Marx, Engels en de Industriële Revolutie
Docent:
Jelle de Bont
F. de Kloe
444049 Postvak 54 Onderwijsgroep 3 13 maart 2008 Blok BA CW 1D, opdracht 6A Aantal woorden 2122
De Industriële Revolutie bracht een grote verandering teweeg in de westerse samenleving. De uitvinding van de stoommachine en de daarop volgende opkomst van vele andere machines zorgden vanaf eind achttiende eeuw voor een industriële vooruitgang. Grote fabriekssteden werden vanuit het niets uit de grond gestampt en een groot deel van de bevolking trok naar de steden om in fabrieken te gaan werken. Er ontstond een enorme bevolkingsgroei, de techniek ontwikkelde zich snel en daarmee was een belangrijke periode aangebroken voor Europa. Velen zagen dit als een vooruitgang, als een positieve ontwikkeling, maar er werden ook negatieve gevolgen van deze omwenteling geconstateerd. Twee belangrijke figuren uit de negentiende eeuw zijn Karl Marx (1818-1883) en Friedrich Engels (1820-1895). Deze twee goede vrienden beschreven de gevolgen van de Industriële Revolutie op geheel eigen wijze. Ze waren het veelal met elkaar eens en beïnvloedden de denkbeelden van elkaar. Het belangrijkste product van de revolutie was volgens hen het proletariaat, waaronder de hordes arbeiders die naar de steden zijn getrokken werd verstaan. Die arbeiders zouden, volgens Marx en Engels, zich verenigen en in opstand komen tegen de heersende klasse, omdat de omstandigheden waarin zij leefden te onmenselijk werden. Hoe kwamen Marx en Engels nu tot zo’n voorspelling? Wat waren precies hun ideeën en waarop baseerden ze die opvattingen? Omdat ze beiden in Engeland hebben gewoond, hebben ze zelf de omstandigheden in dat land van dichtbij kunnen bestuderen en daaruit hebben ze vervolgens hun conclusies getrokken. Het is ook logisch dat ze Engeland als uitgangspunt hebben genomen, aangezien daar de industriële omwenteling als eerste zijn vormen aannam. In een aantal individuele en gezamenlijke werken hebben ze hun opvattingen en voorspellingen verwerkt.
Marx en Engels geven in hun boek Manifest der Kommunistischen Partei een uitleg van hun geschiedbeschouwing. Ze zeggen dat er altijd een klassenstrijd is geweest in elke maatschappij, zo ook in de samenleving die is ontstaan als gevolg van de Industriële Revolutie, de samenleving waarin Marx en Engels leefden. Ze splitsen die maatschappij in hun tijd in twee klassen, namelijk de bourgeoisie en het proletariaat, die lijnrecht tegenover elkaar staan. De bourgeoisie heeft voor enorme steden gezorgd en een groot deel van de bevolking van het platteland naar de steden gelokt. De arbeiders zijn in die steden vervolgens opeengehoopt en de productiemiddelen zijn gecentraliseerd. Door de opkomst van steeds meer en betere machines heeft de arbeider zijn zelfstandige karakter verloren: “Hij wordt niets dan een aanhangsel van de machine, van wie slechts de eenvoudigste, eentonigste, gemakkelijkst te leren handgreep wordt verlangd” (Marx & Engels, 1998, p. 52). En het 1
proletariaat nam niet alleen in aantal toe, het werd ook opeengehoopt in de arbeiderswijken. De levensomstandigheden van de arbeiders waren over het algemeen heel slecht, maar doordat ze zo dicht op elkaar woonden in de arbeidswijken werden ze zich meer en meer bewust van hun groeiende kracht, als zij maar zouden samenwerken. Er ontstond steeds meer onderlinge gelijkheid tussen de proletariërs, zowel in de belangen als in de levensomstandigheden. Het proletariaat werd door Marx en Engels gezien als de enige klasse, van alle klassen die tegenover de bourgeoisie stonden, die een revolutie kon ontketenen. De andere klassen streden enkel en alleen tegen de bourgeoisie om hun bestaan als middenstand te behouden, zij waren dus eerder conservatief. Het proletariaat was een product van de grootindustrie en verdedigde hun toekomstige belangen, waardoor het dus wel als revolutionaire klasse kon worden gezien. Uiteindelijk was een revolutie volgens Marx en Engels onvermijdelijk, omdat het leven van de arbeiders te ondraaglijk werd in de toenmalige maatschappij. De bourgeoisie was niet in staat de arbeiders een waardig leven te geven in de steden, waardoor het proletariaat dus wel iets moest ondernemen. Marx en Engels voorspelden dat de arbeidersklasse als winnaar uit deze revolutie tevoorschijn zou komen en dat zou automatisch de ondergang van de bourgeoisie betekenen. Een ondergang die ze overigens zelf hadden veroorzaakt met de ontwikkeling van de industrie. Uit deze ontwikkelingen was immers het proletariaat ontstaan. Het kapitalisme zou uiteindelijk zichzelf te gronde richten en bracht tegelijkertijd dus ook zijn vijand en tevens opvolger, namelijk het proletariaat, naar voren. Het doel van het boek Manifest der Kommunistischen Partei was het volgende: “het wilde een geschiedenis-filosofie brengen waarin bewezen werd dat een communistische revolutie niet alleen wenselijk was, maar bewijsbaar onvermijdelijk” (Heilbroner, 1987, p.126). De arbeiders zouden dus in opstand komen tegen het kapitalisme en na de ontstane revolutie, zo voorspelden Marx en Engels, zou er een dictatuur van het proletariaat ontstaan, die zichzelf vervolgens weer zou opheffen: “Wanneer het proletariaat in de strijd tegen de bourgeoisie zich noodzakelijk tot klasse verenigt, door een revolutie zich tot heersende klasse maakt en als heersende klasse gewelddadig de oude productieverhoudingen opheft, dan heft het met deze productieverhoudingen de bestaansvoorwaarden van de klassentegenstelling, de klassen in het algemeen en daarmee zijn eigen heerschappij als klasse op.” (Marx & Engels, 1998, p. 71)
2
Het zuivere communisme zou de opvolger zijn van de dictatuur van het proletariaat. De communisten kwamen, zo vonden Marx en Engels, als enige stroming op voor het belang van de proletariërs. Ze vonden dat het proletariaat een nationale klasse moest worden, ze wilden de heerschappij van de bourgeoisie omverwerpen en ze wilden dat de politieke macht in handen van het proletariaat terecht kwam. Marx en Engels voorspelden dus een revolutie, ontketend door de arbeidersklasse, waarna het communisme zou zegevieren. Hoe kwamen ze nu tot deze ideeën? Om die vraag te beantwoorden is het belangrijk om te onderzoeken hoe Marx en Engels de toenmalige maatschappij ervoeren. Waar zagen ze de grootste problemen en wat moest daaraan gedaan worden? Ze voorspelden een revolutie, maar hoe kwamen ze tot die conclusie? In hun denkbeelden richtten ze zich vooral op Engeland en vooral de beschrijvingen van Engels over Manchester zijn hier van belang. Maar waarom werd nu juist naar dit land en deze stad gekeken? Wat was er zo bijzonder aan de situatie in Engeland en Manchester? Engeland was het eerste land dat de ontwikkelingen van de Industriële Revolutie onderging. In de graafschap Lancashire werden in de laatste helft van de achttiende eeuw een aantal uitvindingen gedaan die de aanzet gaven tot deze omwenteling. Omdat deze revolutie dus als eerste in Engeland op gang kwam en ook omdat Marx en Engels een tijdje in dit land gewoond hebben, zijn hun ideeën vooral gebaseerd op de toestanden in dat land. Ze hebben de omstandigheden hier goed kunnen bestuderen in de tijd dat ze hier verbleven. De stad Manchester werd wel beschouwd als het centrum van Lancashire en met name in dit graafschap kwam de Engelse industrie dus als eerste op gang. De bevolking van Lancashire was in tachtig jaar met tien procent gegroeid en er ontstonden veel fabriekssteden, waarvan Manchester de grootste was. Daarom is het ook niet verwonderlijk dat Manchester zo’n grote rol speelde in de ontwikkeling van de ideeën van Marx en vooral Engels over de Industriële Revolutie. Hun denkbeelden hebben met name betrekking op het proletariaat, omdat zij dit beschouwden als het voornaamste resultaat van de deze industriële ontwikkeling. Omdat Manchester als hét voorbeeld van de revolutie geldt en omdat Engels een aantal maanden in deze stad heeft gewoond, is het nuttig een beschrijving te geven van Manchester zoals Engels het voor zich zag. Het gaat hierbij dan om de omstandigheden waarin het proletariaat, ofwel de arbeidersklasse, leefde. Engels maakt in zijn boek Die Lage der arbeitenden Klasse in England aan de hand van veel beschrijvingen en voorbeelden uit eigen ervaring duidelijk wat hij vindt van de omstandigheden waarin de arbeidersklasse in Engeland in zijn tijd verkeerde. Een groot deel van de tekst is besteed aan één specifieke stad: Manchester. Engels heeft deze stad ongeveer 3
twintig maanden kunnen bestuderen. Onder andere de toestanden van de woningen, de kleding en het voedsel van de arbeiders komen ter sprake. Engels schets een zeer negatief beeld van deze stad. De arbeiderswijken zijn volgens Engels goed verborgen achter de eersteklas winkels en woningen van de bourgeoisie, zodat ze op het eerste gezicht niet direct opvallen. Maar het grootste deel van Manchester bestaat uit arme arbeiders en de omstandigheden waarin zij leven is ondraaglijk. De woningen van die arbeiders staan te dicht op elkaar, zijn slecht gebouwd en worden vervolgens slecht onderhouden en ze zijn niet goed geventileerd. De inrichting van deze huizen is ook niet veel beter en er wonen te veel mensen in één woning. De kleding is al even armoedig en de voeding is in het algemeen ook heel slecht, als men al aan voedsel kan komen. De arbeiders krijgen het eten dat te slecht wordt bevonden door de bezittende klasse. Al met al is het voor de meeste mensen onmogelijk een gezond leven te leiden. Er zijn ook arbeiders die onder relatief goede omstandigheden leven, met de nadruk op relatief, maar het overgrote deel heeft het gewoon heel slecht. In deze tekst vertelt Engels ook hoe de proletariërs in zulke toestanden terecht zijn gekomen. Hij behandelt de omstandigheden van voor de revolutie in Engeland en laat vervolgens zien hoe dat is veranderd door de opkomende industrie. De Industriële Revolutie, en daarmee ook de geschiedenis van de arbeidersklasse, begint volgens hem met de uitvinding van de stoommachine en de machines voor bewerking van katoen in de tweede helft van de achttiende eeuw. Voordat de machines werden ingevoerd, verrichtten de arbeiders het spinnen en weven zelf thuis. Ze leefden meestal op het land, net buiten de stad, en konden goed rondkomen van hun loon. De arbeider kon zijn eigen uren bepalen en bezat meestal ook nog een stuk grond dat hij in zijn vrije tijd kon bewerken. Over het algemeen leidde hij een goed en vrijwel zorgeloos bestaan, totdat de machines een groot deel van het werk over gingen nemen. De ‘spinning jenny’, een uitvinding van de wever James Hargreaves uit Lancashire, bracht in 1764 als eerste een verandering teweeg voor de Engelse arbeiders. De productiekosten van het garen werden door deze machine verlaagt, waardoor de prijs van deze stoffen daalde wat als logisch gevolg had dat de vraag ernaar steeg. Nu waren er meer wevers nodig en het loon ging omhoog, zodat de wevers de landbouwwerkzaamheden niet meer nodig hadden om rond te komen en die dus langzaam los lieten. Veel arbeiders vertrokken naar de stad om in fabrieken te werken. Zo ontstonden de proletariërs. De ‘jenny’ werd voortdurend verbeterd, waardoor het op een gegeven moment mogelijk werd het aantal arbeiders te verminderen. Er kwamen steeds meer uitvindingen, ook in andere industriële bedrijfstakken, en uiteindelijk verdreven de machines voor een groot 4
deel het handwerk van de arbeiders. De gevolgen waren onder andere het dalen van prijzen, de opbloei van handel en industrie en de vermeerdering van kapitalen en de nationale rijkdom, maar ook het proletariaat werd steeds groter. Er vond dus in een aantal decennia een geweldige omwenteling plaats, van een plattelandsbevolking ging Engeland naar een land met grote fabriekssteden. Tweederde van de bevolking werkte nu in de handel en de industrie. Miljoenen arbeiders zijn naar de steden getrokken en bijna al die mensen behoorden nu tot het proletariaat. En wie geboren werd als arbeider, bleef dat ook levenslang. Zo heeft er in korte tijd een verschuiving plaatsgevonden van het platteland naar de stad, maar, zoals we al eerder zagen, was men volgens Engels niet in staat gezonde en draaglijke levensomstandigheden voor de arbeiders te creëren in die steden. Hoewel Marx niet, zoals Engels, in Manchester heeft gewoond, kwamen zijn opvattingen toch overeen met die van Engels. Marx heeft een groot deel van zijn leven, vanaf 1850 tot zijn dood, in Londen gewoond en hier zag hij ook wel dezelfde ontwikkelingen als die in Manchester, zoals Engels ze beschreef. Engels en Marx hebben hun hele leven grote invloed gehad op elkaar en op de ideeën van elkaar.
Het is duidelijk dat Marx en Engels hun ideeën hebben gebaseerd op het Engeland van de negentiende eeuw. Ze hebben daar de geschiedenis en de levensomstandigheden van de arbeiders bestudeerd en hebben aan de hand daarvan voorspellingen gedaan over wat er vervolgens zou gaan gebeuren. Vooral Engels’ beschrijvingen van de stad Manchester schetsen een goed beeld van de manier waarop Engels en Marx de samenleving zagen en wat er in hun ogen verbeterd moest worden. Manchester was het beste voorbeeld in Engeland van een door de industrie groot geworden stad. In deze stad had, net als in elke andere stad, de bourgeoisie de macht in handen en de proletariërs leefden opeengehoopt in ongezonde en armzalige omstandigheden. De ondergang van de bourgeoisie, ofwel het kapitalisme, door middel van een opstand van de arbeidersklasse was volgens Marx en Engels onvermijdelijk en noodzakelijk geworden door de toestanden in de steden. Het proletariaat zou aan de macht komen en uiteindelijk zouden de verschillende klassen verdwijnen en het communisme zou als winnaar uit de strijd komen.
5
Literatuurlijst
Engels, F. (1987). De toestand van de arbeidersklasse in Engeland: naar eigen aanschouwingen en authentieke bronnen. Moskou: Progress. (Oorspronkelijke uitgave 1845)
Heilbroner, R.L. (1987). De filosofen van het dagelijks brood (J.E. Kuiper, vert.). Groningen: Muusses Groningen. (Oorspronkelijke uitgave 1953) Marx, K., & Engels, F. (1998). Het communistisch manifest (19e dr.). Amsterdam: Uitgeverij Pegasus. (Oorspronkelijke uitgave 1848)
Pieterson, M. (1981). Het technisch labyrint: Een maatschappijgeschiedenis van drie industriële revoluties. Amsterdam en Meppel: Boom. Stevenson, J. (1993). Social aspects of the Industrial Revolution. In P. O’Brien & R. Quinault (ed.), The Industrial Revolution and British Society (pp. 229-253). Cambridge: Cambridge University Press.
6