2014•2015
FACULTEIT RECHTEN master in de rechten
Masterproef Valorisatie van huishoudelijke arbeid tussen echtgenoten
Promotor : Prof. dr. Charlotte DECLERCK
De transnationale Universiteit Limburg is een uniek samenwerkingsverband van twee universiteiten in twee landen: de Universiteit Hasselt en Maastricht University.
Alyssa Gallo
Scriptie ingediend tot het behalen van de graad van master in de rechten
Universiteit Hasselt | Campus Hasselt | Martelarenlaan 42 | BE-3500 Hasselt Universiteit Hasselt | Campus Diepenbeek | Agoralaan Gebouw D | BE-3590 Diepenbeek
2014•2015
FACULTEIT RECHTEN master in de rechten
Masterproef Valorisatie van huishoudelijke arbeid tussen echtgenoten
Promotor : Prof. dr. Charlotte DECLERCK
Alyssa Gallo
Scriptie ingediend tot het behalen van de graad van master in de rechten
ABSTRACT Deze masterscriptie handelt over de huishoudelijke arbeid, waarin er op zoek wordt gegaan naar de mogelijkheid tot valorisatie ervan tussen echtgenoten. De onderzoeksvraag luidt namelijk als volgt: “Kan huishoudelijke arbeid gevaloriseerd worden tussen echtgenoten?”. Huishoudelijke arbeid zal in de brede betekenis van het woord onderzocht worden. Hiermee doelt men allereerst op de werken uitgevoerd aan een woning. Hier worden zowel de werken aan een gemeenschappelijk goed als aan een eigen goed onderzocht. Vervolgens wordt de situatie van de meewerkende echtgenoot onderzocht en ten slotte de huishoudelijke arbeid sensu stricto. Het onderzoek vindt allereerst plaats in het wettelijk stelsel en vervolgens in het stelsel van ‘zuivere’ scheiding van goederen. In het wettelijk stelsel gaat men zich vooral beroepen op de leer van de vergoedingsrekeningen uit artikel 1432 BW ev. om een vergoeding te bekomen.
In het
stelsel van ‘zuivere’ scheiding van goederen gaat men zich eerder op de leer van de verrijking zonder oorzaak baseren, alsook op de overschrijding van de hulp- en bijdrageplicht uit art. 213 en 221 BW. Uit de resultaten van dit onderzoek kan men besluiten dat de huishoudelijke arbeid onrechtstreeks gevaloriseerd kan worden, maar dat er geen zelfstandige grondslag voorhanden ligt. Dit maakt dat er zich een leemte in de huidige wetgeving bevindt, waardoor dit onderwerp de nodige aandacht verdient naar de toekomst toe.
DANKWOORD Na een jaar lang intensief werken aan deze masterscriptie, zou ik graag enkele mensen willen bedanken. Allereerst wil ik mijn promotor prof. Declerck bedanken voor de nodige instructies en begeleiding bij het schrijven deze masterscriptie. Daarenboven wil ik ook Ulrike Cerulus bedanken voor het bijkomend advies die zij geleverd heeft. Verder wil ik mijn vriendinnen bedanken voor hun morele steun en de nodige ontspanning, waarbij ik in het bijzonder Evy Debauve wil bedanken, voor het nalezen van mijn masterscriptie. Mijn grootste dank gaat uit naar mijn liefste ouders. Zonder hun onvoorwaardelijke steun had dit allemaal niet mogelijk geweest. Tot slot draag ik dit gedicht op aan alle mama’s maar in het bijzonder de mijne: Geen beroep Een huisvrouw, beste mensen, is de spil van haar gezin. Ze is het eerste wakker en slaapt de laatste in. En is ze eens afwezig, dan jammert heel de troep; want niemand kan haar missen … toch heeft ze geen beroep.
Ze tovert met de centjes, ze brengt de kinders groot. Droogt tranen en snuit neusjes, is net een 1000 poot. Als iedereen de griep heeft verpleegt zij heel de troep; loopt zelf van koorts te rillen … toch heeft ze geen beroep.
Maar, z’ is de troost der kleinen en vaders grootste schat. Het aanrecht is haar altaar, de vaat haar wierookvat. Zij is in ’t drukke leven het rustpunt voor haar troep; Haar wapenspreuk is: “ Liefde” God zegen haar beroep !
INHOUDSOPGAVE Abstract Dankwoord Hoofdstuk I. Inleiding .......................................................................................................... 1 Hoofdstuk II. Afbakening van het onderzoeksvoorwerp ............................................................ 4 Afdeling 1.
Algemeen ................................................................................................... 4
Afdeling 2.
Huishoudelijke arbeid ................................................................................... 4
§1. Algemeen ................................................................................................................ 4 §2. Werken uitgevoerd aan een goed ............................................................................... 4 §3. Meewerkende echtgenoot .......................................................................................... 5 §4. Huishoudelijke arbeid sensu stricto ............................................................................. 5 I.
Algemeen .......................................................................................................... 5
II.
Van kostwinnersmodel naar combinatiemodel ........................................................ 6
A.
Inleiding: Evolutie van de werkgelegenheidsgraad in België ................................. 6
B.
De arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen binnen gezinnen tot 1950 ............ 7
C.
De arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen binnen gezinnen in de tweede helft
van de twintigste eeuw ............................................................................................. 8 D.
De hedendaagse arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen binnen gezinnen .... 10
E.
Besluit .......................................................................................................... 11
Afdeling 3.
‘Tussen echtgenoten’ .................................................................................. 11
§1. Huwelijksvermogensrecht ......................................................................................... 11 I.
Algemeen ......................................................................................................... 11
II.
Wettelijk stelsel................................................................................................. 12
III.
Huwelijkscontract .............................................................................................. 14
§2. Onderhoudsuitkering na echtscheiding ....................................................................... 15 Hoofdstuk III. Wettelijk stelsel ............................................................................................. 16 Afdeling 1.
Inleiding .................................................................................................... 16
Afdeling 2.
Uitgevoerde werken aan een woning ............................................................. 16
§1. De leer van de vergoedingsrekeningen ....................................................................... 16 I.
De vergoedingsrekeningen ................................................................................. 16
II.
Exemplatieve gevallen van vergoeding ................................................................. 16
III.
Berekening van de vergoeding ............................................................................ 17
A.
Algemene regel: nominale vergoeding .............................................................. 17
B. IV.
Uitzondering: herwaardering ........................................................................... 18 Bewijslast ......................................................................................................... 19
§2. Werken uitgevoerd aan een gemeenschappelijk goed .................................................. 19 §3. Werken uitgevoerd aan een eigen goed van de klussende echtgenoot ............................ 20 I.
Hof van Cassatie van 5 september 2013 ............................................................... 20
II.
Hof van Cassatie van 30 januari 2014 .................................................................. 21
§4. Werken uitgevoerd aan een eigen goed van de andere echtgenoot ................................ 21 Afdeling 3.
Meewerkende echtgenoot ............................................................................ 22
§4. Huishoudelijke arbeid sensu stricto .............................................................................. 23 Hoofdstuk IV. Stelsel van ‘zuivere’ scheiding van goederen ..................................................... 26 Afdeling 1.
Inleiding .................................................................................................... 26
Afdeling 2.
Belangrijke rechtsfiguren ............................................................................. 26
I.
De hulp- en bijdrageplicht in de zin van artikel 213 en 221 BW ............................... 26
II.
De leer van de verrijking zonder oorzaak.............................................................. 27
Afdeling 3.
Uitgevoerde werken aan een onroerend goed ................................................. 28
§1. Algemeen ............................................................................................................... 28 §2. Werken uitgevoerd aan een onverdeeld goed .............................................................. 28 I.
De hulp- en bijdrageplicht als obstakel voor het verkrijgen van een vergoeding? ....... 28
II.
De verrijking zonder oorzaak als grondslag voor een vergoeding ingeval het
huwelijkscontract geen uitweg biedt ............................................................................. 29 A.
Algemeen ..................................................................................................... 29
B.
De verrijking zonder oorzaak als grondslag ....................................................... 29
§3. Werken uitgevoerd aan een eigen goed van de andere echtgenoot ................................ 30 I.
Algemeen ......................................................................................................... 30
II.
Grondslag 1 – Artikel 555 BW ............................................................................. 31
III.
Grondslag 2 – De verrijking zonder oorzaak .......................................................... 31
Afdeling 4.
Meewerkende echtgenoot ............................................................................ 33
Afdeling 5.
Huishoudelijke arbeid sensu stricto ............................................................... 35
§1. Huishoudelijke arbeid sensu stricto als verweermiddel tegen terugbetalingsvorderingen van een financierende echtgenoot. ........................................................................................ 35 §2. Zelfstandige grondslag tot vergoeding van huishoudelijke arbeid? ................................. 36 Hoofdstuk V. Mogelijke voorzorgsmaatregelen ....................................................................... 38 Afdeling 1.
Gemeenschapsstelsel .................................................................................. 38
1.
Werken uitgevoerd aan een woning ..................................................................... 38
2.
Meewerkende echtgenoot ................................................................................... 38
3.
Huishoudelijke arbeid sensu stricto ...................................................................... 39
Afdeling 2.
Stelsel van ‘zuivere’ Scheiding van goederen ................................................. 39
§1. Werken uitgevoerd aan een woning ........................................................................... 39 §2. Meewerkende echtgenoot ......................................................................................... 40 §3. Huishoudelijke arbeid .............................................................................................. 41 Afdeling 3.
Wettelijke aanpassingen gebaseerd op het Nederlands rapport. ........................ 42
Hoofdstuk VI. Onderhoudsuitkering na echtscheiding .............................................................. 44 Afdeling 1.
Inleiding .................................................................................................... 44
Afdeling 2.
Echtscheiding door onderlinge toestemming ................................................... 44
§1. Algemeen ............................................................................................................... 44 §2. De onderhoudsuitkering na echtscheiding door onderlinge toestemming ........................ 44 Afdeling 3.
Echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk ........... 45
§1. Algemeen ............................................................................................................... 45 §2. De behoeftigheid als grondvoorwaarde voor het recht op uitkering ................................ 46 §3. Is de zorg voor het gezin en de huishouding een vrijwillig veroorzaakte behoeftigheid? .... 47 §4. Omvang van de uitkering ......................................................................................... 48 I.
Algemeen ......................................................................................................... 48
II.
De staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde .............................................. 49
III.
Inkomsten en mogelijkheden .............................................................................. 49
IV.
Aanzienlijke economische terugval....................................................................... 50
V.
Duur van de uitkering ........................................................................................ 50
Hoofdstuk VI. Eindbesluit .................................................................................................... 52 Bibliografie
HOOFDSTUK I. INLEIDING 1.
Zoals de situatie er op de dag van vandaag uit ziet, is het niet altijd geweest. Eeuwenlang werd
de vrouw gezien als hoeder van het gezin, die zorgde voor de kinderen en het huishouden. Haar taak bestond dan ook uit niet meer dan haar gezin tevreden te stellen, terwijl de man plichtgetrouw voor het inkomen zorgde. Tegenwoordig is dit echter niet meer waar. De ‘vrouw aan de haard’ heeft veelal plaats moeten ruimen voor de carrièregerichte, zelfverzekerde en assertieve vrouw. Toch ziet men de tendens terugkomen dat de vrouwen hun carrièregerichte visie afzwakken vanaf het moment een huishouden en/of een zuigeling in het beeld komen. Hier moet echter opgemerkt worden dat niet enkel de vrouw haar carrière aan de kant schuift, maar het gebeurt ook vaker dat de man zich opoffert in functie van het gezin en het huishouden. Dit heeft niet enkel sociaal gezien een impact gehad op onze samenleving, maar juridisch dringen zich hier ook enkele vragen op, voornamelijk met betrekking tot de valorisatie van de huishoudelijke arbeid, dat het voorwerp uitmaakt van deze masterscriptie. Deze masterscriptie werpt dan ook één essentiële, overkoepelende onderzoeksvraag op, met name de vraag “Kan huishoudelijke arbeid gevaloriseerd worden tussen echtgenoten”. 2.
In de zoektocht naar een antwoord op de onderzoeksvraag zal er in eerste instantie een
afbakening van het onderzoeksvoorwerp gebeuren waarbij er allereerst een concrete invulling gegeven zal worden aan het begrip huishoudelijke arbeid. De huishoudelijke arbeid wordt echter onderverdeeld in drie grote groepen. Ten eerste zullen de werken uitgevoerd aan een goed afgebakend worden, ten tweede komt de situatie van de meewerkende echtgenoot aan bod en ten laatste de huishoudelijk arbeid sensu
stricto
waarbij
er
ook
een
sociaalhistorisch
overzicht
gegeven
zal
worden
van
het
kostwinnersmodel naar het combinatiemodel, waaruit men impliciet een beeld kan vormen over de evolutie van de huishoudelijke arbeid sensu stricto door de jaren heen. 3.
Hierna zal het onderzoek grotendeels in een tweeluik behandeld worden. Aan de ene kant het
wettelijk stelsel en aan de andere kant het stelsel van de ‘zuivere’ scheiding van goederen, waarbij er vooreerst op zoek wordt gegaan naar een oplossing voor de echtgenoot die in een precaire situatie terecht is gekomen ten gevolge van een gebrek aan regeling omtrent de geleverde huishoudelijke arbeid. Onder deze tweedeling van stelsels zal telkens de driedeling terug komen van de huishoudelijke arbeid, namelijk de werken uitgevoerd aan een woning, de meewerkende echtgenoot en de huishoudelijke arbeid sensu stricto. De verschillende modaliteiten om een vergoeding te bekomen voor huishoudelijke arbeid zullen in deze hoofdstukken besproken worden. Zo wordt er bijvoorbeeld de hulp- en bijdrageplicht, zoals beschreven in artikel 213 van het Burgerlijk Wetboek, besproken. Hier is het belangrijk om na te gaan in hoeverre de bewuste huishoudelijke arbeid te beschouwen valt als een hulp- en bijdrageplicht in de lasten van het huwelijk en wanneer deze plichten de lasten te boven gaan. Ook zal er onderzocht worden of de verrijking zonder oorzaak een soelaas kan bieden aan de behoeftige echtgenoot, die jarenlang huishoudelijke arbeid onder zijn/haar hoede heeft genomen. Ook de vergoedingsrekeningen zullen in het luik van het wettelijk stelsel een plaats in het onderzoek verdienen.
4.
In een volgend hoofdstuk zal er ook een onderzoek gevoerd worden naar de onderhoudsuitkering,
met name in hoeverre er rekening wordt gehouden met de geleverde huishoudelijke arbeid bij de 1
begroting van de onderhoudsuitkering, waarbij zowel de EOO (echtscheiding door onherstelbare ontwrichting) als de EOT (echtscheiding door onderlinge toestemming) besproken zullen worden. 5.
Daarbij
zal
rechtssysteem
van
waar onze
nodig
een
rechtsvergelijkende
noorderburen,
nl.
studie
Nederland.
doorgevoerd
Aangezien
worden
Nederland
in
met 2010
het een
1
onderzoeksrapport heeft uitgebracht over de ‘koude uitsluiting’ en instrumenten om deze tegen te gaan, lijkt het aangewezen om het uiteindelijke resultaat hiervan in kaart te brengen in dit onderzoek.
1
Begrip dat tegenwoordig ook in de Belgische rechtsleer is overgewaaid, waarbij men de ‘zuivere’ scheiding van goederen bedoelt.
2
3
HOOFDSTUK II. AFBAKENING VAN HET ONDERZOEKSVOORWERP AFDELING 1. 6.
ALGEMEEN
Om een beter beeld te kunnen scheppen van het voorwerp van dit onderzoek, zal er in eerste
instantie het begrip huishoudelijke arbeid worden verduidelijkt omdat dit begrip niet per se dezelfde betekenis heeft zoals dit sociaal gezien wordt ingevuld. Verder zal ook de term huwelijksvermogensrecht worden ingevuld en aangegeven welke stelsels precies onderzocht zullen worden, aangezien dit onderzoek zich spitst op de echtgenoten. Ten slotte zal er ook een nadere omschrijving van de onderhoudsuitkering na echtscheiding plaatsvinden.
AFDELING 2.
HUISHOUDELIJKE ARBEID
§1. ALGEMEEN 7.
In deze masterscriptie wordt er op zoek gegaan naar de mogelijkheden om huishoudelijke arbeid
te valoriseren, maar dan is het ook noodzakelijk om weer te geven welke arbeid hier precies onder valt. Het begrip huishoudelijke arbeid zal in dit onderzoek namelijk een andere invulling krijgen dan de invulling die eraan gegeven wordt door de maatschappij en zoals ieder ander persoon dit begrip zou definiëren. In het huwelijksvermogensrecht kent dit begrip echter een bredere betekenis.
De
huishoudelijke arbeid zal daarom onderverdeeld worden in drie grote groepen, namelijk de werken uitgevoerd aan een woning, de situatie van de meewerkende echtgenoot en de huishoudelijke arbeid sensu stricto.
§2. WERKEN UITGEVOERD AAN EEN GOED 8.
Het gebeurt maar al te vaak dat er onderhouds- en/of renovatiewerken uitgevoerd moeten
worden aan een woning. Onderhoudswerken zullen veelal door de echtgenoten zelf uitgevoerd worden, maar de renovatiewerken zullen eerder uitbesteed worden aan professionele vakdeskundigen. Toch komt het vaker voor dat één van de echtgenoten zelf de renovatiewerken op zich neemt en zo de kosten uitspaart om een aannemer o.d. onder de arm te nemen. 9.
Hiervoor is het belangrijk om na te gaan of de arbeid die de klussende echtgenoot geleverd heeft
gevaloriseerd kan worden. Omwille van deze reden zullen de uitgevoerde werken aan een woning ter onderhoud of instandhouding ervan worden geplaatst onder de brede betekenis van de huishoudelijke arbeid in dit onderzoek. Deze werken vallen echter ook onder de lasten van het huwelijk.2 Het is echter niet zo dat enkel de werken uitgevoerd aan de gezinswoning onder deze lasten vallen, maar rechtspraak en rechtsleer leren ons dat verschillende vormen van uitgevoerde werken het voorwerp kunnen uitmaken van deze lasten. Zo zullen ook werken door de ene echtgenoot uitgevoerd aan een eigen goed3 evenals aan eigen goed van de andere echtgenoot4 hieronder vallen.5
2
W. PINTENS, C. DECLERCK, K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 23. 3 Cass. 5 september 2013, TBBR.,2014/5, 202. 4 Rb. Luik 16 januari 2002, TBBR, 2004/6, 324-327.
4
§3. MEEWERKENDE ECHTGENOOT 10.
Onder de huishoudelijke arbeid valt ook de onbezoldigde arbeid verricht door een van de
echtgenoten in de eigen handelszaak van de andere echtgenoot.6 Dit is de kwestie van de meewerkende echtgenoot. De problematiek van de meewerkende echtgenoot komt vooral tot uiting indien de echtgenoten getrouwd zijn onder het stelsel van ‘zuivere’ scheiding van goederen, aangezien de inkomsten en de meerwaarde van de handelszaak in principe alleen de eigenaar-echtgenoot toekomen.7
§4. HUISHOUDELIJKE ARBEID SENSU STRICTO I. 11.
ALGEMEEN
Het is een gegeven dat de vrouw in vele gevallen een stap terug zet in het bereiken van de
carrière die ze ooit voor ogen had. 8 Het gebeurt daarentegen meer en meer, mede door de emancipatie van de vrouw, dat de mannen zich inzetten voor het gezin en het huishouden. Het blijft echter de maatschappelijke realiteit dat veelal de vrouw gas terug neemt ten voordele van haar gezin. De Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de FOD Economie heeft in 2010 een grootschalige enquête afgenomen bij mannen en vrouwen waarbij de combinatie van werk en gezin centraal stond. De volgende figuren geven weer dat de vrouwen zich vaker gaan terugtrekken in het huishouden na de komst van een zuigeling, nadat ze de vraag voorgeschoteld kregen als ze minder uren gewerkt hadden om minstens één maand voor het jongste inwonende kind te zorgen.
Mannen die minder uren gewerkt hebben om minstens één maand voor het jongste inwonende kind te zorgen
Vrouwen die minder uren gewerkt hebben om minstens één maand voor het jongste inwonende kind te zorgen
Ja
Ja
Neen
Neen
(Figuur 19: Weergave van de mindere arbeidsprestaties voor minstens één maand van de mannen resp. de vrouwen om voor het jongste inwonende kind te zorgen)
5
N. TORFS, “Zijn werken uitgevoerd door een van de echtgenoten aan een eigen onroerend goed te beschouwen als “zijn bijdrage in de lasten van het huwelijk”?”, TBBR, 2014/5, 206. 6 Ibid.; N. TORFS, “Gratis werken toch niet gratis?” (noot onder hof van beroep van 16 januari 2002), TBBR., 2004, 330. 7 N. TORFS, “De met scheiding van goederen gehuwde meewerkende echtgenoot: veroordeeld tot gratis werk?”, TBBR, 2006/5, 270. 8 A. VERBEKE, “Ongelijkheid in huwelijks- en samenlevingscontracten”, T. Conflicthantering, 2009/8, 21. 9 http://statbel.fgov.be/nl/binaries/EAK2010_tab_nl_102013_tcm325-235175.xls
5
12.
In veel van de gevallen wordt, in samenspraak van de echtgenoten, beslist dat één van hen het
gezin en het huishouden onder zijn/haar hoede neemt, zodat de andere partner zich volledig kan inzetten voor zijn beroepsactiviteiten.
10
Het schoentje gaat echter knellen indien het sprookje toch niet
eeuwigdurend blijkt te zijn. Het feit dat de echtgenoot zijn carrière heeft laten varen in functie van de gezinsorganisatie, kan een financiële aderlating zijn op het ogenblik dat de huwgemeenschap verdeeld moet worden ten gevolge van een scheiding. Dit is zeker in het geval indien de echtgenoten getrouwd waren onder het stelsel van ‘zuivere’ scheiding van goederen, waarbij de inkomsten vergaard uit beroepsactiviteiten geen onderdeel gaan uitmaken van de gemeenschappelijke goederen. Daarom is het belangrijk
te
onderzoeken
of
de
thuisblijvende
echtgenoot
of
de
echtgenoot
die
zijn/haar
beroepsactiviteiten op een laag pitje heeft gezet, vergoed zal worden voor de werken die hij/zij verricht heeft in het huishouden. 13.
Hier stelt zich net de vraag wat juist onder dat huishouden valt. De invulling die aan het begrip
huishoudelijke arbeid sensu stricto gegeven wordt is die zoals de term gewoonlijk in de rechtsleer zijn invulling krijgt. In feite komt het grotendeels neer op de arbeid in het huishouden zoals de maatschappij het kent. Dit kan bestaan uit taken zoals koken, afwassen, wassen en strijken van de kleding. Hierbij komen ook nog de opvoedingstaken van de kinderen, waaronder het wassen, kleden en opvoeden van de kinderen bedoeld wordt, maar ook het begeleiden van de kinderen naar schoolse en buitenschoolse activiteiten.11 14.
De huishoudelijke arbeid sensu stricto is in feite een weerspiegeling van de hulp- en
bijdrageplicht, met name in het bijzonder de bijdrageplicht zoals voorgeschreven door artikel 221, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek. Volgens dat artikel moeten de echtgenoten naar hun vermogen bijdragen in de lasten van het huwelijk. Die bijdragen in de lasten moet niet per se in geld nagekomen worden, maar ook door het verrichten van materiële prestaties, ook wel de bijdragen in natura genoemd.12 Het zijn net die lasten waar men op doelt in het artikel, die het gros van de huishoudelijke arbeid uitmaken.13
II.
VAN KOSTWINNERSMODEL NAAR COMBINATIEMODEL
A. Inleiding: Evolutie van de werkgelegenheidsgraad in België 15.
Tegenwoordig zijn alle mannen en vrouwen dagelijks zoet met verschillende activiteiten die hun
dag van ’s morgens tot ’s avonds goed vult, met het gevolg dat de gemiddelde mens vaak ‘tijd te kort’ heeft op een dag. De diverse activiteiten bestaan onder meer uit beroepsarbeid, gezinsarbeid, vormingen en opleidingen, maar de economische groei door de jaren heen heeft ook luxueuze activiteiten het voorwerp gemaakt van dagdagelijkse bezigheden zoals persoonlijke verzorging, en culturele en sportieve aangelegenheden.14
10
C. DECLERCK, “Kinderopvang, thuisblijfmoeders en financiële armkracht van gezinnen. In moeders armen.”, T.Fam., 2013/1, 2; VERBEKE, A., “Gender-ongelijkheid bij zuivere scheiding van goederen. Pleidooi voor een gedwongen én onderhandelde aanpak”, TEP, 2010, 105. 11 F. LOGGHE, “Huwelijksvermogensrecht en het verlies aan economische waarde als huisvrouw”, AJT, 2002, 623. 12 N. TORFS, “Zijn werken uitgevoerd door een van de echtgenoten aan een eigen onroerend goed te beschouwen als “zijn bijdrage in de lasten van het huwelijk”?”, TBBR, 2014/5, 204. 13 W. PINTENS, C. DECLERCK, K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 22-23; F. SWENNEN, Het personen- en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 230-231; J. DU MONGH “Onderhoudsaanspraken tussen (ex)-echtgenoten” in P.SENAEVE, I. BOONE, C. DECLERCK en J. DU MONGH (eds.), Themis. Personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2014, 53. 14 W. VANDONGEN, M. BECK en E. VANHAUTE (eds.), Beroepsleven en gezinsleven. Het combinatiemodel als motor voor een actieve welvaartstaat?, Leuven/Apeldoorn, Garant, 2001, 1.
6
16.
Vroeger was niets minder waar. Door de eeuwen heen heeft zich een evolutie voorgedaan van de
arbeidsactiviteit binnen de Belgische samenleving, die geïllustreerd wordt door de volgende grafiek:
(Figuur 215: De totale activiteitsgraad van Belgische mannen en vrouwen in de periode van 1845 – 2003) 17.
Zoals op figuur 2 kan afgelezen worden, is de activiteit van de vrouw sinds 1840 stelselmatig
afgenomen, met een piek hiervan in 1950. Het is de periode van 1840 – 1950 dat men het overlevingsmodel noemt, dat verder in dit hoofdstuk besproken zal worden.16 De tweede periode, de tweede helft van de twintigste eeuw, wordt gekenmerkt door het kostwinners- en het anderhalfverdienersmodel. Vanaf 1950 was de invulling van de dagdagelijkse bezigheden quasi hetzelfde voor ieder gezin. De man ging buitenshuis geld verdienen om het gezin te kunnen onderhouden, waarbij de vrouw de functie van de “vrouw aan de haard” vervulde en zo voor het huishouden en voor de opvoeding van de kinderen zorgde. 17 In dit geval spreekt men van het kostwinnersmodel, ook wel het eenverdienersmodel genoemd18. Na 1970 zou dit gaan evolueren naar het anderhalfverdienersmodel, waarbij één van de echtgenoten een voltijdse job heeft en de andere -echtgenoot een halftijdse job uitoefent.19 Uiteindelijk heeft dit geleid tot het combinatiemodel, dat momenteel van toepassing is.
B. De arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen binnen gezinnen tot 1950 18.
Aanvankelijk werd gedacht dat het kostwinnersmodel een fenomeen was dat door de eeuwen
heen als standaardmodel gezien werd en men hier maar sinds kort vanaf gestapt is door de emancipatie van de vrouw. Dit bleek echter niet zo te zijn toen men dit ging onderzoeken.
15
W. VANDONGEN, Naar een democratische arbeidsverdeling in Vlaanderen en Europa? Het combinatiemodel als basis voor een geïntegreerd beleid, Brussel, Studiedienst van de Vlaamse Regering, 2008, 99. 16 Infra 6-7, nr. 20. 17 W. VANDONGEN, E. VANHAUTE en K. PAUWELS, Het kostwinnersmodel voorbij? Naar een nieuw basismodel voor de arbeidsverdeling binnen de gezinnen., Leuven/Apeldoorn, Garant, 1998, 144-145; W. VANDONGEN, M. BECK en E. VANHAUTE (eds.), o.c., 74-75. 18 W. VANDONGEN, M. BECK en E. VANHAUTE (eds.), o.c., 10. 19 M. BECKER, H. GARRETSEN, T. VAN DEN HOOGEN, K. KLOP, J. PEIL en K. RIJNVOS (eds.), Economie en ethiek in dialoog, Assen, Koninklijke Van Gorcum, 2001, 173-175; W. VANDONGEN, M. BECK en E. VANHAUTE (eds.), o.c., 69.
7
19.
Uit historisch onderzoek blijkt dat de meeste vrouwen in feite ook economisch actief waren in de
vorige eeuwen. Hun arbeidsplaatsen waren echter vooral gevestigd in de lokale huishoudeconomie en de kleinschalige nijverheid in de buurt. De mannen daarentegen waren diegene die op locaties gingen werken buiten de eigen omgeving. De reden hiervoor schuilde in het feit dat de vrouwen destijds soms genoodzaakt waren om te gaan werken en zo geld in het laatje te brengen, te wijten aan de lage welvaartstatus van België op dat ogenblik.20 20.
De “gezinseconomie” was in de periode tot 1950 dominant. In deze periode waren zowel de man
als de vrouw, maar zelfs ook de kinderen arbeidsactief. Dit was om te kunnen voorzien in de minimale levensbehoeften en werd gedaan in functie van de noden van het gezin. Het gezin wordt aanschouwd als het centrum van de economie.21 Dit wordt volgens VAN DONGEN het “overlevingsmodel” genoemd.22
C. De arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen binnen gezinnen in de tweede helft van de twintigste eeuw 1. Het kostwinnersmodel 21.
Het kostwinnersmodel wordt gekenmerkt door de ‘quasi-standaard’ werkverdeling van een gezin
in het begin van de tweede helft van de twintigste eeuw. De man ging buitenshuis geld verdienen om het gezin te kunnen onderhouden, waarbij de vrouw de functie van de “vrouw aan de haard” vervulde en zo voor het huishouden en voor de opvoeding van de kinderen zorgde. 22.
Het kostwinnersmodel is geleidelijk aan gaan domineren in de periode na de Tweede
Wereldoorlog. Dit valt te verklaren door het feit dat de welvaartstaat in die periode in zekere mate zijn vruchten begon af te werpen en verder uitgebouwd werd tot de welvaartstaat zoals we ze nu kennen. In de
naoorlogse
industriële
verhoudingen
gingen
de
werkgevers-
en
werknemersorganisaties
de
economische en sociale vooruitgang nastreven, met de achterliggende gedachte dat de man zijn inkomen voldoende hoog moest zijn om zijn gezin te kunnen voorzien van een degelijke levensstandaard. 23 Naast
de
sociaaleconomische
factoren,
hebben
ook
culturele
factoren
geleid
tot
dit
kostwinnersmodel. Doordat het kostwinnersgezin meer en meer een rolpatroon werd, kregen de vrouwen de behoefte om thuis te blijven en zo het gezin en het huishouden onder haar hoede te nemen. 24 Waar dit model aanvankelijk enkel in de hogere maatschappelijke kringen begon te manifesteren, werd het later langzaam maar zeker verspreid over de diverse lagen van de bevolking.25 23.
De naoorlogse periode waarin het kostwinnersmodel domineerde werd gekenmerkt door het
traditioneel gezinsmodel: de man was diegene die het inkomen vergaarde door overwegend industriële tewerkstelling en de vrouw bleef thuis om voor de kinderen en het huishouden te zorgen.26 Waar in de huidige maatschappij de toenemende integratie van de vrouw op de arbeidsmarkt een teken van
20
W. VANDONGEN, o.c., 2008, 95-97. P. SCHOLLIERS, “Arbeid, inkomen en gezin: een geschiedenis van vrouwen, mannen en kinderen in de 19 de en vroege 20e eeuw” in M. VAN HAEGENDOREN en R. VANHERCK (eds.), (A)typische arbeid en huishoudens: recente bevindingen, Steunpunt Women’s Studies-LUC, Diepenbeek, 1995, 9. 22 W. VANDONGEN, o.c., 97. 23 W. VANDONGEN, o.c., 96-97; H. DELEECK, De architectuur van de welvaartstaat opnieuw bekeken, Leuven, Acco, 2001, 44-46. 24 W. VANDONGEN, M. BECK en E. VANHAUTE (eds.), o.c., 74-75. 25 W. VANDONGEN, o.c., 97. 26 H. DELEECK, o.c., 89. 21
8
onafhankelijkheid en emancipatie is, werd in die tijd het gezin van een arbeidsactieve vrouw aanzien als behorende tot een sociaal lagere klasse.27 2. Het matig kostwinnersmodel 24.
Het matig kostwinnersmodel wordt gekenmerkt door de toenemende beroepsactiviteiten van de
vrouw vanaf de jaren zeventig, zoals figuur 2 dit ook illustreert. De evolutie naar dit model kan verklaard worden door verschillende elementen. 25.
Allereerst werd tijdens deze periode de emancipatiegedachte van de vrouw naar de voorgrond
geschoven. De vrouw had niet meer de behoefte om voltijds het huishouden en haar gezin onder haar hoede te nemen. Ze ging streven naar een gelijkere verdeling van de activiteiten en inkomsten binnen het gezin.28 Hiermee samenhangend was de komst van de anticonceptiepil een belangrijk gegeven voor de verklaring van deze tendens. Gezinnen hadden nu de mogelijkheid om zelf te bepalen hoeveel kinderen ze wensten groot te brengen en de vrouw had zo meer tijd om buitenshuis arbeid te verrichten.29 Vervolgens was dit ook te wijten aan een vermindering van het gemiddelde aantal uren arbeid die gepresteerd moesten worden.30 Deze arbeidsduurvermindering ging gepaard met een flexibiliteit van de arbeidstijd. Deze flexibiliteit kon zich uiten in weekend- en avondwerk, deeltijds werk, onregelmatige uurroosters,… en het is net dat deeltijds werk dat mede gezorgd heeft voor de ruime toename van de vrouw op de arbeidsmarkt.31 Het is omwille van deze reden dat men in deze periode soms spreekt van het ‘anderhalfverdienersmodel’: de man werkt voltijds, en de vrouw halftijds. 32 26.
De toename van de arbeidsparticipatie van de vrouw heeft geleid tot een zekere verschuiving van
de taakverdelingen binnen het gezin, maar de vrouw overheerste in deze periode nog steeds in de uitvoering van de huishoudelijke arbeid.33 3. Het combinatiemodel 27.
De periode van 1990 tot het heden wordt vooral gekenmerkt door de opkomst van
tweeverdienersgezinnen, waarbij de totale activiteitsgraad van vrouwen op de arbeidsmarkt toenam en de beroeps- en gezinsactiviteiten binnen het gezin gelijk verdeeld werden.34 Men noemt dit dan ook het combinatiemodel omdat de beide echtgenoten hun beroepsactiviteiten trachten te combineren met de gezinsarbeid. 28.
Ook hier is deze verandering vooral te wijten aan de emancipatie van de vrouw. De verhoogde
onderwijsdeelname van de vrouwen met een hogere scholingsgraad tot gevolg, de toenemende deelname aan het arbeidsleven buitenshuis,… maar zeker het feit dat de bevolking zich meer en meer bewust werd
27
T. JACOBS, “Beroepsloopbaan en gezinsvorming” in M. VAN HAEGENDOREN en R. VANHERCK (eds.), (A)typische arbeid en huishoudens: recente bevindingen, Steunpunt Women’s Studies-LUC, Diepenbeek, 1995, 55. 28 W. VANDONGEN, M. BECK en E. VANHAUTE (eds.), o.c., 81. 29 H. DELEECK, o.c., 162-163. 30 W. VANDONGEN, M. BECK en E. VANHAUTE (eds.), o.c., 81 ; H. DELEECK, o.c., 130. 31 Ibid. 32 C. DECLERCK, “Kinderopvang, thuisblijfmoeders en financiële armkracht van gezinnen. In moeders armen.”, T.Fam., 2013/1, 3. 33 H. DELEECK, o.c., 133. 34 W. VANDONGEN, o.c., 114.
9
van het feit dat participatie van de vrouw op de arbeidsmarkt belangrijk was voor het realiseren van een voldoende hoog gezinsinkomen en voor de welvaart van ons land.35 29.
Verder kan deze tendens ook verklaard worden door het feit dat de maatschappij sommige
gezinnen in een zekere zin “verplicht” om met beide echtgenoten te gaan werken om een voldoende hoog welvaartsniveau te realiseren.36
D. De hedendaagse arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen binnen gezinnen 30.
Vandaag de dag bevinden we ons nog steeds in een combinatiemodel, maar zijn we meer en
meer op weg naar een volledig combinatiemodel. Een volledig combinatiemodel zou zich uiten in een democratische arbeidsverdeling tussen de mannen en de vrouwen die een maximaal evenwicht zoekt tussen de arbeidsprestaties van de echtgenoten en een gelijke verdeling van de beroeps- en gezinsactiviteiten in een gezin tot gevolg heeft. 31.
De volgende figuren geven echter weer dat de maatschappij nog steeds niet klaar is voor zo een
perfecte combinatie binnen één gezin.
80,0 70,0 60,0 50,0
Vrouwen
40,0
Mannen
30,0 20,0 10,0 2012
2010
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
0,0
(Figuur 337: Activiteitsgraad (15-64 jaar) naar geslacht in België) 32.
Zoals we kunnen zien op de bovenstaande grafiek is het procent aantal mannen dat werkzaam
was sinds 1990 tot de laatste cijfergegevens van 2012 in een zekere mate gelijk gebleven. Dit in tegenstelling tot de activiteitsgraad van de vrouwen, die in een vrijwel stijgende lijn steeds dichter komt bij het totaal percentage werkende mannen. Toch geeft dit een vrij vertekend beeld van de realiteit, aangezien er in deze studie geen weergave wordt gedaan van het aantal uren werk dat gepresteerd wordt. 33.
In een laatste studie van het FOD Economie38 werd een enquête gehouden bij 16.289 personen
tussen de 15 en 64 jaar. Deze cijfergegevens zijn verwerkt in figuur 4. De cijfergegevens zijn geen
35 36 37 38
Ibid.; H. DELEECK, o.c., 14. W. VANDONGEN, M. BECK en E. VANHAUTE (eds.), o.c., 2. http://www.steunpuntwse.be/node/2915 http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/arbeid_leven/werk/combinatie_werk/
10
“absolute” cijfers maar men mag de resultaten toch met enige waarheid interpreteren, door de omvang van het aantal personen die geënquêteerd zijn. Onderstaande figuren geven de verdelingen mee van de tewerkstelling per geslacht gebaseerd op de cijfergegevens uit de enquête van het FOD Economie.
Mannen
Vrouwen werkt voltijds
werkt voltijds
werkt deeltijds
werkt deeltijds
werkt niet (werkloos of inactief)
werkt niet (werkloos of inactief)
(Figuur 4: Verdeling van de tewerkstelling per geslacht) 34.
Bovenstaande figuur geeft weer dat er nog steeds geen volledig combinatiemodel tot stand is
gekomen, aangezien de tewerkstelling bij de vrouwen in een zekere mate gelijk verdeeld is, terwijl de mannen overheersend voltijds gaan werken.
E. Besluit 35.
Als men dan de gegevens uit figuur 1 gaat linken aan de gegevens uit figuur 4 kan men tot de
vaststelling komen dat nog steeds de vrouwen overwegend thuis blijven om het huishouden en de zorg voor de kinderen onder hun hoede te nemen. 36.
De evolutie van het kostwinnersmodel naar het combinatiemodel kan ons laten besluiten dat,
ondanks de toenemende tewerkstelling van de vrouw op de arbeidsmarkt, nog steeds de mannen overwegend
instaan
voor
de
financiële
toestroom
van
middelen
en
de
vrouwen
nog
steeds
verantwoordelijk zijn voor het huishouden. 37.
Deze cijfergegevens bewijzen nogmaals dat er sprake is van een gender-ongelijkheid in de
huishoudelijke arbeid sensu stricto en dat de vrouwen als gevolg eerder in een precaire situatie terecht zullen komen wanneer het tot een echtscheiding komt.
AFDELING 3.
‘TUSSEN ECHTGENOTEN’
§1. HUWELIJKSVERMOGENSRECHT I.
ALGEMEEN 11
38.
Tot voor enkele decennia was het huwelijk voor veruit de meeste rechtssystemen de enige
samenlevingsvorm die georganiseerd werd. Tegenwoordig is niets minder waar. Sinds geruime tijd is er in de westerse samenleving een ontwikkeling gaande waarbij er naast het huwelijk ook andere samenlevingsvormen
georganiseerd
worden.
39
Zo
kent
men
in
België
drie
belangrijke
samenlevingsvormen, namelijk het huwelijk, het wettelijk samenwonen en het feitelijk samenwonen. In dit onderzoek zal er alleen onderzoek gedaan worden binnen het huwelijksvermogensrecht en zullen de andere samenlevingsvormen niet besproken worden. Dit omwille van het feit dat de materie te uitgestrekt is om alle samenlevingsvormen diepgaand kunnen te behandelen in deze masterscriptie. 39.
Het huwelijksvermogensrecht bestaat uit twee delen, namelijk het primair huwelijksstelsel en het
secundair huwelijksstelsel. Het primair huwelijksstelsel omvat alle rechten en verplichtingen die van toepassing zijn op echtgenoten door het loutere feit van
het huwelijk en ongeacht het aangenomen secundair
huwelijksvermogensstelsel. 40 Deze rechtsregels zijn opgenomen in het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek in de artikels 212 tot en met 224. Ze zorgen ervoor dat de echtgenoten solidair moeten zijn, maar verschaffen de echtgenoten tegelijkertijd ook een zekere mate van autonomie.41 De primaire regels bevatten onder andere de hulp- en bijdrageplicht, de aansprakelijkheid van de huishoudschulden, de besteding van de inkomsten… Het secundair huwelijksvermogensstelsel bevat de rechtsregels die de echtgenoten toelaten te kiezen onder welk huwelijksstelsel ze huwen, m.n. onder het wettelijk stelsel of door middel van een huwelijkscontract, waarbij men spreekt van het conventioneel stelsel. Verder regelt het secundair huwelijksvermogensrecht ook de eventuele wijziging van het huwelijksvermogensstelsel.
42
Deze
rechtsregels vindt men terug in het Burgerlijk wetboek onder Titel V, vanaf artikel 1387. De focus zal in dit hoofdstuk liggen op het secundair huwelijksvermogensstelsel waarbij een korte omschrijving zal worden gemaakt van het wettelijk stelsel en het huwelijkscontract met melding van het geldend Nederlands recht. 40.
In het gros van de westerse landen kunnen gehuwde paren aspecten van hun huwelijk laten
vastleggen in een contract. In België wordt dit contract aangeduid als het huwelijkscontract 43 , zoals hierboven vermeld. In Nederland wordt dit een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden genoemd, wat op hetzelfde neerkomt als het huwelijkscontract.44 Indien zo een contract uitblijft, spreekt men van een wettelijke regeling, het zogenaamde wettelijk stelsel.45
II. 41.
WETTELIJK STELSEL
Het wettelijk stelsel wordt beschouwd als aanvullend recht omdat het enkel van toepassing is
indien de echtgenoten nagelaten hebben te kiezen voor een huwelijkscontract. Het wettelijk stelsel is dus van rechtswege van toepassing in geval een huwelijkscontract uitblijft. Daarenboven wordt dit stelsel ook aanschouwd als gemeenrechtelijk. Indien men toch voor een huwelijkscontract gekozen heeft, maar 39
P. SENAEVE, Compendium van het personen-en familierecht, Leuven, Acco, 2013, 412-413. P. DE PAGE, Le régime matrimonial, 2e ed., Brussel, Bruylant, 2008, 5. 41 W. PINTENS, C. DECLERCK, K. VANWINCKELEN, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 15. 42 W. PINTENS, C. DECLERCK, K. VANWINCKELEN, o.c., 15-16. 43 In België hanteert men soms ook de terminologie ‘huwelijkse voorwaarden’ in de plaats van ‘huwelijkscontract’. 44 S.F.M. WORTMANN en J. VAN DUIJVENDIJK-BRAND, Compendium van het personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2012, 127-129. 45 Titel V, Hoofdstuk II van het Burgerlijk Wetboek van 21 maart 1804, BS 3 september 1807. 40
12
verschillende aspecten hier niet in worden geregeld, zullen de regels van het wettelijk stelsel van toepassing zijn (art. 1390 B.W.).46 42.
Het wettelijk stelsel wordt gekenmerkt door het bestaan van drie vermogens: het eigen
vermogen van elk van beide echtgenoten en het gemeenschappelijk vermogen (art. 1398 B.W.). Het gemeenschappelijk vermogen wordt aanschouwd als het centraal element van deze regeling. Dit omwille van het feit dat dit gemeenschappelijk vermogen bestaat uit de goederen die opgebouwd zijn tijdens het huwelijk, ook wel de aanwinsten genoemd.47Zo worden de inkomsten uit beroepsactiviteiten automatisch en van rechtswege gemeenschappelijk, maar ook de vruchten, inkomsten en intresten van eigen goederen die tijdens het huwelijk vergaard worden, zullen behoren tot het gemeenschappelijk vermogen (art. 1405 B.W.). Verder heeft artikel 1405 B.W. ook een residuair karakter, aangezien de goederen waarvan niet bewezen kan worden tot ze tot het eigen vermogen van één van de echtgenoten behoren, gemeenschappelijk zullen zijn (art. 1405, puntje 4. B.W.) De eigen goederen bestaan onder meer uit de goederen die al tot één van de echtgenoten toebehoorden voor het huwelijk zich voltrok en uit de goederen die ieder van hen tijdens het stelsel verkrijgt door schenking, erfenis of testament (art. 1399 B.W.). Samenvattend komt het erop neer dat onder het wettelijk stelsel een scheiding van goederen geldt, maar met gemeenschap van aanwinsten. 43.
Dit stelsel biedt een goede balans tussen de solidariteit onder de echtgenoten aan de ene kant en
de autonomie tussen de echtgenoten aan de andere kant. Zoals VERBEKE het vaak in zijn werken omschrijft, is dit systeem “de benadering die het best aansluit bij de moderne opvatting van het huwelijk als een joint venture of een partnership tussen twee gelijkwaardige partners die een engagement aangaan om hun leven samen vorm te geven”. Vaak wordt voor dit systeem gekozen door partners die voor het huwelijk weinig tot geen eigen goederen bezitten en samen alles opbouwen, wat frequent het geval is. Het is dan ook hieraan te wijten dat ongeveer driekwart van de gehuwden in België onder dit stelsel getrouwd zijn.48 44.
In Nederland geldt als wettelijk stelsel de algehele gemeenschap van goederen. Dit vindt men
terug in artikel 1:93 van het Nederlands burgerlijk wetboek, dat als volgt luidt: “Van het ogenblik er voltrekking van het huwelijk bestaat tussen de echtgenoten van rechtswege algehele gemeenschap van goederen, voor zover daarvan bij huwelijkse voorwaarden niet is afgeweken”. Het wettelijk stelsel is ook hier van rechtswege van toepassing indien de echtgenoten geen afwijkende regeling getroffen hebben. Men wijkt hier bij huwelijkse voorwaarden van af.49 45.
De algehele gemeenschap houdt in dat alle goederen van beide echtgenoten in één gemeenschap
vallen. Alle goederen en schulden die men voor het huwelijk bezat, maar ook die men tijdens het huwelijk opbouwt, behoren tot de huwgemeenschap vanaf het ogenblik dat het huwelijk zich voltrekt.50 Hierbij horen ook de goederen die men krijgt ingevolge erfenis, schenking of testament, met uitzondering van de goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is bepaald 46
W. PINTENS, C. DECLERCK, K. VANWINCKELEN, o.c., 58. P. DE PAGE, o.c., 67-68. 48 A. VERBEKE, “Ongelijkheid in huwelijks- en samenlevingscontracten”, T. Conflicthantering, 2009/8, 21. 49 S.F.M. WORTMANN en J. VAN DUIJVENDIJK-BRAND, Compendium van het personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2009, 127-129. 50 A. VERBEKE, o.c., 22. 47
13
dat zij buiten de gemeenschap vallen (art. 1:94, lid 1 B.W.). Andere uitzonderingen op de regel kunnen de pensioenrechten zijn, evenals de goederen en schulden die aan één van de echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn (art. 1:94, lid 3 B.W.). 46.
In 2014 is er in Nederland een Wetsvoorstel 51 gekomen om de algehele gemeenschap als
wettelijk stelsel te vervangen door een beperkte gemeenschap van goederen. Het wettelijk stelsel zou dan quasi-gelijk blijven aan de algehele gemeenschap, maar zo zouden bijvoorbeeld de voorhuwelijkse verworven goederen en schulden, of de goederen verkregen krachtens erfenis niet meer tot de gemeenschap behoren.52
III. 47.
HUWELIJKSCONTRACT
Zoals eerder vermeld kunnen de echtgenoten afwijken van het wettelijk stelsel door het sluiten
van een huwelijkscontract. Het huwelijkscontract is als het ware de overeenkomst tussen de aanstaande echtgenoten waarbij zij de uitwerking en de gevolgen van hun vermogen regelen als gevolg van het huwelijk en dit zowel tussen echtgenoten onderling als ten aanzien van derden. 53 Indien men kiest gebruik te maken van zulks huwelijkscontract, dan spreekt men van een conventioneel stelsel. Het Burgerlijk Wetboek schrijft twee stelsels voor die resulteren in een conventioneel stelsel. Dit is echter niet beperkt. De echtgenoten kunnen ook opteren voor andere stelsels dan de stelsels waarin het Burgerlijk Wetboek voorziet. 48.
In het eerste conventioneel stelsel
gebruikt men het wettelijk stelsel als basis, waarbij de
echtgenoten afwijken van het wettelijk stelsel door overeenkomsten te sluiten bij huwelijkscontract. Deze regeling vindt men terug in de artikelen 1451-1465 van het Burgerlijk Wetboek. Zo kan men bijvoorbeeld bedingen dat het gemeenschappelijk vermogen al hun tegenwoordige en toekomstige goederen of een deel ervan zal omvatten (art. 1451, lid 2, eerste streep B.W.). 49.
Ten tweede spreekt men van het stelsel van ‘zuivere’ scheiding van goederen, waarvan de regels
bepaald zijn in de artikelen 1466-1469. In dit stelsel blijven actief, passief en bestuur in beginsel gescheiden en tussen de echtgenoten kan hoogstens een gemeenrechtelijke onverdeeldheid tot stand komen. Dit stelsel dat gekenmerkt wordt door de ‘zuivere’ scheiding van goederen wordt ook wel de ‘koude uitsluiting’ genoemd, een Nederlands overgewaaid begrip dat tegenwoordig ook in ons Belgisch huwelijksvermogensrecht zijn plaats heeft gekregen.54 Zoals uit de inleiding van dit onderzoek blijkt, zal er aangaande de conventionele stelsels alleen ingegaan worden op dit stelsel van ‘zuivere’ scheiding van goederen. De reden hiervoor is dat er vaak voor dit stelsel gekozen wordt indien men niet onder het wettelijk stelsel trouwt en daarbij het eerste conventioneel stelsel in der minne geregeld wordt. 50.
De Nederlandse tegenhanger van het huwelijkscontract zijn de huwelijkse voorwaarden, waarvan
men de rechtsregels terug vindt in het Nederlands Burgerlijk Wetboek vanaf artikel 114 van het eerste boek. Men kan aldus afwijken van het wettelijk stelsel, de algehele gemeenschap, door de huwelijkse voorwaarden in een notariële akte vast te laten leggen (art. 1:115, eerste lid B.W.).
51
Wetsvoorstel van de leden Berndsen-Jansen, Recourt en Van Oosten tot wijziging van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken, Kamerstukken II, 11 juli 2014, 33987. 52 http://njb.nl/wetgeving/wetsvoorstellen/beperking-gemeenschap-van-goederen.12523.lynkx 53 W. PINTENS, C. DECLERCK, K. VANWINCKELEN, o.c., 160. 54 C. DECLERCK, “Koude uitsluiting: hervormen of afschaffen?”, T.Fam., 2012/2, 30.
14
51.
In de praktijk wordt in Nederland vaak gebruik gemaakt van verrekenbedingen, die terug te
vinden zijn in het Nederlands Burgerlijk Wetboek, Boek I onder de artikelen 132 tot 143. 55 Deze verrekenbedingen impliceren de uitsluiting van een gemeenschap van goederen, maar op het ogenblik van de ontbinding van het huwelijk door echtscheiding of overlijden vindt een zakenrechtelijk of verbintenisrechtelijke verrekening tussen de echtgenoten plaats. Verder wordt onder de vorm van huwelijkse voorwaarden iedere gemeenschap van goederen tussen de echtgenoten uitgesloten, zonder enige mogelijkheid tot verrekening van inkomsten of vermogen. In dat geval spreekt men van de ‘koude uitsluiting’, de Nederlandse tegenhanger van het stelsel van ‘zuivere’ scheiding van goederen, zoals eerder hierboven aangegeven.56
§2. ONDERHOUDSUITKERING NA ECHTSCHEIDING 52.
In de zoektocht naar een antwoord op de onderzoeksvraag, is het noodzakelijk om na te gaan als
één der echtgenoten een onderhoudsuitkering kan vragen voor de geleverde huishoudelijke arbeid indien een echtscheiding zich voordoet. Overeenkomstig artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek is de behoeftige echtgenoot mogelijks gerechtigd op een onderhoudsuitkering indien een echtscheiding zich voordoet.57 Sinds de hervorming van 2007 van het echtscheidingsrecht 58 geldt als uitgangspunt dat de behoeftige ex-echtgenoot
van de andere ex-
echtgenoot een uitkering kan vorderen, zonder dat enige schuld aangetoond moet worden. 59 Dit wil zeggen dat de onderhoudsuitkering van zuivere alimentaire aard is, wat wil zeggen dat de uitkering bedoeld is om aan de noden van het dagelijks leven van de uitkeringsgerechtigde te blijven voldoen.60 53.
Als men jarenlang het huishouden en de opvoeding van de kinderen voor zijn/haar rekening
genomen heeft en er uiteindelijk een einde komt aan het huwelijk, is de onderhoudsuitkering het eerste waar men naar grijpt om ergens toch ‘vergoed’ te worden voor de geleverde onbezoldigde arbeid. Alhoewel de onderhoudsuitkering geen vergoeding is, geeft het de behoeftige echtgenoot wel de kans om zijn/haar levensstandaard die gedurende het huwelijk werd opgebouwd, voor enige tijd verder te zetten, zelfs na echtscheiding. Dit heeft tot gevolg dat de echtgenoot die zich onbezoldigd heeft ingezet voor het gezin toch niet helemaal met lege handen komt te staan bij echtscheiding, maar in het licht van deze masterscriptie
is
het
belangrijk
om
na
te
gaan
wanneer
en
voor
welke
prestaties
deze
onderhoudsuitkering toegekend kan worden.
55
C. DE WULF, “De scheiding van goederen met een verrekenbeding. Een ideale formule tegen de koude uitsluiting?”, T. Not, 2012/4, 201. 56 M.V. ANTOKOLSKAIA, B. BREEDERVELD, J.E. HULST, W.D. KOLKMAN, F.R. SALOMONS, L.C.A. VERSTAPPEN, Koude uitsluiting. Materiële problemen en onbillijkheden na scheiding van in koude uitsluiting gehuwde echtgenoten en na scheiding van ongehuwd samenlevende partners, alsmede instrumenten voor de overheid om deze tegen te gaan, Serie Familie & Recht nr. 2, Den Haag Boom Juridische Uitgevers, 2011, 13. 57 C. DECLERCK, “In moeders armen. Pleidooi voor een statuut van de thuisblijfmoeder” in E. ALOFS, (et al.) (eds.), Liber amicorum Hélène Casman, Antwerpen, Intersentia, 2013, 157. 58 Wet 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding, BS, 7 juni 2007. 59 I. MARTENS, Onderhoudsuitkering tussen ex-echtgenoten. Na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, Antwerpen, Intersentia, 2014, 69. 60 I. MARTENS, o.c., 63.
15
HOOFDSTUK III. WETTELIJK STELSEL AFDELING 1. 54.
INLEIDING
Het eerste deel van het onderzoek waar er op zoek gegaan wordt naar mogelijke compensaties
voor geleverde arbeid zal gebeuren in het wettelijk stelsel. Dit stelsel treedt namelijk automatisch en van rechtswege in werking bij een huwelijk, tenzij men expliciet voor een ander stelsel kiest bij huwelijkscontract. In hoofdstuk vier zal het stelsel van ‘zuivere’ scheiding van goederen aan bod komen, zijnde om de verschillen in de stelsels uit te klaren.
AFDELING 2.
UITGEVOERDE WERKEN AAN EEN WONING
§1. DE LEER VAN DE VERGOEDINGSREKENINGEN I. 55.
DE VERGOEDINGSREKENINGEN
Het komt al te vaak voor dat werken aan een onroerend goed door één van de echtgenoten
uitgevoerd wordt, zonder beroep te doen op professionele arbeidsmensen, en dit om kosten te kunnen besparen. Indien een echtgenoot werken uitvoert aan een woning ter onderhoud of voor de instandhouding ervan, kan er de mogelijkheid bestaan om een vergoeding te verkrijgen overeenkomstig de vergoedingsregeling vanaf artikel 1432 BW.
Waar er in een stelsel van scheiding van goederen
schuldvorderingen tussen echtgenoten moeten worden aangetoond, gebaseerd op de theorie van de verrijking zonder oorzaak, brengt artikel 1432 e.v. van het Burgerlijk Wetboek een autonome rechtsgrond mee voor het wettelijk stelsel.61 56.
In het wettelijk stelsel, dat berust op drie vermogens, namelijk het eigen vermogen van beide
echtgenoten en het gemeenschappelijk vermogen, vinden voortdurend vermogensverschuivingen plaats. Deze vergoedingsregeling uit artikel 1432 e.v. is een gecodificeerde regeling voor het wettelijk stelsel, als toepassing van de theorie van de verrijking zonder oorzaak. 62 Moesten vermogensverschuivingen niet gecorrigeerd worden, dan zou één vermogen zich verrijkt hebben zonder oorzaak ten koste van het ander vermogen.63 57.
De regeling die van toepassing is in geval van vermogensverschuivingen zoals hierboven
vermeld, geldt niet in geval van vermogensverschuivingen tussen de eigen vermogens onderling. De regeling hierop van toepassing vindt men terug in artikel 1450 van het Burgerlijk Wetboek. 64
II. 58.
EXEMPLATIEVE GEVALLEN VAN VERGOEDING
Volgens artikel 1432 van het Burgerlijk Wetboek is elke echtgenoot een vergoeding verschuldigd
ten belope van de bedragen die hij uit het gemeenschappelijk vermogen heeft opgenomen om een eigen 61
J. DU MONGH, “Vereffening en verdeling tussen echtgenoten en samenwoners” in A. VERBEKE, C. DECLERCK en J. DU MONGH (eds.), Themis. Familiaal vermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2012-2013, 44-47; W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, o.c., 133; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWICKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 302-304. 62 H. DE PAGE en R. DEKKERS, Traité élémentaire de droit civil belge, X-1, Brussel, Bruylant, 777. 63 W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, o.c., 133. 64 Ibid; D. PIGNOLET, “De waardering van vergoedingsrechten en schuldvorderingen” in W. PINTENS en C. DECLERCK, Patrimonium 2010, Antwerpen, Intersentia, 2010, 180.
16
schuld te voldoen. Daarbij moet hij er een persoonlijk voordeel uit gehaald hebben. Het eerste is het geval wanneer één der echtgenoten beroep doet op het gemeenschappelijk vermogen om een voorhuwelijkse schuld af te betalen65, een schuld te vereffenen die ontstaan is ingevolge een schenking of een nalatenschap verworven tijdens het huwelijk, maar ook een schuld die aangegaan is in het uitsluitend belang van het eigen vermogen. Artikel 1432 is ook van toepassing indien een echtgenoot persoonlijk voordeel haalt uit het gemeenschappelijk vermogen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de echtgenoot een toebehoren aankoopt voor een eigen goed met geld uit het gemeenschappelijk vermogen of indien een wederbelegging van het eigen goed plaatsvindt waarbij gedeeltelijk gemeenschapsgelden gebruikt worden.66 59.
Aan het gemeenschappelijk vermogen is eveneens een vergoeding verschuldigd ten belope van
de schade die het heeft geleden wegens een van de handelingen bedoeld in artikel 1422, indien die schade niet geheel is hersteld door de nietigverklaring van de handeling of indien de nietigverklaring niet is gevraagd of verkregen (art. 1433 BW). De handelingen waar men op doelt in artikel 1422 zijn de handelingen gesteld door één der echtgenoten in strijd met de regels van het gezamenlijk bestuur, de handelingen gesteld in strijd met een verbod of met de voorwaarden die de rechter heeft gesteld of indien één der echtgenoten handelingen heeft gesteld met bedrieglijke benadeling van de rechten van de andere echtgenoot (art. 1422 BW). 60.
Ten slotte kan ook het gemeenschappelijk vermogen vergoeding verschuldigd zijn aan het eigen
vermogen van één der echtgenoten. Het gemeenschappelijk vermogen zal een vergoeding verschuldigd zijn ten belope van de eigen of uit vervreemding van een eigen goed voortkomende gelden die in dat vermogen zijn gevallen en niet zijn belegd of wederbelegd, alsook, in het algemeen, telkens als het voordeel heeft getrokken uit de eigen goederen van een der echtgenoten (art.1434 BW). Dit is bijvoorbeeld het geval waarbij een echtgenoot een eigen onroerend goed verkoopt en waarbij de opbrengsten, zijnde de verkoopprijs, in het gemeenschappelijk vermogen vallen. 67 61.
Deze gevallen zijn niet limitatief, wat wil zeggen dat deze opsomming niet uitputtend is en er de
mogelijkheid bestaat vergoedingen te bekomen op basis van andere omstandigheden.68
III.
BEREKENING VAN DE VERGOEDING A. Algemene regel: nominale vergoeding
62.
Artikel 1435 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt de vergoedingsberekening waarbij de eerste zin
als volgt luidt: “De vergoeding mag niet kleiner zijn dan de verarming van het vergoedingsgerechtigde vermogen.” Zoals de eerste zin doet blijken, is de algemene regel de nominale vergoeding. Hieruit volgen twee belangrijke regels die in acht moeten genomen worden. Allereerst is het vergoedingsgerechtigde vermogen vrijgesteld van waardevermindering van het goed waarin geïnvesteerd werd. Ten tweede
65
Cass. 24 februari 2011, T.Fam., 2011, 190, noot K. BOONE; Cass. 18 maart 2011, T.Fam., 2011, 193, noot K.BOONE. 66 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWICKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 304; W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, o.c., 134; D. PIGNOLET, “De waardering van vergoedingsrechten en schuldvorderingen” in W. PINTENS en C. DECLERCK, o.c., 180. 67 W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, o.c., 134. 68 Ibid.; D. PIGNOLET, “De waardering van vergoedingsrechten en schuldvorderingen” in W. PINTENS en C. DECLERCK, o.c., 180.
17
wordt er ook geen algemene aanpassing ten gevolge van muntontwaardingen bepaald door artikel 1435 van het Burgerlijk wetboek, gezien het feit dat het nominalisme de algemene regel is.69
B. Uitzondering: herwaardering 63.
Als uitzondering op de regel geldt de herwaardering, die afgeleid wordt uit de tweede zin van
artikel 1435 van het Burgerlijk Wetboek: “Hebben de in het vergoedingsplichtige vermogen gevallen bedragen en gelden echter gediend tot het verkrijgen, instandhouden of verbeteren van een goed, dan zal de vergoeding gelijk zijn aan de waarde of de waardevermeerdering van dat goed, hetzij bij de ontbinding van het stelsel indien het zich op dat tijdstip bevindt in het vergoedingsplichtige vermogen, hetzij op de dag van de vervreemding indien het voordien vervreemd is; is het vervreemde goed vervangen door een ander goed, dan wordt de vergoeding geschat op de grondslag van dat nieuwe goed.” 64.
Uit de tweede zin van artikel 1435 kan men afleiden dat de vergoeding ook groter kan zijn dan
het bedrag dat initieel geïnvesteerd werd. Dit is alleen het geval indien de gelden gediend hebben tot het verkrijgen, instandhouden of verbeteren van een goed, waarbij er drie hypotheses kunnen onderscheiden worden. In het kader van deze masterscriptie kan vooral deze tweede zin van belang zijn. Ten eerste maakt men gebruik van deze herwaardering indien het goed ten tijde van de ontbinding zich nog in het vergoedingsplichtige vermogen bevindt. Hier zal de vergoeding berekend worden aan de hand van de waarde van het goed op het tijdstip van de ontbinding. Ten tweede gaat men ook de herwaarderingsregel toepassen indien het goed waarin geïnvesteerd werd verkocht werd voordat er sprake was van de ontbinding van het stelsel. In dat geval zal de waarde vastgesteld worden op de dag dat het goed vervreemd werd. Ten derde zal een goed geherwaardeerd worden indien het oorspronkelijk goed dat verkregen, in stand gehouden of verbeterd werd, vervangen werd door een ander goed. Hier zal de waardering gebeuren aan de hand van de betaalde prijs indien het vervreemd werd ten bezwarende titel. Indien het goed om niet vervreemd werd of de prijs in twijfel werd getrokken, geldt de waarde van het goed ten tijde van de vervreemding.70 65.
Het is net deze tweede zin van artikel 1435 die vaak het voorwerp heeft uitgemaakt van
rechtspraak, aangezien er veel discussie was in de rechtsleer over de bewoordingen “gediend hebben tot”. De voorbereidende werken van de wet van 14 juli 1976 gaven al aan dat er een verband bewezen moest worden tussen de verarming en de meerwaarde van de goederen, waardoor er zich in de rechtsleer twee strekkingen voordeden. De eerste strekking waren de mening toegedaan dat een oorzakelijk verband enkel bewezen kon worden aan de hand van een “rechtstreeks” verband. 71 Een tweede strekking interpreteert de term “gediend hebben tot” ruimer en aanvaardt niet enkel een rechtstreeks verband, maar de herwaardering moet ook mogelijk zijn bij een onrechtstreekse wijze van financiering. 72 Dit is bijvoorbeeld het geval indien een 69
Ibid. D. PIGNOLET, o.c., 184-185. 71 K. BOONE, “Art. 1435 BW” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (red.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, losbl. (2003), 6; C. DE WULF, “De vereffening en verdeling van het huwelijksvermogen en de nalatenschap: enige actuele problemen”, TPR, 1985, (413) 419. 72 C. DECLERCK, “L’article 1435 du Code civil sous la loupe de la Cour constitutionnelle”, Act.dr.fam. 2011; Y.-H. LELEU, “Liquidation des créances et récompenses au titre d’investissements immobiliers” in Y.-H. LELEU, H. CASMAN 70
18
lening van een voorhuwelijks eigen goed gefinancierd werd met gelden uit het gemeenschappelijk vermogen.73 66.
Het Hof van Cassatie heeft in het arrest van 18 maart 2011 74 een einde gemaakt aan de
discussie. Het ging in dit arrest over een onderhandse lening die werd aangegaan vóór het huwelijk door één van de echtgenoten ter overname van aandelen, en waarbij de lening geherfinancierd werd tijdens het huwelijk, waardoor de lening afbetaald werd door gelden uit het gemeenschappelijk vermogen. Het Hof oordeelde het volgende: “De appelrechters konden […] afleiden dat zowel de aanvankelijke lening als de latere kredietovereenkomst betrekking hebben op de aandelen in Van Dessel cvba. Hoewel de latere kredietovereenkomst heeft gediend om een eigen schuld van de eiser te delgen, moest zij de eiser immers toelaten deze aandelen te behouden. De appelrechters konden dan ook zonder schending van artikel 1435 Burgerlijk Wetboek en de andere in het onderdeel aangewezen wetsbepalingen, oordelen dat bij het bepalen van de vergoeding waarop het gemeenschappelijk vermogen aanspraak maakt, zo nodig rekening zal worden gehouden met de waardevermeerdering die de voormelde aandelen hebben gekend.” Het Hof van Cassatie bevestigt hier met andere woorden dat de herwaardering ook kan plaats vinden indien er een onrechtstreeks verband kan worden vastgesteld tussen de verarming en de meerwaarde.
IV. 67.
BEWIJSLAST
De bewijslast rust op de eiser en kan dit bewijzen door alle middelen van recht (art.1436, eerste
lid BW). 75 De wijze van bewijslevering verschilt zich naargelang het gemeenschappelijk vermogen vergoed moet worden of wanneer het gemeenschappelijk vermogen moet vergoeden. 68.
Indien het gemeenschappelijk vermogen een vergoeding verschuldigd zou zijn aan het eigen
vermogen van één der echtgenoten, moet door de eiser het eigen karakter van de aangewende gelden worden bewezen en daarenboven bewijs leveren van het feit dat aanleiding geeft tot vergoeding.76 69.
Indien het gemeenschappelijk vermogen vergoed zou moeten worden volgens één van de
echtgenoten, moet er bewijs geleverd worden van het feit dat het vermogen van de ene echtgenoot is verrijkt en het gemeenschappelijk vermogen verarmd.77
§2. WERKEN UITGEVOERD AAN EEN GEMEENSCHAPPELIJK GOED 70.
De echtgenoten kunnen verschillende werken doorvoeren aan het gemeenschappelijk goed. Ze
kunnen het onderhouden, maar ook verbeteren. Zoals verder besproken zal worden, valt het onderhouden van een gemeenschappelijk goed binnen de lasten van het huwelijk, maar is dit ook zo met de verbetering die aangebracht worden aan het gemeenschappelijk goed? 78 Kan een echtgenoot die gehuwd is onder het wettelijk stelsel en materiële prestaties doorvoert aan een gemeenschappelijk goed hiervoor een vergoeding vragen? en A. VERBEKE (eds.), Le droit des régimes matrimoniaux en pratique, Mechelen, Kluwer, 2002, 66-67; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 308. 73 K. BOONE, “Huwelijksvermogensrecht: recente wetgeving en rechtspraak” in J. BALE (ed), Rechtskroniek voor het notariaat, Brugge, Die Keure, 2013, 152-156. 74 Cass. 18 maart 2011, T.Fam., 2011, 193, noot K.BOONE. 75 W. PINTENS, C. DECLERCK en K. VANWINCKELEN, o.c., 2012, 134. 76 K. BOONE, o.c., 159. 77 Ibid. 78 Infra 27 e.v., nr. 100 e.v.
19
71.
Indien de echtgenoten getrouwd onder het wettelijk stelsel gaan scheiden, wordt het
gemeenschappelijk goed in gelijke helften verdeeld onder de echtgenoten. De klussende echtgenoot kan zich hier in principe niet beroepen op de vergoedingsrekeningen omdat de arbeidsprestaties van de klussende echtgenoot als gemeenschappelijk beschouwd kunnen worden, evenals de woning waaraan verbeteringswerken zijn doorgevoerd.
79
Moet dit echter niet genuanceerd worden en moeten de
arbeidsprestaties per se als gemeenschappelijk aanschouwd worden? Kan men zich hier niet beroepen op overschrijding van de hulp- en bijdrageplicht in de zin van art. 213 en 221 van het Burgerlijk Wetboek? 72.
De overschrijding van de hulp- en bijdrageplicht kan volgens VAN THIENEN in sommige gevallen
vastgesteld worden en aanleiding geven tot een vergoeding:80 1) De onderhouds- en instandhoudingswerken vormen in beginsel een bijdrage in de lasten van het huwelijk. Voor de verbeteringswerken moet men echter een onderscheid maken tussen de onverdeelde gezinswoning en een onbenut onroerend goed. Indien de werken aan de onverdeelde gezinswoning doorgevoerd worden, dan worden de werken als een bijdrage in de lasten aanschouwd en is er geen vergoeding verschuldigd. Dit ligt anders indien er werken worden doorgevoerd aan een onbenut onroerend goed. Hier is er echter wel een vergoeding mogelijk. 2) Verder is er mogelijks ook een vergoeding verschuldigd indien het gemeenschappelijk vermogen inkomsten derft door de inspanningen die geleverd zijn aan een goed. Dit wijst terug naar de grondvoorwaarde van artikel 1482 BW dat er sprake moet zijn van een verarming vooraleer men aanspraak kan maken op een vergoeding. Aldus
is
het
mogelijk
een
vergoeding
te
bekomen
voor
de
huishoudelijke
arbeid
aan
een
gemeenschappelijk goed indien zich één van deze gevallen voordoet.
§3. WERKEN UITGEVOERD AAN EEN EIGEN GOED VAN DE KLUSSENDE ECHTGENOOT 73.
In de situatie waar de klussende echtgenoot materiële prestaties doorvoert aan een eigen goed
moet men nagaan of er een juridische grondslag bestaat om een vergoeding hiervoor te bekomen. 74.
Indien er gemeenschappelijke gelden werden gebruikt om de werken te kunnen financieren, is er
sprake van een verrijking van het eigen vermogen en een verarming van het gemeenschappelijk vermogen. Hier is de vergoedingsregeling van toepassing waardoor er een vergoeding betaald moet worden aan het gemeenschappelijk vermogen. Maar wat echter met de materiële prestaties van de klussende echtgenoot aan een eigen goed die hem toebehoort? Moet de echtgenoot hiervoor ook een vergoeding betalen aan het gemeenschappelijk vermogen? Belangrijk hier zijn de arresten van het Hof van Cassatie van 5 september 201381 en 30 januari 201482.
I.
HOF VAN CASSATIE VAN 5 SEPTEMBER 2013
79
C. GIMENNE, “L’indemnisation de l’industrie personnelle d’un époux déployée au profit d’un bien du patrimoine conjugal”, in CUP, Actualités de droit familial, deel 49, oktober 2001, RTDF. 2001/2, 416. 80 A. VAN THIENEN, “Kroniek vereffening en verdeling van de huwelijksgemeenschap 2009-2013”, RW 2014-2015, 448-450. 81 Cass. 5 september 2013, TBBR, 2014/5, 202. 82 Cass. 30 januari 2014, NFM, 2014/5-6, 138, noot A. VAN THIENEN.
20
75.
In het arrest van 5 september 2013 zijn de feiten als volgt: de man koopt een onroerend goed
aan voor het huwelijk zich voltrok, wat maakt dat het goed eigen is. Dat goed wordt volledig gerenoveerd en
verbeterd.
Dit
werd
gedeeltelijk
gefinancierd
met
eigen
gelden
en
gedeeltelijk
met
gemeenschappelijke gelden. Het gemeenschappelijk vermogen wil dan ook een vergoeding krijgen overeenkomstig artikel 1435 van het Burgerlijk Wetboek voor de gelden die uit het gemeenschappelijk vermogen gehaald werden om de renovatie te financieren. Daarbij wil het gemeenschappelijk vermogen ook een vergoeding voor de materiële prestaties die de man geleverd heeft om dat goed te renoveren. Het Hof van beroep te Antwerpen huldigt deze vraag in en kent de vergoedingen toe voor zowel de gelden als voor de geleverde inspanningen. Het Hof van beroep besloot echter dat die inspanningen gezien konden worden als bijdrage in de lasten en dat de vrucht van die inspanningen als gemeenschappelijk aanschouwd moeten worden. De man gaat akkoord met het feit dat de gelden terugbetaald moeten worden maar niet omtrent de inspanningen die hij geleverd heeft. De zaak geraakte tot bij het Hof van Cassatie, waarbij het Hof van Cassatie de zienswijze van het Hof van beroep verwerpt. Het Hof besloot dat er geen vergoeding verschuldigd is aan het gemeenschappelijk vermogen wanneer de inspanningen een bijdrage in de lasten van het huwelijk uitmaken. Enkel indien de prestaties geen bijdragen in de lasten van het huwelijk uitmaken en voor zover het gemeenschappelijk vermogen geen inkomsten heeft moeten derven, is men een vergoeding verschuldigd aan het gemeenschappelijk vermogen.83
II. 76.
HOF VAN CASSATIE VAN 30 JANUARI 2014
In dit arrest zijn de feiten als volgt: de man bezit een stuk bouwgrond op het moment dat hij
huwt. Tijdens dit huwelijk wordt een woning hierop gebouwd waardoor het geheel een eigen goed wordt door natrekking. De eigenaar-echtgenoot voert enkele belangrijke renovatiewerken uit, grotendeels zelf gepresteerd en mede met de hulp van familie en vrienden. Ook hier is er geen discussie omtrent de gelden die uit het gemeenschappelijk vermogen gehaald werden. Deze moeten vergoed worden overeenkomstig artikel 1432 en 1435 van het Burgerlijk Wetboek. Het Hof van beroep te Antwerpen oordeelde dat de man ook een vergoeding verschuldigd was aan het gemeenschappelijk vermogen voor de geleverde inspanningen, met als reden aangegeven dat de waarde van de aanwending van arbeidskracht niet in het gemeenschappelijk vermogen was gevallen maar in zijn eigen vermogen. Daarenboven zouden ook de familie en vrienden recht hebben op een vergoeding omdat deze inspanningen uitsluitend in het eigen vermogen van de man waren gevallen. Het Hof van Cassatie verwerpt echter het arrest van het Hof van beroep en neemt hetzelfde standpunt in zoals in zijn arrest van 5 september 2013. Het Hof haalt hier aan dat men een onderscheid moet maken naargelang de inspanningen een bijdrage in de lasten van het huwelijk uitmaken of niet. Indien dit niet zo zou zijn moet men in concreto nagaan of de gemeenschap inkomsten heeft gederfd.84
§4. WERKEN UITGEVOERD AAN EEN EIGEN GOED VAN DE ANDERE ECHTGENOOT 77.
Indien één der echtgenoten het eigen goed van de andere echtgenoot verbetert door eigen
materiële prestaties, wordt de inzet van deze echtgenoot aanschouwd als een ‘gemeenschappelijke
83
Cass. 5 september 2013, TBBR, 2014/5, 202; A. VAN THIENEN, “Kroniek vereffening en verdeling van de huwelijksgemeenschap 2009-2013”, RW, 2014-2015, 448 84 Ibid.; A. VAN THIENEN, “Kroniek vereffening en verdeling van de huwelijksgemeenschap 2009-2013”, RW 20142015, 448.
21
vermogen’. Dit gemeenschappelijk vermogen wordt dan ten voordele van het eigen onroerend goed van de andere echtgenoot gebruikt. LELEU haalt als voorbeeld de situatie aan waarbij een onroerend eigen goed van de andere echtgenoot gerenoveerd wordt door de andere echtgenoot die hierin een zelfstandig beroep uitbaat. Het is dan ook niet meer dan logisch dat het gemeenschappelijk vermogen vergoed moet worden voor de verarming die heeft plaats gevonden. De mogelijkheid tot vergoeding vindt zijn grondslag in artikel 1435 BW, maar dit neemt niet weg dat het nog steeds moeilijk zal zijn om het bedrag van de verarming vast te stellen. In feite komt het er op neer dat het bedrag van de verrijking van het eigen onroerend goed gelijk moet zijn aan de verarming van het gemeenschappelijk vermogen. 85
AFDELING 3. 78.
MEEWERKENDE ECHTGENOOT
In het geval echtgenoten gehuwd zijn onder het wettelijk stelsel en één der echtgenoten een
handelszaak opricht tijdens dit huwelijk, vormen er zich weinig tot geen problemen. De handelszaak komt dan echter toe aan het gemeenschappelijk vermogen, zodat beide echtgenoten evenveel aanspraak kunnen maken op de handelszaak. De situatie ligt anders wanneer één van de echtgenoten reeds een handelszaak had voor het huwelijk zich voltrok of indien de handelszaak werd verkregen door erfenis. Dan maakt de handelszaak geen deel uit van het gemeenschappelijk vermogen, maar is het een eigen goed. Problemen kunnen ontstaan als de andere echtgenoot hierin werkt of altijd gewerkt heeft en een echtscheiding zich aandient. 79.
De vergoedingsrekeningen zijn van toepassing ingeval het eigen vermogen persoonlijk voordeel
heeft getrokken uit het gemeenschappelijk vermogen, zoals eerder vermeld. Indien een echtgenoot werkt in de eigen handelszaak van de andere echtgenoot, kan men stellen dat de eigenaar-echtgenoot een persoonlijk voordeel haalt uit het gemeenschappelijk vermogen. Dit is het gevolg door het feit dat hij geen beroep moet doen op externe werkkrachten die hij een loon moet uitkeren, terwijl de presterende echtgenoot geen loon uitgekeerd krijgt. Onrechtstreeks heeft dit tot gevolg dat het gemeenschappelijk vermogen een inkomen ‘misloopt’, want zoals artikel 1405 BW voorschrijft zijn alle inkomens die uit beroepsbezigheden ontvangen worden gemeenschappelijk. De echtgenoot die arbeidsprestaties levert in de handelszaak van de andere echtgenoot heeft geen inkomen om het gemeenschappelijk vermogen te vergroten.86 80.
Het valt niet te betwisten dat de winsten die voortvloeien uit de handelsactiviteit toekomen aan
het gemeenschappelijk vermogen (art. 1405, puntje 2 BW). De echtgenoot die aldus meewerkt in de handelszaak van de andere echtgenoot geniet mee van de winsten die opgestreken worden doordat ze in het gemeenschappelijk vermogen vallen. De vraag is echter als de meewerkende echtgenoot aanspraak kan maken op de meerwaarde van de handelszaak die door de jaren heen gerealiseerd werd, mede door de arbeidsinspanningen van die echtgenoot. 81.
Om een eenmanszaak in stand te houden en om aanwezig te kunnen blijven op de economische
markt, moet men steeds investeringen doen. Volgens TORFS kunnen de investeringen die een meerwaarde van de handelszaak tot gevolg heeft, aanleiding geven tot een vergoeding. De niet-vergoede arbeid van de echtgenoot kan ook gezien worden als een investering, aangezien de handelszaak mede 85
Y.-H., LELEU, P. DE PAGE, “Les collaborations non rémunérées entre epoux: solutions contractuelles et judiciaires” in Notarieel Congres 2013 (ed.), Arbeid en relatie, Brussel, Larcier, 2013, 44. 86 N. TORFS en S. VANDEMAELE, “Arbeid geleverd door een echtgenoot gehuwd onder het wettelijk stelsel en vergoedingen” in W. PINTENS, J. DU MONGH en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2008, Antwerpen, Intersentia, 192193.
22
door deze inspanningen een meerwaarde heeft kunnen realiseren. De inspanningen van de meewerkende echtgenoot komen enkel het eigen vermogen van de eigenaar-echtgenoot ten goede, terwijl het gemeenschappelijk vermogen inkomen misloopt. De wettekst voorziet geen vergoeding voor deze situaties maar de rechtspraak en rechtsleer leert ons wel dat een vergoeding mogelijk is in het geval dat er zich een vermogensverschuiving zonder oorzaak voordoet.87 82.
Traditioneel stelt men in de rechtsleer vast dat er zich geen vermogensverschuiving heeft
voorgedaan indien een echtgenoot niet-vergoede arbeid heeft gepresteerd in de handelszaak van de andere echtgenoot. De vermogensverschuiving vereist een verarming van het ene vermogen en een verrijking van het andere. De traditionele rechtsleer was echter van mening dat er zich wel een verrijking voordoet
voor
het
eigen
vermogen,
gemeenschappelijk vermogen.
88
maar
er
geen
sprake
is
van
een
verarming
van
het
Toch vindt men in de rechtspraak en rechtsleer meer en meer
argumenten die streven naar een doorbraak hierin. DE WULF stelt dat de meerwaarde van de handelszaak door de beroepsactiviteit van de echtgenoot-aandeelhouder als een inkomen vergoed moet worden aan de gemeenschap.89 Het principe van de echtgenoot-aandeelhouder is quasi-hetzelfde als de situatie waarbij de echtgenoten meehelpen in de handelszaak indien ze gehuwd zijn onder het wettelijk stelsel. Ook is er rechtspraak90 te vinden die soortgelijk oordeelde: “Attendu que l’éventuel travail presté par le demandeur pour l’érection de l’annexe professionnelle doit être considéré comme ayant été un apport de la communauté, puisque dans le régime de communauté, le produit du travail des époux est commun”.91 83.
Het is dus noodzakelijk om een goede argumentatie te vinden om de vermogensverschuiving te
kunnen bewijzen, waarbij aangegeven wordt dat het ene vermogen verarmd is, en het ander verrijkt. Indien dit bewezen kan worden, kan men wel terugvallen op de vergoedingsregelen zoals geregeld in artikel 1432 e.v. van het Burgerlijk wetboek. De vergoedingen dienen echter om het onevenwicht tussen de vermogens terug recht te trekken. Hier is het vooral belangrijk om de verarming van het gemeenschappelijk vermogen aan te tonen, want dat het eigen vermogen van de eigenaar-echtgenoot verrijkt is, staat vast in zulke situaties. De onbezoldigde arbeid heeft een resultaat in natura opgeleverd. Hiermee doelt men op de meerwaarde die gecreëerd werd door de verbetering die aangebracht werden. TORFS geeft aan dat deze verbeteringen, die gezien kunnen worden als vruchten van de arbeid, volgens artikel 1405 BW terecht moeten komen in het gemeenschappelijk vermogen. Het is praktisch onmogelijk om deze vruchten te laten vallen in het gemeenschappelijk vermogen omdat deze onlosmakelijk verbonden zijn aan het eigen goed van de eigenaar-echtgenoot wat tot gevolg heeft dat er een gemeenschappelijk vermogensbestanddeel in het eigen vermogen van één der echtgenoten is gevallen. Hieruit kan men concluderen dat er wel degelijk een vergoeding verschuldigd is indien men deze meerwaarde mede gecreëerd heeft door de niet-bezoldigde arbeid van één der echtgenoten.92
§4. HUISHOUDELIJKE ARBEID SENSU STRICTO
87
N. TORFS en S. VANDEMAELE, o.c., 196. S.J. NUDELHOLE, “Théorie des récompenses – Nécessaire corrélation entre l’enrichissement d’un patrimoine et l’appauvrissement d’un autre”, (noot onder Cass. 21 januari 1998), RTDF, 1988, 581. 89 C. DE WULF, “Problemen rond aandelen die eigen goed zijn of die behoren tot de huwgemeenschap”, in Liber amicorum Frans Bouckaert, Leuven, UP, 2000, 376. 90 Rb. Luik 17 oktober 1994, RTDF, 1996, 98. 91 N. TORFS en S. VANDEMAELE, o.c., 196-197. 92 N. TORFS en S. VANDEMAELE, o.c., 198-199. 88
23
84.
In een gemeenschapsstelsel komen overeenkomstig artikel 1405 van het Burgerlijk Wetboek alle
inkomens uit beroepsbezigheden toe aan het gemeenschappelijk vermogen, evenals de vruchten, inkomsten en intresten van de eigen goederen van de echtgenoten. Activiteiten in de woning worden geacht een bron van verwerving van inkomen te zijn, die gelijkaardig wordt geacht door de wet aan de inkomsten van de andere echtgenoot.93 85.
Indien er in het gemeenschappelijk vermogen goederen worden aangekocht of spaargelden
verwerft, worden deze ook gemeenschappelijk, zodat de echtgenoot die het huishouden onder zijn hoede neemt mee geniet van de inkomsten die de andere echtgenoot binnen brengt en er zodoende geen sprake is van vermogensverschuivingen. 86.
Dit heeft tot gevolg dat er in het wettelijk stelsel weinig tot zelfs geen kans op slagen is voor het
bekomen van een vergoeding voor de gepresteerde arbeid, mede omdat zij vallen onder de bijdrageplicht in de huwelijkslasten overeenkomstig artikel 221 van het Burgerlijk Wetboek.
93
Y.-H., LELEU, P. DE PAGE, “Les collaborations non rémunérées entre epoux: solutions contractuelles et judiciaires” in Notarieel Congres 2013 (ed.), Arbeid en relatie, Brussel, Larcier, 2013, 59.
24
25
HOOFDSTUK IV. STELSEL VAN ‘ZUIVERE’ SCHEIDING VAN GOEDEREN AFDELING 1. 87.
INLEIDING
Het tweede deel van het onderzoek waar er op zoek gegaan wordt naar mogelijke compensaties
voor geleverde arbeid zal gebeuren in het stelsel van scheiding van goederen. Hier zullen meer praktijkvoorbeelden en jurisprudentie voor handen zijn dan in het wettelijk stelsel. 88.
In het wettelijk stelsel staat de vergoedingsregeling uit artikel 1432 ev. van het Burgerlijk
Wetboek centraal. Deze vergoedingsregeling is echter niet van toepassing op het stelsel van ‘zuivere’ scheiding van goederen. In het stelsel van de ‘zuivere’ scheiding van goederen, neemt namelijk de hulpen bijdrageplicht uit artikel 213 en 221 van het Burgerlijk Wetboek een belangrijke plaats in. Hetzelfde geldt voor het leerstuk van de verrijking zonder oorzaak. Daarom zullen deze twee rechtsfiguren allereerst uitgewerkt worden alvorens over te gaan tot de daadwerkelijke toepassing ervan op de verschillende vormen van huishoudelijke arbeid. 89.
Verder in dit hoofdstuk zullen dan de werken uitgevoerd aan een onroerend goed bestudeerd
worden (Afdeling 3), evenals de inspanningen geleverd door een echtgenoot in de handelszaak van de andere echtgenoot (Afdeling 4) en ten slotte de huishoudelijke arbeid sensu stricto (Afdeling 5). 90.
Ook zal het rapport dat in Nederland verscheen in 2010 bestudeerd worden. 94 Dit rapport handelt
over de materiële problemen en onbillijkheden die zich voordoen na een echtscheiding van in koude uitsluiting gehuwde echtgenoten, maar ook ongehuwde samenlevende partners. De overheid probeert hierin op zoek te gaan naar remedies om deze problemen tegen te gaan.
AFDELING 2. I. 91.
BELANGRIJKE RECHTSFIGUREN
DE HULP- EN BIJDRAGEPLICHT IN DE ZIN VAN ARTIKEL 213 EN 221 BW
Het enkele feit dat men gehuwd is, heeft tot gevolg dat zij elkaar hulp en bijstand verschuldigd
zijn, zoals artikel 213 van het Burgerlijk Wetboek voorschrijft. Ook de bijdrage in de lasten is een juridisch gevolg van het huwelijk. De huishoudelijke arbeid is in feite een weerspiegeling van de hulp- en bijdrageplicht, met name in het bijzonder de bijdrageplicht zoals voorgeschreven door artikel 221, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek.95 92.
Deze bijdrageverplichting geldt voor beide echtgenoten en dekt alle kosten en inspanningen die
de gehuwden moeten leveren ten voordele van de gemeenschap. Deze verplichting geldt niet enkel ten aanzien van echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen, maar uiteraard geldt deze verplichting ook indien de echtgenoten gehuwd zijn onder het wettelijk stelsel. 93.
Wat nu precies die ‘lasten van het huwelijk’ zijn, kan men definiëren door de interpretatie van
rechtspraak en rechtsleer. De kosten en inspanningen hebben niet enkel betrekking op de persoonlijke 94
M.V. ANTOKOLSKAIA, B. BREEDERVELD, J.E. HULST, W.D. KOLKMAN, F.R. SALOMONS en L.C.A. VERSTAPPEN, Koude uitsluiting, Materiële problemen en onbillijkheden na scheiding van in koude uitsluiting gehuwde echtgenoten en na scheiding van ongehuwd samenlevende partners, alsmede instrumenten voor de overheid om deze tegen te gaan, Serie Familie & Recht nr. 2, Den Haag Boom Juridische Uitgevers, 2011. 95 F. TAINMONT, “la portée juridique du devoir de contribution aux charges du marriage” RTDF, 1998, 568; V. ALLAERTS, “Primair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2006, Antwerpen, Intersentia, 2006, 3.
26
behoeften van de echtgenoten, maar zijn inherent aan heel het gezinsgebeuren waardoor ook de kosten voortvloeiend uit de samenleving begrepen worden als lasten van het huwelijk. Dit maakt dat dus ook de kinderen onder dit allesomvattend begrip vallen. 94.
De lasten waarin bijgedragen moet worden zijn onder meer: de kosten van onderhoud en
opvoeding van de kinderen die leven onder hetzelfde dak 96 , voedsel, kleding, medische verzorging, kosten van elektriciteit en verwarming, maar ook reparatiekosten aan voertuigen, vrijetijdsbesteding, sport, vakantie enz.
Verder is het traditioneel aanvaard dat de kosten gemaakt ten voordele van de
gezinswoning gelden als kosten van het huwelijk, waaronder de huurkosten, verzekeringen, belastingen zoals de onroerende voorheffing, onderhoud en reparatie van de woning, alsook de afbetaling van de lening voor de verkrijging van het onroerend goed dat geldt als gezinswoning97.98 95.
Er moet hier opgemerkt worden dat de bijdrageplicht niet enkel een financiële verplichting
inhoudt, maar de bijdrageplicht wordt net gekenmerkt door het feit dat het in een zekere mate het geldelijke overstijgt. Hier kan er bijvoorbeeld verwezen worden naar de huismoeder die thuis blijft om voor de kinderen en het huishouden te zorgen, waardoor zij geen inkomen heeft en zo weinig of geen middelen heeft om hierin bij te dragen. Dit is waar men dan terug valt op de persoonlijke, materiële prestaties die aldus het voorwerp kunnen uitmaken van de bijdrageplicht. 99 Verder kan er hier ook verwezen worden naar de materiële prestaties die door een echtgenoot doorgevoerd worden aan een onroerend goed ter renovatie ervan.
II. 96.
DE LEER VAN DE VERRIJKING ZONDER OORZAAK
De leer van de verrijking zonder oorzaak is gebaseerd op het principe dat men zich niet mag
verrijken ten koste van anderen zonder dat de verrijking gerechtvaardigd kan worden door welke oorzaak dan ook. De ongerechtvaardigde verrijking is een quasi-contract net zoals de terugvordering voor onverschuldigde betaling.100 Het is een algemeen rechtsbeginsel dat door de rechtspraak en rechtsleer een invulling heeft gekregen en waaraan voorwaarden gekoppeld zijn om te kunnen spreken van een ongerechtvaardigde verrijking.101 97.
De leer van de verrijking zonder oorzaak kan men als grondslag aanhalen indien men een actie
wilt ondernemen om een vergoeding te bekomen. De actie zal pas succesvol zijn indien er voldaan is aan vijf cumulatieve voorwaarden. 102 Deze voorwaarden zijn de volgende: (1) het ene vermogen moet verrijkt zijn, (2) terwijl het andere vermogen verarmd is, (3) er moet een causaal verband bestaan tussen deze vermogensverschuiving, (4) er moet geen juridische oorzaak voorhanden zijn en (5) het verarmde vermogen mag geen andere rechtsvordering ter beschikking hebben staan. 103 98.
In Nederland bestaat dezelfde rechtsfiguur die de term “ongerechtvaardigde verrijking”
meekrijgt, waarvan men de bepalingen terug vindt in artikel 6:212 BW. 96
Cass. 27 maart 1980, Arr. Cass., 1979-1980, 950. Cass. 22 april 1976, RW, 1976-1977, 993, noot H. CASMAN. 98 F. TAINMONT, “la portée juridique du devoir de contribution aux charges du marriage” RTDF, 1998, 568-570; P. SENAEVE, Compendium van het personen- en familierecht, Leuven, Acco, 2013, 497-498. 99 P. SENAEVE, o.c., 499. 100 B. GENNART en L. TAYMANS, “La théorie de l’enrichissement sans cause appliquée aux comptes entre ex-époux séparés de biens ou ex-concubins”, RTDF, 2007, 617. 101 Ibid. 102 Y.-H., LELEU, P. DE PAGE, o.c., 2013, 46. 103 Luik 22 oktober 2008, NFM., 2010/8, 234, noot C. DECLERCK. 97
27
AFDELING 3.
UITGEVOERDE WERKEN AAN EEN ONROEREND GOED
§1. ALGEMEEN 99.
De werken uitgevoerd aan een onroerend goed vallen normaler wijze onder de lasten van het
huwelijk.104 Het is echter niet zo dat enkel de werken uitgevoerd aan de gezinswoning onder deze lasten vallen, maar rechtspraak en rechtsleer leren ons ook dat verschillende vormen van uitgevoerde werken het voorwerp kunnen uitmaken van deze lasten. Omwille van deze reden wordt er een onderscheid gemaakt tussen de werken die uitgevoerd worden aan een onverdeeld goed en werken aan een eigen goed.
§2. WERKEN UITGEVOERD AAN EEN ONVERDEELD GOED I. 100.
DE HULP- EN BIJDRAGEPLICHT ALS OBSTAKEL VOOR HET VERKRIJGEN VAN EEN VERGOEDING?
Indien er werken worden gedaan aan een onverdeeld onroerend goed, door zelf renovatiewerken
of dergelijke uit te voeren, spreekt men dus van materiële prestaties die vallen onder de hulp- en bijdrageplicht. Dit is dus waar het schoentje gaat knellen indien de “klussende echtgenoot” voor de geleverde arbeid een vergoeding gaat vragen. Om te bepalen of een vergoeding verschuldigd is aan de “klussende echtgenoot” voor het werk geleverd aan een goed in onverdeelde eigendom zal men moeten nagaan of de uitvoering van de werken vallen binnen de hulp- en bijdrageplicht. Dezelfde redenering geldt eveneens bij de verwerving van een onroerend goed gefinancierd door één enkele echtgenoot. Er kan alleen dan een vergoeding verkregen worden indien men het buitensporig karakter kan bewijzen van de hulp- en bijdrageplicht.105 Uiteindelijk zal het altijd een feitenkwestie blijven en is het aan de rechter om over het buitensporig karakter van de werken te beslissen.106 101.
In de rechtsleer is er al vaak gespeculeerd over welke soorten werken onder de hulp- en
bijdrageplicht vallen ingeval van een goed in onverdeeldheid en welke soort werken recht geven op een vergoeding. GIMENNE ziet een verband tussen de onderhoudswerken en de bijdrageplicht omdat het de verantwoordelijkheid is van beide echtgenoten om het onverdeelde goed te onderhouden. Ze is echter van mening dat indien er verbeteringswerken doorgevoerd worden en de wil van de echtgenoten niet bewezen kan worden om deze te koppelen aan de bijdrageplicht, dan zou men wel een vergoeding verschuldigd zijn aan de “klussende echtgenoot”.107 102.
De rechtspraak voorziet ons van een hypothese waarbij een antwoord wordt voorzien op de vraag
of alle soorten werken vallen onder de hulp- en bijdrageplicht. In een arrest van 4 november 2009 van het Hof van Beroep van Antwerpen was de rechter van oordeel dat de renovatiewerken uitgevoerd aan de gezinswoning in principe lasten van het huwelijk zijn. 108 In het arrest, waarbij de partners gehuwd waren onder het stelsel van scheiding van goederen, heeft de rechter beoordeeld dat het de wil van de echtgenoten was om te delen in de lasten, omdat ze 104
W. PINTENS, C. DECLERCK, K. VANWINCKELEN, o.c., 23. C. GIMENNE, o.c., 423-424. 106 N. TORFS, “Zijn werken uitgevoerd door een van de echtgenoten aan een eigen onroerend goed te beschouwen als “zijn bijdrage in de lasten van het huwelijk”?”, TBBR, 2014/5, 207. 107 C. GIMENNE, o.c., 424. 108 Y.-H., LELEU, P. DE PAGE, o.c., 44-45. 105
28
het goed aangekocht hadden met de bedoeling deze woning als gezinswoning te gebruiken. Bijgevolg oordeelde het Hof dat de ene echtgenoot geen vergoeding mocht vragen van de andere echtgenoot van de door hem gedragen lasten, “voor zover de andere echtgenoot zijn verplichting tot bijdrage, namelijk in evenredigheid tot zijn mogelijkheden, naar behoren is nagekomen”. In het voornoemd arrest heeft de echtgenoot die de vergoedingen eiste geen bewijs geleverd van onevenredigheid waardoor er dus geen sprake is van enige vergoeding. Verder geeft het Hof aan dat er in een stelsel van scheiding van goederen geen rekening betreffende de bijdrageplicht moeten worden opgesteld, “zolang de bijdragen van de echtgenoten evenwichtig zijn”.109 103.
Uit het voorgaande arrest kan men afleiden dat er wel degelijk een vergoeding bekomen kan
worden indien men kan bewijzen dat de andere echtgenoot niet in evenredigheid heeft bijgedragen in de lasten, waarbij er rekening moet worden gehouden met de geldelijke lasten maar ook de lasten in natura, waaronder bijvoorbeeld huishouden en de zorg van de kinderen.110
II.
DE VERRIJKING ZONDER OORZAAK ALS GRONDSLAG VOOR EEN VERGOEDING INGEVAL HET HUWELIJKSCONTRACT GEEN UITWEG BIEDT
A. Algemeen 104.
Ingevolge artikel 577 §5 en §6 van het Burgerlijk Wetboek vereist het regime van mede-
eigendom de instemming van beide eigenaars ingeval men verbeteringswerken gaat doorvoeren. Indien er dus verbeteringswerken doorgevoerd werden, gaat men er van uit dat beide echtgenoten hiermee hebben ingestemd, dat tot gevolg heeft dat beide echtgenoten naar hun vermogen moeten delen in de lasten. Indien er maar één enkele echtgenoot materiële prestaties doorvoert en de andere echtgenoot van deze meerwaarde meegeniet zonder mee te hebben gedeeld in de lasten, is er een vergoeding verschuldigd. Wanneer de evenredigheid in de prestaties niet bewezen kan worden, kan men de vergoeding alsnog ontlopen door de ‘vrije wil van de klussende echtgenoot om te bevoordelen’ te bewijzen. Indien het huwelijkscontract hieromtrent geen clausule bevat, is het nog steeds nodig om een juridische basis te vinden om deze vergoeding te bekomen. Rechtspraak en rechtsleer leren ons dat de theorie van de verrijking zonder oorzaak als basis zal dienen.111
B. De verrijking zonder oorzaak als grondslag 105.
Tussen echtgenoten die gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen, moet het
voldoen aan de eerste drie voorwaarden in het algemeen geen probleem vormen. 112 De voorwaarden van subsidiariteit, maar vooral de afwezigheid van een oorzaak vormen het voorwerp van een tweedeling in de rechtspraak en rechtsleer. 106.
Er is een kleine groep in de rechtsleer en rechtspraak die de leer van de verrijking zonder oorzaak
vaak verwerpt, omwille van verschillende redenen. Zo redeneren zij dat er geen betaling verschuldigd zou zijn omdat het de enige wil van de verarmde zou zijn, het feit dat het huwelijkscontract de partijen
109 110 111 112
Antwerpen 4 november 2009, T.Fam., 2010/9, 190, noot C. DECLERCK. Ibid. C. GIMENNE, o.c., 425-426. Supra 26, nr. 97.
29
zou verenigen of door het feit dat de echtgenoten de rekeningen kunnen inschrijven in hun huwelijkscontract.113 Dit zien zij dus als een oorzaak waardoor er geen vergoeding verschuldigd zou zijn. 107.
Aan de andere kant is er een uitgebreide strekking die een concrete beoordeling aan de zaak
geeft en de reikwijdte van de verrijking zonder oorzaak uitbreidt. Deze strekking ziet de enige wil van de verarmde, de huwelijksband of huwelijkscontract niet als een oorzaak want deze zijn altijd aanwezig in geval van verschuivingen tijdens het huwelijk van echtgenoten getrouwd met scheiding van goederen. De analyse moet volgens hun algemeen gebeuren waar men de overdracht van de goederen of de waarden op
twee
wijzen
gaat
behandelen.
Eerst
moet
men
een
vaststelling
maken
van
alle
eigendomsverhoudingen die zijn ontstaan tijdens het huwelijk, om zo na te gaan of er een mogelijke onevenredigheid bestaat tussen de overdrachten van de echtgenoten onderling of indien er sprake is van een overdreven onevenredigheid in de verarming van de ene en verrijking van de andere echtgenoot. Indien dit het geval is moet men deze onevenredigheid redelijk en objectief kunnen verantwoorden. 114 Is dit niet het geval, dan moet de vergoeding toekomen aan de klussende echtgenoot.115 Het is dan ook deze strekking waar men zich op moet baseren, wil men een vergoeding bekomen als klussende echtgenoot.
§3. WERKEN UITGEVOERD AAN EEN EIGEN GOED VAN DE ANDERE ECHTGENOOT I. 108.
ALGEMEEN
In de problematiek aangaande de valorisatie van het huishoudelijke arbeid in het stelsel van
scheiding van goederen, is het zeker belangrijk om de rechtspraak en rechtsleer te bestuderen omtrent de werken die uitgevoerd zijn door de ene echtgenoot aan een eigen goed van de andere echtgenoot. Het gaat dan vooral over de uitgevoerde werken die de bijdrageplicht van het huwelijk overstijgen, hetzij de uitgevoerd werken buiten de ‘werkuren’ van de professioneel actieve echtgenoot, hetzij het beheer van het huis door de niet-werkende echtgenoot.116 109.
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de werken die uitgevoerd worden die kaderen
binnen de bijdrageplicht in de lasten van het huwelijk, m.n. de prestaties die niet overdreven zijn en de werken die deze bijdrageplicht wel overstijgen. Indien de prestaties deze plicht wel overstijgen, kan men niet meer praten van een natuurlijke verbintenis. GIMENNE is de mening toegedaan dat de natuurlijke verbintenis niet zou stroken met de essentie van de scheiding van goederen, dat gekarakteriseerd is door de scheiding van de vermogens en de gelimiteerde financiële solidariteit. 110.
117
Het beoordelingscriterium waar veel belang aan gehecht wordt is de wil van de echtgenoten. Het
is echter denkbaar dat de echtgenoten de uitgevoerde werken niet willen koppelen aan de bijdrageplicht van het huwelijk, bijvoorbeeld indien er werken uitgevoerd worden aan een onroerend goed dat geërfd is, en daarop een meerwaarde gecreëerd wordt. De animus donandi kan dan ook aan de basis liggen van de
113
Luik 19 december 2007, R.R.D., 2007, 263; Brussel 29 juni 2006, RTDF, 2007, 848; Antwerpen 30 november 2005, N.J.W., 2006, 948, Bergen 8 juni 2010, Act.dr.fam., 2011, 15. 114 Y.-H., LELEU, P. DE PAGE, o.c., 48. 115 B. GENNART en L. TAYMANS, “La théorie de l’enrichissement sans cause appliquée aux comptes entre ex-époux séparés de biens ou ex-concubins”, RTDF, 2007, 647-648. 116 Y.-H., LELEU, P. DE PAGE, o.c., 43. 117 C. GIMENNE, o.c., 426-428.
30
verrichte werken, maar deze vrijgevigheid wordt niet vermoed en moet worden bewezen door de echtgenoot die dit inroept.118 111.
Het is hier vooral belangrijk om rekening te houden met de tijd die voorbij gaat, nadat de werken
zijn uitgevoerd. Als een echtscheiding doorgevoerd wordt kort nadat de werken hebben plaatsgevonden, heeft noch de klussende echtgenoot, noch het huishouden hier baat bij, maar enkel de eigenaarechtgenoot. Het is net dan, wanneer de initiële wil van de klussende echtgenoot niet langer gehandhaafd wordt, dat er recht moet zijn op een schadevergoeding. De wil van de echtgenoten moeten daarom steeds in rekening gebracht worden bij de beoordeling afhankelijk van de aard van de verrichte werkzaamheden en de duur van het huwelijk na de werken. 119
II. 112.
GRONDSLAG 1 – ARTIKEL 555 BW
Volgens GIMENNE kan artikel 555 van het Burgerlijk wetboek als basis dienen voor de klussende
echtgenoot om een vergoeding te vragen van de waarde van de materialen en de prijs van de materiële werken die verricht zijn, indien men gehuwd is onder het stelsel van scheiding van goederen. Dit heeft tot gevolg dat men zich niet baseert op de leer van de verrijking zonder oorzaak, want deze heeft een subsidiair karakter.120 113.
Artikel 555 B.W. handelt over de ‘beplantingen, gebouwen en werken die tot stand zijn gebracht
door een derde met zijn eigen materialen’. Volgens dit artikel heeft de eigenaar de keuze om deze werken die uitgevoerd zijn door een derde weg te laten halen of hij kan ze behouden. Het feit dat de echtgenoot stilzwijgt en mee geniet van de verrichte werkzaamheden komt overeen met een stilzwijgende verklaring van afstand van het recht om de werkzaamheden te laten verwijderen. 121 Dit heeft tot rechtstreeks gevolg dat de eigenaar-echtgenoot verkiest om de beplantingen en gebouwen te behouden, waardoor hij de waarde van de materialen en het arbeidsloon moet vergoeden, zonder dat de min of meer belangrijke vermeerdering der waarde, die het erf kan hebben verkregen, in aanmerking komt (art. 555, derde lid BW). 114.
In de rechtsleer is er onenigheid over artikel 555 BW dat als grondslag gebruikt zou kunnen
worden. Dit artikel zou echter enkel van toepassing zijn indien er geen andere specifieke wet bestaat, waarbij we in het huwelijksvermogensrecht aan het primair stelsel denken. De ratio legis van artikel 555 B.W. is het regelen van situaties waarin de bezitter van een onroerend goed werken uitvoert aan een goed die een ander toebehoort. Het probleem in het huwelijksvermogensrecht stelt zich dat vaak de werken uitgevoerd worden aan de gezinswoning die toebehoort aan de echtgenoot-eigenaar, waardoor hij dus ook in het bezit is van het onroerend goed. Dit is de reden waarom er bedenkingen gesteld worden voor de toepassing van artikel 555 B.W. op deze situaties. 122 Het is daarom aangewezen om zich in tweede instantie op de leer van de verrijking zonder oorzaak te beroepen.
III.
GRONDSLAG 2 – DE VERRIJKING ZONDER OORZAAK
118
N. TORFS, “Gratis werken toch niet gratis?” (noot onder hof van beroep van 16 januari 2002), TBBR, 2004, 329. C. GIMENNE, o.c., 426-427. 120 Ibid.; N. TORFS, “Gratis werken toch niet gratis?” (noot onder hof van beroep van 16 januari 2002), TBBR, 2004, 329. 121 C. GIMENNE, o.c., 428. 122 N. TORFS, o.c., 330. 119
31
115.
De leer van de verrijking zonder oorzaak vindt toepassing in het arrest van het Hof van Beroep te
Luik van 16 januari 2002123 , waar de feiten als volgt zijn: de echtgenoten zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen, waarbij een onroerend goed wordt aangekocht. De blote eigendom van het goed komt volledig aan de vrouw toe en het vruchtgebruik wordt door beide echtgenoten elk voor de helft aangekocht. De man is invalide en aldus werkloos, waardoor hij de tijd heeft gehad om flink wat verbouwingswerken door te voeren aan het onroerend goed. Het komt echter tot een echtscheiding waarbij de man niet enkel zijn aandeel van het vruchtgebruik terug wenst te krijgen maar ook een vergoeding
voor
eigen
gelden
die
hij
in
het
onroerend
goed
heeft
gestoken
en
voor
de
verbeteringswerken die hij eigenhandig heeft doorgevoerd verspreid over 5 jaar. Het is net voor dat laatste dat dit arrest als baanbrekend kan aanschouwd worden. 116.
Het Hof besluit dat de werken die door meneer uitgevoerd werden de plicht om bij te dragen in de
lasten van het huwelijk overschrijdt. Als redenering geeft het Hof mee dat er een overschrijding plaats vindt omdat het goed waaraan verbeteringswerken doorgevoerd worden geen gemeenschappelijk goed is, maar dat het een eigen goed is van de echtgenote omdat zij de blote eigendom ervan heeft. Daarbij argumenteerde de rechter dat de werken uitgevoerd als fundamenteel beschouwd konden worden en dus niet als onderhoudswerken. Het Hof geeft in het arrest mee dat ook de tijdspanne van belang is in combinatie met de bestemming van de werken uitgevoerd. Mevrouw gaf echter aan dat het feit dat de woning als gezinswoning gediend had, een compensatie was voor de werken die de man uitvoerde. De rechter was echter van oordeel dat aan deze bestemming van de woning een einde was gekomen door de echtscheiding, rekening houdend dat de echtscheiding al na enkele jaren volgde nadat de werken uitgevoerd waren. 117.
Dit arrest is van belang omwille van het feit dat de rechter kan vaststellen dat het verrichten van
materieel werk de gewone bijdrageplicht overschrijdt, zoals dit in het licht van de concrete zaak beoordeeld werd. Er zou volgens de rechter echter een onevenwicht ontstaan zijn tussen de echtgenoten die hersteld moet worden, in casu door een vergoeding te betalen voor de overdreven prestaties die geleverd zijn. Het feit dat de rechter hier erkent dat men voor materieel gepresteerd werk een vergoeding kan krijgen omdat het de bijdrageplicht overschrijdt, heeft tot gevolg dat men er dus wel degelijk een vergoeding verkregen kan worden voor materieel gepresteerde werken. 118.
In Nederland heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over een geval
van ongehuwde
samenwoners, waarin voor het eerst de ongerechtvaardigde verrijking geaccepteerd werd aangaande werken doorgevoerd aan een woning.124 In dit arrest had de man werken doorgevoerd aan de woning waarin het ongetrouwd stel leefde, maar de woning stond enkel op naam van de vrouw. Nadat de relatie afsprong stelt de man een vordering in op grond van ongerechtvaardigde verrijking. De Hoge Raad besluit dat er sprake kan zijn van een ongerechtvaardigde verrijking indien de uitgaven van de verbouwing enkel voor rekening van één echtgenoot zijn gekomen en de andere niet heeft bijgedragen in de kosten. Met andere woorden heeft de andere partner zich die kosten uitgespaard, wat aldus overeenkomt met de ongerechtvaardigde verrijking. Dit arrest heeft geen betrekking op een gehuwd stel, maar deze uitspraak van de Hoge Raad laat wel de mogelijkheid open dat soortgelijke gevallen bij gehuwden eenzelfde uitspraak kunnen bekomen.
123 124
Luik 16 januari 2002, TBBR, 2004, 324, noot N. TORFS. HR 5 september 2008, NJ, 2008, 481.
32
In het algemeen is gebleken dat de Hoge Raad veel waarde hecht aan de huwelijkse voorwaarden. Hij doorbreekt ze enkel in zeer uitzonderlijke gevallen, waardoor het moeilijk wordt om een vergoeding te bekomen voor de huishoudelijke arbeid onder het Nederlands recht.125
AFDELING 4. 119.
MEEWERKENDE ECHTGENOOT
Het gebeurt maar al te vaak dat echtgenoten sociaal gezien samen een handelszaak uitbaten,
maar waarbij de juridische situatie te wensen kan overlaten. Dit is zeker het geval waarbij de echtgenoten gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen en één der echtgenoten een eigen handelszaak heeft waarin de andere echtgenoot gestructureerde arbeid levert. In principe trouwt men onder dit stelsel om een hele rompslomp bij de verdeling van goederen bij echtscheiding te vermijden. Zoals eerder vermeld is er echter geen gemeenschappelijk vermogen en behouden de echtgenoten hun eigen goederen. De vruchten van de arbeidsinspanningen blijven als gevolg hiervan dan ook eigen onder het stelsel van ‘zuivere’ scheiding van goederen.
De rechtspraak en rechtsleer leren ons dat zich hier
nochtans problemen kunnen voordoen indien de niet-eigenaar van de handelszaak ook arbeid levert in de handelszaak van de eigenaar-echtgenoot, want die inspanningen komen het eigen goed van de eigenaarechtgenoot ten goede terwijl de helpende echtgenoot ‘gratis’ werk levert. 120.
In de situaties van meewerkende of samenwerkende echtgenoten keert men in de meeste
gevallen geen loon uit, omdat de meewerkende echtgenoot bv. in het huis woont of leeft van het inkomen of de winst van de handelszaak van de eigenaar-echtgenoot. Tijdens het huwelijk zelf geeft dit misschien weinig problemen, maar dit is anders indien zich een echtscheiding voordoet. De meewerkende echtgenoot heeft echter altijd ‘gratis’ werk geleverd en de eigenaar-echtgenoot heeft alle winsten van de handelszaak opgestreken. Die winsten heeft deze echtgenoot mede kunnen realiseren door de hulp van de andere echtgenoot en heeft hiermee investeringen kunnen doen, geld kunnen sparen, enzovoort. Helaas voor de meewerkende echtgenoot worden ook deze spaargelden en investeringen eigen goederen, wat wil zeggen dat de meewerkende echtgenoot met lege handen overblijft na een echtscheiding. 121.
Het is uiteraard aangeraden om ter zake een regeling te treffen (zie verder in Hoofdstuk vijf),
maar in de meeste gevallen hebben de echtgenoten niets geregeld in het huwelijkscontract. Dit is vaak te wijten aan de evolutie binnen het gezin. 126 Zo kan het zijn dat de vrouw werkte in het begin van het huwelijk maar ze uiteindelijk haar werk opgeeft om zich te ontfermen over het huishouden en de kinderen, maar ook het werk van haar echtgenoot. Op die manier wordt zij dan de niet-bezoldigde meewerkende echtgenoot.127 122.
In de rechtspraak baseert men zich op de leer van de verrijking zonder oorzaak om vergoedingen
toe te kennen aan de meewerkende echtgenoot. Dit was onder meer het geval bij de rechtbank van eerste aanleg te Luik in 1996 waarbij twee echtgenoten getrouwd waren onder het stelsel van scheiding
125
Hof Den Haag 22 december 1983, NJ, 1985, 860; HR 4 december 1987, NJ, 1988, 678; HR 20 januari 1989, NJ, 1989, 766; HR 21 juni 1995, NJ, 1996, 603; HR 19 jauari 1996, NJ, 1996, 617; HR 2 september 2005, NJ, 2006, 99; ’s Hertogenbosch 25 oktober 2005, LJN, AV2163; Zie ook: M.V. ANTOKOLSKAIA, B. BREEDERVELD, J.E. HULST, W.D. KOLKMAN, F.R. SALOMONS en L.C.A. VERSTAPPEN, Koude uitsluiting, Materiële problemen en onbillijkheden na scheiding van in koude uitsluiting gehuwde echtgenoten en na scheiding van ongehuwd samenlevende partners, alsmede instrumenten voor de overheid om deze tegen te gaan, Serie Familie & Recht nr. 2, Den Haag Boom Juridische Uitgevers, 2011, 24-52. 126 N. TORFS, Gezin en arbeid, enkele huwelijksvermogensrechtelijke twistpunten, Gent, Larcier, 2008, 74. 127 P. DE PAGE, “La problématique de ma séparation de biens dans la théorie et dans la pratique” in J.-L. JEGHERS (ed.), Les contracts de mariage, Academia-Bruylant, 1996, 30.
33
van goederen en de man een handelszaak geërfd had van zijn ouders. 128 De vrouw heeft tijdens het huwelijk arbeid geleverd in deze eigen handelszaak van de man. De vrouw wou een vergoeding voor de gecreëerde meerwaarde van de handelszaak en een vergoeding voor de gepresteerde arbeid. De rechter besluit namelijk het volgende: “Attendu que pour tout le travail presté par elle dans le fonds de commerce,
la
demanderesse
peut
invoquer
l’enrichissement
sans
cause
du
défendeur,
lequel
enrichissement doit donner lieu à indemnisation puisqu’en effet le défendeur a vu, suite à ce travail de la demanderesse, son fonds de commerce benéficier d’une plus-value, tandis que la demanderesse, au jour du dépôt de la requête en divorce, s’est appauvrie.” 129 De rechter besluit hier dat de meewerkende echtgenoot een vergoeding moet krijgen voor de geleverde arbeidsinspanningen omdat er hier wel degelijk sprake is van een verrijking zonder oorzaak ten aanzien van de eigenaar-echtgenoot. Deze verrijking zonder oorzaak bestond namelijk in de meerwaarde van de handelszaak die door de jaren heen gerealiseerd werd. De meewerkende echtgenoot werd een schadevergoeding toegekend die als volgt werd vastgesteld: Allereerst werd een derde van de meerwaarde van het clienteel aan de meewerkende echtgenoot toegekend (2 502 000 Belgische frank gedeeld door drie). Vervolgens werd ook nog eens de helft van de meerwaarde op de materialen aan diezelfde echtgenoot toegekend (812 000 gedeeld door twee). De rechter kende uiteindelijk aan de meewerkende echtgenoot een schadevergoeding van 1 240 000 Belgische frank130 toe. 123.
Deze problematiek is door de jaren heen meerdere malen het voorwerp geweest van rechtspraak,
maar eenduidig is de rechtspraak hier niet over. Het blijft echter steeds een feitenkwestie waardoor de zaak steeds in concreto behandeld moet worden. Zo oordeelde het Hof van Beroep te Antwerpen 131 enerzijds dat er geen sprake was van een vermogensverschuiving zonder oorzaak in het geval waarin de echtgenoot actief meegewerkt had in de handelszaak van zijn echtgenote. Het Hof oordeelde dat de leer van de vermogensverschuiving niet kon worden toegepast in de contractuele sfeer, wat het geval is indien men gehuwd is onder het stelsel van scheiding van goederen. Verder haalt het Hof ook aan dat de geleverde prestaties de hulp- en bijdrageplicht niet overschreed omdat hij zelf een job had en daarbij bijkomend lessen volgde. Deze bijkomende argumentatie wijst er misschien wel op dat de echtgenoot wel een vergoeding had kunnen bekomen in het geval hij deze job niet vervuld had? Anderzijds oordeelde het Hof van Beroep te Luik132, waar de echtgenote dertig jaar lang meegewerkt had in de handelszaak van haar man, dan weer wel dat er zich een vermogensverschuiving zonder oorzaak had voorgedaan en oordeelde dat een vergoeding verschuldigd was.133 124.
Zoals het bovenstaande doet blijken, is er wel degelijk een mogelijkheid om een vergoeding te
bekomen op grond van de leer van de verrijking zonder oorzaak. Iedereen heeft echter recht op een vergoeding bij het vervullen van arbeidsprestaties. Moesten de echtgenoten nu niet binnen de handelszaak van de echtgenoot werken, dan zouden ze dit buitenshuis doen en worden ze hier ook voor vergoed. In eerste instantie moeten de inspanningen de bijdrage in de lasten van het huwelijk overstijgen, wat het geval is wanneer er geen sporadisch werk geleverd wordt maar wanneer er sprake is van gestructureerde arbeid, wat wil zeggen dat het werk op een duurzame, regelmatige manier moet
128
Rb. Luik 8 januari 1996, RTDF, 1996, 572. N. TORFS, o.c., 76. 130 Dit komt overeen met 30 738.82 euro. 131 Antwerpen 30 november 2005, T. Not., 2006, 247, noot N. TORFS. 132 Luik 2 maart 2005, JT, 2005, 557. 133 C. DECLERCK, “Recente rechtspraak huwelijksvermogensrecht” in W. PINTENS en J. DU MONGH, Themis 40. Familiaal vermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2007, 41. 129
34
gebeuren.134 Al bij al blijft dit een feitenkwestie die enkel beoordeeld kan worden door een rechter. Als er sprake is van gestructureerde arbeid zit men niet meer in de persoonlijke maar economische sfeer, waar volgens TORFS een onderscheid moet gemaakt worden. Het contract van scheiding van goederen zou alleen maar gelden in de persoonlijke sfeer, voor de vermogensrechtelijke gevolgen tussen de echtgenoten.
Dit
geldt
niet
voor
de
economische
sfeer,
omdat
het
ook
mogelijk
is
om
arbeidsovereenkomsten tussen echtgenoten af te sluiten en samen een vennootschap op te richten. Dit heeft tot gevolg dat de echtgenoot wel vergoed kan worden voor de arbeidsprestaties die vervuld werden tijdens het huwelijk in de handelszaak van de eigenaar-echtgenoot.135
AFDELING 5.
§1.
HUISHOUDELIJKE ARBEID SENSU STRICTO
HUISHOUDELIJKE
ARBEID
SENSU
STRICTO
ALS
VERWEERMIDDEL
TEGEN
TERUGBETALINGSVORDERINGEN VAN EEN FINANCIERENDE ECHTGENOOT. 125.
De huishoudelijke arbeid van een echtgenoot is de meest voorkomende vorm waarin men spreekt
van niet-vergoede arbeid. Het is daarbij het moeilijkst om dit soort huishouden in geld te kunnen waarderen of om grondslagen te vinden om een vergoeding te bekomen voor de huishoudelijke arbeid sensu stricto die door de jaren heen gepresteerd werd. 126.
In het arrest van het Hof van Cassatie van 22 april 1976 136 waarin een onroerend goed in
onverdeeldheid werd aangekocht, bevestigde het Hof dat de bijdrage in natura ook een onderdeel vormde van de bijdrage in de huwelijkslasten evenals de kosten die gemaakt werden voor het onderhoud van de woning. Het Hof geeft echter mee dat dit bijdragen in de huwelijkslasten zijn tenzij een onevenwicht in deze bijdragen bewezen kan worden. In casu was er geen onevenwicht omdat de man de lening alleen afbetaalde van het huis en de vrouw hiertegenover het hele huishouden voor haar rekening nam waardoor er een evenwicht bestond in de bijdrage in de lasten.137 127.
Maar wat indien de man de lening niet alleen afbetaalde en de vrouw mee deelde in de financiële
kosten van het huwelijk? De jurisprudentie biedt de mogelijkheid om indirect een financieel onevenwicht aan te tonen, door aan te geven dat de ene echtgenoot minder heeft kunnen sparen voor eigen rekening, terwijl de andere echtgenoot in verhouding meer heeft kunnen sparen door het feit dat hij minder huwelijkslasten had omdat de vrouw mee deelde in de financiële kosten. Dit werd bevestigd door het Hof van Beroep te Luik van 16 november 2006 138 . In dit arrest oordeelde
het Hof dat er een forfaitaire
schuld aan de echtgenote verschuldigd was voor de overdreven prestaties in de huwelijkslasten.139 128.
Ook in het arrest van het Hof van Beroep te Luik van 19 december 2007 besloot het Hof dat de
echtgenote geen vergoeding verschuldigd was aan haar echtgenoot voor het alleen afbetalen van de lening van de gemeenschappelijke gezinswoning.
140
De vrouw had echter het huishouden en de
opvoeding van de kinderen voor haar rekening genomen.
134 135 136 137 138 139 140
N. TORFS, o.c., 80-81. Antwerpen 30 november 2005, T. Not., 2006, 254-255, noot N. TORFS. Cass. 22 april 1976, RW, 1976-1977, 993, noot H. CASMAN. Ibid.; Y.-H., LELEU, P. DE PAGE, o.c., 37. Luik 16 november 2006, JLMB, 2007, 1572. Y.-H., LELEU, P. DE PAGE, o.c., 41. Luik 19 december 2007, RRD, 2007, 263.
35
129.
Het Hof van Beroep te luik heeft op 16 december 2009 een belangrijke uitspraak gedaan. 141 In
het arrest waren de echtgenoten getrouwd onder het stelsel van scheiding van goederen. De vrouw combineerde het huishouden met een niet-vergoede professionele betrekking in de zaak van haar man. Hiervoor wou de vrouw een vergoeding bekomen. Het Hof kent haar uiteindelijk geen vergoeding toe omwille van het feit dat ze mee heeft genoten van de hoge levensstandaard, van de gezamenlijke gezinswoning die bij helften verdeeld wordt. Daarbij had de man een derde van haar notariële studies betaald. Hierover besloot het Hof: “La cour estime donc que c’est une base de référence raisonnable pour calculer l’excédent de la contribution de l’intimée aux charges du mariage, compte tenu des éléments relevés ci-avant quant aux économies qui ont été en surplus faites par les époux grâce à l’acquisition en indivision de l’immeuble conjugal.” Hier ziet men dat het Hof onderzoekt als de huishoudelijke bijdragen een eventuele overdreven bijdrage in de lasten van het huwelijk is. In casu is dit niet het geval, maar dit laat weer eens zien dat de rechtspraak er niet weigerachtig tegenover staat.142 130.
Met andere woorden komt het erop neer dat de rechtspraak het toelaat om het leveren van
huishoudelijke arbeid als verweermiddel tegen terugbetalingsvorderingen in te roepen. Er is echter geen actieve vergoedingsplicht op het ogenblik van de ontbinding van het huwelijk voor de geleverde huishoudelijke arbeid.
§2. ZELFSTANDIGE GRONDSLAG TOT VERGOEDING VAN HUISHOUDELIJKE ARBEID? 131.
Volgens LELEU en DE PAGE volstaat het om een overdreven bijdrage in de lasten van het huwelijk
te bewijzen in het geval de echtgenoten getrouwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen, wanneer de verarming van één der echtgenoten te wijten is aan een niet-professionele arbeidsprestatie die niet vergoed werd. De verrijking van de andere echtgenoot daarentegen is niet altijd tastbaar maar in deze veronderstelling waarin één echtgenoot alle of quasi alle huishoudelijke werk verricht, moet er wel een evenwicht gezocht worden in de bijdragen van beide echtgenoten.143 132.
Het huishoudelijke werk van een vrouw 144 kan op haar beurt het vermogen van haar man
verrijken, ook als zij mee profiteert van het betaald werk van haar echtgenoot, dat normaal het geval is. Alleen de verrijking van het betaald werk van de man wordt in acht genomen bij de vereffening van het huwelijksvermogensstelsel bij echtscheiding, zonder afbreuk te doen aan de vrouw die kan optreden tegen het vermogen van de man indien zij een verrijking van dit vermogen kan bewijzen. 145 Er bestaat een algemene consensus dat de verarming van de echtgenoot die het huishouden onder haar hoede nam, erin bestaat dat men een verlies heeft geleden voor een eventuele carrière. Zo zijn er genoeg vrouwen die hun carrière op een laag pitje zetten vanaf het ogenblik dat er kinderen in het spel komen. Dit doen ze omdat dit bevorderlijk is voor het gezin en het huishouden, en ook voor de carrière van de man. Zo heeft de man alle kansen gehad om zijn carrière te doen slagen en deze te doen uitbouwen. Aangezien de inkomsten in dit stelsel eigen blijven, is het eigen vermogen van de man verrijkt. 146 133.
In Nederland bestaat er geen grondslag om de onbezoldigde arbeid te vergoeden. Daarbij biedt
de jurisprudentie weinig hulp. De Hoge Raad heeft echter de arbeidsinspanningen van een vrouw, die 141 142 143 144 145 146
Luik 16 december 2009, RTDF, 2011, 968. Y.-H., LELEU, P. DE PAGE, o.c., 40-41. Y.-H., LELEU, P. DE PAGE, o.c., 49. Er wordt verwezen naar de vrouw, maar dit heeft eveneens betrekking op de man. Y.-H., LELEU, P. DE PAGE, o.c., 49. Y.-H., LELEU, P. DE PAGE, o.c., 37.
36
geleid hebben tot een vermogensvermeerdering van de man, niet aanvaard om de vrouw te laten meedelen in de vermogensvermeerdering.147 Verder is de onbezoldigde arbeid evenmin een rechtsgrond voor vermogensoverdracht op billijkheidsgronden.148 In het algemeen is gebleken dat de Hoge Raad veel waarde hecht aan de huwelijkse voorwaarden. Hij doorbreekt ze enkel in zeer uitzonderlijke gevallen, waardoor het moeilijk wordt om een vergoeding te bekomen voor de huishoudelijke arbeid onder het Nederlands recht. 149
147
HR 25 november 1988, NJ 1989, 529. HR 11 april 1986, NJ 1986, 622. 149 Hof Den Haag 22 december 1983, NJ, 1985, 860; HR 4 december 1987, NJ, 1988, 678; HR 20 januari 1989, NJ, 1989, 766; HR 21 juni 1995, NJ, 1996, 603; HR 19 jauari 1996, NJ, 1996, 617; HR 2 september 2005, NJ, 2006, 99; ’s Hertogenbosch 25 oktober 2005, LJN, AV2163; Zie ook: M.V. ANTOKOLSKAIA, B. BREEDERVELD, J.E. HULST, W.D. KOLKMAN, F.R. SALOMONS en L.C.A. VERSTAPPEN, o.c., 24-52. 148
37
HOOFDSTUK V. MOGELIJKE VOORZORGSMAATREGELEN 134.
Ingevolge
artikel
1387
van
het
Burgerlijk
Wetboek
mogen
de
echtgenoten
hun
huwelijksovereenkomst naar goeddunken regelen, zolang er geen bedingen instaan die strijdig zijn met de openbare orde of de goede zeden. Dit heeft tot gevolg dat de echtgenoten compensatieclausules kunnen opnemen in hun huwelijkscontract om situaties te vermijden waarbij er onenigheid zou ontstaan bij
echtscheiding
over
het
vermogen.
Verder
volgen
daarom
enkele
mogelijkheden
van
compensatieclausules.
AFDELING 1.
GEMEENSCHAPSSTELSEL
1. WERKEN UITGEVOERD AAN EEN WONING 135.
Wanneer er werken doorgevoerd worden aan eigen goed, die gefinancierd worden door het
gemeenschappelijk vermogen, kan de volgende clausule opgenomen worden in het huwelijkscontract: “De aanstaande echtgenoten komen overeen dat de meerwaarde die hun respectievelijke eigen goederen tijdens het huwelijk kunnen verkrijgen, eveneens eigen zal zijn, doch behoudens vergoeding aan het gemeenschappelijk vermogen in de mate waarin kan worden aangetoond dat deze meerwaarde haar oorsprong vindt in investering van gemeenschapsgelden 150 of door de prestaties in natura door één der echtgenoten151.”
2. MEEWERKENDE ECHTGENOOT 136.
Ingeval één der echtgenoten tijdens het huwelijk structureel arbeid geleverd heeft in de eigen
handelszaak van de andere echtgenoot, kan men volgens TORFS volgende clausules 152 voorstellen aangaande de geleverde arbeid en de gerealiseerde meerwaarde: -
“De aanstaande echtgenoten verklaren dat een vergoeding verschuldigd is door het eigen vermogen aan het gemeenschappelijk vermogen voor de structurele arbeid die door een echtgenoot wordt verricht in het haast uitsluitende belang van een eigen vermogen van één van hen. Het bedrag van de vergoeding wordt als volgt vastgesteld: minstens is het bedrag van het salaris dat geldt op de arbeidsmarkt voor gelijkaardig werk verschuldigd, maar verder wordt bij het bepalen
van
de
vergoeding
rekening
gehouden
met
de
meerwaarde
arbeidsinspanningen werd gerealiseerd. De toekomstige echtgenoten bepalen
die
via
deze
zelf in onderling
overleg waarin deze meerwaarde bestaat. Bij gebrek aan onderlinge overeenstemming zal zij door een deskundige worden vastgesteld.”153
150
H. CASMAN, “Enkele suggesties voor het openstellen van huwelijkscontracten met keuze voor een gemeenschapsstelsel” in KFBN (ed.), De evolutie in huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, 69. 151 De mogelijkheid bestaat hier ook om alleen te verwijzen naar de echtgenoot die geen eigenaar is van het eigen goed. 152 N. TORFS, Gezin en arbeid, enkele huwelijksvermogensrechtelijke twistpunten, Gent, Larcier, 2008, 60-61. 153 Zie ook: N. TORFS, Y. STEVENS, E. VAN DE VELDE, P. FOUBERT, C. VANDERKERKEN, J. DU MONGH, E. VAN GENECHTEN, E. VAN GRUNDERBEEK, “Compensatieclausules bij een ongelijke verdeling van arbeid en zorg in de partnerrelatie: Een gids voor notarissen en juridisch adviseur.”, Gelijke kansen in Vlaanderen, 2014.
38
-
“Wanneer tijdens het huwelijk investeringen gebeuren met gemeenschappelijk geld in deze eigen handelszaak, is geen vergoeding verschuldigd wanneer het louter de vervanging van bestaande goederen betreft. Wanneer de investeringen echter niet gaan om loutere vervanging van bestaande goederen wordt het bedrag van de vergoeding als volgt bepaald: minstens is het nominale bedrag verschuldigd, maar verder wordt bij het bepalen van de vergoeding rekening gehouden met de meerwaarde die via deze investering werd gerealiseerd. De toekomstige echtgenoten bepalen zelf in onderling overleg waarin deze meerwaarde bestaat. Bij gebrek aan onderlinge overeenstemming zal zij door een deskundige worden vastgesteld.”
3. HUISHOUDELIJKE ARBEID SENSU STRICTO 137.
Zoals verder zal blijken, moet er in het stelsel van ‘zuivere’ scheiding van goederen best een
compensatieclausule in het huwelijkscontract geschreven worden voor de prestaties in het huishouden. 154 Zo
een
compensatieclausule
is
overbodig
in
het
gemeenschapsstelsel,
aangezien
in
een
gemeenschapsstelsel alle inkomens uit beroepsbezigheden aan het gemeenschappelijk vermogen toekomen, evenals de vruchten, inkomsten en intresten van de eigen goederen van de echtgenoten. Hierdoor heeft de echtgenoot die zich inzet voor het huishouden van rechtswege recht op de helft van de goederen die tijdens het huwelijk opgebouwd werden. 138.
Het kan wel nuttig zijn om een clausule op te nemen aangaande de onderhoudsuitkering.155 Deze
kan als volgt luiden: “De echtgenoot die volledig beroepsactief is gebleven, verbindt zich ertoe aan de andere echtgenoot die zijn beroepsactiviteiten heeft beperkt om zich voornamelijk bezig te houden met zorgtaken, een onderhoudsgeld te betalen, wanneer het huwelijk eindigt door scheiding, om deze echtgenoot in staat te stellen zich opnieuw in te schakelen in de arbeidsmarkt en om hem hiervoor te compenseren. De echtgenoot verbindt zich ertoe maandelijks een som van … euro over te maken. Deze som wordt geïndexeerd overeenkomstig de gezondheidsindex en is maandelijks vooraf betaalbaar.”156
AFDELING 2.
STELSEL VAN ‘ZUIVERE’ SCHEIDING VAN GOEDEREN
§1. WERKEN UITGEVOERD AAN EEN WONING 139.
In het geval een vergoeding bekomen wordt voor werken uitgevoerd aan een woning, is het
onder het stelsel van scheiding van goederen enkel mogelijk om een aanspraak te maken op het nominaal bedrag en niet op de eventuele waardevermeerdering die het gevolg is van de uitgevoerde werken. 157 Het is daarom mogelijk om een clausule op te nemen waardoor ook een eventuele
154
Infra 39-40, nr. 142. Infra 41 e.v., nr. 144 e.v. 156 N. TORFS, Y. STEVENS, E. VAN DE VELDE, P. FOUBERT, C. VANDERKERKEN, J. DU MONGH, E. VAN GENECHTEN, E. VAN GRUNDERBEEK, “Compensatieclausules bij een ongelijke verdeling van arbeid en zorg in de partnerrelatie: Een gids voor notarissen en juridisch adviseur.”, Gelijke kansen in Vlaanderen, 2014. 157 P. VAN DEN EYNDE, “Preuves des créances et de la propriété entre époux séparés de biens” in M. GRÉGOIRE (ed.), Les contrats de mariage: bilan perspective et formulaire pratiques, Brussel, Bruylant, 1996, 58. 155
39
waardevermeerdering het voorwerp kan zijn van een vergoeding. Men kan daarom best verwijzen naar de vergoedingsregeling uit artikel 1435 van het Burgerlijk Wetboek: “De echtgenoten hebben het recht om met alle wettige middelen het bestaan en het bedrag van de vorderingen die zij jegens elkaar beweren te hebben aan te tonen. Bij de ontbinding van het huwelijk zullen deze vorderingen beoordeeld worden op basis van de in artikel 1435 van het Burgerlijk Wetboek neergelegde regels”.158 140.
Betreffende de werken uitgevoerd aan de gezinswoning die gezamenlijk is aangekocht, kan men
volgende clausule opnemen: “De echtgenoten komen overeen dat de betaling gedaan door één der echtgenoten voor het bekostigen van de lasten van het eigendom (onroerende voorheffing, verzekeringspremies, brand, onderhoud en de regelmatige reparaties), de lasten van de lening of de kosten verbonden aan de lening aangegaan voor de verwerving van het onroerend goed of voor de reparaties te kunnen bekostigen (incl. de kosten van de notariële akte, interesten van de lening, premies van de verzekering) zullen onherroepelijk geacht te zijn gedaan namens beide partijen en zal er daarom geen recht tot terugvordering tussen de echtgenoten van de betaling bestaan. Aan de andere kant, de betaling of prestaties in natura die door één der echtgenoten wordt verricht buiten zijn/haar aandeel dat overeenkomt met het percentage van zijn/haar aandeel in het onverdeeld goed, zullen we terug gevorderd kunnen worden ten aanzien van de andere echtgenoot.”159
§2. MEEWERKENDE ECHTGENOOT 141.
Ingeval één der echtgenoten tijdens het huwelijk structureel arbeid geleverd heeft in de eigen
handelszaak van de andere echtgenoot, kan men volgens TORFS volgende clausules voorstellen aangaande de geleverde arbeid en de gerealiseerde meerwaarde: -
“De aanstaande echtgenoten verklaren dat een vergoeding verschuldigd is door het eigen vermogen aan het gemeenschappelijk vermogen voor de structurele arbeid die door een echtgenoot wordt verricht in het haast uitsluitende belang van een eigen vermogen van één van hen. Het bedrag van de vergoeding wordt als volgt vastgesteld: minstens is het bedrag van het salaris dat geldt op de arbeidsmarkt voor gelijkaardig werk verschuldigd, maar verder wordt bij het bepalen
van
de
vergoeding
rekening
gehouden
met
de
meerwaarde
arbeidsinspanningen werd gerealiseerd. De toekomstige echtgenoten bepalen
die
via
deze
zelf in onderling
overleg waarin deze meerwaarde bestaat. Bij gebrek aan onderlinge overeenstemming zal zij door een deskundige worden vastgesteld.”
158
Vertaling van clausule, zie: P. VAN DEN EYNDE, o.c., 63. Gebaseerd op clausule uit: J.-L. RENCHON, “Les comptes entre époux séparés de biens relatifs à leurs immeubles indivis et propres” in Jeune Barreau (ed.), La liquidation des régimes de séparations de biens: Actes du colloque organisé par la commission Barreau-Notariat de Liège, le 23 mars 2000, Luik, Jeune Barreau, 2000, 98-99. 159
40
Het bedrag van de vergoeding dient te worden verminderd met betalingen, in geld of in natura die in de loop van het huwelijk reeds werden verricht. Het eventuele saldo is slechts opeisbaar bij het einde van het stelsel.”160
§3. HUISHOUDELIJKE ARBEID 142.
In het geval waarbij de man (quasi-) alleen werkzaam is en de vrouw thuis onbezoldigd het
huishouden en de opvoeding van de kinderen voor haar rekening neemt, kan men volgende clausules voorstellen:
Aangaande de gezinswoning kan men een clausule opnemen, waarbij de gezinswoning op beider namen van de echtgenoten komt te staan, waarbij de huisvrouw beschermd wordt voor de prestaties die zij in natura heeft geleverd: o
“Indien
de
echtgenoten
samen
een
woning
aankopen
die
zij
bestemmen
tot
gezinswoning, dan wordt deze aankoop vermoed een last van het huwelijk te zijn zodat aan elk van hen een gelijk aandeel in deze woning toekomt. Voor zover de aankoop een last van het huwelijk is, worden de echtgenoten op onweerlegbare wijze vermoed elk op een gelijke en gelijkwaardige wijze te hebben bijgedragen tot de aankoopprijs van deze woning, hetzij in geld, hetzij door prestaties in natura”. 161
Men kan ook voorzien in een participatierecht voor de echtgenoot in de vermogensaanwas van de andere echtgenoot. VERBEKE pleit voor een participatierecht voor de ‘huismoeder’ omdat in veel gevallen de echtgenoten bij het begin van hun huwelijk toetraden tot een gemeenschap van twee gelijkwaardige partners en waarin ze naderhand, naar hun vermogen, bijgedragen hebben in deze gemeenschap. Alhoewel de vrouw dan geen financiële bijdragen heeft geleverd, heeft zij wel bijgedragen tot een vermogensopbouw op een andere wijze. 162 Daarom stelt hij volgende clausule voor, dat losstaat van de eventuele alimentatieverplichting, ingeval de vrouw jarenlang het huishouden en de opvoeding van de kinderen voor rekening heeft genomen: o
“De aanstaande echtgenoten verklaren dat hun keuze voor het stelsel van scheiding van goederen hoofdzakelijk werd ingegeven door de bezorgdheid om de ene echtgenoot te beschermen tegen beroepsrisico’s van de andere. Dit stelsel kan evenwel naar het oordeel van beide aanstaande echtgenoten leiden tot onbillijkheid ten aanzien van de vrouw die haar beroepsactiviteit geheel/gedeeltelijk zal opofferen aan de zorg voor de huishouding en de opvoeding van de kinderen, en die inspanningen zal leveren die niet door loon of andere inkomsten worden vergoed, waardoor de man evenwel in de gelegenheid zal worden gesteld om zijn beroepsactiviteit in een optimale sfeer uit te oefenen. Om redenen van redelijkheid en billijkheid komen partijen dan ook overeen dat aan de vrouw zal toekomen, doch louter op te eisen bij de ontbinding van het stelsel door echtscheiding, een bijdrage die de man haar in geld of in goederen zal uitbetalen, waardoor zij in zijn vermogensaanwas zal kunnen delen.
160
N. TORFS, Gezin en arbeid, enkele huwelijksvermogensrechtelijke twistpunten, Gent, Larcier, 2008, 85. A. VERBEKE, “Het huwelijkscontract van scheiding van goederen. Pleidooi voor een ‘warme uitsluiting’” in KFBN (ed.), De evolutie in huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, 92. 162 A. VERBEKE, o.c., 94. 161
41
Deze bijdrage wordt forfaitair vastgesteld op (breukdeel) van het vermogen dat de man anders dan uit erfenis, schenkingen of legaten zal hebben opgebouwd, zoals vast te stellen op een tijdstip dat zes maanden de datum voorafgaat waarop de echtgenoten tot feitelijke scheiding zijn overgegaan”.163
AFDELING 3.
WETTELIJKE AANPASSINGEN GEBASEERD OP HET NEDERLANDS
RAPPORT.164 143.
In Nederland stelde men voor om zowel preventief als repressief maatregelen in te voeren om
een oplossing te vinden voor de problemen die de koude uitsluiting teweeg brengt. Deze maatregelen zouden als voorbeeld kunnen dienen om ons huidig Belgisch recht aan te passen inzake het stelsel van ‘zuivere’ scheiding van goederen. Preventief stelt men voor om de (aanstaande) echtgenoten een extra voorlichting te geven omtrent de bijzonderheden van de huwelijkse voorwaarden en de eventuele gevolgen ervan. Ze stellen zelfs voor om in de wet op te nemen dat de echtgenoten afzonderlijk hierover moeten ingelicht worden. Daarbij stellen ze ook voor dat deze voorlichting schriftelijk wordt neergelegd en als bijlage wordt toegevoegd aan de huwelijkse voorwaarden. Repressief stellen ze voor om een wijziging in de wet door te voeren zodat de echtgenoot aanspraak zou kunnen maken op een billijke vergoeding. Het amendement luidt als volgt: “Indien partijen bij huwelijkse voorwaarden afwijken van de regels der wettelijke gemeenschap kan de echtgenoot die arbeid heeft verricht in het door de andere echtgenoot uitgeoefende beroep of bedrijf of in diens huishouding, zonder voor die arbeid een passende beloning te ontvangen, aanspraak maken op een billijke vergoeding van de andere echtgenoot […]”.
165
Het zou hier volgens het rapport dan ook nuttig
zijn om de in de wet criteria op te nemen om na te gaan indien een vergoeding ineens moet worden toegekend. Daarbij zouden ook de criteria van de omvang van de vergoeding vermeld moeten worden. Verder stellen ze ook voor om te voorzien in een algemene billijkheidscorrectie, die de rechter de machtiging geeft om de koude uitsluiting opzij te zetten of aan te passen indien de voorwaarden onredelijk zouden zijn.
163
A. VERBEKE, o.c., 170-171. M.V. ANTOKOLSKAIA, B. BREEDERVELD, J.E. HULST, W.D. KOLKMAN, F.R. SALOMONS, L.C.A. VERSTAPPEN, o.c., 252-268. 165 Amendement van het lid Anker, Kamerstukken II, 2007-2008, 28 867, 15. 164
42
43
HOOFDSTUK VI. ONDERHOUDSUITKERING NA ECHTSCHEIDING AFDELING 1. 144.
INLEIDING
Als men jarenlang het huishouden en de opvoeding van de kinderen voor zijn/haar rekening
genomen heeft en er uiteindelijk een einde komt aan het huwelijk, is de onderhoudsuitkering het eerste waar men naar grijpt om ergens toch ‘vergoed’ te worden voor de geleverde onbezoldigde arbeid. Alhoewel de onderhoudsuitkering geen vergoeding is, geeft het de behoeftige echtgenoot wel de kans om zijn/haar levensstandaard die gedurende het huwelijk werd opgebouwd, voor enige tijd verder te zetten, zelfs na echtscheiding. Dit heeft tot gevolg dat de echtgenoot die zich onbezoldigd heeft ingezet voor het gezin toch niet helemaal met lege handen komt te staan bij echtscheiding. Het is daarom nuttig om de mogelijkheden tot uitkering te onderzoeken in het kader van deze masterscriptie. 145.
Sinds de inwerkingtreding van de Echtscheidingswet
166
van 2007 op 1 september 2007
onderscheidt men twee autonome echtscheidingsgronden: de echtscheiding door onderlinge toestemming (hierna afgekort: EOT) en de echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk (hierna afgekort: EOO).167 Hieronder zal er onderzocht worden in hoeverre er een onderhoudsuitkering toegekend kan worden in de twee verschillende echtscheidingsprocedures.
AFDELING 2.
ECHTSCHEIDING DOOR ONDERLINGE TOESTEMMING
§1. ALGEMEEN 146.
Ingevolge artikel 230 BW kunnen de echtgenoten door onderlinge toestemming uit de echt
scheiden, waarbij de echtgenoten vooraf een regeling kunnen treffen omtrent de echtscheiding (art. 1284, eerste lid Ger. W.). De onderlinge toestemming is de eerste voorwaarde waaraan voldaan moet worden om uit de echt te kunnen scheiden. Verder moet deze wilsovereenstemming blijven duren tot de echtscheidingsuitspraak (art. 1295 Ger.W.). De tweede voorwaarde bestaat erin dat een akkoord vereist is over de gevolgen van de ontbinding van het huwelijk.168 147.
Omwille van deze redenen is deze echtscheidingsprocedure de meest consensuele vorm van
echtscheiding.169 Men spreekt hier dan ook van een conventioneel karakter, i.t.t. de onderhoudsuitkering bij de echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting. 170 Daar spreekt men echter van een alimentair karakter.171 148.
Deze vorm van echtscheiding is in Nederland niet mogelijk. Het huwelijk moet daar echter
‘duurzaam ontwricht’ zijn en hier moeten bewijzen van geleverd worden.172
§2. DE ONDERHOUDSUITKERING NA ECHTSCHEIDING DOOR ONDERLINGE TOESTEMMING 166
Wet 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding, B.S., 7 juni 2007. R. HEMELSOEN, EOT-overeenkomsten – een empirisch-juridische studie, Antwerpen, Intersentia, 2012, 44-45; I. MARTENS, Onderhoudsuitkering tussen ex-echtgenoten. Na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, Antwerpen, Intersentia, 2014, 22-23. 168 I. MARTENS, o.c., 24. 169 R. HEMELSOEN, o.c., 43. 170 P. SENAEVE, Compendium van het personen-en familierecht, Leuven, Acco, 2013, 596. 171 Infra 43, nr. 152. 172 M. VAN MOURIK en A. NUYTINCK, Personen- en familierecht, huwelijksvermogensrecht en erfrecht, Deventer, Kluwer, 2012, 144. 167
44
149.
Artikel 1288, eerste lid, 4° Ger. W. bepaalt het volgende: “Zij zijn […] ertoe gehouden hun overeenkomst omtrent de volgende punten bij geschrift vast te leggen: 4° het bedragen van de eventuele uitkering te betalen door de ene echtgenoot aan de andere, gedurende de proeftijd en na de echtscheiding, de formule voor de eventuele aanpassing van die uitkering aan de kosten van levensonderhoud, de omstandigheden waaronder dit bedrag na de echtscheiding kan worden herzien en de nadere bepalingen ter zake.
Hieruit volgt dat de echtgenoten vooraf het bedrag van de eventuele uitkering kunnen regelen in hun echtscheidingsovereenkomst.
Het
woordje
“eventuele”
geeft
weer
dat
de
keuze
voor
een
onderhoudsuitkering facultatief is. Dit heeft tot gevolg dat het ontbreken van een onderhoudsuitkering in de EOT-overeenkomst in geen geval tot de afwijzing van de echtscheiding kan leiden. 173 150.
Verder
beschikken
de
echtgenoten
vrij
om
de
EOT-overeenkomst
aangaande
uit
onderhoudsuitkering in te vullen. Ze beslissen zelf over het bedrag, hoe en in welke mate deze blijft bestaan.174 Zo dienen de echtgenoten best te voorzien in een aanpassingsbeding van de uitkering die gekoppeld is aan de kosten van de levensonderhoud. Verder is het ook nuttig om herzienings- en uitdovingsbedingen op te nemen in de overeenkomst, die bijvoorbeeld handig kan zijn indien de uitkeringsgerechtigde een nieuw huwelijk aangaat.175 Ook kunnen ze vrij beslissen de uitkering tot levensonderhoud te koppelen aan een indexatieclausule.176
AFDELING 3.
ECHTSCHEIDING
OP
GROND
VAN
ONHERSTELBARE
ONTWRICHTING VAN HET HUWELIJK
§1. ALGEMEEN 151.
Ingevolge artikel 229 §1 BW wordt de echtscheiding uitgesproken wanneer de rechter vaststelt
dat het huwelijk onherstelbaar ontwricht is. Het artikel luidt verder: “Het huwelijk is onherstelbaar ontwricht wanneer de voortzetting van het samenleven tussen de echtgenoten en de hervatting ervan redelijkerwijs onmogelijk is geworden ingevolge die ontwrichting.” 152.
Artikel 301 BW is van toepassing indien één der echtgenoten om een onderhoudsuitkering vordert
in deze echtscheidingsprocedure. Overeenkomstig artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek is de behoeftige echtgenoot mogelijks gerechtigd op een onderhoudsuitkering. 177 Sinds de hervorming van 2007 van het echtscheidingsrecht 178 geldt als uitgangspunt dat de behoeftige ex-echtgenoot
173
van de
R. HEMELSOEN, o.c., 75. Ibid. 175 P. SENAEVE, Compendium van het personen-en familierecht, Leuven, Acco, 2013, 596. 176 Ibid. 177 C. DECLERCK, “In moeders armen. Pleidooi voor een statuut van de thuisblijfmoeder” in E. ALOFS, (et al.) (eds.), Liber amicorum Hélène Casman, Antwerpen, Intersentia, 2013, 157. 178 Wet 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding, B.S., 7 juni 2007. 174
45
andere ex-echtgenoot een uitkering kan vorderen, zonder dat enige schuld aangetoond moet worden. 179 Dit wil zeggen dat de onderhoudsuitkering van zuivere alimentaire aard is, wat wil zeggen dat de uitkering bedoeld is om aan de noden van het dagelijks leven van de uitkeringsgerechtigde te blijven voldoen.180 153.
Artikel 301, §1 B.W. biedt de echtgenoten de mogelijkheid om een overeenkomst te sluiten
omtrent de onderhoudsuitkering en deze kan alleen slaan op het bedrag van de onderhoudsuitkering. De overeenkomst kan tijdens de echtscheidingsprocedure gesloten worden, maar ook erna. Komt men niet tot een compromis betreffende de uitkering tot levensonderhoud, dan doet de rechter een uitspraak over de vordering tot onderhoudsuitkering, die ingesteld kan worden zowel tijdens de echtscheidingsprocedure als na de uitspraak van echtscheiding ten gronde.181 154.
In Nederland is de echtscheiding op grond van de duurzame ontwrichting de enige grond voor
echtscheiding (art. 1:151 BW). 182 Het huwelijk is ‘duurzaam ontwricht’ indien “de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden, zonder dat er uitzicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen”.183 De rechter kan aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien, een uitkering tot levensonderhoud toekennen (art.1:157, eerste lid BW).
§2. DE BEHOEFTIGHEID ALS GRONDVOORWAARDE VOOR HET RECHT OP UITKERING 155.
De behoeftigheid als voorwaarde is vervat in artikel 301, §2, eerste lid van het Burgerlijk
Wetboek, die stelt dat de behoeftige echtgenoot om een uitkering tot levensonderhoud kan verzoeken ten laste van de andere echtgenoot. 156.
Een definiëring van het begrip behoeftigheid wordt echter niet omschreven in de wet, wat maakt
dat de rechtsleer hier moet bijspringen. De minderheid in de rechtsleer ziet de behoeftigheid als de situatie waarin iemand zich bevindt waarin het levensnoodzakelijke ontbreekt. Hiermee bedoelt men ‘het niet beschikken over een leefloon’. De meerderheid in de rechtsleer ziet de behoeftigheid niet als het ontbreken van het levensnoodzakelijke, maar wel als een relatieve noodtoestand. Deze strekking gaat rekening houden met de voordien genoten levensstandaard, waarbij de concrete omstandigheden van de zaak,
zoals
bv.
leeftijd,
gezondheidstoestand,
uitkeringsgerechtigde, in acht worden genomen.
184
kinderlast
en
arbeidsgeschiktheid
van
de
Uit de parlementaire voorbereidingen blijkt dan ook
dat de tweede strekking het zal halen, mede doordat de wetgever het begrip behoeftigheid op een relatieve wijze wou invullen door te verwijzen naar de levensstandaard tijdens het huwelijk bij het bepalen van het bedrag van de uitkering.185 157.
De rechtsleer en rechtspraak gaat hier nog een stapje verder door het begrip een concretere
invulling te geven. Behoeftigheid wordt namelijk gezien als een ‘onevenwicht in de respectieve globale 179
I. MARTENS, o.c., 2014, 69. I. MARTENS, o.c., 63. 181 C. VAN ROY, “Overzicht van rechtspraak (2007-2011) – De onderhoudsuitkering na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting”, T.Fam., 2011/6, 111-112. 182 M. VAN MOURIK en A. NUYTINCK, Personen- en familierecht, huwelijksvermogensrecht en erfrecht, Deventer, Kluwer, 2012, 144. 183 M.J.C. KOENS en A.P.M.J. VONKEN (eds.), Personen- en familierecht. De tekst van Boek 1 van het BW, verwante regelgeving en IPR voorzien van commentaar, Deventer, Kluwer, 225. 184 I. MARTENS, o.c., 88-89 185 Wetsontwerp tot hervorming van de echtscheiding, Parl.St., Kamer 2005-06, nr. 51K2341/012, 2. 180
46
economische situatie van de echtgenoten’, waarbij men doelt op het geheel van hun inkomsten, hun mogelijkheden en hun lasten. Indien er hier sprake is van een onevenwicht, dan zou de economisch zwakkere echtgenoot behoeftig zijn en dus aanspraak kunnen maken op een onderhoudsuitkering.186 Indien één der echtgenoten jarenlang zijn beroepsactiviteit geheel of gedeeltelijk terug geschroefd heeft ten voordele van zijn gezin, heeft men jarenlang inkomsten gederfd uit professionele beroepsactiviteiten. Dit heeft tot rechtstreekse gevolg dat die echtgenoot een economisch zwakkere partij is geworden doorheen het huwelijk, wat maakt dat die echtgenoot behoeftig is geworden. 158.
Onder bepaalde omstandigheden is het mogelijk dat de ex-echtgenoot behoeftig is, maar toch
geen recht heeft op een onderhoudsuitkering. Dit is het geval indien hij zijn behoeftigheid zelf heeft veroorzaakt of wanneer hij een zware fout begaan heeft die de onherstelbare ontwrichting van het huwelijk veroorzaakte (bv. bedrog of fysiek partnergeweld).187 159.
In Nederland is de omvang van de uitkering ook afhankelijk van de behoeftigheid. De rechter
gaat rekening houden met de inkomsten die vergaard werden tijdens de laatste jaren van het huwelijk, maar ook met de uitgavenpatroon en in welke welstand de partijen geleefd hebben. 188
§3. IS
DE ZORG VOOR HET GEZIN EN DE HUISHOUDING EEN VRIJWILLIG VEROORZAAKTE
BEHOEFTIGHEID? 160.
Is de situatie waarin bv. de moeder thuis blijft om voor het huishouden en de kinderen te zorgen
een situatie waarin de behoeftigheid zelf veroorzaakt wordt? Volgens artikel 301, §5 kan de rechtbank de uitkering echter weigeren of verminderen indien de staat van behoefte van de verzoeker het gevolg is van twee cumulatieve voorwaarden, nl. een eenzijdig genomen beslissing (1) en zonder dat de noden van de familie deze keuze gerechtvaardigd hebben (2). Indien men aan deze voorwaarden zou voldoen, spreekt men in de rechtsleer van ‘luiheid’, waardoor artikel 301, §5 ook wel de ‘exceptie van luiheid’ wordt genoemd.189 161.
Het is net deze tweede voorwaarde, nl. de noden van de familie, die een centrale plaats innemen
bij de thuisblijvende echtgenoot. Men doelt voornamelijk op de zorgtaken en de verzorging van huishouden, aangezien in de memorie van toelichting de wetgever uitdrukkelijk stelt dat de hervorming van de echtscheidingswet ertoe strekt de echtgenoot te beschermen die een “economisch nadeel heeft ondergaan wegens zijn of haar investering in het gezin”. 190 Dit heeft tot gevolg dat indien één der echtgenoten zijn professionele beroepsactiviteiten niet meer ontplooid heeft ten voordele van het gezin, dat deze keuze gemaakt werd voor de noden van het gezin, waardoor voornoemde paragraaf niet van toepassing kan worden verklaard op de echtgenoten die huishoudelijke arbeid leveren.
186
I. MARTENS, o.c., 90-91 en verwijzingen aldaar; F. SWENNEN, “Hocus pocus alimentatie (art. 301 BW)” (noot onder Brussel 17 februari 2009), T.Fam., 2009/7, 147. 187 I. MARTENS, o.c., 87. 188 HR 19 december 2003, NJ, 2004, 140; M.J.C. KOENS en A.P.M.J. VONKEN (eds.), Personen- en familierecht. De tekst van Boek 1 van het BW, verwante regelgeving en IPR voorzien van commentaar, Deventer, Kluwer, 232; M. VAN MOURIK en A. NUYTINCK, Personen- en familierecht, huwelijksvermogensrecht en erfrecht, Deventer, Kluwer, 2012, 149. 189 I. MARTENS, o.c., 103; F. SWENNEN, “Hocus pocus alimentatie (art. 301 BW)” (noot onder Brussel 17 februari 2009), T.Fam., 2009/7, 148. 190 MvT, Parl.St., Kamer 2005-06, nr. 51K2341/001,19.
47
162.
Betreffende de eenzijdig genomen beslissing kan men eveneens besluiten dat paragraaf 5 van
artikel 301 niet van toepassing kan zijn in zulke situaties, aangezien de echtgenoten op basis van artikel 213 B.W. jegens elkaar getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd zijn. Dit houdt in dat de echtgenoten beslissingen over de organisatie van het huishouden in onderling overleg genomen hebben, tenzij het tegendeel hiervan bewezen wordt.191 163.
Rechtspraak geeft dan ook aan dat de zorg voor het huishouden en het gezin geen vrijwillig
veroorzaakte behoeftigheid is. Aan de andere kant wordt hun vaak wel een verminderd bedrag toegekend, afhankelijk van de feitelijke situatie. Zo had een echtgenote jaren voor het huishouden en haar drie kinderen gezorgd, zodat haar man zijn job als kaderlid van een bedrijf volledig kunnen uitbouwen. Het Hof van beroep van Gent oordeelde dat de luiheidsexceptie hier niet van toepassing was, waardoor de vrouw uitkeringsgerechtigd was, maar het Hof verminderde wel de uitkering zoals die in eerste aanleg was uitgesproken, omdat de vrouw na de echtscheiding niet de nodige inspanningen had geleverd om inkomen uit arbeid te verwerven. 192
§4. OMVANG VAN DE UITKERING I. 164.
ALGEMEEN
Voor de wet van 27 april 2007 had de onderhoudsuitkering een indemnitair karakter, waarbij de
uitkeringsgerechtigde echtgenoot aanspraak kon maken op een uitkering die de staat van behoefte moest dekken, op een gelijkwaardige wijze als tijdens het samenleven. Tot dan hield men rekening met de levensstandaard die men had opgebouwd tijdens het huwelijk en die heeft voortgeduurd tot aan de feitelijke scheiding. Na 2007 heeft de onderhoudsuitkering een alimentair karakter gekregen, waarbij de levensstandaard niet meer in acht wordt genomen. 193 Indien men artikel 301,§3 van het Burgerlijk Wetboek ontleedt, komt men tot de volgende vaststellingen aangaande het bedrag van de uitkering: -
Het bedrag moet minstens de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde dekken
-
De rechter moet rekening houden met de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten
-
Verder houdt de rechter rekening met de aanzienlijke terugval van economische situatie van de uitkeringsgerechtigde echtgenoot, waarbij men rekening moet houden met: o
De duur van het huwelijk
o
De leeftijden van de partijen
o
Hun gedrag tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun noden en het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven of daarna
-
Het bedrag mag verder niet hoger liggen dan een derde van het inkomen van de uitkeringsplichtige echtgenoot.
165.
Zoals de begrotingscriteria uit artikel 301, §3 B.W. doen blijken, kent de wetgever de rechter een
ruime beoordelingscriteria toe. Het is daarom ook nodig om deze criteria te bespreken aan de hand van de huidige rechtspraak.
191
F. SWENNEN, “Hocus pocus alimentatie (art. 301 BW)” (noot onder Brussel 17 februari 2009), T.Fam., 2009/7, 149. 192 Gent 31 mei 2011, nr. 2009/AR/953, onuitg. 193 I. MARTENS, o.c., 147; P. SENAEVE en J. DE MONGH (eds.), Onderhoudsgelden voor kinderen en tussen exechtgenoten, Antwerpen, Intersentia, 2010, 192-193.
48
II. 166.
DE STAAT VAN BEHOEFTE VAN DE UITKERINGSGERECHTIGDE
De ‘staat van behoefte’ is een begrip dat eveneens verstaan moet worden als het behoeftebegrip
uit het gemene onderhoudsrecht van artikelen 205 e.v. van het Burgerlijk Wetboek. Men doelt hier op de voorziening in de essentiële levensbehoeften, zoals voeding, huisvesting, verwarming, kleding, medische kosten,…194 167.
De meerderheid in de rechtsleer ziet de behoeftigheid niet als het ontbreken van het
levensnoodzakelijke, maar wel als een relatieve noodtoestand. Deze strekking gaat rekening houden met de voordien genoten levensstandaard, waarbij de concrete omstandigheden van de zaak, zoals bv. leeftijd, gezondheidstoestand, kinderlast en arbeidsgeschiktheid van de uitkeringsgerechtigde, in acht worden genomen.195 168.
De levensstandaard was het criterium dat gold voor de invoering van de wet van 27 april 2007,
waardoor de onderhoudsuitkering een indemnitair karakter had. Zoals eerder al aangehaald werd, heeft het indemnitair karakter plaats moeten ruimen voor het alimentair karakter, waardoor men niet meer teruggreep naar de opgebouwde levensstandaard tijdens het huwelijk. Dit was althans de bedoeling van de wetgever, maar het Hof van Cassatie heeft in zijn arrest van 12 oktober 2009 196 de levensstandaard opgebouwd tijdens het huwelijk terug ingevoerd als potentieel begrotingscriterium. Niet enkel de rechtspraak, maar ook de rechtsleer is de mening toegedaan dat de levensstandaard nog steeds in acht moet worden genomen bij het bepalen van het bedrag van de onderhoudsuitkering. 197
III. 169.
INKOMSTEN EN MOGELIJKHEDEN
Zoals het tweede lid van artikel 301, §3 van het Burgerlijk Wetboek voorschrijft, moet de rechter
rekening houden met de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten. Wat houdt dit nu precies in? De inkomsten omvatten onder andere: de beroepsinkomsten, met inbegrip van het vakantiegeld, de eindejaarspremie, de voordelen in natura en de inkomensvervangende uitkeringen, evenals de inkomsten uit roerende en onroerende goederen. 198 Men moet hier echter wel rekening houden met de nettoinkomsten, na aftrek van belasting en sociale lasten, zoals het Hof van Cassatie van 19 januari 2009 199 heeft beslist. Met de mogelijkheden doelt men op de mogelijkheden die de echtgenoten hebben om inkomens te verwerven. De mogelijkheid wordt niet beoordeeld in het licht van de arbeidsmogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde, nadat hij/zij al dan niet een professionele activiteit tijdens het huwelijk afbouwde of nooit heeft uitgebouwd. De bedoeling hiervan is dat de uitkeringsgerechtigde terug inkomens moet verwerven, zijnde het uit beroepsactiviteiten, zijnde het uit inkomsten uit vermogens. Dit is dus een feitenkwestie die door de rechter soeverein beoordeeld moet worden. 200
194
P. SENAEVE en J. DE MONGH (eds.), o.c., 193; Gent 30 juni 2010, nr. 2008/AR/2831, onuitg; Gent 12 augustus 2011, onuitg. 195 Rb. Antwerpen 24 december 2009, ERF, 2010, 57; I. MARTENS, o.c., 88-89 196 Cass. 12 oktober 2009, T. Fam., 2010, 71, noot C. VAN ROY. 197 I. MARTENS, o.c., 147; P. SENAEVE en J. DE MONGH (eds.), o.c., 193-194; C. VAN ROY, “Begroting van de onderhoudsuitkering: Hof van Cassatie strandt terug op de vroegere levensstandaard”; JT, 2010, 131. 198 P. SENAEVE en J. DE MONGH (eds.), o.c., 195. 199 Cass. 16 januari 2009, RABG, 2010, 207. 200 P. SENAEVE en J. DE MONGH (eds.), o.c., 196-197.
49
IV. 170.
AANZIENLIJKE ECONOMISCHE TERUGVAL
Ingevolgde artikel 301, §3, tweede lid moet de rechter ook rekening houden met de aanzienlijke
terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde. Allereerst moet de rechter nagaan als er wel sprake is van een aanzienlijke terugval. Als dit daadwerkelijk zo is, moet de rechter vervolgens de invloed van de aanzienlijke terugval op het bedrag van de alimentatie bepalen.201 171.
In de rechtsleer bestaat een controverse over de situatie waarvan de terugval moet worden
geëvalueerd. Een deel in de rechtsleer is van mening dat de aanzienlijke terugval te wijten is aan het huwelijk, terwijl een andere strekking in de rechtsleer meent dat de aanzienlijke terugval wegens de echtscheiding zich voordoet. Bij de terugval wegens het huwelijk gaat men rekening houden met de situatie waarin de uitkeringsgerechtigde zich zou bevinden, indien er geen huwelijk geweest zou zijn. In deze situatie moet men dus bij het toekennen van de uitkering rekening houden met het eventueel opgeven of verminderen van de professionele activiteiten omwille van het huwelijk door zich te ontfermen over het huishouden en de zorg van de kinderen of wegens het bijstaan van de echtgenoot in de uitbouw van zijn beroepscarrière.202 Bij de terugval na echtscheiding houdt men rekening met de aanzienlijke terugval die het gevolg is van de echtscheiding. Hiervoor moet men een vergelijking maken van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde tijdens het huwelijk en de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde na het huwelijk door de echtscheiding.203 172.
Het Hof van Cassatie heeft in zijn arrest van 12 oktober 2009 204 gesteld dat er niet alleen
rekening gehouden moet worden met de aanzienlijke terugval als gevolg van gestelde keuzes tijdens het huwelijk, maar ook met de terugval die het rechtstreekse gevolg van de echtscheiding is. Het Hof heeft hier als het ware de twee strekkingen in de rechtsleer verzoend en gecombineerd. Alhoewel er veel commentaar kwam op deze uitspraak in de lagere rechtspraak en rechtsleer, heeft het Hof deze stelling bevestigd in zijn arrest van 8 juni 2012205.
V. 173.
DUUR VAN DE UITKERING
In principe mag de duur van de uitkering niet langer zijn dan die van het huwelijk (art. 301, §4,
eerste lid BW). De rechter moet zich dus houden aan een maximumduur, maar mag uiteraard ook een kortere termijn opleggen. De termijn kan daarentegen wel verlengd worden in geval van buitengewone omstandigheden (art. 301, §4, tweede lid). De uitkeringsgerechtigde moet dan aantonen dat hij bij het verstrijken van de maximumduur, om redenen onafhankelijk van zijn wil, nog steeds in staat van behoefte verkeert.
201 202 203 204 205
I. MARTENS, o.c., 156. P. SENAEVE en J. DE MONGH (eds.), o.c., 198-199; I. MARTENS, o.c., 156-157. P. SENAEVE en J. DE MONGH (eds.), o.c., 198-199; I. MARTENS, o.c., 163-164. Cass. 12 oktober 2009, T. Fam., 2010, 71, noot C. VAN ROY. Cass. 8 juni 2012, T.Fam., 2013, 104, noot C. VAN ROY.
50
51
HOOFDSTUK VI. EINDBESLUIT 174.
Uit het voorgaande onderzoek kan men besluiten dat het leerstuk van de huishoudelijke arbeid
complexer is dan men aanvankelijk zou denken. Indien men finaal een antwoord moet geven op de onderzoeksvraag, m.n. “Kan huishoudelijke arbeid gevaloriseerd worden tussen echtgenoten” moet men een onderscheid maken naargelang het huwelijksstelsel en het soort huishoudelijke arbeid. 175.
Aangaande de werken die uitgevoerd worden aan een woning in het wettelijk stelsel moet men
onderscheid maken tussen de werken uitgevoerd aan een gemeenschappelijk goed of aan een eigen goed. Indien men werken doorvoert aan een gemeenschappelijk goed kan men zich niet beroepen op de vergoedingsrekeningen. Dit is te wijten aan het feit dat de arbeidsprestaties van de klussende echtgenoot als gemeenschappelijk beschouwd worden, evenals de woning waaraan verbeteringswerken worden doorgevoerd. In uitzonderlijke gevallen kan men toch een vergoeding bekomen voor deze gevallen. Dit is echter het geval indien men de overschrijding van de hulp- en bijdrageplicht uit artikel 213 en 221 van het Burgerlijk wetboek kan bewijzen. Men kan spreken van een overschrijding indien de werken doorgevoerd worden aan een gemeenschappelijk goed, die niet als gezinswoning dienst doet. Verder is er ook een vergoeding verschuldigd indien het gemeenschappelijk vermogen inkomsten heeft moeten derven door de geleverde inspanningen aan het goed. Voor de werken uitgevoerd aan een eigen goed van de klussende echtgenoot kan men besluiten dat het Hof van Cassatie weigerachtig staat ten opzichte van het toekennen van een vergoeding voor de persoonlijke inspanningen aan het goed. In zijn twee belangrijke arresten van 5 september 2013 en 30 januari 2014 is het Hof namelijk de mening toegedaan dat dit valt binnen de lasten van het huwelijk en dat hiervoor geen vergoeding gevraagd kan worden. Toch laat het Hof de deur op een kier, aangezien er telkens aangehaald wordt dat men de zaak in concreto moet behandelen. Men moet telkens nagaan indien de prestaties de lasten van het huwelijk overstijgen daarbij moet men ook nagaan of het gemeenschappelijk vermogen inkomsten heeft gederfd. Indien men dit kan aantonen, door bijvoorbeeld aan te geven dat de echtgenoot geen job betrok en zich enkel bezig hield met het renoveren van de woning, heeft men meer kans op het bekomen van een vergoeding. Betreffende de werken uitgevoerd aan een eigen goed van de andere echtgenoot kan men zich baseren op de leer van de vergoedingsrekeningen (art. 1432 BW e.v.). De inzet van de presterende echtgenoot wordt namelijk aanschouwd als een ‘gemeenschappelijk vermogen’. Hierdoor is het eigen vermogen van de eigen-echtgenoot een vergoeding verschuldigd aan het gemeenschappelijk vermogen. 176.
In het wettelijk stelsel is ook de situatie van de meewerkende echtgenoot in de handelszaak van
de andere echtgenoot onderzocht. Het gaat hier over de handelszaak die hij al bezat voor het voltrekken van het huwelijk of die hij verkregen heeft ingevolge een erfenis. Hier kan men besluiten dat een vergoeding kan plaatsvinden indien men een vermogensverschuiving zonder oorzaak kan bewijzen. Indien men kan bewijzen dat het gemeenschappelijk vermogen verarmd is en het eigen vermogen van de eigenaar-echtgenoot van de handelszaak verrijkt is. Indien dit bewezen kan worden, kan men terugvallen op de vergoedingsregelen zoals geregeld in artikel 1432 e.v. van het Burgerlijk wetboek. De vergoedingen dienen echter om het onevenwicht tussen de vermogens terug recht te trekken. 177.
Om een vergoeding te bekomen voor de huishoudelijke arbeid sensu stricto in het wettelijk stelsel
heeft men weinig tot zelfs geen kans op slagen voor het bekomen van een vergoeding voor de 52
gepresteerde arbeid. Dit doordat deze arbeid onder de bijdrageplicht valt in de huwelijkslasten overeenkomstig artikel 221 van het Burgerlijk Wetboek. Daarbij vallen overeenkomstig artikel 1405 BW alle inkomens uit beroepsbezigheden toe aan het gemeenschappelijk vermogen, evenals de vruchten, inkomsten en intresten van de eigen goederen van de echtgenoten. 178.
In
het
wettelijk
stelsel
gaat
men
zich
in
grote
mate
moeten
beroepen
op
de
vergoedingsrekeningen wil men een vergoeding bekomen voor de geleverde huishoudelijke arbeid. Dit ligt totaal anders in het stelsel van ‘zuivere’ scheiding van goederen, waar men zich eerder op de leer van de verrijking zonder oorzaak en op de hulp- en bijdrageplicht gaat baseren. 179.
Indien er werken aan een onverdeeld onroerend goed worden uitgevoerd in het stelsel van
‘zuivere’ scheiding van goederen, gaat men zich vooral baseren op de overschrijding van de hulp- en bijdrageplicht om een vergoeding te bekomen. Hier zal het eveneens moeilijk zijn om een vergoeding te krijgen voor de werken uitgevoerd aan de gezinswoning. De rechtspraak sluit echter niets uit, indien men kan bewijzen dat de andere echtgenoot niet in evenredigheid heeft bijgedragen in de lasten. Verder baseert men zich ook op de leer van de verrijking zonder oorzaak. Zo moet men een vaststelling maken van alle eigendomsverhoudingen die zijn ontstaan tijdens het huwelijk, om zo na te gaan of er een mogelijke onevenredigheid bestaat tussen de overdrachten van de echtgenoten onderling of indien er sprake is van een overdreven onevenredigheid in de verarming van de ene en verrijking van de andere echtgenoot. Indien dit het geval is moet men deze onevenredigheid redelijk en objectief kunnen verantwoorden. Kan de onevenredigheid niet redelijk en objectief verantwoord worden, dan moet de klussende echtgenoot een vergoeding toekomen. Betreffende de werken aan een eigen goed van de andere echtgenoot kan men zich baseren op twee grondslagen om een vergoeding te bekomen, nl. artikel 555 BW en subsidiair op de verrijking zonder oorzaak. De rechtsleer heeft zijn bedenkingen bij de toepassing van artikel 555 BW waardoor men in tweede instantie zich ook moet beroepen op de leer van de verrijking zonder oorzaak. Het arrest van het Hof van Beroep van 16 januari 2002 geldt hier als baanbrekend arrest, waarin het Hof erkent dat men voor materieel gepresteerd werk aan een eigen goed van de andere echtgenoot een vergoeding kan krijgen. 180.
In de situatie van de meewerkende echtgenoot in het stelsel van ‘zuivere’ scheiding van goederen
gaat men zich eveneens baseren op de leer van de verrijking zonder oorzaak om een vergoeding te bekomen voor de geleverde arbeid. De rechtspraak is in deze problematiek niet eenduidig waardoor iedere zaak steeds een feitenkwestie blijft en een in concreto behandeld moet worden. 181.
Aangaande de huishoudelijke arbeid sensu stricto bestaat er eveneens geen zelfstandige
grondslag om een vergoeding te bekomen voor de gepresteerde arbeid. De rechtspraak heeft het meerdere malen toegelaten om het leveren van huishoudelijke arbeid sensu stricto als verweermiddel tegen terugbetalingsvorderingen in te roepen. Er is echter geen actieve vergoedingsplicht op het ogenblik van de ontbinding van het huwelijk voor de geleverde huishoudelijke arbeid. 182.
Het uiteindelijke besluit dat genomen kan worden is dat huishoudelijke arbeid in sommige
gevallen gevaloriseerd kan worden, al is het onrechtstreeks. Een zelfstandige grondslag om de echtgenoten te vergoeden voor de geleverde huishoudelijke arbeid is er echter niet.
53
In Nederland heeft men omtrent de ‘koude uitsluiting’ een heel onderzoeksrapport geschreven met mogelijke voorzorgsmaatregelen, omdat men daar met dezelfde problemen kampt. Het rapport heeft uiteindelijk geen wetswijziging teweeg gebracht, maar er is wel beslist dat de rechtspraak meer aandacht aan dit onderwerp moet schenken en daarbij op zoek moet gaan naar een doeltreffendere toepassing van de huidige Nederlandse wetgeving (Zie hiervoor: Kamerstukken II, 2010/11, 28867, 22). 183.
Ter vermijding van situaties waarin echtgenoten benadeeld worden door het leveren van
huishoudelijke arbeid, is het nuttig om voorzorgsmaatregelen te nemen. Deze kunnen bestaan in het opnemen van clausules in het huwelijkscontract, maar eveneens in het veranderen van de wetgeving hieromtrent. Het stelsel van ‘zuivere’ scheiding van goederen zou het best gebaat zijn met een verandering in de wetgeving, waarbij men o.a. kan voorzien in een participatierecht voor de echtgenoot in de vermogensaanwas van de andere echtgenoot. Eveneens kan men een voorbeeld nemen aan het Catalaans recht waarbij de echtgenoot die het huishouden op zich had genomen tijdens het huwelijk recht heeft op een vergoeding.
54
BIBLIOGRAFIE BELGIË
WETGEVING -
Burgerlijk Wetboek 21 maart 1804, BS 3 september 1807.
-
Gerechtelijk Wetboek 10 oktober 1967, BS 31 oktober 1967.
-
Wet 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding, BS, 7 juni 2007.
RECHTSPRAAK -
Cass. 22 april 1976, RW 1976-77, 993.
-
Cass. 27 maart 1980, Arr. Cass., 1979-1980.
-
Rb. Luik 17 oktober 1994, RTDF, 1996.
-
Rb. Luik 8 januari 1996, RTDF, 1996, p. 572
-
Rb. Luik 16 januari 2002, TBBR, 2004/6, 324-327.
-
Rb. Antwerpen 30 november 2005, T. Not., 2006, 247-255.
-
Rb. Brussel 29 juni 2006, RTDF, 2007.
-
Rb. Luik 16 november 2006, JLMB, 2007.
-
Rb. Luik 19 december 2007, RRD, 2007.
-
Rb. Luik 22 oktober 2008, NFM, 2010/8.
-
Cass. 16 januari 2009, T. Fam., 2010.
-
Cass. 12 oktober 2009, T. Fam., 2010/4, 71-73.
-
Rb. Antwerpen 4 november 2009, T. Fam., 2010/9.
-
Rb. Luik 16 december 2009, RTDF, 2011.
-
Rb. Antwerpen 24 december 2009, ERF. 2011, 57-63.
-
Rb. Bergen 8 juni 2010, Act.dr.fam., 2011.
-
Rb. Gent 30 juni 2010, nr. 2008/AR/2831, onuitg.
-
Cass. 24 februari 2011, T. Fam., 2011, 190-193.
-
Cass. 18 maart 2011, T. Fam., 2011, 193-198.
-
Rb. Gent 31 mei 2001, nr. 2009/AR/953, onuitg.
-
Rb. Gent 12 augustus 2011, onuitg.
-
Cass. 8 juni 2012, T.Fam., 2013/5, 104-106.
-
Cass. 5 september 2013, TBBR, 2014/5, 202.
-
Cass. 30 januari 2014, NFM, 2014/5.
BOEKEN -
ALLAERTS, V., “Primair huwelijksvermogensstelsel” in PINTENS, W., en DU MONGH, J. (eds.), Patrimonium 2006, Antwerpen, Intersentia, 2006.
-
ALOFS, E., BYTTEBIER, K., MICHIELSENS, A., VERBEKE, A. (eds.), Liber amicorum Hélène Casman, Mortsel, Intersentia, 2013, 550 p.
-
BOONE, K., “Art. 1435 BW” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (red.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtsleer en rechtspraak, Antwerpen, Kluwer, 2003.
-
K. BOONE, “Huwelijksvermogensrecht: recente wetgeving en rechtspraak” in J. BALE (ed), Rechtskroniek voor het notariaat, Brugge, Die Keure, 2013.
-
CASMAN, H., “Enkele suggesties voor het openstellen van huwelijkscontracten met keuze voor een gemeenschapsstelsel” in KFBN (ed.),
De
evolutie
in huwelijkscontracten,
Antwerpen, Kluwer, 1995. -
DECLERCK, C., “Recente rechtspraak huwelijksvermogensrecht” in PINTENS, W. en DU MONGH, J., Themis 40. Familiaal vermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2007, 41.
-
DECLERCK, C., “In moeders armen. Pleidooi voor een statuut van de thuisblijfmoeder” in E. ALOFS, (et al.) (eds.), Liber amicorum Hélène Casman, Antwerpen, Intersentia, 2013, 153163.
-
DELEECK, H., De architectuur van de welvaartstaat opnieuw bekeken, Leuven, Acco, 2001, 551 p.
-
DE PAGE, P., Le régime matrimonial, 2e ed., Brussel, Bruylant, 2008, 408 p.
-
DE PAGE, H., en DEKKERS, R., Traité élémentaire de droit civil belge, X-1, Brussel, Bruylant, 2010.
-
DU MONGH, J., “Onderhoudsaanspraken tussen (ex)-echtgenoten” in SENAEVE, P., BOONE, I., DECLERCK, C. en DU MONGH, J. (eds.), Themis. Personen- en familierecht, Brugge, Die Keure, 2014.
-
JACOBS, T., “Beroepsloopbaan en gezinsvorming” in VAN HAEGENDOREN, M. en VANHERCK, R., (A)typische arbeid en huishoudens: recente bevindingen, Steunpunt Women’s StudiesLUC, Diepenbeek, 94 p.
-
LELEU, Y.-H.,
“Liquidation des créances et récompenses au titre d’investissements
immobiliers” in Y.-H. LELEU, H. CASMAN en A. VERBEKE (eds.), Le droit des régimes matrimoniaux en pratique, Mechelen, Kluwer, 2002. -
LELEU, Y.-H., DE PAGE, P. “Les collaborations non rémunérées entre epoux: solutions contractuelles et judiciaires” in Notarieel Congres 2013 (ed.), Arbeid en relatie, Brussel, Larcier, 2013, 33 – 75.
-
LELEU, Y.-H., RAUCENT, L. (eds.), Les régimes matrimoniaux 2. Contract de mariage et modification du régime matrimonial, Brussel, Larcier, 188 p.
-
MARTENS, I., Onderhoudsuitkering tussen ex-echtgenoten. Na echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting van het huwelijk, Antwerpen, Intersentia, 2014, 536 p.
-
PIGNOLET, D., “De waardering van vergoedingsrechten en schuldvorderingen” in W. PINTENS en C. DECLERCK, Patrimonium 2010, Antwerpen, Intersentia, 2010, 328 p.
-
PINTENS,
W.,
DECLERCK,
C.,
DU
MONGH,
J.,
en
VANWICKELEN,
K.,
Familiaal
vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010. -
PINTENS, W., DECLERCK, C., VANWINCKELEN, K., Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2012, 439 p.
-
RENCHON, J.-L., “Les comptes entre époux séparés de biens relatifs à leurs immeubles indivis et propres” in Jeune Barreau (ed.), La liquidation des régimes de séparations de
biens: Actes du colloque organisé par la commission Barreau-Notariat de Liège, le 23 mars 2000, Luik, Jeune Barreau, 2000 -
SENAEVE, P., Compendium van het personen-en familierecht, Leuven, Acco, 2013, 671 p.
-
SCHOLLIERS, P., “Arbeid, inkomen en gezin: een geschiedenis van vrouwen, mannen en kinderen in de 19e en vroege 20e eeuw” in VAN HAEGENDOREN, M. en VANHERCK, R., (A)typische arbeid en huishoudens: recente bevindingen, Steunpunt Women’s Studies-LUC, Diepenbeek, 94 p.
-
SWENNEN, F., Het personen- en familierecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 572 p.
-
TORFS, N., Gezin en arbeid, enkele huwelijksvermogensrechtelijke twistpunten, Gent, Larcier, 2008, 132 p.
-
TORFS, N. en VANDEMAELE, S., “Arbeid geleverd door een echtgenoot gehuwd onder het wettelijk stelsel en vergoedingen” in PINTENS,W., DU MONGH, J. en DECLERCK, C. (eds.), Patrimonium 2008, Antwerpen, Intersentia, 2008.
-
VAN DEN EYNDE, P., “Preuves des créances et de la propriété entre époux séparés de biens” in GRÉGOIRE, M. (ed.), Les contrats de mariage: bilan perspective et formulaire pratiques, Brussel, Bruylant, 1996
-
VANDONGEN, W., VANHAUTE, E., PAUWELS, K., Het kostwinnersmodel voorbij? Naar een nieuw basismodel voor de arbeidsverdeling binnen de gezinnen, Leuven/Apeldoorn, Garant, 1998, 224 p.
-
VANDONGEN, W., BECK, M., VANHAUTE, E. (eds.), Beroepsleven en gezinsleven. Het combinatiemodel als motor voor een actieve welvaartstaat?, Leuven/Apeldoorn, Garant, 2001, 291 p.
-
VANDONGEN, W., Naar een democratische arbeidsverdeling in Vlaanderen en Europa? Het combinatiemodel als basis voor een geïntegreerd beleid, Brussel, Studiedienst van de Vlaamse Regering, 2008, 295 p.
-
VERBEKE, A., “Het huwelijkscontract van scheiding van goederen. Pleidooi voor een ‘warme uitsluiting’” in KFBN (ed.), De evolutie in huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995.
TIJDSCHRIFTEN -
DECLERCK, C., “L’article 1435 du Code Civil sous la loupe de la Cour constitutionelle”, Act.dr.fam., 2011.
-
DECLERCK, C., “Koude uitsluiting: hervormen of afschaffen?”, T.Fam., 2012/2, 30-31.
-
DECLERCK, C., “Kinderopvang, thuisblijfmoeders en financiële armkracht van gezinnen. In moeders armen.”, T.Fam., 2013/1, 2-3.
-
DE WULF, C., “De vereffening en verdeling van het huwelijksvermogen en de nalatenschap: enige actuele problemen”, TPR, 1985.
-
DE WULF, C., “De scheiding van goederen met een verrekenbeding. Een ideale formule tegen de koude uitsluitng?, T. Not., 2012/4, 200-228.
-
GENNART, B. en TAYMANS, L., “La théorie de l’enrichissement sans cause appliquée aux comptes entre ex-époux séparés de biens ou ex-concubins”, RTDF, 2007.
-
GIMENNE, C., “L’indemnisation de l’industrie personnelle d’un époux déployée au profit d’un bien du patrimoine conjugal”, in CUP, Actualités de droit familial, deel 49, oktober 2001; Rev. trim.dr. fam. 2001/2, p. 407 e.v.
-
LOGGHE, F., “Huwelijksvermogensrecht en het verlies aan economische waarde als huisvrouw”, A.J.T., 2002, 623-627.
-
HEMELSOEN, R., EOT-overeenkomsten – een empirisch-juridische studie, Antwerpen, Intersentia, 2012.
-
NUDELHOLE, S.J., “Théorie des récompenses – Nécessaire corrélation entre l’enrichissement d’un patrimoine et l’appauvrissement d’un autre”, (noot onder Cass. 21 januari 1998), RTDF, 1988.
-
TAINMONT, F., “la portée juridique du devoir de contribution aux charges du marriage” RTDF, 1998, 565-590.
-
TORFS, N., “Gratis werken toch niet gratis?” (noot onder hof van beroep van 16 januari 2002), TBBR., 2004, 327-333.
-
TORFS,
N.,
“De
met
scheiding
van
goederen
gehuwde
meewerkende
echtgenoot:
veroordeeld tot gratis werk?”, TBBR, 2006/5, 270-178. -
TORFS, N., “Zijn werken uitgevoerd door een van de echtgenoten aan een eigen onroerend goed te beschouwen als “zijn bijdrage in de lasten van het huwelijk”?”, TBBR, 2014/5, 204208.
-
SWENNEN, F., “Hocus pocus alimentatie (art. 301 BW)” (noot onder Brussel 17 februari 2009), T.Fam., 2009/7.
-
VAN ROY, C., “Begroting van de onderhoudsuitkering: Hof van Cassatie strandt terug op de vroegere levensstandaard”, T. Fam., 2010, 74-78.
-
VAN ROY, C.,
“Overzicht van rechtspraak (2007-2011) – De onderhoudsuitkering na
echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting”, T.Fam. 2011/6, 111-137. -
VAN THIENEN, A., “Kroniek vereffening en verdeling van de huwelijksgemeenschap 20092013”, RW, 2014-2015, 448.
-
VERBEKE, A., “Ongelijkheid in huwelijks- en samenlevingscontracten”, T. Conflicthantering, 2009/8, 21-30.
-
VERBEKE, A., “Gender-ongelijkheid bij zuivere scheiding van goederen. Pleidooi voor een gedwongen én onderhandelde aanpak”, TEP, 2010, 98-117..
PARLEMENTAIRE STUKKEN -
Wetontwerp
tot
hervorming
van
de
echtscheiding,
Parl.St.,
Kamer
2005-06,
nr.
51K2341/012. -
MvT, Parl. St., Kamer 2005/06, nr. 51K2341/001, 19.
WERKDOCUMENTEN -
TORFS, N., STEVENS, Y., VAN DE VELDE, E., FOUBERT, P., VANDERKERKEN, C., DU MONGH, J., VAN GENECHTEN, E., VAN GRUNDERBEEK, E., “Compensatieclausules bij een ongelijke verdeling van arbeid en zorg in de partnerrelatie: Een gids voor notarissen en juridisch adviseur.”, Gelijke kansen in Vlaanderen, 2014.
WEBSITES -
www.belgiumlex.be
-
www.dekamer.be
-
www.ejustice.just.fgov.be.
-
www.jura.be.
-
www.juridat.be.
-
www.jurisquare.be.
-
www.senat.be.
-
www.statbel.fgov.be
-
www.steunpuntwse.be
-
www.stradalex.com.
NEDERLAND
WETGEVING Het Burgerlijk Wetboek
-
RECHTSPRAAK -
Hof Den Haag 22 december 1983, NJ 1985, 860.
-
HR 25 november 1988, NJ 1989, 529.
-
HR 25 januari 1989, NJ, 1989, 766..
-
HR 21 juni 1995 , NJ 1996, 603.
-
HR 19 januari 1996, NJ 1996, 617
-
HR 19 december 2003, NJ, 2004, 140.
-
HR 2 september 2005, NJ 2006, 29.
-
HR 5 september 2008, NJ 2008, 481.
BOEKEN -
BECKER, M., GARRETSEN, H., VAN DEN HOOGEN, T., KLOP, K., PEIL, J. en RIJNVOS, K. (eds.), Economie en ethiek in dialoog, Assen, Koninklijke Van Gorcum, 2001, 412 p.
-
KOENS, M.J.C. en VONKEN, A.P.M.J., Personen- en familierecht: tekst en commentaar, Deventer, Kluwer, 2012, 3153 p.
-
VAN MOURIK, M. en NUYTINCK, A., Personen- en familierecht, huwelijksvermogensrecht en erfrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 409 p.
-
WORTMANN, S.F.M. en VAN DUIJVENDIJK-BRAND, J., Compendium van het personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2009, 362 p.
VOORBEREIDENDE WERKEN
-
Wetsvoorstel van de leden Berndsen-Jansen, Recourt en Van Oosten tot wijziging van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken, Kamerstukken II, 11 juli 2014, 33987.
WEBSITES -
www.jure.nl
-
www.familieenrecht.nl
-
www.njb.nl
WERKDOCUMENTEN -
ANTOKOLSKAIA, M.V., BREEDERVELD, B., HULST, J.E., KOLKMAN, W.D., SALOMONS, F.R., VERSTAPPEN, L.C.A., Koude uitsluiting. Materiële problemen en onbillijkheden na scheiding van in koude uitsluiting gehuwde echtgenoten en na scheiding van ongehuwd samenlevende partners, alsmede instrumenten voor de overheid om deze tegen te gaan, , Serie Familie & Recht nr. 2, Den Haag Boom Juridische Uitgevers, 2011, 13
Auteursrechtelijke overeenkomst Ik/wij verlenen het wereldwijde auteursrecht voor de ingediende eindverhandeling: Valorisatie van huishoudelijke arbeid tussen echtgenoten Richting: master in de rechten-rechtsbedeling Jaar: 2015 in alle mogelijke mediaformaten, Universiteit Hasselt.
-
bestaande
en
in
de
toekomst
te
ontwikkelen
-
,
aan
de
Niet tegenstaand deze toekenning van het auteursrecht aan de Universiteit Hasselt behoud ik als auteur het recht om de eindverhandeling, - in zijn geheel of gedeeltelijk -, vrij te reproduceren, (her)publiceren of distribueren zonder de toelating te moeten verkrijgen van de Universiteit Hasselt. Ik bevestig dat de eindverhandeling mijn origineel werk is, en dat ik het recht heb om de rechten te verlenen die in deze overeenkomst worden beschreven. Ik verklaar tevens dat de eindverhandeling, naar mijn weten, het auteursrecht van anderen niet overtreedt. Ik verklaar tevens dat ik voor het materiaal in de eindverhandeling dat beschermd wordt door het auteursrecht, de nodige toelatingen heb verkregen zodat ik deze ook aan de Universiteit Hasselt kan overdragen en dat dit duidelijk in de tekst en inhoud van de eindverhandeling werd genotificeerd. Universiteit Hasselt zal wijzigingen aanbrengen overeenkomst.
Voor akkoord,
Gallo, Alyssa Datum: 15/05/2015
mij als auteur(s) van de aan de eindverhandeling,
eindverhandeling identificeren en zal uitgezonderd deze toegelaten door
geen deze