Materievorming en ‘vorm-vorming’ Dit is de vijfde publicatie en betreft mijn ideeën over de ‘materievorming’en‘vorm vorming’ in/van ons Heelal direct na de Big Bang. Friedmann Er is een tijd geweest dat binnen de astronomie het idee van een uitdijend Heelal niet bestond. Ook Einstein was tot in de jaren dertig van de 20e eeuw er van overtuigd dat het Heelal statisch was. (In 1905, tijdens de verschijning van zijn speciale relativiteitstheorie wist men zelfs niet eens of het Heelal groter was dan ons Melkwegstelsel.) Toen uitwerking van zijn eigen formule (algemene relativiteitstheorie) door Friedmann (1923) het tegendeel aantoonde, trachtte Einstein in eerste instantie de publicatie van dat artikel van Friedmann tegen te houden. Na bemiddeling van derden gaf hij zijn verzet op maar was zelf al sinds 1916 bezig met het ‘construeren’ van een kracht (de ‘cosmologische constante’) die op ‘grotere afstand werkzaam zou zijn’ en die daar dan de gevolgen van de zwaartekracht ten aanzien van het Heelal teniet zou doen c.q. zou opheffen, zodat het Heelal statisch zou kunnen zijn. Omstreeks 1933 heeft hij dit idee de ‘grootste blunder’ binnen zijn loopbaan genoemd, waarna ook anderen het idee schielijk lieten varen. Friedmann was, bij de beschouwing van het Heelal (uitgaande van o.a. de formule van ‘de algemene’ en op theoretische gronden) tot de conclusie gekomen dat het Heelal moest uitzetten. Helaas is hij kort na publicatie aan een longontsteking gestorven (in 1925). Anderen hebben later geconcludeerd op basis van Friedmann’s uitwerking van de Einstein-formule dat in het algemeen het Heelal niet ‘statisch’ is, eigenlijk dus niet eens kan zijn. Het moet ‘in beweging’ zijn o.a. op grond van de zwaartekracht. Hieruit volgt dat het Heelal òf krimpt of uitzet (meer mogelijkheden zijn er niet) met daaraan verbonden de theoretische mogelijkheid, die tussen beide in ligt, namelijk dat het uitzet en dat daarbij de qua uiterste uitdij-snelheid nadert tot ‘nul’ maar ‘nul’ nooit bereikt. Asymptotisch nadert tot ‘nul’, dus. Hubble De gedachten over uitdijen kregen een zeer specifieke impuls toen Hubble, ook in 1923, rapporteerde dat van sterrenstelsels die hij ‘onder de loep kon nemen’ de meeste een roodverschuiving te zien gaven ten opzichte van zijn waarneemstek (de Aarde dus). Hierbij moeten we ons realiseren dat hij nog niet erg diep in het Heelal kon kijken; zijn telescoop schoot te kort voor een ruimere waarneemhorizon en achteraf schijnt ook zijn conclusie zelfs ‘wat voorbarig’ te zijn geweest. Maar toen hij daarnaast op conventionele wijze de afstanden bepaalde tot deze sterrenstelsels en deze afstanden ‘linkte’ aan de door hem gemeten roodverschuiving, (1929) kwam hij tot de verrassende conclusie dat, binnen zìjn onderzoeksgebied de sterrenstelsels zich van elkaar verwijderden met snelheden evenredig met hun afstand tot zijn waarneemstek (de Aarde). Het Heelal, voor zover hij het kon overzien, zette uit. Toen daarna vanaf 1925 in de Verenigde Staten de grote 2,5 m telescoop en omstreeks 1950 de 5 m telescoop in gebruik werden genomen en onze waarneemhorizon zich daardoor aanzienlijk verwijdde, werd Hubble’s boven omschreven verschijnsel alleen maar steeds meer bevestigd. Vragen
www.pigshill-site-marrum.nl
©Bart Zwijnenberg “Materievorming en Vormvorming” 1/9
Natuurlijk kwamen er al snel mensen die zich afvroegen wat dat alles aan betekenis inhield. Wat kun je met dit gegeven? Als je dit verschijnsel bijvoorbeeld zou beschouwen in tegengestelde tijdrichting, waartoe leidt dan die beschouwing? Moet je echt concluderen dat er in het verleden ooit een moment is geweest dat alle materie op één en dezelfde plek aanwezig was? En waar is dan die plek? En hoe kwam die materie daar dan? En waarom is ze toen ‘uit elkaar gevlogen’? Er bestaat toch ‘zwaarte-kracht’? Dit waren en zijn natuurlijk vragen ‘om je vingers bij af te likken’. Penrose Op dit moment (2007) denken we deze vragen allemaal grotendeels beantwoord te hebben, vooral sinds we weten dat singulariteiten bestaan. Voor dit idee is (onder andere?) Roger Penrose verantwoordelijk. Hij publiceerde in 1965 een werkstuk waarin hij de levensfasen van sterren naliep, als functie van hun (rust)massa. Voor het eind van die levens stootte hij, weer uitgaande van de eindformule van Einsteins ‘algemene’, op verschillende ‘vormen van sterrendood’. Begrippen als ‘witte dwerg’, ‘neutronenster’ en ‘singulariteit’ houden verband met zijn toenmalig onderzoek. Zij duiden eindfasen aan van sterren, welke eindfasen vooral bepaald worden door de grootte van de massa van die sterren. Alle leerboeken geven de nodige informatie. Hawking Stephen Hawking bedacht, als reactie op de publicatie van Penrose, dat misschien aan het begin van de uitdijing van het Heelal ook een singulariteit ten grondslag had gelegen. Hij publiceerde hier over, samen met Penrose, in 1970 en het Big Bang-idee was geboren (de naam kwam later). Uitgebreidere info weer in bijvoorbeeld Hawkings boek: ‘Het Heelal’ (A Brief History of Time), boek 1, pag. 69, maar natuurlijk ook in vele andere. Om nu enkele details te begrijpen is het van belang te weten dat een singulariteit ontstaat als een massa onder eigen gewicht volledig instort. De massa blijft dan behouden maar het volume van de betreffende materie wordt ‘nul’, hoe moeilijk dit ook is voor te stellen! (Een singulariteit is dus geen zwart gat maar een ‘bezwijkend zwart gat’.) Penrose heeft de mogelijkheid hiervan wiskundig aangetoond, zoals de overleveringen verhalen. Hoe moeilijk dit dus ook is voor te stellen, ieder zal inzien dat tevens de energie van de massa, de energie die o.a. de temperatuur bepaalt, tot oneindig hoge waarden van die temperatuur zal leiden als het volume ‘nul’ wordt. (‘iets’ gedeeld door ‘nul’ is altijd ‘oneindig groot’.) Omgekeerd gaan we er tegenwoordig regulier dus van uit dat het Heelal is aangevangen met een ‘singulariteit’ maar ook met ‘oneindig hoge temperatuur’. Omdat bij een oneindig hoge temperatuur geen materie kan bestaan, is het Heelal aangevangen met louter fotonen en neutrino’s, blijkbaar voortgekomen uit een concentratie van alleen energie. Dit is ook het startpunt van mijn (BZnbg) denken en dus overgenomen van de reguliere kosmologie. Big Bang In één grote uitbarsting van energie èn ìn een singulariteit en daarom in een plaatspunt (de Big Bang is naar mijn mening volledig te vergelijken met een ‘lichtflits’) ontstond ons Heelal. Om meteen daarna, in de vorm van een ‘verzameling fotonen’, over te gaan in normale, bolsymmetrische uitdijing met snelheid c, eigen aan fotonen. Fotonen nemen immers direct de lichtsnelheid aan, op eigen initiatief en ten koste van eigen energie. Op dat moment ‘nul’ bestaat materie dus nog niet, kàn nog niet bestaan (temperatuur te hoog). En
www.pigshill-site-marrum.nl
©Bart Zwijnenberg “Materievorming en Vormvorming” 2/9
de, bij die materie behorende, zwaartekracht bestaat dus ook niet, en de dan ‘nieuwe’ fotonen gaan dus ‘probleemloos’ over in uitdijing of, met andere woorden: leveren geen extra energie in om gravitationele aantrekking te overwinnen. Geen gravitationele roodverschuiving op dat moment. Wèl ontstaat, bijna van ‘meet af aan’, toch materie, namelijk als, door uitdijing, het Heelal afkoelt. Vanuit de hier boven geformuleerde punten en de reeds eerder genoemde uitgangspunten (en natuurlijk een hoeveelheid natuurkundige basiskennis) kunnen we nu naar de Big Bang gaan kijken en ons afvragen hoe die in elkaar zit en ook hoe die, in de tijd gezien, verder zou kunnen zijn verlopen. (Voor een deel zal het volgende verhaal speculatief zijn; de vraag is: Voor welk deel, en ook: hoe speculatief is de ‘reguliere’ zienswijze?) Bij deze beschouwing beginnen we met ons onderzoeksterrein te begrenzen. In de tijd: We kunnen, in gedachten, terug gaan naar de tijd dichtbij de Big Bang en zelfs misschien naar het tijdstip ‘0’, kortom het ‘begin’. Of misschien wel naar het tijdperk vòòr de Big Bang. In gedachten kan veel. In onze waarneemwereld ligt echter veel buiten ons bereik, waaronder zeker de zaken van vòòr de Big Bang, maar ook bijvoorbeeld het tijdstip van de ‘ontkoppeling’ is een onoverkomelijke grens voor het waarnemen. Wel kunnen we naar mijn mening gissingen doen daar waar ‘levensgrote’ vragen opdoemen. Het zal blijken dat aan de gemoedsrust veel bijdraagt, ook al worden vraagstukken ‘naar nog vroeger tijdstip verlegd’. Daarom het volgende: Big Crunch Ik heb al geschreven, in navolging van vele anderen, dat de Big Bang waarschijnlijk is gestart vanuit een singulariteit. Dit is de reguliere lezing die dus ook hier als gegeven wordt geaccepteerd en als startpunt gehanteerd en dus het uitgangspunt vormt van dit artikel. Alle energie van het Heelal was ooit verzameld in één punt. De vraag hoe die toestand is ontstaan en hoe lang die geduurd heeft is binnen de wetenschap dus niet te beantwoorden; wij kunnen niets weten van vòòr de Big Bang. (Wij hebben ‘de toestand’ afgeleid door ‘de huidige toestand’ in omgekeerde tijdsvolgorde te ‘vervolgen’, er van uitgaande dat onze denkbeelden omtrent de terzake doende verschijnselen deze aanpak rechtvaardigen.) Toch kunnen we hier al een onderbouwde gissing loslaten: Als ons Heelal voorafgegaan zou zijn door een ‘voorgaand Heelal’ dan zou dàt Heelal via een Big Crunch aan zijn einde gekomen kunnen zijn in, ook, een singulariteit. (denk ook aan laatste levensfasen van sterren) Dìe singulariteit zou de startsingulariteit van òns Heelal kunnen hebben gevormd c.q. kunnen zijn geweest. (Daarbij verschuift natuurlijk het probleem van ‘het ontstaan’ naar dat vorige Heelal). Genoeg hierover. Fotonen Over naar de volgende gissing: Is het aannemelijk om te veronderstellen dat de totale ‘massa’ van de singulariteit ook een resulterende dynamische massa (dus snelheid) had vòòr de fotonen hun snelheid hadden ingenomen? Kortom: had de singulariteit van ònze Big Bang een ‘absolute snelheid’ in de ruimte en als gevolg daarvan dynamische massa of ontstond ons Heelal bij absolute snelheid ‘nul’? Dus zonder dynamische massa? Ik stèl hier dat, als ons Heelal is aangevangen met fotonen, dat dan het Big Bang-punt een plaatspunt moet zijn geweest. Dit op basis van het tweede postulaat van Einstein, wat ik onderschrijf. Als al de start van òns Heelal terug te voeren zou zijn op de Big Crunch van een voorgaand Heelal, dan zou een eventuele snelheid van dat heelal-restant niet van invloed zijn op de uitdijing van de start-fotonen van òns Heelal, omdat een
www.pigshill-site-marrum.nl
©Bart Zwijnenberg “Materievorming en Vormvorming” 3/9
eventuele snelheid van ‘de bron’ niet tot uiting komt in de bolsymmetrische uitdijing van dan dus de start-fotonen van ons Heelal, want fotonen starten vanuit plaatspunten (snelheid ‘absoluut nul’) en vinden van daaruit, op ‘eigen kracht’ de lichtsnelheid c. Of, met andere woorden: Bijna alles ‘smoort’ of wordt ‘verdoezeld’ in de singulariteit! Dit is behoorlijk heavy. Want hierop dòòrgissend komen we veel vreemde ideeën tegen. Maar dat doen we dus hìer even niet. Hìer gaan we verder met de gevolgen van deze Big Bang, vanuit dat plaatspunt, vanuit die singulariteit. Op de één of andere wijze zijn de fotonen van de Big Bang nadat ze zijn gestart met bolsymetrisch uitdijen, aangevangen materie te vormen. (ik formuleer hier voorzichtig omdat ik hier veel bedenkingen heb, maar die publiceer ik mogelijk op de website van Cosmos rondom ‘massa’, in principe buiten deze reeks publicaties om.) Als wij ons voorstellen dat de massa van het Heelal bekend is (desnoods nemen we gefundeerd iets aan) dan kunnen we, onder het doen van een aantal andere aannames, een afkoelings-curve als functie van de tijd van dat Heelal opzetten. Omdat wij, vanuit het fundamenteel onderzoek naar materie, weten bij welke temperatuur en/of energie fotonen overgaan in materie, kunnen we die temperatuurgrenzen op de afkoelings-curve aanbrengen en de bijbehorende tijd op de andere schaal aflezen. Als we dit doen, hebben we blijkbaar te maken met iets wat nogal snel verloopt, want uitgemaakt is (o.a. boek 9) dat één en ander verloopt in het tijdsbestek van 10-34 tot 10-32 seconde.
De Big Bang als uitbarsting van fotonen
Materievorming Dat proces van materievorming moeten we nader bezien. Als ik het een beetje begrepen heb ‘veronderstellen’ we regulier dat, door de temperatuurdaling ten gevolge van de uitdijing, bij het bereiken van een zekere temperatuur, fotonen (maar dan wel ‘per paar’) aanvingen materie te vormen door, per paar, over te gaan in steeds twee ‘materie-deeltjes’ (of ‘pré-materie-deeltjes’), en wel steeds een ‘norm’-deeltje en een ‘anti’-deeltje. Daarbij moeten we in acht nemen dat voor de vorming van de zwaarste deeltjes fotonen met de hoogste energieën in aanmerking kwamen c.q. nodig waren, immers, E = m.c2. Bij ‘te lage energieën’ van de fotonen kunnen die zware deeltjes niet gevormd worden omdat de fotonen qua energie dan niet toereikend zijn. Wèl kunnen er dan uit de resterende fotonen nog deeltjes van mindere massa gevormd worden. De ondergrens van dit gebeuren ligt bij energieën (temperaturen) waarbij nog net de lichtste materie-deeltjes (kleinste massa, elektronen) gevormd kunnen worden. Ook is hierbij het volgende dus van belang: Steeds gaan twee fotonen er toe over twee materie-deeltjes te vormen, een ‘norm-materiedeeltje’ en een ‘anti-materiedeeltje’. Die deeltjes maken dan, als deeltje, deel uit van een
www.pigshill-site-marrum.nl
©Bart Zwijnenberg “Materievorming en Vormvorming” 4/9
expanderend Heelal en verliezen daardoor energie in de korte tijd van hun materiële bestaan. (het Heelal koelt af door expansie, potentiële energie van materie ten opzichte van andere materie neemt toe in het zwaartekrachtsveld door toenemende onderlinge afstand, dus de temperatuur daalt) Hun bestaan is in dat stadium heel kort omdat norm- en antideeltjes niet naast elkaar kunnen blijven bestaan. Aangenomen wordt daarom dat vrij direct na hun ontstaan annihilatie van de deeltjes optreedt, waarna weer twee fotonen bestaan. Die hebben dan wel lagere energie dan hun oorspronkelijke voorgangers, vanwege de tussentijdse afkoeling van de deeltjes. Dit proces herhaalt zich in principe voortdurend, tot dat de energie van de fotonen zo laag is dat ook de deeltjes met dus de kleinste massa (de elektronen) niet meer gevormd kunnen worden. En dit alles dus binnen het tijdsbestekvan 10-34 tot 10-32 seconde. En wie dit verhaal begrepen heeft springt nu overeind want... wat is het eind van annihilatie? Juist... fotonen! Op deze wijze ontstaat helemaal geen materie. Het proces leidt tot niets anders dan alleen fotonen van lagere energie! Dat is juist gedacht, maar we zijn er ook nog niet, want dit was niet het enige gegeven wat de zaak bepaalde: Er is nog een verschijnsel. Dit staat onder ander beschreven in boek 9 en betreft het volgende: Vervalproducten Het is niet zo dat pas materie ontstaat als de benodigde fotonen precies de energie hebben om zich om te zetten in de rust-massa van het te vormen deeltje. ‘Overschotten’ aan energie ten opzichte van de rustmassa van de gevormde deeltjes en aanwezig bij de twee uitgangs-fotonen, komen tot uiting als dynamische massa van de gevormde deeltjes, kortom als ‘snelheid’ van dat deeltje. Hierbij moeten we ons goed realiseren dat de fotonen van de Big Bangflits bolsymmetrisch ontwijken met dus lichtsnelheid (boek 2, pag. 85) en dat dus in ‘de wanddikte’ van deze, nog zeer kleine ‘flitsbol’ zich dit proces afspeelt. (De fotonen van een flits dijen uit als de wand van een zeepbel of ballon die wordt opgeblazen) Daarbij zal het duidelijk zijn dat, zeker in de aanvangsfase van het Heelal, materie en fotonen slechts een kleine relatieve snelheid ten opzichte van elkaar kunnen hebben vanwege het ontstaan van materie bij lichtsnelheid en vanwege onder andere de stralingsdruk. Hun gezamenlijke absolute snelheid zal c benaderen, gezien de aanvangssnelheid, bepaald door fotonen. Op de Bertozzi-lijn kunnen we zien welke dynamische massabetrokkenis bij deze pasgevormde materie, zie weer boek 2. Maar er is ook, in dit verband, nòg een verschijnsel, nog een aspect, dat van zeer grote invloed is op de materievorming: het betreft de ‘vervaltijd’ van pré-materie-deeltjes. Ondanks de belofte dat we ons niet met pré-materie-deeltjes zouden bemoeien moet ik er hier toch even op terugkomen: sorry. Wat is er namelijk aan de hand: Er bestaan zeer zware pré-materie- deeltjes, zwaarder dan bijvoorbeeld protonen, maar hun gemiddelde levensduren liggen minimaalzeker tussen 10-20 en 10-10 sec. en de ‘snellen onder hen’ vervallen deels eerder dan dat zij zich kunnen annihileren en hun vervalproducten (dus van norm- en antimaterie) verschillen dusdanig dat die zich niet meer kunnen annihileren. Dus: zware deeltjes, en dus spelend in het begin van het temperatuur-traject dat de materie-vorming omvat (zie boek 7). En nu weet ik dat ik over tijden spreek die een exponent tien à twintig afwijken van de periode die ik boven vermeld heb voor de tijd van de totale materievorming, maar hierbij moet volgens mij nog het volgende in acht worden genomen: * alle, hier-genoemde, tijden hebben betrekking op een tijdstip van de Heelal-historie dat nog geen reguliere tijd kent (materie bestaat nog niet,
www.pigshill-site-marrum.nl
©Bart Zwijnenberg “Materievorming en Vormvorming” 5/9
dus geen rustmassa, dus geen gravitatie, dus geen reguliere tijd, ik meen: Mach). Ook geeft de tabel in boek 7 ‘De elementaire deeltjes met levensduur langer dan 10-20 seconde, (zover bekend in 1970’ (massa en levensduur gecorrigeerd voor 1990)) en die met kortere levensduur zijn niet vermeld. Vervaltijden betreffen volgens mij / dacht ik: ‘half-waarde tijden’. Ontaarde materie Zoals we weten is er, hoe dan ook, materie ontstaan, één en ander bezien binnen de Big Bang idee. Hoe moeten we tegen die materie aankijken? Zoals reeds opgemerkt speelt de gehele materie-vorming zich, in eerste instantie, af in de wand van een uitdijende bol, ja, de materievorming vormt zelfs gaandeweg de materie-wand van die bol. Die bol is tijdens die materievorming in principe zeer klein als we aannemen dat het genoemde tijdsbestek betrekking heeft op reële tijd (maar de tijd is dan dus nog niet regulier). Wel kunnen we veilig aannemen dat de materie na haar ontstaan in de ‘nog bijna-singulariteit’ nog niet leek op de materie die wij heden ten dage om ons heen zien. Ik denk zelfs, dat als wij ons een voorstelling willen maken van de ‘gedaante’van de materie, we het beste terug kunnen gaan naar de beschrijving van stervens-processen van sterren die zich voordoen als uiteindelijk hun nucleaire brandstof volledig is verbruikt. We kennen dan, onder andere dankzij Penrose, omstandigheden van materie die zich voordoen tijdens die stervens-processen, die zich kenmerken door ‘nog al’ oplopende dichtheid. Als bij stervende sterren achtereenvolgens de elektronen-schillen van de atomen/molekulen meer en meer gekraakt worden, als elektronengas in protonen gaat dringen en als de materie (dus) gaat bestaan uit louter neutronen, op weg naar uiteindelijk de singulariteit, dan lijken de omstandigheden van de materie niet meer op dìe waarmee wij in het heden, in de dagelijkse worsteling met materie, geconfronteerd worden. Als wij uit deze stervens-processen van sterren ‘afleiden’ dat het geboorte-proces van ons Heelal wel eens kan overeenkomen met het tijds-omgekeerde van deze stervens- processen dan zullen we, binnen die filosofie, niet kunnen ontkomen aan het vervolgen van die tijds-omgekeerde processen. Kortom, na de eigenlijke Big Bang doorloopt de materie de diverse stadia als voorkomend in die stervens-processen, maar dan in omgekeerde volgorde. De singulariteit, die gekenmerkt wordt door alle energie in één punt (een plaatspunt) wordt dan dus gevolgd door materievoorkomens die zijn te omschrijven als bestaande uit en overgangen vanuit singulariteits omstandigheden naar achtereenvolgens ‘neutronen-ster-omstandigheden’, ‘witte dwerg-omstandigheden’, ‘plasma-omstandigheden’ en, laten we ze maar even zo noemen, ‘reguliere materie-omstandigheden’ (atomen hebben hierin ‘armslag’ genoeg, om hun volle normomvang ‘ten toon te spreiden’. Buitenste elektronenbanen raken dan elkaar of hebben reeds onderling ruimte/afstand) Inzicht geeftonder andere boek 3, pag. 154.) Hoge drukken Deze ‘materie-toestanden’ kenmerken zich onder andere door zeer hoge drukken van, wat wordt genoemd, het ‘elektronen-gas’. Voor ‘witte dwergomstandigheden’ wordt in boek 3 bijvoorbeeld gesproken over biljoenen (1012) atmosfeer (≈ biljoenen bar). Dit soort drukken heersen dus vanaf het moment van de Big Bang in, in principe, de materie-wand van het dan nog bolvormige Heelal, welke wand in principe uitdijt met praktisch de lichtsnelheid. De buitenzijde van die wand kan dus niet verder versneld worden (heeft al c, boek
www.pigshill-site-marrum.nl
©Bart Zwijnenberg “Materievorming en Vormvorming” 6/9
2, Bertozzi) om tegemoet te komen aan het ‘zoeken naar armslag’ van de materie. Ook in het vlak van de bolwand van het minuscule Heelal treedt weliswaar een grote expansie op omdat de straal van de bol dus expandeert met snelheid c en dus neemt het oppervlak van de bol daarmee kwadratisch toe, maar ook dat is dus meteen ook een duidelijke begrenzing van de mogelijkheid tot expansie en al begrepen in de eigen snelheid. In dus deze beide genoemde richtingen (de straal en het oppervlak) is geen ‘extra’ expansie mogelijk; hoogstens wordt de dynamische massa extra vergroot, maar soelaas voor de ‘expansiedrang’ als gevolg van de elektronengas-druk (dus ‘extra armslag’) wordt in die richtingen niet gevonden. Er blijft voor die expansiedrang, gevoed door elektronengas-druk, niets anders over dan eigen snelheid van materie ‘af te bouwen’ en dus, richting centrum van de uitdijing (Big Bang-punt) die snelheid te verkleinen en op die manier de expansiedrang tegemoet te komen / te verlagen. Alléén op deze manier kan ‘gehoor worden gegeven’ aan de ‘roep om armslag’ van de atomen i.s.n. Maar ook dat is niet zo eenvoudig. Als we ons een detail-voorstelling maken van het probleem, dan hebben we te maken met een geweldige (maar afnemende) temperatuur, kerndeeltjes (die ‘mannetje aan mannetje’ liggen) en totaalmassa’s die bepaald worden door ‘ongeveer lichtsnelheid’. En dan dat alles in een bolvormige wand, voortgekomen uit de ‘fotonen-flits’ waarmee het Heelal is gestart en met afmetingen die zich ontwikkelen vanuit 0 (maar wel met lichtsnelheid, lineair). Opvulling van de ruimte In dit ‘geweld’ wil ik toch opmerken dat de ‘terugvoer’ van materie, om de mogelijkheden tot expansie te vergroten, eigenlijk schuchter begint aan de binnenzijde van die wand als een soort afkalving van die wand of materie-schil. Dìe materie wordt als eerste teruggevoerd om daarna zijn volle omvang aan te kunnen nemen. En het lijkt gek, maar ook materiedeeltjes van een plasma (de kernen van toekomstige, volwaardige atomen) streven er naar om hun volledige atoomafmetingen te bereiken, ondanks dat de elektronen los van hun banen opereren, en dus streven de atoomkernen van het plasma er naar afmetingen te bereiken inclusief alle bijbehorende elektronenschillen. Dus waterstofkernen zullen zich pas ‘ontspannen gedragen’ als hun kernen een dusdanige afstand ten opzichte van elkaar hebben ingenomen dat aan deze voorwaarde is tegemoet gekomen. Maar ook hebben pas dan volgende ‘lagen’ deeltjes van de ‘schil of wand’ de mogelijkheid om over te gaan tot expansie... en daarna weer volgende lagen, alles in een uitgewogen samenspel van drukken en massa’s. Om het bovenstaande extra te verduidelijken zou ik willen wijzen op TV-opnamen die bijvoorbeeld bestaan van de start van een marathon-loop, zeg, die van New York. We zien dan, tot het startschot valt, een kluit ‘stilstaande lopers’ van duizenden personen de weg in beslag nemen. Dan valt het startschot en wil iedereen gaan lopen. Maar dat gaat helemaal niet. Er is, in dit geval, geen ‘vrije beenslag’, en gewacht moet worden tot de voorgaande lopers afstand hebben genomen. (Helaas is dit nooit lang genoeg in beeld om te kunnen zien hoe ‘oneerlijk’ de start eigenlijk verloopt. Natuurlijk kunnen de achterste lopers wel eerder starten maardan moeten ze wel de andere kant op lopen; om één of andere reden doen ze dit niet.) Een soortgelijk verschijnsel speelt zich dus naar mijn mening ook af binnen in de wand en dus in de omvang van de oorspronkelijke holle materie-bol en gestuurd door massa en druk. De ‘wand’ kalft af richting centrum omdat elektro-nengas-druk dit bewerkstelligt. En de ‘andere kant op’ gaat hier niet want c = c! En dit alles om maar tegemoet te komen aan de geweldige ‘expansiedrang’ die door deze ‘elektronen-gas’-druk
www.pigshill-site-marrum.nl
©Bart Zwijnenberg “Materievorming en Vormvorming” 7/9
wordt opgeroepen. En hier is dus wel bekend waarom ze niet in tegengestelde richting, dus naar buiten toe, soelaas trachten te vinden voor hun drang; die ruimte is ‘afgegrensd door maximale snelheid c’. Verder kunnen computermodellen dit alles in beeld brengen. Natuurlijk neemt het volume van het Heelal vooral in de beginfase verhoudingsgewijs zeer snel toe (met de derde macht van de tijd). Op het tijdstip ‘twee seconden’ is het volume acht keer zo groot als na één seconde en na totaal vier seconden is het weer acht keer zo groot, na totaal acht seconden weer acht maal zo groot enz. (Het Heelal is dus geen ‘orgaan’ maar een verzameling vrij-vliegende materie-deeltjes, onderworpen aan zwaartekracht. De deeltjes moeten beschouwd worden in hun gedrag en zij bepalen het gedrag van het geheel) Voor het volume van de overblijvende, in eerste instantie niet expanderende materie in de ‘wand’ moeten we uitgaan van in principe een kwadratische toename door expansie omdat dit in eerste instantie een oppervlakteverschijnsel is. Desalniettemin neemt dit volume wel snel toe en neemt omgekeerd daardoor de geweldige ‘expansiedrang’, veroorzaakt door elektronengasdruk, snel af. Het is nu de vraag hoe lang het duurt voordat die expansiedrang stopt, omdat uiteindelijk deze ‘reguliere’ expansie (dus met c) hoe-dan-ook een eind maakt aan de ‘noodzaak tot extra expansie’ en wel door het bereiken van meer genormaliseerde omstandigheden en dus het verdwijnen van de ‘ontaarde-materie-omstandigheden’. Schil Hierbij ontstaat dan nog wel de vraag of de gehele wanddikte in contact komt met het afkalvingsprocess, of dat er een deel van die ‘wanddikte’ gespaard blijft vòòrdat een en ander tot dat eind komt. Of, met nogmaals andere woorden: bestaat er, na het tot betrekkelijke rust komen van de extra expansiedrang nog een restant van de schil, die zich als materie-concentratie onderscheidt van de ‘vulling’ van die holle bolle ruimte door ‘dichtheid’ (als gevolg van het boven omschreven proces. Denk ook aan bijvoorbeeld storm en duinafslag. Blijft er, in ons geval, nog duin over?). Ik moet toegeven dat ik daar geen zinnig woord over weet te zeggen. Dat komt omdat, als er een restant van de wand blijft bestaan, het kosmologisch principe niet meer opgaat maar op de aanname dat het kosmologisch principe geldig is, zijn alle huidige cijfermatige kentallen van ons Heelal gebaseerd. In de hier verdedigde visie zou het kunnen zijn dat er een restant blijft van de oorspronkelijke schil. Ook zullen, na de beëindiging van de genoemde effecten, verbonden aan de ontaarde materie, nog steeds de gaswetten hun effect hebben op de rest-materie (plasma). Ook stralingsdruk zal zorgen voor buitenwaarts gerichte krachten. Binnenwaarts werkt dan de zwaartekracht. Ik weet niet vanaf welke fase in de wordingsgeschiedenis van het Heelal die zwaartekracht acte de presénce heeft gegeven; de ideeën daarover lopen nogal uiteen. Zelf denk ik dat materie, met z’n massa, de directe oorzaak is van zwaartekracht, zoals reeds genoemd. Daaruit volgt dat de zwaartekracht direct na de materievorming zijn rol meespeelde in het spel der krachten. Dat de zwaartekracht in de beginfase van het Heelal niet leidde tot de vorming van één groot ‘zwart gat’ is naar mijn mening terug te voeren op a) het feit dat aangevangen werd met fotonen, dus uitdijingssnelheid c verzekerd en b) de Bertozzi-traagheid van massa van de daarna gevormde en uitdijende materie, zie proefvan Bertozzi, boek 2, voorin. (Die dynamische, massa had eerst moeten worden afgebouwd door de zwaartekracht) Tenslotte
www.pigshill-site-marrum.nl
©Bart Zwijnenberg “Materievorming en Vormvorming” 8/9
Ook dienen we, via ‘voorgaand proces’ nog eens goed naar de start van de tijd te kijken. Wel kunnen we hier nog de opmerking maken dat alleen toename van de waarneemhorizon een antwoord op onze vraag aangaande de uiterste regionen van het Heelal kan geven; als die toeneemt zullen objecten in beeld komen die in geheel andere expansie-omstandigheden zijn ‘gegroeid’! Dus deels twee dimensionaal in plaats van drie-dimensionaal zijn geëxpandeerd. Dat onze waarneemhorizon al in de buurt van ‘ontdekken’ van de ‘schil’ komt is te onderzoeken door te google-en op “Spitzer-telescope”. Grappige info geeft ‘NASA Telescope Picks Up Glow of Universe’s First Objects’. Niet nalaten om je te laten informeren! In het zesde artikel gaan we verder met het kosmologisch principe en de achtergrond-straling die, in mijn visie, een andere (of géén) onderbouwing overhouden.
www.pigshill-site-marrum.nl
©Bart Zwijnenberg “Materievorming en Vormvorming” 9/9