Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
bron Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23. Cyriel Buysse Genootschap, Gent 2007
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_med006200701_01/colofon.php
© 2014 dbnl
5
Inleiding Het jaar 2007 is een goed Buyssejaar geweest: het stond volledig in het teken van het verschijnen van de langverwachte monumentale biografie van de hand van Joris van Parys. Het leven, niets dan het leven. Cyriel Buysse en zijn tijd werd officieel aan de pers voorgesteld door prof. em. Herman Balthazar op 9 oktober 2007 in de Nottebohmzaal van de Stadsbibliotheek Antwerpen en het boek begint nu hopelijk aan een lange en succesrijke carrière. We openen deze aflevering XXIII van de Mededelingen dan ook graag en gepast met een uitgebreide voorstelling van Van Parys' biografie door Elke van Nieuwenhuyze, die wijst op de rijkdom van het tijdsbeeld dat wordt opgehangen en de vele vernieuwende inzichten voor de Buyssestudie. In 2007 is het 75 jaar geleden dat Cyriel Buysse zelf is overleden en bovendien zijn we dit jaar ook nog in het vijfentwintigste werkingsjaar van het Cyriel Buysse Genootschap. Alles samen redenen te over dus om van een jubileumjaar te spreken. We sluiten dit jubileumjaar dan ook af op 19 december met een colloquium dat iets grotere proporties aanneemt dan we tot nu toe gewoon zijn geweest: deze keer wordt het een volledige studiedag, met sprekers uit Nederland en Vlaanderen. Het resultaat daarvan zal natuurlijk terug te vinden zijn in de Mededelingen XXIV van volgend jaar. Deze drieëntwintigste aflevering van de Mededelingen heeft nog meer verrassingen te bieden. Blikvanger is de volledige tekst van de toneelbewerking die de Gentse volkstoneelschrijver Henri van Daele, samen met Cyriel Buysse, heeft gemaakt van de roman Levensleer, geschreven door Cyriel Buysse en zijn tante Virginie Loveling. De details van deze opmerkelijke vormen van samenwerking worden samengevat in een korte inleiding bij dit staaltje Gents volkstoneel, maar in een volgende aflevering van de Mededelingen zal nog meer aandacht worden besteed aan de roman en zijn bewerkingen. Joris van Parys heeft uit de overvloed van het materiaal dat hij bij elkaar sprokkelde voor zijn biografie nog enkele documenten aangeboden en kort ingeleid: een huldestukje van Henri Borel naar aanleiding van de zeventigste verjaardag van Buysse en twee brieven van Buysse zelf, waarin de schrijver belangrijke biografische informatie prijsgeeft. Deze brieven waren al langer bekend in de Buyssestudie, maar Joris van Parys
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
6 maakt hier aannemelijk dat ze geadresseerd zijn aan Buysses bibliograaf Rob. Roemans, en niet aan P. Wijnants zoals tot dusver werd aangenomen. We hebben dit jaar ook twee uitgebreide studies over Buysses werk, van de hand van essayisten die eerder al fijnzinnige en boeiende bijdragen hebben geleverd aan onze Mededelingen. Romain John van de Maele brengt een nieuw stuk mentaliteitsgeschiedenis rond de ‘hybridische’ (romantische én naturalistische) roman Sursum corda!, die hier wordt ingebed in een breed-Europees comparatistisch kader, met vooral aandacht voor de Scandinavische landen. Yvan de Maesschalck trekt een andere brede waaier open: die rond het voorkomen van vrouwelijke trio's bij Buysse (Tantes!) en mogelijke sporen of navolgingen daarvan bij vele andere auteurs, onder wie Maurice Gilliams, Erwin Mortier, Eric de Kuyper en Tom Lanoye. Een boeiende wandeling door de literatuur van de twintigste eeuw met Buysse als uitgangspunt. In deze Mededelingen wordt opnieuw een uitgebreide afdeling vrijgemaakt voor Buysses tante Virginie Loveling. Zij krijgt niet alleen een nieuwe brieveneditie, met een (weliswaar beperkt) aantal brieven die ze kreeg van enkele van haar Nederlandse uitgevers - waarin interessant materiaal is te vinden voor de geschiedenis van de uitgeverij en de verspreiding van het boek - maar ook een diepgravende, sterk innoverende bijdrage van Liselotte Vandenbussche, die in een teamverband onderzoek heeft gedaan naar de doorwerking van de evolutietheorie van Darwin en tal van sporen hiervan kon aanwijzen in het proza van Virginie Loveling. Ook in haar proefschrift, Het veld der verbeelding. Het aandeel en de receptie van niet-confessionele publicistes in Vlaamse, literaire en algemeen-culturele tijdschriften, 1870-1914, dat begin 2008 zal gepubliceerd worden door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde te Gent, komt Virginie Loveling uitvoerig aan bod. We sluiten deze aflevering van de Mededelingen af met de gebruikelijke Kroniek en nodigen onze lezers uit om een kijkje te nemen op de vernieuwde website: www.cyrielbuysse.be: ook daar wordt de biografie van Buysse voorgesteld. DE REDACTIE
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
7
Joris van Parys en zijn Het leven van Cyriel Buysse door Elke van Nieuwenhuyze 10 jaar geleden en 65 jaar na de dood van Cyriel Buysse begon Joris van Parys, die eerder al naam maakte met zijn bekroonde biografie van de beeldend kunstenaar Frans Masereel, aan de research voor een levensbeschrijving van deze ‘vrijzinnig en onafhankelijk liberaal met socialistische sympathieën’, zoals Van Parys Buysse genuanceerd typeert. Het is een monumentale biografie geworden die, na talrijke voorpublicaties in de Mededelingen (vanaf nummer XIII, 1997), in oktober is verschenen bij de uitgeverij Houtekiet, in coproductie met Atlas. Net zoals het Cyriel Buysse Genootschap met de Mededelingen er altijd veel belang aan hechtte dat Buysses werk en biografie tegen een historische achtergrond worden geplaatst, beoogt ook Van Parys met Het leven, niets dan het leven zeer duidelijk een interessante maar vooral indrukwekkende mix van biografie en historiografie. In juni 1906 schreef Emmanuel de Bom in Vlaanderen naar aanleiding van de publicatie van Buysses Het leven van Rozeke van Dalen (1905) het volgende: ‘Cyriel Buysse is en blijft toch maar een der belangrijkste verschijningen der letterkunde in Vlaanderen sedert de “wedergeboorte”. [...] Boek op boek, niet bij te houden haast, heeft hij, een reeks van jaren al achter elkaar, “de wereld in” gestuurd. [...] En het talent van Buysse, dit is 't bijzondere, evenaart zijn vruchtbaarheid’. Dit mooie citaat kan niet alleen gelden om Buysse als getalenteerde veelschrijver te typeren, het is eveneens van toepassing op Van Parys als biograaf. Aanvankelijk was het Van Parys' bedoeling om een biografie van Buysse te schrijven op basis van het geheel van de bewaarde correspondentie. De veelschrijver in Van Parys zette hem er echter toe aan de plannen voor dit brievenboek uit te breiden tot een biografie gebaseerd op ál het materiaal, Buysses werk incluis. Gedurende zijn hele leven voerde Buysse een rijke briefwisseling met tientallen mensen, onder wie familieleden als Arthur en Alice Buysse en Virginie Loveling, vele prominenten uit het artistieke en
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
8 literaire leven in Vlaanderen en Nederland als Maurice Maeterlinck, Emmanuel de Bom, August Vermeylen, Marcellus Emants en Louis Couperus en professionele contacten als zijn Nederlandse uitgevers Van Dishoeck, Funke en Becht. Deze omvangrijke correspondentie, een aanzienlijk deel onuitgegeven, vormt de hoofdmoot van het materiaal voor een levensverhaal gekenmerkt door detaillering en nuancering. Enigszins teleurgesteld vermeldt Van Parys dat Buysses laatste verblijf in het Haagse huis van zijn echtgenote niet exact te dateren valt omdat Buysse toen, omstreeks april 1932, geen brieven of kaarten meer schreef. Hieruit blijkt het grote belang van de correspondentie voor de chronologische biografie van Van Parys, die compleetheid en precisie nastreeft. De gedetailleerdheid is ook te danken aan het talrijke andere bronnenmateriaal dat Van Parys aanboort: op basis van archiefmateriaal en andere, vaak ongepubliceerde en onaangeroerde bronnen uit Belgische en buitenlandse, openbare en privé-collecties levert de biograaf een systematisch en uitstekend gedocumenteerd portret af van de individuele persoonlijkheid van Buysse, van het netwerk van contacten én van de historische context die het geheel draagt. Dankzij de meeslepende stijl en de vlotte, associatieve overgangen tussen de delen van de biografie laat de lezer zich bereidwillig meevoeren door de talrijke anekdotes en petites histoires die Buysse in de betreffende situaties levendig evoceren: van een jonge Cyriel die gestraft wordt op school en thuis van zijn vader ook nog eens de volle laag krijgt, van Buysse die als een beste vriend en zielsverwant de gevoelens en indrukken van de schilder Emile Claus intens aanvoelt, van de gevoelige Buysse van wie het hart gebroken is na het zien van de verwoestingen die de Eerste Wereldoorlog zijn geliefde Vlaanderen heeft aangedaan, van de vrijgevige ‘menier Cyriel’ die tijdens een dorpsfeest in Deurle trakteert op een borrel, over Buysse en zijn interesse in eerder banale dingen als dromen, naar zijn scherpe zin voor observatie, die vandaag trouwens verrassend actueel blijkt te zijn, wanneer hij op reis in Marokko ‘de onzichtbare muur tussen Arabieren en Europeanen, de kloof tussen Europeanen en Amerikanen, de nog diepere kloof tussen Arabieren en Amerikanen’ ontwaart. Een biografie van Buysse, die als schrijver betrokken was bij de gebeurtenissen van zijn tijd en die niet naliet in zijn brieven te reflecteren over literaire en politieke ontwikkelingen, betekent voor iemand met zoveel zin voor documentatie en cultuurhistorische
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
9 situering als Van Parys ook het schrijven van een brok (cultuur)geschiedenis, in dit geval van de laatste decennia van de negentiende eeuw en de eerste van de vorige eeuw. De jeugdherinneringen van Buysses neefjes Simon en Paul Fredericq, het Vlaamse en Nederlandse boekwezen, de soms complexe literaire en persoonlijke relatie tussen Cyriel Buysse en Stijn Streuvels, de literaire ontwikkelingen in het werk van andere auteurs als Virginie Loveling, de effecten van de oorlog op belangrijke generatiegenoten van Buysse zoals Streuvels en Prosper van Langendonck, het verhaal van de hachelijke bootreis van Buysses echtgenote, Nelly Dyserinck, tijdens de oorlog zijn slechts enkele voorbeelden van de vele uitstapjes waarmee Van Parys zijn verhaal stoffeert. Hoe ver Van Parys soms gaat in de documentatie blijkt bijvoorbeeld uit het indrukwekkende notenapparaat, waarin hij niet zelden extra informatie opneemt die de vaart van zijn levensbeschrijving misschien zou ondermijnen. René Buysses aandoenlijke herinnering aan de uitgebreide bepalingen van het testament van zijn groottante Virginie Loveling is een mooi voorbeeld hiervan. Verdwijnt de mens Buysse door de reikwijdte van de biografie soms op de achtergrond? Zeker niet. Van Parys slaagt er op excellente wijze in Buysses persoonlijke, literaire en maatschappelijke leven harmonieus tot een geheel samen te voegen. Immers, je zou kunnen zeggen dat de biografie uit drie concentrische cirkels bestaat: het verhaal van het persoonlijke leven van de schrijverspersoonlijkheid Buysse, het verhaal van het gehele netwerk van sociale contacten en correspondenten en het verhaal van ruim een halve eeuw cultuurgeschiedenis. Hoe groot de diameters van de tweede en de derde cirkel soms ook worden, het middelpunt blijft het leven van Buysse, dat uiteraard in de eerste plaats een rijk gevuld schrijversleven was. Buysses leven als schrijver noopt Van Parys ertoe ook Buysses werk te beschouwen en te typeren, iets waar hij overigens niet voor terugdeinst. Met regelmaat lezen we zelfzekere maar vooral treffende literair-kritische benaderingen van bijvoorbeeld de vroege roman De levenskring en de beschrijving hierin van de lustgevoelens van het hoofdpersonage Robert, die door Van Parys worden omschreven als zo expliciet dat de fragmenten in het latere en veel bekendere Het recht van de sterkste (1893) die Buysse de reputatie van pornograaf zullen opleveren in vergelijking hiermee bijna discreet te noemen zijn. Het einde van De biezenstekker (1894) bestempelt hij dan weer
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
10 met reden als zonder twijfel het sterkste slot dat de novellist Buysse ooit zal bedenken en terecht wijst hij erop dat hoewel ze onmiskenbare romantische en zelfs larmoyante elementen in zich dragen, de romans Sursum corda! (1894), Wroeging (1895), Mea culpa (1896) en Op 't Blauwhuis (1897) grote hoeveelheden bladzijden bevatten die alle kwaliteiten van Buysses beste proza hebben. Hiermee weerlegt hij impliciet een belangrijke these in de studie De invloed van het Franse naturalisme in het werk van Cyriel Buysse (1968), waarin Van Vreckem bovengenoemde romans hyperromantisch en bijgevolg te verwerpen noemt. Uitdrukkelijker gaat hij in tegen deze studie wanneer hij met recht benadrukt dat Van Vreckem Buysse slechts beschouwt als een epigoon van het Franse, meerbepaald het Zolaanse naturalisme, zonder daarbij eer te doen aan de mogelijke invloeden in eigen land, in het bijzonder van Camille Lemonnier en Georges Eekhoud. Dat Van Parys beschikt over een zeer degelijke kennis van het sterk uitgebreide oeuvre van Buysse mag voorts blijken uit de vlotte manier waarop hij associaties ziet tussen het leven van Buysse en zijn werk enerzijds en de onderlinge verbanden in zijn werk blootlegt anderzijds: Buysse hield aan zijn kostschooljaren vooral de herinnering over van een onmetelijk hongergevoel, het gevoel dat de hoofdfiguur in de novelle Grueten Broos tot wanhoopsdaden drijft en zowel in vroeg als in later werk (bv. De levenskring tegenover 't Bolleken) keert het motief terug van ‘de absolute onmogelijkheid om in een standenmaatschappij de kloof tussen hoger en lager te dichten’. Uiteindelijk weet de biograaf goed het evenwicht te houden tussen de focus op Buysses levensverhaal en zijn literair werk. Van Parys start het verhaal van Buysses en Maeterlincks autorit van Parijs naar de Provence in het najaar van 1906 met de woorden ‘Pas de littérature!’. Dat is de afspraak tussen de twee vrienden voor onderweg. Maar in feite horen we hierin tegelijk de stem van Van Parys die na een uitweiding over de verschijning van de romans 't Bolleken (1906), Levensleer (in 1907 in het tijdschrift Groot Nederland, pas in 1911 in boekvorm) en Het volle leven (1908) de lezer uitnodigt om het literaire perspectief opnieuw even te verlaten. Buysse kreeg van zijn familie al vroeg een bijnaam, Triphon, om onnaspeurlijke redenen, meent Van Parys. Door de documentaire rijkdom die de hele levensschets ademt, heeft zelfs de meest kritische de lezer niet de minste moeite om Van Parys op zijn woord te geloven.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
11 In zijn voorwoord schrijft Joris van Parys het volgende: ‘Deze biografie wil de cruciale betekenis van Cyriel Buysse documenteren. Cruciaal voor de herleving van de Vlaamse literatuur na 1890, voor de geestelijke ontvoogding van Vlaanderen en voor het herstel van het evenwicht in de literaire contacten met Nederland. Het werk zelf verdient meer aandacht en waardering dan het ooit heeft gekregen. [...] Alleen al omdat Buysse in totaal twee jaar in Amerika verbleef en gedurende vijfendertig jaar in Den Haag gedomicilieerd was, kreeg hij een ruimere kijk op de wereld dan zijn Vlaamse generatiegenoten en werd hij een bevoorrecht waarnemer van zijn tijd. [...] Het verhaal van het leven en werk van Cyriel Buysse is tegelijk het verhaal van snel veranderende tijden in de overgang van de 19de naar de 20ste eeuw’. Dankzij deze veelzijdige aanpak documenteert de biograaf de rol van Buysse op een vernieuwende manier. Nog nooit eerder werd er een dergelijk lijvig boek gepubliceerd waarin Buysses leven en werk worden geboekstaafd, de bekende maar ook de onderbelichte facetten. De vernieuwing zit verder natuurlijk ook in het nieuwe materiaal, informatie uit brieven, dagboeken en privé-archieven die ervóór nog niet was vermeld, en de nieuwe inzichten waarop de biografie zich baseert om de puzzel van Buysses levensportret adequaat te construeren. Van Parys vernieuwt door zeer duidelijk een standpunt in te nemen wat Buysses houding tegenover het socialisme betreft, een kwestie die hardnekkig al decennialang discussies over de figuur van Buysse bepaalt en soms overschaduwt: hoewel hij vast en zeker socialistische sympathieën had, is Buysse nooit een aanhanger van het socialisme geweest, aldus Van Parys. Van Parys vernieuwt door in het werk van Buysse tevens te wijzen op sporen van Jules Renard, die in 1894 Poil de carotte en in 1896 de bundel Histoires naturelles publiceert en door niet enkel Zola en Maupassant tot zijn inspiratiebronnen te rekenen. Hij vernieuwt door het opnemen van een document dat na de oorlog terecht was gekomen in het vroegere Russische Osoby-archief en waarin Buysse een tiental vragen werd gesteld die peilden naar zijn motieven om vrijmetselaar te willen worden. Van Parys vernieuwt door een citaat uit een brief aan schrijfster Fenna de Meyier waarin Buysse radicaal en vertederend tegelijk zijn absolute afschuw van de oorlog en zijn grote vaderlandsliefde uitte toen hij uitlegde waarom hij niet aanwezig zou zijn op tiende verjaardagviering van de Vereniging van Letterkundigen in Den Haag. Van
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
12 Parys vernieuwt door citaten uit talloze ongepubliceerde brieven aan contacten als de uitgevers C.A.J. van Dishoeck en H.J.W. Becht, schrijver Emmanuel de Bom, Herman van Puymbrouck, auteur van de eerste monografie over Buysse, priester Joris Eeckhout en Camille Huysmans, hoofdredacteur van de Antwerpse socialistische Volksgazet, om er slechts enkelen te noemen. De biograaf vernieuwt door de ontroerende informatie over de nakende dood van Buysses broer, Arthur, informatie afkomstig uit het privé-archief van Alice en Arthur Buysse, dat Livine Verschoore-Sevens en haar dochter Nicole Verschoore, achterkleindochter van Arthur Buysse, ter beschikking stelden van Van Parys. Livine Sevens, die een zeer krachtige belangstelling heeft voor de familiegeschiedenis, bewaarde een groot aantal documenten uit de archieven van Arthur en Alice Buysse zodat het voor Van Parys mogelijk werd om de relatie binnen en tussen de families Buysse en Fredericq beter te beschouwen, een aantal namen in brieven en andere documenten thuis te brengen, verbanden te zien en situaties te interpreteren. Nicole Verschoore op haar beurt maakte notities van een aantal gesprekken met de dochter van Arthur, Madeleine Buysse, waartoe Van Parys eveneens onbeperkte toegang kreeg om andere bronnen te completeren of te evalueren. Op basis van deze notities weten we nu bijvoorbeeld dat Madeleine tijdens vakanties in Nevele op de zolder van zijn geboortehuis alle boeken van Jules Verne vond die haar oom Cyriel als tiener heeft verslonden. Van Parys vernieuwt voorts door te stellen dat het jaar 1929, waarin de schrijver Buysse wegens zijn zeventigste verjaardag uitgebreid gevierd werd, voor de familieman Buysse echter een jaar van ellende was door langdurige ziekte van Nelly en door de zware longontsteking van één van Buysses stiefdochters, Mary, die later aan de gevolgen ervan zou bezwijken. Kortom, zoals Buysse en vernieuwing van de Vlaamse literatuur in één adem worden genoemd, staat ook Het leven, niets dan het leven voor een fris portret van een schrijver die ondertussen toch reeds bijna honderdvijftig jaar geleden geboren werd. Hoewel het bekend is dat Buysse ernaar streefde om de waarheid weer te geven in zijn werken wees hij er bij meerdere gelegenheden op dat hij taferelen uit de werkelijkheid, vaak situaties waarmee hij in zijn onmiddellijke omgeving in contact kwam of die hij observeerde, naar believen combineerde. Ondanks de auteursintentie om niets
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
13 dan de waarheid te verkondigen, treedt er dus alsnog onvermijdelijk een mix op van fictie en reële representatie. Dit is waarschijnlijk het grootste verschil tussen Buysses manier van schrijven en die van zijn biograaf, een verschil dat niet alleen te wijten is aan de aard van de verschillende genres, een biografie vereist nu eenmaal waarheidsgetrouw te zijn, maar ook aan de veeleisendheid van Van Parys. Van Parys selecteert zijn bronnenmateriaal immers bijzonder zorgvuldig, hij analyseert, confronteert, interpreteert en geeft commentaar op feiten en opinies, kritisch en behoedzaam. Veronderstellingen zoals Buysse, die niet graag Consciences werk moet hebben gelezen aangezien hij daar later geen enkele herinnering aan ophaalt en Nelly Buysse, voor wie het een wensdroom moet zijn geweest om barones te worden, zijn schering en inslag maar worden wel met de grootste voorzichtigheid geponeerd. Zeer voorzichtig gaat Van Parys ook om met de vele roddels, geruchten die de ronde doen over Buysses leven, in hoofdzaak Nevelse folkore. Een mooi voorbeeld: na zijn dood verspreidde Buysses chauffeur, Eugène, het verhaal dat Buysse zichzelf op zijn sterfbed bittere verwijten heeft gemaakt omdat hij in de laatste ogenblikken van zijn leven de baronnentitel heeft aanvaard, met als gevolg dat hij niet meer kon slapen van verwarring, wat zijn einde bespoedigde. De biograaf doet dit verhaaltje nuchter af als een van de vele fabels uit Eugènes repertoire aangezien Buysse tijdens zijn laatste dagen zijn naaste familie zelfs niet eens meer herkende en wat hij nog mompelde nauwelijks verstaanbaar was. Toch weert Van Parys niet angstvallig alle informatie die via mondelinge bronnen tot hem is gekomen. Van Livine Verschoore-Sevens, weduwe van de kleinzoon van Arthur Buysse, komt hij bijvoorbeeld te weten dat Buysse hoogstwaarschijnlijk is gestorven aan kanker en Nicole Verschoore, mevrouw Sevens' dochter, vertelt hem dan weer dat Buysses echtgenote hem een zekere vrijheid gunde, ‘un artiste a ses droits’, twee informanten die Van Parys zeer hoog schat. Het pleit voor hem dat hij op die manier het sensationele, dat toch zo gemakkelijk zijn toegang vindt in een biografie, vermijdt. Toch blijft Van Parys niet altijd even gereserveerd met betrekking tot het strikt persoonlijke leven van Buysse en zijn medestanders. Zo blijven de twee bastaardkinderen van Marie Comparé, Buysses grootmoeder, niet onvermeld, alsook de hypocriete manier waarop er binnen de familie Buysse gerouwd werd om de dood van Buysses vader. Maakt Van Parys zich dan toch een enkele keer schuldig aan sensa-
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
14 tiezucht? Het gaat er veeleer om dat dergelijke zaken gewoon relevant zijn voor een compleet beeld van het leven van de mens-schrijver Cyriel Buysse. Van Parys blijkt dus niet alleen een veelschrijver maar tevens een nietsverzwijger te zijn, net als de ‘held’ van zijn verhaal. Soms lijkt Buysse inderdaad een held te zijn voor zijn biograaf en lijkt de objectiviteit en afstandelijkheid van de laatste even weg te glijden. Zo verdedigt Van Parys als een heuse vriend Buysses soms choquerende literatuur tegen de katholieke kritiek door aan te tonen dat de Nevelse werkelijkheid niet zelden krasser was dan Buysses fictie. Onder andere Virginie Lovelings herinnering aan een aanval van een groepje kwajongens op het lijk van een pastoor wordt hiervoor ingeschakeld. Verder benadrukt Van Parys enkele keren dat Buysse vaak gewoon misverstaan werd: door de Gentse ‘coteriegeest’, die hem bestempelde als een flierefluiter en een losbol terwijl hij als vrijgezel niets méér uitspookte dan de meeste jonge mannen van zijn leeftijd en stand, door de Vlaamsgezinden, die niet inzagen dat hij in 1896, een jaar vóór het verschijnen van het beruchte artikel over de flaminganten, in De plaatsvervangende vrederechter een franskiljon voor schut zette, en die ook tientallen jaren later nalieten te erkennen dat Buysse Vlaanderen liefhad. Ook in de onvermijdelijke Buysse-Streuvels vete neemt Van Parys overduidelijk stelling in. ‘Uit de memoires van Streuvels blijkt dat hij zijn oude vooroordelen tegen Buysse koppig blijft cultiveren en de begrafenis alleen heeft bijgewoond omdat hij het zich niet met goed fatsoen kon permitteren weg te blijven. [...] De meeste andere collega's hebben een betere reden om Buysse een laatste groet te willen brengen’, zo luidt het. Bij nader inzien wijst de biograaf de hoofdfiguur van het hele gebeuren evengoed terecht. Zo noemt hij Buysse weinig dankbaar als hij aan het verblijf in Gent bij César Fredericq, de halfbroer van zijn moeder, tijdens zijn schooltijd refereerde als zijn ‘kostschooljaren’. Hij is ook niet mals voor de dertigjarige Buysse, die nog steeds geen keuzes kon maken onafhankelijk van zijn vader, die gekant was tegen zijn literaire bezigheden en hij merkt op dat Buysse overdreef toen hij in een brief aan Van Dishoeck beweerde dat de oorlog hem ‘persoonlijk geruïneerd’ had. Waar nodig verschijnt en verdwijnt dus de beschermende reflex. Buysse blijkt zijn biograaf heel wat te hebben geleerd: de uitdaging aangaan om veel te schrijven zonder aan kwaliteit in te boeten, dur-
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
15 ven te vernieuwen, waarheidsgetrouw te werk gaan, noch het vertederende noch het minder fraaie schuwen, ... Deze mooi verzorgde biografie, opgeluisterd met foto's, vaak niet eerder gepubliceerd, en met afdrukken van brieven en andere documenten, verdient het om gelezen te worden door een groot publiek. Want net zoals Buysse met zijn pen de soms harde en de soms grappige omstandigheden van zijn tijdgenoten levendig opriep, doet Joris van Parys dit met Buysse en zíjn leven, niets dan zíjn leven. Joris van Parys: Het leven, niets dan het leven. Cyriel Buysse en zijn tijd. Houtekiet-Atlas, Antwerpen-Amsterdam, 2007, 960 pp.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
17
Henri van Daele en Cyriel Buysse: Uzeke/Euzeke uitgegeven met een inleiding en woordverklaringen door Anne Marie Musschoot Inleiding: van Euzeke tot Uzeke In de ‘Inleiding’ bij deel 6 van het Verzameld werk wordt vermeld dat de roman Levensleer, geschreven door Cyriel Buysse samen met zijn tante Virginie Loveling (1907 in Groot Nederland, in boekvorm verschenen in 1912), voor het toneel werd bewerkt en opgevoerd als Euzeke. Hierbij noteerden we verder: ‘Het is voorlopig nog niet uitgemaakt of de bewerking van deze roman al dan niet een initiatief is geweest van Henri van Daele, zelf auteur van toneelstukken in Gents dialect en leider van het Gentse volkstoneel in de Minardschouwburg.’ Volgens een bericht in de Gazet van Gent van 7-8 augustus 1922 naar aanleiding van de opvoering in de Koninklijke Nederlandse Schouwburg op zondag 7 augustus, werd Uzeke aan het publiek voorgesteld als ‘toneelspel in vier bedrijven door Cyriel Buysse en Henri van Daele, naar den roman “Levensleer” van Virginie Loveling en Cyriel Buysse’. Bij de titel Uzeke plaatsten we in onze ‘Inleiding’ (p. XLV) een ‘sic’: in het (onvolledig) bewaarde handschrift (A.M.V.C.-Letterenhuis) was de titel van het stuk immers ‘Euzeke’ en de titel in de Gazet van Gent leek dus een vergissing. In al die onvolledigheid kan nu enige helderheid worden gebracht omdat we het bewaarde handschrift en het eveneens bewaarde typoscript van de toneelbewerking naast elkaar konden leggen. Eenvoudig samengevat komt het hierop neer: Buysse heeft wel degelijk zelf een toneelbewerking gemaakt van Levensleer. Het manuscript is bijna volledig bewaard; alleen het eerste van de vier bedrijven is onvolledig. Maar het manuscript is een niet overal even goed te ontcijferen kladhandschrift. Daarnaast beschikken we over het typoscript van een bewerking van Henri van Daele in het Gentse dialect, waarbij, zoals in het typoscript zelf is aangegeven, het tweede bedrijf
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
18 helemaal van de hand van Buysse is, met dien verstande dat Van Daele ook hier de tekst van Buysse nog verder blijkt te hebben ‘vergentst’. Maar de hele enscenering van dit tweede bedrijf is wel degelijk van Buysse. Voor de overige bedrijven (I, III en IV) is Van Daele zijn eigen weg gegaan en die weg wijkt heel sterk af van de bewerking door Buysse. De tekst die hierna wordt uitgegeven is de toneelbewerking van Levensleer door Henri van Daele, waarbij het tweede bedrijf een ‘vergentsing’ is van Buysses bewerking van dezelfde roman. Van Daele heeft van Buysses Euzeke een eigen Uzeke gemaakt, mét vele sporen van Buysse. Het typoscript dat als basis diende voor de hierna volgende editie is afkomstig uit de nalatenschap van Henri van Daele en was in het bezit van mevr. Henriette van Daele (geboren Piens), de natuurlijke dochter van de auteur. De tekst werd destijds (wanneer is niet precies te achterhalen) geschonken aan prof. A. van Elslander, van 1982 tot zijn dood in 1999 voorzitter van het Cyriel Buysse Genootschap. Op de kaft van het typoscript vinden we deze notitie: Uzeke. 28. Naar Levensleer van Cyriel Buysse en Virginie Loveling voor tooneel bewerkt door Henri Van Daele (2e Bedrijf door [over door heen geschreven: van] Cyriel Buysse. Het cijfer 28 naast de titel is een classificatie voor persoonlijk gebruik van de auteur Henri van Daele (1877-1957), die aan het begin van de twintigste eeuw en vooral na de Eerste Wereldoorlog de onbetwiste nummer één werd van het Gentse volkstoneel en zijn stukken, oorspronkelijk ook veel revues, ‘aan de lopende band’ schreef. Na de oorlog werd zijn rol overgenomen door Leo Wageneire en Henri Bruyneel, nog later door de nog steeds populaire Romain Deconinck. Intussen heeft ook Van Daele een eigen ‘fankring’ die zijn erfenis levendig houdt door een Henri Van Daele Award uit te reiken voor de promotie van volkstoneel. De voorzitter van deze ‘Van Daele compagnie’ is de heer Willy Everaert, ‘conservator van het oeuvre van de Auteur Henri Van Daele’, die sinds 1993 een uitgebreide documentatie over Van Daele en het volkstoneel in Gent heeft aangelegd. Bij deze documentatie is nog een ander typoscript van Van Daeles bewerking van Levensleer voorhanden, maar dit is een verder herschreven en bewerkte versie van het werk door regisseur Lea van Volsen. Meer informatie over Van Daele is te vinden in de (onuitgegeven) licentieverhandeling van Kurt van de Moere, Het volkstoneel van Henri van Daele, Rijksuniversiteit Gent 1991 (promotor Prof. dr. J. van Schoor), waarin 57 toneelstukken worden geregistreerd.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
19 De verschillen tussen de oorspronkelijke toneelbewerkingen van Levensleer door Buysse zelf en de bewerking door Van Daele zijn aanzienlijk. Het meest in het oog springend is de keuze van de taferelen en de situering: Buysse koos voor een bewerking van enkele scènes die rechtstreeks aansluiten bij de roman en situeert het gebeuren ook bij Madame Verpoest thuis. Van Daele haalt het gebeuren helemaal naar Euzeke toe en situeert het verhaal in het ‘poortje’ of de cité in de Gentse Brandstraat (een zijstraat van de Oude Houtlei) waar Euzeke woont. De situering in het ‘poortje’ is op zich ai een kenmerk van het volkstoneel van Van Daele. Opmerkelijk is dan weer dat het sterk ironiserende gebruik van het Gents-Frans of Frans-Gents dat teruggaat op een verzameling uitspraken die Virginie Loveling had aangelegd, in de bewerking van Van Daele nagenoeg helemaal verdwenen is. Verder kunnen we hier nog signaleren dat Buysse in zijn bewerking het volledige derde bedrijf heeft gesitueerd in de directe omgeving van de dames van lichte zeden bij wie de carnavalgangers terechtkomen, wat enkele pikante scènes oplevert. Bij alle verschillen blijft de hoofdlijn echter dezelfde als in de roman: het arme naaistertje Euzeke/Uzeke wordt zwanger gemaakt door een van de zonen van Madame Verpoest bij wie ze komt werken; Euzeke/Uzeke wordt aanvankelijk verstoten maar de jongelui houden zielsveel van elkaar en zullen uiteindelijk trouwen. Een uitgebreide vergelijking tussen en publicatie van beide bewerkingen is vanwege de omvang van de stukken niet mogelijk in één aflevering van de Mededelingen. Een poging tot reconstructie van Buysses bewerking, die niet alleen onvolledig is overgeleverd maar zoals gezegd ook een moeilijk leesbare versie is in kladhandschrift, moet dus worden uitgesteld tot een volgende aflevering. Daar kan ook nog worden ingegaan op de roman Levensleer zelf, en op de intrigerende rolverdeling bij het respectievelijke aandeel van de auteurs Virginie Loveling en Cyriel Buysse. Ook hierover is nog handschriftelijk materiaal voorhanden, opgedoken in de nalatenschap A. van Elslander, dat nog niet eerder werd onderzocht.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
20
Tekstverantwoording De indeling in tonelen en de regieaanwijzingen werden eenvormig gemaakt. Ook de leestekens werden stilzwijgend aangepast (meestal: toegevoegd) met het oog op de uniformiteit van het tekstbeeld. Evidente zetfouten en andere onduidelijkheden werden tussen rechte haken in de tekst gecorrigeerd.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
21
Uzeke... wordt onderhouden TOONEELSPEL IN 4 BEDRIJVEN DOOR CYRIEL BUYSSE EN HENRI VAN DAELE NAAR DEN ROMAN LEVENSLEER VAN VIRGINIE LOVELING EN CYRIEL BUYSSE PERSONEN JEANNETTE
kuisvrouw bij de rijke Madame Verpoest
FIENTJE
haar echtgenoot, fabriekwerker
EMMATJE
hun jongste dochtertje, scholierster
STANSKE
hun oudste dochtertje, fabriekwerkster
UZEKE
eenvoudig mooi meisje, naaister, huurster van kamertje op 1ste verdiep bij bovenvermelde familie
BARBARA
buurvrouw van bovenvermelde familie
FLORIMOND
zoon van de rijke familie Verpoest (ex-koolhandelaar), nog onbedorven door het geld, oprecht verliefd op Uzeke
URBAIN
losbandige vriend van Florimond, sarcastisch en zelf-ingenomen
MADAME VERPOEST
rijk, doch hare afkomst verradend door vergeefse pogingen om ‘beschaafd’ te doen
MENEER VERPOEST
haar echtgenoot, met verlamming geslagen. Hoort, doch kan niet spreken, doet soms al ‘brabbelend’ pogingen om zijne gevoelens uit te drukken, hetgeen ontroerend-indrukwekkend moet voorkomen
BAKKERSJONGEN FAKTEUR
(kan gedoubleerd worden door Bakkersjongen)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
22
Eerste bedrijf Het tooneel stelt de keuken, de eenige benedenplaats voor van eene armoedige werkmanswoning in een Gentsch Beluik. Links eerste plan, brandende stoof. Links tweede plan trap naar kamer van Uzeke leidende. Rechts eerste plan broodkast, rechts tweede plan oud bed. Op achtergrond deur en raam op de overige woningen van het beluik uitgevend. Midden het tooneel rood geschilderde tafel. Vier versletene biezen stoelen volledigen de meubeleering. Bij het opgaan van het gordijn hoort men tusschen het gerucht harer naaimachine, de stem van Uzeke, die uit volle longen zingt. Na een poosje verschijnt de doodvermoeide Jeannette met korf aan den arm aan de ingangsdeur.
Eerste tooneel JEANNETTE UZEKE (boven)
UZEKE (gerucht horend)
Zijde 't gij, Emmaatje? JEANNETTE
Neen, 'k ben tekik Uzeke. UZEKE
Ah! Ge zijt het gij, Jeannette! JEANNETTE
Ja ik mijn mijn kind, 'k ben tekik. (ontdoet zich van bovenkleeren en korf, gaat naar stoof kijken, dan naar trap roepend)
Uzeke! UZEKE
Roepte gij mij Jeannette? JEANNETTE
Ja ik, om u te vragen om een beetse beneen bij mij te komen zitten? UZEKE
Oh heere Jeannette, 'k heb toch nog zooveel werk! JEANNETTE
Allez toe Uzeke, kom mij een beetse gezelschap houden, 't es hier zoo triestig alleene! UZEKE
Allez, omdat g'het mij zoo schoone vraagt,
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
(van den trap komend)
Maar algelijk toch voor niet lank zulde, Jeannette, want 'k heb toch nog zoovele te doen! JEANNETTE
Gij zult u nog dood werken! Juust gelijk uw moeder zaliger, ze wist ook nooit van geen uitscheiden! UZEKE
Juust gelijk egij, ekik, en al d'andere werkmenschen ne waar Jeannette. JEANNETTE
Maar enfin, 't zal beteren als we ne keer op ons korenten zullen leven.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
23
UZEKE (schertsend)
Ja, zegt het wel! Als we ne keer op ons korenten leven! JEANNETTE
Ja! In 't jaar een als d'uilen preken! Maar waar es mijn Emmatse dan, Uzeke? UZEKE
Z'es daar over een beetse om uwen haring, en ik heb meteens gevraagd om mij ne keer een half vierendeel kaas mee te brengen! JEANNETTE (bij de tafel, zich vermoeid op een stoel latende neerzinken)
Ai jij jij, wat ben ekik moe, wat ben ekik moe! UZEKE (schertsend)
Gij zult u nog doodwerken gij! Juust gelijk mijn moeder zaliger, ze wist ook nooit van geen uitscheiden! JEANNETTE
Toe Uzeke, zet u ook een beetse mijn kind! UZEKE (zich ook bij de tafel neerzettend)
Ja ik Jeannette! JEANNETTE (tevreden rondkijkend)
Mijn Emmaatse heeft heur devure gedaan vandage hein! Azoo alles schoon opgekuischt, de stove doen branden, de cafe gemaakt! UZEKE
Ja't ne waar!... Maar toch spijtig dat 't zoovele zijn schoole moet verletten, 't leert pourtant zoo goed ne waar Jeannette! JEANNETTE
'k En kan der kik niet aan doen ne waar mijn schaap! 'k En kanne kik toch geen meid opzetten om mijn volk's beetje eten te koken, binst da'k ik zelve bij vreemde menschen moet gaan uitwerken. Dat mijne vent zijn wirk maar wat zekerder en was! Maar ha
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
ja ne metser! Vandage regenen z'er uit, en houd het op van regenen, ze vriezen der uit! UZEKE (zacht)
't Es jij waar Jeannette! JEANNETTE
Zijt maar gerust als mijn Stanske wat meer zal winnen op heur wirk, da'k algauwe ne post of twee in 't dak zal steken! UZEKE
Ge zult gelijk hebben Jeannette, want een beetje geleerdheid komt toch zoo goed te passe ne waar! JEANNETTE
Juust madame Verpoest zal ik blijven houden, omda'k daar nu al zooveel jaren ga! UZEKE
Ronduit, 'k werke toch ook gaarne voor madame Verpoest! JEANNETTE
Dat heeft vandage een weer geweest hein Uzeke? UZEKE
Zwijgt er mij van Jeannette! Mijn kamerke was op d'ure van den noenend gelijk nen bakkersoven! JEANNETTE
Laat mij thons spreken! Mijn hemde was gelijk aan mijn lijf geplakt als ik [in] madame Verpoest heur waschhuis azoo over die kokende looge stond! UZEKE
'k Kan 't gelooven! JEANNETTE
Ha ja 't es waar, eer da'k het nog vergete, madame Verpoest heeft gevraagd of dat ge zaterdag zoudt willen komen naaien!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
24
UZEKE
Bij ja ik! 'k Zal der mij trachten op te regeleeren mee mijn werk! 'k Heb het Woensdag wel gezien dat ze met te veel reparatie lag zulde! JEANNETTE
Van eige, azoo een groot huishouden: meneere en madame Verpoest, ieffer Marina, meneere Florimond, en thons meneere Julien die zooveele verslijt in die kolen!...Aan wie zijde nu bezig Uzeke? UZEKE
Ehwel aan die dozijne wit hemden van meneere Florimond ne waar? JEANNETTE
Ha ja, 't es waar! Z'heeft er mij naar gevraagd zulde! UZEKE
Jamaar, 'k zou meneere Florimond toch malgré eerst ne keer een moeten passen zulde, eer da'k ze heel afmake. JEANNETTE
De kolkes spanden verleden keer een beetje te veel aan zijnen hals ne waar? UZEKE
Joans! Madame Verpoest had gezeid dat hij in't passeeren, als 't hij van zijnen bureau kwam, ne keer zou naar geweest hebben, maar 'k en heb ik nog geene meneere Florimond gezien! JEANNETTE
Hij is al te blood diene jongen, hij en zal jij hier niet durven binnenkomen zijn! UZEKE
't Is waar! 't Is toch wel nen bloode jongen! Meneere Florimond... (opstaande)
Nu moe'k voort doen zulde Jeannette! JEANNETTE
Toe allegèn, blijf nog een beetje zitten? 't En zal nu toch op die vijf minuten niet aankomen! UZEKE
Jamaar 't zijn die hemden. JEANNETTE
Moede nog steppen aan die hemden Uzeke? UZEKE
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Neen ik! Niet anders niet meer of de knoopgaten maken en de knoopkes aanzetten... En ha ja, de kolkes moet ik van eiges azoo laten tot dat meneere Florimond nu ne keer zelve een hemde weest passen heeft! JEANNETTE
Ehwel, als ge nu toch uw machine niet meer van doen en hebt, haalt uw werk beneen, en zet u een beetje bij mij te naaien! (glimlachend-vriendelijk)
Toe Uzeke, 'k zal kik binst mijn kousen stoppen, want 'k ligge mee wat zulde! EUZEKE
Allez, 'k zal ze gaan halen. (gaat naar den trap)
JEANNETTE (tevreden)
Ja toe mijn kind, we zullen binst een beetse klappen, w'en hebben niet veel d'okkazie! UZEKE (de trappen oploopend, lachend)
Gij zijt ook een plage zulde Jeannette! (De bakkersjongen op door fonddeur)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
25
2[de] tooneel JEANNETTE BAKKERSJONGEN
BAKKERSJONGEN (de deur openend en 't loopende Uzeke op den trap bemerkend)
Hélà! Uzeke, waar loopte zoo zeere naartoe? Saperdepietjes, gij hebt schoone beentses! JEANNETTE
Toe deugniet zijde daar! 'k Meendige dade niet meer en ging komen! BAKKERSJONGEN
'k En ben toch zekers niet te late? (naar de kamer roepend)
Moe'k u daar niet een beetje komen meehelpen uw beddeken maken Uzeke? UZEKE (van uit de kamer, lachend)
Nee nee'g, blijf maar daar! 'k kan u missen sloewer! BAKKERSJONGEN (zelfde spel)
Da'k zekers [w]ist dak den buitenwacht niet en zou krijgen van Jeannette 'k kwam toch ne keer naar boven bij u geloopen zulde Uzeke! JEANNETTE
Allez toe toe, meiskeszot! Geef mij maar algauwe mijn brood, naar boven looperke! BAKKERSJONGEN (komt vooruit en legt het brood op tafel)
A.u.b. Jeannette uw brood! JEANNETTE
't Es goed dade daar zijt, of 'k zat zonder! Ge zult nog maken da'k ook mijn brood van de koperlatieve trekke lijk al d'andere, mee uw late komen! BAKKERSJONGEN
't Heeft toch zoo heet geweest voor een steekkerre te voeren Jeannette. JEANNETTE
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
't Heeft jij voor mij ook heet geweest! BAKKERSJONGEN
't Zal beteren als mijnen baas ne keer eens heeft om een paard te koopen! (opeens)
Of nen automobiel! Dat zal nog beter zijn! Ge zult thons almaal hulder brood hebben binst dat 't nog warm en nieuwbakken is! JEANNETTE
Ha 't zou ne keer een veranderinge zijn! W'hebben't al dikwijls genoeg oudbakken gehad! BAKKERSJONGEN
Ge zijt ook nooit kontent! Allez, tot morgen zulde! JEANNETTE
Ja tot morgen, en een beetje vroeger hein! BAKKERSJONGEN (neemt terugzijn mand op den schouder)
Dag Uzeke, mijn engelke!... 't Spijt mij zulde da'k u niet en mag komen meehelpen! UZEKE (uit de kamer)
Toe ga maar elders uw diensten gaan presenteeren!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
26
BAKKERSJONGEN
Allez, 't es thons tot daar! Dag Jeannette! Dag Uzeke, mijnen toeverlaat! 't Is heel zekers da'k van Uzeke gaat droomen Jeannette!
3[de] tooneel JEANNETTE UZEKE
JEANNETTE (naar den trap)
Kom maar beneen! Hij is weg! UZEKE (van den trap komend, een zestal onafgewerkte hemden op den arm)
Dat is een zot schuw ne waar! JEANNETTE
Bah! 'k Kan ekik dat verdragen! 't Is jij ne jongen lijk of dan al de jongens van zijn jaren zijn! (opgeruimd)
Hij zie jij gaarne de jonge meiskes ne waar! (haar sto[p]gerief uit de kast halend)
Toe zet u daar maar Uzeke, 'k zette mij subiet bij u! zie! Jeannette komt zich bij het hoekje der tafel links plaatsen en stopt. Uzeke is op voorplan (hoek links) gezeten en naait.
JEANNETTE (stoppend)
'k En versta mij toch aan u nie Uzeke! 'k Kan begrijpen dade dag en nacht werkt voor uw boterhammen, maar - wat da'k nie en begrijpe, veur azoo een snel meiske van twintig jaar, es dade gij nog geen lief en hebt, en dade niets en doet voor aan eene te geraken!! UZEKE
Wel Jeannette! Waar dade gij nu toch op peist!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
JEANNETTE
't Es da'k dat toch zoo aardig vinde Uzeke. UZEKE
Vinde gij dat nu zoo aardig Jeannette? JEANNETTE
Bij ja ik! Ge gaat toch nooit ne keer naar geen danszale! UZEKE
Mijn schaap, waar zou ik den zondag nu alleene moeten naartoe loopen! Anders als ne keer tot in de St Agneetestraat bij mijn tante! JEANNETTE
Ha doen gelijk d'ander meiskes van uw jaren saperdepinte! Nen tieste pakken! G'hebt gij toch wel okkazie genoeg op uw jaren! Ha als ik uw oude had, en had ik maar mijn hand uit te steken, ter hangdeger aan iedere vinger eene! UZEKE
Als mijn grootmoederke leefdege (met licht verkropte stem)
mijn braaf grootmoederke, we waren wij dat gewend van naar tante's te gaan kaarte de zondag, en ha ja, nu dat grootmoederke ook al op Mariakercke(1) ligt, ga kik daar voort!
(1) Bedoeld is op de westerbegraafplaats, het gemeentekerkhof in Mariakerke, vroeger net buiten Gent, nu deelgemeente van Gent.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
27
JEANNETTE (stil)
En serieus Uzeke, ge peist gij nog nooit azoo ne keer op geene vrijer? UZEKE (vertrouwelijk)
Kijk Jeannette, ter zou azoo nen braven jongen komen met een goed ambacht, en hij zou mij gaarne zien en ik hem, ik zou ik heel zeker trouwen lijk een ander! (zuchtend)
Maar waar vinde ze nog? Als ik azoo 't's avonds naar huis kom, en da'k achter mij hoore van ‘Pst’ of ‘Mag ik een endeke meegaan’ of ‘Mietse mijn poezeke kom ne keer alhier [’]... 'k en heb oprecht geen goeste om der aan te beginnen! JEANNETTE (na een poosje)
Heeft madame Verpoest heure Julien, u nog nooit te naar gesproken Uzeke? UZEKE
'k Zou een deugniete zijn, da'k dat moest zeggen Jeannette! Meneere Julien en heeft mij nog nooit niet bekeken! JEANNETTE
't Verwondert mij, want 't is eene die't in zijn mouwen zitten heeft zulde! 't Is eene die niet te staan en is! Niet da'k er kik ondervinding van heb, want moest hij één woord kontrarie zeggen, of zijne vinger naar mij uitsteken, hij zou algauwe mijn vuiste in zijn weze krijgen! UZEKE (voortgaande)
En meneere Florimond, ik heb pourtant al zoo dikwijls mee hem alleene gestaan, verleden weeke nog als ik hem de maate gepakt heb voor zijn hemden, en 'k en kan der ook dàt (laat den top van den duim over den top van den wijsvinger glijden)
dàt kwaad niet van zeggen! JEANNETTE
Van meneere Florimond, dat weet ik wel, diene jonge is daar al veel te braaf voor! UZEKE
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
(glimlachend)
Ter kontrarie, hij wordt zoo rood of een haantse, als ik aan hem bezig ben! JEANNETTE (glimlachend)
En gij vaneige al niet minder! UZEKE (ietwat beschaamd)
Dat kunde peizen (poos)
... 't Is toch wel ne goeie jongen ne waar Jeannette! JEANNETTE
't Is jij ne jongen uit de duust! 't Is jij ne jongen die leeft voor zijne vélo en zijn bootsesvaren! 'k En peize niet dat ejij al naar 't vrouwvolk kijkt! UZEKE
En zoo goed dat hij is voor zijnen thuis ne waar! Kijk ne keer wat dat hij toch niet en doet voor dienen lammen duts van zijn papa! Hem azoo in en uit diene zetel sleuren, en hem thons 't 's avonds azoo in zijn bedde helpen gelijk een klein kind! En dat is thons nog altijd van mijn paatse alhier en mijn paatse aldaar! (met tranen van aandoening in de oogen)
Ik vinde dat toch zoo schoone als dat azoo uit de mond komt van azoo al ne groote jongen lijk meneere Florimond! 't Pak mij soms zelve als ik hem azoo bezig hoore, binst da'k daar aan 't naaien ben! (Barbara op met broek in de hand)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
28
4[de] tooneel DEVORIGEN BARBARA
Ah Barbara BARBARA
Dag Uzeke! Dag Jeannette!... Zijde daar ook al mijn schaap? JEANNETTE
Zou 't geenen tijd worden dan Barbara, 'k ben van te morgend te vijve weg! BARBARA
We'n hebben't vandaag voor geen pan eiers g'had hin! Azoo een hitte!... Zie 't is al aardig dat 't ne mensch zegt, maar zoude mij willen gelooven, 'k heb heel den achternoenend in mijn hemde geloopen! UZEKE
In uw hemde Barbara? BARBARA
In mijn hemde! 'k Mag hier sterven als't niet waar en is! 'k En kost het niet meer houden! 'k Zeg allegen, 'k ga maar uitspelen! Ha ja, voor wie moet ne mensch hem geneeren ne waar, 't is toch maar in uw huis waar dat er u niemand niet en ziet! JEANNETTE
Van eige dade op straat in uw hemde niet en zoudt loopen! (lacht)
UZEKE
Ze zouden u in den bak steken ne waar Barbara! (lacht)
BARBARA
Of in 't zothuis! (allen lachen)
UZEKE (de broek bij Barbara bemerkend)
Hedde daar iets voor mij dan Barbara? (staat op)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
BARBARA
Ja ik! Ge zoudt mij malgré nog ne keer uit den nood moeten helpen Uzeke! 'k Heb hier een broek van mijne vent die hier en daar wat verre gaat! Zoude daar niet nog een broekske kunnen uitkrijgen voor mijn Fonske peisde? UZEKE (na onderzoek)
Bah ja ik Barbara, mee een beetse patience zou dat nog wel kunnen gaan. BARBARA
Allez, gade dat ne keer doen voor mij? UZEKE
Maar ge zult mij toch eerst ne keer eene van zijn oude broekskes moeten brengen, om der eentse op te snijen zulde! BARBARA
Ge zuid dat seffens gaan hebben zie! Kijk, 'k ga op 't hoekske om wat toespijze, en 'k ga u thons seffens een oud broekske gaan halen zie! (wil af, terugkomend)
Zeg Uzeke, zou het tegen morgen avond niet kunnen af zijn? 't Is overmorgen prijsdeelinge, en 't hee het toch zoo noodig vandoen! UZEKE (zich bedenkend)
Tegen morgen avond? BARBARA (smeekend)
Toe, doe dat ne keer voor mij mijn kind!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
29
UZEKE
Allez, 'k zal mijn devure doen! BARBARA (vroolijk)
Gij zijt toch een goed jonkske! Uzeke! Zie, als ik ne keer 't groot lot winne, krijgde tien duizend frank van mij! Ge moet niet lachen! Ge zult het zien! Allez, tot binnen een beetse zulde! (af)
5[de] tooneel JEANNETTE UZEKE
JEANNETTE (houdt even op, praterig, met beide handen op de tafel)
Da'k daar azoo zit te peizen Uzeke, maar 'k heb wel een aardig gedacht over meneere Florimond! UZEKE
Een aardig gedacht nogal Jeannette! Hoe zoo dade? JEANNETTE
Allez, aardig en niet aardig! 'k Wille zeggen da'k meene dat madame Verpoest gaarne heure jongste zoon zo[u] zien trouwen! UZEKE (schijnbaar achteloos voortsprekend)
Zoude dat peizen Jeannette? JEANNETTE
Ja ik, 'k ben't schier zeker, en volgens mijn gedacht is't die madame Carbonelle, die daar tegenwoordig koud en lewd zit bij madama Verpoest die daarin mokkelt veur heur nichtse! UZEKE
Hoe komde gij daarop Jeannette? JEANNETTE
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
'k Heb heur binst da'k passeerdige al gelijk ne keer of tweeje over da nichtse hooren asemen, en ha ja, ne goeje verstaander en heeft maar een half woord vandoen ne waar mijn kind! UZEKE (droomerig)
Veur heur nichtse thons nog al! JEANNETTE
Ja, en vaneiges ook om der zelve heuren harink uit te trekken, want de dieje (wrijft met duim over wijsvinger)
hebben ze noodig zulde! UZEKE (zuchtend)
Wat dat er toch al gebeur[t] in de wereld! Om der wille van het geld, menschen aaneen koppelen, die misschien op malle-kaar niet en passen, die misschien veur mallekaar niet geboren en zijn! JEANNETTE
Maar 'k en peize toch niet dat 't zal pakken mee dat nichtse! En ook volgens mij en heeft meneer Florimond daar hoegenaamd nog geen gedacht op! al zoo min of gij Uzeke! UZEKE
Hij heeft nog tijd genoeg ook! Hij is toch nog zoo jong ne waar Jeannette! JEANNETTE
Weete gij wat dat 't is! Madame Verpoest vreest jij dat ze mee meneere Florimond zoo kunnen varen gelijk mee meneere Julien, en 't es daarvan dat ze zij benijt es!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
30
UZEKE
Zou dat waar zijn dat meneere Julien al twee kinders heeft bij een onderhouwerigge? JEANNETTE
Ha ja't zulde, 't is van eiges waar! Twee mannekens! 't Oudste heeft verleden jaar al zijn eerste commune gedaan, (zuchtend)
Ja madame Verpoest maakt daar azook een inwindig verdriet in [...] al en laat ze't niet zien! Zij principaal die't zoo hooge op heeft mee heur kinders! En meent dan z'allemaal ne prins of een prinsesse waard zijn! UZEKE
Z'is grootsch van harte, ne waar, Jeannette? JEANNETTE
Daar en hedde geen gedacht van! Madame Verpoest loopt jij nu in heuren hof zie, omdat dienen officier, diene Waale die daar zoo dikkels komt, nu een beetse Fransche complimenten tegen iefer Marina maakt! UZEKE
Ze waren Woensdag bezig mee te garen op de piano te spelen, den officier en ieffer Marina! JEANNETTE
Ja we kennen dat! Maar ge zult nog wel zien mijn kind, dat den officier hem daar mee zijn pianospelen nog wel heel te gansch zal binnen spelen... En ha ja, komt er thons ne keer een hondse mee een hoedse op, Madame Verpoest is iefer Paula ook kwijt, dat zulde gij daar nog al gauwe zien mijn schaap! Emmatje op met haring en kaas.
6[de] tooneel DE VORIGEN EMMATJE
EMMATJE
Moeder! JEANNETTE
Dag mijn braaf kind! UZEKE
Geef maar hier mijne kaas Emmatje, 'k zal hem naar mijn kamer dragen!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Uzeke af.
7[de] tooneel JEANNETTE EMMATJE
EMMATJE (den haring afgevend)
Nem moeder! JEANNETTE (verwonderd)
Hedde niets weere van uw [vijf] eens! nie'g? EMMATJE
Neen ik moeder!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
31
JEANNETTE (doet het papier open)
Wat is dat! 'k Heb u gezeid dade twee melken moest vragen, en ge komt mij hier mee twee kieten af! EMMATJE (onthutst)
'k Heb gezeid melken! JEANNETTE
En es dat nen haring van vijf eens! 't Is gelijk sprot! Hij en is geenen halven kluit waard! EMMATJE (pronkend)
Hij en heeft geenen grooteren! JEANNETTE
Wadde en hee't hij geenen grooteren? Had g'hem thons laten liggen! Ge kost er thons in 't winkelke op't hoeksken ook omme gegaan hen! Hij kost daar ook wel wat duurder, maar hij is sakerbleu nog ne keer zoo groot! (opeens opschietend)
Nee zulde, schiet u daar mee weere, en zegt dat uw moeder zegt dat hij u uw eens moet weeregeven! EMMATJE (schreiend)
'k En durve kik dat nie weeredragen! (stelt zich pruilend met gezicht naar den muur)
JEANNETTE
G'en durft niet! Maar u voor vijf eens een graate mee een vel over in uw knuisten laten steken, voor uw moeder, dat durfde wel! ne waar? (Uzeke komt van den trap)
8[ste] tooneel
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
DE VORIGEN UZEKE
JEANNETTE
Bezie dat ne keer mijn schaap, waardat z'hier mee komt afgezakt! (toont de haring)
En daarvoore en krijgt ze geene cent weere van de vijf eens die 'k haar gegeven heb! UZEKE
Vijf cens voor azoo een harinkske, 't is vele zulde Emmatje! JEANNETTE
Ja, en mademoiselle staat thons nog te schreien omda'k er haar mee weerezende! UZEKE
Als ge toch kinders om kommisse moet zenden ne waar Jeannette! Ze maken der subiet misbruik van! JEANNETTE
Jamaar, 't en is daar niet mee gepast zulde! Durft ze zij hem niet weere dragen, 'k zal tekik doen! Houd ne keer mijn stoof een beetje in d'ooge Uzeke!... Ha neen zulde! Als dienen Hollander meent da kik mijn eens beu ben, tre[...]kt hij aan een verkeerde lijne zulde! (treedt kwaad mompelend af. Uleken ziet naar de stoof gaat dan tot Emmatje)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
32
9[de] tooneel UZEKE EMMATJE
UZEKE (troostend)
Toe Emmatse, ge moogt daarvoore niet schreien mijn meiske! Kom, en zet u een beetse bij Uzeke kom! EMMATJE (keert zich naar Uzeke, snikkend)
Als ekik een kommisse moet doen, 't en is nooit niet wel! 't Es altijd te veele! UZEKE
Ja maar, ge moet dat kunnen verstaan van uw moederke die zoo hard moet werken voor eenige eens! Emmatje!... Toe kom, en zij ne keer verstandig. EMMATJE (naderend, bedarend)
Veur ne cent meer! UZEKE
Jamaar, mijn meiske, ge moet ne keer peizen dat uw moeder op ne cent moet kniezen... Zoude misschien lieve[r] hebben, dat de menschen u langs de straate moeten aanspreken voor uw moeders schulden? EMMATJE (bedaard)
Bij neen ik! UZEKE
Ziede wel!... Allez toe, droog ne keer schoone die traantses af ne waar. Pakt een beetse uw boekske en zet u hier thons ne keer bij mij schoone naar de zijntses(1) te kijken! Emmatje gaat naar de kast haar boekje halen en zet zich bij de tafel. Uzeke vat terug haar werk op.
UZEKE (Emmatje het boekje te rap ziende doorbladeren) (1) Prentjes.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Jamaar zoo rap niet Emmatje! (zingt na een poosje) Ziet de lelie fier en slank Op de velden groeien Ziet hoe rein en hagelblank Hare bloemen bloeien Och die bloem, wat frissche geur Ziet haar in haar pracht'ge kleur Rein en lieflijk bloeien Zoo lieflijk bloeien Rein en lieflijk bloeien Zoo lieflijk bloeien! (Emmatje is met haar hoofdje slapend op haar boekje neergevallen. Uzeke gaat het van dichtbij bezien en schudt meelijdend het hoofd. Dan zacht)
Och heere 't slaapt al!! (Geklop)
Entrez! Florimond treedt beteuterd in. Witte broe[k], strooien hoed en enkel een veston boven zijn licht fantasijhemd)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
33
10[de] tooneel UZEKE FLORIMOND EMMATJE
FLORIMOND (beschaamd)
Dag Uzeke! UZEKE
Ha ge zijt het gij meneere Florimond! FLORIMOND
Ja ik Uzeke! UZEKE
'k Zeie daar juust tegen Jeannette, da'k morgen zelve naar uw huis ging komen, om u ne keer te passen!... 'k En verwachtig'u heel zekers ne meer zulde meneere Florimond! FLORIMOND
Jamaar, gisteren ben ik op den bureau moeten overblijven en nu he'k eerst ne keer naar huis geweest, omda'k hier toch tegen moest passeere mee da'k een beetse ga gaan varen op de Leie! UZEKE (glimlachend)
't Zal frisch zijn, want 't heeft warme geweest ne waar meneere Florimond! FLORIMOND
'k Geloof het wel... 't is nog gelijk vuur dat uit de locht valt! UZEKE
Allez, 'k ben blije dade zelve gekomen zijt, 't is tijd gespaard, want g'hebt uw hemden noodig ne waar! FLORIMOND
Straf noodig! UZEKE
Kijk, 'k ben ze juust aan't afmaken zie! 't Zijn nog juust de kolkes! Ne keer een passen en morgen avond hedde z'almaal thuis (gaat een hemd halen)
FLORIMOND
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
'k Moe zekers mijn veste uitdoen? UZEKE (ietwat verlegen)
Ha ja'g, als ge wilt meneere Florimond! FLORIMOND (doet veston uit en gaat naar Uzeke)
Mijne kol ook zekers Uzeke! UZEKE (als boven)
't Zou toch 't beste zijn! ne waar! Florimond doe zijn boord af.
UZEKE (met hemd in de hand, gegeneerd lachend)
Wilde gij dat daar nu ne keer bovenop aantrekken meneere Florimond! FLORIMOND (ook lachend, ietwat zenuwachtig)
Ha 'k ga der uitzien precies gelijk ne witte pater Uzeke (doet het hemd aan, doch trekt gauw de slippen omhoog die hij verder met de linker hand blijft vasthouden)
UZEKE
Zoude nu ne keer een momentse uwen arme willen opheffen meneere Florimond? FLORIMOND
Azoo. Is't azoo goed? UZEKE (passend en metend)
Heel goed! Merci!... En aan den hals hoe zit het daar? FLORIMOND
't Spant mij nog zulde Uzeke!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
34
UZEKE
't Is 't minste, 'k zal het nog een beetse verbreeden! Uzeke werkt met hare vingers aan Florimond's hals. Eensklaps drukt Florimond een kus op een der handen van Uzeke.
UZEKE (hevig ontroerd, zonder hare handen echter te verwijderen)
Och heere, meneere Florimond! FLORIMOND (kust hartstochtelijk hare beide hande[n] met gesmoorde stem)
Uzeke! Uzeke! UZEKE (met trillende handen aan zijn hals voort werkend)
Och heere meneere Florimond waarom doede gij dat! Wat doede gij toch? FLORIMOND (haar eensklaps stil omarmend)
Uzeke! 'k zie u gaarne! 'k Ben zot van u! 'k Heb het u al lang willen zeggen! UZEKE (met een poging om zich los te rukken)
Oh pas toch op meneere Florimond! Dat dat kind moest wakker worden, of dat Jeannette moest binnenkomen! (smeekend)
Toe meneere Florimond, g'hebt nu gedaan mee passen... FLORIMONT
'k Ga voort zie! (trekt erg zenuwachtig het hemd uit en geeft het terug aan Uzeke. Doet boord en veston aan)
Uzeke brengt het hemd terug bij de andere, en ziet gejaagd doch ook iet-wat begeerig Florimond aan.
Thuis niet zeggen hin Uzeke?
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
(Uzeke geen teeken ziende geven)
Ge zult toch niets zeggen ne waar? UZEKE (stil)
Neen ik! FLORIMONT (aangemoedigd, plotseling)
Uzeke? Wilde mee mij van den avond te garen gaan varen? Ne keer tot aan 't patijntse(1) om en weere, wilde? UZEKE (gelukkig, verlangend)
O! 'k En durve kik niede meneere Florimond! En 'k heb toch nog zooveel werk! FLORIMONT
Ge moet meegaan, 'k wil het! Als ge mij dat plezier niet en doet, is't teeken dade mij niet gaarne en ziet! (zacht en overredend)
Achter azoo ne warmen dag en nu azoo ne schoonen avond, 't ware zonde van hier nu binnen te blijven zitten Uzeke! UZEKE
'k En benne kik daar nu niet op gekleed meneere Florimond... en ook, we kunnen wij daar toch te garen niet naartoe gaan! FLORIMOND
Bij niem, maar kleed u direkt binst da kik naar de Club om den boot ga, en kom thons langs den boulevard des Hospices tot aan de Zwemschoole, laat u daar mee de ponte overzetten, en wandelt stillekens langs de Leie voort! 'k Zal u daar komen opladen... Es't azoo goed? Allez, een schoon totse?
(1) 't Patijntje, (nu nog) bekend restaurant aan de Leie, aan de Gordunakaai bij Sneppebrug.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
35
Nu prangt Florimont Uzeke in de armen en kust haar hartstochtelijk op den mond. Emmatje is gedurende die laatste oogenblikken wakker geworden, heeft even het hoofdje opgelicht en ziet een poosje slaperig en met halfgesloten oogjes de twee aan. Legt zich [seffens] met erg pruilend gezichtje weer neer.
UZEKE (erg angstig)
Toe meneere Florimond, toe ga nu voort, als 't u blieft! FLORIMOND
Jamaar, zulde komen? UZEKE
Ja ik... misschien! FLORIMOND
Geene misschien! 't moet zeker zijn... beloofde't mij? UZEKE (glimlachend)
Als ge nu subiet voort gaat ja ik! FLORIMOND (opgetogen)
'k Ben al weg zie! Maar niet lang weg zijn hin Uzeke? (wil af)
Barbara op met broekje in de hand.
11[de] tooneel DE VORIGEN BARBARA
BARBARA (treedt in doch trekt zich plots terug)
O! Pardon zulde, 'k en wist niet dat er belet was.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
(wil weg)
UZEKE (haar terugroepend)
Barbara! FLORIMOND (beschaamd)
Blijf maar madame, 'k moe kik toch voort zie. (licht eventjes den hoed open gaat weg)
12[de] tooneel UZEKE BARBARA EMMATJE
BARBARA (na even op straat een nieuwsgierige blik te hebben geworpen)
Janverdeke! Is mij dat ne snelle jongen! Ne chieken type zulde Uzeke...Nem mijn schaap, ge moogt gij thons dat broekske op't deze snijen zulde! UZEKE (gejaagd, dit tot het einde van bedrijf)
C'est ça Barbara. BARBARA (glimlachend, nieuwsgierig)
Zonder kurieus te zijn, maar was dat daar uw lief Uzeke? UZEKE (beschaamd)
Bah neen't Barbara! 't Is de zoon van madame Verpoest waardat Jeannette ga gaan kuischen en waarda kik somwijlen ga gaan naaien!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
36
BARBARA
Ha! 'k meendige somwijlen ziede! UZEKE
'k Moet een dozijn hemden maken voor hem zie... en binst dat hij hier toch tegen moest passeeren, heeft zijn mama hem ne keer zenden passen... Zijn kolkes spannen altijd t'hard en hij en kan dat niet verdragen! BARBARA (lachend)
Ha 't is nog geen triestig karweitse, Uzeke, aan azoo ne snelle jonge zijn hemden mogen passen. Ge doet gij dat zekers wel gaarne! UZEKE (beschaamd glimlachend)
Maar Barbara toch!! BARBARA
Allez toe, moede daar nu heel rood voor worden? Dat en is maar ne keer om te lachen mijn schaap! Daarbij, ge zijt alle twee jong, ge doet wat dade wilt! (Emmatje staat pruilend en slaapdronken op)
UZEKE (ietwat angstig)
Daar, zijde gij al wakker dan? EMMATJE (pruilend)
'k Moet naar mijn bedde [...]gaan! UZEKE
Ge moogt gij nog naar uw bedde niet gaan mijn meiske! Ge moet nog eten. EMMATJE
'k Heb zoo'k nen vaak (weent stil)
Jeannette op met haring.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
13[de] tooneel DE VORIGEN JEANNETTE
JEANNETTE
Dag Barbara! Ha zet u ne moment (Emmatje bemerkend)
Ha daar, is 't weeral 't sildereetse(1) mee u [...]dan? UZEKE
Ba nee't Jeannette, maar 't heeft grooten vaak en 't zou willen gaan slapen! JEANNETTE
Slapen! Zonder eten zeker? Allez toe toe, al die complimenten niet! 't Is zevene, loopt een endeke uw vader tegen, ge zult er uw oogen mee open houden! (Emmatje buiten de deur duwend)
Allegè toe toe!
(1) Silderee, Gents voor selder of selderij, wordt ook gebruikt in de betekenis van kaakslag; 't is weere 't sildereetje: er is weer ruzie, gekijf.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
37
14[de] tooneel JEANNETTE UZEKE BARBARA
BARBARA (zuchtend)
Die kinders ne waar Jeannette. JEANNETTE
Ge zijt daar wel mee! Ze zijn gelukkig die geene hebben! (Uzeke ziende inpakken)
Daar, gade al opkramen ja'g? UZEKE
Ha ja ik ne waar Jeannette, uw volk zal gaan afkomen! (stil)
En 'k moe nog een kommisse gaan doen ook! JEANNETTE (verwonderd)
Moede nu nog weg mijn kind? (zet zich vlak over Barbara)
UZEKE (onthutst)
Ha ja ik! (gaat zenuwachtig met hare hemden weer naar boven)
BARBARA
'k Mag er mij thons toch morgen op betrouwen ne waar Uzeke. UZEKE (op den trap)
Ge moogt gerust zijn Barbara! Ge zult het morgen avond zekers en vast hebben! (Uzeke af)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
15[de] tooneel JEANNETTE BARBARA
BARBARA (met ingehouden stem)
Zeg Jeannette, vinde niet Uzeke, dat ze zoo aardig doet, en dat ze zoo verbèwereerd loopt! JEANNETTE
Waarvoore zou Uzeke verbèwereerd loopen! BARBARA (zonderling)
De zoone van die koolmarchands, waardade bij gaat gaan werken, buiten de dampoorte(1), heeft hier geweest! JEANNETTE
Ah! Meneere Florimond! Es't hij toch durven komen?... En zou ze daarveure verbewereerd moeten loopen? BARBARA
Ze was ter hier alleene mee, en Emmatse lag te slapen... Hulder somwijlen al woorden permetteren die niet en betamen... Ha ja, hoe gaat het soms al mee die jonge lekspekken! JEANNETTE
Nee zulde! Meneere Florimond is daar veel te serieuze jongen voor mijn schaap! Zijne velo dat is zijn lang leven van diene jongen! Of azoo staan schoppen op nen leerene bal, of trekken in den boot... 'k Heb hem overtijd nog aan den trok gezien (nabootsend)
Azoo mee hulder twee armen te gelijk, tot dat 't zweet op hulder gezichte staat!
(1) Dampoort: oude stadgrens. Geeft nog steeds de grens aan tussen het Gentse binnenstad en de huidige deelgemeente Sint-Amandsberg, waar de familie Verpoest woont.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
38
BARBARA
't En wil toch niet zeggen, omdad'in nen boot v[aa]rt, of mee nen bal speelt, dade daarveure niet en zoudt probeeren van mee een jong meiske ook al ne keer te spelen ne waar? JEANNETTE
Dat ejij dat niet zou doen, daarop zou'k mijne vinger in't vier durven steken! BARBARA (lachend)
Hij zou er misschien wel verbrand uitkomen mijn schaap! JEANNETTE
Ge moogt er gij van peizen wat dade gij wilt, Barbara, maar 'k houwe staan da'k diene jongen acht dagen alleene mee een meiske in één kamer zou durven steken! BARBARA (lachend)
Zie thons maar dade de katte in de kelder niet en vermaakt! Niet dat 't mij aangaat, maar 't is omdan z'azoo stonden te kijken lijk twee uilen op ne kluit als ik binnenkwam, (lachend)
Ha ja, al dat jonk is, tot gaarne, w'hèn wij dat ook gedaan ne waar mijn schaap! JEANNETTE (gestoord)
Totte totte! Ge peist gij toch zekers niet dat Uzeke heur azoo maar en zou laten totten. Ze woont drie jaar bij mij, 'k weete kik toch wel wie dat Uzeke is zeker! BARBARA
Zwijg jonk, want 't zijn juust azoo die goeie sluuren gelijk Uzeke die 't soms nog 't eerste zitten hên! JEANNETTE
Toe toe, 'k en zegge niet dat 't ne werkjongen was, maar Uzeke weet jij wel dat dat geene jongen is voor haar... BARBARA (de intre[d]ende bemerkend)
Och heere, uw volk is daar al! Allez, 'k ben ook weg zulde Jeannette.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Emmatje aan de hand van Fientje en Stanske op. Barbara af.
16[de] tooneel JEANNETTE FIENTSE STANSKE EMMATJE
FIENTSE (tot de wegloopende Barbara)
Ja loop maar zeere want uwe vent staat voor de deure! (lachend)
Barbara en heeft ook maar een foute, en 't is dat ze d'horloge ne meer en kent, ne keer dat z'aan 't babbelen is! Dag moeder! STANSKE (lachend)
Moeder! JEANNETTE
Goeiend avond!... Dat heeft een weere geweest hin? (snijdt de boterhammen)
FIENTSE
Zwijg! 'k Geloove da'k vandage wel ne heele waschketel thee uitgedronken heb! (ontdoet zich van muts en vest, dan tot Uzeke roepend)
Hedde gij u daar kunnen verwarmen Uzeke?
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
39
17 [De] tooneel DE VORIGEN UZEKE
UZEKE (gekleed naar beneden komend)
Ha ja ik zulde Fientse! Dag Stanske! FIENTSE
Wat is dade! Een dinsdag avond en azoo heel opgetsenuiverd!(1) UZEKE (beschaamd)
'k Moet nog een kommiske gaan doen Fientse! JEANNETTE (ondervragend-nieuwsgierig)
Is't bij de koning dade moet gaan dan Uzeke? FIENTSE (schertsend)
Nee 'k geloove kik eer dat Uzeke ne keer bij ne schoone snelle jongene moet zijn! STANSKE (erg lachend)
Toe Uzeke, ga voort, want vader is u weere bezig mee tritte!(2) UZEKE (met gedwongen lach)
Ja'k ga voort zulde! Tot een beetse later Jeannette! JEANNETTE
Hedde uwen sleutel van de voordeure mee? UZEKE
Ja ik!... Tot later zulde! FIENTSE (1) Opgetut, opgedirkt. Tsjenuiver is de Gentse uitspraak van jenever. (2) Tritten: treiteren, plagen.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Aa[...]n 't water niet spelen zulde Uzeke! (Gelach) Uzeke af
18[De] tooneel DE VORIGEN MIN UZEKE
JEANNETTE
Allez toe toe! Zet ulder aan tafel! En klapt en lacht thons zooveele of ge wilt, als ge g'eten hebt! FIENTSE (bij de tafel komend)
Ge moet daarveure zoo schoone niet spreken zulde moeder! Gen kinders. Allen zetten zich bij de tafel. Jeannette snijdt de haring.
JEANNETTE (na een poos, nadenkend)
Wat is dat nu toch voor een lolleke... Z'had al dat werk, en ze moet nu al mee ne keer zoo haastig op kommisse en zonder eten thons nog! 'k En versta der mij toch niet aan! Dat is nu den allereersten keer dat ze mij niet en zegt waar dat ze naartoe moet!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
40
FIENTSE
Dat en zijn ons zaken niet ook! Dat jonk betaalt u haar kamer en loopt waardat ze zij wilt ne waar? Zij maar gerust, ze zal niet verloren loopen! EMMATJE
Ik weete waardat ze naartoe gaat! FIENTSE
Daar, ons gazetse zal't ons vertellen! zie! Stanske lacht luidkeels.
EMMATJE
Z'is mee meneere Florimond van madame Verpoest in een bootje gaan varen, en hij heeft heur tosses gegeven! JEANNETTE (verschrikt)
Gade gij zwijgen gij kleine vuile tonge! Hedde gij dat gezien? EMMATJE (pruilend)
Ja ik, binst da'k lagge te slapen! JEANNETTE
Verdomme! Pas op zulde smerige kijkerigge! Gij babbelesse! En als ge daar in de cité of 't es gelijk waar iets durft van vertellen, 'k sla u zoo plat of een luis! FIENTSE
Moed'u daar nu zoo kwaad in maken? (stil)
Hee't jij hier geweest? JEANNETTE (kortaf)
Ja jij! Hij heeft hier geweest voor zijn hemden te passen... Mij niet kwaad maken? Dat't aan zijn mama's ooren moest komen, wie zou ter 't koleken uitblazen? (nijdig)
Gaat hij nu ook al beginnen gelijk zijn broere?! FIENTSE
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
't Kan van hem misschien serieus zijn ook ne waar! JEANNETTE
Wat! Serieus! (hevig)
Kende gij madame Verpoest! Ze zou zekers liever mee heur grootsch herte, alle tiene heur vingers afbijten, liever of mee heur goeste eene van heur kinders mee ne werkmensch te late beginnen! (gaat twee eiers uit den korf halen)
FIENTSE
't En zijn toch ook maar koolmarchands! Ten zijn toch ook geen barons! JEANNETTE
Koolmarchands! Koolmarchands! Dan ze'het zoo grootsch niet op en han!... Nem, daar zijn twee eiers die'k van madame Verpoest mee g'had heb!... Eet dat op! (zet zich neer bij de tafel, treurig)
Ai ai ai, wat ga kik daar nu nog mee tegenkomen!! FIENTSE
Moede daar nu azoo een verdriet in maken! Allegèn begin maar t'eten toe! JEANNETTE (koud)
'k En kan niet eten! STANSKE
Toe moeder! JEANNETTE (strak voor zich uitkijkend)
Als ik overpeins dat dienen goeien duts van dat jonk nu ook nog in't ongeluk zou kunnen loopen! FIENTSE (opbeurend)
Toe toe, 't en is nu toch nog zoo verre niet! JEANNETTE
Neen, maar 't is azoo dat 't begint!... (hoofdschuddend)
Dat goed schaap van dat meiske, die'k zoo gaarne zie of dat 't mijn eigen
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
41 kind en ware (plotseling opstaande en de koffiekan neemend, bruusk)
Gen laat ons maar eten! Wat zou mij dat toch spijten! Wat zou mij dat toch spijten! Terwijl Jeannette met stuur en droef gelaat de koffie inschenkt zien Fientse en de kinderen haar bedrukt aan.
GORDIJN
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
42
Tweede bedrijf Uzeken's kamer Links ingangsdeur, rechts eene deur naar het nevenvertrek leidend. Op achtergrond eene logia vol planten en bloemen, uitzicht gevende op de hooge kruinen van het stadspark. Links van het tooneel tafel en twee stoelen, rechts een canapé. Bij het opgaan van het gordijn begiet Uzeke neuri[ë]nd hare bloempotten.. Florimond rookend ligt lui uitgestrekt in de canapé. Door open ramen zijn hoorbaar: vage stadsgeluiden. Ook de verschillende geluiden eener nabijgelegene kazerne. Het is een zomerdag.
Eerste tooneel UZEKE FLORIMOND
UZEKE (trekt Florimond bij het oor)
Slaapte ja'g? FLORIMOND
Aie! UZEKE (door het venster starend)
Zeg Florimond, zoude nu toch precies niet zeggen dat g'hier buiten woont! FLORIMOND
't Is waar Uzeke! UZEKE
Dat 't niet en ware van de menschen op den boulevard en in 't park, en van 't lawijd in de kazerne, ge zoudt meenen dat ge uren verre van de stad zit! FLORIMOND (zich wellustig uitstrekkend)
Ho aaaa! UZEKE
Wat scheelt er dan Florimondse? FLORIMOND
Dat 't mij spijt da'k de zoone van Rotschild nie en ben! Uzeke! UZEKE
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Waarveure dadde jongen? FLORIMOND
Om hier azoo heel mijn leven lank op uw kamer naar u te blijven liggen kijken! UZEKE (zacht zijn hoofd streelend)
Zijde zoo gaarne bij mij? Zijde kontent ja'g? (een beetje water druipt uit de kan op zijn knieën)
FLORIMOND (lachend)
Oei! Mij en moet ge niet besproeien, 'k en benne kik geen blomme zulde! UZEKE (ook lachend)
Oe joe joe! Kunde daar niet tegen! Gij azoo ne strave bootsesvaarder! FLORIMOND
Dat moogde zeggen da'k ne strave bootsesvaarder ben!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
43 Want zonder mijn bootsesvaren woondige misschien nog altijd in de Brandstrate ne waar Uzeke? UZEKE
Ja... Dat komt er van... van ons bootsesvaren! FLORIMOND
Kom, geef mij een totse! UZEKE
Ge gaat er tweeje hen! (geeft Florimond klinkende kussen)
Nem bedorven jongen! (gaat verder hare bloempjes begieten)
FLORIMOND (poos)
Uzeke? UZEKE
Hewel? FLORIMOND
Is dat nu toch niet spijtig dame wij niet altijd te garen en kunnen zijn! UZEKE
Beloofd(1) u jongen! We zien mallekander nu toch alle dagen! FLORIMOND
Voelde u gelukkig Uzeke? UZEKE
Heel gelukkig! Florimond! 'k Woon hier toch zoo gaarne! Ik vinde dat hier toch zoo schoone op die hoogte, met dat schoon zicht over 't park. En ginter 'k en weet niet hoeverre dade niet en ziet! Als ik hier alleene ben ne waar, kan ik daar azoo voor mijn venster, ure lang in de verte voor mij zitten kijken zonder mij te bougeeren! FLORIMOND (rechtstaande)
Zoude kunnen zeggen wat dat dat ginter almaal is Uzeke? UZEKE
(1) Ge moogt van geluk spreken, prijs jezelf gelukkig.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Hoe zou ik dat kunnen zeggen Florimond! 'k En heb nog nooit ne voet uit de stad gezet! Kende gij dat allemaal? FLORIMOND
Toch nog al vele! Kijk diene ronden toren ginter dat is Bottelaere! Een beetje verder hedde Gontrode en nog wat vuuder Uusterzeele! En kijk, ziede ginter dienen blauwe[n] berg? Dat is den berg van Gaevere, en wat meer naar hier toe hedde Eecke! En kijk, ziede ginter heel verre dat moleken op dienen berg? UZEKE
Ja ik! Ginter juust recht op mijne vinger? FLORIMOND
Ehwel, dat is 't moleken van Deurle. UZEKE
Hoe dade gij dat azoo allemaal kent Florimond! FLORIMOND
Ha omda'k al wel tien keeren heel de Vlaanders deure gereden heb. Mee mijne velo! UZEKE (begeerig)
'k Zoe daar ook almaal ne keer willen naartoe gaan! Wanneer pakte mij ne keer mee? FLORIMOND
Da'k maar zeker en ware dat er ons niemand en zou zien! 'k Pa[k]tig'u subiet mee Uzeke!... Maar ter ziet u altijd iemand ne waar! Surtout als ge niet moogt gezien worden!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
44
UZEKE (droomerig)
't Is toch spijtig ne waar, dame wij azoo te garen niet en mogen gezien worden! En dade gij azoo altijd gelijk nen dief bij mij moet binnen springen! FLORIMOND (somber)
Heel spijtig Uzeke! Gezang van vogeltjes in de kruinen van het park.
FLORIMOND (na een poos, peinzend)
Da ne mensch maar geld genoeg en had! Ge vaagdg'uw broek aan alles ne waar! (zuchtend stil)
Maar 't is al dat ongelukkig geld! UZEKE
Een schep koeraze Florimond! Van morgen af als ge wilt, ga'k weere naar ne winkel zoeken en begin ik weere heel den dag naarstig te naaien! FLORIMOND
Nee zulde! Dat en wil ik niet meer hen dade gij azoo uw gezondheid opoffert mee azoo alle dagen tot een stuk in de nacht op die naaimachine te liggen trampelen veur een pond schijtkerzen! UZEKE
Maar wat moete we doen jongetje... zonder geld? FLORIMOND
'k Heb aan Urbain Carbonelle gevraagd of dat ejij hier vandage ne keer mij mij wildige komen... UZEKE
Hin! Hedde die soepe hier naar mijn kamer doen komen! FLORIMOND
Hoe! die soepe! UZEKE
We n'hen der nog maar eene keer in compagnie mee geweest, en ronduit Florimond, 'k en moet der niet van hen! Mee zijn misplaatste lollekens altijd!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
FLORIMOND
Ja, heel slim en is't hij niet! UZEKE
'k Heb hooren zeggen dat hij al wel tien keeren op 't punt gestaan hee van te trouwen! FLORIMOND (lachend)
Op zijn minst Uzeke! UZEKE
't Is ne roste, en past altijd op van de rosten, he'k Jeannette altijd hooren zeggen! FLORIMOND
Spijtig maar diene roste is den eenigste die mij misschien wat geld zal willen leenen! UZEKE (zuchtend)
Oppassen zulde jongen! 't Schijnt dat die Carbonelles, toch zulk een woekeraars zijn! Jeannette hee mij daar dingen van verteld Florimond! (bezorgd)
Hij zal d'u wel duren intrest doen betalen zeker? FLORIMOND
Niets aan te doen Uzeke! Liever dat of u binnen een paar jaren mee nen hoogen rugge te zien loopen van 't werken! UZEKE
Hen ze thuis nog niets gezeid? (Florimond de schouders ziende ophalen, angstig)
Hen ze wat gezeid? Weten ze dade mij op een kamer gestoken hebt? FLORIMOND
'k En weete niet wat da'k zou zeggen! 'k Vinde dat mama al mee ne keer zoovele over u begint te lullen!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
45
UZEKE
Wat zegt ze van mij? FLORIMOND
Ha da z'het kurieus vindt dade azoo al mee ne keer uw werk opgezeid hebt! UZEKE
Dat heb'k wel gepeisd! FLORIMOND
En dat 't heur niet en zou verwonderen dade u ook al moest laten onderhouden! UZEKE
Och heere! Zeg ze dadde! (kijkt beschaamd ten gronde)
FLORIMOND (knikt)
... En ook altijd informeeren bij Jeannette of dat ze zij niet en weet waar dade gij naartoe zijt! UZEKE
Hee Jeannette niets gezeid? FLORIMOND
Niets anders of 't geen dade gij heur gezeid hebt, als-dade veur een tijdje bij uw tante gingt gaan woonen! UZEKE
'k Heb der toch al zulk een verdriet in g'had, Florimond, da'k die goeie sluure die leugens moeten wijsmaken heb! FLORIMOND
't En kost nu niet anders! UZEKE
Ze was toch zoo brave veur mij! 't Was gelijk mijn moeder! Z'heeft zoch zoo geschriemd als ik weggegaan ben! En de kinders schriemdig'ook azoo! FLORIMOND
Kom toe! G'en kost gij daar toch niet blijven! 'k En koste kik toch in dat poortse bij u niet komen ne waar Uzeke! UZEKE
't Is waar... maar als w'er ne keer een beetse beter voorzitten, zal 'k er toch wel ne keer wat voore doen Florimond! Al was't maar op Klaasdag of op Nieuwjaar een
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
stukske dijnge zenden veur heur Emmatse! 'k En zou toch niet willen dat ze zou meenen da'k op hulder hoegenaamd ne meer en peize! (pinkt een traan)
FLORIMOND
Toe gade nu beginnen schriemen? (Poosje)
UZEKE
En uw papa, zegt hij niets? FLORIMOND
Papa en kan niets meer zeggen! UZEKE
Hoe zoodade? FLORIMOND
Sedert zijn laatste attake en kan papa nie meer spreken! UZEKE
Och heere toch! FLORIMOND
Ja, papa gaat zeere achteruit! (ontroerd)
't En zal geloof ik nie lang ne meer duren mee mijn paatse! Hij en kan geene lepel of geene fourchet ne meer vasthouden, hij moet gevoed worden precies gelijk een klein kind! UZEKE (nieuwsgierig)
En hoe is't mee ieffer Marina en heure Waale? Zoe ter daar iets van komen? FLORIMOND
Hij woont nu in't huis nevens ons deure! Zoo nu zit hij kewd en lewd bij ons!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
46
UZEKE
Wat zegt uw mama dààrvan? FLORIMOND
Dat vindt mama natuurlijk goed! Nen officier dat is chic hein! UZEKE
Hij is bij d'eerste linie ne waar? FLORIMOND
Ja hij! UZEKE
Dat moe jij thons zijn kazerne zijn die w'hier zien! FLORIMOND
Ja't! En 'k zoe tzelfs liever hen da ze wa vuuder lag! 'k Ben ekik altijd benijt dat hij mij hier ne keer zou kunnen zien binnenkomen! UZEKE
Oh! Dat zou wel moeten lukken! En ook, wat zoe tejij daar nog mee weten? FLORIMOND
Somtijds thuis kunnen zeggen! Ge zoudt mama alge-we hooren! Wat hedde gij daar in dat huis te doen? Verwijderd geluid van militaire muziek.
UZEKE (rechtspringend)
Muziek Florimond! Och God kij ne keer! Al die officieren in grand tenue. Der moet heel zeker t'een of 't ander te doen zijn! FLORIMOND (achteloos)
Nen te Deum geloof ik! God weet waarveure weeral! Soldaatsesspel hin! Geklop aan fonddeur.
UZEKE (ontsteld)
Och heere! Wie mag dat zijn! FLORIMOND
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
(opstaande)
Ehwel! Zekers Urbain! Muziek houdt op.
UZEKE
Wil ik mij wegsteken! FLORIMOND
Bij nee'g! Waarveure zoude u voor Urbain wegsteken? Urbain op fonddeur.
2 [De] tooneel DE VORIGEN URBAIN
URBAIN
Bonjour Florimond! FLORIMOND
Urbain! URBAIN
Mademoiselle Eugénie! UZEKE (biedt een stoel aan)
Meneere Carbonelle! Zet u als't u belieft! URBAIN
Merci! (glimlachend rondkijkend)
Ge woont gulder hier schoone zulde! UZEKE
Pardon meneere Carbonelle we wonen wij hier niet te garen zulde!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
47
URBAIN
Jamaar dat weet ik wel zulde! dat Florimond bij u niet en woont! Maar hij kan hier toch zekers maar moeilijk passeeren zonder ne keer zijn hoofd binnen te steken hin jongen! FLORIMOND
A.u.b. Urbain. URBAIN
Ge z[it] gulder hier hooge en verre van hulder geluk! En vooral goed uit de scheute! 'k En peize niet dat ze gemakkelijk hulder nestje zullen vinden! FLORIMOND
Zonder lollekens! 't Is hier toch goed gelegen hin Urbain. URBAIN
Partikulier! 't Is vooral mademoiselle Eugénie die dat hier moet varen hin! Een heel ander zicht of in uw poortse uit de Brandstrate hin! FLORIMOND
Enfin Urbain, hoe is't mogelijk! Ziede niet dade dat jonk beschaamd maakt! URBAIN
Jamaar, 't en is niet da'k het u niet en jonge zulde! Ter contrarie! Ge waart veel te schoon meiske, om in azoo een leelijke gebuurte te blijven wonen! UZEKE
Excuseer mij zulde Florimond! 'k Heb nog wat werk! Uzeke af deur rechts.
3[De] tooneel FLORIMOND URBAIN
URBAIN
Ho! Ho! Madame Florimond is geaffronteerd geloof ik! FLORIMOND
Och heere! Pardonneer het haar! Z'n is zij nog uw lollekens nie gewend ne waar! URBAIN
'k En peize niet dat ze z'ooit zal gewend worden! Want rechtuit, heel spiritueel en ziet er uw favorite niet uit zulde! FLORIMOND
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Wat wilde! Iedereen en hee 't geluk niet om zoo spiritueel te zijn of egij ne waar! URBAIN
Tais toi! Et dis-moi plutôt pourquoi tu m'as fait venir ici! FLORIMOND
Je vais te parler franchement mon cher! C'est pour savoir si tu ne pourrais pas me procurer un peu d'argent! URBAIN (zeer gewichtig doende, na een poosje)
De l'argent?... Misschien wel! Hoevele zoude willen hen? FLORIMOND
Ha 't geen dade mij zoudt kunnen geven! URBAIN
Twee duizend? Drij duizend? vier duizend, vijf duizend, tien duizend??
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
48
FLORIMOND
Ho ho! Nee zulde! Twee duizend is meer dan genoeg! URBAIN
Tut tut tut! Twee duizend! Wat doede daar mee! Pakt er vijf duizend! Thons zijde ten minste voor een tijdje goed!... En voor hoe lang moede dat hen? FLORIMOND (gegeneerd)
Voor hoe lank! Dat en weet ik van eiges niet! URBAIN
Voor een jaar? FLORIMOND
Ha bah ja zeker, veur een jaar! URBAIN
Tegen dien tijd zal papa wel al [d] e pijpe aan Marten gegeven hen! FLORIMOND
Enfin Urbain, wie peist of wie spreekt er daar nu van! God geeft dat mijn paatse nog lang, nog heel lang mag leven! URBAIN
Allez allez!... 'n Maakt u weere zoo nerveus niet voor een woord! dat ne mensch in d'haaste uitspreekt! FLORIMOND
Die woorden en hoor ik toch liever niet Urbain! URBAIN
Du calme voyons! Et [é] coute!... Want 't is nu de kwestie van den intrest. Ha ja natuurlijk, ge weet dat ne waar? 'k Wille kik dat geld wel trachten te vinden, maar'k en peize niet dat g'het zult krijgen onder de twaalf of vijftien per cent zulde! Is dat azoo mee uw goeste? FLORIMOND
Ha bah ja't ne waar! Wat moe kik gaan doen! Doet dat zoo goed mogelijk voor mij ne waar Urbain! URBAIN
Afgesproken! Dat doe'k voor u gelijk of dat't voor mijn eigen zou zijn! Maar ge zult toch eenige dagen moeten wachten zulde! FLORIMOND
Niet te lang ne waar, want der is haaste bij! URBAIN
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Nen dag of vijve peis ik! FLORIMOND
Als't nog vroeger kan, en zal ik er nie kwaad veure zijn! URBAIN
'k Zal 't probeeren! Maar Florimond, zonder dat ge't mij kwalijk neemt, 'k en vind u toch maar nen dwaze[r]ik! FLORIMOND
Waarom? URBAIN
Omdade mee mama's nichtse niet en trouwt sacrénom! (verschrikt gebaar bij Florimond, die angstig naar deu[r] links ziet)
FLORIMOND
Waarveure en trouwder gij nie mee! URBAIN
Ha ja, maar mee mij is dat een ander verschil! Ik en ben geenen trouwer! Dat wete ne waar van mij, da'k de koude koortsen krijge als ik van trouwen hoore!... Maar hoe moet dat hier eindigen mee u? Binnen drij maande zitte gij weer in de krot!... En wat moede daar mee doen! Een schaapke zonder geleerdheid, zonder educatie! Was ik in uw plaatse, ze zouden't mij geen twee keeren moeten zeggen... Binnen een maand was mama's nichtse mijn wijveke! FLORIMOND (halfluid, na wantrouwig links te hebben omgekeken)
Z'heeft een glazen oog ne waar?
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
49
URBAIN
Ja'z! Maar wie ziet er dade? Ze maken ze tegenwoordig schoonder of d'echte! FLORIMOND (heftig hoofdschuddend)
'k En ga het toch niet doen! URBAIN (rechtstaande)
Enfin! Gelijk of dade gij en wilt natuurlijk! Maar'k zou mij toch ne keer goed bepeizen, en niet te lange wachten, want de vogel zou u kunnen ontsnappen jongen! FLORIMOND
Bah ter zal ter thons allicht nen andere goed mee varen! URBAIN
Mij is't eender zulde! wie dat er mee trouwt!... Allez, au revoir, en Donderdag of allerlaatst Vrijdag hedde uw geld! FLORIMOND
Bedankt op voorhand! URBAIN
Pas de quoi mon cher! Les amitiés à madame Florimond! zulde! FLORIMOND
Merci! URBAIN (in de deur)
Gij kneukel! Gij kneukel! Da'k in uw plaatse ware!... Da'k in uw plaatse ware!... Al ha't nichtse twee glazen oogen!! Urbain af door deur links. Uzeke op deur rechts.
4 [De] tooneel FLORIMOND UZEKE
FLORIMOND
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
(in de deur)
Uzeke? UZEKE (omzichtig)
Is't hij weg? FLORIMOND
Ja hij! UZEKE
Hedde dat gehoord wat ne roste zeeverirre dat dat is! FLORIMOND
Excuseer het hem Uzeke! D'onnoozele zullen God zien zegt de Catechismus! 't Principaalste is dat hij mij uit den nood zal helpen! UZEKE
Hoevele! gaat hij u leenen? FLORIMOND
Vijf duizend! UZEKE
Vijf duizend! Zoovele! FLORIMOND
'k Kost er 10 duizend krijgen als ik zou gewild hen! UZEKE
Ge zoudt mij misschien beter weere laten werken hen Florimond! Hoe moede gij dat nu weere geven azoo een groote somme! En van eiges nog ne groote interest bij! UZEKE
Ha wat rosten dief! FLORIMOND
Enfin 't is nu azoo! (opgelucht)
Kom, we gaan der nie
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
50 meer op peizen, en weete gij wadde! 'k Blijve van den avond by u soupeeren! Mag ik? UZEKE (van blijdschap opspringend)
Serieus! Nu maakte mij kontent zulde Florimond! 'k Heb juust een dooske kreeften in huis! G'eet dat zoo gaarne ne waar? FLORIMOND
Vooral mee u te garen Uzeke! UZEKE
'k Zal direkt een beetse salaa bij gereed maken! FLORIMOND (neemt haar in de armen)
Almaal goed Uzeken! Ges(1) zou mij smaken als ik het mee u te garen mag eten! UZEKE
En ter is nog een half flasselke wijn overgebleven ook manneken, ge weet wel van dienen avond als ge mij komen besteken(2) zijt! FLORIMOND
Haal maar boven Uzeke! Maar eerst nog een totse! Dat smaakt nog beter dan wijn! (grijpt haar vast)
UZEKE
Nem!... Toe laat mij nu ons soupeetse gereed maken Florimond! FLORIMOND
Als ik u in mijn armen heb, en peis ik op geen eten ne meer Uzeke! Da'k u azoo altijd mocht vasthouden, 'k geloove da'k zou kunnen leven zonder eten of drinken! Gedurende de laatste zinnen opnieuw militaire muziek, die langzaam nadert tot zij eindelijk onder de ramen opgalmt.
UZEKE (zich losrukkend)
Toe kom liever ne keer kijken! 't Muziek is daar weere (snelt naar het raam) (1) Gras. (2) Besteken: iemand een geschenk aanbieden voor zijn verjaardag.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Kijk ne keer al dat volk! FLORIMOND
't Is d'eerste linie! UZEKE
Ieffer Marina ze Wale zal ter van eiges ook bij zijn! FLORIMOND (zich plots losrukkend)
Verduiveld! UZEKE (schrikkend)
Wat scheelt er dan? FLORIMOND (gansch ontsteld)
Kom van voor die venster! UZEKE (weg van voor 't raam)
Maar wat is ter toch! FLORIMOND (schor van angst)
Mama!... Hedde ze niet gezien! Hier bijkans rechtover onder de boomkes! mee Marina en Paula! UZEKE (angstig)
't En is toch geen waar zeker? Heeft z'u gezien? FLORIMOND (als boven)
'k En weet het niet! Mama niet geloof ik! Maar 't docht mij dat Paula juust opkeek! Verdomme! Zoe'k misschien al verraden zijn! Florimond gaat omzichtig naar het raam en kijkt loerend. Muziek en geluiden verwijderen zich. Het tooneel wordt langzaam duisterer.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
51
UZEKE
Ziede ze nog?... Staan ze daar nog? FLORIMOND
Ja'ns!... maar ze gaan voort! (waagt zich iets meer)
UZEKE
Kijken ze naar hier? FLORIMOND
Neen's neen's!... (trekt zich schichtig terug)
Jan's verdeke! Paulke hee weere ommegekeken! UZEKE (slaat handen in elkaar)
Och heere toch! FLORIMOND (zich weer wagend)
Maar ze gaan toch voort! En nu en kijkt Paula nie meer omme! (schrikkend)
't Doet verdeke! 't Doet! Ze kijkt nog ne keer omme! UZEKE
Past toch op! Kan z'u niet zien? FLORIMOND
Neen's! Onmogelijk! 'k En zie ze zelve bijkans nie meer! Ze zijn weg! (met een zucht van verlichting)
'k En geloove toch niet dan ze mij gezien hen! Maar ge ziet hoe dat ne mensch moet oppassen hin? Wie zou dat nu peizen dan ze zij alhier zullen komen! UZEKE
Dat is mee die revue ne waar! Ieffer Marina zal heure Wale willen zien hen! (luchtiger)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Allons, 't gevaar is gelukkig w[ee]ral voorbij!... Weete wat dade gij nu doet jongene! Omsteek gij nog een pijpke binst da kik ons soupeetje prepareere! (af)
Uzeke steekt licht aan en gaat haastig links af. Florimond steekt een pijp aan en vleit zich rookend in fauteuil neer. Florimond neuriet het liedeken: De liefde verschijnt in twee kleuren! Hier baart ze vreugde en ginds geween. Hier ziet men liefde 't hart opbeuren! Ginds rukt ze ziel en hart vaneen!
UZEKE (terug binnen met salade)
Wilde gij de salaa gereed maken? FLORIMOND (lui uitgestrekt, gewild-langzaam)
Wilde gij de salaa gereed maken! UZEKE (glimlachend, de salade gereed makend)
O gij leege jongen! FLORIMOND
'k Ben moe! UZEKE
Ha ja'g zeker! Van niets te doen! FLORIMOND
'k Slape (doet of hij snorkt)
UZEKE
Allez toe, word maar wakker en zet u aan tafel! 't Is gereed! FLORIMOND (plagerig)
'k En kan nie meer opstaan! UZEKE
Wacht 'k zal u gaan helpen! 'k Zal u ne keer komen kriewelen! (gaat naar Florimond)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
FLORIMOND (zich inkrimpend)
Nee zulde! Ge moogt niet! 'k Zou door de venster sprijngen! UZEKE (hem kittelend)
Zijde zoo kriewelachtig ja'g? FLORIMOND
Aie oei g'n moogt niet! 'k Zou der zot van worden (holt weg)
UZEKE
Allez, kom thons schoone aan tafel, 'k zal u gerust laten! Beiden gaan zitten en bedienen zich.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
52
FLORIMOND (twee glazen vullend)
Uzeke! UZEKE (knikt)
Manneke! (zij drinken)
FLORIMOND (na een poosje)
Smaakt het? UZEKE
Gelijk suiker!... Is't hier niet te koud mee die venster open? FLORIMOND
Toe te koud! Azoo ne schoonen avond! Ha de molenaars vliegen! 't Is weere om in 't heu te gaan slapen! UZEKE
Willen we't doen? FLORIMOND
Ge zoudt schriemen naar uw beddeken als 't zoo tegen den tweeje of den drije van den morgend zou beginnen worden, van de groote koude! UZEKE
'k Zou kik dichte tegen u kruipen om mij te verwarmen! (met van geluk stralende oogjes)
Wa zoen wij overal gelukkig zijn te garen ne waar mijne jongene! Eensklaps gaat de fonddeur open en de dikke madame Verpoest verschijnt met hoogrood gelaat hijgend op den drempel. Als onder een zweepslag springen Florimond en Uzeke met een gil op. Madame Verpoest kan een heele poos geen woord uitbrengen. Zij staat onmachtig, hoorbaar hijgend en roerloos op den drempel. [Geheel het stuk door vermengt zij haar Gentsch met belachelijk Fransch - zooals we het te Gent van velen te hooren krijgen.]
5 [De] tooneel
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
DE VORIGEN MADAME VERPOEST
FLORIMOND (na een poos van doodsche stilte)
Mama! Uzeke staat stom roerloos en verschrikt tegen den wand rechts.
MAD. VERPOEST (zwaar hijgend)
Ja... ja... (hijgt geweldig)
Schoone dijngen!...'k En kan... nie meer... Dat pakt mij te veel aan mijn herte... (wankelend houdt zij zich aan de deur vast)
FLORIMOND (snelt met een stoel toe)
Zet u mama... Uzeke...'n glas water! MAD. VERPOEST (zich stalend)
Nee zulde! Niets!... blijf van mij af!.... Niets op die smerige kamer bij die vuile onderhouwerigge! FLORIMOND (smeekend)
Mama, als't u blieft! MAD. VERPOEST (woedend)
Zwijgt!... Laat mij spreken! 'k Heb te wege geweest van de politie te gaan halen! (met dreiggebaar tot Uzeke)
Heur plaatse is in een slecht huis! Zijde gij niet beschaamd... Gij smerig vuilblek! FLORIMOND
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
(als boven)
Als't u blieft mama!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
53
MAD. VERPOEST
Zwijg zeg ik u! Laat mij spreken! G'hebt hier twee keuren ieffrèwe! Subiet weg of door de politie op straat gezet! 'k Ga ze gaan halen zulde! FLORIMOND (als boven)
Mama toch!! UZEKE
'k En doe kik hier geen kwaad madame! 'k Ben ekik hier op mijn kamer! MAD. VERPOEST
Uw kamer! Uw kamer! (met beide vuisten op de heupen)
En wie betaalt er d'huure van die kamer als't u blieft? FLORIMOND (ook boos wordend, bruusk)
Ik mama! MAD. VERPOEST
Gij? Gij? En mee wiens geld? FLORIMOND
Mee 't mijne! MAD. VERPOEST
Mee 't uwe! Mee 't uwe! Leugens! G'n hebt gij geen geld! Mee 't mijne, mee 't onze betaalt het!... of mee schulden die g'op onze naame maakt! 't Is 'n schande! 'n schande! (barst plots in tranen uit)
FLORIMOND (ontroerd)
Maar mama! wat is dat toch ongelukkig! MAD. VERPOEST (snikkend)
Ja't! 't Is van eiges ongelukkig, als ge heel uw leven uw devuure gedaan hebt om uw kinders fatsoenlijk op te kweeken, en als ge ze thons op een kamer vindt, te garen mee een meiske uit een poortse!... Florimond! Florimond! Hoe kunde gij mij dat
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
toch aandoen? Ik die u zoo gaarne zag! Ik die mij leven voor u zou gelaten hebben! 'k Zitte daar nu mee dienen duts van diene pa die zoo ziek is. (snikt geweldig)
Wat moe'k hem nu zeggen dienen dompelirre?! 't Zal heel zekers zijn dood zijn en de mijnen ook! FLORIMOND
Mama 'k zou willen dat g'hier weggingt! Dat en is hier uw plaatse nie! Madame Verpoest op een stoel gezakt snikt onbedaarlijk.
FLORIMOND (smeekend)
Toe maatse, als 't u blieft! Ga nu voort! toe? MAD. VERPOEST
Allene zeker, en u hier in dat slecht huis achterlaten! Florimond wisselt vlug een blik van verstandhouding met Uzeke, die treurig doch goedkeurend toeknikt.
FLORIMOND
'k Zal mee u meegaan ma! Toe staat op, g'n moogt hier niet blijven! MAD. VERPOEST (met moeite op)
Daar zal ik van sterven! Heel zeker daar zal ik van sterven! (strompelt naar fonddeur)
Florimond wisselt haastig een wanhoopsblik met Uzeke, prevelend ‘Tot morgen’ en treedt met zijn moeder af. Uzeke staat een poos roerloos in verslagen stilte. Buiten in de kazerne schalt een verwijderd taptoe. Snikkend het hoofd in beide handen verborgen, zakt Uzeke op een stoel neer.
GORDIJN
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
54
Derde bedrijf In het huis van mad. Verpoest. Prachtig gemeubeleerd salon. Links een raam, in fond middendeur op corridor uitgevend, rechts een deur naar nevenvertrek leidend. Bij het opgaan van het gordijn hoort men een karnavalgejubel van voorbij het huis stappende troepjes. De lamme meneer Verpoest zit in zijn met kussens gevulde leunstoel. Na een poosje treden madame Verpoest en Jeannette in het salon.
Eerste tooneel MENEER VERPOEST MAD. VERPOEST JEANNETTE
JEANNETTE
Dag meneere Verpoest! MADAME
Papa! Jeannette is hier zulde om u thons naar uw bedde t'helpen! MENEER (drukt brabbelend zijne tevredenheid uit)
MADAME
Allez, het doet mij plezier dade zoo goed van uw woord zijt Jeannette! JEANNETTE
Ha, madame, heb'k ik al ooit geweest dat ik mijn woord niet en houdige! MADAME
Dat niet maar... JEANNETTE
Als ekik tegen iemand zegge, ‘te negen, ben ik bij u’ thons ben ik er al en had ik maar een been ne meer om er naartoe te springen. En nu principaal dat ik weete dat al uw volk weg is mee de karnaval! MADAME
Juust omdat't karnaval is, had ik gemeend dat ge misschien wel een beetje overtijd zoudt durven komen zijn! JEANNETTE
Wel madame toch ‘Karnaval’! Ge peist toch zeker niet da'k er kik nog op peize om mij te verkleen! (lachend)
Toet, 's avonds in mijn hemde als ik naar mijnen doderido ga!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
MADAME
Jeannette toch! (lacht)
JEANNETTE
W'hen wij onzen tijd g'had gelijk de brombeiers ne waar madame! MADAME
Doe maar uwe châle af Jeannette, en zet u een beetje! JEANNETTE
Damaar, heeft meneere nog geenen vaak? (doet châle af)
MADAME
Toe toe, zet u maar. G'hebt veel te verre moeten loopen, en 't en zal op die vijf minuten niet aankomen, ne waar papa?
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
55
MENEER (laat brabbelend verstaan dat hij t'akkord gaat)
JEANNETTE
Allez, 't is gelijk of dade gij wilt! 'k Zal mij thons maar een beetse zetten. Maar toch niet te lank, want mijne vent is een beetse gaan kaarten, en hij heeft gezeid van ten elve thuis te zijn! (zet zich neer)
MADAME
Kijk, 'k ga u binst een goed halveke schenken zie, omdat ge zoo goed op uw uure gepast hebt! JEANNETTE
Ge moet gij dat daarveure niet doen zulde madame. MADAME
Toe drink maar uit, 't zal al ieverst deugd doen! (schenkt haar een glaasje)
En 'k heb thons nog een beetse vleesch over van van de noenend, dat ge kunt meebrengen! JEANNETTE
Merci! Op uw gezondheid madame!... Op uw gezondheid zulde meneere Verpoest! MADAME
Pak maar een koeksken ook Jeannette. JEANNETTE
Ja ik madame! MADAME (na zich ook te hebben neergezet)
En hoe is et in de stad? Ter is zeker veel volk op de loop? JEANNETTE
Veel zotten en veel lawijd gelijk alle jaren en waar madame! Uw ooren zoen u wel zeere doen van de tromperkes en de tsieperkes(1) die g'hoort. MADAME
W'hen hier ook al nogal wat maskeraden zien voorbijtrekken, ne waar papa! MENEER (1) Trompetten en piepertjes (blaaske, kinderspeelgoed).
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
(lacht en bevestig[t] madame's gezegde)
JEANNETTE
Ge moest dat thons ne keer op de Vrijdagsmarkt gezien hen, ge kost op d'hoofden loopen! Ha ja, 'k heb daar nog een aardige farce tegengekomen. Er was daar ne kleine snotneuze die mij een scherpentine rond mijne nekke sloeg, en als ik mij ommekeerdige om hem ne klets op zijn kaake te geven, smeet hij mij een handsvol cafeté(2) in mijn gezichte, zoovele da'k hem ne meer en kost zien! (lachend)
'k Heb verdekelijnge een kwartier van doen g'had om die papierkes uit mijn haar te krijge. (Algemeen gelach)
MADAME (nog lachend)
Bah! Als het op een deftige manier gebeur[t], kan ekik dat nog al verdragen dat z'hulder amuseeren op karnaval! JEANNETTE
Jamaar ik ook zulde! Want 'k heb in mijnen tijd ook meegedaan al zeg ik het zelve! En mijne vent was ter ook altijd girre bij! We zoen liever nen boterham minder geeten hen dan een jaar te laten
(2) Confetti.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
56 voorbij gaan zonder ons te verkleen! W'hen wij tselfs drij prijzen gewonnen veur de schoonste kostume zulde madame! MADAME
Allez dan! JEANNETTE
Ja'm. Den eersten keer was mijne vent in ne duivel en ik in een duivelinne, den tweede keer was Fien in ne sterrekijker en ik in een sterrekijkerigge, en de laatste keer dat w'ons verkleed hen, was te jij in pierrot en ik in pierrette! Ja madame w'hen wij drij medailde gehad zulde! Maar mee 't verhuizen hen w'er tweeje van [...] verloren, en de derde lig jij daar nu in onzen nagelbak! MADAME
Allez, ge moogt het zeggen zulde, dade aan den karnaval meegedaan hebt. JEANNETTE
Ha ja ik zulde! W'hen ons verkleed tot wanneer dat ons Stanske moest komen! MADAME
Zoo zoo! JEANNETTE
Waar vliegt den tijd naartoe ne waar madame! Als ge dat peist, mijn Stanske is nu al zelve mee heur compagnie op ree!(1) Och heere, ze was toch zoo schoone! MADAME
Wadde! En hedde gij heur dat toegelaten van heur te verkleen! JEANNETTE
Ha, z'is zestien jaar, wat wilde gij daar thons nog aan tegenhouden! MADAME
Zestien jaar! 't Is toch nog veel te jong Jeannette, om thons nog een meiske alleene te laten opdrillen! JEANNETTE
Ha madame, als 't er geen kwaad in en zit, en zullen z'het niet doen! En zit er 't kwaad wél in, houd het gij thons maar tegen! MADAME (in een zucht)
't Is jij waar Jeannette! JEANNETTE
Daarbij, ne keer dat ze zij zestien jaar worden, en kunde ze gij toch aan uw been niet meer binden! Vooral menschen van onzen kaliber! Dat werkt op de fabrieke waar dat ze heel 't jaar deure van diene karnaval hooren zeeveren, en dat maakt thons van (1) Ree: rit. Op ree: op wandel, op zwier.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
eiges ook akkord mee wat kameraden om ne keer te garen uit te gaan! En wilder gij u thons tegen verzetten, ze schriemen hulder oogen uit huldere kop, tot wanneer dat g'u ten langen leste thons toch zelve laat overhalen... Ja ze zei zij mij gisteren flakaf... G'hebt gij toch ook jong geweest moeder!! Vroeger was dat beter als Uzeke bij ons woondige... MADAME (streng)
Jeannette! Ge weet wel da'k niet en wil hen, dat g'hier diene name nog uitspreekt!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
57
JEANNETTE
Excuseer mij madame, maar 'k en doe het niet expres zulde, 't was ter uit zonder da'k het wist... (poos)
Ieffer Marina is zeker naar den bal van 't groot theater madame? MADAME (koud)
Ja'z. Mee heuren heere en mee ieffer Paula! JEANNETTE
't Schijnt dat dat daar zoo schoone is ne waar madame? MADAME
't Is nen chiquen bal! Crapuul en mag ter daar niet binnen! (gerucht hoorend)
Wat is dade! Zoude willen gelooven dat'k de deure hoor opengaan... Wie mag dat nu zijn? JEANNETTE
't Is misschien meneere Julien! MADAME
Dat en moet ge niet peizen, dat we meneere Julien hier zullen zien vandage! (luisterend)
't Is Florimond, 'k hoor het aan zijne stap! (in de deur)
Zijde't gij Florimond? FLORIMOND (op den trap)
Ja! 'k Ben tekik! MADAME
Wat is dat nu! Hoe komt ejij nu al naar huis! (in de deur)
Psst! Stille! Papa slaapt!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
(Florimond op in pierrot kostuum). Meneer Verpoest slaapt.
Tweede tooneel DE VORIGEN FLORIMOND
FLORIMOND (treurig en somber, lichtjes dronken)
Mama! Dag Jeannette! JEANNETTE
Dag meneere Florimond! MADAME
Hoe komt dat dade gij hier al weere zijt jongen! FLORIMOND
Ik ga mijn paatse in zijn bedde helpen! MADAME
En moeste daarveure weerekeeren? Ge weet toch wel da'k u gezeid heb dat Jeannette naar hier kwam om mij t'helpen papa in zijn bedde te doen. Toe gaat maar liever voort, en amuseert u nog maar wadde! FLORIMOND
'k En heb geen goeste ne meer mama! 'k Blijf hier! MADAME
En waar is Urbain... en uw andere kameraden? FLORIMOND
'k Heb ze verloren! MADAME
Allez, blijf thons maar thuis! Maar was ekik in uw plaatse, weete wat da'k zou doen? 'k Ginge naar den bal van 't groot Theater, ge zult daar uw zusters vinden en ge zult u daar toch nog een paar uren kunnen amuseeren! 't En was anders wel de moeite niet dat'g'u verkleed hebt jongene! FLORIMOND
'k En kan mij vandage niet amuseeren mama! (opeens in gehuil losbarstend)
'k En zal mij nooit niet meer kunnen amuseeren!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
58
MADAME (verwonderd)
Allez, wat is dat nu! Gaat 't spelleke weere beginnen? Toe Florimond, zijt ne keer wijs jongen, en scheid er uit! FLORIMOND
Laat mij maar ne keer schreien mama! Laat mij maar ne keer goed schreien. 't Zal ter misschien mee overgaan! (huilt nog heviger, trekt zich bij de haren)
Verdomme! Verdomme! MADAME
Maar ge zijt gij zat Florimond! FLORIMOND
Ja ik! 'k Ben zat mama! MADAME
't Is proper zulde! Dat is nu al de vierde keer dade gij mee een stuk in uw kraage naar huis komt! Veur ne jongen van uw jaren, ge moest u schamen! FLORIMOND
Laat mij maar ne keer drinken! Dat is misschien een goed middel om mijn verdriet te vergeten! MADAME
Ja 'k versta u wel! (met spijt)
't Heeft weer een tijdje goed gegaan! Uw mama heeft weer een beetje ruste! Kunde 't misschien weere niet verdragen! FLORIMOND (hoofdschuddend, met smart)
Mama! Mama! (Gebel)
JEANNETTE
Ze bellen madame! Wil ekik ne keer open doen? MADAME
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Laat maar azoo Jeannette! 'k Zal ekik wel zelve gaan! Ai ai ai! Wat hangt er nu weere boven mijn hoofd! (Buiten getromp en gejuich. Florimond huilt voort)
3 [De] tooneel FLORIMOND JEANNETTE
JEANNETTE (erg meevoelend)
Toe meneere Florimond, scheid er nu uit van schriemen! Of ge maakt uw papa wakker! Toe zwijg nu! FLORIMOND (als boven)
Jeannette! 'k Heb Uzeke gezien! JEANNETTE (sissend, nieuwsgierig)
Hin! Hedde Uzeke gezien? FLORIMOND
'k Geloove heel zeker dat z'het zij was!... 'k Meendige'r bij te loopen, maar d'anderen hen mij tegengehouden! JEANNETTE
Ha 't en is geen waar zeker! FLORIMOND
Is het al lang geleden dade gij heur gezien hebt Jeannette? JEANNETTE (als boven)
Sedert dat ze bij mij weg gegaan is om mee u te gaan woonen meneere Florimond, en heb ik Uzeke ne meer gezien! Z'en durft zij zeker bij mij nie meer komen! FLORIMOND
Weete gij dat z'n kind moet krijgen Jeannette?
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
59
JEANNETTE (verschrikt)
Wat zegde! Uzeke een kind krijgen!... Is dat waar? Weete gij dat zeker? FLORIMOND
Heel zeker!... Mijn Uzeke! Mijn arm Uzeke! JEANNETTE
Pas op meneere Florimond, want dat uw mama moest hooren dat wij te garen over Uzeke klappen, 'k ken heur kapabel om mij de deure uit te schoppen! FLORIMOND
Ze was pourtant zoo brave ne waar Jeannette!... Nee, 'k en mocht heur nooit bij u niet weggetrokken hèn! Nee, dat en mocht ik nooit niet gedaan hèn! JEANNETTE (treurig)
En zij zelve, ze mocht ook nooit aan u niet begonnen zijn! Ze moest dat toch ook kunnen begrijpen hèn, dat dat tusschen hulder een onmogelijk affaire was! FLORIMOND
Onmogelijk! Waarveure? Dat marna maar en wildige... (blijft stom en met het hoofd tusschen de hand voor zich uit staren)
JEANNETTE (met een zucht)
Ja ja... Madame Verpoest op met een half dronken, in markies verkleeden Urbain.
4[De] tooneel DE VORIGEN MADAME URBAIN
URBAIN
Enfin! Le voilà retrouvé le déserteur! Enfin Florimond, ge zijt ne snelle vogel zulde! Ge zijt in ne pierrot verkleed, maar g'hèt de pierrot uitgehangen zulde! MADAME
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Maar hoe zijde guider Florimond azoo al mee ne keer kwijt geraakt Urbain? URBAIN
Wadde! Kwijt geraakt! Pardon madame Verpoest, Florimond heeft ons kwijt gespeeld! Maar hij moet weere mee met mij zulde! Want de compagnie zit op ons te wachten en een compagnie zonder pierrot, dat en is geen compagnie! MADAME
Waar zitten de vrienden Urbain? URBAIN
Pardon, dat en mag ik aan u niet zeggen! Dat zou u lieve damesoorkes kunnen kwetsen! MADAME
Meneer Urbain! URBAIN
Jamaar goed volk zulde! Schoon volk, charmant volk! Florimond weet het wel hein jongen, waardat hij ons laten zitten heeft! Maar weere mee zulde!... En avant marche! FLORIMOND (bruusk)
'k Zeg u da'k niet mee en ga, en daarmee uit! URBAIN (Florimond vast grijpend)
En ik zeg u dade moet mee gaan!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
60
FLORIMOND (geweidig, zich losrukkend)
Laat mij los zeg ik u! URBAIN
Ho ho! Weinig respekt veur ne markies zulde! JEANNETTE
Toe meneere Urbain, laat meneere Florimond nu maar thuisblijven! URBAIN
Hin! Wat is dade! Ha dat is een goeie! Heeft de werkvrouwe hier ook al wat te vertellen dan? JEANNETTE
Al en ben ik maar een werkvrouwe, 'k heb zooveele gekost of gegij zulde. MADAME
Zwijg Jeannette, 'k en wille dat hier in mijn huis niet hen! Wat gemeene toeren zijn mij dat nu! Kom mee... ne keer meneere zijn bedde opschudden dat hij thons kan slapen gaan! URBAIN (bij het voorbijgaan van Jeannette spottend buigend)
Toutes mes excuses madame la baronne! JEANNETTE
Houd maar mee uw eigen de zot zulde kale meneere! Of ge zoudt nog mijn hand op uw gezichte kunnen krijgen! MADAME
Vooruit zulde! Voor de laatste keer vooruit! [Madame Verpoest en Jeannette af]
[5 De tooneel FLORIMOND URBAIN]
URBAIN
Wat is dat mee dat crapuul van dat werkvolk tegenwoordig! Ge moogt daar niets tegen zeggen, of ze spreken van op uw kaken te slaan! ... Enfin Florimond, ge zijt
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
algelijk ne goeie sloewer zulde! We zaten daar nu in azoo een goeie charmante compagnie, en ge speelt schampavie juust als we in de leute begosten te komen! FLORIMOND (minachtend)
Leute! URBAIN
Ja leute! Zaagt ge niet dat die kleine Parisienne al nen beguin(1) veur u begost te krijgen! FLORIMOND
Ja voor mij, gelijk voor zooveel anderen! URBAIN
't Was toch op uwe schoot dat ze kroop! En algelijk nog wegloopen! Ge zijt gij vies gevallen zulde! 'k Meendige kik dam'u daar van heel de nacht niet zouden weggekregen hen! FLORIMOND
Wat kunnen mij azoo vuilvellen schelen! URBAIN
Vuilvellen! Azoo een schoone compagnie!
(1) Fr. béguin: verliefdheid, zwak.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
61
FLORIMOND
Een schoone compagnie! Een oude matrone uit nen bar mee wat dutsen van serveuzen rond heur, die ze betaalt mee de percenten van de champagne, die z'ons ezels van mannen kunnen doen schenken! URBAIN
Jamaar tusschen serveuzen en serveuzen is ter verschil Florimond! Ge zult toch zeker niet zeggen dat Nini en Margot geen chique typekens en zijn! Toch wel een flaschke champagne waard hein! En uw Parisienneke, was toch iets veur van te sneukelen! FLORIMOND
Ja ze zijn allemaal schoone, maar ze moeten ulder eerst een kwartier insmeeren en een uure hulder [haar] krallen! Smeerigaards, dat vinde daar en anders niet! URBAIN
Smeerigaards! Van azoo schoone meiskes mee al die schoone beentses! Florimond, je proteste! FLORIMOND
Enfin, 't en kan mij precies niet schelen hoe dade't gij oppakt, maar ik en kost er niet blijven! URBAIN
Enfin! Thons zoude gij beter pater worden jongen! Nee, wil ekik u zegge Florimond, waarveure dade u ne meer en kost amuseeren! Van als ge gemeend hadt dade dat Uzeke, uw naaisterigske gezien hadt, was 't uit mee uw plezier! Dat es't en anders niet! FLORIMOND
Ja't Urbain dat is't! URBAIN
Ehwel 't is belachelijk! Veur een meiske waardade een beetse mee geflirt hebt, thons nog een naaisterigske, daarveure uw kameraden laten zitten op karnaval, nog ne keer c'est ridicule! Meende nu dat 't naaisterigske heur ook niet en zal amuseeren mee karnaval! Ze zal wel gaze geven van de nacht in 't een of 't ander danszaleke! Hop vooruit, polka plets, mee den een of den anderen dokwerker of metsersknape! Meende nu werkelijk dat dàt azoo een engelke is! FLORIMOND (opspringend)
Van dat meiske en weete gij of niemand iets te zeggen! En geen woord en wil ik er nie meer over hooren, of ge kunt voortgaan Urbain! Bij deze uitbarsting van Florimond is meneer Verpoest plotseling wakker geworden.
URBAIN
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Voilà Pierrot! Papa is wakker, en hij hee nu van eigen uw heldendaden g'hoord! FLORIMOND (smartvol)
Mijn paatse mag het ne keer hooren! Hij moet het ne keer hooren! 'k Moest het hem al lange zelve ne keer gezeid hen! Hij zou't jij misschien verstaan hen! Meneer, brabbelend, mompelt hij iets als wou hij vragen wat er gaande is.
Ja paatse, 'k ben ne sloewer! URBAIN
Toe toe ne sloewer! Florimond is ne jongen die van't leven profiteert gelijk wij allemaal ne waar papa! Bezie mij ne keer! Veertig jaar! En 'k blijve nog den don Juan! Le charmeur des dames!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
62
FLORIMOND
Zeg wat dade wilt! Maar ik ben nen deugniet papa! 'k Zie een meiske gaarne! Dat meiske papa, moet moeder worden! En dat meiske, dat meiske heb'k laten loopen!! Meneer zijn gelaat en vuisten verwringen zich krampachtig en met doffe blik blijft hij iets brommend zijn zoon aankijken.
URBAIN
Allez toe! Gade nu uw biechte spreken aan uw papa! Zijde gij nu stekezot geworden Florimond! Al dat verdriet veur een meiske dade misschien ne meer en zult zien! FLORIMOND
W'hen ze daar gezien paatse! In een chalke gedraaid! Heel alleene! Van eiges op zoek achter mij! URBAIN
Toe g'hebt gij dat gedroomd, dat en was ze zij niet! En al was z'het zij! Dat en zijn toch geen maniere om als naaisterige ne jonge van uw positie en uwe stand op straat t'achtervolgen! FLORIMOND
Wat moet ze doen verdomme! Ik en zie der nie meer naar omme, en als't jonk hier langs mijn huis komt om te trachten van mij nog ne keer te zien, doet mama heur mee de politie uit de strate jage gelijk of dat't nen dullen hond ware! URBAIN
Maar enfin, moet den duts van uw papa dat nu allemaal weten! FLORIMOND
Ja hij! Papa moet't weten! Papa moet alles weten! 'k Heb't hem lang genoeg verzwegen!... 'k Zou der willen mee trouwen paatje, maar'k en kan niet: 'k en heb geen geld en mama en wil mij niet helpen! 'k Zal der mij dood veure drinken! URBAIN
Sacrénom! Tais-toi Florimond! Regarde ton pauvre père! FLORIMOND
Toch is't azoo paatse... En dat ongelukkig meiske loopt nu 'k en weet niet waar naar mij te zoeken, en ik sta hier in die zotte kleeren van ne pierrot!! (trektzijn kostuum aan flarden)
Verdommel Verdomme! Madame Verpoest op. Tranen entspringen de oogen van meneer Verpoest.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
[6De] tooneel DE VORIGEN MADAME
MADAME (angstig)
Maar wat is dat nu toch weere mee hem! Wat is dat nu toch weere mee hem Urbain! URBAIN
Florimond is zat! 'k en kan't mij niet anders veurestellen! Toe jongen, gaat thons maar liever naar uw bedde!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
63
MADAME
Maar kijk ne keer... zijde gij niet beschaamd Florimond... tot den duts van uw papa doet ge nu ook al schriemen! Gij slechte jongen! FLORIMOND
'k Wenschtige da'k dood ware mama! 'k Wenschtige da'k verdomme dood ware! (af)
7[De] tooneel MENEER MADAME URBAIN
MADAME
Kom paatse! Zwijg gij!... Maar hoe is dat nu toch weeral gekomen! Waarveure doet jij nu azoo al mee ne keer weere zoo aardig! URBAIN
Toe madame, en maakt u daar niet ongerust in! Gelijk of da'k en zegge, zat 't kan niet anders zijn! Ne keer goed slapen en morgen is alles weere vergeten! MADAME
Maar ter moet toch iets gebeurd zijn dat hij al mee ne keer weere zoo kwaad is! URBAIN
Ha hoe gaat het mee een mannemensch! Wat gedronken! Les anciennes amours die nog ne keer boven komen! MADAME (stil)
Heeft er hem misschien iemand weere over dat schuw van dat meiske gesproken? URBAIN
Hij peist dat'z'hij gezien heeft! MADAME
Hin! URBAIN (ook stil)
Ze was achter ons op den Brabantdam! Ge[l]ukkig da'k hem daar in een straatse ieverst kunnen binnentrekken heb of anders was ter hij verdeke achtergeloopen!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
MADAME
Is't niet wreed! Is't niet wreed! URBAIN (luider)
'k Heb hem thons wijsgemaakt dat hij hem miszien had, dat z'het zij niet en was! MADAME
Pas op veur papa Urbain! URBAIN
't En is nu geen avance niet meer om nog iets veur meneere weg te steken! Florimond heeft hem daar straks alles van naaldeken tot draadse verteld! Hein papa Verpoest, vous savez le tout hein? MADAME
Wadde! Heeft hij dienen dompelare nu ook nog dat verdriet aangedaan! Is't hij nog niet ongelukkig genoeg! Florimond! Florimond toch!... En wij die't zoo goed op han mee ons kinders ne waar papa... Eerst Julien en nu Florimond! 't Is te wreed 't es te wreed ne waar paatse! (zijgt weenend in een stoel)
URBAIN
Allez madame, ik ga voort zulde! En 'k zou der kik mij maar in troosten!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
64
MADAME (treurig)
't Was nu al ne heelen tijd dat er hij ne meer van sprak, en dat hij zoo gentil was tegen hulder nichte. Ik was al zoo kontent, en roef, 't spel is weeral op de wagen. URBAIN
Ja ja, 'k meendige 't ook al! Maar 't naaisterigske komt er tusschen en de kegels liggen omverre! MADAME (rechtspringend bruusk)
Maar 't is thons toch dat'z'hem weere achtervolgt! URBAIN (lachend)
Ze zoekt zij Florimond van eiges nog langs alle kanten op om hem ne keer te kunnen spreken en om te trachten hem weere aan't lijntse te krijgen! Vooral nu, mee dat strondaffaire die ieder meiske al ne keer kan tegenkomenn, meent ze natuurlijk dat z'er bovenop is, dat ze nu iets aan hem te vertellen heeft, en dat z'het recht heeft van achter hem te gaan zoeken! MADAME
Goed! 'k Zal heur helpen zoeken! Morgen vroeg ben ik weere bij de commissaire, en we zullen wij ne keer zien of dat dat mag blijven duren! 'k En mag geen gezond uure ne meer beleven, maar ze zal mijne jongen gerust laten, of ze zal in't prison vliegen, al moest het mij 1000 fr. kosten! Dat spelleken moet uit zijn! Dat spellek[e] moet veur goed uit zijn ne waar paatse!! Jeannette treedt in.
[8 Ste] tooneel DE VORIGEN JEANNETTE
JEANNETTE
Meneere zijn bedde is gereed zulde madame! MADAME
Goed Jeannette! 'k Zal meneer Urbain buiten laten en we zullen meneere thons in zijn bedde doen! Kom Urbain!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
URBAIN (met lichte bulging)
Dag madame Jeannette, zijde nog kwaad Ja'g! JEANNETTE
Toe laat mij maar gerust glisheere!(1) URBAIN
Allez toe Jeannetteke (wil naar haar)
't Es toch karnaval hein! Wilde u ook verkleen, ge moogt meegaan! JEANNETTE
Pas op zulde! Want van deze keer, gade heel zeker van vuiste in uw totte krijgen! URBAIN
Pardon madame la marquise!
(1) Gliskeshiere (van ‘glis’: lis, waterplant): kale jonker, flierefluiter, pedante bluffer.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
65
MADAME
Kom Urbain, 't en is nu geene moment om lollekens te verkoopen! (wil weg doch ziet Florimond)
Ehwel, wat is dade! Zijt ge daar weere? Florimond op in hemdsmouwen heel gedemoraliseerd.
9[De] tooneel DE VORIGEN FLORIMOND
FLORIMOND
Ja ik 'k ben hier weere! URBAIN
Hedd'u overpeist! Gade misschien algelijk mee! Voir la petite parisienne? FLORIMOND
Nee neen ik! nee! MADAME
Waarveure en gade thons niet gaan slapen? Toe jongen, we moeten papa naar zijn bedde doen! FLORIMOND
Juust daarveure da'k naar benijn gekomen ben! 'k Ga mijn paatse zelve in zijn bedde dragen! Hij heeft jij dat liever da kik dat doe! MADAME
Zijn paatse! Dat durft thons nog van paatje spelen als't hij den duts die daar al zoo ongelukkig zit, over dingen spreekt, waarda'k beschaamd in ben van op te peizen! URBAIN
Toe madame Verpoest, dat zal allemaal koelen zonder blazen! MADAME
Dijngen, dien de mensch nu dat't hij ook weet, nog ongelukkiger zullen maken! Meneer brabbelt iets en weent overvloedig.
Kijkt, hoe dat hij weere schreit!... 'k En weete niet hoe dade nog onder zijn oogen durft komen, gij hertelooze jongen! Was't nog niet genoeg dat uw mama dag en nacht mee uw heldendaden bekommer[d] loopt.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
(stil weenend)
Moest g'uw papa absoluut ook nog op d'hoogte zetten! (met smart)
Of wild'hem misschien nog wat eerder op 't kerkhof hen!... Kom Urbain! URBAIN
Allez au revoir zulde Florimond! 't Is algelijk stom 't geen dade doet! Enfin à plus tard! Want ik en kan al dat verdriet niet zien, vooral op karnaval niet! Madame en Urbain af. Buiten klinkt een mooie stem. Een, lang stilzwijgen heerscht tusschen Florimond en Jeannette.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
66
10[De] tooneel FLORIMOND JEANNETTE
JEANNETTE
Hoor ne keer wat veur een schoone stemme meneere Florimond! Zou dat ook ne karnavalzot zijn! FLORIMOND
Ha ja't zeker! JEANNETTE (bij 't raam)
'k Zie hier toch recht over eene al wiegewaggelend op 't plankier voorbijtrekken! Kijk hij houdt hem gelijk aan de muur vaste!... 't Is te donker om hem goed te zien, maar 'k geloove dat hij in een spook verkleed is. (poos)
't Is zekers eene die zijn compagnie kwijt geraakt is en die zijn eigen nu een beetje wil amuseeren! FLORIMOND
Hij zou beter zwijgen! Wat moet den diene nu alhier komen zingen... Kom paatje, 'k ga u naar uw bedde dragen... Kom legt uwen arm over mijne nekke. (neemt zijn arm)
MENEER (geeft brabbelend zijn niet t'akkoord gaan te kennen, weent overvloedig)
FLORIMOND (erg ontroerd)
Heb ik u verdriet aangedaan paatse! Kom, ge moet gij daarveure toch niet schreien! (droogt met zijn zakdoek zijn vader's tranen)
Madame op met het gemaskerde Stanske. Buiten zwijgt de stem.
11[De] tooneel
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
DE VORIGEN MADAME STANSKE
JEANNETTE
Ehwel wat is dat nu! Wat [komt] gij hier verrichten? MADAME
Ja dat is nu nog beter Jeannette! 'k Doe daar mijn deure open om meneer Urbain buiten te laten, en 'k vind heur daar op straat staan schreien... om ne keer bij heur moeder te zijn! JEANNETTE
En waarveure en hedde niet gebeld als ge mij moest hen? STANSKE
'k En dierve kik niet moeder! JEANNETTE
Ge weet gij pourtant wel dat madame Verpoest u niet en zal opeten! Toe zeg mij maar algauwe wat dade moet hen? STANSKE
'k En durf het u haast niet zeggen moeder (schuchter madame Verpoest bekijkend)
MADAME (begrijpend)
Wilde mee heur een minuutse in de corridor gaan Jeannette? Z'is daar thons mee u alleene!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
67
JEANNETTE
Dat en is niet noodig! W'n hen wij toch zekers geen sekreeten te vertellen! Toe zeg mij maar algewe wat dat er scheelt! Hedde misschien uwe porte-monnaie verloren? STANSKE (tranerig)
Bij neen ik moeder. JEANNETTE
Maar spreekt thons! Wat is ter gebeurd? (poos)
Gade spreken ja'g of ge krijgt een kaaksmeete dat uw hoofd scheef staat! (dreigt)
STANSKE (zich met de hand afwerend)
Ehwel moeder, als we mee ons compagnie van den dancing op de kuiperskaaie kwamen, en dat w'aan de Walpoortbrugge kwamen... stond er daar zooveel volk te kijken. MADAME
Wat was ter gebeurd dan? STANSKE
Een meiske dat z'uit 't water gehaald hen, dat heur willen versmooren had! FLORIMOND
Aan de Walpoortbrugge? 't Was Uzeke ne waar [Stanske]! 't Was mijn Uzeke? JEANNETTE (angstig)
Is dat waar... Was't Uzeke... Toe spreekt! STANSKE (in tranen losbarstend)
Ja't moeder, 'k herkendige heur subiet aan heur wit chalke! FLORIMOND
'k Heb't gepeisd! 'k Heb't verdomme gepeisd! Z'heeft mij daar in dat kot, in dat kot zien binnengaan!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
(wil weg)
MADAME
Waar gaat ge naartoe? FLORIMOND
Mij gaan kleen! 'k Moet de strate op! 'k Moet subiet de strate op! MADAME
Ge zult hier blijven! Hier zulde blijven! FLORIMOND
'k En kan hier niet blijven mama! 'k En kan hier niet meer blijven. (uitzinnig af rechts)
12[De] tooneel MENEER MADAME VERPOEST JEANNETTE STANSKE
JEANNETTE (bevend)
En waar is Uzeke nu? Leef ze nog? STANSKE
Ja'z! Z'hen ze mee twee mannemenschen en nen agent bij den apotheker binnengedaan! 'k Heb willen binnegaan om ne keer tegen heur te spreken, maar 'k en mochte niet! JEANNETTE
Allez, 'k zal thons ne keer meeloopen om ne keer te zien wat dat er scheelt! Ha ja ne waar madame, z'heeft zoolang bij ons gewoond en 'k en kan ze daar nu toch niet laten liggen gelijk ne verlaten hond!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
68
MADAME
Ha ja, ge kunt ze weere in huis pakken! JEANNETTE
Dat en kan niet zijn madame, vooral nu niet, in de positie waardat'z'in is!... Kom madame, willen w'eerst te garen meneere in zijn bedde legge! MADAME
't En is niet noodig Jeannette! Ga maar voort! 'k Zal er wel alleene mijne plan zien mee te trekken! STANSKE
Toe moeder! JEANNETTE
Zwijg gij! Allez 't is gelijk of dat g'en wilt zulde madame!... Excuseer het mij, maar 't is ondanks mij, ik en kan heel zekers niet anders doen!... Zoo't is tons tot morgen! MADAME (koud)
Ja tot morgen! JEANNETTE
'k Zal de deure achter mij toetrekken! zulde madame! MADAME (steeds kouder)
Goed! En ge zijt bedankt! JEANNETTE
Zonder bedankt!... Maar ik en kan't zeker over mijn herte niet krijgen om dat schaap, dat niemand en heeft op de wereld, ginter azoo heel alleene te laten liggen! (tot Stanske)
Allegen! Buiten klinkt weer de mooie stem. Florimond op met hoed en sjerp om den hals. Meneer Verpoest's gelaat is meer en meer door zenuwachtigheid verwrongen, tot dat in een toeval overslaat.
13 [De] tooneel MENEER VERPOEST MADAME FLORIMOND
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
MADAME
Zoo dade toch voortgaat? FLORIMOND
Ja ik mama! 'k Moe lucht hen! 'k En kan't hier binnen nie meer uithouden! MADAME
En ge gaat mij hier alleene laten, alleene laten mee den duts van uw papa! FLORIMOND
'k Ben direkt weere mama (zich bedenkend)
Maar nie... 'k zal papa eerst naar zijn kamer dragen! (doet terug hoed en sjerp af)
Hin wat is dat? Wat scheelt er paatje? MADAME (verschrikt)
Wat is't! Ziede dat! Ziede dat! Weer een versch attaque! Dat is uw werk jongen... dat pluimke meugde gij op uwen hoed steken! (huilend)
Gij deugniet van ne jongen, gij deugniet van ne jongen! FLORIMOND
't En is niet waar! 't En is niet waar! 'k En ben geenen deugniet! (zijn vader in de armen knellend)
Mijn paatse, mijn arm paatse, en u ook mama, 'k zie hulder toch alle tweeje ook zoo girre! 'k Zie
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
69 hulder toch alle tweeje ook zoo girre!... Maar 'k heb dat meiske bedrogen, en 't es gelijk iets dat hier van binnen roept, da'k ne lafaard, da'k ne lafaard ben!! GORDIJN (terwijl de stem van buiten voortzingt)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
70
Vierde bedrijf Eerste tooneel JEANNETTE BARBARA
BARBARA (in de deur)
Ehwel Jeannette, is Uzeke hier nog niet weere van 't lighuis? JEANNETTE
Wa zoe ze! 'k En versta der mij zelve nie aan! Ter stond toch in den brief ten elven ne waar? G'n gebt u toch niet mislezen Barbara? BARBARA
Bah neen ik mijn schaap! Maar van 't lighuis naar de Brandstraate is precies nogal een eindeken ook zulde Jeannette! JEANNETTE (overdenkend)
Ja 't es jij waar!... 't Is jij nogaal een eindeke! BARBARA (pakje van onder voorschoot halend)
Kijk zie Jeannette, dat is nog al den overschot van mijn wiege zie. Een spreitse, twee chargekes en vier pislapkens. (geeft af)
't Zijn nog propere pislapkes ne waar? JEANNETTE (aannemend)
Ha ja't zulde! 't Zijn nog gelijk splinternieuwe! Ze zullen de sluure goed te passe komen!... Maar zullen z'u later zelve niet nog ten onpasse komen mijn kind? BARBARA
Ge moogt gerust zijn! Uzeken heure kleine mag ze mee gezondheid verslijten! (lachend)
'k Heb al genoeg mee mijn zeven binders zulde Jeannette!... 'k Sla den boer zijn hoofd af dat hij nog mee een kind moest afkomen!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
JEANNETTE (glimlachend) (legt het medegebrachte op het beddeken)
Maar is dat nu niet spijtig nom de tonnerre dat kik mijn wiege ne meer en heb?... 'k Sta der daar dertien jaar mee op mijne zolder, en nu juust dat Uzeke ze zou kunnen bezigen, lig ik mij dat daar verleden jaar aan de voddenmarchand te verkoopen voor nen armen dobbele frank! BARBARA
En ik heb de mijne aan mijn schoonzuster geleend (treurig 't beddeke beziende)
Och heere!...En zal dat dutske daar nu zoo op die twee stoelen moeten liggen! JEANNETTE
Toe toe, we moen 't pakken gelijk of dat en komt! Daarbij van als Uzeke ne winkel vindt om voore te werken, zal z'algauwe voor een wiege zorgen! BARBARA (zich bedenkend)
Maar da'k ne keer bij Roste Cleeme van op't hoekske ging gaan vrage! Heure kleine slaapt nu in een beddeke, hee ze mij verteld! Zoo ze zal zij wel d'heure kunnen missen!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
71
JEANNETTE
Nee neen, laat het ons maar azoo houden, 'k zou niet gaarne hebben dat heel 't poortse daar zijne neuze in steekt dat er Uzeke zoo poverkes voorezit! 't Jonk zal ter van nu en af al genoeg in gedaan zijn! BARBARA
Ja! Dat het heel zeker niet plezierig moet zijn! Als jonk meiske afkomen met ne kleine in uwe armen! JEANNETTE
Toe laat ons daar maar van zwijgen! Ze is het eerste meiske niet dat verleid geworden is! BARBARA
Toch vind ik het spijtig! Dat dat kind van azoo ne rijke vogel daar op twee stoelen moet liggen! JEANNETTE
Tut tut tut! Ten zal ter niet dood van gaan! Mijn Stanske hee hier tot heur jaar en half tusschen mij en mijne vent moeten liggen. Emmatse haastig op met schoolgerief onder den arm.
2 [De] tooneel DE VORIGEN EMMATSE
EMMATSE (haastig intredend)
Awel moeder, is Uzeke hier nog nie mee da kindse da ze weest koopen heeft! JEANNETTE
Ze zal gaan komen zie! EMMATSE (teneergeslagen)
Ha! G'het gezeid da z'hier zou geweest hen als ik van mijn schoole kwam! JEANNETTE
Ja ja, 't is al wel zaagieffer! Ga nog maar een beetse gaan spelen toe, en kijkt buiten 't poortse of dade ze niet en ziet afkomen! EMMATSE
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
(weghollend)
'k Zal mij op 't hoekske stellen moeder! Want 'k ben al kurieus om dat kindse ne keer te zien zulde! Emmatse af door ingangsdeur.
3 [De] tooneel JEANNETTE BARBARA
JEANNETTE
Z'n heeft nie noodig van 't hooren van wat dame bezig zijn!... ze zijn algauwe genoeg volleerd tegenwoordig! (zich vlak over Barabara zettend, zuchtend)
Ja ja Barbara... Uzeke! (schudt bedenkelijk het hoofd)
BARBARA
Hoe en heeft ze dat toch niet kunnen peizen... Ne zoone van azoo rijke koolmarchands en zij een meiske uit een poortse! Nog
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
72 gelukkig ne waar mijn schaap, dade gij azoo ne goeien tsol(1) van ne vent hebt die u maar en laat gewerden!(2) JEANNETTE
Gewerden? Ha ter zou jij nog niemand een haarke van Uzeke's hoofd mogen zeggen als't mijne Fien zou hooren!... Waar zou 't jonk anders naartoe moeten sukkelen ook, dame ze wij ons niet en moesten aantrekken! BARBARA
't Is jij waar! Ze zou heur nu wel mee heur kind te garen mogen gaan versmooren! JEANNETTE (huiverend)
Toe zwijg mij van dat versmooren! Want zie, dat is thons zoodanig in mijne buik geslegen da'k't sedert nog niet goed in mijnen haak geweest en hen!...Ge kunt dat peizen ne waar, een jonk die hier drij jaar lijk 't kind van den huize was, achter dat z'hier een tijdse weg was, z'azoo al mee ne keer voor uw oogen zien staan... in azoo een positie en thons nog nat gelijk nen dwijl en bleek van de koude. (rilt)
'k En magge der nie meer op peizen zie... BARBARA
En nog een geluk van God dat uw Stanske, d'eenigste die heur kendige, daar nog juust omtrent was op azoo een uure! JEANNETTE
't Was gelijk of dat't ons Heere azoo gewild had! 't Eerste jaar da'k heur ne keer liet verkleen en dat ze naar dienen dancing op de kuiperskade gegaan was... (in diepe zucht)
Enfin, 't is nu 't hopen dat Uzeke daar nooit ne meer aan en zal beginnen! BARBARA
't Leven is toch t'eel om 't u zelve t'ontnemen newaar Jeannette! JEANNETTE (droomerig)
Ge moogt het zeggen! Veel 't eel is't leven om 't u zelve t'ontnemen! BARBARA
(1) Ts(j)ol: sul. (2) Laten gewerden: laten begaan.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Maar zeg nu ne keer serieus Jeannette, zou de zoone van die koolmarchands daar nu niets veure doen peisde? Weet jij nu hoegenaamd niet dad Uzeke gelegen is en dat ze dat kind heeft! JEANNETTE
Zie 'k zou kik u daar wel op antwoorden, maar 'k en durve niet mijn scha[a]p. 'k Ben altijd benijt dat 't zou overgaan aan zijn mama! BARBARA (ietwat ge[ë]rgerd)
Allegèn toe Jeannette, hedde gij al iets ondervonden van mij! 't Zou ne strave moeten zijn die mijn tonge zou pellen zulde! Bij mij is dat een oor in en d'andere uit zulde mijn schaap! JEANNETTE (halfluid)
Awel zie! Verleden weeke binst da'k bij zijn mama de wasch deed, he'k er hem in 't schotelhuis, binst dat hij hem stond te wasschen, ne keer onder vier oogen over gesproken!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
73
BARBARA (erg belangstellend)
Aan hem zelve? JEANNETTE
Ja, aan hem zelve! 'k En kost het niet meer opeten! Als die puurtieresse van 't Lighuis mij gezeid had dat Uzeken zoo slecht lag, en date jij, wiens feite(1) dat't was, daar nu stond lijk een tzuusdeke(2) die van niets en wist, moest het af mijn tonge! BARBARA (hunkerend)
En wat hebt g'hem gezeid? JEANNETTE
Zoo botst het niet, zoo klinkt het zei ik hem: Meneer Florimond, Uzeke is verrijkt zulde! BARBARA (zelfde spel)
En zei't hij niets! Toe wat zeit hij? JEANNETTE
Hij liet van entrace(3) zijnen bol zeepe uit zijn handen vallen! BARBARA
Toch geen waar zeker! En wat zeit hij? JEANNETTE
Hoe? Wat? Zeit'hij... 'k Zegge: 't is ne frissche zoone meneere Florimond. BARBARA
Dat was wel dat! En wat zeid hij? JEANNETTE
Hoe! Wat? zeit hij en hij stond daar mee een gezichte gelijke eene die van de mare bereden(4) was! BARBARA (nog steeds hunkerend)
't En es toch geen waar zeker! En wat zeidegij thons? (1) (2) (3) (4)
Fout. Tsjuusdeke: jezuske. Tsjuzeke uithangen: de heilige onschuld spelen. Entratie: alteratie. Mare: nachtmerrie. Van de mare gepakt (of: bereden) zijn: een nachtmerrie hebben.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
JEANNETTE
'k Zegge ze ligt in de Materniteit, ha ja ge moet dat tegen dat volk nog een beetse op zijn grootsch zeggen zulde! BARBARA
En wat zeit hij daar thons op? JEANNETTE
Niets! Maar als ik hem thons zei dat Uzeke zoo slecht lag en da'k nie en geloofdige dat 't schaap nog den nacht zou gepasseerd hèn, thons meendige'ik dat hij een geraaktheid(5) ging krijgen! Hij werd zoo bleek of nen heetekoeke(6) en hij begost te beven gelijk eene die de gieljotine moest opklimmen! BARBARA
Allemaal komediespel van diene wiskesvlieger!(7) JEANNETTE
Bij ten doet, want vijf minuten nadien, was't hij half gekleed gelijk ne zot de straate op, en hij en hee thons van heel den nacht naar zijn huis niet geweest... geloof mij, hij zie ze nog zoo gaarne, zijn Uzeke!...
(5) Beroerte. (6) Pannenkoek. (7) Onbetrouwbaar sujet, flierefluiter.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
74
BARBARA
'k En weet nie waarveure dat hij heur thons laat loopen! 't Is een naarstig en een braaf jonk! En die hem toch nog maar alleene gekend en hee! JEANNETTE
Dat en is al dat niet mijn schaap! G'hebt gij heel ze leven op de fabrieke gewerkt waardat elkeen trouwt mee de dieje die't hij gaarne ziet! Maar ge weet gij niet gelijk ekik die heel ze leven bij 't rijk volk gekuischt heb hoe dat dat daar gaat ne waar! BARBARA (nijdig)
't Mag jij daar gaan gelijk of dat en wilt, maar'k zegge kik dat ne sloewer is, eerst een meiske in 't ongeluk helpen en heur thons laten loopen, omdat z'uit een poortse is... (hevig)
Hij en moest er verdomme thons maar niet aan beginnen ook! En heur in ruste in heur poortse laten blijven hen! JEANNETTE (met duim over wijsvinger wrijvend)
't Is dat dat daar telt mijn schaap en anders niet! ... Dade moest weten wat dat die madame Verpoest al gedaan hee om heure zoone van Uzeke 't houden, en hem mee een andere te doen trouwen! Kijk ne keer als 't zoo late was mee Uzeke en dat hij ne meer afgekomen is, en dat den duts van 't meiske hem vol onruste in zijn strate stond af te wachten, om hem toch maar ne keer te kunnen spreken, ehwel, weete wat dat ze deed madame Verpoest?... Ze deed Uzeke mee de politie uit de strate jagen!!! BARBARA (uitroep)
Ha wat oude deugniete! 't Is goed ta z'het mee mij niet te doen en hee. JEANNETTE
En al uit vreeze, dat meneere Florimond bij 't zien van Uzeke, misschien bij heur zou weeregekeerd hen. (zucht)
Ja, ja mijn schaap, ne mensch ziet daar zoovele in die rijk huizen, maar ge moet gij kunnen hooren zien en zwijgen!! Emmatse op.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
4 [De] tooneel DE VORIGEN EMMATSE
EMMATSE
Moeder moeder! Uzeke is daar mee heur kindse! BARBARA
Och heere! Is ze daar! EMMATSE
En almaal de menschen staan aan hulder deure! JEANNETTE
Hoe wisten almaal de menschen dat? BARBARA
Hedde 't hulder misschien gezeid dat Uzeke ging weere komen? EMMATSE
Bij neen'k! Juust maar van dat kindse he'k hulder verteld!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
75
JEANNETTE (kwaad)
Gij kleine vuiltonge! Waarveure moeste gij dat gaan vertellen? (duwt Emmatse de straat op)
Nem en ge zult nu niet eerder weere binnenkomen of als uw vader daar is! Uzeke op met pakje en kind op den arm.
EMMATSE (huilend)
'k Zal 't aan mijn vader zeggen zulde, da'k naar dat kindeke niet en mag kijken! Emmatse af.
5 [De] tooneel JEANNETTE BARBARA UZEKE
JEANNETTE
Ah dag Uzeke mijn kind, zijde daar? UZEKE (met tranen in de oogen)
Ja ik! Dag Jeannette! Dag Barbara! BARBARA
Dag Uzeke! JEANNETTE
Kom mijn kind, geef gij mij hier maar algewe uw pakske!... Ehwel, wat is dade? Ge zoudt gelijk zeggen dade geschriemd hebt? UZEKE (stil)
't En is niets Jeannette! JEANNETTE
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Toet toet,... 'ter scheelt wat!... 'k Zie het! BARBARA
Een beetse gegeneerd zekers in de menschen die aan de deure stonden ne waar mijn kind? UZEKE
Dat en was nog niets, maar 't is daar dat zathoofd uit 't stamineetse van op 't hoekske... Mee heure vuile praat!... Ze meent zekers da'k daar nu mee gediend ben, omda'k nu dat kindeke heb! JEANNETTE
Toe en stoort u daar niet aan, want aan ne zwarte pot maakt ge altijd uw handen vuil! (liefdevol)
Kom leg gij maar uw bunselke uit uw handen en zet gij u maar een beetse! BARBARA
Nee zulde! 'k Heb nu zoolange gewacht en nu wil ik toch eerst ne keer Uzeke heure kweek zien! UZEKE ('t kind ontblootend, zacht)
Kijk gij maar ne keer Barbara! BARBARA
Wel ons Heere, is dat een schoon kindeke! Es mij dat toch een schoon kindeke! En zoo vet of een molleke... Maar bezie mij dat toch ne keer Jeannette... En hoe heet het? UZEKE (verlegen)
... Florimond! BARBARA (stil)
Ha ja, hij heet ook azoo ne waar? JEANNETTE (Uzeke hare verlegenheid bemerkend tusschenkomend)
Mij waarlijk! Wel wel wel toch Uzeke! Ten ziet er geene sterver uit zulde... Toe leg het nu maar algauwe schoone in zijn beddeke! BARBARA
'k Heb hulder nu ne keer gezien en nu ga'k algauwe mijn petaters gaan opzetten zulde! Zoo Uzeke, schep maar goeie koeraze mijn
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
76 schaap en vaag maar uw broek aan alles! Allez tot straks ne keer zulde als mijne vent de pijp uit is! UZEKE
Ja Barbara! JEANNETTE
Ge moogt te viere mee ons café komen drinken als ge wilt zulde. BARBARA
Merci! Janverdeke. (in de deur)
Heel 't poortse staat uit en 't staat al naar hier te kijken! G'hebt toch kurieuze neuze op de wereld ne waar! Da'n kan ik niet verdragen zie! Barbara af.
6 [De] tooneel JEANNETTE UZEKE
JEANNETTE
Wel wel Uzeke toch, 'k en kan der niet van over azoo een schoon kind!... Ha daar haalde nu toch ne keer eere van! Toe toog het mij nog ne keer! (beziet het een poosje, dan zacht)
Zie 'k en wildege't niet zeggen binst dat Barbara hier was, maar 't en kan'd'hem toch niet loochenen zulde! Dat is nu toch op en top meneere Florimond uitgesneên! UZEKE
Laat ons maar van hem zwijgen Jeannette! (kroppend)
't Is ne sloewer! JEANNETTE (glimlachend)
Niet vloeken zulde Uzeke!... We kennen dat! Binst dat er't mondse kwaad van spreekt, loopt er't hertse van over ne waar mijn kind!... Toe leg het gij nu schoone in zijn beddeke, 'k heb't goed opgeschud, en zet u thons ne keer een beetse bij mij, tot wanneer dat mijn volk binnenkomt!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
(zet zich)
UZEKE
Ja ik Jeannette! (legt het kind in 't beddeken en zet zich daarna bij Jeannette aan tafel)
JEANNETTE
'k Was al ongerust omdade zoo lank wegbleeft Uzeke! UZEKE
't Was ieffer Constance, de directrice (stil gesmoord)
van 't Lighuis, die mij zoolank houwen staan heeft, als ik heur ging bedanken! JEANNETTE
Ha ja! Die oude grijze dame die daar over en't weere wandeldige als ik u wildige komen bezoeken! UZEKE
't Is toch zulk een braaf mensch Jeannette! 'k Heb heur moeten beloven van goed voor mijn kindeke te zorgen, en als ik wegging, hee ze mij in heur armes gepakt en mij een totse gegeven! JEANNETTE
't Staat op heur gezichte te lezen dat dat een brave dame is! UZEKE
En peis ne keer, z'heeft mij vijftig frank gegeven ook. (pinkt een traan weg)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
77
JEANNETTE
Och heere! Ze zullen u goed te passe komen! 't Speet mij toch azoo mijn kind, da'k niet ne keer bij u en mocht komen als ge zoo slecht lag! 'k Heb pourtant schoone gesproken zulde! UZEKE
't En kost niet zijn! 'k Was juust berecht ne waar! JEANNETTE
Nu zieder toch weere goed uit hin Uzeke? UZEKE (levendiger)
Heel goed! Zie Jeannette, nu zal ik dag en nacht werken om mijn kindeke goed te kunnen opkweeken, en om u algauwe te kunnen betalen!... Want g'hebt toch al zooveele gedaan voor mij! JEANNETTE (getroffen)
Toe toe, we zullen dat wel vinden in't opwinden! UZEKE
En zijde nu heel zekers ne meer kwaad op mij? JEANNETTE
'k He't u heel zekers kwalijk genomen, als ik gehoord heb dade ook al de Madam begost te spelen,... maar nu dad'in t'ongeluk zijt en da'k zie dade weere gaarne bij ons komt, zijde welgekomen, en moog'hier weere blijven zoolank of dade wilt mijn schaap... UZEKE
Merci Jeannette (na een poos, schuchter)
Weet er mijn tante nog niets van Jeannette? JEANNETTE
Uw tante mijn kind, zwijg mij daarvan! 'k Ben Maria heur oudste dochter tegengekomen tusschen de kramen op de markt, 'k meendige't heur te zeggen, maar ze keerdige zij fijn heure ruggene naar mij en ze zei zij flakaf de smotse! dat ze geen affaires en had mee u! UZEKE
Ja dat he'k wel gepeisd, ze wist het zeker al van dat kindeke. (zucht)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
JEANNETTE
Van eiges dat z'het wist! UZEKE
Thons kan ik het peizen! van mijn tante en mijn nichte en moe'k heel zekers geen vergiffenisse verwachte! (weenend)
Ze zullen zulder dat van eiges niet verstaan hoe dat een m[ei]ske soms al in 't ongeluk kan komen. (weent)
JEANNETTE (aanmoedigend)
Allegen toe toe, dan ze naar den duivel loopen! Ge zijt nu weere bij ons en waar dat er eten is voor viere, es ter veur vijve ook. (tot Emmatse die onopgemerkt is ingetreden en 't wiegje is genaderd)
Hewel zijde toch binnengekomen! En wat steekte gij daar uit! Gade nu dat kind wakker maken!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
78
7 [De] tooneel DE VORIGEN EMMATSE
EMMATSE
't Is da'k het zoo gaarne ne keer zou zien moeder! JEANNETTE
Blijft daar af zeg ik u! Emmatje huilt.
UZEKE
Och heere! Laat er heur maar ne keer naar kijken Jeannette! Ze zal't zij geen kwaad doen ne waar Emmatse? JEANNETTE
Z'is veel te stijt! Blijft er af zeg ik u. EMMATSE
'k En heb't nog geen eene keer gezien! (huilt)
FAKTEUR (intredend)
Jeannette Verschraegen! Fakteur treedt in met brief in de hand.
8 [Ste] tooneel DE VORIGEN FACTEUR
JEANNETTE (verwonderd)
Van wie komt dat fakteur? FAKTEUR
Ten staat er niet op Jeannette! Awel Uzeke, zijde hier weere dan mijn kind?
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
UZEKE
Ja ik fakteur! FAKTEUR
Saperdepietses!... Zijde mee tweeje weere gekomen? JEANNETTE
Toe toe fakteur, z'hen't u zeker wel op voorhand gezeid, en gebaar ne keer niet dade van Lootenhulle komt! FAKTEUR
Ehwel ronduit! 'k had der al iets van g'hoord! Maar ne mensch gelooft toch girre zijn eigen oogen ne waar? Mag ik ik ne keer kijken Uzeke naar uwe kweek? UZEKE
Kijk gij maar ne keer fakteur! FAKTEUR
Potverdeke! 't Ziet er ne gezonden broere uit zulde! Proficiat Uzeke! UZEKE
Merci! Fakteur! FAKTEUR
Ge moogt er u mee moeien om kindses te koopen! Maar daarmee zitte gij hier nu toch mee de gebakken peeren ne waar mijn schaap! JEANNETTE
Toe toe schiet u maar voort fakteur, als ge maar dat en weet te vertellen! FAKTEUR
Pardon zulde Jeannette! Als ik dat zegge, en is't niet om Uzeke t'affronteeren zulde! Maar uit compasse mee dat jonk en nog
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
79 meer mee diene duts van dat kind! JEANNETTE
Ge moet gij geen compasse hen mee da jonk of mee dat kind! Dat en is geenen duts! Ge zult er gij niet moeten voore werken ne waar! FAKTEUR
Nee zulde! 'k Ben al kontent da'k haast van heel mijnen hannekensnest(1) ontslegen ben! 'k Laat het over aan de zoone van die koolmarchands! om veur zijne kweek te werken! 'k Ben voort zulde als ik daar van hoore! JEANNETTE
't En is geene minuut te vroeg! FAKTEUR
Al da'k kan zeggen Uzeke, is dade gij u moet troosten mijn hondeken! En dade goed moet oppassen, want als g'eene keer uwe voe[t] omme geslegen hebt, slaat hem gewe nog ne keer omme! Fakteur af ingangsdeur.
9[de] tooneel UZEKE JEANNETTE
JEANNETTE
Zeeverirre!!... 't Is spijtig dat Barbara nu juust weg is voor diene brief te lezen!... Maar waar zijn mijn gedachten, ge zijt gij daar ne waar! Lees gij hem ne keer voore Uzeke! (poos)
Van wie is't! UZEKE (ontsteld)
Och heere! 't Is van Florimond zijn mama Jeannette! JEANNETTE
Van Florimond zijn mama! Wat moet ze zij mij nu liggen schrijven! Toe lees ne keer algewe! UZEKE (1) Groep kleine, onmondige kinderen, warboel (van ‘hanne’: tamme ekster).
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
(gedrukt)
Jeannette! Hiermede laat ik u weten alsdat ge Dinsdag niet meer moet komen! Om redewille dat ik een ander waschterigge ga nemen! Madame Verpoest! JEANNETTE
Kletse! 'k En wist niet waardat't zoolank bleef! 't Hee te lange stille g'hewe geweest. 't Is gelijk of dat't ze't geroken heeft dad hier vandage weere waart van 't lighuis! UZEKE (bang)
Zou z'het weten peisde Jannette, da'k hier weere kome wonen? JEANNETTE
Waarveure zou ze mij anders mijne zak geven? D'een of d'andere vuiletonge uit 't poortse die't heur zekers algauwe weest overbrieven heeft. Zijt thons ne keer goed veur uwen evennaaste, uwen anderen evennaaste schupt u buiten!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
80
UZEKE (treurig)
Ja 't is waar! JEANNETTE
Niet da'k mee ne post inzitte, maar 'k en kan dat niet verdragen dat ze dat azoo doet, 'k en heb nog nieverst azoo een affront g'had! UZEKE (stil)
Ge zijt daarveure toch nie kwaad op mij ne waar Jeannette! JEANNETTE
Maar neen ik! (onverschillig)
Waarveure zoe'k daarveure kwaad zijn op u? UZEKE
't Is toch al door mij dade dat tegen komt!... (snikkend)
We zoen misschien alle tweeje beter van de wereld zijn... ik en mijn kind! JEANNETTE (getroffen)
Allez wat is dat nu! Allegen toe, wat kunde gij daar nu aandoen! UZEKE
We zoen thons toch niemand geene last ne meer moeten aandoen! JEANNETTE (gemaakte luchtigheid)
Toe toe, ge doet gij ons geene last aan!... 'k Zit er nog vele mee in ook! Ha ha'k Fien zijn goeste gedaan, 'k had hem al lank opgezeid diene post, want 't is toch veel te verre... Toe gen Uzeke! Z'is al vergeten zie, heel madame Verpoest mee al heuren toupet! (Stanske op) (Fien op)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
10[de] tooneel DEVORIGEN FIEN STANSKE EMMATSE
STANSKE (haastig op)
Ah Uzeke! Waar is uw kindeke? (het ziende)
Ah daar is't! Dag moeder! Stanske loop naar de wieg. Jeannette schept de patatten en Fientse treedt blij in huis.
FIENTSE (luchtig)
Ah Uzeke, zijde daar? Welgekomen zulde mijn m[ei]ske! UZEKE
Merci Fientse! STANSKE (bij de wieg)
Kijk ne keer vader, wat voor een schoon kindeke! 't Is precies een kindeke van broodsuiker! Mag ik het ne keer oppakken Uzeke? 't Ligt wakker! UZEKE (gegeneerd)
Bij ja'g Stanske, als het toch wakker ligt! JEANNETTE
Jamaar en laat het niet vallen zulde! Zie dade't goed vaste houdt! STANSKE ('t kind in de armen)
Kijk ne keer vader! 't Lacht! EMMATSE (jubelend)
He moeder 't lacht!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
81
FIENTSE (is [na]bijgekomen)
Allegen laat mij dat ook ne keer zien! (neemt het kind en steekt het in de hoogte)
STANSKE (jubelend)
He moeder, kijk ne keer naar vader! FIENTSE
Saperdepinte Uzeke! 't En is geenen brol waaradade mee afkomt zulde! Azoo een schoon petaterke! Tit tit tit... Allez lach nog ne keer! Tit tit tit! JEANNETTE
Kijk Uzeke! Dat zou Fien ook nog moeten bij hen zie! UZEKE (gedwongen glimlachend)
Ja 'k zie 't wel! 't Zou hem nog afgaan! EMMATSE
Laat het mij ook ne keer oppakken vader! FIENTSE
Nee zulde! Ge zijt zelve nog te kleine! Ge zoudt het laten vallen! STANSKE
Speel gij mee uw puppe Emmatse! En peist dat't ook een kindeke is! EMMATSE
'k En wille mee mijn puppe ne meer spelen! 'k Ga ze kapot schoppen! Eerst en mocht ik 't kindeke niet zien, en nu en mag ik er niet mee spelen! FIENTSE
Kijk 't schoone weereleggen, dat gaan we mee 't kindeke doen zie! Allez lacht eerst nog ne keer! Tit tit tit! STANSKE
Och heere 't is een manneken geloof ik. Voel ne keer wat vette billekens dat't heeft! JEANNETTE
Toe vette billekes! Geef mij maar hulder pulle en zet hulder aan tafel! 'k Zal binst hulder boterhammen snijen!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
(allen naderen de tafel. Uzeke staat op)
STANSKE
Allez toe zet u bij mij Uzeke? (zet zich)
EMMATSE (pruilend)
Nee Uzeke moet bij mij zitten! (zet zich)
FIENTSE
Allez zwijgt! Ze zal d'heur tusschen hulder getweejen zetten! (zet zich)
Allez toe Uzeke, of ze vechten anders nog voor u! UZEKE
Ja maar Jeannette en hee thons geene stoel Fientse. JEANNETTE
Naar mij en moede niet kijken, dat weete gij wel! De moeder is den hond van 't huishouden! Weten wij als d'ánderen almaal gedaan hen! (snijdt de boterhammen en vult de pullen)
FIENTSE (tot Uzeke)
Allez toe zet u Uzeke en doe ne keer weere gelijk of ge thuis zijt hin meiske! Allen eten. Bij Uzeke gaat het niet of ten minste zeer moeilijk.
EMMATSE (na een poosje)
Hoevele kost dat kindeke Uzeke? FIENTSE
Hoort de kurieuze neuze zie! Dat uwen neuze een kapstokske was, we zoen ter al aanhangen Emmatse! Stanske proest het uit.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
FIENTSE (poosje)
Hedd'al op uw kamerke geweest Uzeke?
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
82
UZEKE
Neen ik Fientse! FIENTSE
'k He't ne keer heel gewit, en ne keer goed uw naaimachientse ingesmeerd zulde! UZEKE (stil)
Ge zijt brave Fien, merci! JEANNETTE (zich omkeerend)
Allez Uzeke! G'n eet niet! Smaakt het u niet dan? UZEKE
Bah ja't Jeannette! JEANNETTE
'k Wil het gelooven! Want 'k heb expres een goeie antsuunsijsse(1) gereed gemaakt omda'k weete dade dat zoo gaarne moogt! UZEKE
Ja'g 'k zie het Jeannette! Maar 'k en heb heel zeker niet veel honger! 'k Heb een beetse gegeten eer da'k ginter voortgegaan ben! JEANNETTE
Allegen toe toe, al die tantewannekens(2) niet en eet maar zeere op! UZEKE
't Is heel zeker Jeannette... 'k en heb geenen honger! JEANNETTE
Ehwel ge moet thons maar eten tegen den honger die komt! FIEN
Als 't jonk nu niet en kan! JEANNETTE
Ze kan zij wel, maar 't is dat ze ‘kriffekeur heeft’(3) voor die stomme postkaarte daar van madame Verpoest! FIENTSE
Een postkaarte van madame Verpoest? (1) Ajuinsaus. (2) Lawaai of beslag maken (van Fr. tintamare). (3) Kregelig gemaakt (van Fr. crève coeur)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
JEANNETTE
Ha da'k er niet meer moet gaan kuischen... van eiges omdat ze g'hoord heeft dat Uzeke hier ging weerekomen! FIENTSE
Wel wel, en is't maar dade! Allegen toe toe, 'n maakt daar geen verdriet in zulde Uzeke, ter zijn meer werken of kerken! JEANNETTE
En nu dat Fien een vaste plaatse heeft in Stanske heur fabrieke, zit ik er nog minder mee in! FIENTSE (luchtig)
Daarbij ons Emmatse en zal thons zoo dikkels van heur schole nie meer moeten blijven ook ne waar mijn meiske! EMMATSE
Mag ik thons den Dinsdag geen eten ne meer koken moeder? FIENTSE
Nee'g! Ge zijt kokesse af! 't Zal nog 't beste zijn ook! (schertsend)
Ge zult thons zoo dikkels de zijtpot in de petaters ne meer laten vallen. STANSKE (proestend)
Of de soepe ne meer laten verbranden! JEANNETTE
Allez toe Fien, scheid er toch uit, en laat hulder eten,
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
83 want g'n hebt geenen tijd ne meer over zulde. (tot Stanske)
En gij ook, want ge zit meer naar die wiege te kijken dan naar uw telloore! Terwijl allen gerust eten schreit het kind.
EMMATSE
Hé moeder, 't kiendse schriemt! UZEKE (naar het beddeken gaande)
Och heere! 't begint nu te schriemen! FIENTSE
Laat het maar ne keer zijn kele open zetten, van schriemen worden ze't vetst de kinders! UZEKE ('t kind paaiend)
't Is pourtant azoo een braaf kindeke! 't En hee nog niet gebougeerd ne waar Jeannette! En nu juust dade moet eten... FIENTSE (luchtig)
Allegen, 't zal nog zoo goed binnengaan mee een beetse muziek ne waar Stanske! We zullen peinzen dat we nu ook ne radio hên. STANSKE
Ge moet er uitscheiden zulde vader mee mij azoo te doen lachen! JEANNETTE
Toe Fien, 'n doet heur altijd azoo niet lachen, eer dat z'heur verslikt. UZEKE (voort het kind paaiend)
't Is dat dat voor hulder niet plezant en is, al dat lawijd binst't kwartierke dade maar en hebt voor 't eten... 'k Zal 't een beetse naar boven in mijn bedde dragen! JEANNETTE (zonder zich om te keeren)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Kom kom, d'onze hen jij ook geschriemd ne waar Fien. FIENTSE
Ha'k geloove't wel! Emmatse heeft nog veertien dagen aan een stuk geschriemd zonder ophouwen! 't Is daarmee dat't nog altijd azoo 'n schriemmuileken is! EMMATSE
Moeder, vader trit(1) mij zulde! Terwijl Stanske het weer uitproest vlucht Uzeke boven.
11[de] tooneel DE VORIGEN MIN UZEKE
JEANNETTE
Ha kijk, z'es ter mij waarlijk toch mee weg! FIENTSE
Dat jonk is wat gegeneerd in ons ge ziet dat wel! JEANNETTE
Ge kunt er toch wat te vele van hèn ook! Ze was janverdeke beschaamd in hulder om heur eigen kind te bezien! Allez maakt
(1) Tritten: treiteren, plagen.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
84 hulder maar gereed zulde, 't wordt hulderen tijd om voort te gaan en ge moet nog beginnen! Geklop.
FIEN
Entrez! (staat op en gaat zich kleeden. Florimond op.
12[de] tooneel FIEN JEANNETTE STANSKE EMMATSE FLORIMOND
JEANNETTE
Wie hemme daar nu! FLORIMOND (bedremmeld, in de deur)
Jeannette, Fien! FIEN
Wat komt den diene hier nog doen! JEANNETTE (scherp)
Wat is ter van uw verzoek meneere Florimond! Komde mij misschien ook zeggen da'k ne meer en moe komen kuischen! FLORIMOND (meer en meer van zijn stuk)
Bah neen ik Jeannette!... 'k Kome kik u vragen of dat't waar is... dat Uzeke hier weeregekomen is? JEANNETTE (scherp)
Komde gij nu nog naar Uzeke vragen? FLORIMOND
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Ja ik Jeannette! (smeekend)
Als't u blieft zeg het mij! Is 'z'hier? FIENTSE (stilspottend tot Jeannette zonder de kinderen's oor te treffen)
Meneere komt misschien weere toetsen om Uzeke nog wat nieuw hertzeere aan te doen! JEANNETTE (onderbrekend)
Allez toe toe Fien, en moeit u daar niet mee! G'n weet gij niet waarveure dat hij misschien komt! FIEN
Ja trekt er gij nog een beetse voore aan! JEANNETTE
Dade moet zwijgen! zeg ik u Fien! FIEN
'k Zal thons maar liever een beetse buiten gaan! Want 'k zou te vele moeten zeggen aan meneere Florimond als ik op zijn snelle daden peizen! JEANNETTE
Ja ja 't is al wel toe babbelirre! Ga maar een beetse buiten! STANSKE
'k Ga mee aan de deure vader! (beziet Florimond kwaad)
JEANNETTE (tot Emmatse)
Toe gaat ook maar mee! En komt thons weere da'k u thons kan wasschen om naar 't schole te gaan! (duwt Emmatse buiten)
Fientje Stanske Emmatse af.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
85
13[de] tooneel JEANNETTE FLORIMOND
JEANNETTE
'n Kijkt hier niet nauwe zulde meneere Florimond! W'n hen maar een benijnplaatske ne waar, en 't moet hier al gebeuren! FLORIMOND
Waar is Uzeke, Jeannette? JEANNETTE
Hier is ze meneere Florimond. Op heur kamerke! Z'is vandage uit de Materniteit gekomen en z'is daar juust mee heur kindeke naar boven gegaan zie! FLORIMOND
't Is thons toch waar!... Roep ze ne keer benijn a.u.b. JEANNETTE
'k Zal meneere Florimond. (wil naar trap doch keert plotseling terug)
Och heere meneere Florimond, zijt er toch brave veure ne waar! Want 't is toch zulk een uitgelezen braaf jonkske, en 't ziet u toch nog zoo gaarne! FLORIMOND
Zou ter nog kanse zijn om overeen te komen Jeannette? JEANNETTE
Wel wel meneere Florimond! Waar dade gij naar vraagt! FLORIMOND
'k Heb daar over een beetse in een kolère flakaf tegen mama gezeid da'k naar hier kwam. JEANNETTE (verwonderd)
Hedde gij dat tegen uw mama gezeid? FLORIMOND
En da'k mee Uzeke ging trouwen, als ze mij nog zou willen... JEANNETTE
Dat is schoone! Dat is schoone! meneere Florimond!... Maar t'hee zekers lagirre(1) geweest? (1) Ruzie (van Fr. la guerre).
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
FLORIMOND (schouderophalend)
Da z'hier heel de strate zou komen overende zetten, zei ze mama. JEANNETTE
Driegemente! Dat en zou uw mama niet doen van hier in ons poortse te komen! FLORIMOND
En al deed z'het! 't Er kan mij niets ne meer schelen! De mate is vol! 'k Heb te veel verdriet g'had Jeannette. (smeekend)
Toe Jeannette, roept heur ne keer Uzeke! JEANNETTE
Ja ik meneere Florimond! (aan den trap roepend)
Uzeke? UZEKE (in de kamer)
Jeannette? JEANNETTE
Ter is hier iemand voor u mijn kind! Maar ge moogt niet verschieten zulde! Na een poos verschijnt Uzeke op den trap en blijft er bij 't zicht van Florimond roerloos staan.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
86
FLORIMOND (poos - als boven)
Uzeke... JEANNETTE
Allez Uzeke, wilde gij ne meneere Florimond te woord staan! Ge kunt zulde, mijn kind, ik moet toch om petrol gaan! (neemt de petroolkan)
Allez tot binnen nen oogpink! Jeannette treedt af Uzeke komt beneden.
14[de] tooneel FLORIMOND UZEKE
UZEKE (tranerig)
Florimond! Wat hedde gij gedaan mee mij! Wat hedde gij gedaan mee mij? FLORIMOND (smeekend)
Toe zwijgt Uzeke! 'k Heb toch ook al zoovele geleden! UZEKE (met groote zucht)
Gij geleden! FLORIMOND (zucht)
'k En kost er niet meer uit! 'k Zat in de schulden tot over mijne kop... Z'hen mij u willen doen vergeten voor die andere... Maar 'k en kan niet! 'k En wille niet! 'k En kan zonder u niet leven! UZEKE
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Geen woordeke! Geen briefke ne meer! (treurig)
Toet, nen envelope mee 'n bankbriefken in!... en niet anders... dan dat... bankbriefke! (schudt bedenkelijk het hoofd)
FLORIMOND
Toe en spreekt er ne meer van! Nu is't heel zekers voor goed als ge nog wilt Uzeke! UZEKE (ongeloovig)
Als't maar waar en is! (zucht uit het hart bij Uzeke)
FLORIMOND
Heel zekers dat't waar is! Nu datden duts van mijn patse toch dood is, ga'k nog liever uit den huize, laat ik nog liever heel mijn famielde in brand, liever of mij nog van [u] te laten schien! (huilt opeens)
Uzeke! Uzeke! Hoe he'kik dat mee u kunnen doen! (zet zich stilsnikkend neer)
En zelve al zoovele geleden hen! UZEKE (gaat zich naast Florimond zetten, troostend)
Hadde mijn herte thons moeten gevoelen als ik ginter lag in 't lighuis, en da'k al d'andere van huldere man of van hulder lief hoordige spreken en da'k thons peisdige dade gij... ik, die u altijd zoo gaarne gezien heb... (snikkend)
Nee, Florimond dat en ha'k nooit van u niet kunnen peizen! (Beiden snikken een poosje stil voort)
FLORIMOND (stil tranerig)
Als't Jeannette mij gezeid heeft dade zoo slecht waart, he'k ginter naar u weest vragen... maar z'n wildigen mij daar niets zeggen!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
87
UZEKE (dankbaar-zacht)
Zoo g'hebt ginter toch naar mij weest vragen Florimond! Is dat heel zeker? FLORIMOND
Ja ik! Twee keeren [...] 't zelfs! Ge laagt op sterven, ne waar Uzeke? UZEKE (kroppend)
Ja ik... 'k was al berecht! Beiden blijven een poosje sprakeloos, ah in gedachten verslonden. Uzeke slaat opeens een liefdevolle blik op Florimond.
UZEKE (na[ï]ef)
Wilde't ne keer zien... FLORIMOND (onthutst)
Bij ja ik Uzeke! UZEKE
Jeannette zegt dat't zoo goed trekt op u! Wacht een minuutse, 't lig d'in mijn bedde, 'k zal 't ne keer gaan halen, binst dame toch alleene zijn! (gaat naar boven 't kind halen)
15[de] tooneel FLORIMOND (alleen)
(binnensmonds mompelend, terwijl hij bedenkelijk het hoofd schudt) Hoe he kik toch azoo een braaf meiske kunnen doen lijden! Hoe he'kik toch azoo een braaf meiske kunnen doen lijden!! Jeannette op.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
16[de] tooneel FLORIMOND JEANNETTE
JEANNETTE (verwonderd)
Ehwel meneere Florimond, waar is Uzeke? FLORIMOND
Z'is ne keer naar boven Jeannette bij heur kindeke! JEANNETTE (glimlachend)
Toe toe, zeg maar ons kindeke! 't Is zoo goed 't uwe of 't heure!... Schriemdige't misschien? FLORIMOND (onthutst)
Ja't geloof ik... JEANNETTE
Ge gaat er nu toch heel zeker goed veure zijn ne waar meneere Florimond! FLORIMOND
Zijt gerust Jeannette! We zijn weere overeengekomen en't zal voor goed zijn!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
88
JEANNETTE
G'hebt gelijk! 't En is toch ook maar een schaapke van een wieze(1) en 't en heeft u toch nog maar heel alleene gekend, dat moogde vast geloove zulde meneere Florimond. Uzeke op, blijft onthutst op den trap staan.
17[de] tooneel JEANNETTE UZEKE FLORIMOND
JEANNETTE
Ehwel! (ziet Uzeke's verlegenheid)
UZEKE
Zijde daar al weere Jeannette! JEANNETTE
Ja ik 'k ben hier al weere, 'k heb der hier op 't hoekske omme geweest! (glimlachend)
Allez, gaat g'u nu in mij geneeren Uzeke? Allegen toe toe, toog het gij maar ne keer aan meneere Florimond! Uzeke gaat stil met 't kindeken tot Florimond. Deze beziet het een poosje beschaamd aan.
UZEKE (zacht)
't Is struisch hin! 't Is een manneken! 't Heet ook Florimond! JEANNETTE (met de tip van haar voorschoot een traan wegvegend)
Och heere godheid toch! Da'k da nog mag beleven! Da'k da nog mag beleven! In de deur verschijnt het hoofd van Barbara.
(1) Wees.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
18[de] tooneel [DE VORIGEN] BARBARA
BARBARA
Toe Jeannette, ter is daar een dame en ze vraagt naar uw huis! JEANNETTE
Naar mijn huis? BARBARA
Kijk, z'is daar al zie! JEANNETTE
Och meneere Florimond 't is uw mama! FLORIMOND (ontroerd doch kortaf)
Da ze! BARBARA (stil tot Jeannette)
Is't hij ne keer durven komen!... Uzeke, 'k heb een wiege gevonden voor uw kindeke zulde! 'k Zal ze thons straks
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
89 komen brengen! (aan de deun tot de voor de deur staande geburen)
Allez, kurieuzeneuzen, zijde gulder niet beschaamd van hier azoo almaal voor die deure te blijven staan! (af)
In de door Barbara opengehouden deur verschijnt madame Verpoest. Zij is in rouwgewaad. Kan moeilijk haar gramschap onder hare schijnbare kalmte verbergen. De buren verdringen zich om in huis te zien tot wanneer Barbara de deur sluit, niet alvorens zelf nog eens heel goed te hebben toegekeken. De op het tooneel zijnden blijven in stijve houding staan.
19[de] tooneel UZEKE FLORIMOND JEANNETTE MADAME VERPOEST
MADAME VERPOEST
Ge moet niet verschieten zulde Jeannette! 'k En zal geen beslag in uw huis maken, want ter moet daar toch nen eind aan komen! (Florimond scherp beziende)
'k En heb maar mijn oogen willen gelooven, en zien of dat hij dat toch zou durven doen hen! (na 'n lange poos, tot Florimond)
Dat is nu al dat er van uw schoone beloften overblijft ne waar jongen, als ge mij over drij maanden aan mijn bedde beloofdige: mamaatse 't is uit, 't is voor eeuwig uit! FLORIMOND (koud)
'k En wist ne meer wat da'k zei! G'hadt mij zot gemaakt! MADAME VERPOEST
Ha! 'k Had u zot gemaakt! Moest ik daarveure al uw schulden betalen, diede voor uw schoon ieffrewe gemaakt had! (met walg)
Bezie dat hier nu staan zie, 'k ben beschaamd in uw plaatse! (aangedaan)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
W'n han zekers nog nie genoeg verdriet in uw broere, dade't gij ook azoo moest doen! FLORIMOND
Ik en zal dat azoo niet doen mama, ik zal trouwen! MADAME VERPOEST (verschrikt)
Trouwen! Trouwen mee wie? Mee daar dat schoon stuk[!] FLORIMOND (onderbrekend)
Mee de moeder van mijn kind mama! MADAME VERPOEST (heel van stapel en in hare woede niet meer wetende wat zeggen)
Wat moeder! Wat kind! Weete gij dat dat dat uw kind is gij tsappe!(1) Z'hee mee iedereen geloopen en ze kiest den besten uit om't op te steken, en dat zijde gij!
(1) Jappe, Jaap, Jaspaert: dommerik, sukkelaar.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
90
JEANNETTE (hevig)
Madame Verpoest, in uw huis al wat dade wilt, maar ter valt hier verdeke in mijn kot van dat braaf jonk niets te zeggen! Verstade gij dat! MAD. VERPOEST (vallend)
Ja trekt er maar veure aan Jeannette! Helpt hulder ook maar mee! Pakt gij dat braaf jonk maar weere in uw huis! JEANNETTE
'k En late nog geenen hond op straat loopen! MAD. VERPOEST
Zit maar almaal op mijnen nekke! 't Valt toch almaal op mij! Val het almaal op mij. (heeft tranen in de oogen)
FLORIMOND
Toe maatse, ten zit hier niemand op uw nekke, en 't er wilt 't u hier niemand een strootse in uwe weg leggen! MADAME VERPOEST (tranerig spottend)
Kijk meneere den trouwer daar staan zie... En mee wat zoede trouwen? Waar zoede 't halen? FLORIMOND
Mijn weezepenninge ne waar mama? MADAME VERPOEST (als boven)
Uw weezepenninge? (opeens uitbarstend)
Ha 't is azoo een lolleken! Ah ge moet uw weezepenninge hen?! Ge gaat er ons nu nog plat bij rijneweeren(1) ook! Daar voor uw braaf jonk! (met nijdige lach)
Ha ha ha! Ah dat moest er nog bijkomen zie! Dat mankeerdiger nog aan! (1) Ruïneren.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
FLORIMOND
Toe ge zijt aan't overdrijven mama! 't Is mijn part van papa, en g'n het gij ommers maar naar de bank te gaan! MAD. VERPOEST
Nee nee jongen! We zullen wij den boel verkoopen en verdeelen! Ge wilt het gulder toch azoo! Den boel waarveure da kik en den duts van uw papa de nagels van ons vingers gewerkt hen in 't vooruitzicht veur de positie van ons kinders! Ehwel ge doet het almaal schoone, g'haalt er eere van! (weenend)
Wat mag de sukkelare van mijne vent kontent zijn dat ejij dat ne meer en moet beleven! FLORIMOND (teeder)
Allez toe maatse, laat ons daar thuis over spreken! Al dat volk blijft hier voor de deure staan! Men ziet 't volk voor 't venster.
MAD. VERPOEST (nijdig tranerig)
Wat zitte kik nog mee 't volk in! Dat is nu den finaal zie van ne jonge die zulk een schoon okkazie g'had heeft! (verwijtend)
Gij dwazerik! JEANNETTE (de deur openend)
Zeg t'er is hier geen begijne te geeselen zulde! Zijt hier almaal van voor mijn deure, of 'k klets hulder nen emmer water over ulderen nekke. FLORIMOND
Kom mama, laat ons voort gaan!
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
91
MAD. VERPOEST
Mama zal wel heure weg alleene vinden! Blijf gij maar schoone bij u vrouwe en uw kind! FLORIMOND
De liefde voor mijn vrouwe en mijn kind en zal mij niet beletten voor mijn mama ook gaarne te zien! MAD. VERPOEST
'k En heb uw liefde ne meer vandoen jongen! G'n zijt mijne zoone ne meer. Salut! (Madame Verpoest af)
20[ste] tooneel UZEKE JEANNETTE FLORIMOND
JEANNETTE
Toe gaat algelijk maar mee meneere Florimond! FLORIMOND
't Is 't geen da'k van zinne ben Jeannette! Uzeke! Tot morgen zulde! UZEKE
Ja Florimond! Tot morgen! FLORIMOND
Jeannette! Tot morgen zulde! JEANNETTE
Ja tot morgen meneere Florimond! Nie laten hin! FLORIMOND
Ge meug gerust zijn Jeannette. Als Uzeke wilt zijn we morgen al te gare naar 't stadhuis. Florimond af door ingangsdeur.
21[ste] tooneel UZEKE JEANNETTE
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
UZEKE (in een diepe zucht)
Och heere toch! JEANNETTE
Hawel! Zijde nu nog niet kontent Uzeke? UZEKE
Bah ja ik Jeannette! Maar 't spijt mij dat Florimond zijn mama zoo kwaad is op mij! Ze 'n hee alleenlijk mijn kindeken nie ne keer bekeken. JEANNETTE
Wat wilde mijn kind! 't Is nen triestigen wereld waar dame op leven ne waar!! Fien gooit de deur open en laat Barbara binnen welke een wieg draagt. Ook Stanske en Emmatse treden in.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
92
22[ste] tooneel [DEVORIGEN BARBARA FIEN STANSKE EMMATJE]
FIEN
Uit de weg kinders! Dat Barbara ten minste kan passeeren! BARBARA
'k Ben hier mee mijn schoonzuster's wiege zul de Uzeke! UZEKE (stil)
Merci Barbara! BARBARA
'k Heb gewacht tot wanneer dat die chicards weg waren om mee mijn wiege binnen te komen! Z'han't somwijlen nog op hulder affront kunnen pakken! JEANNETTE
Kom, we zullen ter algewe inleggen! (neemt het kind)
BARBARA
Wacht! 'k Zal u meehelpen! (het beddegoed van 't kindeke in de wieg leggend)
't Zal nu toch beter liggen of op die twee stoelen! En ge moogt ze zoolank houden of dade wilt zulde Uzeke! JEANNETTE
Uzeke zal ze voor niet lange moeten hen Barbara, want Uzeke zal hier zelve niet lank ne meer zijn! STANSKE
Hin! Gade bij ons niet blijven Uzeke? FIEN
Wat is dat nu? weeral? JEANNETTE
Uzeke gaat trouwen! FIEN
Trouwen mee wien? JEANNETTE
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Dat is nu ook een vrage! Ha mee meneere Florimond! Mee wie zou ze anders trouwen! BARBARA
Tiens, mag 't hij van zijn moeder! Trouwen mee een meiske uit een poortse. FIEN
Z'heeft misschien berouw gekregen, d'oude deugniete! JEANNETTE
Fien ge moet zwijgen! Dat en is geen deugniete! FIEN
Nee 't is een heilige! JEANNETTE
Toe toe zeeverirre, wat kende gij van rijke menschen's huishoudens? EMMATSE
En gade da kindeke ook weere meedragen Uzeke? JEANNETTE
Nee, ze zal het bij u laten! EMMATSE (in gehuil)
Eerst en mocht ik 't kindeke nie zien, thons en mocht ik het niet oppakken en nu gaat't weg! FIEN
Allez is't weere tsildereetse mee u! Ziede weere dat er ne mensch in huis is! EMMATSE
Ehwel laat het mij thons ne keer wiegen! JEANNETTE
Allez! Maar niet t'hard zulde dat't er niet uit en rolt! BARBARA
Kijk! Azoo binst dade een liedse zingt! (wiegend en zingend)
Do do enz enz. Behalve Uzeken zingen al de op het tooneelstaanden het wiegeliedje mede.
GORDIJN
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
93
Borel over Buysse Inleiding Henri Borel (1869-1933), journalist, criticus en romancier, vriend van Louis Couperus(1) en Frederik van Eeden(2), dankt zijn vermeldenswaardigheid niet aan zijn romans maar aan zijn vulgariserende publicaties over de Chinese en Indische cultuur.(3) Zijn bittere ervaringen met de literaire kritiek van zijn tijd inspireerden hem op zijn zestigste verjaardag, 23 november 1929, tot deze conclusies: ‘Ik sta, gelukkig!! heelemaal buiten den kring der letterkundigen. [...] Want ik haat letterkunde, die alleen maar letterkunde is. Ik ben absoluut alléén en onafhankelijk van allen; ben daarom veel gehaat; mijn werk wordt veel geminacht.’(4) Wellicht is dat een van de redenen waarom Borel in de Haagse krant Het Vaderland altijd bijzonder waarderend en welwillend over het werk van Cyriel Buysse oordeelde, al was hij door zijn dandyeske persoonlijkheid veel nauwer verwant aan Couperus. Twee maanden voordat Borel zestig werd, vierde Buysse zijn zeventigste verjaardag (20 september). Hoe ingenomen de Haagse Vlaming was met de hulde die Borel hem op zijn verjaardag in Het Vaderland bracht, bewijst het kaartje dat hij hem een week later, op 27 september 1929, van op zijn Molenheuvel in Deurle stuurde: ‘Waarde Heer Borel, van op mijn molen en van uit mijn werkkamer kan ik u niet hartelijk genoeg danken voor het gevoeld artikel dat gij over mijn werk en mij in het Vaderland geschreven hebt. Geen enkel, onder de groote menigte die ik ontvangen heb, heeft mij zooveel plei-
(1) Zie José Buschmann, ‘Louis Couperus en Henri Borel: impressie van een vriendschap’; Vlaanderen, juni 2003, p. 190-196. (2) Zie Brieven van Frederik van Eeden aan Henri Borel, Den Haag 1933. (3) Onder andere: Wijsheid en schoonheid uit China (Amsterdam 1895); De Chineesche filosofie toegelicht voor niet-sinologen (Amsterdam 1896-98); Wijsheid en schoonheid uit Indië (Amsterdam 1905); De geest van China (Amsterdam 1916). (4) ‘Henri Borel. Op zijn zestigsten verjaardag’; Algemeen Handelsblad, 23.11.1929.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
94 zier gedaan.’(5) Omdat Borels opmerkelijk artikel in de Buysse-studie tot nu toe weinig of geen aandacht heeft gekregen, wordt het hier voor het eerst integraal herdrukt. Joris van Parys
Cyriel Buysse 1859 - 21 Sept. - 1929 door Henri Borel Hoe is 't mogelijk, morgen wordt Cyriel Buysse zeventig jaar! Wij vragen ons dit af, omdat deze stoere Vlaming-Nederlander niet alleen - dank zij de sport waaraan hij zooveel doet? - in de kracht van zijn fysieke leven is, maar ook, omdat zijn litteraire werk nog vol-levenskrachtig is. Hij behoort tot de zeldzame Nederlandsche schrijvers, die niet zijn blijven teren op roem van jaren en jaren geleden, maar die nog steeds even goed werk produceeren als in hun jeugdiger jaren. Als men Buysse's kunst eens met slechts één woord zou moeten definieeren zou het, geloof ik, het woord: gezond zijn. Het is merkwaardig hoe zelfs tijdens en na den oorlog geen spoor van decadentie of zelfs maar ietwat te veel raffinement in zijn werk is te bekennen. Hij heeft, als ieder schrijver, verschillende phasen doorloopen - meten wij maar eens den afstand tusschen zijn Recht van den Sterkste en De Tantes, om een voorbeeld te noemen - maar oergezond en echt is zijn kunst altijd gebleven, en vooral, al schrijft hij zelden geheel in Vlaamsch dialect, echt Vlaamsch. Toch is het een merkwaardig geval met Buysse: hij is een Hollandsche Vlaming en een Vlaamsche Hollander, en bijna al zijn werken zijn Vlaamsch-Hollandsch en Hollandsch-Vlaamsch. Hij
(5) Cyriel Buysse aan Henri Borel, Deurle 27.9.1929; Letterkundig Museum, Den Haag, B9962.B1. Ongetwijfeld hebben Buysse en Borel elkaar een aantal keren ontmoet bij Couperus. Andere correspondentie dan het kaartje uit 1929 is er niet. Het hierna herdrukte artikel waarnaar Buysse verwijst verscheen in de rubriek ‘Kunst en Letteren’ van Het Vaderland van 20.9.1929, op de voorpagina van de avondeditie (Avondblad C, p. 1).
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
95 woont ook meestal in de wintermaanden in den Haag, in lente, zomer en herfst in Vlaanderen. Er zou een psychoanalytische studie te schrijven zijn over de wijze, waarop deze Hollander-Vlaming beide elementen van, zoo niet nationaliteit, dan toch afkomst en mentaliteit, in zijn werk heeft gemengd, waarschijnlijk zonder het precies te weten. Als ik Vlaming schrijf denke men vooral niet aan iemand als Streuvels, of als van de Woestyne, of als Teirlinck, want Buysse is alléén Buysse. ‘Een zoogenaamde woordkunstenaar ben ik niet en verlang ik ook niet te worden’, heeft Buysse eens in een interview verklaard (met André de Ridder, te vinden in Den Gulden Winckel van 15 October 1909). Ik wil hierbij uitroepen: Gelukkig niet! Buysse is èn romancier èn verteller, misschien méér verteller. Menschen, die van definieeren en verdeden houden kunnen gerustelijk zijn omvangrijk oeuvre in twee categorieën verdeden, want hij heeft deze verdeeling in bovenbedoeld interview zelf juist genoemd: die der buitenromans en die der stadsverhalen. De buitenromans hebben het meeste succes gehad. Ik heb in mijn Zondagochtendblad-artikelen en kortere besprekingen reeds zóó vaak over Buysse's werk geschreven, dat de lezer mijn groote waardeering ervan wel reeds kent. Van zijn latere werk heeft in 't bizonder De Tantes mij in 't hart getroffen, èn door den fijnen humor er in (die in zijn eerste werken zich zelden of nooit manifesteerde) èn door de zoo zonder ophef beschreven, maar daardoor des te schrijnender aandoende, stille levenstragiek. Buysse moge dan al geen woordkunstenaar zijn, wat lèven de menschen in zijn boeken! Ik las onlangs dat Vermeylen zijn serie werken eens ‘een openluchtmuseum van levende beelden’ heeft genoemd. Zoo iemand, dan heeft Buysse het Goethesche ‘Greift nur hinein ins volle Menschenleben’ toegepast, en wel het Vlaamsche menschenleven, vooral het buitenleven. Als wij in onze bibliotheek eens het geheele oevre van den onvermoeibaar productieven Cyriel Buysse naast elkaar wilden zetten, zou dat heel wat ruimte innemen. Van Het Leven van Rozeke van Dalen en Het Bolleken, Het Recht van den Sterkste (wel zijn sterkste roman), Een Leeuw van Vlaanderen, Schoppenboer, Sursum Corda, Mea Culpa, zelf al heele afstanden, naar Tantes, over De Roman van een Schaatsenrijder heen, met alle andere romans, en alle korte, zoo
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
96 boeiend vertelde verhalen van het buitenleven er tusschen, is de breedte van een geheele boekenplank, waar een geheel schrijversleven op zou staan. Uit de Bron heet een zijner nieuwere boeken, maar àl zijn werken zijn gekomen uit de bron, die nooit uitgeput wordt, de bron van het volle menschenleven. Ik sprak daar niet [= net] van Buysse's humor. Als ge wilt weten wáár die, gemengd met tragiek (tragiek is bijna altijd vlak bij humor, en dit is misschien juist het tragische) in zijn werk karakteristiek te vinden is, lees dan nog eens zijn Ezelken, en ook Het Bolleken. Al wordt Cyriel Buysse - hoe is 't mogelijk! - morgen 70 jaar, zijn oeuvre is nog geenszins afgesloten. Wij kunnen nog veel van hem verwachten. Ik heb zelfs ergens gelezen, dat spoedig een boek ter perse zal gaan, waarin de geest der Nieuwe Wereld en die van Europa in conflict, althans scherp contact zullen komen.(6) Jeugdige zeventigjarige, mijn oprechte gelukwenschen!
(6) De roman Twee werelden, die pas in 1931 zal verschijnen.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
97
Ongecompliceerde antwoorden Twee brieven van Cyriel Buysse ingeleid door Joris van Parys Inleiding In aflevering XX van deze Mededelingen bezorgde Yves T'Sjoen de uitgave van een aantal brieven van en aan Cyriel Buysse, zijn naoorlogse Gentse uitgever Willem Rombaut en de Gentse leraar - later schooldirecteur - Paul Wijnants, die de taalkundige correctie van het door Rombaut uitgegeven werk van Buysse voor zijn rekening nam.(1) In de voornoemde brieveneditie zijn niet de afschriften opgenomen van twee antwoordbrieven van Buysse uit het voorjaar van 1930 waarvan tot nu toe zonder meer werd aangenomen dat ze gericht zijn aan Wijnants, omdat ze in de handschriftenafdeling van de Gentse universiteitsbibliotheek in dezelfde map te vinden zijn als de brieven van en aan de corrector.(2) Hoewel de mogelijkheid dat het inderdaad om brieven aan Wijnants gaat niet uit te sluiten is, lijkt het bij nader onderzoek waarschijnlijker dat de Gentse filoloog, atheneumleraar en bibliograaf Robert Roemans (1904-1968) de niet met naam genoemde ‘Waarde Heer’ is, die de vragen heeft gesteld waarop Buysse antwoordt. Het valt immers op dat het niet gaat om vragen over zijn taalgebruik en dat de antwoordbrieven uitsluitend biografische en bibliografische informatie bevatten. Aangezien Roemans tussen 1929 en 1931 zijn Buysse-bibliografie samenstelt en daarin ook een ‘Biographische nota’ opneemt, ligt het verband met de bibliograaf eerder voor de hand dan dat met de corrector.(3)
(1) ‘Brieven van Paul Wijnants, Willem Rombaut en Cyriel Buysse’, uitgegeven door Yves T'Sjoen; MCBGXX, p. 91-106. (2) UBG, Hs. 3352. (3) Rob. Roemans, Kritische bibliographie van Cyriel Buysse gevolgd door een bibliographie over Cyriel Buysse, Kortrijk 1931. De biografische nota staat op p. 83. In de inleiding, die gedateerd is ‘Aalst, Juli 1931’, schrijft Roemans: ‘Deze Cyriel Buysse-bibliografie zette ik rond Mei 1929 op; ik was toen aan het Atheneum te Malmédy gehecht. [...] Sinds mijn aanstelling te Aalst (Paschen 1930) kon ik dit werk in heel wat gunstiger voorwaarden beeindigen.’
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
98 Beide brieven zijn sinds lang bekend en worden in de Buysse-literatuur vaak geciteerd.(4) Juist omdat het belangrijke documenten zijn, worden ze hier eindelijk integraal gepubliceerd. De lezer moet overigens weten dat met name de informatie die Buysse geeft over zijn eerste reis naar Amerika onvolledig en deels onjuist is.(5)
1 Deurle, 7 April 30 Waarde Heer, Gaarne wil ik antwoorden op uw ongecompliceerde vragen. Ik verliet het Gentsche Atheneum (quatrième professionnelle, zooals dat heette) op 16j. leeftijd om in de vaderlijke industrie te Nevele (olie-slagerij en cichorei-fabriek) mijn verdere levens-ontwikkeling te vinden. Mij werd niet gevraagd of ik daar zin in had. Het was iets vanzelfsprekends: de oudste zoon volgde zijn vader op. Het was er in 't geheel geen ‘sinecure’. Vroeg opstaan, voor 7 uur in de fabriek tot 12; en weer in de fabriek of op 't bureau van 1 tot 7. Ik leerde er al de verschillende vakken. Ik kan een stoommachine drijven; lijn-en-raap-koeken maken, graan malen, zaad en haver cylindreeren. Ik kan ook cichorei-wortels droogen: de zwaarste en meest uitputtende arbeid die ik ken. - Ik werd physiek heel sterk. Mijn geest werd gevoed door lectuur, 's avonds en in mijn schaarsche ontspannings uren. Mijn moeder, en vooral mijn tante V. Loveling, steunden mij daarin. Mijn vader, - man van de praktische daad, - vond het tijdverspilling. Daardoor ontstond op den duur een conflict tusschen hem en mij. Ik zag geen uitkomst voor mij in de te Nevelachtige industrie en snakte naar een ruimer levensveld. In 1886 vertrok ik naar Amerika, voor grooter uitbreiding der zaak. Nieuwe teleurstelling en diep heimwee! Na twee jaar had ik een grondigen afkeer van het amerikaansche leven gekregen. Ik kon met die lui daar niet opschieten. Een van onze amerikaansche klanten heeft
(4) Brief 2 is door Henk Smits in twee delen overgenomen in zijn inleiding bij de uitgave van het reisverhaal ‘Op den Senegal’, dat ter sprake komt in die brief; zie MCBG VIII, p. 8-11 en 43-87. (5) Zie Joris van Parys, Het leven, niets dan het leven. Cyriel Buysse en zijn tijd, Antwerpen-Amsterdam 2007, p. 83-103.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
99 eens van mij gezegd: ‘M. Buysse is a very nice man, but he is not a business man’. Ik geloof dat de man gelijk had, wat het laatste betreft. Van die waarheid overtuigd, sloeg ik ineens het stuur om en begon te schrijven, sterk door mijn moeder en mijn tante daarin aangemoedigd. Mijn vader verzoende zich daar eerst veel later mee, toen hij hier en daar de eerste lof-klokken hoorde luiden. Ik heb er in 't geheel geen bezwaar in, dat deze en andere documenten eventueel aan prof. Persijn worden medegedeeld.(6) Met vriendschappelijken groet C.B.
2 Deurle 8 Mei 30 Waarde Heer. Gaarne bezorg ik u de verlangde inlichtingen. - De Lovelings komen oorspronkelijk uit Duitschland, uit Lingen a/d Ems, waar nog verre familieleden wonen. De naam wordt er als Löveling geschreven. Een tak kwam naar Vlaanderen en werd er ‘Loveling’. Een andere vestigde zich te Nantes en heette er ‘Leveling’. Een dezer Levelings trouwde met den franschen Kapitein Richard, Maître de Port te Nantes. Die man had veel gereisd, namelijk in Sénégal, en had zijn reisindrukken beschreven. Hij liet ze lezen aan mijn tante Virginie Loveling, die ze mij overhandigde en mij aanraadde ze gedeeltelijk in het nederlandsch te verwerken. Zoo deed ik en liet ze verschijnen, niet in Elsevier, maar in ‘Goeverneur's Oude Huisvriend’ (omstreeks 1890) een maandblad uit Nijmegen, dat sinds lang is opgedoekt. Die bijdragen verschenen, als ik mij niet vergis, in 4 afleveringen van bedoeld tijdschrift. Of ik die dingen nog bezit en waar ik ze moet opdiepen is een andere zaak. Misschien in den Haag. Over een tiental dagen ga ik daarheen en zal eens kijken. Met vriendelijke groeten Uw de C.B. (7)
(6) Jules Persyn is in 1930 ‘bestuurder’ van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taalen Letterkunde. Buysse wordt eind 1930 verkozen tot lid van de Academic (7) Zie noot 4.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
101
Ideaal en werkelijkheid: Sursum corda! en de kronkelwegen van de liefde door Romain John van de Maele Lys over landet, Det er det, vi vil. (Licht over het land - dat is het wat wij willen.) J.V. Jacobsen (1884)(1)
In een voordracht over het Vlaamse proza bestempelde Maurits Sabbe Reimond Stijns' roman Ruwe liefde als ‘de eerste uiting van het naturalistische streven in onze letterkunde.’ Hij wees er ook op dat Stijns geen consequent naturalist was en dat er in Vlaanderen maar weinig werken waren verschenen ‘die wij als uiting mogen beschouwen van een konsekwent naturalisme. Met Het recht van den sterkste en een paar andere boeken van Cyriel Buysse, Wrakken van Emmanuel de Born, Last en Mannenwetten van Gustaaf Vermeersch en eenig werk van Leo Meert en Gustaaf D'Hondt hebben wij daaromtrent het belangrijkste op dat gebied genoemd.’(2) Sabbes trefzekere beperking was ingegeven door de eisen van objectiviteit en de wetenschappelijke uitgangspunten van het Franse naturalisme à la Zola, maar het begrip naturalisme kon ook een andere lading dekken. Herman Bang (1857-1912), een tijdgenoot van Cyriel Buysse (1859-1932), was als jonge auteur een markant vertegenwoordiger van het naturalisme in Denemarken. Hij was amper 22 jaar oud toen hij Realisme og realister (1879) publiceerde. Als journalist en recensent besteedde hij aandacht aan het werk van Balzac, Flaubert, Zola en Feuillet. Voor Bang was het realisme geen filosofisch stelsel of wetenschappelijke discipline. Hij beschouwde het realisme (en indirect ook het naturalisme) in de eerste plaats als een vorm, een mid-
(1) J.P. Jacobsen, Samlede skrifier Første bind, København & Kristiania, Gyldendalske boghandel, 19065, p. 366. (2) Maurits Sabbe, Het proza in de Vlaamsche letterkunde, Bussum, C.A.J. van Dishoeck, 1909, p. 30.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
102 del. Het was een benadering die nieuw licht op de dingen kon werpen, maar in zijn eerste romans - Haabløse sloegter (1880, Een ondergaand geslacht, Utrecht, 1901) en Foedra (1883, Phedra, Amsterdam, 1907) - speelde de erfelijkheid toch een grote rol. Bang liet zich daarbij inspireren door zijn eigen milieu: zijn vader overleed als psychiatrisch patiënt en zijn moeder werd op relatief jonge leeftijd geveld door tuberculose.(1) Aamborstigheid en bleekzucht speelden ook in latere werken een grote rol. De visie van Bang en een aantal tijdgenoten(2) stelt de moderne lezer in staat Buysses tweede roman, Sursum corda! (1894), en veel ander proza op een niet-restrictieve manier tegemoet te treden, meer bepaald als hybridische romans of verhalen. De literatuurwetenschap houdt niet langer vast aan de beperkende definities die vroeger golden, en veel literatuurwetenschappers beschouwen het naturalisme en het realisme als varianten van één literaire stroming. Hermang Bangs taal en stijl werden door Peer E. Sørensen als hybridisch omschreven: ‘Bang's realism is a borderline language halfway between the literary and the trivial. [...] He favours everyday chats, phrases, gossip, general drivel and much more. Realism is a hybrid. Bang's realism is a montage consisting of quotations from other people's small talk. Realism is discourse-mimesis.’(3) Het werk van Emile Zola (1840-1902), de grote gangmaker van het naturalisme, was ook hybridisch. Nicolette David omschreef Germinal als een collage van verschillende stijlen: ‘It is possible to trace in Germinal forms of writing usually associated with romanticism, realism, myth,
(1) H. Topsöe Jensen, De Skandinavische letterkunde 1870-1925, Amsterdam, Elsevier, 1926, p. 50-56; Hakon Stangerup, ‘Det moderne gennembrud (1870-90)’, in: Hakon Stangerup & F.J. Billeskov Jansen, ed., Dansk litteraturhistorie Bind 3, Fra Georg Brandes til Johannes V. Jensen, København, Politikens Forlag, 1966, p. 11-332, alwaar 226-267; Jørgen Tiemroth, Dansk litteratur fra runepoesi til modernisme, København, Aschehoug Dansk Forlag, 1965, p. 150-152 en Poul Borum, Danish literature, Copenhagen, Det danske Selskab, 1979, p. 51-53. (2) Knud Michelsen, ‘Periodebeskrivelse 1870-1890’, http://www.adl.dk en Elke van Nieuwenhuyse, ‘Cyriel Buysse en de naturalistische roman in Nederland. Verslag van een onderzoek met een tekstuele invalshoek’, in: Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap XXI, Gent, 2005, p. 185-263 en Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap XXII, Gent, 2006, p. 73-146. (3) Peer E. Sørensen, ‘Herman Bang og realismen/Herman Bang and realism’, in: Nordisk litteratur/Nordic literature, 2005, p. 87-91, alwaar 88.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
103 tragedy and even poetry.’(1) Ook Nederlandstalige literatuurhistorici hebben het begrip hybridisch in descriptieve zin gebruikt: Romain Debbaut heeft Sursum corda!, Mea culpa (1896), Op 't Blauwhuis (1897) en Daarna (1903) onder deze noemer gerangschikt en H. Desmedt heeft Arm Vlaanderen als ‘hybridische roman uit de periode rond de eeuwwisseling’ benaderd.(2) Debbaut heeft er terecht op gewezen dat het Nederlandse (inclusief het Vlaamse) naturalisme ‘een huis met veel kamers’ was.(3) Dat gold ook voor het oeuvre van Zola en Buysse vestigde terecht de aandacht op het verschil in theorie en praktijk bij Zola: Hij was zeer absoluut in zijn oordeel, en als men die werken nu herleest valt het ook wel op dat Zola over 't algemeen de kunst in een veel te nauw sluitende gordel wilde omvatten; en voor de roem van de Franse letteren mag men het een gelukkig feit noemen dat hij zelf, door zijn schitterende epische en lyrische kracht, voortdurend hoog en breed uit de veel te enge grenzen brak, waarbinnen hij niet alleen het werk van anderen, maar ook en vooral zijn eigen werk meende te kunnen en moeten houden.(4) Toen de descriptieve benadering nog in de schaduw stond van een evaluatieve analyse, oogstte Sursum corda! kritiek in een monografie van Van Elslander, maar ook - en vooral - in de dissertatie van P.H.S. van Vreckem. Van Elslander had het over ‘een weinig geslaagde roman’ en Van Vreckem wees o.a. op de ‘houterige en foutieve boekentaal.’(5)Sursum corda! mag als literaire schepping minder geslaagd zijn dan Het recht van de sterkste (1893) en Schoppenboer (1898), de romantische en vage socialistische idealen van het hoofdpersonage
(1) Nicolette David, ‘Germinal: the naturalist novel’, in: Delia da Sousa Correa, ed., The nineteenth-century novel, London, Routledge, p. 357-379, alwaar 378. De genuanceerde Nederlandse Zolakenner J.J. van Santen Kolff wees reeds aan het eind van de negentiende eeuw op het ‘poëtiserende en idealiserende aspect’ van Zola's werk. Romain Debbaut, Het naturalisme in de Nederlandse letteren, Leuven/Amersfoort, Acco, 1989, p. 49. (2) Debbaut, Het naturalisme in de Nederlandse letteren, p. 57 en 208. (3) Idem, p. 65. (4) Cyriel Buysse, ‘Emile Zola’, in: Idem, Verzameld werk 6, Brussel, A. Manteau NV, 1979 (samengesteld en ingeleid door Ant. van Elslander en Anne Marie Musschoot), p. 1167-1203, alwaar 1197. (5) Ant. van Elslander, Cyriel Buysse. Uit zijn leven en zijn werk I, Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1960, p. 41 en P.H.S. van Vreckem, De invloed van het Franse naturalisme in het werk van Cyriel Buysse, Brussel, TUB, 1968, p. 126.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
104 behoorden wel tot de werkelijkheid van het tijdsgewricht waarin de roman werd geschreven. Heel wat artikelen in lokale en landelijke bladen en ook (socialistische) feesten waren immers op volksopvoeding en volksverheffing gericht. Er werd veel aandacht geschonken aan het misbruik van alcohol, aan beter en gemengd onderwijs, aan de opvoeding door de ouders en aan ‘slecht’ vermaak.(1) In het kader van het beschavingsoffensief traden, bijvoorbeeld in Gent, vertegenwoordigers van de middenklasse en beter opgeleide arbeiders naar voren om hun opvattingen over de vorming van arbeiders gestalte te geven. Hun visie op het beschavingsoffensief was verwant aan die van de liberale beschavingsinitiatieven die in de decennia vóór 1885-1914 werden ontwikkeld(2) en aan de overtuiging van de utopische socialisten in de eerste helft van de negentiende eeuw, zoals die o.a. werd verwoord in L'organisateur belge: ‘Dès son premier numéro, L'organisateur, avait dénoncé l'ignorance comme une des causes essentielles de la misère.’(3) Onwetendheid als struikelblok op weg naar volksverheffing werd samen met verplicht lager onderwijs, kinder- en vrouwenarbeid ook in de Vlaamse pers regelmatig onder de loep genomen.(4) Ondanks alle onvolkomenheden gaf en geeft Buysses tweede roman nog steeds een treffend beeld van het kleinburgerlijk leven op het platteland, en precies daarom zal ik Sursum corda! in dit opstel toetsen aan: (i) artikelen uit dezelfde periode en (ii) historiografische en sociografische bijdragen. Mijn aandacht gaat daarbij vooral naar
(1) Romain John van de Maele, ‘Tegen bloedarmoede en andere kwalen. Advertenties voor elixirs en geneesmiddelen aan het eind van de lange negentiende eeuw’, in: Ons heem, september 2006, jrg. 59, nr. 3, p. 3-13 en ‘De receptie van het realisme en het naturalisme in enkele Ieperse weekbladen aan het eind van de negentiende eeuw’, in: Kunsttijdschrift Vlaanderen, 2007, jrg. 56, nr. 315, p. 108-113. (2) Roel Devriendt, ‘Schoone feesten vereenigen ons allen’ - socialisme en feestcultuur te Gent, 1885-1914, Gent, Universiteit Gent, 2001 (onuitgegeven licentiaatsverhandeling). (3) John Bartier, Naissance du socialisme en Belgique. Les Saint-Simoniens, Bruxelles, Présence et Action Culturelles, 1985, p. 61. (4) ‘Schande’, De toekomst, 21 juli 1889, p. 1; ‘De toekomst’, De toekomst, 30 april 1893, p. 1; ‘Een kaakslag’, Het weekblad van Yperen en het arrondissement, 29 augustus 1896, p. 1; G. Vandevoorde, ‘Het onderwijs’, Het weekblad van Yperen en van het arrondissement, 9 September 1899, p. 1; Goliath, ‘Verplicht onderwijs’, Het weekblad van Yperen en van het arrondissement, 9 maart 1901, p. 1. Voor een bespreking van de diepere oorzaken van de achterlijkheid, zie: Chris Vandenbroeke, Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, Beveren/Nijmegen, Orbis en Orion/B. Gottmer, 19822, p. 270-282.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
105 het huwelijk, een thema dat samen met onderwijs en opvoeding veel aandacht heeft gekregen tijdens het beschavingsoffensief. In 1901 beklemtoonde een redacteur van een lokaal blad het belang van het huwelijk met de volgende woorden: ‘De voornaamste daad in 't leven van den mensch, het bedrag van geluk of ongeluk dat hij kan verwerven, wordt samengevat in dit enkel woord: huwelijk.’(1) De Franse sociologe M. Segalen beklemtoonde dat plattelandsvrouwen hun status volledig aan het huwelijk te danken hadden: ‘La femme en milieu rural n'a pas de statut si elle n'est pas mariée. [...] C'est par le marriage qu'elle acquiert sa place d'adulte dans la société.’(2) Het huwelijk was echter ook in een stedelijke omgeving vaak het enige middel om een nieuwe identiteit te verwerven. Daarbij werd de meisjesnaam meteen vervangen door de familienaam van de partner. De Engelse onderzoekster Judith Flanders stelde: ‘Marriage was the only satisfactory career for women.’(3) De stelling werd als volgt aangevuld: ‘Marriage was a business transaction: a man got a housekeeper/companion, and in exchange a woman got a household and children. Her status was dependent on her husband's, and his credentials had therefore to be explored thoroughly.’(4) Omdat het huwelijk en de kronkelwegen van de liefde ook centrale thema's waren in romans van Bang, Pontoppidan en Undset ga ik op zoek naar parallellen in de scenische, impressionistische roman Ved vejen (1886, Aan den weg, Amsterdam, 1905) van Herman Bang en de novelle Det ideale hjem. Et problem under debat (1900, Het ideale gezin)(5) van Hendrik Pontoppidan (1857-1943, Nobelprijs 1917). Bij wijze van contrast besteed ik ook aandacht aan de ‘stadsroman’
(1) ‘Trouwen voor 't geld’, Nieuwsblad van Yperen en van het arrondissement, 16 november 1901, p. 2. (2) Geciteerd in: Vandenbroeke, Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, p. 62. (3) Judith Flanders, The Victorian house, London, Harper Perennial, 2004, p. 178. In een Nederlandstalig artikel uit 1875 werd de maatschappelijke rol en plaats van de vrouw als volgt gedefinieerd: ‘Hun heiligdom is hunne familie, bij hunnen man en kinderen. Daar bezielen zij hunne omgeving met al wat er goed, verheven en edel is op aarde.’ De toekomst, 19 december 1875, p. 2. (4) Flanders, The Victorian house, p. 181. (5) Piet Schepens vertaalde Det ideale hjem letterlijk als Het ideale tehuis. Zie: Piet Schepens, ‘Hendrik Pontoppidan’, in: Karl Gjellerup & Hendrik Pontoppidan, Romans/Novellen, Hasselt, Uitgeverij Heideland, 1963, p. 273. Ik verkies de vertaling Het ideale gezin. In de novelle gaat het immers meer om de samenstelling van het gezin dan om de plaats waar het gezin woont.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
106 Fru Marta Oulie (1907) van Sigrid Undset (1882-1949, Nobelprijs 1928), waarin een vrouwelijke focalisator aan het woord komt. Om de tijdgeest zo dicht mogelijk te benaderen, komen ook andere vrouwelijke auteurs (focalisators) aan bod. Ik richt me aan de ene kant vooral op het artistieke streven en de persoonlijke en maatschappelijke idealen van Buysses hoofdpersonage en aan de andere kant op de levensomstandigheden en idealen van Bangs, Undsets en Pontoppidans personages. Verwijzingen naar het werk van Victoria Benedictsson, Amalie Skram, Stella Kleve (Mathilda Mailing) en August Strindberg vervolledigen het beeld. De naar het noorden gerichte blik is o.a. bedoeld als aanvulling van door andere auteurs geschreven essays waarin Buysses oeuvre werd vergeleken met romans en verhalen uit de ons omringende landen. Hoewel het werk van Bang en Undset(1) in Vlaanderen enige bekendheid geniet, bespreek ik hun romans, en vanzelfsprekend ook dat van Pontoppidan, eerst in de context van de Deense en de Noorse literatuurgeschiedenis. Daarna vat ik het verhaal van Ved vejen, Det ideale hjem en Fru Marta Oulie samen, zodat meteen een basis wordt gelegd voor de vergelijking met Sursum corda!.
Bang, Pontoppidan en Undset In de Deense literatuurgeschiedenis worden de ontwikkelingen in de periode 1870-1890 omschreven als het moderne ontwaken. Met dat begrip worden o.m. Georg Brandes (1842-1927), Jens Peter Jacobsen, Herman Bang en Henrik Pontoppidan geassocieerd. Jens Peter Jacobsen (1847-1885) studeerde biologie aan de universiteit van Kopenhagen en vertaalde Darwins ‘revolutionaire’ boeken On the origin of species en The descent of man. Hij verwierf echter vooral bekendheid als auteur van de romans Fru Marie Grubbe. Interieurer fra det syttende aarhundrede (1876, Marie Grubbe, Leiden, 1890)(2) en
(1) Undsets historische trilogie Kristin Lavransdatter (Kristin Lavransdochter) werd regelmatig in het Nederlands herdrukt. Kransen (1920, De bruidskrans), Husfrue (1921, Vrouw) en Korset (1922, Het kruis) werden vrij snel vertaald door A. Snethlage. In 1946 verscheen reeds de tiende druk van De bruidskrans. In 1947 bracht J.M. Meulenhoff in Amsterdam de zevende druk van Vrouw en Het kruis op de markt. (2) Volgens Tiemroth leunde Marie Grubbe aan bij het werk van Flaubert, maar de neerwaartse lijn van de ontwikkelingen eindigde niet in verval zoals dat bij de Franse naturalisten het geval was. Tiemroth, Dansk litteratur, p. 137.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
107 Niels Lyhne (1880, Leiden, 1889). Van zijn hand was ook de eerste Deense naturalistische novelle: Mogens (1872). Jacobsens werk heeft veel invloed gehad op het proza van Herman Bang en zijn tijdgenoten. Poul Borum omschreef het werk van Jacobsen in één treffende zin: ‘In his programme and in the ‘biological’ structure of the novels, Jacobsen is a Naturalist, but in details he is a Symbolist.’(1) Borums definitie vertoont opvallende gelijkenissen met Buysses opvattingen over Sursum corda!. In 1893 schreef Buysse aan Emmanuel de Bom, dat hij zijn werk opvatte als een roman ‘à base naturaliste’ of liever ‘realiste, avec l'envolée idéale vers le symbolisme mystique’, en hij voegde er aan toe dat Sursum corda! ook een ‘sociale roman’ was.(2) De eerste uitgesproken Deense naturalistische roman was Jason med det gyldne skind (1875, Jason met het gulden vlies) van Vilhelm Topsøe (1840-1881). Ook Topsøe effende mee het pad voor auteurs die in het laatste kwart van de negentiende eeuw debuteerden. Uitgesproken naturalistisch waren o.a. ook Smaafolk (1880, Kleine lieden) en Thomas Fris's historie (1881, Het levensverhaal van Thomas Fris) van Sophus Schandorph (1836-1901). In de roman over Thomas Fris stond de regeerperiode van Frederik VII centraal. Het werk was een Deense pendant van Zola's romans over het Tweede Keizerrijk.(3) Naturalistisch - in de Franse, ideaaltypische (Zolaanse) zin - waren ook de eerste romans van Herman Bang, die als journalist ‘ergernis wekte en ernaar streefde ergernis te wekken.’ Zijn prikkelende artikelen werden gretig gelezen.(4) Als romancier had hij minder succes: zijn tijdgenoten konden zijn vroeg werk niet appreciëren en hij werd - ook om zijn seksuele geaardheid vaak bespot. Bang wilde de werkelijkheid weergeven zoals ze was, zonder opsmuk, en hij verzette zich tegen de overvloedige analyses van Zola. Bang omschreef realistische romans als ‘een reeks beelden, losgescheurde bladen uit het grote boek van de menselijke ziel, een boek dat nog nooit door iemand werd uitgelezen en waarvan niemand de ontknoping kent.’(5)
(1) Borum, Danish literature, p. 50. (2) Geciteerd in: Van Vreckem, De invloed van het Franse naturalisme in het werk van Cyriel Buysse, p. 125. (3) Stangerup, ‘Det moderne gennembrud’, p. 169. (4) Idem, p. 234. (5) Geciteerd in: Michelsen, ‘Periodebeskrivelse 1870-1890.’ (Mijn vertaling)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
108 Bangs romans en novellen kregen vanaf Stille existenser (1886, Teruggetrokken zielen), de bundel waarin o.a. Ved vejen werd opgenomen, een opvallend impressionistisch(1) en scenisch - soms sensitivistisch - karakter met een uitgesproken gevoel voor synesthesie. Haabløse sloegter droeg nog het Stempel van Zola en de roman werd vrij snel verboden. Bangs debuutroman vormde met Stuk (1887, Stuc) - een werk over Kopenhagen, dat verwant is aan La curée en Aux bonheurs des dames- en Tine (1889, Nijmegen, 1891) een drieluik over het verval in de Deense samenleving. In Een ondergaand geslacht werd het moreel verval van een individu beschreven, in Stuk beschreef Bang dezelfde problematiek met Kopenhagen als ‘hoofdpersonage’, en in Tine verwoordde hij het moreel verval van Denemarken na de Deens-Duitse veldslag in Dybbøl in 1864. Een belangrijk werk was ook Ludvigsbakke (1896), een roman waarin de zoon van een herenboer na het overlijden van zijn vader het met heel wat minder middelen moest stellen. Als jongeling ontmoette hij de verpleegster Ida Brandt, de dochter van de vroegere rentmeester van Ludvigsbakke. Ida had vrij veel geërfd en de moeder van Karl von Eichbaum had in de beginfase geen bezwaar tegen een relatie van Karl met Ida, maar toen de dochter van de nieuwe eigenaar van Ludvigsbakke in haar omgeving opdook, werd Ida Brandt uitgestoten in de geest van ‘soorte bij soorte’ zoals Uleken dat zo gevat formuleerde in de gelijknamige roman (1926) van Cyriel Buysse. Ook in Bangs laatste roman, Mikaël (1904, Utrecht, 1905), was een verloren fortuin een van de drijfveren die Lucia Zamikof in de armen van de schilder Claude Zoret dreef. Daarna veroverde zij Mikaël, Zorets geliefd model, steeds op zoek naar ruime bestaansmiddelen en erotiek. Het thema van de verzoening van bestaansmiddelen en begeerte werd ook meermaals door Buysse beschreven. Ved vejen - volgens een vrij recent commentaar van de Zweedse literatuurwetenschapper Knut Ahnlund Bangs beste werk(2) - was een
(1) Als radicalisering van het realisme is het impressionisme verwant aan het naturalisme en is het onderscheid tussen beide realtief. ‘Terwijl het impressionisme voorrang gaf aan de individuele registratie van werkelijkheid, ging het de naturalistische schrijvers en kunstenaars om objektieve en werkelijkheidsgetrouwe weergave van voornamelijk sociale werkelijkheid.’ Stephan Kohl, geciteerd in: Mineke Schipper, Realisme. De illusie van werkelijkheid, Assen/Brugge, Van Gorcum/Orion, 1979, p. 51. (2) Knut Ahnlund, ‘Översättningen som borde dras in direkt’, Svenska Dagbladet, 14 mars 2005.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
109 relatief eenvoudig verhaal. Het hoofdpersonage, Katinka Bai, de vrouw van een stationschef, was een stille persoonlijkheid. Op een dag ontmoette ze Huus, een rentmeester die in de omgeving van het provinciestadje aan het werk ging. Ook Huus was vrij stil en er ontstond een grote genegenheid tussen Katinka en de nieuwe rentmeester. Bijna ongemerkt ontwikkelde de genegenheid zich tot liefde, maar Katinka - die lichamelijk zwak was - was mentaal sterk en zij trok een streep onder de toenadering. Ze vertelde Huus dat hij de streek moest verlaten en hij gaf gehoor aan haar verzoek. Daarna werd Katinka echt ziek. Bang belichtte niet alleen de drichoeksverhouding Bai-Katinka-Huus, maar ook de toenadering en verwijdering tussen Agnes en Andersen en heel wat andere personen. Naar die ontwikkelingen zal ik nu en dan verwijzen in de vergelijking met Sursum corda!. De belangrijkste vertegenwoordiger van het naturalisme in Denemarken was zonder meer Henrik Pontoppidan.(1) Pontoppidan verzette zich tegen de domineesstand zoals Bangs vader was ook Pontoppidan senior dominee - en hij beschreef heel indringend het boerenleven, waarbij zijn sympathie vooral naar keuterboeren en landarbeiders ging. In Sandinge menighed (1883, De gemeente Sandinge) protesteerde hij tegen het geestelijk klimaat aan de volkshogescholen. Landsbybilleder (1883, Beelden uit het dorpsleven) en Fra hytterne (1887, Vanuit de hutten) waren wrange, geëngageerde novelle-bundels, net als Skyer (1890, Wolken), een werk waarin ook de eigen tijd werd belicht.(2) Fra hytterne bevatte o.a. het verhaal ‘Et grundskud’ (Een onherstelbare ramp) waarin Kresten Jakob Hansen bij het verlies van de zeug Sif zuchtte dat de dood van een kind minder hard was dan het verlies van een varken.(3) Pontoppidans naturalistische - en later - realistisch gekleurde romans waren zeer complex en gingen over de grote spanningen uit de periode 1864-1914. Zoals het werk van Buysse was ook het proza van Pontoppidan sterk antithetisch, en zoals Buysse hechtte Pontoppidan minder belang aan erfelijke eigenschappen dan aan het milieu en de wil om de eigen
(1) Schepens, ‘Hendrik Pontoppidan’, in: Gjellerup & Pontoppidan, Romans/Novellen, p. 253-274 en Stangerup, ‘Det moderne gennembrud’, p. 268-317. Uit Pontoppidans omvangrijk oeuvre werden slechts weinig werken in het Nederlands vertaald. (2) Topsöe Jensen, De Skandinavische letterkunde, p. 47 en Romain John van de Maele, ‘Skandinavische sprokkels SKYER’, in: Mandragora, mei 1977, jrg. V, nr. 1, p. 18-23. (3) Henrik Pontoppidan, Fra hytterne, http://www.bjornetjenesten.dk.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
110 persoonlijkheid aan bod te laten komen. Pontoppidan beschreef ononderbroken de dag- en de nachtzijde van het menselijk handelen en de an sich onzichtbare psyche. Hij schreef net als Bang een donker drieluik: Det forjoettede land (1891-95, Het beloofde land), Lykke-Per (1898-1904, Peter de gelukkige, Amsterdam, 1932) en De dødes rige (1912-16, Het dodenrijk). Det forjoettede land had sterk impressionistische accenten, maar de volgende twee grote romans waren eenvoudiger, zonder opsmuk. In het drieluik was er nauwelijks sprake van raakpunten met het Franse ideaaltypische naturalisme. De reeks stond in de schaduw van Schopenhauers ideeën! Toch was Lykke-Per, volgens Vilhelm Andersen in een kroniek van 26 december 1905, de geschiedenis van Pontoppidans eigen tijd, opgehangen aan de levensloop van één individu,(1) zodat er, weliswaar onrechtstreeks, toch verwantschap bestond tussen het werk van Zola, Buysse en Pontoppidan. De latere Nobelprijswinnaar nam volgens Andersen in Lykke-Per een geëngageerde positie in: de auteur had zichzelf ‘tot orgaan van zijn tijd en geweten van het volk’ omgevormd. In dit opstel richt ik het zoeklicht echter op Det ideale hjem (1900), een novelle die ongeveer dertig jaar na de eerste publicatie enkele wijzigingen onderging. Ook de definitieve versie van Det ideale hjem was een eenvoudig verhaal, maar de achterliggende ideeën waren vrij complex. Adam Mailing, een bioloog, woonde samen met zijn zuster en moeder in Kopenhagen, en hij werkte aan een ‘wetenschappelijk’ verantwoord boek over ‘det ideale hjem’ (het ideale gezin). Zijn ouders hadden elkaar verlaten omdat ze, verliefd als ze waren, elkaars persoonlijkheid verstikten. Voor Adam was het huwelijk strijdig met de ‘natuurwet’ en hij toonde zich een pleitbezorger van het matriarchaat. In een discussie met zijn toekomstige zwager, een geneesheer, verwoordde hij de ‘natuurwet’ die eigenlijk een persoonlijke en culturele achtergrond had: zijn eigen jeugdomgeving. Het huwelijk van zijn zuster eindigde met een scheiding en zijn eigen liefdesavontuur brak Adam zelf af om zijn ideale gezin weer op te zoeken: hij trok opnieuw in bij zijn moeder en zijn zuster en haar twee zoontjes. In de oorspronkelijke versie keerde de vorser zijn zwangere echtgenote de rug toe om met zijn moeder en zijn zuster en haar twee kinderen te gaan samenwonen. Adam was van oordeel dat het burgerlijke,
(1) Vilhelm Andersen, ‘Lykke-Per, http://www.henrikpontoppidan.dk.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
111 patriarchale gezin een hindernis vormde voor de vrije ontwikkeling van het kind. De dramatische gevolgen van de burgerlijke idealen, waarbij de vader tussen het kind en de ‘natuur’ stond, kregen ook gestalte in Pontoppidans roman Mimoser (1886, Mimosa's)(1) waarin de weduwnaar Byberg met zijn twee dochters, Kamma en Betty, op het platteland ging wonen om de meisjes als ‘onvervalste natuurkinderen’ op te voeden. Toen Kamma en Betty - met hun romantische idealen - in het huwelijk traden, waren de mislukking en de scheiding al in kiemvorm aanwezig. Toen de echtgenoten van Kamma en Betty een scheve schaats reden, stortte hun huwelijk in. Iben Holk vatte de ‘boodschap’ van Mimoser als volgt op: de roman was geen pleidooi voor de vrije liefde of ongeremde seksuele betrekkingen buiten het huwelijk, maar wierp indirect wel de vraag op of de consequenties van een slippertje niet te veel ellende veroorzaakten voor alle betrokkenen. Een (seksuele) misstap was niet gelijk aan het verbreken van het huwelijksengagement, aldus Iben Holk.(2) Het pad van de ‘moderne’ Noorse roman werd geëffend door Jonas Lie (1833-1908), wiens werk meer op de romans van Daudet dan op het proza van Zola leek,(3) Arne Garborg (1851-1924) - een van de leiders van het Noorse naturalisme -,(4) en Amalie Skram (1846-1905) die bevriend was met Garborg en Bjørnson. In 1885 verscheen Skrams eerste roman, Constance Ring, waarin ze de mannelijke seksuele dubbelmoraal aanviel. In de periode 1887-1898 publiceerde Skram de romanserie Hellemyrsfolket (Hellemyrsvolk), een werk waarin de armoede, het klassenonderscheid en de spanningen tussen de verschillende generaties werden belicht. Amalie Skram probeerde op naturalistische wijze aan te tonen dat erfelijkheidsfactoren en het milieu de ontwikkeling van de vrije wil beperkten, maar in haar beschrijvingen van de kinderwereld riep ze een ‘monter’ beeld op.(5) Met haar romanserie, waarin de geschiedenis van een geslacht centraal stond, was ze een voorloper van Sigrid Undset.
(1) De meervoudsvorm van mimosa is in het Deens mimoser, maar de titel verwijst naar de overgevoeligheid van de hoofdpersonages. Vaere en sart mimoser (enkelvoudsvorm) betekent overgevoelig zijn. (2) Iben Holk, ‘Mimoser’, http://www.e-poke.dk. (3) Topsöe Jensen, De Skandinavische letterkunde, p. 40. (4) Idem, p. 74. (5) Idem, p. 66-70 en ‘Amalie Skram’, http://fuv.hivolda.no.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
112 Sigrid Undset verwierf vooral bekendheid met haar trilogie Kristin Lavransdatter (1920-22), maar als ‘nyrealist’ debuteerde ze met een kleine roman in dagboekvorm: Fru Marta Oulie. Het boek begon met een bekentenis: Marta was haar man ontrouw geweest. Daarna beschreef ze in een reeks lange flashbacks hoe ze van Otto (haar man) was vervreemd en hoe ze een relatie met Hendrik was begonnen. Toen Otto in een sanatorium verbleef, werd Marta geconfronteerd met het aangezicht van de ander. Als een verre voorloper van de filosofie van Levinas werd ze zich bewust van haar eigen aandeel in de wrange situatie. Na de dood van Otto was een huwelijk met Henrik geen optie. Zoals andere vrouwen in latere werken van Sigrid Undset moest Marta haar eigen verantwoordelijkheid dragen. Op het achterplat van de zesde druk werd het werk omschreven als een reactie tegen de overgeaccentueerde lichamelijke liefde.(1) Sigrid Undset verzette zich tegen de gegoede burgerij die tijdens haar jeugd ijverde voor verlichting en beschaving en haar eigen normen tot algemene normen wilde verheffen. Die ijver was enigszins tegengesteld aan Gilberts verwarde streven in Sursum corda!. In haar romans over vrouwen in Kristiania (Oslo) - o.a. Den lykkelige alder (1908, De gelukkige leeftijd) - beschreef Sigrid Undset het leven van kantoormeisjes die van het geluk droomden, geluk dat slechts voor weinigen was weggelegd. Sigrid Undset brak pas echt door in 1911 met haar vijfde boek, de roman Jenny. ‘Het verhaal van de kunstenares Jenny wekte verontwaardiging over de vermeende onzedelijke inhoud en bewondering voor de compositie en de stijl. De vrouwelijke hoofdpersoon is karakteristiek voor Undsets werk: iemand die pendelt tussen de traditionele vrouwenrol en een autonoom bestaan, tussen romantische liefdesopvattingen en moderne ideeën over subjeetiviteit en zelfstandigheid.’(2) Undsets eigen huwelijk - ze trouwde in 1912 in het Noorse consulaat in Antwerpen met de schilder Anders Svarstad - liep op een scheiding uit.(3) Daarna stond ze alleen
(1) Sigrid Undset, Fru Marta Oulie, Oslo, H. Aschehoug & Co., 19776. (2) Janke Klok, ‘Nawoord’, in: Sigrid Undset, Marta Oulie, Amsterdam/Antwerpen, Uitgeverij Atlas, 2003, vertaald door Janke Klok, p. 133-142, alwaar 134. Verdere verwijzingen worden als volgt in de tekst aangeduid: (MO, p. ...). (3) Victor Claes, ‘Sigrid Undset’, in: A.G.H. Bachrach, e.a., Moderne encyclopedie der wereldliteratuur, Weesp/Antwerpen, De Haan/De Standaard, 1984, p. 24-25; Klok, ‘Nawoord’, p. 136-138 en ‘Sigrid Undset 1882-1949’, http://fuv.hivolda.no.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
113 in voor haar kinderen, zoals de moeder van Adam Mailing in Det ideale hjem van Pontoppidan.
Het wrange levensverhaal van een plattelandsidealist P.H.S. van Vreckem beschouwde Sursum corda! als een romantische reactie op Het recht van de sterkste(1) Buysses tweede roman was inderdaad romantisch (en naturalistisch/realistisch!), maar of het werk een reactie was, valt sterk te betwijfelen. De tweede roman - die wellicht eerder werd geschreven dan Het recht van de sterkste - was nauw verbunden met de eerste: Gilberts hooggestemde huwelijksideaal was een pendant van Maria's droom in de debuutroman, of omgekeerd. Voor Gilbert was ‘de reine, deugdzame liefde in het huwelijk het grootste geluk.’(2) Het ideaal weerspiegelde als het ware de ‘boodschap’ van het op vele plaatsen populaire lied ‘Home, sweet home’ van John Howard Payne en Henry Rowley Bishop. Toen Gilbert na een hele reeks tegenslagen een onthullend gesprek voerde met mevrouw Terront, verloor hij even zijn ‘redeneeringskracht’ en ‘hij kuste haar hartstochtelijk op den mond, hij hield haar lenig lichaam tegen zijne borst geprangd. Zij wendde geene poging tot afwering aan.’ (SC, p. 156) Deze ‘onreine’ handeling werd door Gilbert als een ‘misstap’ beschouwd’, een ‘schanddaad [...] tegenover den man, die hoe weinig sympathiek, toch zijn bondgenoot en vriend was.’ (SC, p. 157) Zijn liefdes- en huwelijksideaal kraakte onder de negatieve gedachtestroom die de omhelzing losweekte, maar hij werd toch vooral kwaad op mevrouw Terront ‘die hem had
(1) Van Vreckem, De invloed van het Franse naturalisme in het werk van Cyriel Buysse, p. 130. Van Vreckem plaatste impliciet naturalisme (realisme) en romantiek tegenover elkaar en beschouwde Sursum corda! als een uitgesproken romantisch werk. Die kwalificatie doet echter geen afbreuk aan Buysses intentie om de sociale werkelijkheid adequaat uit te beelden (het poëticaal beginsel van het realisme). In die zin is Surscum corda! verwant aan La mare au diable (1846) van George Sand (1804-1876). In Sands hyperromantische plattelandsroman vatte de vrij nuchtere ‘père Maurice’ op realistische wijze de huwelijksideologie van zijn tijd en van zijn stand samen. Dit bewustzijn kwam ook bij als ‘nobele arme’ geromantiseerde ‘petite Marie’ - weliswaar op een lager sociaal niveau - naar voren. Ze mocht niet aan een huwelijk denken want ze was te arm: ‘Il faut au moins cent écus pour entrer en ménage, et je dois travailler cinq ou six ans pour les amasser.’ George Sand, La mare au diable, Paris, Le livre de poche, 1974, p. 57. Voor het begrip ‘nobele arme’, zie: Schipper, Realisme, p. 39. (2) Cyriel Buysse, Sursum corda!, Brussel, De Lage Landen, z.j., p. 157. Verdere verwijzingen worden als volgt in de tekst aangeduid: (SC, p. ...)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
114 doen vallen in dien afgrond van vernedering en schande, waar zijne tot dus toe ongeschonden fierheid van eerlijk man ter neer geslagen lag.’ (SC, p. 157-158) Het zelfverwijt loste op in verwijten aan de vrouw. In die zin vertoonde de houding van Gilbert veel overeenkomsten met de werken waarnaar Maurits Sabbe in De nood der Bariseele's zou verwijzen - Masquer van de Wereldt afgetrocken door pater Adrianus Poirters (1645) en Spiegel der quade Vrouwen van P.B. Minne-Broeder (1650). De lectuur van die oude werken leerde Sabbes jongeling de vrouw kennen als ‘avidissimum animal’, ‘bestiale baratrum’, ‘afgryselycke draek, of ‘venynige fonteyn.’(1) Gilberts reactie vertoonde ook gelijkenissen met uitspraken van de Heilige Antonius en een aantal kerkvaders.(2) Voorts was het verwijt vergelijkbaar met de strekking van een gedieht van G. Rotiers. Ook Rotiers hield in 1881 een belerend vingertje op, zoals blijkt uit de volgende strofe: Valt uw liefde op een poezle maagd, Tracht dat gij in uw keuze slaagt; Weet zij zich de borst te rijgen Om aanbidders zóó te krijgen; Draagt zij ook een wijden rok Opgesperd met stok op stok: Jongens van het Vlaamsche Land, Ze is geen freule naar uw hand!(3)
Hoewel in Vlaanderen - en dit in tegenstelling tot de Scandinavische landen - geen scherp zedelijkheidsdebat werd gevoerd,(4) was Gilberts
(1) Maurits Sabbe, De nood der Bariseele's, Brussel, De Lage Landen, z.j., p.115. (2) ‘Wanneer gij eene vrouw ziet, moet gij niet meenen een menschelijk wezen te zien noch een roofdier, maar den duivel in persoon.’ ‘Het één en waarachtig geloof’, Het weekblad van Yperen en bet arrondissement, 9 mei 1903, p. 2 en ‘De kerk en het huwelijk’, Het weekblad van Yperen en het arrondissement, 30 april 1892, p. 1. (3) G. Rotiers, ‘De keus eener vrouw’, De kunstbode, 8 mei 1881, p. 2. (4) Een uitzondering vormde de verontwaardigde reactie Emilie Cale Claeys, het socialisme in de praktijk, (Het volk, 1896) waarin hevig werd tekeer gegaan tegen Een ernstig woord aan de vrouwen uit 1894. Claeys' oproep om ‘middelen ter voorkoming van grote gezinnen’ te gebruiken, lokte reacties uit als ‘geil schepsel’ en ‘wijf zonder godsdienst.’ Frank Uytterhaegen & Guy Vanschoenbeek, ‘Nawoord’, in: Jozef Volckaert, En dat alles voor een paar tirannen. Herinneringen van een socialistisch arbeider, Leuven, Kritak, 1983, p. 79-138, alwaar 116. Lilian of Emilie Claeys werd ook in een lepers liberaal blad terechtgewezen, zonder dat aandacht werd geschonken aan haar standpunten: ‘Emilie Claeys a eu tort. Une femme, quelle qu'elle soit, ne doit jamais accepter d'être la complice d'un homme qui abandonne pour elle une femme et ses enfants.’ La lutte-De strijd, 28 november 1896. Men grasduinde in het huwelijksleven van de schrijfster om - indirect - haar standpunten onderuit te halen. Verdere gegevens: Bart de Wilde, ‘Seks op en naast de werkvloer. De seksualiteitsbeleving van arbeiders en de houding van de vakbeweging’, in: Denise de Weerdt, e.a., Begeerte heeft ons aangeraakt. Socialisten, sekse en seksualiteit, Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen/Amsab, 1999, p. 145-178, alwaar 168 en Karen Celis, ‘Socialisme en seksuele fraude’, in: De Weerdt, Begeerte heeft ons aangeraakt, p. 181-205, alwaar 186-187.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
115 opvatting (ideaalbeeld) een afspiegeling van de seksuele moraal die Bjørnstjerne Bjørnson (1832-1910) in 1883 in zijn toneelstuk En handske (Een handschoen) had verdedigd. De opvattingen van Bjørnson - gericht tegen de dubbele seksuele moraal - werden ook gereflecteerd in de roman Pengar (1885, Geld) van de Zweedse schrijfster Victoria Benedictsson (1850-1880), en ze werden in 1887 door de Deense vrouwenbeweging (Dansk kvindesamfund) overgenomen. Elisabeth Grundtvig, de voormalige redactrice van het ledenblad, verdedigde in een lezing de opvatting dat mannen, zoals vrouwen dat reeds lang deden, binnen de krijtlijnen van een ‘rein en gelukkig huwelijksleven’ moesten blijven. Burgerlijk opgevoede vrouwen golden daarbij, volgens Elisabeth Grundtvig, als model. Ze hadden door hun opvoeding een hoger cultured niveau dan de mannen, aldus nog Grundtvig.(1) Het ascetisch wachten op de huwelijksdag werd ‘gecompenseerd’ door de status achteraf. Een oude volkswijsheid hield de vrouwen voor dat ‘luyster van de mans’(2) kwam, al ging niet iedereen met die visie akkoord. Er waren ook auteurs die de compenserende ‘luyster’ afwezen: vrouwen verkochten te vaak hun lichaam ten gunste van een goede positie, terwijl de echte opdracht van geliefden op een heel ander vlak lag. Ze moesten van hun verbintenis iets moois en natuurlijks maken. ‘Ware liefde beslist[e] over de reinheid of onreinheid ervan. ’(3) Rond de eeuwwisseling werd de kuisheidsboodschap in Denemarken nog steeds vrij pragmatisch benaderd. In de populaire werkjes Alene for damer (Alleen voor dames) en Kun for herrer (Alleen voor heren) werd terughoudendheid bepleit, maar in het tweede boek werd prostitutie meer dan met de mantel der liefde bedekt. Het
(1) ‘Saedelighedsfejden’, http://www.kvindekilder.dk. Grundtvigs Stelling was ongewoon. In de negentiende eeuw werd cultuur vooral met een mannelijk stempel geassocieerd, vrouwen stonden - volgens de toenmalige inzichten - dichter bij de natuur. (2) Chris Vandenbroeke, Vrijen en trouwen van de Middeleeuwen tot heden, Brussel/Amsterdam, Elservier, 1986, p. 42. (3) Harold van Dijk, ‘In het liefdeleven ligt gansch het leven’. Het beeld van de vrouw in het Nederlands realistisch proza, 1885-1930, Assen, Koninklijke Van Gorcum, 2001, p. 216.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
116 huwelijksgeluk was niet voor iedere man - en ook niet voor iedere vrouw - weggelegd en het had geen zin prostitutie te veroordelen. Een tactvolle omgang met prostituees kon, volgens de auteur van Kun for herrer, niet alleen het zinnelijk verlangen stillen, maar ook - weliswaar kortstondig - een afspiegeling van het echte liefdesgeluk oproepen.(1) De Deense situatie vertoonde opvallende gelijkenissen met de situatie in Vlaanderen. Het einde van de negentiende eeuw was de periode van de korte kindertijd en de lange verlovingstijd. De gemiddelde huwelijksleeftijd van mannen was in veel landen bijna 30 jaar en in de steden woonden veel ongehuwde vrouwen.(2) Mannen uit de (hogere) middenstand zochten bevrediging in bordelen, bij dienstmeisjes of arbeidsters, en hun gedrag werd frequent beschreven in veel Nederlandstalige romans.(3) Zowel in Denemarken als in Vlaanderen werd prostitutie gedurende tientallen jaren door de politie bewaakt. In Denemarken gebeurde dat door de toepassing van een wet uit 1863 (gewijzigd in 1874) en in Vlaanderen gold in veel steden een ‘réglement de prostitution.’ In Gent werd een dergelijk reglement voor het eerst toegepast in 1809.(4) In Odense, de geboorteplaats van Hans Christian Andersen, vermeldde het adresboek van 1894 zes ‘erkende’ bordelen in één straat.(5) Voor meisjes uit een burgerlijk milieu gold nog steeds het kuisheidsideaal en was reinheid het ordewoord. Reinheid was ook het kernwoord in de artikelenreeks die Nelly van Kol onder de titel ‘Doet een meisje kwaad’ in De vrouw publiceerde. De vrouw was een ‘veertiendaagsch blad, gewijd aan de onderlinge opvoeding der vrouwen’, en het werd samengesteld door Nelly van
(1) Vagn Dybdahl, ‘De nye klasser 1870-1913’, in: John Danstrup & Hal Koch, ed., Danmarks historie, Bind 12, København, Politikens Forlag, 1978, p. 356. (2) Vandenbroeke, Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, p. 77-79 en Vrijen en trouwen van de Middeleeuwen tot heden, p. 29-30; Dirk Damsma, ‘De dubbele revolutie en het gezin’, in: Ton Zwaan, ed., Familie, huwelijk en gezin in West-Europa, Amsterdam/Heerlen, Boom/Open Universiteit, 1993, p. 165-192. (3) Voor de Nederlandstalige auteurs, zie: Debbaut, Het naturalisme in de Nederlandse letteren, p. 99. (4) Els van Doorslaer, Prostitutie te Gent tijdens de negentiende eeuw, Universiteit Gent, Gent, 2001, (licentiaatsverhandeling), http://www.ethesis.net; Kathlijn Pittomvils, ‘Tussen repressie en permissiviteit. Socialisme, socialisten, prostitutie en geslachtsziekten (Einde 19e eeuw 1977)’, in: De Weerdt, e.a., Begeerte heeft ons aangeraakt, p. 209-235. (5) ‘Prostitution i Odense’, http://www.odense.dk.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
117 Kol die in Aywaille bij Luik woonde - de ‘hoofdagente’ voor België was Emilie Claeys.(1) Veel gedurfder was de houding van de Zweedse schrijfster Mathilda Mailing (1864-1942), die als lid van Emancipations-förbundet medeuitgeefster was van Frihet och Rät (Vrijheid en recht) en onder het pseudoniem Stella Kleve in het tijdschrift Framåt (Vooruit) het verhaal Pyrrhussegrar publiceerde (1886, Pyrrusoverwinningen). Pyrrhussegrar lokte veel reacties uit, net als Gerda von Mickwitz’ verhaal Messling (Mazelen) dat in hetzelfde tijdschrift verscheen. Mazelen was een eufemisme en moest als syfilis worden gelezen. Stella Kleve liet in haar verhaal de vierentwintigjarige, stervende Märta Ulfklo terugblikken op de ‘pyrrusoverwinningen’ tijdens haar korte leven. Die overwinningen waren niet meer dan de onderdrukking van haar erotische Verlangens die, volgens de dokter die Märta in Stockholm had geraadpleegd, haar aangeboren neiging tot bleekzucht had aangezwengeld. Ze haatte de ellendige ‘voorzichtigheid’ (of reinheid) en het feit dat ze zich steeds als een kruipdier had teruggetrokken. In het scenische, vaak sensitivistische verhaal, dat veel naturalistische kenmerken vertoonde, werden in een aantal flashbacks enkele erotische dromen of ervaringen beschreven. In een reactie op kritische lezersbrieven antwoordde Stella Kleve dat ze het levensverhaal van Märta ‘zo objectief mogelijk’ had willen weergeven en dat ze er steeds naar gestreefd had het leven te beschrijven ‘zoals zij het gezien en gekend had.’ In haar reactie verwees ze ook naar essays van Paul Bourget.(2) Voor de weekhartige Gilbert en de even breekbare Maria gold het (voor beiden onbereikbaar) burgerlijk ideaal van het harmonieus gehuwd samenleven, ondanks de klassenverschillen en de verschillende maatschappelijke uitgangspunten. Het arbeiderskind Maria besefte dat haar ideaal zuiver persoonlijk was en dat het huwelijk als locus amoenus een grote inzet van man en vrouw vereiste. Gilbert, die een fabriek had geërfd en de plattelandsbevolking uit haar onwetendheid wilde optillen - inclusief het meisje waarop hij verliefd werd - maakte van zijn maatschappelijke en persoonlijke idealen een onontwarbaar kluwen.
(1) Celis, ‘Socialisme en seksuele fraude’, p. 187-189. (2) Stella Kleve, ‘Pyrrhussegrar’, in: Framåt, 1886, jrg. 1, nr. 20, p. 3-7 en ‘Till alla dem, som i “Framåt” skrifvit om “Pyrrhussegrar”!’, in: Framåt, 1886, jrg. 1, nr. 23, p. 14-15.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
118 Gilberts huwelijksideaal vertoonde ook opvallende gelijkenissen met het beeld van het patriarchale gezin dat Strindberg (1849-1912) in Giftas I. Tolv äktenskapshistorier med förord (1884, Huwelijksverhalen) had verdedigd. Strindberg, die na 1880 naam maakte als ‘vrouwenhater’, zong in zijn novellebundel ‘de lof van de genereuze vader en de liefdevolle echtgenote die zich over haar man en haar kinderen ontfermde. Strindbergs ideale vrouw was de onzelfzuchtige moeder.’(1) De revolterende Zweedse ‘atheïst’, die ook ‘een eenvoudige geloovige, fel socialist en fel anti-socialist, natuuraanbidder en apostel van de cultuur’ is geweest, had zijn romantische idealen na de publicatie van Röda rummet (1879, De rode kamer), ‘dat het doorbreken van het naturalisme in Zweden [markeerde]’, nog niet opgegeven.(2) In Het verweer van een gek (Le plaidoyer d'un fou, 1895) ‘verdedigde’ het hoofdpersonage (Strindbergs schaduw) het huwelijk als volgt: Overigens stond het huwelijk mij sedert mijn jeugd in het meest aantrekkelijke licht voor ogen in mijn dromen en vormde voor mij de enige mogelijkheid voor het samenleven van de beide geslachten, zodat het leven in deze gemeenschap mij niet afschrikte. En nu Maria moeder zou worden, nam mijn liefde een nieuwe vlucht, zij verhief zich gelouterd, geadeld uit de onreine atmosfeer van onze onwettige relatie.(3) In Strindbergs ideale gezin speelde de huismoeder als belichaming van huiselijkheid, moederlijkheid en thuisgevoel een belangrijke rol, maar Strindbergs ideaal vertoonde niet alleen gelijkenissen met dat van Gilbert, het hield ook een sterke tegenstelling in. Strindberg liep helemaal niet hoog op met het laagje cultuurvernis dat zo kenmerkend was voor Gilberts omgeving. Strindberg was een pleitbezorger van natuurlijke relaties en die achtte hij vervuld in de boerensamenleving,(4) een segment van de dorpsgemeenschap dat in Sursum corda! steeds weer over de hekel werd gehaald.
(1) Ulf Boëthius, ‘Til sinnlighetens lov Giftas I och 1880-talets emancipationsdebatt’, in: Karin Westman Berg, ed., Könsroller i litteraturen från antiken till 1960-talet, Stockholm, Bokförlaget Prisma, 1968, p. 108-122. (Mijn vertaling) (2) Topsöe Jensen, De Skandinavische letterkunde, p. 80. (3) August Strindberg, Het verweer van een gek, Amsterdam, Loeb, 1988, vertaald door Erik Lankester, p. 191. Verdere verwijzingen worden als volgt in de tekst aangeduid: (VG, p. ...) (4) Nils Erdmann, August Strindberg II. Genom skärselden till korset, Stockholm, Wahlström & Widstrand, 1920, p. 145-147.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
119 Ook Gilbert wilde (tevergeefs) een genereuze echtgenoot zijn. Hij was op zoek naar een liefdevolle echtgenote die zich door hem wilde laten leiden. Hij besefte wellicht onvoldoende dat zijn droom heel wat raakvlakken had met het ideaalbeeld dat zijn ouders koesterden. ‘Hun ideaal van huisvrouw was een juffer uit de rijke burgerij, opgevoed in de stad, maar van buiten-afkomst en die er zich genoeglijk in schikken zou, buiten te leven.’ (SC, p. 18) In een echt naturalistische ontknoping sloeg hij aan het eind van zijn wrang levensverhaal op de vlucht... zoals een verliezend mannetjesdier dat in de dierenwereld, na een verloren gevecht, een ander gebied opzoekt. Een andere verliezer, Eugène, maakte - als het ware volgens een oude erecode - zijn vlucht onomkeerbaar. Die onomkeerbare vlucht en de motieven voor de zelfmoord komen later in dit opstel meer gedetailleerd aan bod, maar ik wil er nu al op wijzen dat suïcidale ontwikkelingen geen ongewoon verschijnsel waren in het werk van Bang, Pontoppidan, Undset, Strindberg en Nederlandstalige naturalisten.(1) Voorts sloeg een aantal auteurs destijds ook de hand aan zichzelf (o.a. Victoria Benedictsson, Adda Ravnkilde - 1862-1883), en ook Buysses grootvader, Herman Anton Loveling, koos er in 1846 voor om uit het leven te stappen. Zoals in Het recht van de sterkste kwam in het romantische Sursum corda! een ideaaltypische trek van het (Franse) naturalisme aan de oppervlakte: de ethologische benadering. Nadat Gilbert gehoorzaam het door zijn ouders geëffende pad had betreden en zijn eerste ideaal - een studie aan de hogeschool - had verloochend, maakte hij kennis met het zakenleven en de ‘leegte’ van het plattelandsleven, zoals dat in zoveel andere verhalen en romans van Buysse en andere auteurs aan bod kwam - ik denk o.a. 't Bolleken (1906) en aan werk van Bang. Na die eerste opdoffers stichtte Gilbert een vriendenkring die onder het motto ‘Sursum corda!’ een tweetalig tijdschrift uitgaf en naar volksverheffing streefde. Ook dat ideaal was te hoog gegrepen en dat was niet verwonderlijk. Zo kende de poging om in de omgeving van Gent het socialistische plattelandsblad De landbouwer te verspreiden slechts matig succes, want ‘de slaven van de buiten [vertoonden] weinig neiging om bevrijd te worden. Integendeel, ver-
(1) Het verschijnsel zelfmoord in Nederlandstalige naturalistische romans wordt besproken door Debbaut, Het naturalisme in de Nederlandse letteren, p. 106-107.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
120 halen van geweldpleging tegenover socialistische militanten [waren] schering en inslag in de socialistische pers.’(1) Toch was Gilberts streven niet ongewoon. Zijn opvattingen waren vergelijkbaar met de (kunst)theorie die gedurende enige tijd door Franstalige socialisten werd verdedigd: ‘De leur point de vue, le roman réaliste et surtout naturaliste est utile parce qu'il exprime sous une forme attrayante, les thèmes et l'esprit du combat socialiste.’(2) Toen Gilbert echter het middelmatige (literaire) niveau van zijn vrienden leerde kennen, ontwaakte in hem een ethologisch bewustzijn: [...] hij verzamelde, prentte, classeerde deze indrukken in zijnen geest, met de geheime hoop ze misschien later voor een uitgebreide studie over het buitenleven te kunnen gebruiken. [...] [De redactievergaderingen] werden hem als een nieuwe school van menschenkennis, als een nog onbekende komedie des levens, vol eigenaardige leeringen en documenten. Van baanbreker werd hij meer en meer een objectief narvorscher... (SC p. 76) De verwijzing naar de ‘comédie humaine’, de ‘documenten’ en het objectieve onderzoek herinnerden aan Franse wegbereiders die zich met erfelijkheid, milieu en tijd hadden beziggehouden, veel meer dan met de psychologische inzichten die aan het eind van de negentiende eeuw terrein begonnen te winnen. Aan de andere kant was Gilberts belangrijkste literair-filosofische bijdrage voor het tijdschrift van de vriendenkring uitgesproken symbolisch, met een nadruk op hoog en laag, oorlog en vrede. Het buitenleven, zoals dat zo treffend door Gilbert werd geobserveerd en door een externe verteller werd verwoord, was heel wat minder romantisch dan de beelden waarmee natuurfilosofen hun lezers kennis hadden laten maken. Het door dichters bejubelde ‘natuurlandschap’ was meestal het resultaat van de eeuwenlange inzet van mens, dier en gereedschap. Zonder het ononderbroken gebruik van de ploeg, wellicht een der belangrijkste elementen van de materiële
(1) Uytterhaegen & Vanschoenbeek, ‘Nawoord’, p. 114. De landbouwer verscheen voor het eerst in 1894 als een ‘volksweekblad voor de buiten’, later werd het een ‘maandblad voor buitenlieden.’ (2) Paul Aron, Les écrivains belges et le socialisme (1880-1913), Bruxelles, Editions Labor, 1985, p. 219.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
121 cultuur, zou West-Europa er heel anders hebben uitgezien, en de landschapstuin o.m. rond het buiten van mevrouw Durand -, als surrogaat voor de natuur, was niet meer dan een correctie van de symmetrische tuin die in een vroegere tijd als ideaal had gegolden. De landschapstuin was een kunstmatig eiland in een veel groter cultuurlandschap, waarin het door de mens gecultiveerde natuurschoon in verband werd gebracht met het ware en het goede. Een korte, becommentarieerde samenvatting van de ontwikkelingen in Buysses tweede roman maakt duidelijk dat Sursum corda! onder meer een ethologisch geschrift was dat tegelijkertijd ook een cultuurkritische functie had, waarbij zowel de burgerij als de lagere klassen op de korrel werden genomen. De roman was niet alleen beïnvloed door romantische opvattingen en naturalistische inzichten, hij was ook verwant aan de ideeën van Schopenhauer: de vlucht - vergelijkbaar met het vluchtgedrag in de dierenwereld - betekende ook dat de verliezer zich na het verloren gevecht in de wereld uit de wereld terugtrok. De vlucht om te overleven was en blijft een ethologisch gegeven, maar het onzichtbaar worden hield ook een nieuwe mogelijkheid in: de transcendentie van de door het milieu (mede)bepaalde rol. Het quiëtisme hing, zoals Schopenhauer betoogde, samen met twee andere houdingen: ascese en mystiek.(1) Buysses verwijzing naar het ‘symbolisme mystique’ en Gilberts frequente ‘dialoog’ met de veel grotere ‘natuur’ behoeven dan ook geen verwondering te wekken. De eenzaamheid - en de daarmee samengaande leegte en verveling - van het leven op het platteland werd vroeg in het boek in de verf gezet: ‘Buiten zijn de betrekkingen tusschen personen, die verschillende dorpen bewonen, ook zoo moeilijk en zeldzaam, tenzij onder verwanten of intieme vrienden.’ (SC, p. 9) Toen Gilbert het geluk zelf een handje wilde helpen, botste hij op het onbegrip van de middenklasse. Bij de ontmoeting van de vriendenkring waren geen meisjes aanwezig en de verteller schreef hem, in de indirecte rede, de volgende overweging toe: ‘Zou de domste aller pruderieën zelfs in den Vriendenkring de jonge meisjes en de jongelieden van elkaar verwijderd houden, net zozeer als zij gescheiden waren door de ongerijmde en verfoeilijke conventies van hun stand in 't buitenleven.’ (SC, p.
(1) Christopher Janaway, Schopenhauer, Brussel, De Morgen (Kopstukken Filosofie), 2005, p. 131.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
122 10) In heel wat negentiende-eeuwse Engelse romans - van Emily Brontë tot Anthony Trollope en Charles Dickens - kwam dezelfde problematiek aan bod. Zolang zijn ouders leefden, had Gilbert zich niet tegen hun wil kunnen verzetten en hij beleefde ‘de treurige jaren van een mislukt leven’ als ‘middelmatig en eentonig.’ (SC, p. 13) Het thema dook - enigszins anders gekleurd - ook op in het verhaal ‘Jonge-Juffers'-kransje’ (In de natuur, 1905) en in de romans 't Bolleken (1906) en Tantes (1924). In een omgeving die door Gilbert als ‘ungebildet’ werd ervaren, een samenleving waar een ‘ongeneesbare verveling’ heerste, (SC, p. 16) bestond het vermaak van vader erin enkele keren per week ‘op café’ te gaan. (SC, p. 17) Zoals in 't Bolleken trof de bezoeker er de dokter, de notaris en andere notabelen aan. Gilbert, die zijn vader een hele winter vergezelde, kwam in opstand ‘tegen zijn zedelijke daling’ (SC, p. 17) en ontsnapte aan het dwangbuis van een door zijn ouders nagestreefd huwelijk dat vooral door sociaal-economische motieven was geïnspireerd. De keuze van het echtpaar Van den Steen weerspiegelde hun verlangen naar een homogaam huwelijk en ze volgden daarbij de voor hun stand geldende geplogenheden, maar de bemiddeling was een maat voor niets en ze dachten er niet aan Gilbert tot het huwelijk te dwingen: ‘... zij zouden elders zoeken.’ (SC, p. 19) De bemoeienis van Gilberts ouders was geen geïsoleerd verschijnsel, ook op andere plaatsen werd aanvaard dat ouders zich met de ‘keuze’ van de huwelijkspartner bezighielden en er werd daarbij gestreefd naar ‘equality of social level as well as income.’(1) Chris Vandenbroeke heeft erop gewezen dat in de middenklassen en de hogere kringen de partnerkeuze weinig met affectie te maken had en des te meer met opportunisme.(2) In de postuum verschenen roman Northanger Abbey (1818) van Jane Austen (1775-1817) nodigde generaal Tilney Catherine uit voor een bezoek aan zijn landgoed in Gloucestershire (Northanger Abbey) om haar op het huwelijksspoor te zetten. Hij had haar vermogen veel hoger geschat dan het werkelijk was en ging ervan uit dat zij een goede partij voor zijn zoon Henry was. Het thema was aan het eind van de negentiende eeuw nog steeds actueel - ook in Vlaanderen.
(1) Flanders, The Victorian house, p. 185. (2) Vandenbroeke, Vrijen en trouwen, p. 52.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
123 Kort na de ‘bemiddeling’ verloor Gilbert vader en moeder en leefde hij een jaar in ‘volkomen afzondering en strengen rouw.’ (SC, p. 22) Op zoek naar zelfverheffing, vatte hij het plan op om de vervallen plattelandsgemeenschap wat licht te brengen. Die gemeenschap werd o.a. gesymboliseerd door een ‘killige straat met hare lage huizen’, (SC, p. 32) een bovenpersoonlijke pars pro toto, en ‘bijna aan dieren gelijkende boeren’ die opvallend aanwezig waren. (SC, p. 41) Om het licht over de dorpsgemeenschap te laten schijnen, stichtte hij met enkele heren een tweetalig blad waarin een vrijzinnig, maar geen antiklerikaal programma aan bod zou komen. Het verheven doel smolt al gauw samen met ‘het verpersoonlijkt ideaal van [Gilberts] streven, het einddoel, de belooning, de zegepraal’: de verovering van Irène, de dochter van dokter De Cock. (SC, p. 30) Lezen als tijdverdrijf kende aan het eind van de negentiende eeuw een sterke groei, maar de vriendenkring, die met het blad een ruim publiek wilde bereiken, kon zijn doelstelling niet waarmaken. Van het dagblad Vooruit - ontstaan in 1884 - werden reeds in de beginperiode dagelijks ongeveer 2400 exemplaren verspreid, terwijl De toekomst, een voorloper van het Gentse blad, twee keer per week een oplage van ongeveer 1300 exemplaren haalde.(1) In de provinciestad Ieper verschenen de volgende bladen: Gazette van Yperen en van het arrondissement, De toekomst, L'opinion, Nieuwsblad van Yperen en van het arrondissement, Het weeblad van Yperen en het arrondissement, het tweetalige blad La lutte-De strijd, De weergalm en De kunstbode, een literair georiënteerd blad dat een oplage van 500 exemplaren haalde. In Aalst verschenen o.a. De Aalstersche pachter, De beiaard, Den Denderbode, Gazette van Aelst, Het land van Aelst, De werkman...(2) Ook in andere Europese landen, o.a. in Denemarken en Engeland, was de kranten- en weekbladmarkt een groeimarkt, al was de groei niet altijd rechtlijnig en vaak niet zo spectaculair als bij het weekblad Frem (Vooruit). Het blad verscheen voor het eerst in 1897 en na een jaar waren er reeds 80000 abonnees - een indrukwekkend lezerspubliek voor het kleine Deense taalgebied. Het motto van de redactie
(1) Uytterhaegen & Vanschoenbeek, ‘Nawoord’, p. 102-103. (2) http://www.geheugenvanieper.be en H. Liebaut, Repertorium van de pers in het arrondissement Aalst 1840-1914, Leuven/Paris, Editions Nauwelaerts/Béatrice-Nauwelaerts, 1967.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
124 was ‘Kundskab er magt’ (‘Kennis is macht’) en op de omslag stond een man met een fakkel in de hand.(1) Het falen van de vriendenkring als uitgever van een progressief blad had interne en maatschappelijke oorzaken. Zo werd het enthousiasme van de vrijzinnige notaris Lauwereijnssens al vlug getemperd door de bekommernis om zijn ‘stoffelijke belangen.’ (SC, p. 31) De man had vijf kinderen en het was niet aangewezen ‘de meerderheid der invloedhebbende notabelen’ (SC, p. 30) voor het hoofd te stoten. Ook hier kwamen de verborgen spelregels van de plattelandssamenleving aan de oppervlakte. Iedereen speelde een ethologisch bepaalde rol - ondergeschikt of nevengeschikt -, en wie die schikking doorbrak, maakte kennis met mechanismen van sociale controle die soms ontaardden in broodroof of collocatie, of - in het gunstigste geval - in een symbolische bestraffing, zoals die tot uitdrukking kwam in de vaak beschreven charivari's. Medestichter Pinnoy, die zichzelf als naturalist bestempelde, vatte het naturalisme op als een ‘middel om op een min of meer bedekte wijze oneerbare zinspelingen te maken.’ (SC, p. 66) De vriendenkring worstelde met nog een hele reeks andere problemen. Dokter De Cock, een andere vrijzinnige medestichter, kwam tijdens de vergaderingen met zijn ultramontaanse vriend Jozef de Moor aandraven, een man die het vertrouwen misbruikte om wat in liberale kringen gebeurde door te vertellen (te verklikken bij) aan zijn partijgenoten. (SC, p. 37) Hij deinsde er ook niet voor terug Gilbert en zijn vrienden in het openbaar aan te vallen als ‘de medewerkers en de medeplichtigen der heerschzuchtige, criminele, niets eerbiedigende socialisten.’ (SC, p. 42) De Moor kantte zich tegen het gepeupel dat nog geen volk was geworden, tegen ‘de verwoestende driften der weerspannige werkersmassa's’, (SC, p. 42) en hij stond in het toenmalige Vlaanderen niet alleen met zijn opvattingen. In het katholieke ‘Fondsenblad’ werden de stichters van de vriendenkring als wolven en volksvijanden bestempeld. (SC, p. 49) In Wilde werden de boeren door de burgemeester, ridder de Villermont de Wilde, aangemaand om ‘die uitgave der socialisten, de hardnekkigste vijanden en
(1) Vagn Dybdahl, ‘De nye klasser 1870-1913’, p. 338-342 en 358-359; Simon Eliot, ‘Books and their readers - part 1', in: Delia da Sousa Correa, ed., The nineteenth-century novel, London, Routledge, 2000, p. 5-39, alwaar 23-25 en ‘Books and their readers - part 2’, p. 197-228, alwaar 213.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
125 vervolgers van God, van religie en van eerlijke lieden’ niet te lezen. (SC, p. 54) Het volstaat om enkele lokale weekbladen uit het laatste kwart van de negentiende eeuw te lezen om met gelijkaardige ideeën en nog veel scherper scheldproza kennis te maken. Tegenover de egoïstische burgerij plaatste Gilbert - als pars pro toto - de uitgehongerde kantwerkster. (SC, p. 46) Hij schuwde daarbij geenszins het gebruik van de op de spits gedreven tegenstelling, maar die was wel op literaire voorbeelden en op de maatschappelijke realiteit geënt.(1) De leden van de vriendenkring, inclusief de stichter, moesten niet alleen strijd leveren tegen de reacties van hun omgeving, maar ook rekening houden met hun eigen geschiedenis en de vereisten van hun sociale status. Gilbert vatte de hulp van de geïdealiseerde Irène in het huishouden als een kaakslag op: Waarom die zonderlinge, weinig verhevene intrede, achter de meid, waarmede zij schier op een voet van gelijkheid scheen te staan? Was een verblijf van vijf maanden te midden van het buitenleven waarlijk voldoende geweest om haar het vernis der beschaving te ontnemen, aan welks verwerving men vijf jaren van haar leven had besteed? (SC, p. 73) Voor de jonge ondernemer was het gebeuren een ‘vreeselijke onttoovering’, (SC, p. 75) maar de hulp van Irène in het huishouden was, haar milieu in acht genomen, niet ongewoon. De ontzetting over huishoudelijk werk dat door vrouwen uit de middenklasse werd uitgevoerd dook later opnieuw op, en Gilbert had het daarbij over vernederend werk. Toen het gezin Van Duijn geruïneerd was, moest ‘mevrouw zonder meid’, zelf ‘het lage, vernederende werk harer huishouding’ verrichten. (SC, p. 131) De ideale vrouw van de heer Terront - een bekrompen figuur die zich de bruidschat van zijn vrouw had toegeëigend, een handeling die volgens Strindberg in Scandinavië ondenkbaar was (VG, p. 192) - was meer in overeenstemming met de toen gangbare opvatting: een echtgenote moest een ‘degelijke huishoudster’ zijn. (SC, p. 152) Deze opvatting gold niet alleen in Vlaanderen, maar ook in Engeland en andere West-
(1) Philip H. de Pillecyn, Sociaal probleem en verhalend proza 1830-1886 Een sociografische literatuurstudie, Antwerpen, De Standaard, 1967, p. 94 en 99.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
126 Europese landen. Zo was, om slechts een voorbeeld uit onverwachte hoek te noemen, Pierre-Joseph Proudhon (1809-1865) een tegenstander van de vrouweneisen. Hij achtte vrouwen - in het algemeen - intellectueel inferieur, en ook hun moraliteit was discutabel: ‘Op het bezit van deugden zoals gerechtigheid en schroom kon een vrouw niet prat gaan.’ De vrouw was ondergeschikt en complementair aan de man, of anders gezegd: haar plaats was aan de haard.(1) De complementariteitsgedachte stak zelfs de kop op in twee werken van een Nederlandse tijdgenote van Cyriel Buysse. In Een Hollandsch binnenhuisje (1888) en Tom en ik (1889) hield Johanna van Woude (1853-1904), die zelf geen gelukkig huwelijksleven kende, vrouwen het volgende ideaal voor: ‘haar roeping is door ernstige opvoeding, en o.a. door flink onderwijs, den toekomstigen echtgenoot waardig te worden; haar plicht, hém het leven aangenaam te maken; de voorwaarde voor haar geluk, dat vooral een huiselijk geluk moet zijn, ligt in het huwelijk, het moederschap en het eendrachtig betrachten van menschlievende taken.’(2) Het (vanzelfsprekende) moederschap riep nieuwe verplichtingen in het leven, zoals in het toneelstuk Het hoogste recht (1906) van Ina Boudier-Bakker (1875-1966). Toen de minnaar van Eva haar vroeg of ze niets voor haar eigen geluk voelde, antwoordde ze dat de kinderen groter rechten hadden. De complementariteitsgedachte en de gratuite aanname dat vrouwen inferieur waren werden ook bestreden, maar de tegenstemmen - o.a. van Mina Kruseman (1839-1922) in Een huwelijk in Indië (1873) - lokten verontwaardigde reacties uit. Kruseman vond een levenslang huwelijk ‘zonde.’ Hoewel de uitvoering van huishoudelijke taken in Engelse middenklassengezinnen aan het eind van de negentiende eeuw niet helemaal en overal volgens een gestandaardiseerd patroon verliep, heeft historisch onderzoek toch aangetoond dat de meerderheid van de vrouwen regelmatig in het huis werkte, en het ging daarbij ook om het handwerk. ‘All of the things that it is now thought ‘genteel’ women of the time did not do, they did.’(3) In The odd women (1893)
(1) Luc Peiren, ‘Socialisme en vrouwen(beweging) in de tweede helft van de 19de eeuw’, in: De Weerdt, e.a., Begeerte heeft ons aangeraakt. Socialisten, sekse en seksualiteit, p. 61-78, alwaar 64-65. (2) Maurits Basse, Het aandeel der vrouw in de Nederlandsche letterkunde, Deel 1, Gent, A. Hoste, p. 121. (3) Flanders, The Victorian house, p. 208.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
127 van George Gissing (1857-1903) beklemtoonde Edmund Widdowson de rol van zijn vrouw in het huis (houden) met de volgende woorden: ‘... it ought to be a pleasure to you to see that the house is kept in order’, en ‘to see’ betekende heel wat meer dan toekijken op het werk dat door een meid werd uitgevoerd.(1) In het artikel ‘Handen aan 't lijft’ werd het volgende commentaar verwerkt: Handen aan 't lijf hebben, werkzaam zijn, blijft altijd de hoofdhoedanigheid der ware huismoeder. Eene moeder - ze weze ook zoo rijk als de zee diep - die het niet deftig genoeg acht te kunnen werken is nooit een huismoeder. De echtgenoote en moeder is slechts huismoeder als ze alle huishoudelijke werken kent en zich niet schaamt ze te verrichten.(2) Gilberts idealen en verwachtingen waren, in vergelijking met de opvattingen die in burgerlijke middens golden, duidelijk te hooggestemd, ook al verschenen er rond de eeuwwisseling artikelen waarin - in algemene zin - voor een meer vrouwvriendelijke huishouding werd gepleit. Na een ‘redactievergadering’ in een visserssloep legde de vriendenkring - inclusief enkele echtgenotes en Irène - noodgedwongen een deel van de terugreis af in een soort ‘vrachtwagen met dekzeil’ waarin de reizigers op een laag hooi en stro plaatsnamen. De nabijheid van de vrouwen prikkelde Gilbert, maar ‘het bewustzijn van de onbereikbaarheid van zijn ideaal, alles verzwond, er bleef niets meer in hem over dan de zelfzuchtig-geprikkelde begeerte, de zelfzuchtig-verliefde man.’ (SC, p. 91) Tijdens de rit was ‘de warmte van [Irènes] lichaam, zoo heel dicht bij het zijne, als een vuur’, maar hij werd verlamd ‘door een aangroeiende, onoverwinnelijke schroomvalligheid’ en brandde alleen inwendig. (SC, p. 92) De volgende dag werd hij aangegrepen door schaamte en de behoefte om zijn verliefdheid weg te rationaliseren - Irène paste niet bij hem: ‘Haar ouderdom, haar opvoeding, hare neigingen, alles was het tegenovergestelde van wat hij zocht, van wat hij verlangde!’ (SC, p. 95) Toch bleef haar beeld zijn gedachten beheersen, en om de jonge meisjes toch nog een keer samen te brengen, bedacht hij een groot tuinfeest bij hem thuis. Ook
(1) Idem, p. 208. (2) ‘Handen aan 't lijf!’, Nieuwsblad van Yperen en van het arrondissement, 10 augustus 1907, p. 1.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
128 hier bleef zijn achtergrond bepalend - hij liet zich leiden door de vage principes van de fysionomie en schrok er niet voor terug om de lichamelijke eigenschappen van de moeder van Eugène en mevrouw Pinnoy met hun maatschappelijke stand in verband te brengen. Ondanks de eerdere rationalisatie in verband met zijn gevoelens voor Irène, ondernam hij een ‘proefneming’ - de lezing van een nieuw opstel - die hij ‘als de maatstaf van hare intellectueele opleiding en hare gevoelens te zijnen opzichte’ beschouwde. (SC, p. 105) De lezing kende veel bijval, maar Irène reageerde niet. Toch waagde hij zich aan een dans met haar, hij liet zich ‘overweldigen’ door haar ‘materieele verleidingskracht’, (SC, p. 112-113) en raakte nog meer in de war toen hij met mevrouw Terront danste, ‘cette femme [qui] cherche un amant.’ Hij kreeg schielijk de scherpe intuïtie, dat die mooie vrouw hem toebehoorde, dat hij, alleen met haar, haar in de armen zou mogen sluiten, haar kussen op den mond, lang, hartstochtelijk, de oogen gesloten, teederheidswoorden stamelend. Toen dacht hij plotseling dat het Irène was, die hij zoo in de armen hield en een lange rilling liep door zijn ledematen. (SC, p. 114-115) Toen Irène met De Moor danste, voelde hij aan dat ‘“zij” hem niet wilde.’ Meteen kreeg ook zijn verlangen naar volksverheffing een rake klap: ‘Wat hechtte hij nog aan de verheffing van het zoo diep gezonken Vlaamsche volk, en of de lieden van zijn stand een min of meer verfijnd leven te midden van de bekrompen buitensamenleving genoten?’ (SC, p. 117) Het bloed kroop echter waar het niet gaan kon. Hij liet zich inspireren door de aanmoedigende woorden van mevrouw Terront en hij zette zijn troeven op een rijtje: ‘Hij was rijk, niet te oud, van een onbesproken gedrag. In stoffelijk opzicht zou [Irène] stellig niets beters vinden.’ (SC, p. 119) De volgende dag zond hij een brief aan de ouders van Irène. ‘Hij vroeg verschooning om zijne liefde voor Irène’ en benadrukte dat het beeld van het meisje ‘versmolt met het ideaal van gansch zijn leven. Hij gaf ook de noodige inlichtingen betrekkelijk den toestand zijns fortuins en zijner nijverheid...’ (SC, p. 121) Toen het meisje het aanzoek door haar moeder liet afwijzen, duidde Gilbert, in een ethologische terugblik, de oorzaak van zijn falen. Hij had zich niet tegen de wens - de onuitgesproken gedrags-
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
129 regels - van zijn ouders verzet en hij had zijn eigen droombeelden verloochend. Die verloochening brak hem nu zuur op: Hadde hij zijn roeping gevolgd, hij zou nu een beroemd advocaat zijn, of een vermaard geneesheer; hij zou zonder moeite, de vrouw gevonden hebben, die hem kon begrijpen en beminnen; hij zou reeds kinderen hebben, een gezelligen haard bezitten, een familieleven genieten, waar alles liefde, vrede, voorspoed en geluk zou zijn. (SC, p. 128) De idealist verviel in utilistische overwegingen en dat was in zijn milieu heel gewoon. Een huwelijk was, zoals het in een artikel in een Iepers blad werd geformuleerd, vaak ‘het overnemen of het consolideeren van de eene of de andere handelszaak’, en als er sprake was van een bruidschat, dan zag de man ‘in deze welke hij verkozen [had] niets anders meer dan den vetten bruidschat - en zijn hert, ijdel van alle medegevoel, [ging] in het bruischend leven van den buiten de verstrooiing zoeken, genoodzaakt door eene vereeniging die slecht op malkaar past.’ ‘Bruischend’ was wellicht ironisch bedoeld. Volgens de redacteur leidden de ‘huwelijken van welvoeglijkheid’ tot verveling.(1) In Buysses roman werd het door ‘den vetten bruidschat’ geconditioneerde huwelijk geïllustreerd door de ontsporing van de relatie van de heer en mevrouw Terront. Haar moeder had voor haar een partner gezocht en die partner zag in de verbintenis niets anders dan ‘een vereeniging van belangen’, een uiting van koopmanschap. (SC, p. 152) Reeds tijdens de huwelijksreis maakte hij opmerkingen over de hoge uitgaven, ‘alsof het geld, waarmede hij betaalde, van hem en niet van [mevrouw Terront] kwam.’ (SC, p. 152) Nadat het echtpaar een eigen woning had betrokken, vluchtte de jonge bruid naar het huis van haar moeder, maar deze bracht haar vrijwel onmiddellijk en streng vermanend naar het echtelijk huis terug. De jonge vrouw had inmiddels een andere naam gekregen - haar ‘meisjesnaam’ werd nergens onthuld - en ze hoorde nu thuis in een andere omgeving. De
(1) ‘Trouwen voor 't geld’, Nieuwsblad van Yperen en van het arrondissement, 16 november 1901, p. 2. Verveling was een belangrijk element in heel wat romans waarin het huwelijk niet alleen het plattelandshuwelijk - een centraal of belangrijk secundair thema was, ik denk o.a. aan Verveling (1892) van de Nederlandse naturalist Frans Coenen (1866-1936).
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
130 naamsverandering - als uiting van de burgerlijke moraal - werd in dezelfde periode al afgewezen door Strindberg.(1) De burgerlijke huwelijksideologie waartegen Gilbert zich op een halfslachtige manier verzette, werd met de voeten getreden door Eugène, een van de jongere leden van de vriendenkring, die zich volgens de zeden van zijn klasse ongepast gedroeg. Gilbert, die zich druk maakte om ‘de gedwongen levenskring van kleingeestigheid’ op het platteland, (SC, p. 146) werd door de moeder van Eugène gevraagd om haar zoon om te praten. Eugène had ‘de onbegrijpelijke misgreep begaan’ zich ‘ernstig te verlieven’ op de dochter van een pachter uit de buurt, een ‘coquette’, die ‘een air van juffer’ aannam, ‘met een affectatie om zich door haar opvoeding en haar manieren boven haren stand te plaatsen.’ (SC, p. 137) Mevrouw Durand kon ‘natuurlijk’ Eugène geen toestemming geven om met dat meisje te trouwen, en als een ware advocaat van de duivel nam Gilbert hetzelfde standpunt in. Het water was veel te diep en hij herinnerde zijn vriend aan gelijkaardige verbintenissen: ‘Aanschouwt ze, is dàt een benijdenswaardig lot? Zelfs de besten, de gelukkigsten onder hen zijn “déclassés”, voor eeuwig in een afzonderlijken, beklagenswaardigen rang verbannen.’ (SC, p. 141) ‘Déclassé’ was een rake typering - in de Engelstalige literatuur werd een gelijkaardig begrip gehanteerd: ‘A man from a good background who married a servant, for example, ‘degraded’ himself.’(2) Degradatie was ook het woord dat Strindberg in Het verweer van een gek gebruikte: ‘Mijn vroegere liefdesavonturen, mijn gemeenschap met vrouwen van een lagere klasse lijken mij nu een degradatie, een bestiaal misdrijf jegens het ras.’ (VG, p. 150) Ondanks de belofte om de relatie af te breken, bleef Eugène het meisje ontmoeten. Toen ze later zwanger bleek te zijn, pleegde hij
(1) Erdmann, August Strindberg II, p. 153. (2) Flanders, The Victorian house, p. 185. Zelfs historische figuren, die in het openbaar voor een meer egalitaire samenleving pleitten, volgden in hun privéleven het aloude pad van hun stand. Toen in 1901 de huwelijksplannen van Emile Vandervelde (1866-1938) de kranten haalden, belichtte de redacteur van een provinciaal blad de ‘keuze’ van de socialistische politicus met de volgende woorden: ‘Ten einde de opeenhooping der capitalen in de maat van zijn vermogen tegen te werken kon gezel Vandervelde heel goed trouwen met een Belgische juffer zonder fortuin, een socialistische onderwijzeres, eene winkeldochter uit 't Maison du Peuple of zoo iets.’ Vandervelde gaf de voorkeur aan een wettelijk gescheiden Engelse (gefortuneerde) vrouw. ‘Rood huwelijk’, Nieuwsblad van Yperen en van het arrondissement, 2 februari 1901, p. 1.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
131 zelfmoord ‘ter wille van die vrouw, van die ellendige boerenmeid [...] die hij noch huwen, noch verlaten’ kon. (SC, p. 188) Omdat de eer van de familie Durand op het spel stond, werd daarna met geld rechtgebogen wat door het standsbewustzijn krom was gemaakt. Het vluchtgedrag van Eugène, die een symbolisch gevecht over gedragsregels had verloren, was uiterst consequent. Het homogame huwelijk was in zijn omgeving een ongeschreven wet en verzet tegen die eis betekende zoveel als zichzelf uitsluiten. De autodestructieve handeling was een uiting van onvrede met het leven zoals het, o.a. door zijn moeder en anderen, in zijn omgeving werd (voor)geleefd of (voor)gelogen, of zoals Schopenhauer schreef: ‘De zelfmoordenaar wil wel degelijk het leven; hij is alleen maar ontevreden over de omstandigheden waarin het hem ten deel is gevallen.’(1) Eugène dreigde te stikken in de verboden. De opdoffer in de liefde was niet de enige nederlaag die Eugène had moeten slikken. Samen met Gilbert had hij, na de uitgave van het weekblad ‘De Strijd om het Licht’, nog andere klappen geïncasseerd, hoewel vooral Gilbert het slachtoffer werd van de vijandige reactie in de dorpsgemeenschap. Gilbert ontving naamloze brieven en bedreigingen, en hij werd het slachtoffer van een nachtelijke wraaktocht: ‘Vuilnis werd vóór zijn huis gestrooid; een nacht schreef men met krijt op zijne deur: “weg met den vervloekten geus!” [;] een volgenden nacht werden al de ruiten van de vensters zijner fabriek [...] met steenen aan stukken geslagen.’ (SC, p. 159-160) Na een sermoen door een pater redemptorist, die de samenstellers van ‘De Strijd om het Licht’ in het bijzijn van Irène en haar ouders aan de schandpaal had genageld, regende het aan de uitgang van de kerk letterlijk slagen. Toen Gilbert zich omdraaide om de dader te herkennen, ‘kreeg hij een nieuwen slag, en deze trof hem zóó vlak in het gelaat dat zijn nijpglazen aan stukken vlogen.’ (SC, p. 175) Erger was wellicht het isolement waarin hij belandde, het isolement dat ook door Eugène werd gevreesd nadat zijn vriendin zwanger was geworden. Gilbert was reeds eerder persona non grata geworden bij andere ondernemers; zijn praktische hervormingen, gericht op de materiële verbetering van de levensomstandigheden van zijn werknemers, een beetje op de manier van Robert Owen (1771-1858), druiste in
(1) Geciteerd in: Janaway, Schopenhauer, p. 128.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
132 tegen de (ongeschreven) regels van de nieuwe, kapitalistische klasse.(1) Die tastbare inzet was echter even belangrijk, wellicht zelfs belangrijker dan de uitgave van een weinig gelezen blaadje waarin volksverheffing en een ‘verlicht’ gezinsleven ruime aandacht kregen. Golby en Purdue hebben op overtuigende wijze het belang van de materiële verheffing aangetoond; acculturatie kwam als volgt tot stand: Acculturation to the values of superior social groups may have played a part in changing the cultural patterns of working class life and in making domesticity more central to it; the greater the resources available were probably more decisive. The desire for domestic comfort and harmonious family life was no new phenomenon among working people, as witnessed by the traditional samplers and ornaments bearing such phrases as ‘East West, Home is best’ or ‘Bless this house’ which graced even the meanest homes. What made such developments possible was a general mise in real wages paralleled by a fall in basic living costs.(2) Dat Gilbert ook om zijn sociale houding werd verketterd, toont aan dat het burgerlijk beschavingsoffensief een ambigu verschijnsel en, vanuit ethologisch perspectief, een terrein vol hindernissen was - ook Strindberg heeft dat ondervonden vóór hij uit Zweden wegvluchtte.(3) In zijn apologie wees hij op het besmettend karakter van de oneer die met de ethologische uitsluiting gepaard ging: De mensen gaan ons mijden, de een na de ander. Zelfs mijn zuster, verontrust door al het geklets, neemt er aanstoot aan. [...] Eindelijk waren we een zondagavond bij mijn zuster uitgenodigd. We gaan er op de afgesproken tijd heen en zijn stomverbaasd als het dienstmeisje ons meedeelt dat mijnheer en mevrouw niet thuis zijn, omdat ze een uitnodiging elders aangenomen hadden. (VG, p. 166)
(1) Voor een gedetailleerde bespreking van de politieke ideeën in het vroege werk van Buysse verwijs ik naar Christian de Borchgrave, ‘Cyriel Buysse en het saint-simonisme. Een ideeënhistorische studie van een aantal vroege werken’, in: Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap VII, Gent, 1991, p. 37-85. (2) J.M. Golby & A.W. Purdue, The civlisation of the crowd. Popular culture in England 1750-1900, Stroud, 19992, p. 189. (3) Erdmann, August Strindberg II, p. 157.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
133 Zelfs de kinderen werden getroffen door de besmetting: in Stockholm werden ze op scheldwoorden onthaald. Na al de nederlagen verdween (vluchtte) Gilbert regelmatig voor enkele dagen uit het dorp: ‘... hij wilde zijn gansche leven niet in dit bekrompen dorp slijten, te midden dier kleingeestige, ellendige bevolking’, (SC, p. 177) ‘hij zou vertrekken, ginds verre, naar de centrums van verlichting en beschaving’ (SC, p. 178-179) om van daaruit het licht terug te kaatsen naar het verarmde Vlaanderen. Alleen de herinnering aan zijn ouders hield hem voorlopig in Looverghem, waar hij vooral nachtelijke zwerftochten door de natuur ondernam. Tijdens een van die zwerftochten ontdekte hij het lijk van zijn vriend Eugène Durand. Toen hij het onomkeerbaar besluit had genomen om weg te trekken, werden zijn onroerende bezittingen openbaar verkocht. In een scenisch hoofdstuk - dat vanuit een literair perspectief, samen met het hoofdstuk waarin de pater redemptorist de dorpsgemeenschap overdonderde, de overige hoofdstukken ver overtrof (en nog steeds overtreft) -, greep de idealist terug naar naturalistische uitgangspunten: ‘Vele [in het café] aanwezige gezichten waren hem persoonlijk vreemd, maar twee, drie algemeene typen van physionomie dienden tot maatstaf der verschillende klassen...’ (SC, p. 192) De aanwezigen werden ingedeeld volgens taxonomische principes. Precies in die omgeving, waarin rijke boeren, geringe burgers en bekrompen renteniers elkaar de loef probeerden af te steken, werd Gilbert nog eens geconfronteerd met zijn maatschappelijke en persoonlijke nederlaag: ‘Van lieverlede maakte zich een aangroeiende enervatie, gemengd met een gevoel van walg en gramschap van hem meester, bij het aanschouwen van al die hebzuchtige lomperds, die, als roofdieren op een prooi, zijn ouderlijk erfdeel aanvielen.’ (SC, p. 203) De genadestoot kreeg hij echter toen bleek dat zijn huis was aangekocht door een ‘stroman’ van Jozef de Moor, de ultramontaanse tegenstander die met Irène was gaan lopen. Daarna probeerde hij nog - heel even net zo autodestructief als Eugène - zijn eigendom door brandstichting uit de handen van De Moor te houden, maar hij schrok van zijn eigen handeling en bluste tijdig de beginnende brand. Daarna restte alleen de echte vlucht - met het open einde - weg van alles, weg van de herinnering, op zoek naar ‘een haard, eene familie, een vreedzaam en gelukkig leven.’ (SC, p. 218) De verslagen vrijzinnige dacht nog heel even aan zijn ouders die hij misschien
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
134 later, ‘in een ander leven, onder een andere gedaante’ zou weerzien. (SC, p. 219) Het strijdbare verlichtingsideaal (Scientia vincere tenebras) moest wijken voor een meer ingetogen, religieuze houding (Post tenebras spero lucem), de eventuele transcendentale vlucht. Voorlopig was hij echter ‘alleen... alleen en weg.’ (SC, p. 219) Van zijn fiere, sociaal en esthetisch gefundeerde levens- en kunstopvatting bleef niets over. Precies in de laatste zin van de ‘mislukte’ roman kwam de (indirecte) cultuurkritiek van de auteur aan de oppervlakte: Gilbert had zichzelf buitenspel gezet door zijn ‘mateloos’ streven naar culturele verheffing van zijn omgeving en dat was een tegennatuurlijke houding. De zwerftochten in de nachtelijke natuur als voorafspiegeling van de - ethologisch noodzakelijke - vlucht om te overleven waren meer dan een escapistisch intermezzo. In die passages kwam de verteller als criticus in de buurt van Strindberg, die de liefde als een natuurkracht opvatte en oordeelde dat de omgang tussen de geslachten vrijer moest zijn, bevrijd uit het keurslijf van de cultuur.(1) Met de ‘vlucht’ in de natuur boorde Gilbert een cultuurhistorisch oudere laag van het begrip naturalisme aan, dat in de achttiende eeuw natuurfilosofie en natuurreligie omvatte en in de negentiende eeuw o.m. voortleefde in de romantische natuurfilosofie van Wordsworth. Het kunst- en verlichtingsideaal van Gilbert sloot aan bij het naturalisme van Zola, maar zijn gedrag was uitgesproken romantisch. De overwogen vlucht naar Amerika, waar Gilbert een hoger zedelijk peil hoopte aan te treffen, kon echter alleen op een nieuwe desillusie uitdraaien. De cultuurkritiek en het natuurbesef van Henry D. Thoreau (1817-1862) in Walden (1854), zo treffend verwoord in twee zinnen - ‘Instead of no path to the front-yard gate in the Great Snow, - no gate, - no front-yard, - and no path to the civilized world!’ [...] I go and come with a strange liberty in Nature, a part of herself.’(2) - veegde in één beweging de romantische natuuropvatting en de negentiende-eeuwse cultuur van tafel. De natuur had geen laagje vernis, ze was steeds zichzelf - ook als ze door de mens als ‘ongenadig’ of ‘mild’ werd opgevat.
(1) Idem, p. 152. (2) Henry D. Thoreau, Walden, Princeton/Oxford, Princeton University Press, 2004, p. 128-129.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
135 De cultuurkritische houding van de verteller betekende echter niet dat deze zich tegen het beschavingsoffensief verzette. De kritiek betrof de halfslachtigheid van het verheffingsstreven: het cultureel niveau van de ‘bemiddelaars’ was vaak bedroevend laag en bovendien hypocriet, vooral wanneer het om de materiële cultuur ging. De retoriek van de ‘verlichtingshelden’ was niet in overeenstemming met hun gedrag, zoals duidelijk bleek uit de bizarre levensstijl van notaris Roelandts: ... men ontmoette hem één dag in een open rijtuig met twee paarden, in gezelschap van zijn vrouw en mijnheer Alfred; den volgende dag zag men hem in een hondenkar voorbijrijden, ineengedrongen tusschen twee of drie boeren, allen lachend, schreeuwend, joelend, van herberg tot herberg stilhoudend om te drinken, fier zich in dien walgelijken toestand ten toon te geven. (SC, p. 131) En alsof dat niet volstond, werkte hij - bewust of onbewust - mee aan het instandhouden van een hoge en een lage cultuur: ‘Hij gaf zakloopingen en taartbollingen in kleine herbergjes ten uitkante; hij vond er zijn vermaak in de boeren te trakteeren, totdat zij, smoordronken, onder de tafels rolden...’ (SC, p. 131) Voorts werd de cultuurkritiek gevoed door het besef dat natuur en cultuur geen oppositioneel begrippenpaar behoefden te zijn, maar dat beide in de menselijke ontplooiing tot een leefbare eenheid konden versmelten - ook in ethisch perspectief, en in die zin was de indirecte kritiek een voorloper van een inzicht dat later door Rorty werd geformuleerd. Rorty heeft erop gewezen dat het eigen streven naar een zekere vorm van perfectie ons vaak doet vergeten dat wij anderen daardoor kunnen kwetsen.(1) In de volgende paragrafen zal ik Buysses tweede roman vergelijken met de romans van Bang, Pontoppidan en Undset. Er zal ook opnieuw kort naar het werk van andere auteurs worden verwezen. Ik richt me op de volgende aspecten: (i) wat motiveerde de personages om de trouwen (liefde of koopmanschap?), (ii) hoe en waar hadden ze elkaar leren kennen (ontmoetings- en ontspanningsmogelijkheden) en in welke sfeer gebeurde dat (geestelijk klimaat in het alge-
(1) Richard Rorty, Contingency, irony and solidarity, Cambridge, Cambridge University Press, 1989, p. 141.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
136 meen en vooral in hun eigen omgeving), en (iii) wat gebeurde er als een liefde of een huwelijk op de klippen liep (de vluchtproblematiek).
Liefde of koopmanschap? Toen Gilbert zich tot de ouders van Irène richtte, excuseerde hij zich voor zijn gevoelens en legde hij de nadruk op zijn bezittingen. Hij was vanuit een burgerlijk perspectief beslist geen te versmaden schoonzoon. Waarom Irène door Jozef de Moor werd weggekaapt, werd door de vertelinstantie niet onthuld. Dat koopmanschap bij het sluiten van heel wat huwelijken een belangrijke rol speelde, werd ook in Sursum corda! bevestigd. Het volstaat naar het huwelijk van mevrouw Terront te verwijzen, en ook de verliefde Gilbert gedroeg zich in zijn - erg traditioneel - huwelijksaanzoek als een koopman die een offerte verzond. Liefde of koopmanschap? - de vraag kwam ook in Ved vejen, Det ideale hjem en Fru Marta Outilie aan bod, en ook Strindberg heeft er uitgebreid aandacht aan geschonken. Liefde als basis voor een echtelijke verbintenis werd alleszins op de korrel genomen in Ved vejen. In een gesprek met Katinka wees de vrouw van dominee Linde erop, dat de jonge mensen elkaar eerst om een bewijs van liefde vroegen om daarna elk hun eigen bestemming op te zoeken en er ongelukkig te zijn. Zij had de vraag niet gesteld vóór Linde in haar leven was verschenen, maar daarna hadden zij en haar man de mooie en de slechte dagen met elkaar gedeeld, reeds dertig jaar lang.(1) De uitspraak van mevrouw Linde was geen pleidooi voor het koopmanschap, al kwam ook dat aan de oppervlakte in Bangs schitterende plattelandsroman. Een buurvrouw van mevrouw Linde en Katinka, mevrouw Abel, ondernam alleszins pogingen om haar dochters Ida-Yngst en Louise-AEldst uit te huwelijken - haar probleem was dat ze als weduwe niet over de financiële middelen beschikte die andere burgergezinnen wel konden aanspreken.
(1) Herman Bang, Ved vejen, in: Vaerker i mindeudgave Første bind, Kjøbenhavn & Kristiania, Gyldendalske Boghandel Nordisk Forlag, 1912, p. 121. Verdere verwijzingen worden als volgt aangeduid in de tekst: (VV, p. ...).
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
137 Of Katinka haar jawoord aan Bai uit overtuigde liefde, of misschien ook uit berekening gaf, liet de verteller in het ongewisse. Bai had een kind in de stad (VV, p. 24) en in het begin van het huwelijk was Katinka vaak angstig: ‘Er waren ook zoveel dingen die ze niet had verwacht, en Bai was zo hevig...’ (VV, p. 23) Toen ze later Huus ontmoette, maakte ze kennis met een man met wie ze echt zielsverwant was. Huus was eerder verloofd geweest - zijn moeder had hem daartoe aangezet, omwille van de toekomst. Na een jaar had het meisje de verloving verbroken. (VV, p. 70) In een gesprek met Huus verwierp Bai de literatuur waarin het huwelijk aan kuisheid, trouw en andere eisen werd gekoppeld. (VV, p. 77) Met Huus’ opvolger, Svendsen, bekeek hij pornografische plaatjes, (VV, p. 119) en toen Katinka echt ziek was, bedroog hij haar met een dienstmeisje. (VV, p. 133) Na Katinka's dood trok Bai naar Kopenhagen om er in de uitgangsbuurt zijn ‘smart’ te vergeten, en na zijn terugkeer klikte het meteen met Louise-AEldst. Misschien was Katinka met Bai getrouwd omdat ze zoals Agnes, de dochter van dominee Linde, zei: ‘Hm, zoveel kansen krijgen wij ‘vrouwen’ eigenlijk niet. De eerste vijfentwintig jaar van ons leven dansen wij rond en wachten op onze trouwdag - en de volgende vijfentwintig jaar zitten wij te wachten op de dag van onze begrafenis.’ (VV, p. 115) Katinka ‘was bijna een oude vrouw. Ze was al tweeëndertig jaar.’ (VV, p. 25) In Fru Marta Oulie hield Marta de touwtjes in handen. Zij was niet op zoek naar de traditionele liefde, maar liep meer in het spoor van Brandes, die voor beide geslachten gelijke vrijheid nastreefde. Toen ze Otto voor het eerst ontmoette, was ze tweeëntwintig ‘en nog nooit verliefd geweest.’ (MO, p. 20) Marta besefte dat zij het gebeuren regisseerde: ‘Ik wist dat het nu uitsluitend van mij afhing wat er zou gebeuren. En het bezorgde me een enorme, gierige vrolijkheid er niet aan toe te geven - het was genoeg voor vandaag.’ (MO, p. 23) Ze hield ook rekening met het financieel aspect van een echtelijke verbintenis: ‘Otto verdiende achttienhonderd per jaar en ik zou voor de klas blijven staan. Het zou fantastisch gaan.’ (MO, p. 27) De ouders van Otto hadden liever gezien dat hun zoon een meisje met geld had genomen, en ze vonden Marta ook te chic. (MO, p. 45) Het was vooral een erotisch verlangen samen met een weinig berekening - dat Marta in de armen van Otto dreef: ‘Otto vatte onze verbintenis destijds niet op zoals ik dat deed. Voor mij was het alleen erotiek;
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
138 voor hem was het tegelijkertijd een verschrikkelijk serieuze verplichting.’ (MO, p. 37) Marta werd gedreven door begeerte - en liefde was volgens de moeder in Herman Bangs herinneringsboek Det hvide hus (1898, Het witte huis) niets anders dan begeerte.(1) Vóór hij Marta leerde kennen, had ook Otto zijn erotische verlangens gestild, en in een soort biecht gaf hij toe dat hij daar niet fier over was. De openhartige mededelingen over Otto's verleden, waarbij ook het huwelijk van zijn zuster ter sprake kwam, ontstemden Marta, want zij had nooit ‘naar zijn ziel gezocht’, wel naar de zinnelijke liefde. ‘Sinds we getrouwd zijn’, schreef Marta in haar dagboek, ‘heb ik met eigen ogen gezien, hoe hij alleen maar voor zijn gezin leefde, voor mij en de kinderen - alsof we zijn schuldeisers waren.’ (MO, p. 8) Ook voor Gilbert was een echtelijke verbintenis een serieuze verplichting en ook Strindberg - de vrouwenhater - vatte het huwelijk gedurende een lange tijd op een gelijkaardige manier op. Hoewel hij vrouwen van nature meer geschikt achtte voor de opvoeding van kinderen, hield hij zich tijdens zijn ‘ballingschap’ in Zwitserland veel met de kinderen bezig(2), al was hij als huisman nog niet zo actief als de schilder Paul Klee (1879-1940) in het begin van de twintigste eeuw.(3) Dat Otto alleen voor zijn gezin leefde, had ook een schaduwzijde: Otto dacht aan Marta ‘als aan zijn, bijzondere, eigen ding.’ Hij zag haar eigen verlangens niet: ‘Hij [dacht] veel meer aan alle anderen dan aan zichzelf, in zekere zin. Maar die anderen [moesten] op de een of andere manier van hem zijn.’ (MO, p. 77) Hoe liefdevol ook, voor Marta ging de vlam uit en ze werd langzaam doordrongen van een gevoel dat reeds vroeger door Victoria Benedictsson werd verwoord: ‘Het afschuwelijke nooit mens te mogen zijn, alleen maar vrouw, vrouw, vrouw.’(4) Het ‘harmonische’ huwelijk had soms een verlammende uitwerking die in haat kon eindigen, een gevaar dat reeds eerder door Strindberg werd beschreven.(5) Marta voelde zich na enkele jaren ‘een item op de lange lijst zegeningen van de heer Otto
(1) Herman Bang, Det hvide hus, in: Vaerker i mindeudgave Første bind, p. 222. Verdere verwijzingen worden als volgt aangeduid in de tekst: (DHH, p....). (2) Erdmann, August Strindberg II, p. 165. (3) Susanna Partsch, Paul Klee, Köln, Taschen/Librero, 2007, p. 15-16. (4) ‘Victoria Benedictsscon’, http://sv.wikepedia.org. (5) Erdmann, August Strindberg II, p. 150.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
139 Oulie.’ (MO, p. 59) In Sursum corda! sloeg de afgewezen liefde om in haat, enigszins zoals de gekrenkte liefde in Strindbergs apologie Het verweer van een gek. In Det ideale hjem beschreef Pontoppidan hoe Adam Malling - die het huwelijk afwees en beweerde hooguit een lat-relatie te kunnen accepteren, hoewel het woord nog niet bestond - toch toenadering zocht tot een domineesdochter. Margrete was zijn fatum en hij zond haar een huwelijksaanzoek. Zij hield van hem, maar hij moest toch eerst met haar moeder praten. Tijdens het gesprek met de moeder kwam zijn ‘immoreel’ boek over het huwelijk (‘Det ideale hjem’) vluchtig aan bod, maar het ‘kruisverhoor’ was niet echt overtuigend. Margretes moeder deed er wellicht ook beter het zwijgen toe: haar dochter was uit een overspelige relatie geboren. De weduwe had het vrij snel over Adams economische draagkracht en toen die voldoende bleek, gaf zij met een typisch Juts understatement haar fiat: ‘Nu, dat verandert de zaak, natuurlijk.’(1) Het veranderde de zaak uiteindelijk toch niet. Adams moeder bekeek een tussentijdse verloochening van de liefde en het huwelijk - Adam had Margrete al een keer eerder de rug toegekeerd in het verre Jutland - op een andere manier: ‘Maak van je leven geen leeg en onvruchtbaar verhaal omwille van een theorie.’ (DIH, p. 120-121) Zijn toekomstige zwager, die zo vurig voor de liefde en het huwelijk pleitte en Adams opvattingen terecht aan een scherpe analyse onderwierp, legde in zijn benadering van Adams zuster toch vooral koopmanschap aan de dag. Ook hier kwam de dubbele moraal onverbloemd aan de oppervlakte. Het spreekt vanzelf dat de ouders van Frederik bijzonder gelukkig waren met de keuze van hun zoon: mevrouw Malling, Ingeborgs moeder, was immers een welgestelde schoonmoeder. (DIH, p. 93) Toen later het huwelijk ontspoorde, ‘kocht’ Ingeborg zich vrij met het geld van haar moeder. Ze trok met haar twee kinderen opnieuw bij haar moeder in en werd zo de tegenpool van mevrouw Terront die door haar moeder - meteen na haar eerste vlucht - naar haar ‘echtelijk’ huis werd gebracht.
(1) Henrik Pontoppidan, Det ideale hjem og andre noveller og skitser, København, Gyldendal, 20033, p. 137. Verdere verwijzingen worden als volgt aangeduid in de tekst: (DIH, p....). (Mijn vertaling)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
140
Een gedwongen kring van kleingeestigheid? Gilbert typeerde de dorpssamenleving als ‘een gedwongen kring van kleingeestigheid’ zonder horizon. (SC, p. 146) Boeren en dorpsheren kwamen 's avonds samen in een dorpsherberg om er verveeld te praten over de prijs van de aardappelen of over de duiven. (SC, p. 34-35) Om niet in dat patroon te vervallen, stichtte Gilbert zelf een vriendenkring met het dubbele doel ‘verlichtingswerk’ te verrichten en andere jongeren (vooral ook meisjes) te ontmoeten. Beide doelstellingen werden door zijn omgeving onderuit gehaald. Dat het (vrijzinnige) beschavingsoffensief tegenwind kreeg, lag - in Vlaanderen - voor de hand. In een Iepers blad verscheen in 1888 een ironisch artikel waarin de redacteur de volgende uitspraak deed: ‘Het is dus niet in de dagbladen, geschreven door vrijmetselaars, dat gij het licht zult vinden: non erat ille lux.’(1) De tegenkanting nam een monsterachtige omvang aan op het ogenblik dat een redemptorist de vriendenkring vanaf de kansel in de vernieling praatte: ‘De toeloop was algemeen, alleen de kreupelen, de zieken, zij die te jong of te oud waren, en zij die hun huis volstrekt niet konden verlaten, waren niet gekomen.’ (SC, p. 164) Het begrip algemeen dekte de werkelijke lading: ‘... niet alleen de lagere klassen, weldra ook al de betere standen der dorpsbevolking waren daar vertegenwoordigd.’ (SC, p. 163) In die sfeer was een vrije ontmoeting met het andere geslacht - zeker voor de betere standen - een illusie. Het gebeuren in de kerk, waar het ‘hoofd der kantonale, liberale partij’ (dokter De Cock) en andere notabelen, samen met de landelijke bevolking die getuigde van ‘domheid, verdierlijking, van blind, bekrompen, onverdraagzaam fanatisme’ (SC, p. 163) zwijgzaam de beschuldigingen aanhoorden, maakte Gilbert misselijk. Het vocabulaire was echt naturalistisch en de beschuldigde werd bijna onwel van de geur in de kerk. Voltaire, Rousseau en Diderot, de aanstichters van de Franse Revolutie, hadden nu navolgers op het Vlaamse platteland. De pater predikte niet meer, hij schreeuwde en huilde. (SC, p. 170) De aanklacht tegen Voltaire was rond 1900 inderdaad nog vrij gebruikelijk. Ook Zola, Conscience, Bergmann (!) en de zusters
(1) ‘Op welk dagblad moet gij inschrijven’, Het weekblad van Yperen en het arrondissement, 22 december 1888, p. 1.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
141 Loveling werden in die tijd vanaf de preekstoel verbannen.(1) Dat de vrijzinnigen bovendien gebruik maakten van de heilige woorden ‘Sursum corda!’ deed de predikant helemaal ontvlammen. De woorden werden inderdaad gebruikt in de mis aan het begin van de prefatie, maar zij waren ook het devies van Thomas Morus en ze werden - al helemaal in profane zin - geciteerd op de eerste bladzijde van Le roman d'un jeune homme pauvre (1858) van Octave Feuillet (1821-1891).(2) De zeldzame ogenblikken waarop Gilbert Irène echt kon ontmoeten - tijdens de rit naar Brugge en tijdens het tuinfeest dat hij voor de vriendenkring organiseerde stonden zijn zuiverheidsideaal en zijn ‘redelijkheid’ tussen zijn verlangen en het woord en de daad. In Ved vejen ging het er heel wat gemoedelijker aan toe. De pastorie van dominee Linde leek de ontmoetingsplaats bij uitstek te zijn, en ook in de andere huizen waar de jongeren elkaar ontmoetten, heerste een vrij ongedwongen sfeer. Ze praatten er over de naturalistische schrijver Scandorph en over Darwin, en de tuin was geen verboden terrein. Bij de vijver, in de nabijheid van de pastorie, bevond zich ‘kaerlighedsbanken’, de liefdesbank waar velen het geluk hadden gevonden. (VV, p. 94) De liefdesbank was het geliefkoosde gespreksonderwerp van mevrouw Linde, die tien kinderen had gekregen waarvan er zeven op jonge leeftijd door ‘de Heer waren teruggenomen’, een vrij gewoon verschijnsel toen. (VV, p. 26) Toch was de pastorie een levendig huis. (VV, p. 47) Er werd gemusiceerd - veel burgervrouwen speelden piano - en gedanst, (VV, p. 51) lekker gegeten en gedronken - o.a. Carlsberg. (VV, p. 51) Voorts werd veel in de tuin gespeeld. Het tuinhuis was, zoals vrijwel overal in Denemarken aan het eind van de negentiende eeuw, een belangrijke ontmoetingsplaats.(3) Binnenshuis speelde men o.a. pandverbeuren, (VV, p. 53) een ‘spel waarbij van elk van de medespelers die een fout begaat een pand wordt geëist, dat later moet worden ingelost door het volbrengen van allerlei (grappige) eisen.’(4) De open en hartelijke sfeer mond-
(1) ‘De aartsvader van 't liberalismus’, Nieuwsblad van Yperen en van het arrondissement, 6 december 1902, p. 1 en ‘Overwegingen na een sermoen’, Het weekblad van Yperen en het arrondissement, 17 september 1904, p. 2. (2) Octave Feuillet, Le roman d'un jeune homme pauvre, Paris, Nelson/Calmann-Lévy, 1929, p. 5. (3) Dybdahl, ‘De nye klasser 1870-1913’, p. 418. (4) Groot woordenboek der Nederlandse taal, Utrecht/Antwerpen, Van Dale Lexicografie, 198411, p. 2105.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
142 de uit in een aarzelende relatie van de dochter van de dominee met zijn kapelaan. Ook zij gingen met elkaar op een ongedwongen, zelfs frivole manier om. Hun spelletjes dreigden soms te ontsporen: ‘Sinds ze op een zondag, tijdens het bidden van het “Onze Vader”, de kapelaan bijna aan het lachen had gebracht, ging [ze] niet meer naar de kerk als de kapelaan predikte.’ (VV, p. 15) Alleen de liefde brak niet echt door. In Det hvide hus schilderde Herman Bang een spiegelbeeld van de ongedwongen, vaak vrolijke sfeer die de pastorie van dominee Linde kenmerkte, al was de vaderfiguur in het herinneringswerk heel wat somberder. De dominee speelde zoals Bai in Ved vejen nu en dan omber, een kaartspel van Spaanse oorsprong, maar voorts hield hij zich vooral afzijdig. De ongedwongen sfeer werd er vooral door Stella, de moederfiguur, afgedwongen. Zij stapte zonder meer over de klassenverschillen heen en was een naturalist in een tweevoudige betekenis van het woord: ze was sterk doordrongen van natuurfilosofische opvattingen en ook van het besef dat de mens ‘dierlijke’ verlangens had, of zoals Thoreau schreef: ‘We are conscious of an animal in us.’(1) Ze vatte de mens op als een soort ontsporing van de natuur: een denkend dier dat eerst paarde en daarna gruwde. (DHH, p. 250) Liefde was begeerte en het doel van de natuur - met inbegrip van de menselijke natuur - was het verwekken. (DHH, p. 31) Zij was van oordeel dat het leven leegte was en dat je het moest opvullen ‘met om het even wat’, om het even hoe. (DHH, p. 231) Toch kleurde ze die leegte - ondanks haar zwakke gezondheid - vooral met vrolijke kleuren. De vrije sfeer op het platteland, zoals beschreven in Ved vejen, was niet algemeen in Denemarken. Er waren ook streken waar andere religieuze opvattingen bepalend waren. In arme landstreken werd de omgang vaak bepaald door de ethiek van Indre Mission. De soms schrijnende gevolgen van die leer voor het liefdesleven werden later indringend beschreven in de roman Fiskerne (1928, De vissers, Amsterdam, 1937) van Hans Kirk (1898-1962). In Ved vejen heerste er niet alleen een gemoedelijke sfeer in de pastorie, maar ook bij Katinka thuis en vooral tijdens de jaarmarkt die zij, samen met Bai, Huus en haar meid (Marie-Pige) bezocht.
(1) Thoreau, Walden, p. 219.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
143 Katinka zelf was altijd vrij stil geweest, maar tijdens haar jeugd had zij - weliswaar in een kleine stad - net als haar vriendinnen voldoende gelegenheid om jongens te ontmoeten. Dat het uiteindelijk resultaat van die ontmoetingen, zowel voor Katinka als voor haar vriendin Thora Berg enigszins teleurstellend was - hoewel beiden erin berustten -, was vooral het gevolg van hun afhankelijke positie, niet van beperkte contactmogelijkheden. Een contactmogelijkheid die in Bangs roman niet aan bod kwam was theaterbezoek, hoewel dat in de negentiende eeuw - ook in provinciesteden - vrij gebruikelijk was.(1) Hoewel in de roman de winterperiode niet ontbrak, bleef ook het schaatsen als contactmogelijkheid onvermeld. Na 1860 was het een geliefde bezigheid van jongeren uit de hogere middenklasse - het was de gelegenheid bij uitstek om te flirten.(2) In Fru Marta Oulie kwam het contact tussen Marta en Otto eerder toevallig tot stand en de eerste ontmoetingen waren vrij spontaan. Er waren geen ouders in de onmiddellijke nabijheid en er werd door niemand roet in het eten gestrooid - ook niet door Henrik, Marta's neef, die de twee had samengebracht en zelf al sinds zijn jeugdjaren op Marta verliefd was. Eens ze een stel waren, trokken Marta en Otto regelmatig de natuur in. Pontoppidans milieuschildering was stijver. In het huis van mevrouw Malling musiceerde de moeder samen met haar dochter en zoon, en de vrijer - Ingeborgs toekomstige echtgenoot - moest een zekere afstandelijkheid in acht nemen. Adam zelf ontmoette zijn ‘grote liefde’, Margrete, tijdens een zomerreis naar Jutland. Zij slaagden erin, door de natuur onttrokken aan de blikken van Margretes omgeving, met elkaar op een intieme manier om te gaan, maar na een eerste ‘vlucht’ naar Kopenhagen, moest Adam zich wel aan het kruisverhoor van de moeder onderwerpen. Na een korte verlovingstijd - waarbij de moeder opvallend dicht bij de twee jongeren bleef - verliet Adam definitief de pastorie in Jutland. Hij trok opnieuw bij zijn moeder in om er zich bezig te houden met de kinderen van zijn zuster.
(1) Dybdahl, ‘De nye klasser 1870-1913’, p. 419 en 428. (2) Idem, p. 406.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
144
Na de liefde Aan het eind van zijn teleurstellende zoektocht naar licht en liefde vluchtte Gilbert gebroken weg uit Looverghem. Hoewel zijn vlucht een ethologische (reversibele) handeling was, hield ze een transcendentale mogelijkheid in. Op het eerste gezicht had zijn vriend Eugène die mogelijkheid de pas afgesneden, hoewel de zelf gekozen dood soms ook onder invloed van een transcendentale ingeving wordt (werd) nagestreefd. In Dvärgen (1944), een roman van Pär Lagerkvist (1891-1974), zocht Angelica na de dood van haar geliefde, Giovanni, een hereniging door het water op te zoeken: ‘Ik heb tot God gebeden, en hij heeft mij beloofd dat ik Giovanni zal ontmoeten en dat wij altijd bij elkaar zullen zijn. Maar waar hij mij heen wil brengen, kon hij niet zeggen. [...] En ik ben niet dood, ik ben slechts weggegaan om altijd met mijn geliefde samen te zijn.’(1) Het transcendentaal verlangen, zoals dat bij Angelica aan de oppervlakte kwam, viel ook te bespeuren in de zelfgekozen verdrinkingsdood (en vlucht) van Bariseele in De nood der Bariseele's (1912) van Maurits Sabbe (1873-1938) en in het verlangen naar het water van Rika (1905) in de gelijknamige roman van Anna van Gogh-Kaulbach (1869-1960) - ook Rika was een verliezer. In Ved vejen vluchtte Huus - op vraag van Katinka - en zijzelf trok ook enige tijd weg uit haar vertrouwde omgeving. Zowel Katinka als Huus wist dat Bai als dominante figuur hun leven zou blijven beheersen, zij hadden geen toekomst samen. Na enige tijd keerde Katinka terug, maar niet meer om te leven. Ze koos de dood niet, maar ze verzette er zich niet tegen, en in een gesprek met Agnes gaf ze te kennen dat men bij haar begrafenis een bruiloftslied moest zingen. (VV, p. 142) Ook hier was de dood een transcendentale mogelijkheid, en bijna als een symbool van die hogere vlucht kwam na de begrafenis van Katinka een krans van Huus aan in de stationswoning die Katinka jaren met Bai had betrokken. Meer in overeenstemming met de vlucht van Gilbert was de aftocht van kapelaan Andersen. Men had hem een gemeente toevertrouwd aan de westkust, (VV, p. 121) een plaats ver weg van het gedroomde, maar blijkbaar niet haalbare liefdesgeluk samen met Agnes.
(1) Pär Lagerkvist, Dvärgen, Albert Bonniers Förlag, Stockholm, 200510, p. 138. (Mijn vertaling)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
145 Na de liefde vluchtte Marta in de armen van Henrik, maar zij besefte achteraf dat zij op die manier de weg naar een inniger samenzijn had afgesloten: ‘Ik heb me blindgestaard op de gedachte dat Otto me niet begreep. [...] Onze liefde brandde uit en ik liet de vlam uitgaan.’ (MO, p. 111) Vóór haar erotische escapade, toen ze trouwde, vertrok Henrik - als verliezer - naar Engeland, ‘waar hij een uitstekende betrekking kreeg.’ (MO, p. 70) Ook later, na het overspel, bleef hij met de vluchtgedachte worstelen. Op een dag zei hij tot Marta: ‘Als Otto weer beter is, zoek ik een baan in Londen.’ (MO, p. 101) Later schreef hij: ‘Als Otto gezond was geworden, zou ik weg zijn gegaan...’ (MO, p. 121) Ook in Det ideale hjem restte na de uitgebluste liefde alleen de vlucht, maar het was niet de echtgenoot die vluchtte - er was ook geen zegevierende rivaal in het spel. Ingeborg keerde Frederik de rug toe en hij nam genoegen met het geld van zijn schoonmoeder die het initiatief naar zich toetrok en de onderhandelingen aan Adam toevertrouwde. Nadat het hoofdpersonage in Het verweer van een gek tot het besef was gekomen dat hij het leven van vier mensen had ‘gebrandmerkt’ - het leven van zijn vrouw en dat van zijn drie kinderen ‘wier afstamming twijfelachtig [was], en [hem] tot mikpunt van spot [had] gemaakt, als bedrogen echtgenoot!’ (VG, p. 288) - was hij er een laatste keer stilletjes weggevlucht, want hij had ‘de moed niet om [zijn] kinderen vaarwel te zeggen.’ (VG, p. 283) Strindbergs ‘gek’ was wel een bedrogen echtgenoot.
Licht, liefde en verzwegen motieven Het laatste gedicht in Jacobsens verzameld werk was een schreeuw om licht, maar Jacobsen had ook over de liefde geschreven. Zijn roman over Marie Grubbe - in zekere zin een tegenhanger van Madame Bovary - heeft meer invloed gehad op de Deense schrijvers die na hem aan het woord kwamen dan de versregels waarin hij zijn verlichtingsideaal beleed. Ook Buysse was een aanhanger van het verlichtingsideaal, maar in Sursum corda! vervlocht hij dat ideaal met de kronkelwegen van de liefde. Pontoppidan, de Deense naturalist bij uitstek, verlangde ook naar meer rationaliteit, meer inzicht, meer licht, en ook hij beschreef de liefde en het (mislukte) huwelijk. Zoals Buysse, Bang en Undset,
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
146 richtte hij zich op de ethologische, ideologische, erotische en economische elementen die de weg naar het huwelijk (on)mogelijk maakten. De figuur van Adam Malling, die zich tegen ‘boekenwijsheid’ kantte en in opvoeding en onderwijs de experimentele methode verdedigde, was een tegenhanger van Gilbert. Ook bij Adam Malling versmolten de persoonlijke en maatschappelijke idealen tot een onontwarbaar kluwen, dat hij met rationalisaties probeerde te beheersen. Van de hier besproken werken stond Det ideale hjem wellicht het dichtst bij de ‘roman expérimental’ van Zola, in die zin dat in de twee gepubliceerde versies dezelfde verhaallijn in twee verschillende ontknopingen uitmondde. In de eerste versie, waarin Margrete zwanger was, was de vlucht van Adam in overeenstemming met zijn ideologische en wetenschappelijke opvattingen: er bestond geen natuurlijk vadergevoel en een vader kon alleen op het ontwikkelingsproces van de kinderen wegen. De vlucht had een bevrijdend karakter, nog vóór het kind geboren was. In de tweede versie, verliet Adam Margrete zonder dat ze een kind verwachtte - hier was de vlucht zuiver experimenteel, met het oog op de verdere ontplooiing van de vluchtende minnaar, en zonder dat nog aandacht werd besteed aan het gevoelsleven van Margrete. Sigrid Undsets kleine roman was de meest vrijmoedige. Ze liet een vrouwelijke focalisator aan het woord die reeds tot de verlichte generatie behoorde. Marta had filosofie gestudeerd en zij benaderde de relaties tussen mannen en vrouwen veel meer dan Bangs, Buysses en Pontoppidans figuren vanuit de ‘begeerte’, om uiteindelijk het inzicht te bereiken dat de begeerte teugels nodig had. Haar ontwricht huwelijk schreef ze toe aan haar eigen onbeheerste gedrag, aan haar eigen natuur, of zoals ze het zelf schreef: ‘En dat moet toch voortkomen uit iets in mezelf.’ (MO, p. 115) Adam Malling wees het huwelijk af omwille van een theoretisch vermoeden, Marta wees een tweede huwelijk af omdat ze de kinderen een leugen wou besparen: samenwonen in hetzelfde huis met Henrik betekende dat ze de kinderen zouden ‘voorliegen en bedriegen.’ (MO. p. 127) Voorliegen en bedriegen - misschien niet bewust, maar alleszins met vernietigende gevolgen - was ook kenmerkend voor de ouders van Irène, de ouders van Gilbert en de moeder van Eugène, die hun echte motieven nooit verwoordden. Voorliegen en bedriegen kwam ook bij Gilbert, Eugène en de hele vriendenkring steeds weer naar voren, en was ook kenmerkend voor het gedrag van Bai in Ved vejen.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
147 Sursum corda!, Ved vejen, Fru Marta Oulie en Det ideale hjem vertonen wel meer gelijkenissen: de (onuitgesproken) huwelijksmotieven hadden vaak een materiële achtergrond en als het fout ging in het huwelijk of in de prille relatie, dan sloeg vooral de - gekwetste - man op de vlucht. Het was een, in eerste instantie, ethologisch bepaalde vlucht, die soms een transcendentale mogelijkheid inhield. Het verlangen naar de natuur dat zo sterk uitgesproken leefde in de geest van Katinka en in de moederfiguur in Det hvide hus was meer in overeenstemming met de natuur dan het natuurverlangen van Gilbert, die een dichterlijk natuurbeeld koesterde. Bij Katinka en Stella was veel meer het besef aanwezig dat ‘de gruwel en het geluk op aarde uit één en hetzelfde deeg waren gekneed’, zoals Martin A. Hansen in een andere context opmerkte.(1) Bij die twee wakkere vrouwen leefde het besef dat de natuur geen hemel op aarde was en dat handenarbeid onvermijdelijk was. Er was voor de twee vrouwen niets vernederends in huishoudelijke taken, in het ploegen van het veld, en ander noodzakelijk werk om te (over)leven. Hoewel beiden door hun huwelijk afhankelijk waren geworden van hun man, waren hun inzichten veel progressiever dan die van Gilbert, die Irène in een gouden kooi had willen opsluiten. De meest vrijgevochten vrouwenfiguren in Buysses werk waren niet toevallig meiden of boerendochters, vrouwen met ‘handen aan het lijf.’ De meest beklagenswaardige figuren waren - wat schamper uitgedrukt - vrouwen die slechts piano hadden leren spelen en ongetrouwd moesten wachten op hun erfdeel. Van Charlotte Brontë (1816-1855) tot Henriëtte Roland Holst-van der Schalk (1869-1952) en vele anderen werden burgermeisjes opgevoed om de tijd ‘te doden.’ Die opvoeding werd in 1901 als volgt aan de kaak gesteld: ‘Het is een feit 1e dat, wanneer onze meisjes zo een paar jaar op 't pensionnaat gelegen hebben, ze heel wel geëxerceerd zijn in 't chanteeren, friseeren, promeneeren, brodeeren, musiceeren, danseeren. 2e dat degenen die zich door zulke creatuurtjes la[ten] seduiseeren en charmeeren, na wat amuseeren vallen in de miserie.’ De redacteur voegde er instemmend aan toe dat in Noorwegen een wet was aangenomen ‘krachtens dewelke vrouwen, die zich voor 't huwelijk aanbieden, door een bekomen getuigschrift moeten bewijzen, dat
(1) Martin A. Hansen, Tanker i en skorsten, København, Gyldendal, 1948, p. 22. (Mijn vertaling)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
148 ze kunnen huishouden.’(1) Tien jaar later werd het pianospel - als pars pro toto - nog steeds op de korrel genomen: ‘... meer nuttige bezigheden en minder rammelen op de piano, meer de hand slaan aan den eetpot en minder de hand slaan aan de(n) pomadepot...’(2) De sfeer waarin de jongeren elkaar ontmoetten was open en relatief vrij in het werk van Undset en Bang, eerder stijfburgerlijk in het werk van Buysse en Pontoppidan. De schrijftrant was eerder zakelijk in het werk van Undset en Pontoppidan, scenisch en sensitivistisch in Bangs roman, en lang uitgesponnen in Buysses roman. In Det ideale hjem werd het zedelijkheidsvraagstuk indirect aangeroerd, in de andere romans gebeurde dat direct. Bai trok naar de meisjes van plezier en de zuiverheidsgedachte van Gilbert was een uitzonderlijk verschijnsel zijn vrienden namen het niet zo nauw met die gedachte. De overspelige Marta Oulie stelde op haar manier - alleszins voor zichzelf - het zuiverheidsprobleem opnieuw ter discussie. Na de hedonistische escapade schreef ze: ‘Want de zuiverheid van een vrouw, dat is een oneindig kostbare schat, dat weet ik nu.’ (MO, p. 34) Hoe verschillend ook, de vier werken vertoonden heel wat overeenkomsten en geen van de auteurs slaagde erin zich los te maken van de naturalistische begrippen erfelijkheid en milieu. Hun werk was ingebed in hun eigen tijd en het opent nog steeds de deuren van de inmiddels verdwenen huizen. Sursum corda!, Fru Marta Oulie, Ved vejen en Det ideale hjem sluiten goed aan bij de historische literatuur en contemporaine artikelen - ze geven ons nog steeds een vrij goed beeld van wat zich tijdens de negentiende eeuw in Vlaanderen, Denemarken en Noorwegen achter de gevels van burgershuizen heeft afgespeeld. Toch waren Buysse, Bang, Pontoppidan en Undset voor-
(1) ‘Van alles wat’, Nieuwsblad van Yperen en van het arrondissement, 12 juli 1901, p. 1. De redacteur rondde zijn artikel af met een lang citaat uit een ‘Hollandsen maandschrift’: ‘Poppen zijn 't, met weekwassen poppengezichtjes; leeggeblazen eierschalen met gekleurde figuren er op; kappersmutsebollen voor gefriseerde pruiken; ulevellen in versierde papiertjes; mooi verpakte caramels; gele en rose en witte fondants, weezoet en smelt-zacht; automaten, harlekijns; opgezette paradijsvogels; leege odeurfleschjes; lampekappen van zijde; bonbondoosjes; gebloemde behangsels; speelgoed; veertjes, lintjes en strikjes.’ (2) ‘Wenken voor ouders en meisjes’, Nieuwsblad van Yperen en van het arrondissement, 15 september, 1911, p. 2.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
149 al illusionisten.(1) Hun romans zijn zoals het werk van schilders, beeldhouwers, historici, filmmakers en journalisten een schakel in een keten van ‘realistische’ benaderingen van de werkelijkheid.
(1) Guy de Maupassant (1850-1893) typeerde in ‘Le roman’ (Supplément littéraire, Figaro, 7 januari 1888) realistische schrijvers terecht als illusionisten: ‘Faire vrai consiste donc à donner l'illusion complète du vrai, suivant la logique ordinaire des faits, et non à les transcrire servilement dans le pêle-mêle de leur succession. J'en conclus que les Réalistes de talent devraient s'appeler plutôt des Illusionistes. Quel enfantillage, d'ailleurs, de croire à la réalité puisque nous portons chacun la nôtre dans notre pensée et dans nos organes. Nos yeux, nos oreilles, notre odorat, notre goût différents créent autant de vérités qu'il y a d'hommes sur la terre.’ Guy de Maupassant, ‘Le roman’, in: Idem, Pierre et Jean, Paris, Albin Michel, 1999, p. 13-32, alwaar 22. Zie ook: Per Stounbjerg, ‘Realismens (ud)fordring/The challenge and demands of realism’, in: Nordisk litteratur/Nordic literature, 2005, p. 82-86, alwaar 83.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
151
Buysses Tantes en daarna Over de (vrouwelijke) drievuldigheid in het werk van Buysse en haar (mannelijke) aanverwanten. Een leesverslag door Yvan de Maesschalck 1 Het is opvallend hoe vaak personages in getallen van drie voorkomen in de verhalende literatuur. Zo vallen William Rackham en zijn bandeloze vrienden Bodley en Ashley in de armen van ‘a trio of whores (...) a cheeky threesome, well-groomed in an overdressed way’ (p. 760) in Michel Fabers ‘Victoriaanse’ roman The Crimson Petal and the White (2002). De ochtendlijke ontmoeting in de Londense hoerenbuurt roept bij een sterk benevelde Rackham het gevoel wakker door het lot/toeval zelf te worden geleid: ‘Dear Heaven, could Fate really throw up such a hideous coincidence?’ Even toevallig lijkt de aanwezigheid van ‘the Three Graces leaning against one another’ (p. 296) in Matthew Pearls The Dante Club (2003) op een door gouverneur John Andrew aangerichte receptie. Deze bevallige dames worden even verder aangeduid als ‘a trio of Beacon Hill society women’ en zelfs als ‘the trinity’ (p. 300). Onwillekeurig doet een dergelijk drietal ook denken aan de schaduwloze ‘three young women, ladies by their dress and manner’, die Jonathan Harker trachten te verleiden na zijn aankomst in het Transsylvaanse slot van graaf Dracula in hoofdstuk drie van Bram Stokers roman Dracula (1897). Niet alleen verleidelijke of wellustige vrouwen dienen zich gewillig in trio's aan, ook mannelijke personages vormen blijkbaar vrij moeiteloos een driekoppig span wanneer ze een gemeenschappelijk doel nastreven. Een dergelijk drietal is aan zet in Albert Camus' roman La Peste (1947). Zodra de pest een erkend feit is in de stad Oran en de overheid een strenge quarantaine heeft ingesteld, gaan dokter Rieux (tevens verteller van het verhaal), journalist Rambert en een toevallige in de stad gestrande idealist Tarrou de strijd aan tegen de plaag. De roman, die kort na de Tweede Wereldoorlog werd gepubliceerd, is herhaaldelijk gelezen als een parabel of allegorie waarin de gesel van
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
152 het nazisme en de onmenselijke gevolgen ervan aan de kaak worden gesteld. Het vermaardste drietal uit de Nederlandse literatuur zwerft rond in Willem Elsschots novelle Het dwaallicht (1946): Frans Laarmans leidt drie ‘koelies’ (‘zwartjes’/‘rijstkakkers’) door de havenbuurt (het Schipperskwartier) van Antwerpen, op zoek naar de even onvindbare als mysterieuze Maria van Dam. Net als Camus' verhaal heeft dat van Elsschot aanleiding gegeven tot allerlei interpretaties. Het feit dat het personagebestand sterk beheerst wordt door een gelijkgestemd drietal verleidt de lezer als vanzelf over de rand van het verhaal heen te speuren naar een symbolische laag. Bovendien lijkt hier meer aan de hand: ‘Drie adressen, het móésten er drie zijn, want dat “heilige” getal speelt een opvallende rol in het verhaal. Laarmans heeft drie zoons en drie dochters: hij drinkt drie borrels in het Carlton Hotel, er wordt over drie onderwerpen gepraat (liefde, godsdienst en communisme) en er zijn drie matrozen, de Drie Koningen, van wie Ali Melchior wordt genoemd’.(1) Het getal drie spreekt blijkbaar tot de verbeelding. Daarom kiest Alexandre Dumas voor Les Trois Mousquetaires (1844), ook al hossen er vier musketiers in zijn verhalen rond. In Stefan Brijs' De engelen-maker (2005) kloont Victor Hoppe zichzelf in een merkwaardige, door erfelijke factoren zwaar getekende drieling, die vernoemd wordt naar de aartsengelen Rafaël, Gabriël en Michaël. Een drievoud of een driedeling dringt zich ook in andere verbanden zonder meer op. Zo wordt Maarten Sebregs' badkamer gesierd door drie dolfijnen, die hij van de muur wil ‘afbikken’ in Tom Lanoyes Het derde huwelijk (2006). Lezend in Loerhoek (2006), een bundeling van Bernard Dewulfs columns in De Morgen, stoot ik op zinnen als: ‘Het huis is een drie-eenheid’ (p. 125), ‘Als ik het goed heb zijn er drie mogelijkheden: levend, dood of vermist’ (p. 369), ‘Drie segmenten mensen zijn er: onder, in en over vijftig’ (p. 373). Heel wat verhalen bestaan uit drie ‘delen’ (een aanzienlijk aantal romans van Cyriel Buysse bijvoorbeeld), vormen door hun thematische samenhang een drieluik (zoals Tantes, Ukken en De schandpaal van Cyriel Buysse), vertonen een driepolig vertelstandpunt (zoals L.P. Boons Menuet of Michael
(1) Eric Rinckhout, Dwaalspoor. Op zoek naar de waarheid achter Het Dwaallicht van Willem Elsschot, Meulenhoff/Manteau, Antwerpen/Amsterdam, 2006, p. 83.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
153 Cunninghams The Hours) of zijn van meet af aan opgevat als een trilogie (zoals J.R.R. Tolkiens The Lord of the Rings of Paul Austers The New York Trilogy). Hoewel een algemene verklaring voor het verschijnsel buiten het bestek van deze bijdrage valt, wijs ik terloops op een drietal invloeden die in de voorliefde voor driedelingen of trio's wellicht meespelen. De bijbelse traditie, waarvan de westerse cultuur doordrenkt is, heeft de lezer laten kennismaken met een drieledig godsbeeld, met drie koningen die in ontelbare kerstverhalen optreden, met drie canonieke aartsengelen. Daarnaast heeft zowel de Germaanse als klassieke mythologie het getal drie op allerlei manieren gereleveerd. In de Hades huizen drie schikgodinnen, worden drie soorten eeuwige straffen beoefend, heeft de hellehond Cerberus drie vervaarlijke koppen. De klassieke schoonheid wordt belichaamd door de ‘drie Gratiën’. De Oudijslandse Edda leert dat de goddelijke onruststoker Loki drie kinderen heeft, waarvan het eerste de oerwolf Fenrir, het tweede de wereldslang Midgard en het derde de Hel zijn. De machtige dondergod, de ase Thor, beschikt over drie instrumenten die hem onoverwinnelijk maken. Nog volgens de Germaanse mythologie is de wereld verdeeld in drie duidelijk onderscheiden delen, waarvan mogelijk een echo hoorbaar is in George Orwells politieke roman Nineteen Eighty-Four (1949). Waarschijnlijk minder doorslaggevend is de invloed die uitgaat van de mystieke traditie. In allerlei geschriften wordt de opgang tot het geliefde godswezen in drie fasen beschreven, waarbij het van belang is te wijzen op ‘de verruiming van het begrip mystiek’ in recente tijden.(1)
2 Ook een schrijver als Cyriel Buysse, die een heel omvangrijk oeuvre heeft gepubliceerd, maakt af en toe bewust gebruik van allerlei ‘drietallen’, vooral in zijn verhalen en schetsen. Het verhaal ‘Trio’ (opgenomen in de bundel Uit het leven, 1930) opent als volgt: ‘Zij waren met hun drieën, gelijk alle goede dingen... zoals men zegt’. Het
(1) Boris Todoroff, Laat heb ik je liefgehad. Christelijke mystiek van Jezus tot nu, Davidsfonds, Leuven, 2002, p. 469. Zie ook p. 171, p. 214, p. 217, p. 253-254, p. 260 en p. 264.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
154 evoceert hoe drie totaal verschillende maar politiek gelijkgezinde ‘voorname heren’ een verkiezingsmeeting houden in een landelijke herberg. Ze variëren ook erg in spreekvaardigheid, en Buysse laat ironisch genoeg de meest zwijgzame van de drie ‘verreweg de meeste stemmen’ behalen (VW 5, p. 1045 e.v.). De schets is karikaturaal van inslag en sluit wat dat betreft aan bij de drie uitvoerig gerapporteerde redevoeringen in 'n Leeuw van Vlaanderen (1900) en de mislukte, al even karikaturaal aangezette meeting in Zoals het was... (1921), dat hierna nog uitvoeriger ter sprake komt. Een ander onafscheidelijk drietal treedt aan in ‘Wit-geel-rood’, dat het relaas doet van drie levensgenieters, die houden van poëzie en altijd ‘fatsoenlijk dronken’ zijn, blijkbaar tot genoegdoening van de dorpsgenoten. Tot met de dood van het ‘ruchtbare drietal ook het laatste leven en de fut uit 't dorp’ zijn ‘weggestorven’ (VW 5, p. 940 e.v.). Minder opwekkend is ‘Het gruweloord’ (VW 5, p. 1205-1207), dat verscheen in De Telegraaf op 20 februari 1921 en waarin Buysse een herinnering oproept aan een door hem bezochte executieplaats. Hij tracht zich in het gemoed van de slachtoffers te verplaatsen, nét voor ze worden geëxecuteerd. Hij spreekt met onbegrip en deernis over het feit dat zich ‘drie vermoorde vrouwen’ onder de slachtoffers bevonden, terwijl enige patriottische trots de kop opsteekt wanneer hij denkt aan ‘de drie gearmde kameraden, die in een uiterst gebaar van obscene, Uilenspiegeliaanse smaad, hun walg en hoon uitdrukten voor hen die in hun ogen alle slechtheid, alle wreedheid, alle menselijke lafheid en gemeenheid uitdrukten’. Wie hier de volle laag krijgt, hoeft niet (meer) gezegd. De slotnovelle van de bundel Kerels (1927) heet ‘Irène en de treurmars’, dat bij verschijning door J.C. Bloem werd geroemd ‘als voorbeeld van vertel-kunst’.(1) Ze verhaalt over de tragische, onbeantwoorde liefde van een muziekchef voor één van de drie dochters van de herberg de Schone Warande. Wanneer hij op een feeëriek versierde schuit aan de uitspanning voorbijvaart, wordt hij getroffen door haar schoonheid: ‘De beide blonden waren iets te papperig, maar de donkere was heel mooi, hoewel ook wat te dik, met haar weelderig haar en haar expressieve grijze ogen’ (VW 5, p. 972-987). Maar het meis-
(1) Geciteerd in de ‘Inleiding’ bij deel 5 van het Verzameld Werk, Manteau, Brussel, 1979, p. XXXV.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
155 je, dat weliswaar gevleid is door zijn aanzoek en overigens door nog twee andere heren wordt aangezocht, gaat uiteindelijk niet op zijn avances in. ‘Dát wat begonnen was als een licht idylletje, werd van lieverlede, een steeds dieper aangrijpende levenstragedie’. Hij zet zijn liefdessmart en ‘jubelende liefde voor een meisje van het land’ om in een treurmars waarin hij Irène de dood aanzingt. In dit aandoenlijke, knap gecomponeerde verhaal wordt de aanwezigheid van drie huwbare meisjes mooi in evenwicht gehouden door het optreden van drie afgewezen pretendenten. In de slotscène bouwt Buysse trouwens een nieuw spiegeleffect in. Wanneer de treurmars ten gehore wordt gebracht, blijkt ‘Irène, met naast haar een donkere meneer met zwarte baard en gouden bril’ opvallend te contrasteren met ‘de jeugdige muziekchef (...) met aan zijn zijde een jonge vrouw, in 't wit gekleed’. Een onbetwist hoogtepunt in Buysses novellistisch werk is ‘Plus-Que-Parfait’, dat eerst apart verscheen en daarna werd opgenomen in de bundel Een vrolijk drietal (1916). In dit uitvoerige verhaal (VW 5, p. 333-378) klitten drie voorname dorpsheren aanvankelijk samen op basis van hun voorliefde voor paarden. Hoewel 't Barontje (in het bezit van drie paarden), meneer François (de bezitter van twee paarden) en Plus-Que-Parfait (eigenaar van één paard) duidelijk in sociaal opzicht van elkaar verschillen en meer dan eens ‘geweldig het land aan elkaar’ hebben (VW 5, p. 342), besluiten ze na een ongelukkige confrontatie met ‘de automobiel’, samen de jacht te openen op die ‘gekkenuitvinding’. Maar dat is zonder de barones gerekend, die én droomt van een dergelijk nieuw voertuig én van een nieuw aangelegde weg die naar hun kasteel loopt en door de gemeenteraad zou moeten worden goedgekeurd. Maar dat is dan weer zonder Plus-Que-Parfait gerekend, die zich verraden voelt door zijn vroegere vrienden en als enige niet verschijnt op Barontjes vervroegde feestdis en als enige tegenstemt. In dit prachtige, van ironie tintelende verhaal wordt niet alleen de spanning tussen traditie en vernieuwing getekend, maar ook de broosheid van een driekoppige vriendschap als de dragers ervan niet tot dezelfde sociale klasse behoren. De weliswaar principiële maar kortzichtige gedragscode die Plus-Que-Parfait huldigt, moet het afleggen tegen de opportunistische moraal van baron en pastoor en het kruiperige kuddegedrag van de raadsleden. Overigens toont het verhaal dat wie niet bereid is mee te buigen met de zich wijzigende
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
156 verhoudingen uiteindelijk verliest en het gelag betaalt. Door zijn beginselvaste, hasstarrige houding vereenzaamt Plus-Que-Parfait volkomen. De motiefzin ‘Verleden week is hij gestorven en begraven’ onderstreept dat maar al te duidelijk. Toch vinden ze elkaar bij de begrafenis van Plus-Que-Parfait terug en wordt de drie-eenheid in zekere zin hersteld: ‘Zelfs 't Barontje en meneer François (...) zijn gekomen: meneer François te voet en 't Barontje in zijn mooie automobiel’. Of hoe eendracht en onenigheid post mortem elkaar schuchter de hand reiken. Van een vergelijkbare omvang en kwaliteit is de novelle ‘Lente’, waarmee de bundel Lente (1907) opent (VW 4, p. 1197-1249). Wanneer de doodzieke tante Zeunia het verlangen uitspreekt haar achternichtje Leontine nog één keer te ‘zien’, steekt een heerlijke voorjaarswind op voor de drie ongetrouwde ooms (Belzemien, Constant en Coben). Ze beantwoordt de vriendelijke, door Belzemien in het Frans gestelde uitnodiging door over te komen uit Parijs. Opwinding treef ten huize de familie Goetgebuer, ook voor de inwonende tante Cordúla. Zij zwaait luidruchtig de plak in het huisgezin en verdraagt de aanwezigheid van het in haar ogen wufte meisje alleen om te voorkomen dat tante haar zou bevoordelen in haar testament (zie VW 4, p. 1221). Cordúla contrasteert overigens niet alleen qua temperament en inborst met haar drie broers, zij behoort met haar hele achterdochtige wezen tot een lichtschuwe wereld die volstrekt in tegenstelling is met de aardsparadijselijke sfeer waarin de ooms en het nichtje baden. Cordúla, in menig opzicht een soort voorafschaduwing van de Tantes in Buysses gelijknamige roman, wordt als volgt getypeerd: ‘In de zwarte schoorsteen spookte de haardvlam redend op, en Cordúla's lange, magere, donkere schaduw bewoog er zich als een gedrochtelijke schim omheen’ (VW 4, p. 1221). Zij hoort dan ook niet thuis in de poëtische lenteavond waarvan Leontine in aanwezigheid van haar ooms, weinig regels verder, mag genieten: ‘Stil rees de volle maan in donkerblauwe, onbevlekte sterrenhemel, achter de grauwe strodaken van de schuren op. Haar helder licht glansde met zilvertintelingen in de feeëriek-doorschijnende appelboomkruinen en bleef glinsterend hangen in het Zonneputje waar het lange, fijne, wemelende draadjes naar de diepte peilde’ (VW 4, p. 1222). De drie ooms worden erg vertederd door het frisse, ongedwongen meisje en zijn van haar niet weg te slaan. Al worden zij van meet af
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
157 aan fysiek en intellectueel sterk gedifferentieerd, toch reageren ze ten aanzien van het nichtje als een eensgezinde groep. ‘De broeders, alle drie, liepen intussen, over de boomgaard, met het meisje mee’ (VW 4, p. 1216-1217). Buysse laat ‘de drie oude vrijgezellen met gedwongen glimlach toch’ ja-knikken (VW 4, p. 1217). Wanneer Cordúla hen kapittelt, geldt het meestal hen alledrie tegelijk: ‘Met hoge schouders, als drie schuldigen, dropen de drie broeders af, Cordúla goenacht wensend, en trokken langs de zoldertrap naar boven’ (VW 4, p. 1224). Toch wordt vooral Standje, de jongste van de drie, het meest door haar bekoord. ‘Standje kon zijn verrukte blik van het fris mooi nichtje niet afwenden’ (VW 4, p. 1216). En wanneer het speelse Leontientje Standje praamt haar te leren zwemmen in het Zonneputje, noteert de verteller: ‘Standje, gek van bekoring, kon er zijn ogen niet van afwenden’ (VW 4, p. 1233). Ook de plotselinge dood van Tante en de voor allen gunstige erfenis kan zijn verhitte zinnen niet bekoelen. Tijdens de laatste wandeling die hem gegund is met Leontine doet hij haar een huwelijksaanzoek, dat ze eerst niet ernstig neemt. ‘Maar zij zag in 't bleke manelicht de verwilderde glans van zijn ogen en hoorde zijn hikkend, sissend, ademhalen; en plots werd zij ernstig en bang’ (VW 4, p. 1237). Zijn eerlijke poging te breken met de beknelling van zijn bestaan, wordt in de kiem gesmoord en met het vertrek van Leontine eindigt ook de ‘schone uitgebloeide lente’ (VW 4, p. 1239). Zowel Standje, Plus-Que-Parfait als Irène maken deel uit van een gesloten driekantig verband, dat niet of toch niet zomaar kan worden verbroken. Standje is genoodzaakt terug te keren tot de orde van de dag, vanwege een te groot leeftijdsen cultuurverschil met Leontine, terwijl Plus-Que-Parfait zich uiteindelijk maatschappelijk marginaliseert. Of Irène enig geluk zal worden gegund, is al even twijfelachtig. In de andere verhalen blijven de gelederen, soms noodgedwongen, gesloten. Wanneer de emoties of ervaringen gedeeld worden en de rangen niet verbroken, lijkt een bescheiden geluk weggelegd voor drietallen in Buysses verhalen. Dat blijkt ten overvloede uit ‘De zonsopgang’ (VW 5, p. 583-586), een kort impressionistisch stuk uit de bundel Uit de bron (1922). Daarin proberen ‘drie nette jongelui’ en ‘drie aardige meisjes’ een glimp op te vangen van de eerste zonnestraal. Voor dag en dauw kiezen de jongelui, die telkens weer ‘net’ en ‘aardig’ worden genoemd, een plekje uit bij ‘een mooi en vrij uitgestrekt meer, geheel omringd door bossen’. Buysse schetst een tafereel
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
158 dat aan Eduoard Manets ‘Le Déjeuner sur l'Herbe’ herinnert en aan Guy de Maupassants ‘Une partie de campagne’ (in de bundel La Maison Tellier, 1881). In ieder geval wordt de (sociale) harmonie nagenoeg perfect gespiegeld in die van de vredevolle natuur.
3 Behalve in voornoemde verhalen heeft Buysse in een aantal romans opmerkelijke drietallen getekend. In Schoppenboer (1898) laat boer Foncke op zijn sterfbed beloven dat zijn drie zonen (Jan, Domien, Pier-Cies) ‘in onderlinge hulp en goede verstandhouding’ bij elkaar zouden blijven (VW 1, p. 748). Dat gemeenschappelijke doel krijgt, zo stelt de verteller bij het begin van het derde hoofdstuk, ‘de cohesie van een sterk morele grondslag’ (VW 1, p. 752). In de loop van de roman wordt die cohesie evenwel sterk op de proef gesteld, niet het minst omdat Jan Foncke zijn seksuele driften niet behoorlijk weet te bedwingen. Die onbedwingbare ‘aandrift’ maakt van Schoppenboer overigens ‘de eerste roman van een seksuele obsessie’ in de Nederlandse letteren.(1) Dertig jaar later presenteert Buysse in De schandpaal (1928) het burgerlijke echtpaar ‘meneer en madam Venneman’ en de bij hen inwonende vriend/ami ‘meneer Aamidé’ als ‘een onafscheidbaar drietal’, dat de auteur gemodelleerd heeft naar bestaande personen.(2) ‘Zij gingen met hun drieën deftig uit wandelen; zij gingen met hun drieën deftig naar de kerk en, naar de uiterlijke schijn te oordelen, zou een vreemdeling waarschijnlijk meneer Aamidé als de echtgenoot en meneer Venneman als een min of meer verwijderd familielid beschouwd hebben’ (VW 3, p. 658). Hoewel ze met hun ‘wel enigszins scheve verhouding’ (VW 3, p. 709) zelf gestalte geven aan de dubbel(zinnig)e burgerlijke moraal begin twintigste eeuw, treden ze ten overstaan van Lowiezeken en Zulma op als een soort ‘openbaar ministerie’. Ze oordelen bijzonder streng en veroordelen genadeloos, wanneer hun ondergeschikten zich aan hun ‘gezag’ onttrekken. Dat
(1) Romain Debbaut, Het naturalisme in de Nederlandsee letteren, Acco, Leuven/Amersfoort, 1989, p. 98. (2) J. van de Casteele, ‘Het niet onbesproken drietal uit De schandpaal’, in Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap, II, Gent, 1986, p. 168-169.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
159 ondervinden het zwangere Lowiezeken en Guustje Verscheiden, die weigert met haar te ‘treiwen’. Maar ook hun dochter Zulma, die met haar goedvinden geschaakt wordt door Gontran, de neef van meneer Aamidé, kan op het misprijzen rekenen van het scherprechterlijke drietal. Wanneer zij, na een lange, ‘folterende’ afwezigheid, haar eigen dochtertje fier komt tonen aan haar familie en vrienden, spreekt meneer Aamidé ten overstaan van Lowiezeken een even onverbiddelijk als schijnheilig verdict uit: ‘- Hier 'n mag ze nie komen! Hier en mag ze giene voet over de zulle zetten! beval meneer Aamidé met sidderende stem’ (VW 3, p. 789). Tussen Schoppenboer en De schandpaal in schreef Buysse nog twee romans waarin bijzondere drietallen figureren, met name Zoals het was... (1921) en Tantes (1924), die overigens om meer dan één reden in elkaars verlengde liggen. Zo introduceert Buysse in de eerste roman ‘de drie juffrouwen Dufour’ (VW 3, p. 184-185), die hij, met andere voornamen weliswaar, tot hoofdpersonages maakt van laatstgenoemde roman. Hij omschrijft de maagden als ‘drie stijve harken van juffers’, die hun bestaansreden ontlenen aan de dagelijke beoefening van een benepen godsvrucht, waarbij ze niet nalaten goed- of afkeurend te reageren op amoureuze dorpsperikelen. Dat moet meneer Triphon, zoon van meneer De Beule, alvast ondervinden. Terwijl hij hen in het begin van de roman graag onder de ogen komt, omdat hij een zwak heeft voor juffrouw Josephine, ‘de jongste, (...) een vrij knappe blonde met fris gezicht en elegant figuur onder haar stijfheid’ (VW 3, p. 184), wordt hij wegens zijn vrijpostige omgang met werkneemster Sidonie (Siednie) door hen met de nodige minachting bejegend. ‘Daar kwamen ze alle drie langs de huizen, stijf als harken! (...) Alle drie de stugge maagden kregen plotseling een kleur als vuur. (...) Zij wisten dus, zij wisten alles; en zij verachtten hem om zijn liederlijke gedrag met al de grenzeloze afkeer die onbesproken zedelijke vrijsters voor zulke dingen voelen moeten. Zijn zicht was voortaan een belediging voor hun maagdelijke preutsheid’ (VW 3, p. 235). Hier wordt de (uiteraard subjectieve) interpretatie van meneer Triphon weergegeven, maar die stemt jammer genoeg overeen met wat de juffrouwen vinden. Telkens als meneer Triphon een bezoek heeft gebracht aan Siednie maken de drie juffers hun opwachting. Na zijn eerste bezoek, gaat hij met opzet langs ‘het deftig renteniershuis van de drie juffrouwen Dufour’. ‘Wat zouden ze wel van mij zeggen, dacht hij, als ze wisten
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
160 waar ik nu vandaan kom? Hij zag in verbeelding de drie preutse monden zich dichtknijpen en een kleur van ergernis en schaamte op hun bleke wangen komen’ (VW 3, p. 254). De scherpste terechtwijzing moet hij zich laten welgevallen kort na de geboorte van zijn buitenechtelijk kind, dat hij even is gaan bezoeken. ‘Zij liepen, alle drie in het donker gekleed, stijf als harken, en er was geen ontkomen aan: hij moest hen ontmoeten en groeten en reeds maakte hij zich, met het vuur van de gêne op de wangen, tot die onwelkome plichtpleging klaar, toen ze plotseling alle drie, als door een draaischijf bewogen, rechtsomkeert maakten en hem de rug toekeerden’ (VW 3, p. 304-305). Het is duidelijk dat de verschijningen en de zich verscherpende houding van de juffers de weerspiegeling zijn van het in hun ogen dieper wordende verval van meneer Triphon. Wanneer die verhaallijn als vanzelf uit beeld verdwijnt in de loop van het derde deel van de roman en de sociale problematiek de overhand neemt, verdwijnen ook de juffers zelf als het ware geruisloos uit de roman. Behalve de erg zedelijke zussen Dufour komen in Zoals het was... nog twee andere opmerkelijke drietallen voor. De al vermelde meeting waarop een socialist van het eerste uur het woord voert, wordt verstoord en stilgelegd door ‘een berucht drietal: meneer de baronburgemeester met meneer pastoor, geflankeerd door de veldwachter’ (VW 3 p. 213). Blijkbaar is ook het systeem of de lokale overheid even driekoppig als het socialistische verzet dat betere arbeidsvoorwaarden wil bedingen. ‘Pierken stelde voor dat een deputatie van drie arbeiders: twee mannen en één vrouw, naar meneer De Beule toe zou gaan om van hem te verkrijgen dat de dagelijkse werktijd op niet meer dan tien zou bepaald worden in plaats van twaalf en dat ook een dagelijkse loonsverhoging zou worden toegekend van vijftig centimen aan de mannen en van vijfentwintig centimen aan de vrouwen’ (VW 3, p. 311). Deze arbeiders houden bovendien de eer aan zichzelf: omdat ze geen genoegdoening krijgen, gaan ze koppig elders aan de slag, terwijl één van de onderhandelaars, Feelken (bijgenaamd Fikandoes-Fikandoes), zich verhangt. Een en ander belet uiteraard niet dat de heipalen weer gaan bonzen en het bedrijf het oude ritme opneemt zonder dat er van wezenlijke ‘lotsverbetering’ sprake is.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
161
4 Er heerst onder de Buysselezers een vrij algemene consensus dat Tantes zijn meest geslaagde roman is, en dat zowel in stilistisch, thematisch als compositorisch opzicht. ‘Het is een roman waarin meerdere verhalen, van twee generaties, door tegenstellingen en herhalingen met elkaar verbonden zijn en waarin Buysse tot een sobere, beknopte, als het ware uitgepuurde synthese komt van de thema's en motieven die in het geheel van zijn uitgebreide prozawerk aanwezig zijn’.(1) Bovendien vormt hij het hoogtepunt van een reeks verhalen waarin een (vrouwelijk) drietal het voortouw neemt. Terwijl in Zoals het was... de zussen Dufour een hooguit figuratieve rol - hoe betekenisvol ook - wordt toebedeeld, zijn ze in Tantes ronduit mee-bepalend voor nagenoeg elke nieuwe ontwikkeling in het verhaal. De ongehuwde erftantes (van oud naar jong: Clemence, Estelle, Victoire) worden van meet af aan als sterk verschillend voorgesteld, maar vormen onder aanvoering van de strenge, hardvochtige Clemence een hecht blok. Alleen tante Estelle geeft blijk van de nodige ‘goedaardigheid, van liefelijke voorkomendheid, van zachtheid’ en is het blijvende slachtoffer van een ‘groot en langdurig liefdesverdriet’ (VW 3, p. 366-367), terwijl Victoire inwendig blazend even stug en streng optreedt als Clemence. Voor het overige stelt Buysse ze graag ‘op een rijtje’ op (VW3, bijvoorbeeld op p. 373 en p. 399) en schrijft hij ze een bijna gemeenschappelijke blik toe, bijvoorbeeld wanneer Max hen meedeelt dat Marie zwanger is: ‘Hij verwarde in zijn zinnen (...) helemaal van streek gebracht door de zes verbaasde ogen, die de drie verblufte Tantes op hem priemden’ (VW 3, p. 397). Als drietal oefenen ze dus een volstrekte almacht uit over de familie en zien ze erop toe de ‘erfenis’ door een eventueel huwelijk van de nichtjes (Clara, Adrienne en Edmée) niet te laten verbrokkelen. Ook deze nichtjes worden duidelijk van elkaar onderscheiden, maar vormen, onder aanvoering van Clara, blijkbaar een zo sterke drie-eenheid dat de verteller hen na het trouwfeest dezelfde droefgeestige gedachten te denken geeft. ‘Waarom viel aan Marie dat groot geluk
(1) Anne Marie Musschoot, ‘Het leven is geschapen voor de gezonden en de sterken’. Nawoord bij Cyriel Buysse, Tantes, Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2005, p. 121.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
162 ten deel en niet aan een van hun gedrieën? Wat had ze gedaan ... en wat moest men doen om het te bereiken! (...) Zij zaten te peinzen en te staren, drie vage schimmen in nutteloos feestgewaad voor het brede raam, tegen de grijze schemering van buiten. (...) Er werd zacht aan de deur geklopt. Zij schrikten alle drie uit hun mijmeringen op en Clara antwoordde: - Binnen’ (VW 3, p. 376). Tegen het eind van de roman hebben de nichtjes onherroepelijk de rol van hun oude Tantes overgenomen en is een noodlottige cirkel gerond. ‘Ja, zeker, ik, en ook Adrienne, en ook Edmée: wij zijn Tantes ... Tantes' (VW 3, p. 481). Dat in de namen van Max’ kinderen die van de tantes terug opduiken, bewijst de onontkoombaarheid van hun tirannieke dwang. De parallellen, spiegelingen en tegenstellingen die door deze verschuiving ontstaan, zijn in eerdere bijdragen afdoende geanalyseerd.(1) Hoezeer de terreur van de Tantes heerst, verbeeldt Buysse niet alleen op macromaar ook op microniveau door op allerlei manieren bewust te stoeien met het getal drie. Daags na hun huwelijksreis bezoeken Max en Marie hun Tantes. Hoewel het om een onooglijk detail gaat, deelt de verteller mee wanneer ze vertrekken: ‘Klokslag drie kwam Floorken, meneer Dufours koetsier, met de dichte landauer voorgereden’ (VW 3, p. 391). Bij herlezing van de roman klinkt deze mededeling bijna als een bijbelse verwijzing naar het sterfuur van Jezus, zeker als men rekening houdt met de ‘pauselijke’ inslag van Max' reisverslag bij de Tantes in hetzelfde (vierde) hoofdstuk. De pasgehuwden overhandigen een paar obligate geschenken aan de Tantes. ‘Max ontvouwde zorgvuldig het pakje en haalde er drie grote prachtige rozenkransen uit met zilveren medailles en drie mooie portretten van Zijne Heiligheid de Paus’ (VW3, p. 393). De Tantes trakteren Max op een wederbezoek, precies ‘drie dagen na 't bezoek van Max’ (VW 3, p. 424) omdat hen het onfatsoenlijke ‘gedrag’ van Raymond en de Verstratsjes, overigens een ‘kleine stoet van drieën’ (VW 3, p. 419) genoemd, ter ore is gekomen. Ze onderwerpen de familie Dufour aan een regelrecht verhoor en herhalen hun bijtendste vraag drie keer op rij, eerst aan meneer Dufour, dan
(1) Zie onder meer Katrien de Muynck, ‘De dramatische kracht van “Tantes”. Een analyse van B. Vander Plaetses theaterbewerking naar de gelijknamige roman van Cyriel Buysse’, in Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap, XIV, Gent, 1998, p. 117-121. Zie ook Anne Marie Musschoot, Tantes, in Lexicon van literaire werken, 3, oktober 1989, p. 4-5.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
163 aan Max, en pas dán aan de nichtjes, die eens te meer als een eenheid worden voorgesteld. ‘Wist gij het, Clara, Adrienne, Edmée?’ (VW 3, p. 426). Wanneer een ontredderde Adrienne haar liefde gaat opbiechten, ‘ziet zij dadelijk een drietal vrouwen in zwarte kapmantel bij de biechtstoel zitten’ (VW 3, p. 445). En iets later maakt de verteller gewag van ‘drie gewichtige gebeurtenissen’, waarvan de dood van tante Victoire er één blijkt te zijn (zie VW 3, p. 452-457). Dat er na haar dood ‘drie klokken’ ‘dagen achtereen’ luiden, kan dan ook nauwelijks verbazen (VW 3, p. 458). Het (dubbele) ‘wezen van de Tantes regeert’ (VW 3, p. 379) als een noodlot over de familie Dufour, en toch wordt het één keer buiten spel gezet tijdens het doopfeest van Max' eerste kind. ‘Toen stonden de Tantes en de nichtjes daar even bij als vreemden. (...) De heilige atmosfeer van het moederschap heerste ... Alleen de moeder en het kind bestonden, al het andere was maar toeval, bijzaak’ (VW 3, p. 439). Voor de Tantes is dat moederschap onlosmakelijk verbonden met losbandigheid en seksualiteit. In hun verdorde en geborneerde geesten wordt elke zweem van erotiek gefnuikt en gesublimeerd door een overdosis ‘religiositeit’, onder meer zichtbaar in een dagelijkse tweevoudige misgang. Wat dat betreft vormen de Tantes het klapstuk en eindpunt van een opmerkelijke stoet in levenslange maagdelijkheid uitmuntende, dominante vrouwenfiguren. Zo vormen de drie juffrouwen Van Santen ongetwijfeld een pijnlijk nauwkeurige ‘prefiguratie’(1) van de zussen Dufour in de schets ‘Jonge juffers'-kransje’ (opgenomen in de bundel In de natuur, 1905). Over hen schrijft Buysse onder meer: ‘De drie juffrouwen Van Santen waren de oudsten en kwamen mij steeds voor als de voornaamsten en meest typische in hun soort. (...) Ik kan ze mij niet anders voorstellen dan alle drie steeds ouderwets gekleed, stijf en ingetogen lopend, met gelijke vlugge pasjes, op één rijtje door de steile straten. De lippen waren op elkaar gesloten, de neuzen stonden spits naar voren, de kleine ogen bijna dichtgeknepen; en men kreeg de indruk of al hun uiterlijke organen zo stelselmatig en moedwillig uit een gevoel van preutsheid, bijna agressieve zedigheid, tegen alle aanraking van buiten, als tegen iets ontmaagdends afgesloten en gevrijwaard werden’ (VW 4, p. 1152).
(1) Romain John van de Maele, Cyriel Buysses plattelandswerelden, in Kreatief, 2003, 3, p. 45.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
164 Deze vrome kwezels worden door Buysse ‘een soort’ genoemd, een slag dus waar behalve de zussen Dufour en de in hetzelfde verhaal genoemde juffers, bij uitstek Constance en Toria Schouwbroeck toe behoren, die een volstrekt a-seksuele moraal voorhouden/beleven in de onvolprezen roman Het ‘Ezelken’ (1910). Ter linkerzijde bevindt zich een aanzienlijk aantal ongehuwde of kinderloze tantes die de zedelijke opvoeding van een of ander nichtje ter harte nemen. De treffendste verschijning is ongetwijfeld Uleken in de gelijknamige roman (1926). Samen met Natsen waakt ze over het wel en wee van Eulalietje, maar gaandeweg ontsnapt het nichtje aan de machteloze controle van ‘de oude tantes’: ‘zo was het ten slotte op het boerderijtje van Uleken, waar de stille wil van Eulalietje, met buitengewone behendigheid aangewend, meer en meer, zonder de schijn te hebben, over de twee oude vrijsters, Uleken en Natsen, regeerde’ (VW 3, p. 598). Verwant met Uleken is de naamloze Tante, die zich ontfermt over Sietje en op wier aanwezigheid zij een beroep doet als de dorpsheren haar trachten te bepotelen in ‘De steunpilaren der “Ope van vrede’ (in de bundel Tussen Leie en Schelde, 1904). In de (komische) eenakter Sususususut! (1921) creëert Buysse een vermakelijke parallel door Uleken in de rol van Sietje te casten, onder het toeziend oog van een even naamloze Tante. De Tantes - meestal mét hoofdletter - en hun aanverwanten vormen in het werk van Buysse een aparte klasse, die toezicht houdt op wat zij onder goed zedelijk gedrag verstaat. Zij zijn daarbij als de dood voor elke vorm van verandering, uit angst voor vernieuwing of omdat zij vrezen het familiefortuin te zien teloorgaan. Vandaar dat ze meestal een bazig gedrag aan de dag leggen, waarbij geen enkele tegenspraak wordt geduld. Ze weten zich daarin gesteund door een al even behoudsgezinde clerus, die in menig verhaal dezelfde geestelijke (maagdelijkheid) als stoffelijke (delen in de erfenis) belangen dient. In menig opzicht vormen de Tantes/juffers het verlengstuk van de pastoor, of zijn voorhoede, ja zelfs zijn voetveeg. Zo komt Max te weten bij een bezoek aan de Tantes dat zij sigaren in huis hebben: ‘'t Is voor de Pastoor, als hij ons komt bezoeken, antwoordde tante Clemence deftig, bijna plechtig’ (VW 3, p. 438), waarbij Buysse er subtiel zorg voor draagt de Pastoor van een betekenisvolle hoofdletter te voorzien, als om hun gemeenschappelijk bovenaards ideaal te onderstrepen. In het al geciteerde ‘Jonge juffers'-kransje’ krijgt de pastoor de negen maagden, die bij elkaar gemoedelijk op de koffie
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
165 komen, terug op zijn lijn door hen ten huize van de juffrouwen Van Santen te komen intimideren en de biechtstoel in te drijven (VW 3, p. 1163). Wie de romans waarin drietallen optreden naast elkaar legt en vergelijkt met ander proza van Buysse, komt tot de conclusie dat bijna alle individuele pogingen om uit het verband te breken, finaal mislukken. Op het eerste gezicht lijken de redenen divers. Het is tante Estelle niet vergund geweest haar verliefdheid om te zetten in een huwelijk, evenmin als de goedaardige Adrienne. Hoewel meneer Triphon aanvankelijk een oogje laat vallen op juffrouw Josephine, kiest hij gemakshalve voor Siednie. Meneer Venneman zou als ‘gehoornde’ echtgenoot alle reden hebben om op te stappen, maar houdt voor alles de burgerlijke schijn op. Al deze personages gedragen zich zoals de code van hun ‘soort’ of ‘klasse’ hun voorschrijft. Wat dát betreft zijn ze nauwelijks verschillend van Maria Beert, Rozeke van Dalen of meneer Vitàl, die er wel van dromen op een of andere manier boven hun klasse uit te stijgen, maar daar allerminst in slagen. Men kan zich de vraag stellen of in de ‘geslotenheid’ van de hier besproken drietallen geen echo opklinkt van het sociale immobilisme, dat zo kenmerkend is voor menige naturalistische roman pur sang.(1) De meestal in onverbrekelijke slagorde optredende celibataire tantes vormen in ieder geval een heel bijzondere subgroep in Buysses personagebestand. Met name Tantes lijkt te fungeren als een soort blauwdruk voor een aantal Zuid-Nederlandse schrijvers, die in een deel van hun werk een erg door tantes gedomineerde wereld oproepen. In de volgende paragrafen wordt die Vlaamse tantelijke wereld, die (on)bewust schatplichtig is aan Buysses werk of eraan herinnert, summier in kaart gebracht.
5 Er is op het eerst gezicht weinig reden om het eigenzinnige oeuvre van Maurice Gilliams in verband te brengen met Cyriel Buysse. Eerstgenoemde vormt zelf het beginpunt van een modernistische tra-
(1) Zie ook John Romain van de Maele, ‘Continuïteit en verandering: echo's uit de “lange negentiende eeuw’, in Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap, XVII, Gent, 2001, p. 168.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
166 ditie, waarin onder meer schrijvers als Claude van de Berge, Stefan Hertmans, Erwin Mortier en Eriek Verpale thuishoren. Voorts lijkt het proza van deze neo-romantische, symbolistische schrijver ‘in een internationale context te moeten worden gesitueerd’.(1) Daar komt bovenop dat hij in zijn dagboekaantekeningen met geen woord rept over Cyriel Buysse, maar wel uitvoerige beschouwingen wijdt aan oudere ‘tijdgenoten’ als Streuvels, De Bom, Teirlinck, Van Ostaijen en vooral Van de Woestijne. Hij noteert in zijn journaal De man voor het venster (1943): ‘Ik houd van “Le Grand Meaulnes”, maar ik lééf met Karel van de Woestijnes “De Bestendige Aanwezigheid”.’(2) Toch is hij ook de auteur van Elias of het gevecht met de nachtegalen (1936), een roman die hij zelf omschrijft als ‘geheel analyse, veeleer een dichterlijk-psychologisch essay dan de geromanceerde geschiedenis van een knaap’.(3) In dit als een sonate gecomponeerde boek zijn de tantes van de introspectieve, louter op zichzelf betrokken ik-verteller allesbehalve schimmige verschijningen. Dezelfde tantes duiken geregeld op in zijn dagboeken en in zijn postuum gepubliceerde Gregoria of een huwelijk op Elseneur (1991). Dat is niet verwonderlijk voor een oeuvre dat Stefan Hertmans in een diepzinnig essay ooit treffend heeft omschreven als ‘de gestructureerde allegorie van zijn leven’.(4) De in een ‘landhuis’ verblijvende jongen Elias Lasalle wordt, behalve door ‘mijne moeder’, door de ongehuwde tantes Theodora en Henriette opgevoed. Tante Theodora ‘kan driftige, onrechtvaardige uitvallen doen; haar opgewondenheid is de som van een machteloze wellust’.(5) Verder noemt Elias haar ‘de hardvochtige, heimelijk bedaarde tante Theodora’ (p. 845). Deze tante, die hem huis- en strafwerk opgeeft, ‘zou men (...) met een schrale, monsterachtige, gedeformeerde cactus kunnen vergelijken’ (p. 870). Dat veeleer pejoratieve
(1) Anne Marie Musschoot, ‘Schrijven als zelfondervraging. Het werk van Maurice Gilliams’, in De Parelduiker, 2000, 3/4, p. 58. (2) Maurice Gilliams, Journaal van de dichter, ed. Martien J.G. de Jong (Klassieken uit Vlaanderen 3), Manteau, Antwerpen, 1997, p. 173. (3) Maurice Gilliams, Journaal van de dichter, p. 172. (4) Stefan Hertmans, Het kasteel bestaat niet meer, Stichting Vita Brevis/Poëziecentrum, 1992, p. 9. (Het opstel is ook opgenomen in de essaybundel Het putje van Milete, Meulenhoff, Amsterdam, 2002). (5) Elias wordt telkens geciteerd naar Maurice Gilliams, Vita Brevis. Verzameld Werk, Meulenhoff, Amsterdam, 1984. Gregoria wordt telkens geciteerd naar de eerste druk van 1991.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
167 beeld komt overeen met de typering van haar in Gregoria, waar ze ‘een in haar ouderwetsheid rotsig versteende tante’ (p. 30), of nog, ‘een nijdige, versteende oude maagd’ (p. 163) wordt genoemd. Zinnelijker, grilliger en artistieker van aanleg is tante Henriette. Ze geeft zich al eens over aan dof ‘gesnik’ en lijkt in elk geval een emotionele band te hebben met Elias. Op een gegeven moment spreekt de verteller van ‘de bitter-zoete genegenheid van tante Henriette’ (p. 884). Toch tekent hij over haar het volgende aan: ‘tante Henriette heeft de wispelturige zelfverblinding, de droge verbetenheid van een distel’ (p. 870-871). In Gregoria noemt hij haar ‘een binnenwaarts levende, maladieve juffrouw op leeftijd, gekweld door aspiraties naar vrijdom, wars van kwezelachtige verplichtingen’ (p. 32) en hij typeert haar ook als ‘de poëtisch aangelegde tante Henriette, die wat betreft een aangebrande aangelegenheid meestal een riskante, vergoelijkende houding durfde aan te nemen’ (p. 36). Erg plastisch en ronduit afwijzend is de voorstelling van tante Zénobie. ‘Zij is zeer opgewonden en bij herhaling, schichtig in haar woede, gaat ze vreselijk te keer, alsof zij de vijandin van zichzelf is geworden. (...) Ze verzadigt zich aan toorn, aan wraakgierigheid om versmade gevoelens en haar zenuwen spelen een belangrijke rol bij heel dit omslachtig vertoon’ (p. 804-805). ‘Aan het ontbijt zit tante Zénobie hard en droog, als geheel uit onbuigzaam hout gesneden’ (p. 806). En iets verder: ‘Zij is niet in het minste vergevingsgezind en als het eropaan komt zal ze haar waardigheid onverzoenlijk tot het uiterste toespitsen, er fel en wreed jegens zichzelf worden’ (p. 807). Uit elke zin van het boek blijkt dat Elias het met deze furie-achtige figuur helemaal niet kan vinden. De tantes worden dus behoorlijk van elkaar onderscheiden en treden op als herkenbare personages. In een aantekening van juli 1944 noteert Gilliams evenwel: ‘Wat moest ik me, in “Elias”, nog meer en nog ànders om mijn zonderlinge tantes bekommeren? Als “tante” zijn ze nauwelijks belangrijk. In mijn boekje zijn ze echter lieve of hatelijke spookbeelden geworden van sommige toestanden in mij’.(1) Gilliams ziet de tantes als een verwijzing naar of veruiterlijking van zijn eigen binnenwereld. Over Theodora in het bijzonder noteerde hij eerder al in een tussenhaakse zin: ‘Zo is o.m. de figuur van tante
(1) Maurice Gilliams, Journaal van de dichter, p. 281-282.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
168 Theodora een beeld geworden van datgene in het leven, waartegen alle verzet onmogelijk is, etc.’.(1) Deze zin herinnert tevens aan wat Elias over Henriette denkt: ‘Tante is als een symbolisch beeld geworden, dat men na verre kruistochten achterliet’ (p. 881). Biografisch onderzoek leert intussen dat hij twee van zijn tantefiguren heeft getekend naar bestaande familieleden.(2) In een aanzet tot een autobiografie zegt hij over hen: ‘Mijn tante's behoorden nog tot een atmosfeer van geplogenheden waarin alles onwrikbaar door de traditie werd voorgeschreven. Wat mocht en niet mocht was vastgesteld in een ongeschreven code waar ze in geweten nooit milderende uitzonderingen tegen duldden. Ze behoorden tot een ouderwetse, gepriviligieerde kaste’.(3) Deze situering sluit bijna naadloos aan bij de volgende verhelderende passus in Gregoria: ‘Aldus, naar waarheid getypeerd, vooreerst waren het die twee ongehuwde tantetjes van mij, tante Theodora, mijn tante Henriette, waar mevrouw Balthazar belangstelling voor toonde. In haar populaire optiek opgevat, hield zij ze voor rasechte, excentrieke, overjarige juffrouwposturen die nochtans in hun doen en laten merkelijk van elkaar verschilden: Theodora, die thuis bij grootmoeder de centjes telde; Henriette, een schijnbaar overbodig, fumistisch, onredelijk wezen - geen verwaaide treurwilg, veeleer een fier overeindstaande cipres - was een (dramatisch) misgelopen liefde trouw gebleven’ (p. 25). Samen met tante Zénobie, die overigens op dezelfde bladzijde ter sprake komt, vormen ze een opmerkelijk drietal, dat nauwelijks verstoord wordt door de aanwezigheid van een slechts terloops vermelde tante Emma. Bovenstaande gegevens laten bezwaarlijk toe Buysse als directe inspiratiebron voor Gilliams aan te wijzen. Maar ze laten wel toe een paar merkwaardige parallellen vast te stellen. Zo is Theodora met enige goede wil te beschouwen als een heruitgave van tante Clemence, al was het maar omdat ze allebei in een prominente, zedeprekerige rol worden opgevoerd en allebei blijkbaar even driftig toezicht houden op het familiefortuin en de familie-eer. Het valt te den-
(1) Maurice Gilliams, Journaal van de dichter, p. 172. (2) Annette Portegies, ‘Het peinzend verdriet kweekt zijn eigen rozen. Het leven van Maurice Gilliams (1900-1982)’ en Leen van Dyck, ‘Een nagelaten bekentenis. Het archief-Gilliams in het AMVC’, in De Parelduiker, 2000, 3/4, resp. p. 12 en p. 87. (3) Geciteerd naar Martien J.G. de Jong, Droom bezit geen erfgenaam. Mythe en werkelijkheid bij Maurice Gilliams, Meulenhoff/Kritak, Amsterdam/Leuven, 1993, p. 102.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
169 ken dat ook een oudere Clara zich met Theodora zou kunnen verstaan. Henriette en Estelle vallen bezwaarlijk samen, maar hun wekerige, gevoelige natuur en hun nooit verwerkt liefdesverdriet hebben ze in ieder geval met elkaar gemeen. De onfortuinlijke Adrienne zou, na ontslag uit de psychiatrische instelling, met hen beslist een nieuw min of meer gelijkgestemd drietal kunnen vormen. De kwaadaardige verschijning van Zénobie herinnert in menig opzicht aan de blazende, toornige Victoire. En misschien is het feit dat in de latere hoofdstukken van Elias tante Zénobie achterwege blijft een andere parallel met de schielijk overlijdende Victoire. Er kan ten slotte aan toegevoegd worden dat de latere Elias ‘het al te gewillige slachtoffer (wordt) van de erotische en maatschappelijke intriges’ van een nieuw ‘vrouwentriumviraat’(1) in Gregoria (nl. Gregoria, haar zus Vincentia en hun moeder), zoals Max Dufour zich moet onderwerpen, eerst aan de wil van de erftantes, en later aan die van zijn ongetrouwde zussen.
6 Er is in allerlei bijdragen terecht gewezen op de geestesverwantschap tussen Maurice Gilliams en Erwin Mortier.(2) Die blijkt uit al zijn tot nog toe gepubliceerde romans, maar toch vooral uit Mijn tweede huid (2000). De eenzelvige twaalfjarige Anton Callewijn, het als een ‘kroondomein’ bewoonde huis, de vriendschap tussen Anton en neef Roland, de licht aangezette homo-erotische sfeer doen de lezer als vanzelf denken aan Gilliams' Elias. En daarnaast zijn er, heel opmerkelijk, de tantes van Anton: Odette en Alice. In hun buurt bevindt zich steevast de oudere nicht Flora, die zich als een heuse tante van Anton gedraagt. Tante Odette, ‘een beenderig schepsel met lange armen als de poten van een bidsprinkhaan’ (p. 10) is de ongetrouwde heerseres van de familie. Haar dominante positie omschrijft de ikverteller als volgt: ‘Anders dan Flora of Alice, die te pas en te onpas zeiden dat ik stil en braaf moest zijn, en me oorvijgen verkochten als halfslachtige strelingen, kropte tante Odette haar kwaadheid altijd
(1) Martien J.G. de Jong, Droom bezit geen erfgenaam, p. 23. (2) Mortier heeft ook zelf uitvoerig geschreven over zijn fascinatie voor Maurice Gilliams; zie ‘Een onuitlegbaar beter doel’, in De revisor, 1999, 5, p. 58-66.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
170 op. Als ik van geen ophouden wist kon ze soms onverhoeds een vingernagel als een angel in mijn nekvel drijven’ (p. 23-24). De tantes vormen (meestal) een merkwaardig collectief, een zoemend koor, dat voordurend commentaar levert bij familie-aangelegenheden, alsof ze spreken, lachen, morren uit één mond. Naar het eind van de roman toe verschijnen ze als driespan nog één keer in beeld: ‘Op een derde plaatje staan ze met hun drieën pront naast elkaar, zoals hoorde in een tijd toen je nooit zomaar foto's nam. Toch houden ze alledrie hun lach in’ (p. 159). De pregnante typering van Odette maakt evenwel duidelijk dat ook deze tantes niet zonder meer inwisselbaar zijn. Odette ‘sist’ meer dan eens wanneer ze Anton ergens toe dwingt (p. 41 en p. 177), net als tante Zénobie al eens ‘sist in een onberispelijk, flemend uitgesproken taal’ (p. 805). En dat hebben ze beslist geleerd van Buysses oppertante: ‘Ja, ik heb hem gevraagd om ook te komen, siste tante Clemence’ (VW 3, p. 425). Tante Odette is de ‘prima inter pares’ en herinnert in dat opzicht zowel aan tante Theodora als aan tante Clemence. De (fysieke) zachtheid die geassocieerd wordt met tante Adrienne (Buysse) en tante Henriette (Gilliams) heeft Mortier aan tante Alice toebedeeld. Wellicht heeft Mortier evenmin als Gilliams aan Buysse gedacht, maar de strenge moraliserende instelling van de tantes, die waken over zedelijke en burgerlijke etiquette, lijken ze voor de gelegenheid bij Buysse te hebben geleend. Ongeveer tien jaar voor Mortiers debuut Marcel (1999) publiceerde de in Nederland wonende Vlaming Eric de Kuyper Aan zee. Taferelen uit de kinderjaren (1988), het eerste deel van een uitgesponnen autobiografische familiekroniek.(1) In die kroniek grossiert De Kuyper in vrouwenfiguren. Vooral in de eerste romans tekenen zich een paar vrouwelijke ‘driehoeken’ af. Zo is er de opvallende driehoek die bestaat uit de genereuze tante Jeannot, de magische, met een fee vergeleken tante Marie-Jeanne (alias Mimi) en Julienne, de moeder van het hoofdpersonage. Tussen deze zussen bestaat een heel hechte band, die jaarlijks wordt aangehaald tijdens de zomervakantie aan zee en mede het gevolg is van samen doorgebrachte oorlogsjaren in Londen (later apart beschreven in Drie zusters in Londen. Uit de fami-
(1) Het werk van Eric de Kuyper wordt geciteerd naar de verzameleditie In de zon uit de schaduw, SUN/Kritak, Nijmegen, 1997.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
171 liekroniek, 1914-1918, 1996). Die band krijgt echter een knauw bij de dood van de matriarchale grootmoeder Bontje. In een Buyssiaanse passage, waarin het spook van de erfenis wordt opgeroepen en de hijfiguur voor het eerst wordt buitengesloten, beschrijft De Kuyper hun ‘onenigheid’ als volgt: ‘Bontjes dood dwong hen tot iets dat ze tevoren nooit hadden hoeven te doen: een balans opmaken, hun positie tegenover elkaar bepalen. Voor het eerst van hun leven waren ze gedwongen hun verstandhouding te formuleren, en dat leidde tot een groot misverstand. Ze zaten met z'n drieën rond de tafel in de voorkamer. Achter de gesloten dubbele deuren hoorde hij geroep en geschreeuw. Zijn hart kromp ineen. Tante Mimi schreeuwde tegen tante Jeannot, tante Jeannot tegen zijn moeder en zijn moeder tegen hen beiden. De onenigheid tussen de moeders brak zijn hart in drieën’ (p. 337) Met deze trieste familiale verkaveling eindigt het tweede deel van de kroniek, De hoed van tante Jeannot (1989). Met de aangetrouwde tante Emma (die het hoofdpersonage gul van cadeautjes en ‘glossy’ tijdschriften voorziet) vormen Jeannot en Marie-Jeanne een tweede familiale driehoek. ‘Elke tante had haar eigen karakter en je zou er niet één hebben willen missen. Tante Emma was voor de kinderen gewoon ‘tante Emma’ en dat deed haar ongetwijfeld veel deugd. Jeannot, Julienne en Marie-Jeanne daarentegen stonden met haar steeds op gespannen voet (evenals haar drie broers Fons, Firmin en FranÇois). (...) Toch bleef en blijft voor hem het mysterie rond tante Emma onopgelost’ (p. 147-148). Beide driehoeken bepalen de door elkaar lopende grenzen van een heel feminiene wereld, die bovendien gekenmerkt wordt door de afwezigheid van een vaderfiguur. ‘En hij mocht niet klagen: hij had niet, zoals veel vriendjes, last van een vervelende en betweterige vader!’ (p. 96). Diezelfde vader wordt verderop ‘een blinde vlek in hun geheugen’ genoemd (p. 215). Omdat vaders en, bij uitbreiding, mannen voor vijandige wezens worden aangezien, voelt hij zich geborgen in een omgeving waarin ook de huisarts een vrouw is, uiteraard. ‘Daarom had hij meer affiniteit met het wisselend spel van echt en onecht dat in de wereld van de vrouwen regel bleek te zijn’ (p. 226). Deze ongenuanceerd afwijzende houding ten aanzien van het mannelijk geslacht is op zich weer een Buyssiaans motief, al wordt die houding hier wel beleden door een adolescent, en niet door een gefrustreerde oude vrijster.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
172
7 Een lang aangehouden eresaluut aan Cyriel Buysse bevat ook Tom Lanoyes veelbesproken ‘Monstertrilogie’. Over het eerste deel, Het goddelijke monster (1997), sprak toenmalig Knackrecensent Marc Reynebeau een behoorlijk negatief oordeel uit. De roman zou al te gretig grotere literaire modellen recycleren en zich schaamteloos bedienen van de Belgische politieke realiteit. De slotzin van zijn stuk luidt: ‘In de volgende delen van de cyclus heeft Tom Lanoye dus heel wat recht te trekken’. Uit de vervolgdelen Zwarte tranen (1999) en Boze tongen (2002) blijkt dat de auteur op zijn elan is doorgegaan en zijn trilogie serveert als een onversneden, al te breed uitgesponnen roman à clef, waarin de auteur ook zichzelf even omschrijft als ‘die kleine ronde fluitketel met zijn bril die meer met zijn smoel op tv kwam dan dat hij boeken schreef’ (deel 2, p. 240). Lanoye voert in zijn (drie) romans van meet af aan drie tantes op, en hun ‘optreden doet meteen denken aan “Tantes” van Cyriel Buysse’.(1) Alle kritiek ten spijt vormt de cyclus voor de Buysselezer een soort godsgeschenk. Dankzij de tantes valt Lanoye niet alleen in de lijn van Walschap, Boon en Claus te plaatsen, maar ook te verbinden met Buysse. Lanoye laat in zijn romans de ‘drie kogelronde tantes’ van Kristien Deschryver opvallend vaak figureren. Omdat Milou, Madeleine en Marja veeleer kort van stuk zijn noemt de verteller hen weleens ‘de drie trollen’ (deel 1, p. 133). In ieder geval reageren ze meestal op een sterotiepe manier op wat de familie Deschryver overkomt of bekokstooft. Milou, de ‘bazige’ oudste tante spreekt meestal vóór ‘de flapuit Madeleine’ en de ‘begrijpende’ Marja. Al kibbelend voorzien zij de feiten van een gebald, driestemmig, immer verdeeld commentaar. Over Katriens moeder Elvire, die na Katriens moord op haar echtgenoot in een diepe depressie terecht komt, zijn ze het op de volgende manier oneens: ‘Tijdens haar eerste opflakkering had iedereen hoop gekregen. (...) ‘Elvire is Elvire,’ vatte Milou het samen. ‘Zij ligt neer en wij staan hiere,’ verduidelijkte Madeleine. ‘Dat schaap doet niemand kwaad,’ wees Marja haar zussen terecht' (deel 1, p. 268). Ze vervullen een onmiskenbare koorfunctie in boeken die ‘eerder vari-
(1) Marc Reynebeau, ‘Maar trop is te veel’, recensie van Tom Lanoye, Het goddelijke monster, in Knack, 05.11.1997.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
173 anten (zijn) van de shakespeariaanse koningsdrama's die Lanoye kort daarvoor bewerkte, dan geëngageerde politieke romans’.(1) Zowel door de verteller als de andere personages worden de tantes doorgaans negatief beoordeeld. ‘Milou was het strengst, Madeleine het schamperst, Marja het ergst’ (deel 1, p. 271). Aldus Elvire, die met haar ‘drie inwonende schoonzussen’ in (on)vrede tracht te leven. Precies omdat ze in het verhaal voortdurend aanwezig zijn als een soort achtergrondruis, blijven ze in de loop van de drie romans vrij schematische personages. Ze worden voorzien van vaste epitheta en worden steeds weer in één adem genoemd: zij rijmen niet onaardig op elkaar, zoals onder meer uit de allitererende voornamen mag blijken. Ze willen voor alles de eer van de familie hoog houden, en houden daarbij vast aan beproefde regels, die af te lezen zijn uit de brieven die ze broer Herman en nicht Gudrun toesturen. ‘De jonkheid heeft zijn kop te buigen voor de ouderdom’, besluit tante Madeleine in een brief aan Gundrun, aan wie ze meedeelt dat het ‘moederschap’ haar ‘evenmin te beurt zal vallen gelijk het ons ooit overkwam’ (deel 2, p. 154-155). Deze tantes herinneren inderdaad in menig opzicht aan hun Buyssiaanse voorzaten. Zoals de tantes Dufour zich alleen bekommeren om de goede zedelijke gang van zaken, doen de tantes Deschrijver dat met even weinig/veel succes in Lanoyes romans. Bovendien worden ze in het dagboek van Katrien getypeerd als de ‘langstlevende schikgodinnen van anderhalve meter’ (deel 2, p. 93), een typering die hen erg in de buurt brengt van Buysses Tantes en in overeenstemming is met de mythische dimensie van de trilogie.(2) Een even treffende parallel is de vroegtijdige dood van de jongste tante: net als tante Victoire krijgt tante Marja, ‘een bromtol van liefde op twee pootjes’ (deel 1, p. 234), een hartaanval en wisselt ze vroegtijdig het tijdelijke voor het eeuwige. Lanoyes tantes zijn, in weerwil van alle gelijkenissen, evenwel ook de exponenten van een ander tijdsgewricht. Hoewel zelf ongehuwd, geven ze nauwelijks blijk van seksistische opvattingen. Maar enig
(1) Hugo Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 2006, p. 645. (2) Hugo Brems noemt Lanoyes roman ‘eigentijds en lokaal aangeklede mythen over hoogmoed en val, over idealen en verraad, over waarheid en leugen.’ Altijd weer vogels die nesten beginnen, p. 645.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
174 racisme is hun blijkbaar niet vreemd. Dat komt vooral tot uiting ten aanzien van Katriens broer Steven, die met de Cubaanse Alessandra Fuentes is getrouwd. Over haar denken de tantes het volgende: ‘Het was zo al erg dat Steventje zich vergooide. ‘Dat kweekt gelijk de konijnen,’ voorspelde de flapuit van de drie, Madeleine, reeds tijdens het voorgerecht (...). ‘De bruidschat van een kafferwijf bestaat uit niets dan affronten en hovaardij,’ gnuifde Milou. Die had nog zo haar best gedaan om met Alessandra een gesprek aan te knopen. (...) ‘Ze mag van mij direct opnieuw vertrekken naar haar oerwoud.’ Alleen tante Marja had haar Steventje verdedigd: ‘Geef die jongen toch een kans.’ Maar over Alessandra zei zelfs zij geen woord’ (deel 2, p. 191-192). Het is duidelijk dat deze tantes gedwongen worden bij zoveel dood- en tegenslag hun positie opnieuw te bepalen. Zij worden door familie en Tom Lanoye gaandeweg bedankt voor bewezen diensten. De ooit zo honkvaste tantes maken in deel twee een langdurige cruise en komen elders terecht dan gepland, terwijl ze in deel drie in het zuiden van Frankrijk vakantie nemen. Helemaal in tegenstelling tot de tantes in Buysses roman, die blijvend verstikken in hun dorpse gelijk, doorbreken Lanoyes tantes de beknelling van de familiebanden. Het feit dat ze de vrijgesproken Katrien tijdelijk opvangen in Frankrijk, betekent geen terugkeer naar de oude familietucht, maar een terugkeer naar het aangrijpingspunt van de cyclus: de buurt van de Zuid-Franse villa waar Katrien ‘per ongeluk’ haar echtgenoot vermoordde.
8 De tantes die Lanoye ten tonele voert, behoren in tegenstelling tot die in het werk van Gilliams, Mortier en De Kuyper, tot de orde van de fictie. Zij ontlenen de contouren van hun karakter aan het illustere literaire voorbeeld dat Buysse heeft aangereikt. Dat is, naar mijn mening, ook het geval met een drietal onbesproken dames in Hubert Lampo's magisch-realistische graalroman Wijlen Sarah Silbermann (1980). Het hoofdpersonage, televisiemaker Johan Reynders, komt een tijdje verblijven in Zoetelede, meer bepaald in de dorpsherberg ‘Het Gouden Hoofd’, om er de sfeer te proeven van het jaarlijkse carnaval. Onder de vaste klanten van de herberg bevinden zich drie
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
175 oude dametjes: ‘Drie bijzonder netjes maar wat ouderwets uitgedoste dames op leeftijd, alle drie even tenger en grijs, die hij voor zichzelf onmiddellijk en van dit ogenblik af ook definitief als gepensioneerde onderwijzeressen identificeerde (één hardnekkig maagd gebleven, één dertig jaar geleden van haar man weggelopen en één al sinds haar veertigste weduwe), waren voorlopig niet meer dan figuranten’.(1) Deze merkwaardige ‘figuranten’ duiken nogmaals op tijdens het dramatische hoogtepunt van de carnavalshow, waarin Reynders als pas aangeworven Prins Carnaval optreedt. Wanneer hij de aanwezigen monstert, denkt hij bij zichzelf: ‘En niet te geloven, daar zijn ook de drie gepensioneerde schooljuffrouwen!’ (p. 657). Wat zij verder in het verhaal uitrichten, wordt niet verduidelijkt. In ieder geval herinneren ze door hun maagdelijkheid, drievoudigheid en ‘apartheid’ aan Buysses tantes! Ze duiken in Lampo's roman op wanneer de grens tussen leven en dood ter sprake komt, bijvoorbeeld wanneer Reynders als een herboren prins de herleving van de natuur moet verpersoonlijken. Het lijkt me aardig ook hun zwijgzame aanwezigheid te beschouwen als een eerbetoon aan de grimmige schikgodinnen die in Buysses weergaloze Tantes ‘schemeren’.
(1) Geciteerd naar de zesde druk, opgenomen in Hubert Lampo, Het Graalboek, Meulenhoff, Amsterdam, 1985, p. 346 en p. 657.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
177
Darwin achterna? Erfelijkheid en evolutietheorie in het oeuvre van Virginie Loveling door Liselotte Vandenbussche, Griet Vandermassen, Marysa Demoor & Johan Braeckman Het duikt in heel wat besprekingen van de romans van Virginie Loveling (1836-1923) op: Loveling zet in haar werk sterke en daadkrachtige vrouwen neer en omringt hen vaak met zwakke en ondergeschikte mannen. Zo schrijft Leo van Aken in De Vlaamsche Kunstbode over haar roman Sophie (1885): ‘De vrouwen zijn heftig, hardnekkig, voortvarend in den strijd, en allen enthusiast van hetgeen ze meenen het ware te zijn. De mannen zijn meest allen meer verdoken, meer teruggetrokken, voorzichtiger, en worden dikwijls door de vrouwen in het handelen overvleugeld.’(1) Alfons de Cock stemt daar enige jaren later mee in wanneer hij schrijft ‘dat hare mannen- voor de vrouwenfiguren moeten onderdoen’.(2) Is het inderdaad zo dat de mannelijke personages er maar bekaaid vanaf komen in een wereld waar erfelijkheid en het noodlot de toekomst bepalen? Krijgen de vrouwen zoveel meer beslissingsrecht en handelingsvrijheid? Gebruikt Loveling het stereotype van de sterke vrouw en de zwakke man - of het motief van de kenau en het doetje - om de orthodoxe norm door omkering te bevestigen(3) of is er meer aan de hand? Door Lovelings constructie van mannelijkheid en vrouwelijkheid in enkele van haar kortverhalen en romans te bespreken, willen we dieper ingaan op die kwestie. Haar visie op mannen en vrouwen blijkt één van de aspecten te zijn waarmee ze in dialoog treedt met de evolutionaire ideeën die in de laatste decennia van de negentiende eeuw opgang maakten. Voor we ingaan op Lovelings
(1) L. van Aken, ‘Sophie, door Virginie Loveling’, in: De Vlaamsche Kunstbode 15 (1885), p. 79-82, p. 81. (2) Alfons de Cock, ‘Virginie Loveling’, in: Los en Vast (1892), p. 237 e.v. Overdruk in de Stadsbibliotheek Antwerpen. (3) Zie Maaike Meijer, ‘Kwaadaardige wijven versus pantoffelheld. Streuvels’ ‘Jantje Verdure’, in: Marcel de Smedt (ed.), Jaarboek Stijn Streuvelsgenootschap 11, Tielt 2006, p. 127-143, p. 140.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
178 eigenzinnige kijk op genderpatronen, willen we de aanwezigheid van darwinistische en andere wetenschappelijke ideeën in haar literaire werk belichten. Loveling gaat een eind mee met de ideeën van Darwin over de psyche van man en vrouw, maar wijkt er op cruciale plaatsen ook vanaf. Het resultaat is een bont gezelschap van personages die de gangbare gendernormen tarten, maar niettemin aan klassieke plotstructuren gebonden zijn.
Een evolutionair gedachtegoed Dat erfelijkheid en atavisme, het proces waarbij eigenschappen van gemeenschappelijke voorouders bij hun nakomelingen opnieuw opduiken, een rol spelen in het werk van Loveling, werd al eerder gesignaleerd.(1) Vooral in de novelle ‘Meesterschap’ (1898) en de romans Erfelijk belast (1906) en Een revolverschot (1911), die Loveling in haar zogenaamde ‘zwarte tijd’ schreef, werden die ideeën opgemerkt.(2) In het vervolg van dit artikel zal blijken dat niet alleen atavisme en herediteit een rol spelen, maar dat de schrijfster ook de darwinistische mechanismen van natuurlijke en seksuele selectie integreert. Bovendien zijn die evolutionaire ideeën niet beperkt tot de genoemde romans, maar vallen ze ook op in Het lot der kinderen (1906) en ouder werk als ‘De kwellende gedachte’ (1874), Een dure eed (1892) en Een idylle (1894). De metaforen die in de genoemde werken opduiken, doen denken aan de evolutionaire theorieën die, hoewel omstreden, in de tweede helft van de negentiende eeuw meer en meer terrein wonnen.(3) Niet
(1) Onder meer in: Maurits Basse, Het aandeel der vrouw in de Nederlandsche letterkunde. Tweede deel, Uitgave van het Willemsfonds nr. 157, Gent 1921, p. 132 e.v., p. 163. (2) Ludo Stynen, Rosalie en Virginie. Leven en werk van de gezusters Loveling, Tielt 1997, p. 264. (3) Voor een bespreking van evolutionaire ideeën in de Vlaamse en Nederlandse literatuur, verwijzen we naar ‘De biologisering van het wereldbeeld: de doorwerking van Darwins evolutietheorie in de Nederlandse cultuur’, themanummer van de Negentiende eeuw 17 (1993); Mary Kemperink, ‘“Excelsior” is het devies van de natuur: Darwinisme in de Nederlandse roman (1860-1885)’, in: Nederlandse letterkunde 3 (1998), p. 97-126; Kemperink, ‘Jungle en paradijs: Darwinisme in de Nederlandse roman (1885-1910)’, in: Nederlandse letterkunde 4 (1999), p. 1-36; Kemperink en Wessel Krul (ed.), ‘De gedeelde werkelijkheid van wetenschap, cultuur en literatuur’, themanummer van Spiegel der letteren 42 (2000); Kemperink, Het verloren paradijs: de Nederlandse literatuur en cultuur van het fin de siècle, Amsterdam 2001; ‘Darwin & Co. Dubbelnummer over taal, evolutie en literatuur’, themanummer van Armada. Tijdschrift voor wereldliteratuur 8/9 (2002/2003); Patrick Dassen en Kemperink (ed.), The many faces of human evolution in Europe, c. 1860-1914, Leuven-Parijs-Dudley 2005.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
179 alle referenties en thema's zijn strikt genomen darwinistisch, maar ze maken deel uit van een naturalistisch wereldbeeld waarin erfelijkheid en omgevingsfactoren het menselijke lot bepalen. Metaforen als ‘strijd’, ‘overwinning’ en ‘nederlaag’, duiken in allerlei variaties op. Loveling spreekt van ‘den kamp voor het bestaan’,(1) de ‘strijd tegen de natuur’(2) en ‘de groote, wreede, gruwzame strijd voor het geluksbestaan, een strijd van leven. of dood’.(3) Ze benadrukt daarbij het belang van de erfelijke afkomst en de sturende invloed van de voorouders:(4) Zij sloot de oogen; sluimer omving haar, als met armen van dons, een sluimer vol waakbewustheid, en allengs ontstond een onbepaalde herinnering in haar, dat wat ze nu onderging, en wat haar nieuw had geschenen, niet nieuw was, dat alles van verre, verre...van heel verre kwam; dat anderen vóór haar, aan wie ze door heimelijke natuurbanden was vastgeschakeld, het ook gevoeld hadden, en het een erfdeel van hen was... en dat in de nevelen der toekomst voor haar... misschien... nog meer van dergelijke zalige verdooving lag... Loveling wijst op ‘natuurlijke’, aangeboren eigenschappen(5) en benadrukt de kracht van intuïtie en instinct.(6) In de novelle ‘Meesterschap’ schrijft ze: ‘Hij besefte, de oude meester, dat Trezeken leeuwenmoed bezat, en desnoods leeuwenklauwen gebruiken zou om haar kroost te verdedigen.’(7) Zowel mannen als vrouwen worden getypeerd als wilde, roofzuchtige of redeloze dieren en hun leven wordt vaak een ‘dierlijk bestaan’ genoemd.(8) In Een revolverschot weidt Loveling uit over de
(1) (2) (3) (4)
(5)
(6) (7) (8)
Virginie Loveling, Het lot der kinderen, Aalst 1906, p. 88. Loveling, Een revolverschot, Antwerpen 1911, p. 25. Ibidem, p. 104. Loveling, ‘De kwellende gedachte’, in: Nieuwe novellen, Gent 1876, herdruk Gent 1887, p. 223-267, p. 236 en 248; Loveling, Een dure eed, Gent z.d. [1892], p. 138-139, 165 en 225; Loveling, Erfelijk belast, Rotterdam 1906, p. 41, 68, 131, 150-151 en 189 (cit.); Loveling, Een revolverschot, p. 6, 107, 127-128, 138 en 195-196. Loveling, Een dure eed, p. 17; Loveling, Een idylle, Amsterdam 1893, herdruk Antwerpen 1834, p. 175; Loveling, ‘Meesterschap’, in: Jonggezellenlevens en andere novellen, Aalst 1907, herdruk Antwerpen 1934, p. 79-153, p. 90; Loveling, Een revolverschot, p. 23, 37 en 55. Loveling, Erfelijk belast, p. 169; Loveling, Een revolverschot, p. 100, 102, 127 en 181. Loveling, ‘Meesterschap’, p. 124. Loveling, Een idylle, p. 40; Loveling, Erfelijk belast, p. 194 en 209; Loveling, Een revolverschot, p. 26, 127, 145-146, 180, 185 en 194.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
180 spanning tussen persoonlijk gewin en maatschappelijke verantwoordelijkheid en laat ze egoïstische drijfveren de overhand nemen. In Erfelijk belast werpt ze bij monde van het personage Otto de bewuste keuze om zichzelf niet voort te planten en de kwestie van eugenetica op:(1) Welk een ras, welk een opvoeding: gebogen over 't kantwerkkussen heel den dag, voor een karig loon, in dompe, slecht verluchte zalen! Hoeveel groeiden er op? Hoevelen onderlagen er niet, voordat ze volwassen waren! En was dit laatste niet het wenschelijkste voor hen zelven en voor het ras? Waarom moesten zulke zwakke schepsels bestaan, en zich voortplanten en heele geslachten van klierzieken en beenderzieken voortbrengen? Waarom geen wetten daartegen, waarom geen keuze, als bij de teelt van nuttig dierensoort? Zoals in Darwins theorie is er in haar werk sporadisch plaats voor altruïsme, maar wordt het medelijden vaker de kop ingedrukt door de strijd voor eigen heil. Hoewel het niet zeker is of Loveling over kennis uit eerste hand beschikte en het oorspronkelijke werk van Darwin had gelezen, was ze ongetwijfeld vertrouwd met zijn ideeën. Niet alleen omdat ze deel uitmaakten van de ‘idées reçues’ van heel wat negentiende-eeuwse intellectuelen, maar vooral omdat ze goed bevriend was met tal van Vlaamse wetenschappers die de evolutionaire theorieën grondig hadden bestudeerd. Loveling kende Emile de Laveleye (1822-1897), die het begrip ‘sociaal-darwinisme’ in het Belgische debat had geïntroduceerd,(2) en correspondeerde met Arthur Cornette (1852-1907), die over het darwinisme had gepubliceerd in het Nederlandsch Museum,(3) waarin ook haar werk was verschenen. Ze was bovendien een verwante van Julius MacLeod (1857-1919), die niet alleen een belangrijk popularisator was van darwinistische theorieën in zijn tijdschrift Natura, maar zelf ook evolutionair onderzoek had verricht,(4) en ze was bevriend met diens vrouw, Fanny Lava (1858-1938), die
(1) Loveling, Erfelijk belast, p. 40 (cit.), 42, 135 en 207. (2) Raf de Bont, Darwins kleinkinderen. De omgang met de evolutieleer in België, 1865-1945, onuitgegeven proefschrift, Leuven 2005, p. 118. Dit werk verschijnt in september 2007 bij Vantilt. (3) Ibidem, p. 119 en 131. (4) Ibidem, p. 109.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
181 Peter Kropotkins Mutual Aid, a Factor of Evolution had vertaald. In het midden van de jaren zestig was Loveling aanwezig op een lezing van Clémence Royer (1830-1902),(1) een feministische Française uit Genève, die in 1862 de eerste Franse vertaling van Darwins On the Origin of Species (1859) had verzorgd. Als één van de belangrijkste vulgarisatoren van de darwinistische theorie had Royer haar vertaling voorzien van een lange, antiklerikale inleiding en had ze, zeer tot Darwins ongenoegen, enkele delen van het werk herschreven om die beter bij haar persoonlijke opvattingen te laten aansluiten. Ze liet zich overigens ook hoogst kritisch uit over het mannelijke overwicht in het wetenschappelijke establishment.(2) Loveling kende tot slot ook de liberale schrijver Omer Wattez (1857-1935), die een cynisch stuk schreef over Victor van Tricht (1842-1896), één van Darwins katholieke popularisators.(3)
Darwinistische ideeën Natuurlijke selectie De resultaten van Darwins zoektocht veroorzaakten een schokgolf op wetenschappelijk, moreel en cultureel gebied, die zijn gelijke niet zou kennen.(4) Eén van de belangrijkste oorzaken daarvan was de vervanging van het goddelijk ontwerp door het blinde mechanisme van natuurlijke selectie. Elk organisme bleek het product van een lange, evolutionaire geschiedenis te zijn en een schepper of ontwerper bleef afwezig. Loveling verwijst letterlijk naar dat proces wanneer ze het ‘miserie-boomken’, dat ‘aan bloempjes zijn kracht verspilt’ contrasteert met de ‘pyrrhusstruik’ als toonbeeld van kloekheid in het plantenrijk.(5) Ze past het principe van de ‘survival of the fittest’ ook toe op de menselijke soort, wanneer ze over de wezen Veria en Reine
(1) Antonin van Elslander (ed.), De ‘biografie’ van Virginie Loveling, Gent 1963, p. 19-20. (2) Griet Vandermassen, Marysa Deuroor en Johan Braeckman, ‘Close Encounters with a New Species: Darwin's Clash with the Feminists at the End of the Nineteenth Century’, in: Unmapped Countries: Biological Visions in Nineteenth-Century Literature and Culture, Anne-Julia Zwierlein (ed.), Londen 2005, p. 71-81, p. 75-76. (3) De Bont, Darwins kleinkinderen, p. 152. (4) Klaas van Berkel, ‘Over het ontstaan van de twee culturen in het negentiende-eeuws Europa’, in: Spiegel der Letteren 42 (2000), p. 83-96, p. 91-92. (5) Loveling, Erfelijk belast, p. 154.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
182 schrijft: ‘Inderdaad de sterken alleen groeiden op in dat huis’.(1) Alle organismen en menselijke wezens zijn min of meer aangepast aan hun omgeving, en zoniet, zijn ze gedoemd om te verdwijnen. In Een idylle observeert Guido twee werkmansmeisjes en komt hij tot het besluit dat niet het noodlot, maar vooral de interactie tussen gestel en omgeving hun ontwikkeling bepaalt:(2) Hij sloeg nochtans de meisjes gade van onder den schoorsteenmantel, waar hij, na ieder vertoef aan 't vensterraam, weer zitten ging: misschien maakte hij wel vergelijkingen tusschen die beiden, door wier aderen hetzelfde bloed vloeide, wier levenskring dezelfde was, en welke de gril van 't noodlot zoo verschillend van uiterlijk had geschapen. - Geschapen? Was 't niet veelmeer het kloekere gestel van de eene, dat de overwinning op ontoereikend voedsel, gebrek aan doelmatige zorgen en wat tot de gezondheid en de ontwikkeling noodig is, had behaald, terwijl de andere, te zwak voor den strijd, als een beklagenswaardig slachtoffer van den stand, waartoe zij behoorde, ten onder was gegaan? In Een revolverschot wordt God letterlijk door de natuur vervangen waar Loveling schrijft: ‘alsof de natuur het niet voorzien had, dat al wat buiten staat, veel lijden kan verduren, gelijk al wat binnen leeft, zonder daarom te kwiste te gaan’.(3) Hoewel er nog steeds sprake is van een zekere voorzienigheid, is er geen goddelijke inmenging mee gemoeid. Elke eigenschap blijkt het resultaat van een adaptatie aan de omgeving. Wanneer de erfelijk belaste Otto, dodelijk verliefd op Berenice, zijn beslissing om vrijgezel te blijven wil herzien, probeert hij zich van de heilzame werking van de natuur te overtuigen: ‘Maar dwaas, die hij was, alsof de natuur geen hulpmiddelen bezat, alsof ze niet bestendig streefde om het verkeerde te beteugelen.’ Toch ziet hij algauw zijn vergissing in en moet hij besluiten dat een weldadige natuur een illusie is. In Lovelings oeuvre verdwijnt de notie van God vrijwel geheel en maakt ze plaats voor erfelijkheid, adaptatie en degeneratie. Loveling kiest voor een pessimistische interpretatie van Darwins theorie. Hoewel Darwin nog enigszins plaats laat voor een optimistische visie
(1) Loveling, Een dure eed, p. 18. (2) Loveling, Een idylle, p. 114-115. (3) Loveling, Een revolverschot, p. 44.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
183 op de natuur(1) en tal van contemporaine schrijvers de teleologische koers van de natuur in de richting van vooruitgang benadrukken,(2) suggereert Loveling een harde ‘struggle for life’ waarin heel wat personages ten onder gaan. Het is een gevecht op leven en dood waarin de meerderheid de strijd tegen de natuur verliest.(3) De schrijfster spreekt zelfs van ‘iets machtiger dan de natuur zelve, sterker dan de kundigheid van den mensch: het is een element van vernieling voor het nauwelijks in 't leven geroepene, dat behagen schijnt te scheppen in het verstoren der harmonie van alle dingen.’(4)
Seksuele selectie Zoals in Darwins theorieën verwijst de ‘struggle for life’ niet enkel naar de strijd om voedsel, ruimte of macht. Het gevecht om te overleven impliceert ook een zoektocht naar de juiste partner en gezonde nakomelingen. Loveling gaat in op die strijd om macht of dominantie in Een idylle, ‘Meesterschap’ en Een revolverschot, maar verwerkt ook de strijd om een uitverkoren geliefde in haar werk. Hoewel liefdeshistories in heel wat literaire werken opduiken, krijgen ze hier een darwinistische stempel. Darwins vooruitstrevende en vaak veronachtzaamde bevinding op dat vlak, is zijn nadruk op het belang van de vrouwelijke keuze van de seksuele partner bij heel wat diersoorten. Door zijn klemtoon op de mogelijke invloed van vrouwen op de loop van de geschiedenis, ging hij in tegen de opvattingen van heel wat Victoriaanse tijdgenoten over de handelingsbekwaamheid van vrouwen.(5) Ook auteurs als George Eliot, Charlotte Perkins Gilman en Olive Schreiner benadrukten dit aspect van de darwinistische theorie in hun feministische herwerkingen van traditionele liefdesplots.(6)
(1) Johan Braeckman, Darwins moordbekentenis. De ontwikkeling van het denken van Charles Darwin, Amsterdam 2001, p. 56. (2) Kemperink, ‘Evolution and Utopianism in Dutch Literature around 1900. An Early Polemic’, in: Dassen en Kemperink (ed.), The many Faces, p. 115-128, p. 125. (3) Loveling, ‘De kwellende gedachte’; Loveling, Een dure eed, p. 34, 166; Loveling, Een idylle, p. 103; Loveling, Erfelijk belast, p. 100, 103 en 120; Loveling, Het lot der kinderen; Loveling, Een revolverschot, p. 25 en 47. (4) Loveling, Een dure eed, p. 113. (5) Helena Cronin, The Ant and the Peacock: Altruism and Sexual Selection Erom Darwin to Today, New York 1991, herdruk 1994. Niettemin ziet Darwin de geleidelijke overname in moderne samenlevingen van de vrouwelijke seksuele keuze door mannen als een teken van evolutionaire vooruitgang, waardoor hij toch zijn vooringenomenheid laat blijken. Zie Vandermassen, Deuroor en Braeckman, ‘Close Encounters’, p. 80. (6) Vandermassen, Demoor en Braeckman, ‘Close Encounters’, p. 74-78.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
184 Maar hoewel Darwin ontdekt dat het de vrouwen zijn die hun keuze laten gelden, is die keuze al bij al beperkt. De vrouwelijke partner kan een aanbidder die naar haar gunsten dingt, weigeren of accepteren, maar kan er niet zelf naar op zoek gaan. Dat aspect is ook aanwezig in het werk van Loveling, waar mannelijke partners die hun kwaliteiten tentoonspreiden aanvaard of afgewezen worden, maar waar het persoonlijke initiatief van vrouwen niet tot de mogelijkheden behoort. Reine, Aurelie, Marie en Berenice wijzen hun potentiële partners af zonder dat ze alternatieve keuzes kunnen maken.’(1) Voor Darwin is de vrouwelijke keuze bovendien nog sterker beperkt dan in de romans van Loveling naar voren komt. In The Descent of Man, and Selection in relation to Sex (1870-1871) schrijft hij dat elk vrouwelijk organisme sowieso een mannelijke partner kiest, zelfs al is het diegene die het minst aan haar smaak voldoet.(2) Hoewel de vrouwtjes van vrijwel elke soort de macht hebben om een bepaald mannetje af te wijzen, weigeren ze meestal niet alle mannetjes.(3) In Een revolverschot worden de risico's om aan die regel te verzaken in het licht gesteld. Marie slaagt er niet in om met de man van haar dromen te trouwen en wijst ondertussen andere kandidaten af. Het dysforische einde van de roman, dat gekenmerkt is door haar zusters dood en haar eigen waanzin, kan worden geïnterpreteerd als een straf voor haar bewuste weigering om andere kandidaten een kans te geven. Toch kan dat einde ook worden gezien als een verhulde kritiek op de maatschappelijke beperkingen en eisen die aan vrouwen werden gesteld. De gotieke elementen van de roman kunnen die stelling ondersteunen. Naast de typische ingrediënten zoals het verlaten kasteel, de gruwelijke moord en het nabije kerkhof treedt er in dit verhaal onder invloed van het darwinisme, een nieuwe geest op, die de personages bedreigt in een dierlijke, atavistische vorm.(4) Het is een onverklaarbare kracht in Marie die de gangbare orde niet doorbreekt,
(1) Een aantal vrouwen uit Lovelings werk vormt daardoor een uitzondering op Mary Kemperinks stelling dat de meeste vrouwen in laat-negentiende-eeuwse Nederlandse romans vrijwel verplicht zijn om de eerste de beste man die zich aanbiedt te huwen, zie Kemperink, Het verloren paradijs, p. 181. (2) Charles Darwin, The Descent of Man, and Selection in Relation to Sex, Paul Barrett en R.B. Freeman (ed.), vol. 21 en 22 van The Works of Charles Darwin (London herdruk 1989), p. 230. (3) Ibidem, p. 341. (4) Lenora Ledwon, ‘Darwin's Ghosts: The Influence of Darwinism on the Nineteenth-century Ghost Story’, in: Proteus 6 (1989), p. 10-16.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
185 maar wel in vraag stelt en subtiel ondermijnt.(1) De strijd met haar zus Georgine om door uiterlijkheden de man van hun dromen voor zich te winnen, wordt gestuurd door een primitieve, redeloze kracht die als een kritiek op de dominante gendernormen kan worden gelezen:(2) Zij was op het punt het lijf met geweld open te scheuren; den kanten halsdoek - van hare schouders getrokken - onder den voet te vertreden, in de smartelijke overtuiging, dat de kunst niet baat, indien de natuur niet medehelpen wil. Waarom den strijd niet opgeven, zich niet overwonnen verklaard? Waarom een geraamte willen optooien, in mededinging treden met Georgine, de groote, schoone, weelderige, jonge, gehate Georgine! [...] En terwijl al het erbarmelijk-belachelijke van haar laatste handelswijze Marie klaar voor de geest stond, dreef een sterkere, redeloozen, verafschuwde macht haar aan om den halsdoek op te rapen, in een sierlijken knot te binden, een gouden speld er op te steken, armbanden van goud aan hare magere polsen te doen. Hoewel Marie aan het eind van het verhaal beseft tot welk leed die vreemde, bovenmenselijke macht haar heeft gedreven en hoe ongerechtvaardigd haar diepgewortelde haat wel was, staat die ontembare kracht en dierlijke drift ook voor een kritiek op de orthodoxe orde. Het dysforische slot van de roman waarin Marie waanzinnig wordt, mag dan wel een stereotiep einde zijn waarin voor vrouwen geen zelf-realisatie is weggelegd, het irrationele, overgeërfde element dat tot haar waanzin leidt, bedreigt de gevestigde orde en stelt de stabiliteit ervan in vraag.(3)
Seksuele dichotomie Het mechanisme van de seksuele selectie is Darwins poging om de verschillen in fysieke en mentale eigenschappen van mannelijke en vrouwelijke organismen te duiden. Volgens Darwin zijn mannen de actievere partners, die hun rivalen bekampen en hun charmes ten-
(1) Zie Cyndy Hendershot, The Animal Within. Masculinity and the Gothic, Michigan 1998, p. 2. (2) Loveling, Een revolverschot, p. 116. (3) Ook in tal van negentiende-eeuwse Britse romans, zoals Mary Elizabeth Braddons Lady Audley's Secret (1862), biedt de agressie en de waanzin van het vrouwelijke hoofdpersonage een kritiek op het ideaalbeeld van de perfecte huismoeder en het huiselijk geluk.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
186 toonspreiden, terwijl vrouwen minder gretig en verlangend zijn en zich relatief passief opstellen.(1) In Een revolverschot is het de protagonist Luc Hancq die de dames onophoudelijk complimenteert(2) en hen probeert te verleiden met een charmante dans, ‘wel wetend in welk voordeelig licht de harmonische evenredigheden van zijn gestalte bij al die verdraaiingen en gekheden op hun voordeeligst uitkwamen.’(3) Hij plaagt zijn rivalen in de strijd en pocht met zijn mentale en fysieke kwaliteiten.(4) De verteller onthult de strijd met andere gegadigden door te wijzen op de ‘plechtigen wapenstilstand van heimelijke mededingers, niets wederzijdsch meer zijnde - ten minste tijdelijk - dan twee goede, trouwe vrienden.’(5) Zelfs Otto, het erfelijk belaste en overwegend zwakke karakter, voelt zich plotseling uitermate strijdvaardig wanneer hij beseft dat Berenice zijn levensvervulling is: ‘Zwakheid, krankheid, erfelijkheid? Och, kom, vooroordeelen, onnoodige vrees. Wie op aarde voelde zich op dit oogenblik gezonder, sterker dan hij?’(6) Met mannen die daarentegen gehoorzaam en volgzaam zijn in het verleidingsspel en de hofmakerij, wordt meer dan eens de draak gestoken:(7) Maar helaas! De braafheid schijnt een deugd te wezen, welke jonge meisjes zelden in de figuurlijke keuze van een echtgenoot in de weegschaal werpen, en, indien er al zijn, die toestemmen om er een te huwen, in wien men niets anders prijst dan de braafheid, is het ondanks deze veel meer dan om der wille van deze hoedanigheid. Van het eerst [sic] bezoek, dat hij bij de dochters van zijn voorganger bracht, hadden zij hem geklasseerd: ‘Een manneken als een meisken,’ had Marie gezeid en den vinnigen spot nopens zijne bloohartige manieren en zijn kleinen persoon niet gespaard. Wanneer Darwin schreef dat mannen moediger, strijdvaardiger en krachtiger waren dan vrouwen en over een inventievere geest beschikten,(8) liet hij zijn vooroordelen en Victoriaanse normen de
(1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8)
Darwin, The Descent of Man, p. 230. Loveling, Een revolverschot, p. 16. Ibidem, p. 32. Ibidem, p. 57 en 70. Ibidem, p. 120. Loveling, Erfelijk belast, p. 192. Loveling, Een revolverschot, p. 55. Darwin, The Descent of Man, p. 579.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
187 vrije loop.(1) Geheel in overeenstemming hiermee, streven de mannen in Lovelings ‘Meesterschap’ naar dominantie en macht. Op dezelfde wijze willen Edward en Martinus, in Erfelijk belast, erkend en vereerd worden als meesters van het huis. Vrouwen zijn volgens Darwin intrinsiek zachter en moederlijk, minder egoïstisch en ervaren alles sneller dan mannen, maar louter op een intuïtieve en volgzame manier.(2) In Lovelings oeuvre worden ook heel wat vrouwen als zorgzaam en gevoelig getypeerd, met een aangeboren moedergevoel en soms bereid om zich geheel over te geven aan hun toekomstige echtgenoot. Zo bezoekt Colette de zieken in Erfelijk belast en zet Marie een alternatieve geneeskundige praktijk op in Een revolverschot. Beide vrouwen werken in het huishouden en binnen de grenzen van een biologisch gedetermineerde vrouwelijke sfeer.
Alternatieve gendernormen Vrouwelijkheden Niettemin wijkt Loveling ook subtiel af van die visie en laat ze ruimte voor een alternatief rollenpatroon. Vaak portretteert ze mannen als zorgend en sensitief of bereid om zich te onderwerpen. Ze noemt het een natuurlijke drang van vrouwen om te streven naar heerschappij in huis en stelt dat heel wat mannen daarmee instemmen:(3) Haar hart was vrijgebleven en de behoefte aan meesterschap en heerschappij, die zoo machtig veel er toe bijdraagt om de jonge meisjes op zekeren leeftijd tot het huwelijk te verlokken, had bij haar bevrediging gevonden, nog voordat die behoefte zich gelden deed. Zij was de meesteres des huizes en haar vader stond zijn wil aan den haren af.
(1) Vandermassen, Demoor en Braeckman, ‘Close Encounters’, p. 74. (2) Darwin, The Descent of Man, p. 586. (3) Loveling, Een idylle, p. 14. Ook Rosalie Loveling betoogt dat vrouwen van nature de ware meesters zijn in het gezin, wat blijkt uit haar essay ‘Het meesterschap’, dat zij in 1874 schreef als reactie op het werk On the Subjection of Women (1869) van de liberale feminist John Stuart Mill. Het stuk van Rosalie is afgedrukt als bijlage bij een artikel van Antonin van Elslander, ‘Rosalie Loveling: enkele aanvullende gegevens’ in: Mededelingen van het Cyriel Buyssegenootschap II (1986), p. 7-29. Over Rosalies visie op deze kwestie schreef Barbara Christiaens het artikel ‘Van De eerste opvoeding tot Het meesterschap. Over vrouwen in de novellen van Rosalie Loveling’ in: Mededelingen van het Cyriel Buyssegenootschap XV (1999), p. 139-202.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
188 Lovelings visie op vrouwen is heel wat complexer dan die van Darwin. Ze weigert om vrouwen enkel in hun rol van echtgenote, dochter of verzorgster te zien. Vrouwen uit hoge en lage klassen vervullen mannelijke taken als een koets besturen of een boot trekken.(1) Hoewel ze het hulpverlenen als de ‘verheven zijde’ van Maries karakter bestempelt,(2) noemt ze de kinderen Reine en Veria ‘van natuur gruwzaam’(3) en benadrukt ze de onafhankelijke en zelfs kwaadaardige kantjes van de vrouwelijke karakters.(4) Loveling toont hoe de neiging tot zorg en empathie geen essentiële of aangeboren eigenschap is van veel vrouwen.(5) Hoewel sommige vrouwen zich opofferen voor het algemeen belang, gedragen de vrouwelijke protagonisten uit ‘Meesterschap’ en Erfelijk belast zich bruut of egocentrisch, is de meid in Erfelijk belast brutaal en onachtzaam(6) en voelt één van de zussen uit Een revolverschot zich onverschillig ten opzichte van de behoeftigen en zieken.(7) De schrijfster gebruikt bovendien heel wat van die vrouwen als focalisators, waardoor een identificatie met de lezer ontstaat. Niet alleen mannelijke seksuele agressie en jaloezie duiken op in Lovelings werk. Zoals nu ook algemeen wordt aangenomen in de evolutionaire psychologie, strijden ook vrouwen met elkaar in het proces van seksuele selectie. De rivaliteit tussen Reine en Veria in Een dure eed, tussen Marie en haar zus Georgine in Een revolverschot en tussen Colette en haar nichtje Berenice in Erfelijk belast zijn enkele voorbeelden daarvan. In Een revolverschot ontwikkelt de erfelijke nijd van Marie zich als een innerlijk beest en transformeert het Marie haast zelf in een dier: ‘Er scheen iets vervaarlijks in Marie plaats te grijpen: de uitdrukking van haar gelaat werd die van een roofdier, dat zijne prooi vastklemt. Het was, alsof haar ontbloot gebit ging bijten, alsof ze 't blad in een aanval van waanzin scheuren ging...’(8) Ook bij haar zus Georgine staat ‘het hatend-vinnig-booze van den eeuwen-
(1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8)
Ibidem, p. 51, 57 en 93. Loveling, Een revolverschot, p. 23. Loveling, Een dure eed, p. 17. Loveling, Erfelijk belast, p. 14. Loveling, ‘De kwellende gedachte’, p. 251 en 255. Loveling, Erfelijk belast, p. 8. Loveling, Een revolverschot, p. 38. Ibidem, p. 185.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
189 ouden mensch, zoowel als in haar zelve, soms in vollen bloei!...’(1) Ze vat het plan op om haar toekomstige echtgenoot te doden en ziet ‘met wreede wellust, snel als een bliksemschicht, den angst des doods in zijn uitpuilende oogen, op zijn ontkleurd, vertrokken aangezicht ontstaan.’(2) Ten gevolge van het sluwe plan wordt de natuurlijke gang van het leven beïnvloed: de meest gezonde en krachtige karakters, Luc Hancq en Georgine die van plan waren te trouwen, sterven of worden gedood. De fysiek zwakke personages zoals Marie overleven, maar leven verder in de grootste ellende. De vrouwen in de fictionele wereld van Loveling beschikken niet enkel over gevoel en medeleven, maar zijn ook erg rationeel ingesteld.(3) De schrijfster benadrukt hun fascinatie voor wetenschap(4) en stelt dat vrouwen dezelfde intellectuele standaard kunnen bereiken als mannen.(5) Dat wordt ook duidelijk als Otto mijmert over Berenice: ‘Was ze niet een deel van hem zelven? Had hij haar geest en haar hartje niet ontwikkeld, haar tot zijns gelijke van verstand, geleerdheidszucht en gevoel verheven?’(6) Hoewel een man hier als leraar wordt geportretteerd, stelt Loveling het gebrek aan onderwijs verantwoordelijk voor de mogelijke onwetendheid van vrouwen. Vrouwen bezitten zowel bezadigdheid en zelfcontrole als gevoel(7) en slagen er eveneens in om hun emoties geheel aan de kant te zetten.(8) Mannen en vrouwen zijn in dezelfde mate vatbaar voor erfelijke waanzin of een hysterische aanval. Wanneer vader en dochter in ‘De kwellende gedachte’ hebben vernomen dat hun schoonzoon en toekomstige echtgenoot is omgekomen, stond de vader ‘in radelooze verslagenheid, en trok zich de haren uit het hoofd. Césarine stond roerloos als een beeld in het vernietigend bewustzijn, dat het laatste, het schrikkelijkste thans was gekomen.’(9) Loveling lijkt harmonie en
(1) Ibidem, p. 130. (2) Ibidem, p. 144. (3) Loveling, Een dure eed, p. 165; Loveling, Een idylle, p. 144; Loveling, Erfelijk belast, p. 131. (4) Loveling, Een dure eed, p. 15; Loveling, Een idylle, p. 38-39; Loveling, Erfelijk belast, p. 139. (5) Loveling, Erfelijk belast, p. 43, 69, 137 en 192; Loveling, Een revolverschot, p. 179. (6) Loveling, Erfelijk belast, p. 192. (7) Ibidem, p. 3-4, 21 en 159. (8) Loveling, Erfelijk belast, p. 76 en 84; Loveling, Een revolverschot, p. 146, 164, 173, 177 en 180. (9) Loveling, ‘De kwellende gedachte’, p. 265.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
190 gelijkheid tussen de seksen te suggereren, veeleer dan genderrollen in termen van biologisch verschil en complementariteit te zien.
Mannelijkheden Bovendien biedt Loveling een vrij complex beeld van de mannelijke protagonisten. Wat vrijwel dadelijk opvalt, is Lovelings nadruk op het vermogen van mannen om zorgtaken op zich te nemen. Niet alleen vrouwen worden in die traditioneel opofferende rollen gecast, ook de emotionele verbintenis van mannen met hun kroost wordt benadrukt. In haar werk wordt ‘zorg’ verbeeld als een complex leerproces in plaats van een aangeboren, vrouwelijke kwaliteit. De verteller in ‘De kwellende gedachte’ dicht Epuron tedere gevoelens toe door zijn ‘liefderijk gemoed en zijn vaderhart’.(1) In Een idylle is het Guido die zijn vader verzorgt tijdens de laatste dagen van diens leven:(2) Hij waakte heel den nacht bij de sponde. Hij duldde niet, dat de hand van den gehaalden broeder van liefde den kranke anders dan tot toegevoegde hulp aanraakte. Hij zelf hief hem in zijn krachtige armen op en bracht het lavend glas aan de onmachtige, vertrokken lippen. Er lag zooveel opgehoopte en steeds teruggedrongen teederheid, zooveel berouw in zijn plotselinge, driftige, wat woeste toewijding, die eilaas den tijd niet had zacht en duurzaam te worden; want Cappuijns stierf den derden dag, zonder een eigenlijk herkenningsof erkentelijkheidsteeken, maar met zijn hand in dien van zijn zoon, en deze voelde nog - neen, neen, hij beeldde 't zich niet in - den beduidenisvollen druk van vadermin bij de uiterste scheiding... De jongste broer in ‘Meesterschap’ verkiest zijn kleinkinderen te verzorgen en het eten klaar te maken boven het hoeden van het vee.(3) Zijn oudere broer beschouwt de zorgtaken als een last, maar toont zich minstens even geschikt voor die taken.(4) In Erfelijk belast schuift August zijn persoonlijke aspiraties terzijde om zich te ontfermen over zijn zieke moeder en gedraagt Otto zich als een moeder voor het weesje Berenice. Op heel wat plaatsen in de roman wordt die verhou-
(1) (2) (3) (4)
Ibidem, p. 236. Loveling, Een idylle, p. 138-139. Loveling, ‘Meesterschap’, p. 120 en 126. Ibidem, p. 123 en 136.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
191 ding expliciet genoemd:(1) ‘Zij hoorde hem aan, reeds half verloomd, en telkens was het haar weder als werd zij een kind, een heel klein kind, dat hij op den schoot nam als een moeder doet, en aan zijn hart vertroetelde...’ Heel wat mannelijke personages worden tot tranen bewogen in Lovelings werk(2) en sommige mannen lijden onder een hypersensitiviteit.(3) Wanneer Guido aan Aurelie voorstelt om samen een roman te schrijven, voegt hij daaraan toe: ‘Ik geef den toon aan en gij antwoordt, [...], ik hartstochtelijk, gij koel en onverschillig.’(4) Zelfs pauwen, het toonbeeld bij uitstek van het proces van seksuele selectie, worden in hun paringsdans als volgt getypeerd: ‘de schoone, blanke “pauwkens”, met hun roode pootjes en hun sierlijken staart, die in een groote pijp naar omhoog staat: zinnebeelden van reinheid en zachtmoedigheid.’(5) Hoewel Loveling met andere woorden het bestaan van aangeboren mannelijke en vrouwelijke eigenschappen nuanceert, wordt de mannelijke identiteit ook in vraag gesteld. Loveling benadrukt de fragmentatie die de personages achtervolgt, waardoor ze de illusie van een stabiele en dominante masculiniteit ondermijnt.(6) Hoewel Guido's fysieke eigenschappen sterk in de verf worden gezet, mist hij volgens Aurelie onafhankelijkheid en doorzettingsvermogen om de juiste partner te zijn.(7) De neiging van August om zijn omgeving te behagen, wordt als vernederend beschouwd(8) en Otto ervaart zijn moederlijke rol soms als beschamend.(9) Hoewel de protagonisten in Een idylle en Erfelijk belast veel voor elkaar voelen, is hun angst voor zwakke nakomelingen een onoverkomelijk obstakel om te trouwen. In Lovelings werk wordt het traditionele mannelijke subject, dat normaal als coherent, zelfzeker en dominant wordt voorgesteld, geplaagd door onzekerheden en angst. Loveling presenteert in haar werk alternatieve mannelijkheden, maar geeft hen niet altijd de volle steun.
(1) Loveling, Erfelijk belast, p. 158 (cit.), 188 en 204. (2) Loveling, ‘Meesterschap’, p. 88, 99 en 102; Loveling, Erfelijk belast, p. 149 en 207; Loveling, Een revolverschot, p. 22. (3) Loveling, Erfelijk belast, p. 49. (4) Loveling, Een idylle, p. 73. (5) Loveling, Een revolverschot, p. 53. (6) Vgl. Hendershot, The Animal Within. (7) Loveling, Een idylle, p. 83. (8) Loveling, Erfelijk belast, p. 140. (9) Ibidem, p. 158.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
192 Zoals in de gotieke verhalen die worden geanalyseerd door Hendershot, legt ze een kloof bloot tussen het eigenlijke mannelijke subject en de mythe van een normatieve masculiniteit, maar leidt dat nog steeds tot een impasse.(1) In overeenstemming met de klassieke, negentiende-eeuwse plotstructuren schetst Loveling verhalen waarin zowel de mannelijke als vrouwelijke zelfrealisatie wordt verhinderd. Mannen en vrouwen trouwen, sterven of berusten in hun lot, maar andere dan dergelijke euforische of dysforische plotstructuren zijn niet aanwezig. De mannelijke karakters ontsnappen evenmin aan hun lot en eindigen vaak in een situatie van pure machteloosheid. Niettemin ondermijnt Loveling door haar tentatieve houding tegenover het essentialisme de dominante visies op genderrollen en stelt ze zowel de individuele stabiliteit als de maatschappelijke orde in vraag. Haar portretten zijn complexer dan het darwinistische beeld van de seksen suggereert. Ze laat aanzienlijk wat ruimte voor twijfel bestaan en presenteert een alternatieve visie op de maatschappelijke rollen die mannen kunnen opnemen. Mannen zijn in haar ogen even capabel om te zorgen en het conflict tussen autonomie en zelfopoffering beschouwt ze niet als een exclusieve last voor vrouwen. Gesteund door de feministische kijk die ze uitdraagt in haar non-fictioneel werk,(2) kan ze beschouwd worden als een schrijfster die subtiel de principes van de gescheiden mannelijke en vrouwelijke sferen bekritiseert, door de variatie onder mannen en vrouwen te benadrukken en hun sterk gelijkende eigenschappen te belichten. Hoewel ze er niet in slaagt om duidelijke alternatieven te ontwerpen waarin een andere zelfrealisatie dan het huwelijk wordt bereikt en ze kwetsbare mannen soms bekritiseert, worden mannen en vrouwen in haar werk niet in klassieke, rigide rolpatronen gedwongen. Loveling waardeert zowel daadkracht als zorg en beschouwt die niet als de privileges van man of vrouw.
(1) Hendershot, The Animal Within, p. 4. (2) Loveling, ‘Het doel van Middelbaar Onderwijs voor meisjes door A.M. De Cock’, in: De Toekomst 15 (1871), p. 385-387; Loveling, ‘Moederlijk gezag’, in De Toekomst 16 (1872), p. 92-93 en Loveling, ‘The Conferring of Degrees te Cambridge’, in: Nederlandsch Museum 18 (1892), p. 313-320.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
193
Virginie Loveling en haar Nederlandse uitgevers Brieven van P.N. van Kampen, Van Holkema en Warendorf, H. Honig en J. Funke uitgegeven door Nina Heesakkers en Anne Marie Musschoot 1. Inleiding en verantwoording 1.1. Keuze van de brieven In deze editie is een selectie gemaakt van de brieven die schrijfster Virginie Loveling ontving van haar Nederlandse uitgevers, meer bepaald H. Honig (Utrecht), P.N. van Kampen (van de firma Van Kampen en zoon, Amsterdam), J. Funke (van de firma Loman en Funke, Den Haag) en de firma Van Holkema en Warendorf (Amsterdam). Het waren niet haar enige contacten met het uitgeefwezen in het Noorden, maar hier opteren we voor een eerste, beperkte doch representatieve keuze. Net als veel documenten in Lovelings bewaarde correspondenties, waren deze brieven tot op heden enkel hanteerbaar in hun tere, oorspronkelijke vorm. Bijgevolg waren de in deze editie behandelde documenten ook nog steeds niet voor wetenschappelijk onderzoek ontsloten, hoewel ze inhoudelijk van groot belang zijn niet alleen voor de biografie van de schrijfster maar ook voor de geschiedenis van de uitgeverij in de Lage Landen. De gegevens over het tot stand komen en de verspreiding van Lovelings boeken, zowel in Nederland als in Vlaanderen, kunnen een aanvulling bieden bij de bestaande studies op dit gebied. Verder bevatten deze brieven natuurlijk relevante informatie over de inbreng van de schrijfster zelf bij het publiceren van haar boeken. Het is duidelijk dat de contacten van de schrijfster met haar Nederlandse uitgevers een voorbeeld zijn geweest voor haar neef Cyriel Buysse. In deze editie worden alleen brieven opgenomen die Loveling kreeg van haar uitgevers. De brieven die zij aan hen schreef zijn, op één na(1),
(1) In het Letterkundig Museum Den Haag is één brief bewaard uit de correspondentie Funke.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
194 jammer genoeg onvindbaar. Zoekwerk in databanken en catalogi leverde (voorlopig?) geen resultaten op, zodat de knoop werd doorgehakt en werd gekozen voor de publicatie van een ‘eenzijdige’ correspondentie. De ene beschikbare brief van de schrijfster zelf wordt wel bij de editie gevoegd. Ook al gaat het hier dus om een ‘eenrichtingskijk’, de brieven vormen toch een vlot en goed leesbaar discours en de inhoud ervan is duidelijk zonder de tegencorrespondentie.
1.2. Oorspronkelijke vindplaats en ordening van de brieven De oorspronkelijke brieven zijn in de vorm van gebundelde handschriften te raadplegen in de handschriftenzaal van de Universiteitbibliotheek Gent. In wat volgt wordt hiernaar verwezen met de afkorting UBG, gevolgd door de nummers: 3426 A, B, C en F. In de editie zelf is de vindplaats boven de brieven aangegeven: handschrift en het toegewezen nummer binnen het handschrift. Hoewel de brieven in de mate van het mogelijke volgens thema bij elkaar gehouden zijn, zijn ze zeker niet volledig chronologisch in de handschriften terug te vinden. In deze editie zijn de brieven in de eerste plaats chronologisch, in de tweede plaats thematisch geordend. De thema's of onderwerpen, zijn de diverse uitgaven waarover wordt onderhandeld; ze vormen de verschillende ‘delen’ van de editie. Het eerste deel bevat documenten uit 1896 en het voorlaatste uit 1904. Een uitzondering is het laatste deel, met twee brieven uit 1896. Omdat ze thematisch bij geen enkel deel aansloten, zijn ze als een apart stukje geplaatst achterin de editie. Binnen de delen zijn de brieven ook volgens datum gerangschikt.
1.3. Niet opgenomen documenten Niet alle beschikbare documenten van Van Kampen en Funke uit de collectie in de Universiteitsbibliotheek zijn in de editie opgenomen. Enkele brieven vielen buiten de onderwerpen omdat ze elders al aan bod zijn gekomen (Van Kampen over Sophie); ook de kwijtschriften werden achterwege gelaten. Hieronder volgt een beknopte lijst van de niet opgenomen documenten.
Van Kampen
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
195 - Handschrift 3426 B: 81: (aan een gevouwen kant van dit kwijtschrift vinden we brief 3 uit Deel I van de editie (3426 B/80)) kwijtschrift, uitgave in De gids, april 1890, f. 185, 74 bladzijden aan 40,-per blad druks. Betreft de uitgave van Een dure eed in De gids 1890, dl. II, p. 1-74. 82: enveloppe, ontvangst honorarium, 460 frank (7 maart 1890). 88: kwijtschrift, uitgave in De gids, maart 1890, f.220, 88 bladzijden aan 40,per blad druks. Betreft de publicatie van Een dure eed in De gids, 1890, dl. I, p. 415-502. 89: niet in het handschrift aanwezig. - Handschrift 3426 C: 92: kwijtschrift, uitgave in De gids, januari 1893, 45 bladzijden aan 40,- per vel druks van 16 blz. maakt f. 112,50. Betreft de publicatie van Eene idylle in De gids, 1893, jan., p. 1-45; febr., p. 217-264. - Handschrift 3426 F: 98: kwijtschrift, uitgave in De gids, oktober 1905, 65 bladzijden aan f.40 per vel druks van 16 blz., maakt f.162, 50 (‘Hiernevens f.160, f.2,50 ontvangt U per postwissel’). Betreft de publicatie van Erfelijk belast in De gids 1905. okt., p. 1-65. 100b: kwijtschrift, uitgave in De gids, september 1905, 60 bladzijden aan f. 40 per vel druks van 16 blz., maakt f.150. Btreft de publicatie van Erfelijk belast in De gids 1905, sept., p. 363-422. -Handschrift 3426 P: 24 en 67: bij de afsluiting van de uitgave van Sophie.(1)
Funke - Handschrift 3426 F 60a: kwijtschrift, uitgave in Nederland, 10 november 1903, honorarium f.250. Het gaat hier over de publicatie van De twistappel in Nederland 1903, dl. III, sept., p. 65-125; okt., p. 177-245; nov., p. 281-332. 60b: stukje tekst door Funke bijgeschreven aan de binnenkant van het gevouwen kwijtschrift: (‘Hooggeachte Juffrouw Loveling. Ik heb uw prachtige roman met de grootste belangstelling gelezen en ben zeer verheugd dat Nederland daarvan de primeur heeft mogen hebben. Zoo spoedig ik een uitgever gevonden heb voor de boek-uitgave, zend ik U bericht. Met vriendelij-
(1) De correspondentie naar aanleiding van Sophie is uitgegeven in de (ongepubliceerde) licentieverhandeling van S. Engels, Virginie Loveling: ‘Sophie’: Een geannoteerde uitgave van de correspondentie, Universiteit Gent, 1997.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
196 ke groeten en de meeste onderscheiding. Uw dv dr. J. Funke)1 173: kwijtschrift, uitgave in Nederland, 12 december 1904, honorarium f. 10 Betreft de publicatie van Stoombootindrukken: Terechtstelling aan boord in Nederland 1904, dl. III, dec., p. 377-381. 180: kwijtschrift, uitgave in Nederland 4 december 1905, honorarium f.55. Betreft de publicatie van Stoombootindrukken in Nederland 1905, dl. I, p. 3-8 165: kwijtschrift, uitgave in Nederland, 3 oktober 1907, honorarium f.45. Betreft de publicatie van Herinneringen aan personen in Nederland 1907, dl. II, p. 3-15 of/en Zermatt in Nederland 1907, dl. III, p. 121-139.
1.4. Overzicht van de uitgegeven brieven van Van Kampen, Warendorf, Honig en Funke Naast de naam van de uitgevers staat het aantal (bewaarde) brieven dat ze stuurden aan Virginie Loveling. Vervolgens de ordening per letter die aan de verschillende delen van het handschrift 3426 werd toegekend. De toevoeging (BK) staat voor briefkaart.
Honig (35) A 90
Utrecht, 4 mei 1893
92
Utrecht, 18 mei 1893
93
Utrecht, 31 mei 1893
94
Utrecht, 18 juli 1893
95
Utrecht, 4 juli 1893
96
Lijst van op te nemen werken
97
Utrecht, 3 juli 1893
98
Utrecht, 9 september 1893
99
Utrecht, 14 september 1893
100
Utrecht, 1 oktober 1893
103
Utrecht, 20 januari 1894
106(BK)
Utrecht, 23 september 1893
B
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
(2)
(2) De twistappel verscheen in boekvorm in coproductie bij Brusse in Rotterdam en bij De Nederlandsche Boekhandel in Antwerpen in 1904.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
197
161
Utrecht, 2 november 1904
167
Utrecht, 27 februari 1896
190
Utrecht, 19 december 1903
191
Utrecht, 18 januari 1904
192
Utrecht, 21 januari 1904
193
Utrecht, 15 februari 1904
194
Utrecht, 29 februari 1904
203(BK)
Utrecht, 14 maart 1896
C 9
Utrecht, 2 februari 1894
21(BK)
Utrecht, 17 augustus 1897
22
Utrecht, 23 augustus 1898
27
Utrecht, 9 juli 1897
28
Utrecht, 29 oktober 1897
30
Utrecht, 22 juli 1897
31
Utrecht, 30 juni 1897
32
Utrecht, 20 februari 1897
33
Utrecht, 21 november 1896
34
Utrecht, 14 november 1896
35
Utrecht, 11 november 1896
36
Utrecht, 16 september 1896
37
Utrecht, 19 augustus 1896
F 134
Utrecht, 28 december, 1898
135
Utrecht, 31 december, 1898
Warendorf (3) A 112
Amsterdam, 22 juli 1893
113
Amsterdam, 14 februari 1893
114
Amsterdam, 1 februari 1893
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Van Kampen (11) B 78
Amsterdam, 24 maart 1890
80
Amsterdam, 9 april 1890
81
kwijtschrift
82
enveloppe
83
Amsterdam, 19 maart 1890
88
kwijtschrift
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
198
89
verdwenen
90
Amsterdam, 14 april 1890
95
Amsterdam, 21 april 1890
C 92
kwijtschrift
F 98
kwijtschrift
100b
kwijtschrift
P 24
Amsterdam, 1 december 1885
67
Amsterdam, 9 december 1885
Funke (17) C 101
Den Haag, 18 mei 1896
102
Den Haag, 20 april 1896
103
Den Haag, 3 april 1896
104
Den Haag, 30 maart 1896
105
Den Haag, 23 januari 1896
106
Den Haag, 29 maart 1896
108(L&F)(1)
Den Haag, 11 juni 1896
109(L&F)
Den Haag, 11 september 1896
110(L&F)
Den Haag, 29 januari 1896
111(L&F)
Den Haag, 27 januari 1896
112(L&F)
Den Haag, 14 januari 1896
113(L&F)
Den Haag, 8 januari 1896
F 60a
kwijtschrift
(1) In de hoofding vinden we hier voor het eerst de toevoeging ‘Loman’.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
60b
kleine brief aan binnenzijde kwijtschrift, november 1903
173
kwijtschrift
180
kwijtschrift
165
kwijtschrift
2. Overzicht van de onderwerpen
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
199 Deel I. Van Kampen: 5 1890 Over een afzonderlijke druk van Een dure eed Deel II. Warendorf: 3 1893 Over uitgave van De Troon van Engeland Deel III. Honig: 12 + lijst 1893 (1 uit 1894) Over de uitgave van Een vonkje van genie en andere novellen Deel IV. Funke: 12 1896 Over de uitgave Het land der verbeelding en Op Bovegem Deel V. Honig: 12 1896 (5), 1897 (6), 1898 (1) Over de samenstelling en uitgave van Madeleine en Contrasten Deel VI. Honig: 2 1898 Over de uitgave van De groote manoeuvers Deel VII. Honig: 6 1903(1), 1904(5) Over de uitgave van Een dure eed als guldenseditie Deel VIII. Honig: 2 1896 Over het auteursrecht van Een dure eed
2.1. Van Kampen 1890: Een dure eed
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
200 Virginie Lovelings bekroonde meesterwerk, Een dure eed, werd voor het eerst uitgegeven in 1891 door Engelcke in Gent en was voorgepubliceerd in twee delen in De gids in 1890. Uit de briefwisseling met Van Kampen blijkt dat er al eerder onderhandelingen waren met deze Nederlandse uitgever om het werk als boek het licht te laten zien. De vijf bewaarde brieven die Loveling van Van Kampen ontving, tonen dat ze een harde onderhandelaarster kon zijn. Hier weigert ze van haar vooropgestelde idee af te wijken en een Nederlandse uitgave van Een dure eed in 1890 komt er dan ook niet. De firma Van Kampen probeert tevergeefs de schrijfster te overtuigen het auteursrecht aan hen af te staan tegen een overeengekomen prijs, maar zij houdt de boot af. Ook met het debiet blijkt ze niet tevreden te zijn, maar Van Kampen is bereid wat water bij de wijn te doen en dit ook op het vlak van het auteursrecht (brief I, 4): Wij wagen dus nog een poging om het met U eens te worden, en doen U daartoe het voorstel, dat wij U f.200,- betalen voor den herdruk uit De Gids, ten getale van niet meer dan 800 exemplaren, en ons verbinden U voor een nieuwen druk nog eens f. 100 uit te keeren. Op die wijze deelt U mede in het succes, zoo dit zich voordoet. Mocht U het eigendomsrecht wenschen te behouden met het oog op eene latere, gezamenlijke uitgave uwer novellen, zoo zouden wij ook daaromtrent eene bepaling met U kunnen maken. In de laatste brief wordt melding gemaakt van Virginies eis om het auteursrecht volledig te behouden. Een overeenkomst komt er, zoals hiervóór al werd opgemerkt, echter niet. De reden waarom ze weigert is niet echt duidelijk, al biedt Stynen ons wel een mogelijke invulling: ze was namelijk bang om de controle over haar werk te verliezen. Ze besliste liever zelf waar, wanneer en door wie ze haar verhalen liet publiceren.(1) Opmerkelijk is dat ze haar auteursrecht wel afstond bij de uitgave
(1) Ludo Stynen. Rosalie en Virginie. Leven en werk van de gezusters Loveling, Tielt, 1997, p. 115; p. 208.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
201 van Engelcke, zoals ook Stynen aangeeft: Na de toekenning van de prijs(1) stuurde Engelcke de 379 resterende exemplaren van het boek aan het Willemsfonds. Vercouillie schrijft Loveling dat er na uitdeling aan de leden nog ruim driehonderd overbleven. (16 maart 1894) Pas na uitverkoop daarvan krijgt Loveling het schrijversrecht terug. Waarom Loveling hier wel mee instemde en niet met het voorstel van Van Kampen is niet duidelijk. Van enig wantrouwen tegenover een eventuele Nederlandse uitgave kan hier niet echt sprake geweest zijn. Ze had toen namelijk al enkele boeken in Nederland uitgegeven.(2) Opvallend is dat ze na een reeks Gentse uitgaven bij Ad Hoste, vanaf 1891 dan wel steeds meer laat uitgeven door Nederlandse uitgevers als Honig, Veen, Elsevier, Loman & Funke, Warendorf, ... Een voorkeur voor Nederlandse uitgaven is een algemeen verschijnsel bij Vlaamse auteurs. Hiervoor zijn verschillende redenen aan te geven, waarbij vermoedelijk wel behalve het prestige ook de hogere honoraria een rol kunnen hebben gespeeld. De brieven in de hier volgende editie kunnen een verhelderend licht werpen op deze problematiek, zeker omdat Loveling een van de eersten was die contacten zocht met het Noorden. Stynen wijst er overigens op dat Loveling ‘soms wel ingaat op een minder interessant aanbod, bijvoorbeeld op dat van Van Kampen, gewoon omdat ze wel eens bij hem wil uitgeven, zoals ze Max Rooses toevertrouwt’ (10 april 1890).(3) Dat laatste verklaart dan weer waarom de schrijfster niet inging op het aanbod van Van Kampen en de onderhandelingen werden stopgezet. Duidelijk is in ieder geval dat Loveling wel degelijk alle voor- en nadelen van de voorwaarden van een uitgave afwoog.
2.2. Warendorf 1893: De Troon van Engeland
(1) In 1885 werd Een dure eed bekroond met de Vijfjaarlijksche Prijs voor Nederlandsche Letterkunde (IXe tijdvak, 1890-1894). (2) In 1870 verschenen de Gedichten van Rosalie en Virginie Loveling bij J.B. Wolters te Groningen (tweede druk in 1877; de derde druk, in 1889, verscheen bij Ad. Hoste in Gent). Virginies Drie novellen verschenen in Haarlem, bij de Erven F. Bohn. Verschillende uitgaven bij Hoste, zoals het bekende Sophie, 1885, verschenen in co-productie bij Van Kampen. (3) Ludo Stynen, Rosalie en Virginie, p. 210.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
202 Zo stroef de onderhandelingen verliepen met Van Kampen, zo vlot lijkt de correspondentie met Warendorf over de uitgave van De Troon van Engeland te gaan, althans voor zover we kunnen afleiden uit de drie bewaarde brieven. Het is zeer waarschijnlijk dat een paar brieven ontbreken: de briefwisseling begint heel abrupt en de tijdspanne tussen brief 2 en brief 3 bedraagt meer dan vier maanden. Uit de bewaarde brieven kunnen we echter wel afleiden dat Loveling direct akkoord is gegaan met het voorstel van Warendorf. Veertien dagen na de eerste brief krijgt ze immers al een contract in de bus en het uiteindelijk ontvangen honorarium stemt ook overeen met het bedrag dat Warendorf in de eerste bewaarde brief vermeldt. Vreemd is dat het honorarium hier de helft lager ligt dan het bedrag dat voor de uitgave van Een dure eed werd geboden door Van Kampen. Het honorarium kan dus ook niet de reden geweest zijn waarom Loveling een uitgave van haar werk bij de firma Van Kampen weigerde. Na een voorpublicatie in De gids in december 1883, verschijnt De Troon van Engeland als boek bij Van Holkema en Warendorf rond juli 1893.
2.3. Honig 1893-1894: Een vonkje van genie en andere novellen Honig contacteerde Virginie Loveling zelf met de vraag of hij eens iets van haar zou mogen uitgeven. De uitgever was, zoals blijkt uit zijn brieven, een groot liefhebber van de werken van Loveling. Hij was steeds vol lof over haar kunst en schrok dan ook toen de schrijfster, door een misverstand, aan zijn waardering bleek te twijfelen (III, 5): In mijn vorig schrijven heb ik mij n.l. niet gelukkig uitgedrukt door te schrijven dat enkele kleine schetsen ‘minder geschikt’ waren. Mijn bedoeling daaromtrent was toch niet dat ik die van mindere waarde achtte, doch ik was van meening dat de nog te wachten schetsen uit ‘de Gids en “Eigen Haard” van dezelfden omvang zouden zijn als “Een vonkje van Genie”.(1) Was dat het geval geweest, dan zou het misschien beter geweest zijn de kleinere
(1) Een vonkje van genie nam 40 pagina's in beslag in het tijdschrift Nederland, waarin de novelle verscheen in 1886.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
203 schetsen later te samen te doen drukken. Van stukken van Uw hand is het altijd zeker dat het iets goeds is; en Uwe welwillendheid om mijn verzoek in te willigen stel ik dan ook op hoogen prijs. Opvallend is dat ze het vrijwel direct eens worden over het honorarium. Honig stelt haar voor om zelf het bedrag te noemen dat ze graag voor de uitgave zou ontvangen. Hier gaat ze niet op in, zoals we impliciet kunnen opmaken uit de brief van 4 juli 1893 (III, 5), waarin Honig uiteindelijk zelf een bedrag voorstelt. Loveling gaat met het voorgestelde bedrag akkoord en veertien dagen later worden de contracten verstuurd. Nog een element in deze brieven dat onze aandacht vraagt, is Honigs protest tegen de handelingen van collega-uitgever Veen. Loveling stond op dat moment blijkbaar nog met een andere Nederlandse uitgever in contact om een werk van haar uit te geven. Hierdoor zou Eene idylle net op hetzelfde moment in de handel komen bij Veen als Een vonkje van genie en andere novellen bij Honig. Twee uitgaven van een werk van dezelfde auteur op hetzelfde moment werkt helemaal niet stimulerend voor de verkoop. Honig dringt dan ook bij Veen aan om zijn uitgave van Eene idylle uit te stellen, maar die weigert dit te doen. Honig rest dan nog één oplossing: meer vaart steken achter de uitgave van Een vonkje van genie en andere novellen om zo Veens uitgave vóór te zijn. Dit lukt en Honig is meer dan tevreden over het debiet. Ten slotte kunnen we nog wijzen op het inhoudslijstje dat Honig meestuurt met de brieven, bepalend welke verhalen de uitgave zou omvatten. Dit lijstje is niet identiek met de inhoudstabel van de definitieve uitgave. Hoe de bundeling der novellen precies tot stand is gekomen, zal hierna nog aan bod komen. Hier kan alvast nog vermeld worden, dat de samenstelling waarschijnlijk onzeker is gebleven tot laat in het drukproces, doordat er plots haast was met de uitgave en al met proefdrukken werd begonnen toen Loveling nog steeds nieuw werk voor de bundel bleef doorsturen.
2.4. Funke 1896: Het land der verbeeldingen Op Bovegem Ook Funke was een groot liefhebber van Lovelings werk. Dit blijkt uit de kleine nuances in de brieven, maar ook uit het toekennen van het honorarium. Loveling stelt haar eisen, die Funke zelf eigenlijk
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
204 een beetje te hoog gegrepen vindt, maar toch geeft hij toe (IV, 6): Ik twijfel er echter niet aan of uw eisch berust op goede gronden en als u gewoon is van den heer Veen of anderen uwer uitgevers f. 200,- te ontvangen, dan heeft u gelijk hetzelfde honorarium van mij te verlangen, hoewel ik het bedrag, hoe gering ook in verhouding tot uw groot talent, met het oog op ons kleine land en het karakter van herdruk, vrij hoog vind. Ook het aantal presentexemplaren vindt hij te hoog: Funke stelt voor 12. Uit de laatste brief blijkt echter dat Loveling er uiteindelijk 20 kreeg. Funke kende Lovelings werk al, door haar publicaties in het door hem uitgegeven tijdschrift Nederland(1). Ondanks de vertrouwdheid met haar werk, verstond de uitgever toch niet alles van de ‘Vlaamse volkstaal’. Illustratief hiervoor zijn de vier briefkaarten die handelen over het uitklaren van door Loveling gebruikte woorden of uitdrukkingen. Als we de latere uitgave van Het land van verbeelding en Op Bovegem consulteren (bij De Sikkel, Antwerpen 1934) - die waarschijnlijk gebaseerd is op de vroegere uitgave bij Funke - kunnen we zien dat bijna alle passages die door de Nederlandse uitgever worden aangehaald, ofwel een voetnoot hebben gekregen, ofwel zijn aangepast. Dit betekent dat de voorstelling bij Stynen als zou Virginie Loveling het moeilijk hebben met betweterige uitgevers - ‘zodra ze een gevestigde waarde was geworden, deed ze haast geen toegevingen meer’(2) - in dit geval genuanceerd kan worden.(3) Ter illustratie volgt hieronder een overzicht van de onduidelijkheden voor Funke en de aanpassingen in de uitgave van De Sikkel van 1934: Brieven Funke (3426 C/
Uitgave De Sikkel, 1934
(1) Vóór en in 1896 verschenen de volgende werken al in Nederland: Een vonkje van genie (1886 dl. I, 357-396); Een stierengevecht (1893 dl. III, p. 377-398); Onze idealen (1896 dl. I, p. 3-43); Dierenbescherming (1896 dl. II, p. 352-357); Vlug geschetst (1896 dl. III, p. 242-248). (2) Stynen, Rosalie en Virginie, p. 209. (3) Tot eenzelfde bevinding komt Liselotte Vandenbussche in haar (momenteel nog ongepubliceerd) proefschrift Het veld der verbeelding. Het aandeel en de receptie van niet-confessionele publicistes in Vlaamse en algemeen-culturele tijdschriften 1870-1914, Universiteit Gent, 2006, d. II, p. 314. Vandenbussche wijst op de toegevingen die Loveling deed bij haar publicaties in Volkskunde (vgl. Stynen, Rosalie en Virginie, p. 234), maar zij was erop gesteld telkens zelf de proeven te controleren.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
205
106, 104, 103, 102), volgens de tekst in het manuscript(1) ‘Djelika was er nog te kort’ (p. 59)
Veranderd in: ‘Djelika ontbrak er nog maar aan’ (p.104)
‘...en een schab waarop boeken stonden.’ Veranderd in: Stellagetje (p. 121) (p.73) ‘Het fijne raaksel, waar geen voet mocht Met voetnoot: ‘waar geharkt was’ (p.128) in gesteld worden,...’(p.80) ‘het was in haar kamertje, dat de kaarspan Niet veranderd (p.131) berustte,...’ (p.82) ‘Bellemie was kloek en gezet, vierkant en kortgekeerd.’ (p.86)
Tussen aanhalingstekens geplaatst (p.135)
‘Het is zonderling dat hij u geen bezet heeft gegeven’ (p.90)
Met voetnoot: ‘legaat’ (p. 139)
‘met den bol spelen’ (p.98)
Niet veranderd (p.148)
‘Hé goed precies, goed precies.’ (p.92)
Veranderd in: ‘Hè, goed, goed? - dat is zooals ge't noemen wilt!’ (p. 141)
‘...grazende koeien, en, [...]een kleinen knaap die ze in't zeel hield.’ (p.104)
Niet veranderd (p. 156)
‘...ijlde hij weder naar de warande, om de krijtmerken af te wrijven.’ (p. 108)
Veranderd in: ‘...ijlde hij weder naar het bosch om de krijtmerken af te wrijven.’ (p. 160)
‘Toeschietend werd hem plaats ingeruimd.’ (p.109)
Veranderd in: ‘Toeschietelijk werd hem plaats ingeruimd.’ (p. 162)
‘...nog grasveilingen op den eersten rang Veranderd in: ‘...nog grasveilingen aangekondigd.’(p. 114) bovenop aangekondigd.’ (p.168) ‘...een petrooliumquinquet van den schoorsteen genomen’ (p.116)
Veranderd in: ‘...een grooten petroleumlamp van den schoorsteen genomen’
‘...het dorre riet boog onder het geweld van het regenwater tot dicht bij de oppervlakte van de wal, dien het overweldigd had.’ (p.120)
Veranderd in: ‘...het dorre riet boog onder het geweld van het hemelwater tot dicht bij de oppervlakte van den vijver, welks randen daarmee begroeid waren.’ (p. 175)
‘Cocquijt kwam met zoo ras mogelijke schreder
‘Cocquijt kwam met zoo ras
(1) Manuscript Het land der verbeelding en Op Bovegem, UBG, BHSL.HS.3411.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
206
over de zode,...’(1) (p. 120)
mogelijke schreden over het plein,...’
‘..., toen het als zwingelkot en weefkamer Niet veranderd (p.227) werd gebruikt.’ (p.172) ‘Ignatius zat dubbend aan de kachel, niet in een hoek, zooals het hoofd van't huis in den landmansstand toekomt, maar om zoo te zeggen in het midden der plaats, die zoo groot was, dat er een lange buis toe behoorde om ze te verwarmen.’ (p. 175)
Veranderd in:‘Ignatius zat dommelig bij de kachel, niet in een hoek, zooals het hoofd van 't huis in den landmansstand toekomt, maar om zoo te zeggen in het midden van het vertrek, dat zoo groot was, dat er een groote kachel toe behoorde om het te verwarmen.’ (p.230-231)
Meer hierover is te vinden in de voetnoten in Deel IV van de editie. De twee novellen waren in 1888 al eens in tijdschriften verschenen: Het land der verbeelding in Eigen haard 1888 (nrs. 6-11) en Op Bovegem in De gids april 1888. Beide verhalen rolden samen als boek van de pers op 11 juni 1896.
2.5. Honig 1896-1898: Madeleine en Contrasten Alweer is het Honig die Loveling contacteert met de vraag of ze niks heeft dat uitgegeven kan worden. Meer nog: hij heeft zelf een samenstelling van een paar novellen die al in tijdschriften zijn verschenen, in gedachten. Loveling stemt ook nu weer direct toe. Toch wordt de uitgave nog een jaar uitgesteld. Zoals hierboven al vermeld, kwam in 1896 Het land der verbeelding uit bij Funke. Als twee werken van eenzelfde auteur vlug na elkaar verschijnen, werkt dat ongunstig voor de verkoop, de uitgever stelt dus voor om de bundel pas in mei 1897 te laten verschijnen. Virginie stuurt hem eerst haar novelle De kern, maar die vindt Honig te klein voor een aparte uitgave en hij vraagt om nog meer werk. Loveling stelt dan blijkbaar Onze idealen voor, maar omdat deze novelle nog maar net in het tijdschrift Nederland (1896 dl. I) was verschenen, wil Honig die toch liever niet meteen opnemen in
(1) Dit is althans wat Funke moet gelezen hebben. In het manuscript staat vreemd genoeg niet zode, maar grasplein. (p. 120)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
207 de bundel. Uiteindelijk zullen de ook eerder reeds in diverse tijdschriften verschenen schetsjes Contrasten bij De kern gevoegd worden. Meer hierover volgt hieronder, in §4 van deze inleiding. Er zijn ook wat nuanceringen nodig wat het honorarium voor deze uitgave betreft. Honig kan haar door omstandigheden niet hetzelfde aanbieden als ze voor Een vonkje van genie heeft ontvangen: hij kan haar maar 100 gulden geven. Uit de brieven blijkt Virginie Loveling pogingen moet ondernomen hebben om hierover te onderhandelen. Op het einde van de rit ontvangt ze namelijk 150 gulden honorarium en 75 voor een eventuele herdruk (V, 8). Nog een discussiepunt is de titel van de uitgave: Honig vindt De kern geen goede titel. Het is volgens hem van groot belang dat er een goede titel is, want de verkoop kan er, vooral in Nederland, van afhangen (V, 10). Dit vinden we bevestigd bij Kruseman, onder andere wanneer hij spreekt over de titels van vertaalde werken die door Nederlandse uitgevers werden aangereikt: Liever dan in een prikkelenden inhoud zochten zij een lokaas in een aantrekkelijken titel, en gebruikten daartoe meestal een dubbeltal, gelijk bijvoorbeeld: Eugenia, of de zegepraal over de liefde,...(1) De titel De kern verwijst naar een inhoudelijk symbolisch element dat als een rode draad door het verhaal loopt. Adelar en Suzanne nemen op hun trouwfeest de pit van een gedeelde perzik mee naar huis, om te planten in hun tuin: [...] ‘de kern behoud ik, wij dragen ze mede; wij zullen ze ginder in ons nieuwe tuintje planten; er zal een perzikboom uit groeien, die vruchten geven moet, in alles gelijk aan deze, en telkens als wij er samen eene van nuttigen, zullen wij aan den dag van heden, aan ons geluk denken, dat ook nog in de kern ligt, maar zich tot vreugdevolle dagen ontwikkelen zal.(2) Het Vlaamse ‘een kern’ betekent ‘een pit’ en op zich vormt het dus best wel een logische titel. Toch is hij niet echt aantrekkelijk, volgens
(1) A.C. Kruseman, A.C., Bouwstoffen voor een Geschiedenis van den Nederlandschen Boekhandel, gedurende de halve eeuw 1830-1880, Amsterdam, 1886, p.76. (2) Virginie Loveling, Madeleine, Utrecht, 1897, p.2.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
208 Honig, grotendeels omdat Nederlanders de titel gewoon niet verstaan in de juiste betekenis. Loveling heeft dan aan Honig de toestemming gegeven om zelf een andere titel te zoeken (V, 9). De alternatieven die door de uitgever aangeboden worden, zijn: Madeleine en Inborst. Uiteindelijk wordt het de eerste. Deze titel verwijst naar de aangenomen dochter van Adelar en Suzanne, die de naam Madeleine kreeg. Dit gebeurt onder invloed van de naam die Adelar aan het vermeende perzikboompje geeft: Madeleine Blanche. Toch onrechtstreeks een verwijzing naar ‘de kern’, maar aantrekkelijker voor het publiek. De kern, reeds gepubliceerd in Eigen haard in 1884, en Contrasten, verschenen in 1895 in Elsevier, maar grotendeels in Het leeskabinet, werden dus samengebracht in een boek in 1897. De bundel verscheen, hoewel voorzien voor mei, pas op 29 oktober 1897 en onder de titel Madeleine. Tot slot verdient de laatste brief in dit deel nog onze aandacht (V, 12). Hierin biedt Honig Loveling 25 presentexemplaren van Een boom en ook een klein honorarium. Deze aparte uitgave van de novelle Een boom (die eerder gebundeld werd in Een vonkje van genie bij Honig) wordt in geen enkele bibliografie vermeld. Bekend is alleen de publicatie van deze schets in het Leeskabinet en dit vóór of in 1890.(1) Zeven jaar na de feiten betaald worden, is vrij onwaarschijnlijk en bovendien is er geen verband tussen de uitgever Honig en dit tijdschrift. Een andere mogelijkheid is, dat Honig het hier eigenlijk heeft over de schets De wonderboom, verschenen in het tijdschrift Nederland in 1897. Maar Honig had ook geen hand in de uitgave van Nederland, dat bij Funke verscheen. Het blijft dus verder gissen naar een mogelijke oplossing voor dit probleem.
2.6. Honig 1898: De groote manoeuvers Naar oude gewoonte contacteert Honig Loveling voor een uitgave en deze keer van de novelle De groote manoeuvers, die al in verschillende afleveringen (nrs. 9-16) was verschenen in het tijdschrift Eigen haard in 1897. Toch is de novelle te klein voor een aparte uitgave en de uit-
(1) J. Luyssaert, Confrontaties met Virginie Loveling (Monografieën van de Heemkundige kring van Nevele), Nevele 1974, p. 8 (overgenomen uit M. Basse, Het aandeel der vrouw in de Nederlandsche letterkunde, d. 2, Gent, 1921, p. 127).
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
209 gever vraagt om nog wat andere werkjes om eraan toe te voegen. Zoals uit de daarop volgende brief blijkt, acht de schrijfster het wel mogelijk om de kleine novelle alleen uit te geven als volwaardig boek, maar Honig blijft erbij dat zijn berekeningen niet zo fout kunnen zijn (VI, 1). Ook met het honorarium blijkt Loveling weer geen vrede te nemen. Ze vergelijkt het bedrag met wat ze krijgt voor een publicatie in een tijdschrift. Honig geeft hierop een uitvoerig beargumenteerd antwoord. Loveling stelt zich eveneens vragen bij het debiet van Madeleine in België en ook hier krijgt ze van Honig een uitgebreide en interessante uitleg, die ons heel wat zegt over de boekhandel in Vlaanderen. Met deze twee brieven is de correspondentie niet volledig, maar zeker is dat de aparte uitgave van De groote manoeuvers er niet is gekomen. Althans niet bij Honig, maar wel zo'n zeven jaar later en ironisch genoeg in Vlaanderen, bij Moeyaert in Brugge (1906).
2.7. Honig 1903-1904: Guldenseditie Een dure eed Opnieuw is het Honig die Loveling contacteert. Ditmaal gaat het om een goedkope uitgave van Een dure eed, een zogenaamde guldenseditie, zoals Honig er meerdere van verschillende auteurs uitgaf.(1) Door goedkope uitgaven op de markt te brengen wou hij Literatuur bij de mensen brengen die niet het geld hadden om dure boeken te kopen. Honig waarschuwt dat hierdoor het honorarium niet zo hoog kan liggen. Virginie antwoordt niet direct op zijn vraag, hoewel ze zeker de eerste brief van Honig ontvangen heeft. Na een maand schrijft hij haar opnieuw met hetzelfde verzoek en deze keer antwoordt ze wel. Uit de volgende brief blijkt echter dat ze toch haar twijfels heeft over deze onderneming: Honig legt alweer uit waarom het honorarium niet hoger kan en vermeldt vervolgens een lijst van werken die reeds als guldenseditie uitgegeven zijn bij hem. Toch blijft Loveling blijkbaar haar eisen stellen, zoals we kunnen zien in de volgende brief (VII, 4), en Honig is bereid ze in te willigen. In de voorlaatste brief probeert de uitgever haar nogmaals te overtuigen haar eisen wat lager te leggen: ‘Reden om er eerst nog over te schrijven vond ik er niet in
(1) Een overzicht geeft Honig zelf in brief VII, 3.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
210 - doch ik vind Uw eisch van 16 present-exemplaren waarvan 8 gebonden wel wat hoog.’ (VII, 5) De uitleg die daarop volgt, over het verschil tussen Vlaamse en Hollandse uitgevers, is heel interessant om de keuze van Loveling voor Nederlandse uitgevers te begrijpen.(1) Wat hier verder wel nog te vermelden valt is dat Loveling uiteindelijk wel haar 16 present-exemplaren, waarvan 8 gebonden, ontvangt! De guldenseditie van Een dure eed verscheen op 2 november van het jaar 1904. Het is een uitgave die niet wordt vermeld in de toegankelijke bibliografische overzichten van Lovelings werk. Wel vinden we ze terug in de scriptie van G. Vroom.(2)
2.8. Honig 1896: Auteursrecht Een dure eed Ten slotte worden nog twee brieven in een apart deeltje opgenomen, omdat ze niet echt bij een van de vorige onderdelen passen. Toch kan hun thematiek wel belangrijk zijn voor de verdere Lovelingstudie. Honig contacteert de schrijfster met de mededeling dat hij in december 1895 een restoplage van Een dure eed heeft aangekocht. Als we de data bekijken, gaat het hier in alle waarschijnlijkheid over de uitgave bij Engelcke te Gent in 1891. Hij vraagt of hij met de aankoop van deze oplage ook het kopierecht heeft gekregen. Waarschijnlijk was het zijn bedoeling om Een dure eed opnieuw onder zijn hoede uit te geven. In de tweede brief vraagt hij aan Loveling of ze bereid is het auteursrecht af te staan. Verdere brieven zijn niet gevonden en er kwam ook niet direct een uitgave van Een dure eed bij Honig. Wel verscheen het werk bij deze uitgever als guldenseditie in 1904, maar hierover zijn de onderhandelingen ons bekend (cf. VII).
(1) Meer hierover ook bij L. Simons, Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen. I. De negentiende eeuw, Tielt, Lannoo, 1984, p. 186-188. Er is niet alleen sprake van amateurisme bij het aan de man brengen van de drukken in Vlaanderen, ook waar het om co-producties gaat, in Nederland was er ook een veel groter leespubliek doordat tijdschriften en boeken uitgebreid circuleerden in leesgezelschappen. Daarnaast was het honorarium ook aanzienlijk hoger. (2) G. Vroom, Virginie Loveling en Noord-Nederland, ongepubliceerde licentieverhandeling Universiteit Gent, 1966, p. 116, daar echter verkeerdelijk gedateerd 1905. Een exemplaar van het boek zelf is aanwezig in de Vakgroep Nederlandse literatuur van de Universiteit Gent, L30.LOV.009/A.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
211 Loveling reageerde dus waarschijnlijk negatief op zijn vragen, waardoor Honig noch kopierecht noch auteursrecht in zijn bezit kreeg. Een tweede druk van de roman verscheen wel in 1896 bij J. Vuylsteke. Honig ging wel vaker co-producties aan met deze Gentse uitgever, maar bij deze uitgave staat zijn naam niet vermeld.
3. Bundeling van de novellen Drie van de zeven hier besproken publicaties bevatten een bundeling van verscheidene verhalen. De brieven leveren interessante informatie op in verband met de keuze van de novellen en het tot stand komen van de verzameling.
3.1. Een vonkje van genie en andere novellen Zoals de titel van de uitgave zelf aangeeft, gaat het hier niet om één verhaal, maar om een bundeling van enkele novellen. Het uiteindelijke boek telt maar liefst eenentwintig kleinere verhalen. In deze selectie brieven wordt dan ook nog het meest gespeculeerd over de keuze van de werken die mee zullen worden opgenomen in de uitgave. Nochtans is niet altijd zeer duidelijk in welke specifieke volgorde de bundel gegroeid is. Zoals hiervóór al werd vermeld, was het Honig die Loveling naar enkele uit te geven werken vroeg. Na antwoord van Loveling, sprak Honig over ‘de novelle die reeds in een tijdschrift geplaatst is zoomede de schetsen waarover U schrijft’ (III, 2). De eerstgenoemde novelle is meer dan waarschijnlijk de titelnovelle Een vonkje van genie.(1) Als we het lijstje van Honig bekijken en combineren met de titels van de novellen die Loveling volgens haar latere brieven doorstuurt, zijn de bedoelde ‘schetsen’ de tien volgende: Een bloeiend appelboomtakje,(2) De ‘Conferring of Degrees’ te Cambridge?(3) Antipoden,(4)
(1) Voorpublicatie in Nederland, dl. I, 1886, p. 357-396. (2) Voorpublicatie in Het leeskabinet, april 1892. (volgens het notitieboekje van Loveling; zie hieronder in de inleiding §, 4. Nieuwe bronnen) (3) Voorpublicatie in Nederlandsch museum, 1892, p. 313-320. Loveling schrijft in haar notitieboekje: in Hollandsche Lelie, juli 1892. Dit kon niet worden gecontroleerd. (4) Voorpublicatie in Het leeskabinet (1892).
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
212 Een wereldlijk hospitaal,(1) Een nacht aan boord,(2) Een catholieke processie te Hannover,(3) De gemeente betaalt niet meer,(4). Onze liefdadigheid(5)Een laatste echo(6) en De roos.(7) Honig vindt de ontvangen kopij nog te weinig en wil nog meer werken ontvangen. Loveling geeft dan Charlotte(8) op, naast ‘drie schetsen”(9) en verder is er nog sprake van een novelle uit Eigen haard. Die laatste novelle werd niet in de bundel Een vonkje van genie en andere novellen opgenomen omdat ze te omvangrijk was. Het kan hier gaan om De kern,(10) of om het Land der Verbeelding.(11) Om duidelijkheid te scheppen over het geheel van de hem toegestuurde verhalen, stelde de uitgever een lijstje op. Als we zijn lijstje echter vergelijken met de inhoudstabel van de uitgave, zien we dat het nog niet volledig was. Loveling heeft dus nog stukjes nagestuurd voor opname in de bundel. In een latere brief (III, 6) is nog sprake van ‘het laatste gedeelte der copie’ en heel laat in het drukproces wordt de schets Een boom(12) nog toegezonden. Uit de inhoudsopgave van het gedrukte boek kunnen we nog afleiden dat het laatste gedeelte toegezonden werk de drie toegevoegde schetsen onder de titel Vlug geschetst en het verhaal De twee Honoré's(13) moeten bevat hebben. Met deze vijf novellen er nog bij, was de bundel voor Honig genoeg gevuld. Op 1 oktober 1893, rolde, na lang overleg over de inhoud, de bundel Een vonkje van genie en andere novellen van de pers.
(1) Loveling schrijft in haar notitieboekje: in Nederlandsch museum, zonder nadere specificaties. De tekst kan worden teruggevonden in Nederlandsch museum 1887 II, p. 47-66, en is daar achteraan gedateerd Augustus 1887. Het gaat om een herinnering aan een bezoek van Virginie Loveling in Londen, waar ze te gast was bij de Australische familie Sherlock. (2) Geen voorpublicatie bekend. Loveling schrijft in haar notitieboekje: verschenen ‘in een Hollandsch Tijdschrift’. (3) Voorpublicatie in Nederlandsch museum, 1888 II, p. 5-13, daar achteraan gedateerd Juni 1888. (4) Loveling noteert hierbij: Jaarboek van het Willemsfonds 1882. (5) Loveling noteert hierbij: in Hollandsche Lelie, juli 1890. (6) Geen voorpublicatie bekend. (7) Loveling noteert hierbij: in Hollandsche Lelie, 1892. (8) Voorpublicatie in De gids, maart 1886, p. 454-466. (9) Brief III, 3; Aangezien het gaat over drie schetsen, wordt waarschijnlijk Vlug geschetst bedoeld, dat uit drie delen bestaat in het lijstje dat Honig opgeeft (3426 A/96). In de definitieve uitgave bestaat dit deeltje uit 6 verhalen, dus zijn er nog drie achteraf aan toegevoegd. (10) Verschenen in afleveringen in Eigen haard in 1884, nrs. 1-10. (11) Verschenen in afleveringen in Eigen haard in 1888, nrs. 6-11. (12) Voorpublicatie in Het leeskabinet, vóór 1890. (13) Volgens Loveling verschenen in Goeverneurs oude huisvriend juli 1890.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
213 Ter verduidelijking volgt hieronder nog de inhoudstafel van de bundel. Het inhoudslijstje opgemaakt door Honig is te vinden in Deel III in de editie (bij brief 5).
3.2. Het land der verbeeldingen Op Bovegem Hoewel de uitgave de titel Het land der verbeelding draagt, zijn er wel degelijk twee verhalen in het boek vervat. In de editie bij Funke in 1896 én in de tweede druk bij De Sikkel in 1934 is de novelle Op Bovegem bij Het land der verbeelding gevoegd. Deze twee verhalen zijn niet zomaar bij elkaar gekomen. Het gaat hier om een weloverwogen oordeel van de eerste uitgever, Loman & Funke. Na vraag van Funke, aarzelt Loveling niet om een voorstel voor een uitgave door te sturen. Ze wil opnieuw graag een publicatie van reeds in tijdschriften verschenen novellen. Loveling haalt hierbij vier novellen aan, namelijk De kern, Het land der verbeelding, Op Bovegem(1) en Onze idealen.(2) Funke wil ze graag allemaal ter lezing en Loveling stuurt hem eerst De kern en Het land der verbeelding. Op Bovegem
(1) Verschenen in De gids, april 1888, p. 1-85. (2) Verschenen in Nederland 1896, dl. I, p. 3-43.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
214 zoekt hij zelf op in de aflevering van De gids. Zijn verdict luidt dat men het publiek niet teveel ineens moet verwennen en niet teveel in een keer moet uitgeven. Zoals we in Lovelings brief kunnen lezen (IV, 5) stemt ze toe voor een uitgave van Het land der verbeelding samen met Op Bovegem. De kern en Onze idealen zouden dan samen een latere uitgave vormen. Loveling stemt in en de bundeling van Het land der verbeelding en Op Bovegem verschijnt eind mei 1896. De voorgestelde bundeling van de andere novellen verschijnt niet meer bij Funke, maar Loveling liet zijn voorstel voor deze uitgave niet varen. Als Honig haar in 1897 contacteert voor de publicatie van een nieuw werk, stelt ze algauw een bundeling van De kern en Onze idealen voor. Dit voorstel wordt de basis van de bundel Madeleine, die hieronder ter sprake komt.
3.3. Madeleine De bundel Madeleine bestaat uit de titelnovelle en nog enkele kleinere schetsen, die deel uitmaken van de reeks Contrasten(1): namelijk Het eerste goudstuk,(2) Twee gemoederen,(3) Bewondering,(4) Bewaken,(5)Geschokt worden,(6) Pianospel,(7) De zwaluw en de koe.(8) Ook hier weer lag het samenbrengen van al deze stukjes niet direct voor de hand. Honig vraagt Loveling weer om een uitgave en doelt op enkele novellen die kort geleden verschenen zijn in Het leeskabinet. Andere recente publicaties waren het hiervóór genoemde Onze idealen, en verder Dierenbescherming en Vlug geschetst, verschenen in 1896 in Nederland,(9) en Mijnheer Connehaye,(10) verschenen in Eigen haard in 1895. Loveling stelt zelf twee novellen voor (brief V, 2), maar er worden geen titels genoemd. Waarschijnlijk gaat het hier, zoals boven
(1) Deze stukjes werden verspreid over verschillende tijdschriften, maar verschenen toch vooral in Het leeskabinet. Meer hierover verder in deze inleiding, § 4. (2) Verschenen in Het leeskabinet 1894. (3) Verschenen in Het leeskabinet augustus 1894, cf. hierna, p. 217. (4) Verschenen in Het leeskabinet 1895. (5) Verschenen in Het leeskabinet mei 1896. (6) Verschenen in Het leeskabinet juli 1895. (7) Verschenen in Eigen haard 1894, nr. 15, p. 225-227. (8) Verschenen in Het leeskabinet sept. 1896. (9) Verschenen in Nederland 1896, respectievelijk dl. II, p. 352-357 en dl. III, p. 242-248. (10) Verschenen in afleveringen in Eigen haard 1895, nrs. 1-13.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
215 reeds vermeld, om de bundeling die Funke voorstelde, namelijk De kern en Onze idealen. Honig vond dit blijkbaar niet zo'n goed idee: De kern wordt opgestuurd en goedgekeurd, maar Onze idealen wordt geweigerd wegens de publicatie in Nederland die nog te kort in het geheugen lag. Honig vroeg om nog een werkje, zodat zich een bundeltje zou vormen ter grootte van Een vonkje van genie. Uiteindelijk valt Honigs keuze op De kern en enkele stukjes die we alweer onder de noemer Contrasten kunnen thuisbrengen. Na een verandering van de naam van de titelnovelle De kern, op aanraden van Honig, in Madeleine, ziet de bundel het licht op 28 oktober 1897.
3.4. De groote manoeuvers Zoals hiervóór vermeld, was de reden waarom de uitgave van De groote manoeuvers bij Honig er niet kwam, een onenigheid over de invulling van de bundel. Loveling wou een apart boek maken van deze novelle, die in afleveringen in Eigen haard verscheen.(1) Voor Honig was dit deel alleen niet omvangrijk genoeg: hij stuurde zelf aan op een publicatie van de novelle, maar dan mét nog een ander verhaal erbij gevoegd. Misschien zou het wel lukken als de tekst heel breed uiteen gezet zou worden, maar dan nog zou het volgens Honig een veel te kleine novelle zijn. De informatie stopt hier voor ons: in de brieven die te onzer beschikking zijn wordt niet echt gezegd dat de uitgave niet doorgaat. Toch weten we uit bibliografisch materiaal dat deze onderhandelingen op niets uitdraaiden. De novelle verscheen uiteindelijk wel in boekvorm, zo'n zeven jaar na de onderhandelingen met Honig. Uitgever Moeyaert uit Brugge maakte er blijkbaar geen probleem van om een kleiner werk op de markt te brengen. De Vlaamse uitgave telt 120 pagina's, wat inderdaad de helft is van het aantal bladzijden van Lovelings bundels bij Honig.(2)
(1) Voorpublicatie in afleveringen in Eigen haard 1897, nrs. 9-16. (2) Een vonkje van genie en andere novellen telt 222 pagina's en Madeleine heeft er 223.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
216
4. Het tijdschrift Leeskabinet: Contrasten en andere publicaties. Reconstructie uit nieuwe bronnen In de bundel Madeleine zijn enkele stukjes opgenomen onder de titel Contrasten(1). Behalve deze schetsen zijn er nog verschillende andere korte verhalen die deze titel meekregen. In de bestaande bibliografieën van Loveling is de opsomming van de verhalen echter niet identiek. Hieronder volgt dus een poging tot reconstructie. De meeste van deze kleine verhalen, en ook nog andere novellen, werden gepubliceerd in het literair behoudende tijdschrift Het leeskabinet. Jammer genoeg blijft onze informatie over de publicaties van Loveling in deze periodiek voorlopig onvolledig. Wel kunnen we de beschikbare informatie nu aanvullen aan de hand van de nagelaten documenten van Prof. dr. A. van Elslander. In de Universiteitsbibliotheek Gent bevindt zich een map Autografen en andere documenten van Virginie Loveling uit het legaat van Prof. A. van Elslander.(2) Het gaat om 59 mappen, waarvan de meeste ongebundelde verhalen van Loveling bevatten. Veel van deze schetsen werden wel in periodieken gepubliceerd. Naast enkele verhalen onder de titel Contrasten vinden we ook werken die in Het leeskabinet zijn verschenen. In dezelfde bundel uit de nalatenschap van Van Elslander, meer bepaald in map 56, vinden we ook kopieën van een oude agenda van Loveling. Daarin trachtte ze, vermoedelijk op het einde van haar leven, een overzicht op stellen van al haar boekuitgaven en tijdschriftpublicaties, en noteerde ze aan wie ze allemaal presentexemplaren had aangeboden. Aantekeningen die gedateerd staan, spreken over 1921 en 1922. Alle informatie dient dus zeker aan een controle onderworpen te worden, omdat veel van de gegevens jaren achteraf zijn neergeschreven. In enkele gevallen geeft Loveling zelf aan dat ze niet zeker is van de datering. Ondanks alle twijfels die deze notities meebrengen, bieden ze toch een aanzienlijke aanvulling van het bibliografisch materiaal. Aan de hand van het notitieboekje van de schrijfster en van de collectie handschriften in de nalatenschap Van Elslander, kan de volgende lijst samengesteld worden.
(1) Het eerste goudstuk, Twee gemoederen, Bewondering, Bewaken, Geschokt worden, Pianospel, De zwaluw en de koe. (2) UBGent BHSL. HS 4197.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
217
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
218
5. Tot slot: een vergeten uitgave De kopie van het notitieboekje van Virginie Loveling in de nalatenschap van Van Elslander bracht nog een bibliografisch curiosum aan het licht dat hier niet onvermeld mag blijven. Het blijkt namelijk dat de uitgave van Een dure eed bij Honig in 1904 nog een vervolg heeft gekend. De schrijfster vermeldt een correspondentie met Honig en noteert ook hoeveel presentexemplaren ze van hem ontving. Het ging hier om een nieuwe druk van Een dure eed in 1923, niet lang voor ze stierf. Op 16 september 1922 biedt Honig f.200 honorarium aan voor een nieuwe druk van Een dure eed, met 8 gebonden presentexemplaren. Loveling is hier waarschijnlijk direct voor te vinden geweest, want op 4 november maakt ze zich zorgen dat ze nog geen antwoord van Honig heeft gekregen. Op 10 december schrijft ze hem dan zelf een brief om de uitgever aan te manen tot reactie. Het klad hiervan is eveneens bewaard in de nalatenschap Van Elslander. De kladbrief, die hieronder wordt weergegeven, vertoont enkele doorstreepte passages en is onvolledig, maar vertelt ons dat Loveling op deze late leeftijd nog steeds zeer begaan met het verzorgen van haar uitgaven. Gent 10 December 1922 Geachte heer [Honig] Daar ik op mijn schrijven van 14 sept. laatst nog geen antwoord van niets meer heb vernomen van het door U voorgenomen uitgeven van een nieuwen druk [Dure Eed], zou het mij aangenaam wezen iets over de vertraging te vernemen [doorgehaald] Aan den herdruk van een Dure Eed Geachte heer [Honig] Daar ik op mijn aanname van uw aanbod aangaande het accoord voor den herdruk van Een Dure Eed 14 sept. nog geen antwoord en ook gene proeven heb gekregen, vind ik het geraden er U eens over te schrijven. Ik zond U ook geen manuscript van mijn ‘In Oorlogsnood’, [omdat het mij voorkomt dat het boek uwe boeken van denzelfden schrijver] [doorgehaald] Ik vrees niet dat het te lang zou kunnen wezen. Wat er als fragmenten in een paar tijdschriften van verscheen, kan ik U altijd zenden, indien u het begeert, ik heb in portefeuille genoeg voor een bundel novellen en schetsten reeds in tijdschriften opgenomen, maar het zal zeker wel beter wezen met een
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
219 uitgave te wachten [tot na eenigen tijd] en van geen hinder te doen...](1) Uit deze aanzet blijkt dus tevens dat de schrijfster aan Honig had voorgesteld haar oorlogsdagboek uit te geven. Fragmenten van dit werk waren al verschenen in Dietsche Warande & Belforf(2) en in De Vlaamsche gids.(3) Deze uitgave bij Honig kwam er niet en het bleef wachten tot 1999 voor de uitgave van Lovelings oorlogsnotities.(4) Op 26 juni 1923 kreeg Loveling van Honig 8 gebonden en 9 ongebonden exemplaren van Een dure eed. In aprii van datzelfde jaar ontving ze al haar honorarium ten bedrage van 200 gulden of 1425 frank. Lovelings contacten met Nederland begonnen reeds vroeg in haar carrière, maar bleven dus ook tot op het einde van haar leven bestaan.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
221
I. Van kampen 1890 Een dure eed
Deel I, brief 1. 3426 B/83 Amsterdam, 19 Maart 1890 Mejuffrouw, Wij nemen de vrijheid de vraag tot U te richten, of U misschien genegen zoudt zijn ons toe te staan van ‘Een Dure Eed’ een afzonderlijke afdruk(1) in de handel te brengen. De uitgebreidheid der novelle maakt het mogelijk er een net deeltje van te maken. Uw geëerd antwoord tegemoet ziende, teekenen wij ons hoogachtend Uw dw. dienaren [get.] P.N. van Kampen & Zn.
Eindnoten: (1) Een dure eed verscheen al in De gids in 1890, in 2 delen: maartnummer: p. 415-502, aprilnummer: p. 1-74; De gids werd uitgegeven door Van Kampen & Zoon. Zoals uit de rest van de correspondentie zal blijken, wilden deze uitgevers deze publicatie ook als boek uitgeven.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
222
Deel I, brief 2. 3426 B/78 Amsterdam, 24 Maart 1890 Mejuffrouw, Wij moeten bekennen dat wij bij ons verzoek er niet aan gedacht hebben, dat U het eigendomsrecht aan U zoudt willen behouden. Het valt ons eenigszins moeielijk onder die voorwaarde het honorarium te bepalen; daarom verzoeken wij U te mogen vernemen, wat U meent te moeten eischen; voorts of U ook genegen zijt ons het eigendomsrecht te verkoopen, en zoo ja, wat in dit geval uw eisch is. U zult hierbij wel in aanmerking willen nemen, dat uw werk door De Gids reeds onder de oogen is gebracht van een zeer aanzienlijk aantal lezers, vooral ook leesgezelschappen, wat natuurlijk aan het debiet eener afzonderlijke uitgave niet bevorderlijk is. Ons voor uw antwoord beleefdelijk aanbevolen houdende, zijn wij met de meeste hoogachting Uw dw. dienaren [get.] P.N. van Kampen & Zn.
Deel I, brief 3. 3426 B/80 Amsterdam, 9 April, 1890 Mejuffrouw, Onder toezending van het honorarium van De Gids voor het 2de deel uwer novelle, stellen wij U voor ons het auteursrecht onvoorwaardelijk af te staan voor nog eens f.20.- per vel, zoodat U alzoo in het geheel f.60.- per vel druks voor dit werk zoudt ontvangen. Het zal ons aangenaam [zijn](1) uw beslissing hierop te mogen vernemen. Hoogachtende zijn wij Uw dw. dienaren [get.] P.N. van Kampen & Zn.
Eindnoten: (1) zijn door ons toegevoegd.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
223
Deel I, brief 4. 3426 B/90 Amsterdam, 14 April 1890 Mejuffrouw, Het zou ons leed doen, indien onze onderhandeling voor ‘Een dure eed’ tot niets zou moeten leiden. Wij zijn met deze novelle zeer ingenomen, en zouden haar daarom gaarne uitgeven, maar als uitgevers moeten wij met het te verwachten debiet rekening houden. Wij wagen dus nog een poging om het met U eens te worden, en doen U daartoe het voorstel, dat wij U f.200.- betalen voor den herdruk uit De Gids, ten getale van niet meer dan 800 exemplaren, en ons verbinden U voor een nieuwen druk nog eens f.100 uit te keeren. Op die wijze deelt U mede in het succes, zoo dit zich voordoet. Mocht U het eigendomsrecht wenschen te behouden met het oog op eene latere, gezamenlijke uitgave uwer novellen, zoo zouden wij ook daaromtrent eene bepaling met U kunnen maken. Uw geëerd antwoord gaarne tegemoet ziende zijn wij hoogachtend Uw dw. dienaren [get.] P.N. van Kampen & Zn. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent België
Deel I, brief 5. 3426 B/95 Mejuffrouw V. Loveling Gent Amsterdam, 21 Apr. 1890 Mejuffrouw, Het spijt ons dat we het niet eens kunnen worden. De voorwaarden, zooals U die formuleert, kunnen ons niet voldoen. U wenscht, gelijk
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
224 ons blijkt, het auteursrecht te behouden, wij meenden het voor de genoemde som van U te mogen koopen. Dit verschil is te groot, dan dat wij thans nog eenig middel zien om het uit den weg te ruimen. Wij moeten dus, tot ons leedwezen, van deze uitgave arzien.(1) Het zou ons zeer aangenaam zijn zoo wij, bij eene volgende gelegenheid, zooals U schrijft, over eene andere uitgave beter zouden kunnen overeen komen.(2) Hoogachtend zijn wij Uw dw. dienaren [get.] P.N. van Kampen & Zn.
Eindnoten: (1) Een dure eed verscheen twee jaar later als boek bij Engelcke in Gent, in 1896 bij Vuylsteke in Gent, in 1904 en in 1923 bij Honig in Utrecht en in 1933 bij De Sikkel in Antwerpen. (2) Er verscheen nog één werk bij van Kampen, namelijk Een winter in Zuiderland in 1890. Het was een co-productie met uitgeverij Hoste in Gent.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
225
II. Warendorf 1893 De Troon van Engeland
Deel II, brief 1. 3426 A/114 S. Warendorf Jr. Amsterdam, 1 februari 1893 Uitgever Firma van Holkema & Warendorf. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent. Mejuffrouw. Ik heb uw novelle ‘De Troon van Engeland’ met genoegen gelezen (de Gids 1883)(1)en ben bereid deze in mijn novellen-Bibliotheek op te nemen. -Het honorarium voor stukken die reeds in een tijdschrift hebben gestaan, bedraagt honderd franken, terwijl het copyrecht aan U blijft en u twintig present-exemplaren worden toegezonden. Mocht U tot afstand bereid zijn, dan ontving ik gaarne de aflevering van den Gids, waarin deze novelle staat. -De omvang zal wel goed uitkomen. -Mocht U een nieuwe roman in portefeuille of in bewerking hebben, dan zijn wij gaarne bereid tegen aannemelijke voorwaarden de uitgave op ons te nemen.Met de meeste achting blijf ik intusschen Uw dienstwillige [get.] Warendorf
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
226 Firma Holkema en Warendorf.
Eindnoten: (1) De gids, december 1883, p. 361-388.
Deel II, brief 2. 3426 A/ 113 Van Holkema & Warendorf, Amsterdam, 14 februari 1893 Uitgevers. Mejuffrouw. Ingevolge uw verlangen zenden wij U hierbij een overeenkomst in dubbel opgemaakt en beide door ons geteekend; één daarvan gelieve U ons, ook van uwe handteekening voorzien, terug te zenden. -De verschijning der novelle zal waarschijnlijk niet voor de maand April kunnen geschieden. -Vóór dien tijd zullen wij zoo vrij zijn U de proeven te doen toekomen.Met de meeste ach ting hebben wij de eer te zijn Uw dienstwillige [get.] Holkema & Warendorf Mej. Virginie Loveling Gent
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
227
Deel II, brief 3. 3426 A/112 S. Warendorf Jr. Amsterdam, 22 juli 1893 Uitgever Firma van Holkema & Warendorf. Mejuffrouw Virginie Loveling Nevele. Mejuffrouw, Onder aanbieding onzer verontschuldiging voor ons verzuim, zenden wij U hierbij de U nog toekomende veertien exempl., De Troon van Engeland. Tevens sluiten wij hierbij in een bankbiljet van honderd franken, zijnde het overeengekomen honorarium. Met de meeste ach ting hebben wij intusschen de eer te zijn Uw dienstwillige [get.]Holkema & Warendorf. Ingesloten 1 bankbiljet z.547 = fr. 100.-
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
228
III. Honig 1893-1894 Een vonkje van genie en andere novellen
Deel III, brief 1. 3426 A/90 H. HONIG, Utrecht, den 4 mei, 1893 Uitgever. Oude Kerkstraat 40. Mejuffrouw V. Loveling Gent. Mejuffrouw, Hiermede geef ik mij de eer het volgend verzoek tot U te richten. Sedert een paar jaren als uitgever gevestigd heb ik mij in dien tijd mogen verheugen in den steun van vele bekende auteurs die mij de uitgave van hunne manuscripten toevertrouwden. Nu zou het mij hoogstaangenaam zijn ook een door U geschreven werk te mogen uitgeven en ben ik daarom zoo vrij mij daarvoor beleefd bij U aan te bevelen. Heeft U wellicht iets gereed waarvan U de uitgave aan mij zoudt willen toevertrouwen, dan zou zulks mij hoogstaangenaam zijn en ik gaarne het manuscript van U ter lezing ontvangen: is dit niet het geval dan wilde ik mij zeer aanbevelen voor het uitgeven van een eventueel nieuw door U te schrijven werk. Wat het honorarium betreft zal ik gaarne Uwe eischen daaromtrent inwilligen, echter ben ik gaarne bereid U reeds nu te melden welk honorarium ik U zou kunnen aanbieden.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
229 Mijn verzoek beleefd in Uwe welwillendheid aanbevelende en gaarne eenig antwoord van U tegemoet ziende heb ik de eer te zijn Met de meeste hoogachting Uw dw. dienaar [get.] H. Honig
Deel III, brief 2. 3426 A/92 H. HONIG, Utrecht, den 18 mei, 1893 Uitgever. Oude Kerkstraat 40. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent. Mejuffrouw, Met beleefden dank voor Uw schrijven van 14 mei j.l. geef ik mij de eer U in antwoord daarop te berichten dat ik zeer gaarne van U ter lezing zou ontvangen, de novelle die reeds in een tijdschrift geplaatst is(1) zoomede de schetsen(2) waarover U schrijft. Waarschijnlijk zou hiervan nog wel eene afzonderlijke uitgave van kunnen komen: echter wilde ik eerst gaarne beoordeel en of ze daartoe geschikt zijn. Wilt U mij daarom deze stukken ter beoordeling zenden, en mij daarbij zoo mogelijk berichten in welke tijdschriften ze geplaatst zijn geweest: dan zult U mij daarmede zeer verplichten. In afwachting hoogachtend Uwdwdr [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) Bedoeld is hier waarschijnlijk de titelnovelle Een vonkje van genie, verschenen in Nederland in 1886, dl. I, pp. 357-396. (2) Zie de inleiding hiervóór, §3.1. Zeker is wel dat ze in het lijstje moeten staan, dat is bijgevoegd na brief 5 in dit deel . (3426 A/96).
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
230
Deel III, brief 3. 3426 A/93 H. HONIG, Utrecht, den 31 mei, 1893 Uitgever. Oude Kerkstraat 40. Mejuffrouw V. Loveling Gent. Mejuffrouw, Uw schrijven van 30 Mei j.l. en het pakje copie kwamen heden in goede orde in mijn bezit. Aangezien ik gedurende de maand Juni veelal voor zaken buiten Utrecht zal moeten zijn zal ik U tot mijn leedwezen vóór 3 Juni a.s. geen bcslissing kunnen geven. Echter zal ik U mijn oordeel in ieder geval voor het eind van Juni doen weten. Aangezien de gezonden copie te weinig is om een boek te kunnen vormen, zou het mij zeer aangenaam zijn nog van U te mogen ontvangen de novellen (Charlotte uit ‘de Gids’(1) drie ‘Schetsen’(2) zoomede het verhaal uit Eigen Haard(3)) waarvan U in Uw brief melding maakt. Ik heb nl. deze tijdschriften niet in mijn bezit. Tevens zou het mij zeer aangenaam zijn indien U mij nog wilde melden welk honorarium U voor den bundel van deze schetsen groot ongeveer 15 vel druks (240 bladzijden) verlangt. Ik ben zoo vrij U daarbij beleefd op te merken dat het debiet of den verkoop van Novellen die reeds in tijdschriften zijn geplaatst uit den aard der zaak steeds geringer is, dan wanneer die nog geheel nieuw zijn. Ik hoop U niet te veel moeite te veroorzaken met mijn verzoek om toezending ook nog van deze drie stukken, en heb de eer te zijn Met de meeste hoogachting Uwdwdr [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) Charlotte verscheen in De gids, maart 1886, p. 454-466. (2) Aangezien het gaat over drie schetsen, heeft Honig het hoogstwaarschijnlijk over Vlug geschetst, dat uit drie delen bestaat in het lijstje dat hij opgeeft (3426 A/96). In de uiteindelijke uitgave bestaat dit deeltje uit 6 verhalen, dus drie zijn er achteraf bijgevoegd. (3) Het hier gevraagde verhaal uit Eigen haard kwam niet in de bundel, omdat het door Honig te lang bevonden werd (zie volgende brieven). Het kan hier gaan over De kern (Eigen haard 1884, nrs. 1-10,), of over Het land der verbeelding (Eigen haard 1888, nrs. 6-11).
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
231
Deel III, brief 4. 3426 A/97 H. HONIG, Utrecht, den 3 juli, 1893 Uitgever. Oude Kerkstraat 40. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent.Mejuffrouw, Ik ben te vermoeden dat mijn schrijven van 31 Mei j.l. niet in Uw bezit is gekomen; en ben daarom zoo vrij U nog eens de inhoud daarvan mede te deelen. Het zou mij n.l. zeer aangenaam zijn indien U mij nog wildet toezenden de novellen (Charlotte uit ‘de Gids’ drie schetsen zoomede het verhaal uit Eigen Haard) waarvan U in Uw brief melding maakt. Ik heb n.l. deze tijdschriften niet in mijn bezit. De reeds ontvangen copie is te weinig om daarvan een bundel te kunnen maken, bovendien zouden daarvan eenige kleinere schetsen als minder geschikt voor opname in een boek moeten uitvallen. Tevens wilde ik gaarne van U vernemen welk honorarium U voor een bundel van deze novellen groot ongeveer 15 vel druks (240 bladzijden) verlangt. Ik ben zoo vrij U daarbij opmerkzaam te maken dat het debiet van Novellen, die reeds in tijdschriften geplaatst zijn, uit den aard der zaak geringer is dan wanneer ze nog niet gedrukt zijn geweest. Mij beleefd voor eenig antwoord aanbevelende, heb ik de eer te zijn Hoogachtend Uwdwdr [get.] H. Honig
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
232
Deel III, brief 5. 3426 A/95 H. HONIG, Utrecht, den 4 Juli, 1893 Uitgever. Oude Kerkstraat 40. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent. Mejuffrouw, In beleefd antwoord op Uw geacht schrijven van 4 Juli j.l. heb ik de eer U het volgende te berichten: In mijn vorig schrijven heb ik mij n.l. niet gelukkig uitgedrukt door te schrijven dat enkele kleine schetsen ‘minder geschikt’ waren. Mijn bedoeling daaromtrent was toch niet dat ik die van mindere waarde achtte, doch ik was van meening dat de nog te wachten schetsen uit ‘de Gids en “Eigen Haard” van dezelfden omvang zouden zijn als “Een vonkje van Genie”.(1) Was dat het geval geweest, dan zou het misschien beter geweest zijn de kleinere schetsen later te samen te doen drukken. Van stukken van Uw hand is het altijd zeker dat het iets goeds is; en Uwe welwillendheid om mijn verzoek in te willigen stel ik dan ook op hoogen prijs. Nu mij uit Uw schrijven is gebleken dat het stuk (Charlotte) slechts eenige bladzijden groot is,(2) het andere(3) daarentegen van zoo grooten omvang, verandert dit de zaak geheel. Ik zal nu gaarne alle door U gezonden stukken opnemen; slechts zou ik nog gaarne het stuk (Charlotte) van U ontvangen, tenzij U mij kunt opgeven in welken jaargang en aflevering van ‘de Gids’ dit stuk voorkomt. Het andere grootere stuk zoudt U dan misschien later alleen als een boek bij mij willen uitgeven. De gezonden stukken nu in mijn bezit zullen ongeveer 180 bladzijden innemen (misschien een paar meer of minder) doch kan er slechts tot dit getal gekomen, door niet te veel (28 regels) op een pagina te zetten. Als honorarium zou ik U kunnen aanbieden de som van twee honderd gulden (f.200), en hoop ik dat dit naar Uw genoegen zijn zal, bovendien voor iederen eventueelen herdruk, de som van één honderd gulden (f. 100).
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
233 Ingesloten voeg ik een lijstje van de volgorde der stukken, zooals ik die voorloopig heb opgesteld. 't Spreekt van zelf dat ik U gaarne iedere verandering daarin toe sta. Eveneens wilde ik U als titel voorstellen: ‘Een vonkje van Genie’ en andere schetsen, of ‘Novellen en Schetsen’ of een anderen door U op te geven titel. Begin Augustus wilde ik met drukken laten beginnen: schikt U dit met het oog op de correctie der proeven? Draagt mijn voorstel Uwe goedkeuring weg, dan zal ik U binnen enkele dagen een concept contract zenden. Met de meeste hoogachting Uwdwdr [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) De titelnovelle nam 40 pagina's in beslag in het tijdschrift Nederland, waarin de novelle verscheen in 1886. (2) Charlotte nam 13 pagina's in beslag in De gids van 1886. (3) De novelle uit Eigen haard, waar in de vorige brieven naar verwezen werd.
Deel III, Lijst bij brief 5 3624 A/96 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
Een Vonkje van Genie Een bloeiend appelboompje De ‘Conferring of Degrees te Cambridge’ Antipoden. Een Wereldlijk hospitaal Vlug geschetst Een nacht aan boord Een katholieke processie in Hannover. De Gemeente betaalt niet meer Charlotte. Onze Weldadigheid(1) Een laatste echo. De Roos
Eindnoten: (1) Verschenen onder de titel Onze liefdadigheid.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
234
Deel III, brief 6. 3426 A/94 H. HONIG, Utrecht, den 18 Juli, 1893 Uitgever. Oude Kerkstraat 40. Mejuffrouw Virginie Loveling Nevele(1) Mejuffrouw, Uw schrijven van 15 Juli j.l. kwam in goede orde in mijn bezit. Zooook het laatste gedeel te der copie. De beide contracten zend ik U hierbij, waarvan ik er gaarne een geteekend terug ontvang. Uw schrijven dat er volgens mijn inhoudslijst twee stukken zijn uitgebleven is mij niet recht duidelijk. Alle stukken die ik van U ontving heb ik op die lijst vermeld, doch kunt U zieh misschien vergissen met den titel ‘Vlug Geschetst’[.] Ik heb dezen titel gemeld hoewel dit drie schetsjes zijn. In ieder geval kan ik U ten stelligste verzekeren geen andere copie dan de op de lijst vermelde te hebben ontvangen. Wat het nakomen der voorwaarden betreft kunt U verzekerd zijn, dat wat mij betreft hieraan niets zal mankeeren. Het honorarium zal ik U tegelijk met de twintig present exemplaren zenden. Ik hoop dat de drukker nog deze week met zetten zal kunnen beginnen, en hoop ik alles zoo vlug mogelijk te laten afloopen. Toch zal de verschijning niet vóór medio October kunnen plaats hebben, daar vóór dien tijd een groot gedeelte van het publiek nog op reis of uitstedig is, en het voor het debiet dus beter is te wachten tot ongeveer dien datum. Hoewel Uwe schetsen eenigszins anders zullen worden gedrukt, zal het toch eenigszins in het genre zijn van bijgaand boek ‘Uit het Indische Krijgsleven’.(2) Heeft U misschien lust dit eens te lezen, dan zal het mij een genoegen zijn U dit boek te mogen aanbieden. Hoogachtend Uw dwdr [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) Loveling verbleef op dat moment in Nevele. Precieze redenen voor haar verblijf daar zijn niet bekend. (2) Bedoeld is het boek van J.R. Jacobs, in 1892 uitgegeven bij Honig.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
235
Deel III, brief 7. 3426 A/98 H. HONIG, Utrecht, den 9 Sept, 1893 Uitgever. Oude Kerkstraat 40. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent. Mejuffrouw, In beleefd antwoord op Uw schrijven van 6 Sept. j.l. bericht ik U hiermede dat de toezending van Uw schets getiteld ‘Een Boom’ mij zeer aangenaam zijn zal: gaarne zal ik ook die opnemen.(1) Ik hoop dat de terugzending der proeven nu bij Uw terugkeer weer geregeld door kan gaan:(2) de drukker heeft er mij telkens om lastig gevallen. Wat betreff Uw schrijven dat dit najaar ook bij den heer L.J. Veen(3) een werk van U verschijnen zal,(4) spijt het mij zeer dit eerst thans te vernemen. Mijn uitgave reeds aan den boekhandel bekend gemaakt, kan ik onmogelijk meer vertragen, terwijl ik mij met den heer Veen in onderhandeling gesteld heb om wanneer het hem toch onverschillig is zijn uitgave eenigen tijd in te houden. Ik mag U niet verheelen dat wanneer ik bij dien heer niet slaag mijn uitgave zeker voor de helft waardeloos wordt; daarom zou het mij zoo aangenaam zijn geweest indien ik vroeger van het verschijnen van ‘Eene Idylle’ op de hoogte geweest was. Ik heb echter wel eenige hoop dat de heer L.J. Veen in ons beider belang een schikking zal aannemen. Hoogachtend Uwdwdr [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) Een boom kwam inderdaad in de uitgave terecht. De novelle was eerder gepubliceerd in Het leeskabinet in 1890. (2) Waarschijnlijk was Loveling terug van haar verblijf in Nevele. (3) Loveling publiceerde bij Veen meerdere werken: Eene idylle in 1893, Mijnheer Connehaye in 1895 en Het lot der kinderen in 1906. (4) Een idylle, verschenen bij Veen in 1893, zoals verder nog blijkt.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
236
Deel III, brief 8. 3426 A/99 H. HONIG, Utrecht, den 14/9, 1893 Uitgever. Oude Kerkstraat 40. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent. Mejuffrouw, Uw schets getiteld ‘Een Boom’ kwam in goede orde in mijn bezit. Tot mijn leedwezen moet ik U daarbij berichten dat de heer Veen zijn uitgave niet wil inhouden. Kon ik het de mijne doen, ik zou niet aarzelen daartoe te besluiten; nu moet ik de uitgave doorzetten hoewel 't mij zoo goed als zeker is dit met belangrijk verlies te zullen doen. Hoogachtend, Uwdwdr [get.] H. Honig
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
237
Deel III, brief 9. 3426 A/106(BK) Mejuffrouw. Maandag j.l. werd door de drukkerij aan U verzonden proef van vel 13 en Dinsdag van vel 14. Tot heden ontving men nog niets terug[.] Het zou mij aangenaam zijn indien U deze proeven per omgaand wilde retourneeren zooook de revisies als die komen. Wil ik mijn uitgave vroeger laten verschijnen dan de Heer Veen dan zal een circulatie der proeven zooals die nu geschiedt daaraan niet bevorderlijk zijn. Ik laat U hierbij de vellen nog eens in proef zenden. Hoogachtend Uwdwdr [get.] H. Honig Utr. 23/9 '93
Deel III, brief 10. 3426 A/100 H. HONIG, Utrecht, den 1 Oct, 1893 Uitgever. Oude Kerkstraat 40. Mejuffrouw Virginie Loveling, Gent. Mejuffrouw, Hiermede heb ik het genoegen U te doen toekomen, tien exemplaren van Uw bundel ‘Een vonkje van Genie’ dat zoo juist is afgedrukt. Nog tien exemplaren gebonden volgen Zoodra de banden gereed zullen zijn. Tevens sluit ik hierbij in het honorarium ad Twee honderd gulden en verzoek ik U beleefd mij bijgaande kwitantie wel geteekend terug te willen zenden. Ik heb zooveel mogelijk spoed doen maken, ten einde deze uitgave eerder te doen verschijnen dan die van den heer L.J. Veen, en hoop ik op deze wijze het nadeel nog eenigszins te kunnen
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
238 beperken, dat het tegelijk verschijnen van twee boeken van dezelfde auteur uit den aard der zaak met zieh brengt. Met beleefde groeten heb ik de eer te zijn Hoogachtend Uwdwdr [get.] H. Honig
Deel III, brief 11. 3426 A/108(BK) Mejuffrouw Hierbij ontvangt U de Gids aflevering terug waarin ‘Charlotte’ gestaan heeft (het stuk zelf heeft U bij de proeven terug gekregen). Hoewel de heer Veen door U schrijven niet overtuigd is, zal hij volgens zijn schrijven ‘voor dit maal niets doen, maar in 't vervolg wens ik over mijn eigendom zelf te beschikken.’ Hij vergist zich, daarvan [ben](1) ik te veel overtuigd. Uwdwdr [get.] H. Honig Utr. 18/11 '93
Eindnoten: (1) ben door ons toegevoegd.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
239
Deel III, brief 12. 3426 A/103 H. HONIG, Uitgever. Utrecht, den 20/1, 1894 Oude Kerkstraat 40. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent. Mejuffrouw Mejuffrouw Ik heb al zoo lang gewacht op meerdere recensies van ‘Een Vonkje van Genie’ dat ik nu die nog niet uitkwamen, niet langer wacht met de toezending van de reeds gegevene. De oorzaak dat er nog niet meer in de tijdschriften voorkwamen zal wel hierin liggen, dat er in 't najaar zooveel verschijnt dat de tijdschriften niet alles zoo spoedig kunnen bespreken. Hierbij zend ik U een viertal recensies, die ik na lezing gaarne terug ontving. Ik kan U tevens tot mijn genoegen mede deelen, dat het debiet bevredigend is geweest. Heeft U misschien lust en gelegenheid een nieuwen bundel novellen onder handen te nemen en bij mij uit te geven? of heeft U nog niets gereed dat ter perse gelegd zou kunnen worden? Het zou mij in dit geval zeer aangenaam zijn het manuscript ter lezing te mogen ontvangen, of bericht van U te ontvangen dat wanneer U weder iets voor de pers gereed heeft, U van mijne firma gebruik wilt maken om Uwe copiëen het licht te doen zien.(1) Met de meeste hoogachtingUwdwdr- [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) Bij Honig verschenen verder nog Madeleine in 1897, Een dure eed in 1904 en 1923 en Een revolverschot in 1911.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
240
Deel III, brief 13. 3426 C/9 H. Honig Uitgever Utrecht, den 2/2, 1894 Oude Kerkstraat 40 Mejuffrouw Virginie Loveling, Gent. Mejuffrouw, Ontvang hiermede mijn vriendelijken dank voor Uw geacht schrijven van 23 Januari j.l. Het was mij zeer aangenaam daaruit te vernemen dat U tevreden is over de wijze waarop ik tot heden met U samenwerkte. Uw novelle ‘de Bruid des Heeren’ zal ik in Elsevier's maandschrift(1) bij verschijning lezen en U dan mijne beslissing mededeelen.(2) Verdere recensies ontving ik tot heden niet, ik ben het echter ook op dit punt volkomen met U eens, dat het publiek zich in den regel weinig om recensies storende, ten slotte de beste rechter is en dat een goed debiet voor schrijver en uitgever het aangenaamst is. Uwdwdr [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) De bruid des Heeren verscheen in afleveringen in Elsevier's geïllustreerd maandschrift, augustus, september en oktober 1894. (2) De bruid des Heeren kwam niet uit als boek bij Honig, maar wel bij uitgeverij Elsevier in Amsterdam, 1895.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
241
IV. Funke 1896 Het land der verbeelding en Op Bovegem
Deel IV, brief 1. 3426 C/113 LOMAN & FUNKE Uitgevers. 's-Gravenhage, 8 januari, 1896 J.E Coenstraat 15. Mejuffrouw Met veel dank voor uwe zeer gewaardeerde bijdrage in de Januari-aflevering van mijn tijdschrift Nederland heb ik het genoegen u daarvoor per postwissel het overeengekomen honorarium, ten bedrage van fr. 192.- te doen toekomen. Het presentexemplaar der 1e afl. acht ik in uw bezit en ik profiteer van deze gelegenheid om u mee te deelen dat ik u voortaan de afleveringen van Nederland geregeld zal toezenden. Het is mij zeer aangenaam dit present-exemplaar te mogen aanbieden aan eene onzer meest gevierde medewerksters en ik hoop van harte dat deze en volgende jaargangen dikwijls schoone bladzijden van uwe hand zullen bevatten. Tevens veroorloof ik mij u de verzekering te geven dat ik het bijzonder op prijs zou stellen als u zich bij voorkomende gelegenheid voor de uitgave van een nieuw werk tot mij zoudt willen wenden. Onder de vele goede auteursnamen die mijn fondscatalogus reeds bevat mis ik tot mijn spijt nog steeds den uwen en het zou mij een groot feest zijn als u mij spoedig in de gelegenheid zoudt willen stellen uwen beroemden naam mede daarin op te nemen.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
242 Terwijl ik gaarne uw bericht van de goede ontvangst mijner remise te gemoet zie, blijf ik met de meeste hoogachting Uw dienstvaardige [get.] J. Funke
Deel IV, brief 2. 3426C/112 LOMAN & FUNKE Uitgevers. 's-Gravenhage, 14 januari, 1896 J.P. Coenstraat 15. Hooggeachte juffrouw Loveling Dank voor uw schrijven. Ik wil heel gaarne op uw voorstel ingaan doch moet u ontraden uwe reeds in tijdschriften verschenen novellen in twee deelen uit te geven.(1) Met een nieuwen roman zou dat eer een voor- dan een nadeel zijn doch een novellenbundel als u op het oog heeft, moet voornamelijk debiet vinden als cadeau, daar de leesgezelschappen en leesbibliotheken die novellen reeds kennen uit Gids, Nederland en Eigen Haard. Ik acht daarom één maar gedrukt deel wenschelijker en daar ik De Kern,(2) het Land van Verbeelding(3) en Op Bovegem(4) niet ken, verzoek ik u vriendelijk mij die afleveringen of nummers van Gids en Eigen Haard toe te willen zenden of mij op te geven welke afl. en nummers het zijn. Na lezing daarvan zal het mij zeer aangenaam zijn u zoo spoedig mogelijk een voorstel te doen. Daar het tijdroovend is oude afl. te zoeken zult u mij ten zeerste verplichten van mij uw exemplaren ter lezing af te willen staan. U ontvangt ze natuurlijk desverlangd terug. In afwachting van uw antwoord blijf ik met de meeste onderscheiding Uw dienstv. [get.] J. Funke
Eindnoten: (1) (2) (3) (4)
Loveling stelde hier De kern, Het land der verbeelding, Op Bovegem en Onze idealen voor. De kern verscheen in afleveringen in Eigen Haard, 1884, nrs. 1-10. Het land der verbeelding verscheen in afleveringen in Eigen Haard, 1888, nrs. 6-11. Op Bovegem verscheen in De Gids, april 1888, p. 1-85.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
243
Deel IV, brief 3. 3426 C/105 Den Haag 23/1 '96 Mejuffrouw Ik bericht u hierbij in dank de goede ontvangst van De Kern & Het Land der Verbeelding. Het spijt me dat u het Gidsnr. nog niet heeft kunnen zenden. Weet u nog welke aflevering van welken jaargang Op Bovegem bevatte,(1) dan verzoek ik u vriendelijk mij dat even op te willen geven dan zal ik die afl. hier of in Amsterdam wel bestellen. Na ontvangst daarvan schrijf ik u spoedig weder. Met de meeste Hoogachting Uw dv. [get.]J. Funke
Eindnoten: (1) zie hiervóór, brief IV, 2, aant. 4.
Deel IV, brief 4. 3426 C/111 LOMAN & FUNKE Uitgevers. 's-Gravenhage, 27 januari, 1896 J.P. Coenstraat 15. Hooggeachte juffrouw Loveling De afl. van de Gids welke Op Bovegem bevat (april '88) heb ik hier op de Kon. Bibliotheek gevonden en met heel veel genoegen heb ik uw drie novellen gelezen, of beter gezegd herlezen want al waren de titels mij door het hoofd gegaan, onder de lezing herinnerde ik mij zeer goed destijds uw roerende verhalen reeds genoten te hebben en de herlezing daarvan heeft mij opnieuw zeer bekoord. Vergun mij thans u het volgend voorstel te doen. De drie bedoelde novellen zouden een flinken bundel kunnen vormen, maar men
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
244 moet het publiek niet verwennen en niet te veel opeens geven. Het Land der Verbeelding en Op Bovegem vormen te zamen ook al een aardig bundeltje van 14 à 15 vel dat ik dan zou uit willen geven onder den titel : Het Land der Verbeelding. De Kern en Onze Idealen zouden dan zeer geschikt het volgend jaar een bundel kunnen vormen. Wilt u mij dus Het Land der Verbeelding en Op Bovegem afstaan voor 300 franken, betaalbaar den dag van verschijning en 12 presentexemplaren? U heeft reeds meermalen novellen bundels uitgegeven waarvan de inhoud reeds in tijdschriften het licht had gezien, zoodat ik u wel niet behoef te vertellen dat geheel onuitgegeven werken meer debiet hebben en bijgevolg meer honorarium opbrengen. Ik houd mij trouwens zeer aanbevolen eens een nieuwen roman van uwe hand te mogen uitgeven. Het zal mij zeer aangenaam zijn spoedig uw besluit omtrent mijn voorstel te mogen vernemen, want met het oog op de exploitatie zou ik eventueel gaarne zonder uitstel uw bundel ter perse leggen en in april of mei doen verschijnen. In afwachting van uw antwoord blijf ik met de meeste onderscheiding Uw dienstv. [get.] J. Funke
Deel IV, brief 5. Letterkundig Museum Den Haag L08632 B1 Gent 28 januari 1896. Geachte Heer, Dezen morgen ontving ik uwen brief op welken ik onverwijld antwoord volgens uw verzoek. Gij weet veel beter dan ik hoe het geraadzaam is uit te geven daarom neem ik uw voorstel aan de verhalen in tweeën te splitsen. Wat het honorarium betreft, dit is te laag, doch ik schrijf niet om geld. Het zou voor u en mij vervelend wezen die quaestie herhaaldelijk te
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
245 bespreken, daarom zullen wij den prijs van ieder boekdeel enkel op twee honderd gulden brengen, wat nogal beneden de waarde is, met de bepaling van het betalen der helft voor élke volgende uitgave. Ook ontvang ik doorgaans meer present-ex. Indien gij mijne voorwaarden aanneemt zullen wij een contract in dubbel onderteekenen, met het oog op mogelijk sterfgeval of misverstand. Intusschen hoogachtend gegroet. [get.] Virginie Loveling Mag ik zoo vrij zijn u eene inlichting te vragen? Wie is de uitgever van den Broecke, Doelenstraat 5 Amsterdam en levert zijne onderneming van eene Roman-Bibliotheek voldoende waarborg op? Ik vraag het enkel in de eventualiteit dat gij mijn voorstel niet aannemen zoudt.
Deel IV, brief 6. 3426 C/110 LOMAN & FUNKE Uitgevers. 's-Gravenhage, 29 januari, 1896 J.P. Coenstraat 15. Hooggeachte Juffrouw Loveling Ik had nog niet het genoegen een werk van uwe hand uit te geven en weet natuurlijk niet wat u gewoon is te ontvangen als honorarium van uw novellenbundels. Gewoonlijk worden dergelijke uitgaven slechts in beperkt getal verkocht en mijn voorstel was gebaseerd op het debiet der novellen van Hélene Swarth(1) en eenige andere, zeer geziene auteurs. Ik twijfel er echter niet aan of uw eisch berust op goede gronden en als u gewoon is van den heer Veen of anderen uwer uitgevers f. 200.- te ontvangen, dan heeft u gelijk hetzelfde honorarium van mij te verlangen, hoewel ik het bedrag, hoe gering ook in verhouding tot uw groot talent, met het oog op ons kleine land en het karakter van herdruk, vrij hoog vind.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
246 Vertrouwend op de billijkheid van uw voorstel aanvaard ik dat en wil u f. 200.betalen voor den bedoelden bundel. Eene renumeratie van herdrukken na deze uitgave acht ik zeer billijk. Inliggend concept-contract zal zeker wel voldoende zijn? Zal ik er zoo twee op gezegeld papier laten schrijven en u ter onderteekening opzenden? Vindt u heusch 12 presentexemplaren niet voldoende? Maar als u er meer cadeau geeft vrees ik dat het debiet in Vlaanderen al zeer gering zal zijn. U weet dat bij alle voortreffelijke eigenschappen uwer landgenooten de lust tot boekenkoopen niet erg ontwikkeld is. Maar mocht u eenige exemplaren meer wenschen dan het gebruikelijke 12tal, dan zal het mij een genoegen zijn u die aan te mogen bieden. Zendt u mij [...?] per omgaand dat concept-contractje terug met uw eventueele bemerkingen, dan ontvangt u binnenkort de proeven van uw bundel. Met bekende gevoelens van hoogachting Uw dv [get.] J. Funke
Eindnoten: (1) Hélène Swarth (1859-1941): Nederlandse dicheres. Ze verbleef lang in Vlaanderen en schreef aanvankelijk in het Frans, later - onder invloed van Pol de Mont - in het Nederlands.
Deel IV, brief 7. 3426 C/106 (BK) Den Haag 29 mrt ?96 Mejuffrouw. Ik heb de drukkerij opgedragen meer spoed te maken met het in proef geven. Heeft u al proef van vel 8 en 9? Ik ben bezig aan de revisie van vel 7 (bl.99) en begrijp niet wat u bedoelt met: ‘Djelika was er nog te kort.’(1) Viel zij (Virze) uit. ‘O, dat ik hier thuis ware om ze op straat te mogen werpen!’ enz. enz. Wil dat zeggen dat Djelika er te kort was om zóo, [...?] aan te nemen of dat ze te vroeg of te laat was om de stervende bij te lichten? U zult
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
247 mij zeer verplichten door mij even, omgaand zoo mogelijk, uwe bedoeling nader te verklaren. Zóó is de zin voor ons niet te helder. Met de meeste onderscheiding Uw dienstv. [get.] J. Funke
Eindnoten: (1) In de latere uitgave van De Sikkel in 1934, is deze zin veranderd in ‘Djelika ontbrak er nog maar aan’. Zie ook inleiding p. 204-206.
Deel IV, brief 8. 3426 C/104 (BK) Den Haag 30/3 '96 Mejuffrouw. Uw gecorrigeerde proef van vel 8 en 9 ontving ik heden. Bij de volgende uitdrukkingen plaatste ik gaarne noten onder aan de bladzijde daar die bij ons niet zeer duidelijk begrepen zullen worden. Schab(1) (bl.116) raaksel(2) (bl.122) kaarspan(3) (bl.124) kortgekeerd(4) (bl.128) bezet(5) (bl.132) met de bol spelen(6) (bl.140). Op bl. 134 zegt de boer tot Cocquit:(7) ‘Hé goed precies, goed precies.’ Ik begrijp niet wat daarmee bedoeld kan zijn. Wilt u zoo goed zijn mij even de beteekenis van een en ander te verklaren? Met beleefde groeten en de meeste onderscheiding Uw dienstv. [get.] J. Funke
Eindnoten: (1) ‘Plank in een kast of langs een wand, tot bergplaats bestemd.’ Typisch Zuidnederlands. (WNT, dl.14, p. 173) In de latere uitgave van De Sikkel in 1934, is dit woord veranderd in ‘stellagetje’. (2) In de latere uitgave van De Sikkel in 1934, staat hier een voetnoot ingevoegd met als uitleg ‘waar geharkt was’. (3) Een (meestal metalen of steenen) schoteltje, van een oor of handvat voorzien, en waarop eene kaars geplaatst wordt. Ook wel ‘blaker’ genoemd.(WNT, dl.2, stuk 2, pp. 2777-2778) In de uitgave van De Sikkel werd hieraan niets gewijzigd. (4) Verschenen in de zin ‘Bellemie was kloek en gezet, vierkant en kortgekeerd’, waarschijnlijk een verwijzing naar haar lichaamsbouw. In de uitgave van De Sikkel is het woord tussen aanhalingstekens geplaatst. (5) In de zin ‘Het is zonderling dat hij u geen bezet heeft gegeven’ (manuscript Op Bovegem BHSL.HS.3411, p. 90). In de latere uitgave verklaard in voetnoot als ‘legaat’.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
(6) ‘In 't bijzonder, in Zuid-Nederland. Houten schijf aan den eenen kant plat, aan den anderen afgeschuind, waarmede het bolspel gespeeld wordt’. (WNT, dl.3, stuk 1, p. 283) (7) In het manuscript als ‘Cocquyt’ gespeld; in de volgende brief (IV, 9) schrijft Honig de naam correct.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
248
Deel IV, brief 9. 3426 C/103 (BK) Den Haag 3/4 ?96 Mejuffrouw. Veel dank voor uwe beide vorige briefkaarten. Vergun mij u nog eenige ophelderingen te vragen: bl.147: die ze in't zeel hield.(1) Wat is zeel? bl.152 ‘ijlde hij naar de warande,(2) om de krijtmerken af te wrijven. Wij verstaan onder warande een soort overdekt bordes; hier bedoelt u klaarblijkelijk de plaats in het bosch waar die boomen staan. bl.154 toeschietend(3) werd hem plaats ingeruimd. Is toeschietend gastvrij? bl.159 grasveilingen op den eersten rang(4) aangekondigd. Wat betekent hier op den eersten rang? En wat is petroleum quinquet(5) (bl.161) Op bl. 165 spreekt u van riet dat onder het geweld van hemelwater boog tot de oppervlakte van den vijver, dien het overweldigd had. Slaat dat overweldigd op het riet? En ware het dan niet beter te schrijven: neergedrukt of neergeplet? En op diezelfde bl. komt Cocquyt over de ‘zode’. Bedoelt u daarmee grasperk? Bij voorbaat dank voor uw inlichtingen. Met de meeste hoogachting Uw dv [get.] J. Funke
Eindnoten: (1) Aan een touw geleid (WNT, dl.27, p. 1301) (2) Loveling bedoelde hier inderdaad ‘bos’ mee. In de latere uitgave is deze zin veranderd in ‘...ijlde hij weder naar het bosch om de krijtmerken af te wrijven’. (3) Cf. toeschietelijk ‘tegemoetkomend, welwillend, bereidwillig’. In de latere uitgave dan ook veranderd in ‘toeschietelijk’. (WNT, dl.17, stuk 1, p. 656-657) (4) In de latere uitgave van De Sikkel in 1934, is deze zin veranderd in ‘...nog grasveilingen bovenop aangekondigd.’. (5) ‘Argand-lamp met dubbelen lichtstroom, aldus geheeten naar den uitvinder Quinquet’. (WNT, dl.12, stuk 2, p. 5099) In de latere uitgave vervangen door ‘een grooten petroleumlamp’.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
249
Deel IV, brief 10. 3426 C/102 (BK) Den Haag 20/4 ?96 Mejuffrouw Wilt u zoo goed zijn mij nog even mee te deelen wat een zwingelkot(1) (bl.215) is en wat u bedoelt met een lange buis (bl.219) om een vertrek te verwarmen? Heeft u hiermee de pijp van een kachel op het oog? Heeft U het geheele werkje nu in proef ontvangen? Dezer dagen vertrekt u immers naar Engeland?(2) Waar mag ik u de presentexemplaren heenzenden? Met de meeste onderscheiding Uw dv dr. [get.] J. Funke
Eindnoten: (1) Ook wel zwingelkeet. Kot waarin het vlas werd gezwingeld, werd ontdaan van houtachtige deeltjes. (WNT, dl.28, p. 1781) In de latere uitgave niet veranderd. (2) Loveling vertrok richting Margate, een kustplaats in Kent. Ze schreef er toen onder andere de schets Aan de Zeekust, gedateerd 8 mei 1896 (Zie L. Stynen, Rosalie en Virginie. p. 223).
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
250
Deel IV, brief 11. 3426 C/101 (BK) Den Haag 18/5 ?96 Geachte Juffrouw Loveling Uw boek zal einde dezer week verschijnen: wilt u mij even meedeelen waarheen ik uwe presentexemplaren enz., moet zenden? Als u dan nog in Engeland is wil ik u gaarne alvast 1 exemplaar onder kruisband(1) zenden, dan kunt u zien hoe uw laatste werk er uitziet. Met beleefde groeten en de meeste onderscheiding Uw dv dr. [get.] J. Funke
Eindnoten: (1) ‘Een kruisvormige verpakking van drukwerken, met name in de verbinding “onder kruisband”.’ (WNT, 8ste deel, 1ste stuk, p. 439)
Deel IV, brief 12. 3426 C/108 LOMAN & FUNKE Uitgevers. 's Gravenhage, 11 Juni, 1896 J.P. Coenstraat 15. Zeer geachte juffrouw Loveling, In 't bezit van uw schrijven van eergisteren, haast ik mij u ingesloten het overeengekomen honorarium voor uw bundel, ten bedrage van tweehonderd gulden, te doen toekomen, terwijl heden tevens uwe 20 presentexemplaren verzonden worden. Ik hoop dat de uitvoering van dit, uw jongste boek, in uw smaak zal vallen en dat wij beide pleizier daarvan mogen beleven. Voorloopig wil ik u reeds dank zeggen voor het genoegen zulke mooie novellen te hebben kunnen uitgeven. Het Volksbelang,(1) waarin de recensie over uw werk, werd mij toegezonden door de redactie. Hier te lande is uw boek nog niet in couranten of tijdschriften besproken.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
251 Terwijl ik uw bericht van goede ontvangst van dezen brief en de presentexemplaren gaarne tegemoet zie, blijf ik met de meeste onderscheiding Uw dienstv. [get.] J. Funke
Eindnoten: (1) Verschenen in Het Volksbelang van 8 juni, 1896. De recensie is van de hand van Pol Anri.
Deel IV, brief 13. 3426 C/109 LOMAN & FUNKE Uitgevers. 's-Gravenhage, 11 sept., 1896 J.P. Coenstraat 15. Zeer geachte Juffrouw Loveling In antwoord op uw schrijven van eergisteren geef ik mij de eer u als mijn meening mee te delen dat, daar ons contract uitsluitend doelt op Het Land der Verbeelding en Op Bovegem, u en ik geheel vrij zijn ten opzichte van de beide novellen De Kern en Onze Idealen. Zooals u zeer terecht opmerkt werkt het niet gunstig op het debiet als werken van denzelfden auteur te spoedig na elkaar verschijnen en dat is te meer het geval bij gelijkvormige uitgaven als bedoelde novellenbundels zouden zijn. Om die reden heb ik u dan ook bij onze onderhandelingen over Het Land der Verbeelding niet verzocht mij het recht af te staan om ook beide laatstgenoemde novellen in het licht te zenden. Uw boek is hier te lande zeer waardeerend ontvangen en besproken. Vooral de titelnovelle(1) schijnt zeer in den smaak te vallen van het beschaafde publiek; uit de uittreksels der reclamen die ik in Nederland en de Gids deed opnemen ziet u eenige uitingen der pers. Tot heden zijn verkocht 308 exemplaren, dat is minder dan ik verwacht had, maar we mogen niet vergeten dat beide novellen herdrukken zijn uit veelgelezen tijdschriften. In elk geval is uw bundel een beau succès de mérite, zooals trouwens niet anders te verwachten
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
252 was, al is het succès de vente nog niet groot geweest. Mr. van Loghem(2) vermeldt uw naam onder de a.st medewerksters van Nederland; dat is mij zeer aangenaam want ik lees bijzonder gaarne uwe novellen en stel uwe medewerking aan mijn tijdschrift zeer op prijs. Met beleefde groeten en de meeste onderscheiding Uw dienstv. [get.] J. Funke
Eindnoten: (1) Het land der verbeelding. (2) Het tijdschrift Nederland werd van 1887-1920 geleid door M.G.L van Loghem.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
253
V. Honig 1896-1898 Madeleine en Contrasten
Deel V, brief 1. 3426 C/37 H. HONIG, Uitgever. Utrecht, den 19/8 1896 Oude Kerkstraat 40. Van Wijckskade No. 24. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent. Mejuffrouw. Tot mijn leedwezen verhinderd 't aanstaand congres te Antwerpen(1) bij te wonen, geef ik mij de eer U hiermede 't verzoek te doen, dat ik anders daar tot U had willen richten. Ik wilde U n.l. vragen of nog niet 't zij eenige novellen waarvan een bundel zou zijn te maken, 't zij een roman gereed hebt, waarvan U de uitgaaf aan mij zoudt kunnen geven. Ik meende toch dat U in Leeskabinet(2) en andere tijdschriften eenige novellen geplaatst hebt, die te zamen zeer goed uitgegeven zouden kunnen worden. Mag ik hierop beleefd eenig bericht van U verzoeken? U weet dat ik er niet tegen opzie reeds in tijdschriften geplaatste novellen op te nemen. Met de meeste hoogachting heb ik de eer te zijn Uwdwdr [get.] H. Honig
Eindnoten:
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
(1) Het gaat hier zeer waarschijnlijk over het 23ste Nederlands Taal- en Letterkundig Congres in Antwerpen in 1896. (2) Algemeen cultureel maandblad, opgericht in 1843 door Hendrik Frijlink. Kreeg in 1891 de ondertitel: ‘Maandschrift gewijd aan vaderlandsche en buitenlandsche letterkunde’. In het blad verschenen algemene artikelen, literair proza en korte berichten over literatuur en muziek; er werd ook veel vertaald proza in gepubliceerd en sinds 1849 ook recensies. Het verdween in 1903. Loveling publiceerde veel in dit tijdschrift, maar er zijn veel hiaten in onze informatie over deze publicaties. Meer details in de inleiding hiervóór, p. 216-217.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
254
Deel V, brief 2. 3426 C/36 H. HONIG, Uitgever. Utrecht, den 16/9 1896 Oude Kerkstraat 40. Van Wijckskade No. 24. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent. Mejuffrouw. Zeer aangenaam was het mij uit Uw schrijven van 14 dezer te vernemen, dat U aan mijn verzoek om een nieuw werk van U te mogen uitgeven, wilt voldoen. Ik houd mij dan ook beleefd aanbevolen voor toezending der beide door U bedoelde novellen.(1) Met Uw bemerking om vooreerst de uitgave niet 't licht te doen zien stem ik in; ook mij komt 't voor dat de verschijning tot 't volgend jaar Mei b.v. uitgesteld zou moeten worden. In afwachting verblijf ik Hoogachtend Uwdwdr [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) Zoals blijkt uit de volgende brief zal Virginie Loveling er maar één opsturen, namelijk De kern. Uit de verdere briefwisseling blijkt dat de titel van deze novelle werd veranderd in Madeleine. De tweede novelle waar ze hier op doelde was waarschijnlijk Onze idealen.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
255
Deel V, brief 3. 3426 C/35 H.HONIG, Uitgever. Utrecht, den 11/11 1896 Oude Kerkstraat 40. Van Wijckskade No. 24. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent. Mejuffrouw. Voor eenigen tijd ontving ik Uw novelle ‘de Kern’ waarvan de lezing mij zeer heeft voldaan. Echter is ze te klein om alleen te worden uitgegeven. Zoudt U daarom zoo goed willen zijn mij nog een novelle van dezelfde grootte of een paar kleinere te zenden? Tevens ben ik zoo vrij U een verzoek te doen. Voor eenigen tijd hoorde ik n.l. spreken over een roman uitgegeven te Gent bij A. Siffer,(1) die nogal de aandacht scheen te trekken. Titel en naam van den auteur vergat ik echter. Kunt U mij misschien inlichten, ook omtrent 't adres van den schrijver? Ik hoop dat ik met dit verzoek niet te onbescheiden zal zijn en verzoek U beleefd bij voorbaat mijn dank te willen aannemen. Met de meeste hoogachting Uwdwdr [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) Alfons Siffer (1850-1941): katholieke drukker, uitgever en boekhandelaar in Gent; gaf de tijdschriften Belfort en Dietsche Warande uit; was ook medestichter van het Gentse Davidsfonds. (Zie L. Simons, Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen. Deel I: de negentiende eeuw, Tielt, 1984, p. 76) Over welke roman Honig het hier heeft is niet echt te achterhalen, zoals ook blijkt uit de brieven hierna.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
256
Deel V, brief 4. 3426 C/34 H. HONIG, Uitgever. Utrecht, den 14/11 1896 Oude Kerkstraat 40. Van Wijckskade No. 24. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent. Mejuffrouw. Aangezien Uw novelle ‘Onze Idealen’ nog zoo kort geleden verschenen is,(1) komt 't mij verkieselijker voor nu eerst een bundel schetsen van U te geven, en de afzonderlijke uitgave van genoemde novelle tot later uit te stellen. Zoudt U daarom zoo beleefd willen zijn mij van de schetsen te zenden die U hebt, en mij zoo mogelijk van de andere op te geven in welke tijdschriften die zijn verschenen. Behalve het Leeskabinet, waarin echter naar ik meen juist nogal eens een kleine novelle van U staat, zijn de belletristische tijdschriften hier op de Universiteits-Bibliotheek(2) aanwezig, zoodat ik de schetsen die U niet meer hebt daar zou kunnen lezen. Als ik U niet te veel moeite veroorzaak zult U mij met verdere onderzoekingen naar den roman waarover ik U schreef(3) zeer verplichten. Na Uw bericht dat de heer Siffer een katholiek uitgever is begin ik er aan te twijfelen of ik den naam van den uitgever wel goed onthouden heb. Gaarne zie ik den uitslag van Uw onderzoekingen tegemoet, waarvoor ik U bij voorbaat beleefd mijn dank betuig. Hoogachtend Uwdwdr [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) Onze Idealen verscheen in 1896, in het tijdschrift Nederland, dl. 1, p. 3-43. (2) Universiteit van Utrecht. (3) In brief V, 3.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
257
Deel V, brief 5. 3426 C/33 H. HONIG, Uitgever. Utrecht, den 21/11 1896 Oude Kerkstraat 40. Van Wijckskade No. 24. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent. Mejuffrouw. Dank voor de moeite die U zich gegeven hebt voor den roman in kwestie. 't Schijnt dat ik mij daarmee vergist heb. Wat de stukjes betreft die in tijdschriften geplaatst zijn geweest, doch waarvan U geen overdrukjes hebt, deze kan ik wel lezen en doen overschrijven, zoodra de jaargangen compleet zijn. Nu zijn deze tijdschriften in circulatie bij de leden van 't leesgezelschap van den boekhandelaar die ze mij bezorgen zal, eerst dus als alle leden ze gehad hebben, kan ik ze doorzien. Aangezien 't ook Uwe meening was niet te vlug met de uitgave te zijn, zult U zeker geen bezwaar tegen eenig tijdverlies hebben. Naar wat U mij schreef geloof ik echter wel dat alles bij elkaar genoeg zal zijn om een bundel als b.v. Een Vonkje van Genie samen te stellen.(1) Met hoogachting heb ik de eer te zijn Uwdwdr [get.] H. Honig P.S. Ingesloten de briefkaart van Prof. Frédériq(2) met dank voor de inzage terug.
Eindnoten: (1) Eveneens verschenen bij Honig in 1893 (Zie Deel III). Het werk telde 222 pagina's. (consulteerbaar in Stadsbibliotheek Gent (OM-10-E-18)) (2) Paul Fredericq (1850-1920): historicus, journalist en hoogleraar in Gent en in Luik, was een zoon van Lovelings oudere halfbroer Alexander Cesar Fredericq en werd Lovelings adviespersoon bij uitstek. Voor de correspondentie Fredericq-Loveling, zie Mededelingen IX (1993), X (1994) en XIII (1997).
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
258
Deel V, brief 6. 3426 C/32 H. HONIG, Uitgever. Utrecht, den 20/2, 1897 Oude Kerkstraat 40. Van Wijckskade No. 24. Mejuffrouw Virginie Loveling, Gent. Geachte Juffrouw Loveling. Na langen tijd uitstedig te zijn geweest, waardoor ik mij persoonlijk weinig met mijn zaken mocht bemoeien, heb ik de eer U hierbij te berichten, dat ik gaarne tegen dit najaar een bundel zou willen uitgeven van de verschillende van U ontvangen novellen.(1) Als honorarium voor dezen novellen-bundel zou ik U kunnen aanbieden de som van f. 150.- voor den eersten, f. 75,- voor eventueele herdrukken, benevens van iederen druk een twaalftal present-exemplaren. Aangenaam zou het mij zijn van U te mogen vernemen of deze propositie Uw goedkeuring wegdraagt. Hoogachtend Uwdwdr [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) Het gaat om de novellen Madeleine (oorspronkelijk De kern) en Contrasten: Het eerste goudstuk (voorpublicatie in Het leeskabinet, 1894), Twee gemoederen (id., aug. 1894), Bewondering (id., 1895), Bewaken (id., mei 1896), Geschokt worden (id., juli 1895), Pianospel (Eigen haard 1894, nr. 15, p. 225-227), De zwaluw en de koe (Het leeskabinet, sept. 1896).
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
259
Deel V, brief 7. 3426 C/31 H. HONIG, Uitgever. Utrecht, den 30/6, 1897 Oude Kerkstraat 40. Van Wijckskade No. 24. Mejuffrouw Virginie Loveling, Gent. Geachte Juffrouw Loveling. Nu het tijd begint te worden de najaarsuitgaven in gereedheid te brengen, door groote drukte heb ik mij niet vroeger hierover met U in verbinding kunnen stellen, ook al omdat ik meende U persoonlijk over deze zaak te komen spreken waarvoor ik intusschen geen tijd heb gehad, ben ik zoo vrij nog eens terug te komen op het honorarium. Misschien dat ik mij vroeger niet duidelijk genoeg heb uitgedrukt, daarom bericht ik U nog eens uitdrukkelijk dat ik volstrekt niet alle copie die U mij gezonden hebt, zal kunnen opnemen. Ik dacht alleen op te nemen, De Kern, en de stukjes getiteld Contrasten, de rest van de copie(1) ontvangt U dus voorloopig terug. Nu kan ik U voor deze stukjes onmogelijk hetzelfde honorarium uitkeeren, als voor Een Vonkje van Genie,(2) toen ter tijde, nu de volledige uitslag der uitgave mij bekend is, kan ik daarover natuurlijk beter oordeelen, heb ik mij in mijn aanbod vergist, in zooverre, dat het debiet aanvankelijk bevredigend toch niet zoo gebleven is dat 't honorarium daarmee in overeenstemming was. De reden daarvan is niet ver te zoeken: is n.l. deze dat het publiek in Nederland natuurlijk liever romans of novellen koopt die nog nergens hebben ingestaan, dan reeds in tijdschriften geplaatste stukken. Waarbij nog dit komt dat er zoo goed als geen uitzicht bestaat, dat ik nog eens in België een getal ex. plaatsen kan. De heer Vuylsteke(3) toch sprak er mij vroeger reeds over, dat dit niet meer mogelijk zijn zou. Om deze redenen verzoek ik U beleefd genoegen te willen nemen met het door mij aangeboden honorarium ad. f. 100.-; terwijl ik later gaarne met U in onderhandeling zal treden over de uitgave van de nu niet op te nemen novellen, die vermeerderd met een paar andere zeer
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
260 goed een nieuwen bundel kunnen vormen. Terwijl ik U nogmaals mijn verontschuldigingen aanbied over het niet vroeger beantwoorden van Uw schrijven verblijf ik Met de meeste hoogachting Uwdwdr [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) Waarschijnlijk gaat het om Onze idealen, die Loveling ook op het oog had om in de bundel op te nemen. (2) Loveling ontving voor Een vonkje van genie en ander novellen een honorarium van 200 gulden (zie Deel III, brief 5 en brief 10 (3426 A/ 95 en 100)). (3) Julius Vuylsteke (1836-1903): liberaal boekhandelaar in Gent sinds 1875; tevens auteur, advocaat en bezieler van het Willemsfonds. Vaak nam hij de verdeling in Vlaanderen op zich van werken die Honig uitgaf en ontstond zo een co-productie. Dit gebeurde bij Een vonkje van genie en andere novellen, maar ook bij Madeleine. (L. Simons, Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen, dl. 1, p. 70)
Deel V, brief 8. 3426 C/27 H. HONIG, Uitgever. Van Wijckskade No. 24 Utrecht, den 9/7, 1897 Oude Kerkstraat 40. Mejuffrouw Virginie Loveling, Gent. Geachte Mejuffrouw. Waarschijnlijk zult U nog deze week de eerste proeven van den drukker, de firma G.J. Thieme te Arnhem(1) ontvangen. Wilt U ze dan na correctie aan mij terugzenden. Ter vergemakkelijking zou ik dan de revisie ten mijnent na kunnen laten zien; tenzij U natuurlijk dit zelf mocht willen doen.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
261 Wat denkt U van mijn voornemen om de titel van ‘De Kern’ te veranderen in b.v. ‘Madeleine’. Mij dacht den oorspronkelijken titel wel wat stroef. Of weet U een beteren titel? Wat de exploitatie in België betreft, zal ik mij zoodra Uw boek gereed is natuurlijk met een anderen belgischen boekhandelaar in connectie stellen, en trachten nog een getal exemplaren te plaatsen. Ik verwacht daarvan echter ronduit gezegd niet veel succes. En omdat de heer Vuylsteke door zijn connecties met het Willemsfonds, ten minste naar mijn meening de aangewezen man is, die er echter beslist niet aan wil, en omdat andere Belgische firma's zoo bespottelijk weinig voor 'n boek willen geven dat men 't als uitgever daarvoor niet wil noch kan afstaan. Dit in aanmerking nemende móest ik U wel vragen het honorarium eenigszins te verminderen. Het blijft intusschen nu zooals U schrijft: f.150.- voor den eersten en f. 75.- voor eventueele herdrukken. Met hoogachting heb ik de eer te zijn Uwdwdr [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) In Arnhem bestonden er toen twee firma's Thieme, D.A. Thieme was een uitgever en C.A. Thieme was een drukker. Ze waren familie. (Zie <www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/Thorbecke/index/t.htm>)
Deel V, brief 9. 3426 C/30 H. HONIG, Uitgever. Utrecht, den 22/7, 1897 Oude Kerkstraat 40. Van Wijckskade No. 24. Mejuffrouw Virginie Loveling, Gent. Mejuffrouw. Tegelijk met de stukken die ik niet dacht op te nemen, heb ik de eer U hier bij te zenden twee geteekende contracten, waarvan ik er gaarne een van Uw handteekening voorzien terug ontvang. De titels der
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
262 op te nemen stukken zijn voor zoover nog bij mij voorradig, een paar bevinden zich reeds op de drukkerij: Geschokt; Bewondering; Bewaken; Pianospel, De Zwaluwen en de Koe; de andere titels doe ik U door den drukker opgeven. Wat den algemeenen titel van den bundel betreft, ben ik 't nog niets met mij zelf eens kunnen worden over een definitieven titel. Liever gebruik ik niet dien van de eerste novelle. Waarom weet ik niet, doch hij bevalt mij niet. Ik dank U intusschen zeer voor Uw toestemming tot het geven van een anderen. Aangenaam is het mij U hierbij een exemplaar te mogen aanbieden van Handschrift en Karakter.(1) Mocht U lust hebben dit werk te bespreken in een Vlaamsch tijdschrift, dan houd ik mij zeer aanbevolen. Met hoogachting heb ik de eer te zijn Uwdwdr [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) Door H.W. Cornelis. Wanneer de eerste druk verscheen is niet duidelijk, maar het moet zeker in of vóór 1897 zijn. De tweede druk verscheen in 1925. Loveling besprak dit boek in het tijdschrift Volkskunde, 1898, 1ste deel, p. 190-192 onder de titel H.W. Cornelis. De Schriftlezing. Handschrift en Karakter. (Zie L. Vandenbussche, Het veld der verbeelding, diss. UGent 2006, p. 181)
Deel V, brief 10. 3426 C/21 (BK) Geachte Mejuffrouw. Over een goeden titel heb ik veel nagedacht. ‘Inborst’ vond ook ik te sterk uitgedrukt. ‘De Kern’ kan ook bepaald niet; daar met dien titel de uitgave waarschijnlijk schipbreuk lijden zou. Hoe 't daarmee in België gaat weet ik niet zoo juist, bij ons hangt bij 'n uitgave heel veel af van den titel. Vandaar dat 't zaak is met 'n goeden titel voor den dag te komen. Na al mijn zoeken, vind ik Madeleine nog 't best. Vast besloten ben ik echter hieromtrent nog niet. Mag ik tevens van deze gelegenheid gebruik maken, om U te verzoeken de proeven voortaan rechtstreeks aan de firma
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
263 Thieme te Arnhem te zenden. De revisies komen echter als tot heden van daar weer bij mij om nagezien te worden. Hoogachtend Uw dw. dr. [get.] H. Honig Utrecht 17/8/'97
Deel V, brief 11. 3426 C/28 H. HONIG, Uitgever. Utrecht, den 29/10 1897 Oude Kerkstraat 40. Van Wijckskade No. 24. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent. Mejuffrouw. Gisteren werden aan Uw adres gezonden 20 ex. van Madeleine, dat zoojuist gereed gekomen was. U zult op den omslag zien dat de heer Vuylsteke gelukkig op zijn vroeger besluit teruggekomen is en de exploitatie voor België toch op zich genomen heeft. Dit doet mij veel genoegen, aangezien 't bij hem in goede handen is. Ik sluit hierbij tevens in Uw honorarium ad f. 150,- waarvoor ik gaarne bijgaande kwitantie geteekend terug ontving. Over den titel heb ik veel nagedacht. Om het debiet hier niet in de weegschaal te brengen heb ik andere moeten opgeven en de nu gekozene wel moeten houden.Hoogachtend met beleefde groeten Uwdwdr. [get.] H. Honig
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
264
Deel V, brief 12. 3426 C/22 H. HONIG, Uitgever. Utrecht, den 23/8, 1898 Oude Kerkstraat 40. Van Wijckskade No. 24. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent. Geachte Juffrouw Loveling. Na eenigen tijd uitstedig te zijn geweest, haast ik mij U hierbij te zenden een 25 exemplaren van ‘Een Boom’(1) en tevens postwissel ad fr. 25,- als Uw honorarium. Wat den verderen inhoud van Uw brief betreft, over 't moeilijk verkrijgen van een exemplaar van uw ‘Madeleine’ zou ik haast vermoeden, zonder het natuurlijk stellig te kunnen zeggen, dat de oorzaak hiervan ligt bij den boekhandelaar te Brugge,(2) bij wien Uw bloedverwant 't besteld heeft. De heer Vuylsteke toch, die geregeld exemplaren in voorraad heeft, kan geen enkele reden hebben, om niet zooveel mogelijk exemplaren af te leveren. Overigens zou ook de Nederlandsche Boekhandel te Antwerpen Uw familielid spoedig aan een exemplaar geholpen hebben. Met de meeste hoogachting heb ik de eer te zijn Uwdwdr. [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) In geen enkele bibliografie wordt melding gemaakt van een aparte uitgave van Een boom bij Honig. Om een publicatie in een tijdschrift kan het ook niet gaan, want het verhaal verscheen al vóór 1890 in Het leeskabinet. Het zou eventueel kunnen gaan over de schets Een wonderboom, verschenen in Nederland in 1897 (dl. II p. 91-101), maar ook dit is geen evidente oplossing, want Honig had niets te maken met het tijdschrift Nederland. (2) De enige boekhandelaar te Brugge, vermeld bij Simons, Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen, is Louis Beyaert-Defoort. Deze was katholiek; wellicht kan dit verklaren waarom het boek van de vrijzinnige auteur, verspreid in Vlaanderen door een dito uitgever, bij hem niet voorradig was (cf. Simons, dl. I, p. 102-106).
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
265
VI. Honig 1898 De groote manoeuvers
Deel VI, brief 1. 3426 F/134 H. HONIG, Uitgever. Van Wijckskade No. 24. Utrecht, den 28/12 1898 Oude Kerkstraat 40. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent. Mejuffrouw. Dezer dagen las ik in Eigen Haard van 1897 Uw Novelle ‘de Groote Manoeuvres’.(1) Niet alleen dat ik die met zeer veel genoegen las, maar ook hoorde ik in mijn omgeving veel goeds daarover. Dit bracht mij op het denkbeeld of het niet mogelijk zijn zou, deze novelle afzonderlijk uit te geven. Echter is hiervan alleen geen deeltje van den gewonen omvang te maken. Indien U met mijn denkbeeld kunt meegaan van een uitgave hiervan, heeft U dan wellicht nog in portefeuille een novelle van gelijke grootte ongeveer. Als dat het geval was, zou er een deeltje van te maken zijn als ‘Madeleine’.(2) Een aanvulling van reeds geplaatste kleinere novellen wilde ik als 't kon liever vermijden, daar men hier meer en meer aanmerkingen daarop gaat maken. Men koopt hier niet gaarne boeken, wier inhoud reeds bij velen bekend is.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
266 Het zou mij zeer aangenaam zijn, indien U mijn voorstel in overweging wilde nemen, en U mij Uw opinie hierover wilde berichten, waarin ik U ten slotte meld dat ik U als honorarium 't zelfde bedrag zou kunnen aanbieden als voor ‘Madeleine’ n.l. f.150,-. De uitgaaf zou kunnen geschieden 't zij in 't najaar, 't zij in 't voorjaar. Met hoogachting heb ik de eer te zijn. Uwdwdr. [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) De groote manoeuvers verscheen in afleveringen in Eigen haard 1897, nrs. 9-16. (2) De verzamelde novellen gepubliceerd als Madeleine omvatten 223 pagina's.
Deel VI, brief 2. 3426 F/135 H. HONIG, Uitgever. Utrecht, den 31/12 1898 Oude Kerkstraat 40. Van Wijckskade No. 24. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent. Mejuffrouw. Aangezien ik Eigen Haard 1897 slechts in leen had, en ik dien jaargang op 't oogenblik niet meer krijgen kan, is het mij nu niet mogelijk de paginatie van ‘de groote manoeuvres’ nog na te rekenen. In tusschen kan ik U wel verzekeren dat mijn berekening niet zoo abusief kan zijn en hoogstens een paar pagina's zal kunnen verschillen. Nu is het misschien wel mogelijk door deze novelle zeer wijd uiteen te drukken er een deeltje van te maken dat alléén zou kunnen verschijnen maar toch zou dit een zéér bescheiden deeltje blijven, wat den omvang betreft.(1) Ook zou ik U alleen daarvoor niet meer dan f. 100,- honorarium kunnen geven.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
267 Wat het honorarium betreft, waarbij U 't door mij aangebodene vergelijkt met dat wat U b.v. van Eigen Haard ontvangt,(2) ben ik zoo vrij U beleefd op te merken dat 'n tijdschrift als 't genoemde met een oplaag van misschien 8 à 10 duizend exemplaren heel wat meer honorarium geven kan dan een uitgever die een oplaag van 550 exemplaren maken kan. Daarbij komt dat het overgroot deel der koopers van romans en novellen, in Nederland ten minste, zijn: de leesgezelschappen. Nu heeft natuurlijk elk leesgezelschap Eigen Haard in circulatie, hebben dus de leden daarvan de romans uit dit tijdschrift reeds gelezen, en worden later bij afzonderlijke uitgave dus niet meer gekocht. Voor den uitgever van een roman of novelle die reeds in een algemeen verspreid tijdschrift gestaan heeft is het dus bovendien zéér moeilijk een voldoend debiet te vinden voor zijn uitgave. U zult dit naar ik vertrouw bij nader inzien zelf erkennen. Ik kan dan ook tot mijn leedwezen geen hooger honorarium aanbieden en zou van uitgave moeten afzien indien U met het door mij voorgestelde geen genoegen kon nemen. Wat het debiet in België betreft, kan ik U nog berichten, dat voor ‘Madeleine’ de heer Vuylsteke de exploitatie op zich genomen had. Mij dacht dit was de beste persoon daarvoor. Maar men wil bij U voor een boek zóó weinig geld geven, dat aan de exemplaren in België verkocht, zoo goed als niet verdiend wordt.(3) Misschien dat dit ligt aan de wijze van exploitatie. Deze geschiedt zooals de heer van der Poorten(4) eens vertelde zoo. De reizigers van den heer P. gaan met verschillende boeken 't land door bij de liefhebbers van litteratuur. Teekent zoo iemand, uit Brugge b.v., op een uitgaaf in, dan wordt 't boek uit Gent daarheen gezonden. Nu moet natuurlijk én de heer v.d.P. en zijn reiziger verdienen aan dezen verkoop; moet bovendien 't boek franco(5) Brugge geleverd worden, maar op deze wijze gaat er zooveel af, dat men aan de nederlandschen uitgevers wel niet veel betalen kán. 't Is wel jammer, doch zóó staan de zaken! Gaarne Uw antwoord tegemoet ziende verblijf ik onder aanbieding van mijn gelukwenschen bij de wisseling des jaars. Met hoogachting Uwdwdr [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) Honig vermeldt hier voor de zekerheid ‘wat den omvang betreft’. In zijn briefwisseling met Loveling omtrent Een vonkje van genie en andere novellen (Deel III, brief 5 (3426 A / 95)) reageerde ze fel toen hij een paar van haar novellen ‘minder geschikt’ noemde. Hij bedoelde echter de omvang, terwijl zij hierin een opmerking over de inhoud onderkende. (2) Loveling kreeg inderdaad een hoog honorarium van Eigen haard: ‘300 gulden benevens postwissel van 12 franken voor De Groote Manoeuvres’ noteerde ze zelf op de enveloppe waarin ze het geld ontving. (Collectie Loveling, UBG, handschrift 3426 C, ongenummerd stuk, te vinden net voor nummer 135) (3) Dit werd reeds vermeld in Deel V.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
(4) I. Vanderpoorten: uitgever te Gent, beter bekend onder Uitgeversfirma Vanderpoorten en Co. Loveling gaf zelf twee werken uit bij hem in 1890: De kleine Italianen. Vertelsels en Een Sint-Nicolaasgeschenk. Vertelsel. (5) Porto franco: met betaling van de vracht door de afzender.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
269
VII. Honig 1903-1904 Guldenseditie Een dure eed
Deel VII, brief 1. 3426 B/190 H. HONIG. Uitgever. UTRECHT, den 19 december, 1903 Kromme Nieuwe Gracht 36. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent. Mejuffrouw. In een serie goedkoope uitgaven zou ik wel lust hebben op te nemen: Een Dure Eed.(1) Zoudt U daarvoor toestemming kunnen verleenen? Met 't oog op den zéér billijken prijs waarvoor de deelen uit deze serie in den handel gebracht worden, f. 1.- per deel, kan ik U slechts een zeer bescheiden honorarium n.l. f.50.- aanbieden. Ik hoop dat dit voor U geen bezwaar zal wezen - in aanmerking nemend dat U ongetwijfeld zult willen mede werken tot het verspreiden van goede lectuur in die kringen waar men zich anders met sensatieromans en dergelijke moet bezighouden.(2) Terwijl het U naar ik hoop niet onaangenaam zijn zal als dit werk door een herdruk ook in Nederland blijft voor 'tleven en niet vergeten wordt. Mag ik U ten slotte nog beleefd opmerkzaam maken, dat de prijs wel zeer goedkoop worden zal, doch dat de uitvoering daaronder niet zal lijden.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
270 Mij beleefd voor Uw antwoord aanbevelende verblijf ik Met hoogachting Uwdwdr. [get.] H. Honig.
Eindnoten: (1) Een dure eed verscheen al bij Engelcke in Gent in 1892 en bij Vuylsteke in Gent in 1896. Honig stond dus in voor een 3de uitgave van dit verhaal. In 1923 volgde nog een uitgave bij Honig en in 1933 verscheen Een dure eed bij De Sikkel in Antwerpen. (2) Gecorrigeerd uit ‘bezigheden’.
Deel VII, brief 2. 3426 B/191 H. HONIG Uitgever. UTRECHT, den 18/1, 1904 Kromme Nieuwe Gracht 36. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent. Geachte Mejuffrouw. Voor eenigen tijd schreef ik U over een uitgaaf-plan, dat ik had met ‘Een Dure Eed’. Aangezien ik tot heden geen antwoord daarop van U ontving neem ik aan, dat mijn brief niet in Uw bezit gekomen is. Ik vroeg U in genoemd schrijven verlof een herdruk van bovenvermeld werk van U te mogen geven om 't te kunnen opnemen in een serie zeer goedkoope, doch goed uitgevoerde werken van Nederlandsche en Belgische (Vlaamsche) schrijvers. Met 't oog op de uiterst billijke uitgave, bedoeld om goede boeken te brengen in een kring van lieden voor wie de duurdere uitgaven om hun hoogen prijs onbereikbaar blijven, meldde ik U dat het honorarium niet hoog kan wezen en verzocht ik U of U genoegen kon nemen met een vergoeding enkel voor dezen druk van fl.50-. Aangezien mijn voorjaarsuitgaven reeds ter perse zijn en Een dure Eed na verkregen toestemming eventueel daarbij zou worden opgenomen, zou het mij hoogst aange-
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
271 naam wezen van U te mogen vernemen of U mij de gevraagde toestemming verleenen kunt. In afwachting van Uw geëerd antwoord heb ik de eer te zijn Met hoogachtingoo Uwdwdr. [get.] H. Honig
Deel VII, brief 3. 3426 B/192 H. HONIG Uitgever. UTRECHT, den 21/1, 1904 Mejuffrouw Virginie Loveling Gent Geachte Juffrouw Loveling. Vriendelijk dank voor Uw geacht schrijven van gisteren. In beleefd antwoord daarop heb ik de eer U te berichten, dat ik een uitgaaf onder handen heb, een zoogenaamde guldenseditie(1) waarin uitsluitend goede werken van Nederlandsche en Vlaamsche auteurs worden opgenomen. De uitvoering in aanmerking genomen is de prijs; f. 1.- per deel hoogst billijk, vandaar dat het honorarium niet groot kan wezen. Waar tegenover staat dat nu menig werk nog eens herdrukt wordt, dat anders vergeten werd. Nu vond ik het wel aardig in deze serie ook Een Dure Eed op te nemen, daarom verzocht ik U toestemming daarvoor. Tot heden zijn in deze serie verschenen: Cornélie Noordwal: Kleine Trees. Cornélie Noordwal: Geraldine.(2) Anna de Savornin Lohman: Levens-Ernst,(3) terwijl ter perse zijn werken van Cornélie Noordwal, Joh. H. Been,(4) en in voorbereiding van: Elise Soer,(5) S. La Chapelle Roobol(6) enz enz. De oplaag bedraagt slechts tweeduizend exemplaren. Neemt U mijn voorstel aan en komt Uw bericht daarvan spoedig in mijn bezit dan zou Een Dure Eed terstond ter perse gelegd worden en nog Mei van dit jaar kunnen verschijnen.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
272 Het zou mij aangenaam wezen liefst spoedig Uw bericht te mogen ontvangen. In afwachting daarvan heb ik de eer te zijn Met Hoogachting Uw dwdr [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) Een goedkope uitgave van één gulden, zoals hierna blijkt. (2) Cornélie Noordwal (1896-1928), geboren in Den Haag, vestigde zich achtereenvolgens in Brussel, Amsterdam en Parijs. Debuteerde in 1893 met Géraldine, uitgegeven bij Minkman. Het meeste succes oogstte ze met Intra nos, dat maar liefst 7 drukken kende. Kleine Trees verscheen in 1895 voor het eerst bij Honig. In haar romans vinden we een grote fascinatie voor Indische mannen. (Zie <www.damescompartiment.nl/bionoord.htm>) (3) Anna de Savornin Lohman (1868-1930), geboren in Asse. Had een voorkeur voor thema's als feminisme en bespiegelingen over mens en wereld in het algemeen en veroorzaakte veel ophef. Deze dame kende een grote literaire productie en plaatste ettelijke uitgaven bij van Kampen en Veen. Levensernst schreef ze in 1897. (Zie M. Basse, Het aandeel der vrouw in de Nederlandse Letterkunde, deel 2, p. 9-14) (4) Johan Hendrik Been (1859-1930), auteur en onderwijzer/archivaris in Brielle, lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, begon heel jong gedichten te schrijven en later ook fantasieverhalen. Het meeste succes verwierf hij met zijn geschiedenisverhalen, zoals De avonturen van Jan Visch en zijn maat, Om een Keizerstroon,... Hij schreef ook onder de pseudoniemen Ammon van Brielle en Hendrik Eben. (Zie <www.dbnl.org/tekst/_jaa003193201_01/_jaa003193201_01_0011.htm> of Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1932) (5) Elise Soer (1854-1948) lerares en auteur; schreef respectievelijk gedichten, tien historische romans, een bundel historische novellen, twee andere romans en verscheidene novellen. Ze was sterk vaderlands- en Oranjelievend en gekant tegen fascisme en nationaal-socialisme. Haar keuze voor netelige en erotische onderwerpen zorgden voor ophef. Enkele werken zijn: Hugo Menalda, Tusschen een duin en Fata Morgana. (Zie <www.dbnl.org/tekst/_jaa003194801_01/_jaa003194801_01_00l6.htm>) (6) Suze La Chapelle Roobol (1855-1923), romanschrijfster en toneel-schrijfster; schreef o.a. Een Boete en een veelgelezen reeks over Stijkopje. (Zie <www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=chap003> en
)
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
273
Deel VII, brief 4. 3426 B/193 H. HONIG. Uirgever. UTRECHT, den 15 febr, 1904 Kromme Nieuwe Gracht 36. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent. Geachte Mejuffrouw Nu ik de zaak nog eens overdacht heb, kan ik U tot mijn genoegen mede deelen dat ik bereid ben Uw eischen(1) ten opzichte van de nieuwe uitgaaf van Een Dure Eed in te willigen. Ik heb daarom mijn drukker de heer P.J. Out te Zaandijk last gegeven met 't zetten te beginnen en U de proeven geregeld toe te zenden. Wilt U zoo beleefd zijn de proeven na correctie aan den genoemden heer terug te zenden met verzoek om ‘revisie’ en de tweede proef die U dan ontvangen zult na correctie aan mij te zenden? Op 't oogenblik is mijn voorraad van Een Dure Eed geheel uitverkocht. Voor korten tijd had ik echter nog exemplaren - waarna echter nimmer zoo lang ik de uitgaaf heb, door een boekenhandelaar uit Gent, ook maar één exemplaar is aangevraagd! Met hoogachting en beleefde groeten Uw dw dr [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) Zie de volgende brief.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
274
Deel VII, brief 5. 3426 B/194 H. HONIG. Uitgever. UTRECHT, den 29/2, 1904 Kromme Nieuwe Gracht 36. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent. Geachte Juffrouw Loveling. Overeenkomstig Uw verlangen zend ik U hierbij twee contracten, waarvan een door mij geteekend, terwijl ik het andere gaarne van Uw handteekening voorzien zal terug ontvangen. Reden om er eerst nog over te schrijven vond ik er niet in - doch ik vind Uw eisch van 16 present-exemplaren waarvan 8 gebonden wel wat heel hoog. In België waar de auteurs in den regel in 't geheel geen honorarium ontvangen kan men hun als vergoeding daarvoor gemakkelijk een groot aantal present-exemplaren verschaffen, voor Hollandsche uitgevers wordt dit bezwarender. Ik hoop daarom dat U alsnog met 8 pres, ex., waarvan 4 gebonden genoegen zult kunnen nemen. Wat betreft Een Dure Eed wordt de zaak mij hoe langer zoo duisterder. Zooals ik U schreef, heb ik tot voor zéér zéér korten tijd nog exemplaren van de editie Engelcke-Van Heteren(1) afgeleverd, ik meen December 1903, en herhaal tevens dat ik behalve van den Nederlandschen Boekhandel te Antwerpen in 1896 (na dien tijd ook niet meer) uit België nimmer aanvragen naar dit werk heb ontvangen. Wijl echter de eerste druk duurder was dan die van Het Willemsfonds heb ik mij nooit daarover verwonderd. Wel heb ik van die editie van 't Willemsfonds hier in Holland schade ondervonden en alléén Uw bericht dat die uitgaaf uitverkocht was, heeft mij doen besluiten U een hooger, dan 't eerst genoemde honorarium toe te staan. Eenmaal heb ik een editie van 't Willemsfonds in handen gehad, doch die was veel dunner en op slechter papier gedrukt dan de uitgaaf Engelcke-van Heteren. Als U de proeven ontvangt van mijn drukker zult U de oude editie nog eens met de latere, Belgische, kunnen vergelijken. Met hoogachting heb ik de eer te zijn Uw dw dr [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) Bedoeld is de uitgave uit 1891 door Engelcke te Gent.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
275
Deel VII, brief 6. 3426 B/161 H. HONIG. Uitgever. UTRECHT, den 2/11, 1904 Kromme Nieuwe Gracht 36. Mejuffrouw Virginie Loveling Alhier(1) Geachte Juffrouw Loveling. Het binden van de exemplaren Een Dure Eed heeft wat langer geduurd dan ik gedacht had, maar nu is toch alles in mijn bezit. Ik zend U nu hierbij 16 Exemplaren, waarvan 8 gebonden,(2) terwijl ik hierbij insluit het overeengekomen honorarium ad f. 150. Voor Uw bericht van ontvangst van een en ander houd ik mij beleefd aanbevolen. Wij zullen hopen dat deze nieuwe druk een goed onthaal mag hebben, van mijn kant zal ik niet nalaten daarvoor te doen wat ik kan. Met hoogachting heb ik de eer te zijn Uwdwdr. [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) Virginie Loveling verbleef op dat moment blijkbaar in Utrecht. (2) Honig heeft dus alsnog toegegeven aan Lovelings eisen.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
276
VIII. Honig 1896 Auteursrecht Een dure eed
Deel VIII, brief 1. 3426 B/167 H. HONIG, Uitgever. Utrecht, den 27/2 1896 Oude Kerkstraat 40. Van Wijckskade No. 24. Mejuffrouw Virginie Loveling Gent Mejuffrouw. Hiermede neem ik de vrijheid mij nog eens tot U te wenden met het beleefd verzoek om wanneer U nog eens 't een of ander voor de pers gereed hebt of misschien nog hebt liggen, 't manuscript aan mij ter lezing te willen zenden, om dit zoo mogelijk dit najaar uit te geven. Waar ik dit verzoek beleefd in Uw welwillendheid aanbeveel, maak ik tevens van deze gelegenheid gebruik om U eenige inheriting te verzoeken. In December j.l. kocht ik n.l. op een veiling te Amsterdam de rest oplaag van de Nederlandsche editie van Uw werk ‘Een Dure Eed’.(1) Later werd hieromtrent meegedeeld dat dit was zonder copierecht.(2) Zoudt U zoo beleefd willen zijn mij bij Uw antwoord op mijn bovenstaand verzoek mij tevens te berichten of 't copierecht daarvan nog aan U behoort of dat de meededeeling op een misverstand
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
277 berustte en ik dus wel de eigenaar van 't copierecht geworden ben.(3) Met eenig antwoord ook op deze vraag zoudt U mij bijzonder verplichten. Met Hoogachting heb ik de eer te zijn Uwdwdr. [get.] H. Honig
Eindnoten: (1) Het gaat hier om de uitgave uit 1891 door Engelcke te Gent (de tweede druk verscheen pas in 1896 bij Vuylsteke, dus om deze druk kan het niet gaan). Waarom Honig hier Nederlandsche editie schrijft is niet duidelijk, omdat geen Noord-Nederlandse uitgave van Loveling vóór 1896 bekend is; ook bestond toen nog geen vertaling (die kwam er pas in 1904), dus daar kan hij ook niet op doelen. (Stynen, p. 203-204) (2) We weten enkel dat Loveling het auteursrecht voor deze uitgave afstond. Zoals we in de inleiding reeds aangaven (p. 201), kreeg Loveling pas na uitverkoop het auteursrecht terug, dus waarschijnlijk na de aankoop door Honig. (Zie ook Stynen, p. 208) (3) Honig was blijkbaar van plan deze restoplaag verder te verspreiden en hoopte dat hierbij het kopierecht van hem zou worden. Hij dacht misschien op die manier een nieuwe druk van Een dure eed uit geven. Loveling gaf, zoals we ook bij van Kampen zagen (Deel I) niet toe, aangezien de uitgave van dit werk pas in 1904 tot stand kwam.
Deel VIII, brief 2. 3426 B/203 (BK) Mejuffrouw. In beleefd antwoord op Uw schrijven van 8 dezer, dat ik door uitstedigheid niet vroeger beantwoorden kon, heb ik de eer U te berichten dat ik de 150 ex. van Een Dure Eed kocht waarop én de naam van v Heteren én dien van H. Engelcke voorkomt. Nu ik de exemplaren heb zou het mij wel aangenaam zijn ook 't auteursrecht te bezitten. Daarom zag ik gaarne dat U mij Uw eischen voor afstand auteursrecht wilde kenbaar maken. Hoogachtend Uwdwdr. [get.] H. Honig Utr. 14/3 '96
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
279
Kroniek Cyriel Buysse oktober 2006 - september 2007 De kroniek is dit jaar vrij kort, maar we kunnen enkele interessante publicaties signaleren. Joris van Parys, alom geprezen auteur van ‘de’ Buyssebiografie waarover u meer kan lezen aan het begin van deze Mededelingen, heeft een laatste voorpublicatie van zijn boek geplaatst in Brood en rozen. Tijdschrift voor de geschiedenis van sociale bewegingen, jg. 12, 2007, nr. 2, p. 74-83. Het gaat om een hoofdstukje over Cyriel Buysse en de verkiezingen van 1894, de eerste verkiezingen onder het stelsel van het meervoudig algemeen kiesrecht. De Belgische socialisten hadden in 1893 de afschaffing van het cijnskiesstelsel afgedwongen, maar het nieuwe kiessysteem (alleen voor mannen) liet nog steeds ruimte voor manipulaties en misbruiken, zoals algemeen bekend is geworden door de beruchte confrontatie tussen Charles Woeste en priester Adolf Daens in Aalst. Cyriel Buysse heeft de bewogen gebeurtenissen van 1894 op de voet gevolgd. Hij schreef erover in het interessante opstel ‘Het socialisme en de Vlaamse landlieden’ in De gids van februari 1895 (Verzameld werk dl. 7). Zelf heeft Buysse, naar eigen bewering, nooit aan politiek gedaan en hij zou ook nooit deelgenomen hebben aan verkiezingen. Maar hij heeft op verscheidene plaatsen en momenten in zijn literair werk, o.m. in de sociaal-politieke roman 'n Leeuw van Vlaanderen (1900) en in enkele hilarische korte verhalen geamuseerd en spottend geschreven over de verkiezingen en de stembusgang in Vlaanderen. Joris van Parys was het afgelopen jaar ook actief als recensent. In Septentrion, jg. 36, 2007, nr. 2, p. 80-82, publiceerde hij een kort stukje over de bundel Les mauviettes, met de vijf in het Frans geschreven verhalen van Buysse (‘“Notre Maupassant”: Cyriel Buysse’), die vorig jaar werd herdrukt bij de fijnzinnige Franse uitgeverij Finitude te Bordeaux (vgl. de opening van de ‘Kroniek’ van vorig jaar, Mededelingen XXII). Uw kroniekschrijfster had met de uitgever contact opgenomen nadat het verhaal ‘Les Grenouilles’ als afzonderlijke bibliofiele druk bij Finitude was verschenen.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
280 Niet meteen op te sporen via de titel, maar niet te missen voor de Buysse-liefhebber is het opstel dat Jacqueline Bel liet verschijnen in Zacht lawijd (vroeger ZL), jg. 6, nr. 2, jan.-febr. 2007, p. 4-29 onder de titel ‘Eén koloniaal systeem, twee visies? Notities bij de literatuur van Congo en Nederlands-Indië rond 1900 en 1930’. Jacqueline Bel is de auteur van een standaardwerk over de Nederlandse literatuur in het fin de siècle (1993) en is momenteel druk bezig met het schrijven van het deel 1900-1945 van de nieuwe Geschiedenis van de Nederlandse literatuur. Ze is dus goed vertrouwd met de periode en ze heeft ook een brede blik, met oog voor Vlaanderen én voor internationale ontwikkelingen. In het opstel voor Zacht lawijd geeft ze ruime aandacht aan Buysses verhaal ‘De zwarte kost’; ze merkt op dat zowel in de Congoroman als in de Indische literatuur gebruik wordt gemaakt van stereotiepe beschrijvingen (zwarten of inheemsen zijn eng, wreed en dom), maar die beschrijvingen worden ook vaak, ‘met een geheel andere, postkoloniale - dat wil zeggen cultuurkritische - boodschap’ gebruikt. Zo ook bij Buysse: ‘In kort bestek levert Buysse in zijn novelle alle elementen die in de Congoliteratuur een rol zouden gaan spelen, maar hij maakt ze al direct belachelijk door ze vooral te presenteren vanuit de beperkte blik van de bevolking van Akspoele’ (p. 20-21). Het verhaal ‘De zwarte kost’ is te vinden in het Verzameld werk deel 4. Graag signaleren we hier ook dat in Armada. Nederlands tijdschrift voor wereldliteratuur, jg. 13, nr. 47, juli 2007, p. 20-26 een artikel is verschenen over Het recht van de sterkste van de hand van Marianne Braun. De bijdrage heeft als ondertitel ‘Een ellendig huwelijk in Oost-Vlaanderen’ en vormt een onderdeel van een themanummer over het huwelijk in de literatuur. Ook hier is literatuurstudie nadrukkelijk een vorm van cultuurgeschiedenis. Marianne Braun geeft deze context duidelijk aan. ‘In Gent,’ schrijft ze, ‘vlak bij de plaats van de misdaad, werd het feministische maandblad De Vrouw uitgegeven, dat vrouwen de roman juist aanprees. Uit dit boek, meende het, leerden ze hoe nodig het was zich te verzetten ‘tegen de overmacht van de man, die van hem zo vaak een beul, van ons martelaressen maakt’ (18 maart 1894). De Vrouw doelde op de huwelijkswetgeving van weleer, waarin die overmacht was vastgelegd. [...] De man was het hoofd van de echtvereniging, zijn vrouw moest hem gehoorzamen. Dat hield ook in dat zij hem overal moest volgen waar hij ging wonen; als hij wegliep had zij geen adres.’ (p. 25) Nog een
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
281 citaatje uit dit artikel: ‘De omgangsvormen in de Zijstraat hebben veel weg van die in de film Brutti sporchi e cattivi van Ettore Scola.’ (p. 24). De verwijzing is naar een film uit 1976. Ook de actualisering van Buysse is steeds weer aan de orde. Vrij uitzonderlijk in ons relaas over publicaties waarin Buysse ter sprake komt, is dat we nu ook een roman kunnen vermelden. Cyriel Buysse wordt opgevoerd als oorlogscorrespondent in de roman Vlucht (Breda, De Geus, 2007) van Johanna Spaey, auteur van de bestseller Dood van een soldaat. Dat Buysse hier wordt opgevoerd als oorlogscorrespondent (vgl. de aantekening in het dankwoord p. 160) klopt voor zover Buysse een reportage heeft geschreven toen hij via Engeland en Frankrijk een bezoek bracht aan zijn zoon achter het front, maar is niet van toepassing op de situatie die in de roman wordt beschreven. Overigens is het een vlot leesbare roman, waarin Johanna Spaey in het verlengde van haar thrillerdebuut heel veel spanning heeft aangebracht. Zij deelt in haar dankwoord ook mee: ‘Dit boek is gebaseerd op historische feiten, maar het verhaal en de personages die erin voorkomen, zijn volledig fictief.’ Buysse is uiteraard historisch, en niet fictief, maar hier dan plots wel fictioneel, als ‘een Vlaamse meneer’ en schrijver die er niet in slaagt om ‘gewoon Nederlands’ te spreken. Hij komt het ‘Vlaamse meiske’ dat naar Nederland is gevlucht tijdens de Eerste Wereldoorlog opzoeken en ondervragen over haar oorlogservaringen, maar speelt verder in het boek geen rol. Hij heeft ook niets over haar geschreven, merkt het meiske op. Toch leuk dat hij hier zo plots opduikt (met extra dank aan Minneke Willems, van wie wij deze roman kregen). Nóg een roman die hier een vermelding verdient (met excuus voor de vertraging van deze vermelding), is Les parchemins de la tour (Bruxelles, Le Cri, 2004) van de hand van Nicole Verschoore, achterkleindochter van Arthur Buysse, de jongere broer van Cyriel. De roman is opgebouwd rond Edmond Beaucarne (1807-1895), een oom van de schrijfster. Arthur Buysse was getrouwd met Augusta Beaucarne, en die was ‘la petite nièce préférée’ van Edmond. De oom is ‘le grand-oncle de mon arrière-grand-mère’, vernemen we van de schrijfster. Allemaal één grote familie; het is genoegzaam bekend dat de familie Buysse, en de families van de familie Buysse, heel veel prominenten hebben voortgebracht. De grootoom van Nicole Verschoore wordt in dit boek op een heel sympathieke en indringen-
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
282 de manier tot leven gebracht via zijn eigen ‘carnets intimes’ en nog enkele andere geschriften waarin hij getuigt over de bewogen tijd waarin hij leefde. Les parchemins de la tour vormt het eerste deel van de trilogie La passion des hommes, waarvan de volgende delen intussen eveneens verschenen zijn: Le Mont Blandin in 2005 en La charrette de Lapsceure in 2007. In Le Mont Blandin spelen Arthur en zijn vrouw Augusta Beaucarne een prominente rol. Over het dit jaar verschenen laatste deel van de trilogie schreef Jacqueline De Cat: ‘Nicole Verschoore nie énergiquement avoir voulu écrire l'histoire de sa famille, même si quatre générations de celle-ci, côté maternel, se succèdent dans ce livre: son propos est de recréer et sauvegarder l'histoire belge.’ De romantrilogie van Nicole Verschoore brengt ons bij ander boek, geen roman maar wel een biografie van de hand van Ludo Stynen, eerder al bekend als biograaf van Rosalie en Virginie Loveling (1997) en van Lode Zielens (2001). In De taal was gans het volk. Biografie Anton Bergmann (Antwerpen, Manteau-Standaard uitgeverij, 2006) staat de auteur van Ernest Staas advocaat (1874) centraal, maar ook aan diens vader en grootvader, politieke figuren in Lier, wordt aandacht besteed. Tony Bergmann was een goede bekende van de zussen Loveling en correspondeerde vrij intens met Virginie, die zelf zeer bevriend was met zijn vrouw Elise. Deze vriendschappelijke relatie is in deze Mededelingen al uitvoerig aan bod gekomen in de uitgave van de correspondentie tussen de zussen Loveling en Paul Fredericq (vooral het eerste deel hiervan, in Mededelingen IX, 1993). Nog meer boekennieuws. In onze ‘Kroniek’ van vorig jaar konden we wijzen op de omvangrijke bloemlezing De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 250 verhalen, samengesteld door de bekende Nederlandse auteur Joost Zwagerman. Een aangename verrassing noemden we het toen, want van Buysse had Zwagerman maar liefst twee verhalen opgenomen. Nu is een tweede, al even omvangrijk boek verschenen als aanvulling hierbij: De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 60 lange verhalen (Amsterdam, Prometheus, 2007). Zwagerman heeft als ‘lang verhaal’ van Buysse ‘Van Alleijnes' ziel’ opgenomen en licht zijn keuze als volgt toe in zijn inleiding (p. 6): Andere verhalen waren me tot vóór de zoektocht ten behoeve van
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
283 deze bloemlezing onbekend - maar sinds die zoektocht weet ik dat er nu nieuwe kandidaten bestaan voor een telkens terugkerende herlezing. ‘Van Alleijnes' ziel’ van Cyriel Buysse is zo'n verhaal - dat als subtitel ‘De wording van een waanzin’ had kunnen dragen. Over waanzin is vaker geschreven, maar bij Buysse gebeurt het op een manier die ongrijpbaar blijft: de aftakeling van Alleijne[s] gaat gepaard met toeters en bellen in stijl, als gevolg waarvan je eens temeer beseft dat er een heldere lijn is te trekken tussen verschalende Vlaamse auteurs en hun schrijverstemperament. Zo ziet de lijn eruit: Buysse, Walschap, Boon, Lanoye - en wie is de nieuwste naam die kan worden toegevoegd? Annelies Verbeke? Dimitri Verhulst? Hij heeft een scherp literair-historisch bewustzijn, deze Zwagerman, zoveel is zeker. We kunnen zijn bloemlezing in ieder geval warm aanbevelen: het is een heerlijk cadeauboek. We ronden deze uitgebreide boekenrubriek af met een herleesbericht. Paul Depondt, een Gentenaar die schrijft voor de Nederlandse krant De Volkskrant, heeft de vorig jaar verschenen herdruk van Buysses dagboekroman Zomerleven herlezen en schreef daarover een mooi empathisch samenvattend stukje in zijn krant op 22 september 2006. Hij noemt het dagboek ‘eigenzinniger dan die ornithologische notities van Hans Warren.’ En nóg een weetje als toemaatje: Nederlanders zijn in het begin van 2007 op zoek gegaan naar hun favoriete boek en hebben daartoe de nodige lijsten samengesteld. Onder de Vlamingen die op de longlist terechtkwamen konden we Cyriel Buysse vinden met Tantes, samen met onder anderen Hendrik Conscience, Louis Paul Boon, Hugo Claus, Ivo Michiels, Herman Brusselmans, Kristien Hemmerechts, Peter Verhelst en Jos Vandeloo (bericht in De standaard van 15 januari 2007; en cf. www.hetbesteboek.nl). De overstap van het geschreven woord naar de voorstelling ervan op het toneel kan hier gemakkelijk worden gezet met een boek, en wel een fotoboek dat een hulde brengt aan Jo Decaluwe 65 jaar - 40 jaar speler en ondernemer, uitgegeven bij Claerhout n.v. Communicatiehuis en geredigeerd door Kathelijne Vandermeersch. Het is een prachtig fotoboek, waarin Jo Decaluwe, ‘de man die 35 jaar lang het Arca-theater in Gent leidde, nu het manusje-van-alles van Theater
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
284 Tinnenpot is en met zowat alle grote acteurs heeft samengewerkt’ (het citaat komt uit de inleiding van een interview in Gazet van Antwerpen, 26-27-28 mei 2007), de lezer-kijker vanuit zijn boek aanstaart in de meest diverse gedaanten en fasen van zijn lange toneelcarrière. Uiteraard is er ook een mooie foto van de evergreen-opvoering van Buysses ‘Typen’. De tekst bij de foto zegt dat Jo Decaluwe met ‘Och Hiere God toch’, ‘Typen’ en ‘De raadsheeren van Nevele’ samen 4u30' tekst van Cyriel Buysse in de kop heeft. Een curiosum is wel een affiche van ‘Typen’, opgevoerd in Hanoï (Viëtnam) op zaterdag 6 april 1996: ‘Reservaties bij de Belgische Ambassade’. Dat was tijdens een tournee langs Bangkok, Singapore en Hanoï. Decaluwe is meer dan wie ook de ambassadeur van Buysse geweest in het buitenland. Hij heeft ‘De raadsheeren van Nevele’ ook gebracht op een tournee in Zaïre, Burundi en Rwanda (1989). Mogen we Jo Decaluwe bij deze ook attenderen op het ‘leuke’ verhaal ‘De zwarte kost’ dat hierboven al ter sprake kwam? Hoe dan ook, Theater Tinnenpot houdt de vier verhalen ‘Huwelijksaanzoek’, ‘De houten pijp’, ‘Nonkelke’ en ‘Toatsjespap’ uit de bundels Typen en Kerels op de affiche. Er waren nog voorstellingen in februari en april. Voorstellingen kunnen ook eenvoudig aangevraagd worden (zie www.tinnenpot.be). Nostalgie en humor verzekerd en onverwoestbaar. Ook Buysses tante Virginie Loveling is nu ‘op de planken gebracht’. Tijdens de Gentse Feesten, van 15 tot en met 22 juli 2007 heeft de actrice Chris Thys dagelijks gedurende een vol uur fragmenten voorgelezen uit het dagboek dat Loveling gedurende de Eerste Wereldoorlog clandestien (want dat was verboden) heeft bijgehouden. Plaats van optreden: Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde. Dit stijlvolle programma was een herneming van een opvoering die vorig jaar al liep tijdens de Gentse feesten. De échte opvoeringen dan. Theater Strobos pakte in Evergem-Sleidinge uit met een nieuwigheid. Huisregisseur Pier de Kock koos voor een geheel eigen, persoonlijke versie van de klassieker Het gezin Van Paemel. De tekst werd als teksttheater gebracht en de acteurs waren met maskers beschilderd die hun gemoedstoestand uitdrukten. Het is een techniek die werd overgenomen van de Gentse groep Ceremonia, zo deelde de voorzitter van de toneelvereniging, Helga Vanderkrieken, mee (volgens een bericht in Het nieuwsblad, regio Eeklo-Oudenaarde, van vrijdag 3 november 2006). Theater Strobos
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
285 speelde Het gezin Van Paemel op vrijdag 3 en 10, zaterdag 4 en 11 en donderdag 9 november in de theaterzaal Stroming in de Weststraat in Evergem-Sleidinge. Eddy Vaernewijck signaleerde ons nog een andere opvoering van hetzelfde werk op 10, 11, 16, 17, 18 en 19 november in het congrescentrum Glorieux aan de Glorieuxlaan te Ronse. Daar was de regie in handen van de bekende acteur Roger Bolders. Even later kende ook die andere klassieker van Buysse, Driekoningenavond, een nieuwe creatie, ‘met de medewerking van het Cyriel Buysse genootschap’, door het gezelschap Gentse Komedie onder leiding van Willy Verbeke. De speeldata waren: 9, 10, 15, 16 en 17 december 2006. Plaats van de opvoeringen: Gemeentelijke Feestzaal Ledeberg (bij Gent). Net zoals bij de productie van Het gezin Van Paemel vorig jaar was het gezelschap erop gesteld ook dit stuk ‘in originele versie’, dat wil zeggen in dialect te brengen. De regie was in handen van Willy Verbeke, die ook de rol van de dreigend-zwijgende Cloet op zich nam. Vrouw Cloet was Nicole Verhamme. Vorig jaar besloten we deze ‘Kroniek’ met de mededeling dat de schitterende reizende tentoonstelling ‘Mijnheer Cyriel. Leven en werk van Cyriel Buysse’ aan een lange carrière was begonnen. De toespraken die toen, op zaterdag 2 juni, ter gelegenheid van de feestelijke opening werden gehouden door Jan Luyssaert (namens de heemkundige kring ‘Het land van Nevele’), door gedeputeerde Marc de Buck (in naam van de Provincie Oost-Vlaanderen) en door schepen van cultuur Mia Pynaert, werden afgedrukt in het tijdschrift Het land van Nevele, jg. XXXVII, december 2006, nr. 4, p. 426-442. De tentoonstelling was al meteen door zeer diverse instellingen gevraagd en heeft intussen al heel veel aandacht gekregen en ook nieuwe initiatieven gegenereerd. Zo werden in het vrijzinnig centrum in Ronse twee lezingen georganiseerd. Op de vernissage, op 5 januari, sprak Elke van Nieuwenhuyze en op 19 januari 2007 had Eddy Carpentier het over ‘Cyriel Buysse. Vrijmetselaar in de Vlaamse letterkunde’. In Ronse liep de tentoonstelling van 5 tot en met 28 januari. Er is een zeer fraaie begeleidende brochure, die telkens gratis ter beschikking wordt gesteld in de Openbare Bibliotheken die de tentoonstelling aandoet. Meer info en reservaties bij [email protected]. Eindigen doen we met een héél bijzondere vermelding. De
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23
286 Deinzense volkstoneelauteur Peter de Kernel (o 1965), die in deze rubriek al een paar keer werd vermeld met een bewerking van Buysses teksten, heeft nu de novelle ‘Lente’ verfilmd. Zijn ‘komische langspeelfilm’ kreeg de titel ‘Ten huize Goetgebuer’ en ging in première op donderdag 19 oktober 2006 in het buurtcentrum De Rekkelinge te Deinze. Het succes was overweldigend: de film trok volle zalen en er moesten veel extra vertoningen ingelegd worden. Uiteindelijk werd hij ook in zes afleveringen uitgezonden door de regionale televisiezender AVS (van 25 tot en met 30 december 2006). Bijna dag op dag één jaar na deze première, op donderdag 18 oktober 2007, liet De Kemel al een vervolg van zijn film, met een verhaal van eigen vinding en ‘een knipoog naar Cyriel Buysse’ in première gaan in De Rekkelinge. Maar dat is een verhaal voor onze volgende kroniek. A.M.M.
Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 23