek enkele voorbeelden waarop het onderzoek gebaseerd is. De te verwachten media-aandacht is een schatting die, o.a. door de eerder genoemde incidentele factoren, varieert binnen een bepaalde marge naar boven en beneden. Naarmate de gemiddelde score hoger wordt, neemt de noodzaak van pro-actief optreden richting de media toe en wordt een beleidsresponse waarschijnlijker. Figuur 4: De relatie tussen de media-aandacht en het gemiddelde van de 8 best scorende voorspelcriteria De relatie tussen de media aandacht en de 8 best scorende voorspel criteria 140
R2 = 0,7114
Aantal televisie hits
120
Enschede
100
Hemeltje
80 60 Hercules 40
Cellencomplex Legionella
Wilnis 20 0 -20
0,0
0,5
1,0
1,5
2,0
w aters nood 2,5
Bijlmer 3,0
3,5
4,0
Gem iddelde score van de m edia criteria
32
7.3
Handleiding voorspellen van Nederlandse media-aandacht bij terroristische aanslagen
Werkwijze Op basis van een door de Universiteit van Tilburg (Telos) uitgevoerd onderzoek is gebleken dat een klein aantal kenmerken van een calamiteit in belangrijke mate bepaalt hoe de media in Nederland daarover rapporteren. Door de mate van relevantie van deze factoren vlak na het plaatsvinden van de calamiteit in te schatten kan een indruk worden verkregen van de te verwachten media-aandacht in ons land. Het score formulier Voor het scoren worden 6 voorspelcriteria beoordeeld. In de onderstaande tabel vindt u de criteria opgesomd evenals een scoringsmaatlat die varieert van 0 tot 4. Waar mogelijk is met concrete cijfers de intensiteit van het betreffende criterium vermeld om het scoren te vergemakkelijken. Maak op basis van de nu beschikbare gegevens en uw eigen inschatting zo goed mogelijk een beoordeling welk score niveau van toepassing is en omcirkel per criterium het daarbij passende scoreniveau. Vul in de laatste kolom (aangeduid met ‘’Score’’) het getal dat boven de omcirkelde kolom staat in. Dus is bij het criterium 1: “Magiefactor” het vakje met zeer sterk omcirkeld, vul dan de score 4 in bij de laatste kolom. Herhaal dit voor alle 8 criteria. Wanneer alle scores zijn ingevuld, berekent u het gemiddelde van de 8 scores. Is het erg moeilijk om één of meerdere criteria te beoordelen laat deze dan weg en bereken het gemiddelde over de resterende wel bepaalde scores. Tabel 5 Berekening van de score
Uit de gemiddelde score kunt u aan de hand van het onderstaande Figuur 5 (waarschuwingssignaal) een indicatie krijgen van de ernst van de situatie. Bij een gemiddelde score groter dan 1,5 op de criteria is er een mogelijkheid tot toenemende media-aandacht. Een voorbeeld van een calamiteit binnen deze zone is de Indian Airlines Flight 814 in 1999. Zodra een calamiteit een score bereikt van 2,5 of hoger, komt men in de gevarenzone wat betreft media-aandacht. Na 2,5 geeft de figuur aan dat de media-aandacht sterk toeneemt (zie ook figuur 5). Na het berekenen van de gemiddelde score is het van belang zich te realiseren dat dit gegeven niet meer of minder is dan een indicatie en dat gebruik van het gezonde verstand niet achterwege mag worden gelaten bij het beoordelen van de mogelijke gevolgen van de calamiteit. Er kunnen incidentele factoren zijn zoals kommertijd of een andere grote media affaire of een sensibilisering rond het onderwerp door recente eerdere gebeurtenissen die niet zijn mee genomen. De resultaten kunnen hierdoor afwijken van de gegeven indicatie.
33
Figuur 5 Waarschuwingssignaal
London
Score > 2.5 Veel media aandacht:
Uitgebreide Beleidsresponse
Israel 1996 Beperkte Beleidresponse Voor bereiden
Score > 1.5 Gemiddeld tot veel media aandacht
Bus gunfire Shfaram Beperkte/Geen Beleidsresponse
Weinig media aandacht
Naar aanleiding van het onderzoek is ook een grafiek beschikbaar, waarmee u meer accurate schattingen kunt maken van de media-aandacht. Door de score van de nieuwe calamiteit op de horizontale as te zetten van de grafiek kan op de verticale as het aantal te verwachte media hits worden afgelezen (figuur 6). Om meer inzicht te bieden tot welk historisch voorbeeld de nieuwe calamiteit zich het beste verhoudt, geeft de grafiek enkele voorbeelden waarop het onderzoek gebaseerd is. De te verwachten media-aandacht is een schatting die, o.a. door de eerder genoemde incidentele factoren, varieert binnen een bepaalde marge naar boven en beneden. Naarmate de gemiddelde score hoger wordt neemt de noodzaak van pro-actief optreden richting de media toe en wordt een beleidsresponse waarschijnlijker. Figuur 6 Relatie gemiddelde 6 best scorende voorspelcriteria en media-aandacht
De relatie tussen de 6 best scorende voorspelcriteria en de media 60 R2 = 0,8217
Madrid
Aantal tv hits
50
London Beslan Anthrax
40
Moscow
30 Oklahoma
Israel 96
20
Budyonovsk
10
US embassy Mumbai train
0 0,0
0,5
1,0
1,5
2,0
2,5
3,0
3,5
4,0
Gemiddelde score
34
7.4
Handleiding voorspellen van Nederlandse media-aandacht bij aanslagen op bekende personen
Werkwijze Op basis van een door de Universiteit van Tilburg (Telos) uitgevoerd onderzoek is gebleken dat een klein aantal kenmerken van een calamiteit in belangrijke mate bepaalt hoe de media in Nederland daarover rapporteren. Door de mate van relevantie van deze factoren vlak na het plaatsvinden van de calamiteit in te schatten kan een indruk worden verkregen van de te verwachten media-aandacht in ons land. Het score formulier Voor het scoren worden 6 voorspelcriteria beoordeeld. In de onderstaande tabel vindt u de criteria opgesomd evenals een scoringsmaatlat die varieert van 0 tot 4. Waar mogelijk is met concrete cijfers de intensiteit van het betreffende criterium vermeld om het scoren te vergemakkelijken. Maak op basis van de nu beschikbare gegevens en uw eigen inschatting zo goed mogelijk een beoordeling welk score niveau van toepassing is en omcirkel per criterium het daarbij passende scoreniveau. Vul in de laatste kolom (aangeduid met ‘’Score’’) het getal dat boven de omcirkelde kolom staat in. Dus is bij het criterium 1: “Icoonstatus in Nederland” het vakje met matig omcirkeld, vul dan de score 2 in bij de laatste kolom. Herhaal dit voor alle 8 criteria. Wanneer alle scores zijn ingevuld berekent u het gemiddelde van de 8 scores. Is het erg moeilijk om één of meerdere criteria te beoordelen laat deze dan weg en bereken het gemiddelde over de resterende wel bepaalde scores. Tabel 7 Berekening van de score
Uit de gemiddelde score kunt u aan de hand van het onderstaande Figuur 7 (waarschuwingssignaal) een indicatie krijgen van de ernst van de situatie. Bij een gemiddelde score groter dan 1,5 op de criteria is er een mogelijkheid tot toenemende media-aandacht. Een voorbeeld van een calamiteit binnen deze zone is de Indian Airlines Flight 814 in 1999. Zodra een calamiteit een score bereikt van 2 of hoger, komt men in de gevarenzone wat betreft media-aandacht. Na 2 geeft de figuur aan dat de media-aandacht sterk toeneemt (zie ook figuur 7). Na het berekenen van de gemiddelde score is het van belang u te realiseren dat dit gegeven niet meer of minder is dan een indicatie en dat gebruik van het gezond verstand niet achterwege mag worden gelaten bij het beoordelen van de mogelijke gevolgen van de calamiteit. Er kunnen incidentele factoren zijn zoals kommertijd of een andere grote media affaire of een sensibilisering rond het onderwerp door recente eerdere gebeurtenissen die niet zijn mee genomen. De resultaten kunnen hierdoor afwijken van de gegeven indicatie.
35
Figuur 7 Waarschuwingssignaal
Theo van Gogh
Score > 2.0 Veel media aandacht:
Anna Politkovskaya
Uitgebreide Beleidsresponse
Beperkte Beleidresponse Voor bereiden
Score > 1.5 Gemiddeld tot veel media aandacht
George Amdamson
Beperkte/Geen Beleidsresponse
Weinig media aandacht
Naar aanleiding van het onderzoek is ook een grafiek beschikbaar, waarmee u meer accurate schattingen kunt maken van de media-aandacht. Door de score van de nieuwe calamiteit op de horizontale as van de grafiek te zetten kunt u op de verticale as het aantal te verwachte media hits aflezen (figuur 8). Om meer inzicht te bieden tot welk historisch voorbeeld de nieuwe calamiteit zich het beste verhoudt, geeft de grafiek enkele voorbeelden waarop het onderzoek gebaseerd is. De te verwachten media-aandacht is, o.a. door de eerder genoemde incidentele factoren, een schatting die varieert binnen een bepaalde marge naar boven en beneden. Naarmate de gemiddelde score hoger wordt neemt de noodzaak van pro-actief optreden richting de media toe en wordt een beleidsresponse waarschijnlijker. Figuur 8 Relatie gemiddelde 6 best scorende voorspelcriteria en media-aandacht
De relaties tussen de media en de 6 best scorende voorspelcriteria 90 80
R2 = 0,893
70 Aantal tv hits
Pim Fortuyn
Theo van Gogh
60 Princess Diana
50 40
Arjan Erkel
30 Alexander Litvinenko Anna Lindh
20
Olof Palme
10 0 0,00
Bram Behr Andre Cools
0,50
1,00
1,50
2,00
2,50
3,00
3,50
4,00
Gemiddelde score
36
8
De magiefactor nader besproken
8.1
Inleiding
Eén van de minst grijpbare voorspelcriteria is de magiefactor. Waar andere criteria als Aantal doden, Aantal gewonden en Schade objectief te bepalen zijn, is dat voor de Magiefactor minder evident het geval. De onderzoeken tonen echter aan dat de Magiefactor vaak sterk correleert met media-aandacht. In dit hoofdstuk wordt dit fenomeen nader onder de loupe genomen. Het was de bedoeling om binnen de duur van het project een expert-sessie te beleggen voor dit doel, maar dat bleek niet mogelijk in het beschikbare tijdsbestek. De analyse in dit hoofdstuk richt zich op het vinden van concrete vervolgstappen. 8.2
Bouwstenen voor de magiefactor
In Appendix IV staat het resultaat van een literatuuronderzoek naar de magiefactor. Hieruit komen diverse potentiële bouwstenen naar voren die later nader kunnen worden uitgewerkt. Echter niet alle bouwstenen zullen onderscheidend of meetbaar genoeg zijn. De meest voor de hand liggende bouwstenen, die ook als leidraad zijn gebruikt voor het scoren van de magiefactor bij calamiteiten, zijn: nieuwheid, angstaanjagendheid, demonisch of luguber karakter, omvang/schaal, spectaculair zijn. Daarnaast kan worden gedacht aan de volgende elementen: Botsing van culturen (niet alleen etnisch!), naar boven halen van latente gevoelens, onvoorstelbaarheid, vreselijkheid die optreedt als tijdelijke verbinder van mensen, consistentie met (volks)mythes, getuige zijn van iets onwerkelijks (beeld). Er zijn aanvullende elementen die deel uit kunnen maken van de magiefactor met het verstrijken van de tijd: de ontzegging van een rouwproces (kloof tussen leiders en volk), niet herkende emoties krijgen de overhand, reden voor collectieve schuld of schaamte tijdens de afhandeling, veel geheimzinnigheid na de calamiteit, vasthoudendheid van burgers. Uit dit korte overzicht wordt duidelijk dat de Magiefactor een echt containerbegrip is. Het blijft echter de vraag in hoeverre die container is te ontleden en of de bouwstenen inzichtelijker zijn te maken en/of gemakkelijker zijn te scoren. 8.3
Magiefactor en Icoonstatus
In de loop van het project is op aangeven van de stuurgroep besloten om een aparte factor Icoonstatus te onderscheiden. Dat was een eerste stap in de poging om de magiefactor te ontleden. De onderhavige onderzoeken maken duidelijk dat deze factor van groot belang kan worden als het type calamiteit persoonsgebonden is. Dit wordt het meest duidelijk gemaakt door het calamiteiten type ''Aanslagen op bekende personen''. De Icoonstatus (in Nederland) is daarbij met afstand de hoogst scorende factor en dit blijft ook in de verfijnde statistische analyse overeind. De Magiefactor scoort nog e steeds wel hoog (4 plek), maar bij de andere 2 onderzoeken kwam de Magiefactor als hoogst correlerende factor uit de bus en scoorde de Icoonstatus heel laag. Het isoleren van de Icoonstatus, een bouwsteen van de Magiefactor, als aparte factor levert een logisch beeld op: als de calamiteit persoonsgebonden is, stijgt het belang van de Icoonstatus (sterk) ten koste van het belang van de Magiefactor, zonder deze volledig weg te drukken. Overigens is dit vooral zo voor de Icoonstatus in Nederland, en minder voor de Icoonstatus lokaal. Als de calamiteit minder persoonsgebonden is dan is de Icoonstatus van geen belang. Volgens deze analogie kunnen wellicht nog andere bouwstenen van de magiefactor aan een zelfde analyse worden onderworpen. Tenslotte is bij de ''Aanslagen op personen'' nog gekeken naar mogelijk interessante uitkomsten bij het vergelijken van de scores op magiefactor en Icoonstatus (in Nederland en lokaal). Er blijkt op basis van de nu beschikbare gegevens een sterker verband te zijn tussen de Magiefactor en de Icoonstatus in Nederland, dan tussen de Magiefactor en de Icoonstatus lokaal. De volgende getallen maken dit inzichtelijk: bij 31 van de 64 gevallen zit er meer dan 0,5 scoreverschil tussen Magiefactor en
37
Icoonstatus NL, terwijl een dergelijk verschil maar liefst in 54 van de 64 voorkomt als wordt vergeleken met de Icoonstatus lokaal. Met deze analyse als ondersteuning is het hard te maken dat bij persoonsgebonden calamiteiten de 9 Magiefactor en Icoonstatus in Nederland meer met elkaar te maken hebben dan de Magiefactor en de 10 Icoonstatus lokaal . Daaruit kan worden afgeleid dat voor dat type calamiteiten, de Icoonstatus lokaal echt een nieuwe factor is, terwijl Icoonstatus in Nederland meer onder de invloed van de Magiefactor lijkt te vallen. Deze exercitie van het bepalen van de onderlinge correlatie van Magiefactor bouwstenen met de Magiefactor zelf dient om na te gaan of er naast de Ikoon status nog ander verklarende factoren voor de magiefactor kunnen worden gevonden. Op deze manier kan veel beter inzicht worden verkregen in bouwblokken die echt toegevoegde, want onderscheidende, waarde hebben. Bovendien zou een uitkomst kunnen zijn dat enkele van deze bouwstenen dermate goed scoren als voorspelcriterium, dat de verzamelnaam Magiefactor kan worden verwijderd. In het volgende hoofdstuk wordt nog kort op deze analyse teruggekomen.
9
onderlinge correlatie 0,54 onderlinge correlatie 0,35
10
38
9
Conclusies
9.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de bevindingen uit het eerdere en huidige onderzoek met elkaar vergeleken en wordt inzicht gegeven in de relatie tussen fasering in media-berichtgeving n.a.v. een ramp en de (anticipatieve) beleidsresponse om disruptie te voorkomen. Eerst zal op basis van de vier onderzoeken op de overeenkomsten en verschillen in uitkomsten worden ingegaan. Hemel Hampstead, 2005
9.2
Vergelijking best scorende criteria
Allereerst geeft onderstaande tabel een overzicht van de best scorende criteria bij de vier onderzoeken. Tabel 9-1 Vergelijking van best scorende criteria bij de vier onderzoeken EV buitenland
11
EV Nederland
Terroristische aanslagen buitenland
Aanslagen bekende personen
Directe impact in NL (0,65)
Magiefactor (0,62)
Magiefactor (0,69)
* Icoonstatus NL (0,79)
Ecologische schade lokaal (0,58)
Economische schade (0,57)
Aantal evacués (0,67)
* Activiteit in de media NL (0,69)
Magiefactor (0,55)
Aard van beeldverslag (0,56)
Economische schade (0,6)
Mentale nabijheid (0,58)
Economische schade (0,50)
Aantal gewonden (0,47)
* Leeftijd (0,58)
Magiefactor (0,51)
Criteria met een * zijn niet meegenomen in het allereerste onderzoek (meest links in de tabel).
Bij deze vergelijking valt een aantal zaken op: • Het meest ongrijpbare criterium Magiefactor speelt als belangrijk voorspelcriterium bij alle deelstudies een rol. • De voorspelwaarde van het criterium Magiefactor begint kleiner te worden als een bouwsteen ervan, zoals Icoonstatus, hoog scoort. Dit geeft houvast om een werkwijze te vinden voor het verder ontleden van de Magiefactor (zie ook hoofdstuk 7). • Zoals mocht worden verwacht, spelen persoonsgebonden criteria een zeer belangrijke rol bij aanslagen op personen. • Icoonstatus blijkt bij EV calamiteiten in Nederland niet aan de orde te zijn. Voor EV calamiteiten in het buitenland is dit voorspelcriterium niet onderzocht, maar een hoge voorspellende kracht voor media-aandacht in Nederland is voor dit criterium onwaarschijnlijk. • Bij eventuele nieuw te onderzoeken typen calamiteiten is het op grond van bovenstaande van belang specifiek daarmee samenhangende voorspelcriteria te identificeren. 9.3
Vergelijking trendcurves
Bij vergelijking van de 4 trendcurves valt het volgende op: • In alle vier de onderzoeken begint de media-aandacht sterk toe te nemen vanaf een score van 2 of hoger. Vanaf 1,5 is de eerste stijging te zien. • Bij drie van de vier typen calamiteiten betekent dit dat bij een score van ongeveer 2 het aantal TV-berichten boven de 10 uitkomt. In geval van de buitenlandse EV-calamiteiten begint het aantal berichten dan boven de 20 te komen.
11
In het onderzoek in 2006 zijn meerdere analyses uitgevoerd resulterend in meerdere lijstjes met criteria die het best scoren. Omwille van de vergelijkbaarheid zal de lijst waarbij dezelfde methode is gebruikt hier gelden: TV-berichtgeving gedurende de hele periode.
39
•
•
9.4
Bij binnenlandse EV calamiteiten is het verloop van de curve iets vlakker wat aangeeft dat de media voor dit type calamiteiten minder gevoelig zijn. Het verschil met de andere typen calamiteiten is echter niet spectaculair. Er is een relatief klein aantal gevallen die ver van de trendlines afwijken (zoals ‘t Hemeltje, Arjan Erkel, Anna Lindh). Het is waarschijnlijk dat hier speciale omstandigheden hebben gespeeld die niet in de nu gehanteerde criteria zijn gevangen. Sensibilisering van de media rond deze gevallen heeft om verschillende reden een rol gespeeld. Zo vond de brand in ’t Hemeltje relatief kort na de vuurwerkramp te Enschede plaats. Handleiding stroomschema
In het voorafgaande onderzoek in 2006 zijn 8 fasen onderkend in de berichtgeving in de media naar aanleiding van een ramp (zie onderstaande Tabel 9-2). Nu zal worden aangegeven welke vragen in die fasen kunnen optreden, hoe daarmee om te gaan en hoe de verschillende fasen samenhangen. Hiermee wordt een voorzet gegeven voor maatregelen om disruptie na een calamiteit te beperken. De samenhang tussen de diverse fasen wordt getoond in Appendix V. Een aantal instructies per fase staan aangegeven in Appendix VI. Het gaat hier primair om calamiteiten in het buitenland, maar met kleine wijzigingen is de lijst met vragen ook aan te passen voor calamiteiten in Nederland. Per type calamiteit zal niet ieder element even relevant zijn. Op basis van deze algemene lijst kunnen specifiekere lijsten worden gemaakt. Tabel 9-2 Fasering in berichtgeving over gevolgen in het buitenland en in Nederland Berichtgeving over buitenland
Berichtgeving over Nederland
0. Aankondiging ramp 1. Feitelijke kenmerken (omvang) 2. Gevolgen (doden, sfeerschets) 3. Hulpverlening 4. Handelwijze verantwoordelijken 5. Fysieke aanpak oorzaken en gevolgen 6. Toekomstige preventie (beleid, handhaving) 7. Reflectie achtergronden en lange termijn gevolgen
1. Directe gevolgen in Nederland 2. Bijdrage Nederland in hulpverlening 3. Kans op zelfde ramp in Nederland 4. Hoe voorbereid is Nederland? 5. Is de verstrekte informatie juist? 6. Beleidsreacties/ wijzigingen 7. Discussies m.b.t. bewindspersonen 8. Eindevaluatie en lange termijn gevolgen
Uitgangspunt is dat effectief omgaan met de media naar aanleiding van een calamiteit een integraal proces is dat alle fasen omvat. Aan het eind van het proces kunnen fouten die zijn gemaakt in de eerdere fasen niet of nauwelijks meer worden gecompenseerd. Deze stapsgewijze aanpak heeft als doel om een dergelijke situatie (disruptie als voldongen feit of incidentenmanagement in latere fase) te voorkomen. Centraal in alle fasen staan openheid en het versterken van vertrouwen. Effectieve crisis-communicatie begint bij open risicomanagement en risicocommunicatie. Veel potentiële disruptie-aspecten hebben een relatie met verontwaardiging. Dat proces is tot op zekere hoogte beheersbaar en daarvan kennis hebben is een eerste stap in de goede richting. Hier volgen kort enkele van de belangrijkste aanbevelingen: • Door het hele traject van risico- en crisiscommunicatie heen is openheid over risico’s gewenst. Onvoldoende openheid in de risico-fase is vrijwel garantie voor (extra) disruptie als er werkelijk iets gebeurt. • Er bestaan criteria waarmee snel na een ramp tot op zekere hoogte kan worden voorspeld of er veel media-aandacht komt; dit kan de overheid helpen om adequaat in te spelen op de situatie. • Door het stroomschema en de daarbij behorende vragen per fase te gebruiken kan de overheid anticiperen op wat er komen gaat. • Ten tijde van daadwerkelijke rampen is vertrouwen in de communicatie van overheid een belangrijke voorwaarde om disruptie te helpen voorkomen. Dit vertrouwen wordt grotendeels opgebouwd als er nog geen calamiteit is gebeurd. Te weinig aandacht hiervoor kan later nauwelijks nog worden gecompenseerd.
40
•
•
•
•
• •
•
Het is belangrijk om inzicht te blijven hebben in de meest effectieve communicatiekanalen per groep in de samenleving. Dit heeft betrekking op zowel het verspreiden van informatie (zenden), als het monitoren wat er leeft (ontvangen). Vooral bij dat laatste is een 100%-‘controle’ niet nodig. Waarschijnlijk kunnen een klein aantal kanalen (per doelgroep) als de voornaamste bronnen van informatieverstrekking worden getraceerd. Geforceerd iedere vorming van geruchten voorkomen of de kop indrukken heeft het risico dat het gevoel ontstaat dat men iets te verbergen heeft. Het is beter structureel aan de eigen betrouwbaarheid te werken in plaats van uitsluitend tot acties over te gaan tijdens crises zelf. Behalve het kiezen van effectieve communicatiemiddelen (Postbus 51, advertentie in krant, journaal, iPod, SMS, ‘blog van de MP’) is het ook van groot belang om beter inzicht te hebben in het type informatie dat (per groep) aanslaat. In alle gevallen moet worden aangesloten bij de belevingswereld van burgergroepen. Technische informatie kan ondersteunend werken, maar vaak is vooral empatische informatie van groot belang, zowel na rampen als bij het bespreken van risico’s. De eigenschappen van lokale en regionale media zijn anders dan die van nationale media en bij informatieverschaffing naar hen moet hier rekening mee worden gehouden. Hoewel expertise-bundeling op centraal niveau zin heeft, mag het niet in de plaats komen van de mogelijkheid om ook lokaal expertise in huis te hebben m.b.t. rampenafhandeling, inclusief die in het buitenland. Tevens is het in direct contact zijn met buitenlandse experts een zinvolle aanvullende maatregel, zolang geen volledige afhankelijkheid ontstaat. In de laatste fase na een ramp is het van wezenlijk belang of kan worden gerechtvaardigd wat de overheid (niet) heeft gedaan, en met name hoe daarover is gecommuniceerd. Bewust informatie achterhouden is vrijwel nooit te rechtvaardigen en kan politieke gevolgen hebben als het bepaalde actoren uitkomt. In iets mindere mate geldt dat ook voor het expres naar buiten brengen van bepaalde informatie die achteraf alleen bedoeld blijkt te zijn om de aandacht af te leiden en alleen voor de bewindspersoon voordelen had. In gevallen waarbij de burgers er zelf ook (veel) voordeel van had (bijvoorbeeld veel efficiëntere dienstverlening) of er oprechte intenties waren, kan de uitkomst wel als positief worden beoordeeld. Harrisburg, Three Mile Island, 1979
41
42
10
Aanbevelingen
Op basis van dit onderzoek worden de volgende aanbevelingen gedaan voor huidige beleidsmakers en crisismanagers: •
•
•
•
•
Oefenen; Om Early Warning ook in de praktijk bij de onderzochte typen calamiteiten met succes toe te passen, is het van belang regelmatig met de methode te oefenen met behulp van de opgestelde handleidingen. Hierbij kunnen medewerkers op de departementen praktijk ervaring opdoen. In een beginperiode kan ook het onderzoeksteam nog bij meldingen een inschatting van de ernst van de media-aandacht maken en de beleidsdirecties hierover informeren. Ook kan de bruikbaarheid van het stroomschema en de instructies zoals in de conclusies verwoord door oefenen worden getest en verder worden verbeterd. Automatisering; De invulformulieren uit de handleidingen kunnen worden aangeleverd in Excelformaat. Het ERC kan overwegen deze om te zetten in web-formulieren waarbij slechts de scores hoeven te worden ingevuld, met uitleg in de Help-functie. Zodoende kan het scoren van calamiteiten door ambtenaren laagdrempelig worden opgepakt. Afhankelijk van de technische invulling kunnen deze scores worden bijgehouden. Zo ontstaat een praktische database die ook kan dienen voor referentie en analyse van historische gevallen. Magiefactor ontleden; De factor ''Icoonstatus'' is geïntroduceerd als apart voorspelcriterium dat eerder fungeerde als onderdeel van de magiefactor. Het lijkt zinvol om in een vervolgonderzoek ook andere bouwstenen van de magiefactor expliciet te benoemen, en uit te testen op hun significantie. Hierdoor zal meer inzicht ontstaan in de elementen binnen de Magiefactor die werkelijk van belang zijn voor voorspellingen. Een sessie met experts kan de inzichten helpen verdiepen. Daarnaast kan kwalitatief worden onderzocht hoe de invloed van deze factoren zich gedraagt in de loop van de tijd en een antwoord worden gevonden op vragen als: Hoe lang blijft een gebeurtenis of een persoon een magische werking op de media uitoefenen of een icoonstatus behouden en welke bijkomende omstandigheden kunnen de magie versterken of verzwakken? Beleidsgevolgen; Behalve media-aandacht is ook van belang welke beleidsgevolgen hieruit resulteren. In dit onderzoek is daaraan geen aandacht besteed. Het verdient aanbeveling om bij een aantal daarvoor in aanmerking komende casussen een nader onderzoek te doen naar de beleidsgevolgen en daaruit lessen te trekken over de meest effectieve aanpak. Hierbij kan de huidige lijst met instructies alsmede het stroomschema verder worden aangescherpt. Incidentele of aanvullende factoren; Het is van belang om bij calamiteiten waarbij de mediaaandacht beduidend groter is dan op basis van de voorspelcriteria is te verwachten, zoals bij ‘t Hemeltje, Arjan Erkel en Anna Lindh na te gaan of hiervoor eenduidige oorzaken zijn aan te wijzen en of daarmee in het vervolg rekening moet worden gehouden.
43
11
Bibliografie • • • • • • • • • •
Ascor. 2006. Messenger. Media, science & society, engagement & governance in Europe. Social Issues Research Centre. Oxford (UK). Beunders, H. 2003. Crisis en de emotiecultuur. “We maken een ramp niet kleiner maar groter”. In: Crisis gecommuniceerd. Wismans (red). Den Haag, pp. 23-36. Beunders, H. 2004. In het nieuws. Rede op Nationale Volkscultuurdag 1-10-2004. Rotterdam. Drukker en Van der Zijde, Van der Laar (red). 2001. Waarheid en emotie. Tussen paspoortaffaire en Bijlmerenquete. Eburon. Amsterdam. Sandman, P. 1987. Risk communication: facing public outrage. EPA Journal. Vol 13 (9). p.21-22. Beschikbaar op: http://www.psandman.com/articles/facing.htm, bezocht op 21-1-2007. Schnabel, P. 2004. Kort gehouden. Columns over welzijn en welvaart in Nederland. Het Financieele Dagblad. Business Contact. Utrecht. SCP. 2005. Voorbeelden en nabeelden. Historische vergelijkingen naar aanleiding van de dood van Fortuyn en Hazes. Den Haag. Schuyt, K. 2006. Democratische deugden. Groepstegenstellingen en sociale integratie. Rede voor aanvaarding Cleveringaleerstoel 2006-7. Leiden. Van den Brink, G. 2002. Mondiger of moeilijker? Een studie naar de politieke habitus can hedendaagse burgers. Den Haag, SdU, pp. 187-204 Zoeteman, B.C.J., W.C. Kersten, W.F. Vos. 2006. Het beheersen door de overheid van maatschappelijke ontwrichting door (buitenlandse) calamiteiten. Effectief omgaan met de media en de mogelijke rol van Early Warning. Globus. Tilburg.
45
46
12
APPENDICES
47
48