Dossier
| Marian Adriaansen
De HBO-V’s lijken een nieuwe koers te varen met de ontwikkeling van minoren, verrijkings- en differentiatie+ programma’s die verdieping van de rollen van zorgverlener en regisseur bieden, met als doel een betere profilering van de HBO-V’er in de praktijk. Dit dossier opent met een artikel waarin deze ontwikkeling wordt beschreven. Daarna volgt een interview met Clazina Pool-Tromp, die leiding geeft aan de HBO-V Rotterdam, waar al in de jaren negentig differentiaties ontwikkeld werden. Ten slotte twee voorbeelden: van een minor en een honours programma.
Herijking en verdieping van rollen HBO-V’s en het praktijkveld hebben tot op heden grote moeite om het onderscheid tussen verpleegkundigen op hbo- en mbo-niveau
HBO-V’s varen nieuwe koers
in de praktijk zichtbaar te maken. Dit heeft vooral te maken met de overlap op het gebied van patiëntgebonden taken die in de kwalificatiestructuur is vastgelegd en die inmiddels als een weeffout gekwalificeerd kan worden. De HBO-V’s zoeken nu de oplossing in verdieping van de rollen van zorgverlener en regisseur.
Toen bijna vier decennia geleden de eerste HBO-V van start ging met als doelstelling een gekwalificeerde, breed opgeleide verpleegkundige op hbo-niveau af te leveren, waren betrokkenen optimistisch over de tijd die nodig zou zijn om deze nieuwe beroepsbeoefenaar volwaardig te laten functioneren in het praktijkveld. De verpleegkundige zorg zou door deze dagopleiding een kwaliteitsimpuls krijgen en de verpleegkundige zou als een gelijkwaardige partner in multidisciplinair verband kunnen werken. Instellingen bleken echter grote moeite te hebben om het onderscheid tussen verpleegkundigen op mbo- en op hbo-niveau te maken en de hbo-verpleegkundige goed te positioneren. Lijvige rapporten met onderzoeksresultaten laten iedere keer weer zien dat de aansluiting tussen de opleiding en het werkveld niet optimaal is. De HBO-V’s trachten inmiddels een nieuwe koers te varen en gebruiken daarbij verschillende invalshoeken.
Kwalificatiestructuur en competentieprofiel Tot 1997 bestonden de inservice-opleidingen en de dagopleidingen op hbo- en mbo-niveau naast elkaar. Daarna zijn de inservice-opleidingen opgeheven en is het verpleegkundeon-
12 |
derwijs uitsluitend ondergebracht bij mboen hbo-opleidingsinstellingen. Nadrukkelijk werd er voor gekozen om de titel verpleegkundige inclusief het recht op BIG-registratie zowel aan de MBO-V als aan de HBO-V te verbinden. Dit om te voorkomen dat MAVO(later VMBO-)gediplomeerden verloren zouden gaan voor het beroep. Het onderscheid tussen beide typen verpleegkundigen zou vooral in de mate van complexiteit van de verpleegsituatie, mogelijkheden tot transfer en de toepassing van kennis in niet-standaardsituaties gezocht moeten worden. Dit onderscheid moest richting geven aan de inzet van beide soorten verpleegkundigen. (Commissie Kwalificatiestructuur, 1996) Dit klinkt in theorie niet onaardig, maar bleek in de werkelijkheid moeilijk vorm te geven. Er werden meetinstrumenten ontwikkeld om de complexiteit van de zorg te kunnen vaststellen, maar op de meeste afdelingen bleek een dergelijke parameter niet geschikt als onderscheidend uitgangspunt voor het inzetten van verschillende soorten verpleegkundigen. Omdat het onderscheid tussen het mbo- en het hbo-niveau verder vooral in beroepsonafhankelijke (analytische, probleemoplossende en communicatieve) vaardigheden werd gezocht en ook in het Verpleegkundig BeroepsTvZ | Tijdschrift voor Verpleegkundigen - 2009 nr. 11/12
Voorbeelden uit de praktijk Een rondvraag bij de opleidingscoördinatoren van de HBO-V’s leert dat er grofweg drie varianten zijn om de rollen van zorgverlener en regisseur van de hbo-verpleegkundige te verdiepen: op specialisatie gerichte minoren, verdieping van differentiaties, en verrij kingsprogramma’s. We zullen deze varianten met voorbeelden uit de praktijk illustreren.
nog geen CC- of IC-verpleegkundige, maar wel beter toegerust voor de arbeidsmarkt omdat ze al een stukje van de vervolgopleiding tot gespecialiseerd verpleegkundige hebben gevolgd. Het voornemen van de NHL is om de differentiaties ouderenzorg en psychiatrie op soortgelijke wijze op te waarderen. Vanuit de kinderen jeugdpsychiatrie is er behoefte aan studenten die zijn onderwezen in cognitieve gedragstherapie en dat kan onmogelijk in het ‘brede’ curriculum van de HBO-V worden opgenomen. De totale studielast wordt niet zwaarder.
Verrijkingsprogramma’s (Verzwaarde) minoren Saxion Hogescholen biedt de minor Acute Zorg aan. Dit is een minor waarin Spoedeisende Hulp en Intensive Care zijn geïntegreerd. Saxion werkt hierbij samen met het Medisch Spectrum Twente in Enschede, dat stageplaatsen biedt. Andere ziekenhuizen in de regio van Saxion gaan hierin volgen. Studenten die de minor (30 EC’s) hebben gevolgd, ontvangen vrijstelling van onderdelen van de verpleegkundige vervolgopleiding. De Hogeschool Leiden kent de minor Verpleegkundige Vervolgopleidingen (30 EC’s), waarin participeren: de Kinderopleiding (SVK), Obstetrie, Oncologie, Intensive Care (met uitstroom Cardiac Care, Medium Care of Intensive Care) en Intensive Care Neonatologie. In deze minor volgt de student onderwijs bij het LUMC en loopt stage op een voor de vervolgopleiding relevante afdeling bij een van de vijf deelnemende ziekenhuizen. Na het behalen van de minor kan de student vervolgens verkort de vervolgopleiding afronden, omdat zij vrijstelling krijgt voor reeds behaalde onderdelen. Bij de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) kunnen studenten een verzwaarde minor High Care volgen, die zes maanden duurt, met een studiebelasting van minimaal 40 uur per week (zie het artikel op p. 20).
Verdieping binnen differentiaties De Hogeschool Utrecht wil vanaf 2010 de indeling in differentiaties (AGZ, MGZ, GGZ) verlaten en inruilen voor uitstroomprofielen, gebaseerd op de patiëntencategorieën in het VBOC-rapport (preventie, acute zorg, intensieve zorg, chronische zorg en GGZ). Er wordt al gewerkt met een uitstroomprofiel ouderenzorg. Het aantal te behalen EC’s blijft hetzelfde (4 x 60 = 240), maar studenten zullen meer moeten doen om een EC te behalen. In die zin wordt de opleiding in zijn geheel iets verzwaard. En ook iets minder generiek. Bij de theoretische kennis wordt bijvoorbeeld al vroeg aangesloten op de uitstroomprofielen. De Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL) ontwikkelt samen met de Hanzehogeschool (Groningen) een afstudeervariant Critical Care. Studenten die deze variant hebben afgerond zijn gekwalificeerd om op een medium care afdeling in een ziekenhuis te werken. Ze zijn
14 |
Hogeschool InHolland biedt al elf jaar het programma Technische Verpleegkunde aan. Dit is te typeren als een extra programma naast de HBO-V-opleiding. Studenten starten er vanaf week 1 mee en moeten er zo’n vier uur per week aan besteden. De eerste twee jaar zijn vooral gericht op vitale functiekunde. Halverwege het derde jaar loopt men stage op een medium of intensive care afdeling. De motieven om hiermee te beginnen, elf jaar geleden, waren: vraag op de arbeidsmarkt en je willen profileren als HBO-V. Dat zijn goede gedachten geweest: de studenten zijn hooggekwalificeerd en zeer gewild op de arbeidsmarkt en Hogeschool InHolland trekt speciaal vanwege dit programma studenten aan. Het is wel pittig: ongeveer de helft van de studenten die ermee start, haakt vroegtijdig af. Saxion Hogescholen kent de studieroute Gezondheidszorg en Toegepaste Technologie. Daarin staat de toepassing van technologie in de acute zorg, maar ook in de zorg voor chronisch zieken en in de thuiszorg centraal. De opleidingen tot anesthesie- en OK-assistent zijn in de studieroute opgenomen. Aan de Hogeschool Zuyd kunnen studenten sinds kort in een honours programma een HBO-V Technische Leerroute volgen, die eveneens inspeelt op de behoefte van ziekenhuizen aan operatieassistenten en anesthesiemedewerkers (zie het artikel op p. 22). De Hogeschool Zeeland heeft de gecombineerde opleidingsvariant HBO-V/vroedkunde ontwikkeld. Studenten behalen in dit vijfjarig traject het Nederlandse diploma HBO-V en het Belgische diploma vroedkunde. Dit Belgische diploma geeft ook in Nederland bevoegdheid om als verloskundige in de eerste en de tweede lijn te werken. De studielast van deze dagopleiding, die afwisselend in Vlissingen en Antwerpen gegeven wordt, is behoorlijk zwaar.
Beleid en strategie Het Landelijk Overleg Opleidingen Verpleegkunde (LOOV), het overleg van directeuren en vertegenwoordigers van alle hogescholen met HBO-V-opleidingen, discussieert binnenkort over het ‘branchegericht opleiden’, zoals LOOV-voorzitter Luciënne Hoogwerf van Fontys Hogescholen deze ontwikkeling aanduidt. Op de agenda staan beleid en strategie inzake dit onderwerp.
TvZ | Tijdschrift voor Verpleegkundigen - 2009 nr. 11/12
profiel een grote overlap tussen beide niveaus bestond in patiëntgebonden taken, was het voor de HBO-V’s bijzonder moeilijk om zich te onderscheiden en de opleiding te laten aansluiten op een voor studenten en afgestudeerden herkenbare beroepspraktijk. Zowel de MBO-V’s als de HBO-V’s deden zeer hun best om de specifieke kwaliteiten van hun afgestudeerden aan te geven, maar ze kregen deze boodschap slechts moeizaam overgebracht aan het veld, waar men in een aantal gevallen overigens ook het praktische nut van een onderscheid niet inzag. Eigenlijk had men in de praktijk geen behoefte aan een hbo’er met brede competenties maar wilde men vooral een MBO+ verpleegkundige die goed zou kunnen functioneren in de specialisaties. De inrichting van de kwalificatiestructuur, met haar overlap van patiëntgebonden taken, bleek een belangrijke hinderpaal om beide soorten verpleegkundigen tot hun recht te laten komen. Het HBO trachtte vervolgens, in samenwerking met het veld, in een nieuw competentieprofiel met bijbehorende rollen de verschillen verder aan te zetten (Pool e.a., 2001). Hoewel daarin ook aandacht werd besteed aan de rol van zorgverlener en – daaraan gekoppeld – regisseur, ging een groot deel van de tekst over de ‘coachende rol’ van de hbo-verpleegkundige en over de invulling van de rollen van beroepsbeoefenaar en ontwerper. Het uitgangspunt was dat de afgestudeerde op de verpleegafdeling het beste als hbo-verpleegkundige tot haar recht komt wanneer zij een combinatie van deze rollen kan vervullen.
Verticale functiedifferentiatie De instellingen probeerden inmiddels om via verticale functiedifferentiatie onderscheid te maken tussen beide niveaus en functies te creëren waarbij zowel verpleegkundigen op mbo- als op hbo-niveau tot hun recht zouden komen. Een aantal instellingen heeft oprecht geprobeerd om deze differentiatie in de praktijk gestalte te geven, maar de implementatie bleek moeilijker dan gedacht en de borging niet eenvoudig. Perifere ziekenhuizen begonnen er vaak niet aan en vonden principieel dat een verpleegkundige een functie heeft waarbij zij eerst in de directe patiëntenzorg zou moeten beginnen en pas later aan eventuele verbreding zou kunnen toekomen in een seniorfunctie. Een complicatie is bovendien dat de hbo’er er soms lange tijd over doet om in haar TvZ | Tijdschrift voor Verpleegkundigen - 2009 nr. 11/12
seniorpositie te groeien en zij daarbij weinig ondersteund wordt door haar leidinggevende, terwijl die steun een belangrijke voorwaarde is om de functie te laten slagen (Van de Vrie & Persoon, 2007). De inzet van verpleegkundigen blijkt meer afhankelijk van persoonlijke competenties dan van opleiding (Vroom, 2005) en dus worden ook mbo-verpleegkundigen ingezet in seniorfuncties die een patiëntgebonden invulling hebben met benamingen als bijvoorbeeld ‘aandachtsvelder decubitus’. Verticale functiedifferentiatie leidt met een dergelijke invulling meestal niet tot de gewenste helderheid wat betreft het inzetten van de verschillende kwalificatieniveaus en instellingen blijven dan ook ontevreden en op zoek naar meer eenduidigheid. De ontevredenheid wordt uitgedrukt in de vaak gehoorde klacht dat afgestudeerden ‘het niveau niet halen’ en een tekort aan parate kennis hebben van anatomie en pathologie (Taminiau & den Boer, 2004; Kaufmann e.a., 2009). Lange tijd is verticale functiedifferentiatie door een aantal instellingen gezien als mogelijke oplossing voor de positioneringsproblemen van de hbo-verpleegkundige. Gezien de moeizame implementatie kan echter de conclusie worden getrokken dat het niet de oplossing biedt die men verwacht had.
Nieuwe koers van de opleidingen Een blik op de gemiddelde personeelsadvertentie leert dat er geen vraag is naar de generieke competenties van de hbo-verpleegkundige. De meeste instellingen zoeken kennelijk geen coaches, innovatoren en beroepsontwikkelaren, maar willen vooral verpleegkundigen van hoog niveau die zich richten op de complexe patiëntenzorg. In dat besef hebben de HBO-V’s al eerder tweejarige differentiatieprogramma’s AGZ, GGZ en MGZ ontwikkeld, waarin een verdieping in de betreffende zorgcategorie geboden wordt. Dit heeft wel geleid tot een betere aansluiting, maar niet tot meer tevredenheid bij instellingen. Ondertussen is het de hogescholen ook duidelijk geworden dat de functiedifferentiatie binnen de instellingen nauwelijks vordert en dat zij zelf veranderingen moeten inzetten om ervoor te zorgen dat bij het volgende jubileum van de HBO-V de conclusie moet zijn dat er in vijftig jaar nauwelijks vorderingen zijn gemaakt. Hierbij richten de opleidingen zich wederom op een herijking en verdieping van de rollen van zorgverlener en regisseur en zij doen
dat op verschillende manieren. Het uitgangspunt is dat het zeer wel mogelijk is om deze beroepsrollen inhoudelijk op veel meer gebieden, en ook specifieker, in te vullen dan tot op heden gebeurde. Minoren In het in 2006 verschenen VBOC-advies ‘Verpleegkundige toekomst in goede banen’ werd ervoor gepleit om te onderzoeken in hoeverre een aantal van de vervolgopleidingen of onderdelen daarvan kunnen indalen in het vierde jaar van de HBO-V (Meurs, 2006). Dit advies is door een aantal HBO-V’s ter harte genomen. Zij gieten deze curriculumonderdelen veelal in de vorm van een minor, die zij in samenwerking met het beroepsveld ontwikkelen. Deze minoren duren doorgaans een half jaar en zijn inhoudelijk vaak gericht op spoedeisende zorg en high care, wat voor studenten een aantrekkelijke voorbereiding op hun latere loopbaan is. De GGZ wordt nader ingevuld via thema’s als rehabilitatie en jeugdpsychiatrie. De bedoeling is dat afgestudeerde HBO-V’ers kunnen gaan werken op een afdeling die aansluit bij de minor en dat zij vrijstellingen krijgen van onderdelen van de betreffende vervolgopleiding. Nog niet met alle vervolgopleidingen in de regionale omgeving zijn dergelijke afspraken gemaakt, maar de verwachting is dat nog bestaande belemmeringen kunnen worden opgeheven. Schaarste op de arbeidsmarkt van bijvoorbeeld IC-opgeleide verpleegkundigen is hierbij een gunstige ontwikkeling. Men kan immers niet blijven volhouden dat het absoluut noodzakelijk is dat een verpleegkundige eerst nog twee jaar beroepservaring moet opdoen voordat zij de IC-opleiding van anderhalf jaar mag volgen, terwijl er IC-bedden gesloten moeten worden vanwege een gebrek aan personeel en experimenten laten zien dat beroepservaring na diplomering niet noodzakelijk is. Differentiatie+ Een andere invalshoek is een verdere verdieping binnen de differentiaties zelf, waarbij een verschuiving optreedt van de oorspronkelijke indeling AGZ, GGZ en MGZ naar de ook bij het verpleegkundig specialistenniveau gehanteerde differentiaties (preventie, acute zorg, intensieve zorg, chronische zorg en GGZ). Binnen deze differentiaties wordt meer dan vroeger aangesloten bij de ambulantisering van de zorg. Ook is een verdere differentiatie | 15
mogelijk naar bijvoorbeeld gerontologie/geriatrie, hoewel dit een moeilijke categorie blijft voor hbo-verpleegkundigen omdat er nauwelijks passende functies te vinden zijn. Tevens is de motivatie om deze differentiatie te kiezen bij studenten laag (Van der Most, 2009). Nu er weer aandacht is voor de inzet van verpleegkundigen op hbo-niveau binnen de extramurale gezondheidszorg, hetzij in de functie van wijkverpleegkundige hetzij in de functie van praktijkondersteuner, kan ook de differentiatie chronisch zieken een invulling krijgen die voor studenten aantrekkelijk is. In dat kader is in het verleden door enkele hogescholen geprobeerd een differentiatie huisartsenzorg te ontwikkelen. Het succes hiervan was wisselend, niet zozeer vanwege het niet kunnen behalen van het niveau, maar veel meer vanwege een gebrek aan stageplaatsen en in sommige regio’s een gebrek aan belangstelling van studenten voor deze differentiatie. Door het Landelijk Overleg Opleidingen Verpleegkunde werd besloten deze differentiatie niet meer in het algemeen aan te bieden omdat men de tijd voor implementatie nog niet rijp acht. Verrijkingsprogramma Sommige HBO-V’s ontwikkelen verrijkingsprogramma’s: voor VWO-opgeleide studenten of studenten die extra gemotiveerd zijn dan wel een goed gemiddelde hebben behaald op hun eindexamenlijst van HAVO of MBO, worden aanvullende programma’s aangeboden bovenop de normale studielast. Deze aanvullende programma’s kunnen een zogenoemde ‘honours’ status hebben, maar het is ook mogelijk dat er specifieke afstudeerrichtingen aangeboden worden die tot dan toe buiten het programma van de HBO-V vielen, bijvoorbeeld anesthesie- en operatieassistent. De ontwikkeling van de honours programma’s wordt financieel ondersteund via het Siriusprogramma van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat gericht is op stimulering van excellentie. Een variant van een verrijkingsprogramma is het dubbele bachelorprogramma vroedkunde en verpleegkunde van de Hogeschool Zeeland, dat in vijf jaren kan worden doorlopen. Bij de verrijkingsprogramma’s is gekozen voor een verzwaring van het bestaande programma voor specifieke doelgroepen omdat men van mening is dat toevoeging van de extra leerstof te zwaar is voor de ‘gemiddelde’ student. In de toekomst zou wellicht een deel van dit ver-
16 |
zwaarde programma in kunnen dalen in het reguliere programma. Daarvoor kan als reden aangevoerd worden dat de HBO-V voor het grootste deel (85%) uit meisjes bestaat, die over meer motivatie, planningsvaardigheden en ijver beschikken dan jongens (Jolles, 2009; Mols, 2009; Obbink, 2009). Een factor die mogelijk van invloed is op het feit dat ze deze capaciteiten weinig inzetten in hun hbo-opleiding is dat velen moeilijk te verleiden zijn tot activiteiten op het gebied van onderzoek, beleid, kwaliteitszorg en andere weliswaar belangrijke maar niet direct patiëntgerelateerde activiteiten. En voor deze laatste hebben ze gekozen (dachten ze) toen ze verpleegkundige wilden worden. Hun motivatie wordt pas werkelijk aangesproken wanneer ze merken dat de in te zetten uren direct de patiëntenzorg zelf betreffen.
Ten slotte Hogescholen richten zich in hun pogingen om de hbo-verpleegkundige beter te kunnen toerusten vooral op uitbouw en verdieping van de rollen van zorgverlener en regisseur. In het onderzoek van Kaufmann e.a. (2009) is gevraagd naar de verwachtingen van de algemene ziekenhuizen betreffende niet beroeps-
specifieke vaardigheden die een beginnende verpleegkundige zou moeten bezitten. Bijna unaniem werd een aantal wenselijke (hbo) vaardigheden en competenties genoemd, die niet in personeelsadvertenties of in het aannamebeleid terug te vinden zijn, behalve misschien de eis aan de nieuwe verpleegkundige dat zij ‘snel kan handelen’. (Zie tabel 1) In theorie vinden instellingen het dus zeer waardevol wanneer afgestudeerden een brede blik hebben, flexibel zijn, kunnen reflecteren, op kwaliteitszorg gericht zijn en zorg kunnen programmeren. Het blijft dan ook een belangrijk aandachtspunt voor de opleidingen om deze algemene vaardigheden bij hun studenten te ontwikkelen. De praktijk zou daar bij uitstek een goede bijdrage aan kunnen leveren, maar de vraag is of men zich dat realiseert en het vervolgens ook kan waarmaken; het gaat in de praktijk vooral om het leveren van directe zorg. Hopelijk heeft de nu door de hogescholen ingezette koers het bedoelde effect en leidt deze tot beter functionerende hbo-verpleegkundigen en tot meer tevredenheid bij het werkveld. Wanneer de inhoud van de MBO-V- en de HBO-V-opleiding op het gebied van zorgver-
Eisen aan de beginnend verpleegkundige in een algemeen ziekenhuis Eens
Oneens
1 De verpleegkundige moet meer samenwerken met andere disciplines
90%
2 De verpleegkundige moet efficiënter kunnen werken dan vroeger
94%
10% 6%
3 De verpleegkundige moet kunnen omgaan met snelle veranderingen
100%
0%
4 De verpleegkundige moet snel kunnen handelen
100%
0%
5 Beroepsoverstijgende vaardigheden (zoals kunnen omgaan met verantwoordelijkheid, reflectie, zelfsturing) worden voor een verpleegkundige steeds belangrijker 6 Digitale vaardigheden worden voor de verpleegkundige steeds belangrijker 7 Verpleegkundigen moeten een brede blik hebben op de gehele zorgketen
93%
7%
100%
0%
98%
2%
8 Alles staat of valt met communicatie: met de patiënt, met de familie, met collega’s, met de arts en met andere disciplines
98%
2%
9 Verpleegkundigen moeten flexibeler kunnen werken
91%
9%
100%
0%
98%
2%
83%
17%
92%
8%
10 Het werk van verpleegkundigen vraagt steeds meer schakelvaardigheden 11 De verpleegkundige moet prioriteiten kunnen stellen: wat behoort tot mijn
taak, wat zijn mijn verantwoordelijkheden en wat ligt in mijn invloedssfeer?
12 De beginnend verpleegkundige moet sneller intensieve zorg kunnen bieden
dan voorheen
13 Competenties zoals zorgprogrammering, werkbegeleiding en kwaliteitszorg
worden steeds belangrijker voor verpleegkundigen
Tabel 1 Bron: Kaufmann, Peters & den Boer (2009), p. 47
TvZ | Tijdschrift voor Verpleegkundigen - 2009 nr. 11/12
lening en regie elkaar grotendeels blijven overlappen zal de praktijk weinig redenen hebben om te differentiëren. Pas wanneer de HBO-V zich ook zal gaan richten op complexe zorgverlening en daarbij gebruik maakt van onderdelen van de vervolgopleidingen, zal dit probleem opgelost worden. Een meer fundamentele bezinning op de inrichting van het hbo- en mbo-onderwijs tot verpleegkundige zoals aangekondigd in het VBOC-advies, zou hierbij van dienst kunnen zijn en mogelijk tot gevolg hebben dat de weeffouten in het kwalificatiesysteem aangepakt kunnen worden. Mogelijk dat V&VN deze handschoen kan opnemen ■.
Most, M. van der (2009). Een nieuwe verpleegkundige
Literatuur Commissie Kwalificatiestructuur (1996). Gekwalificeerd voor de Toekomst. Eindrapport Commissie Kwalificatiestructuur. Zoetermeer/Rijswijk: Ministerie van OCW. Jolles, J. (2009). Brein, leren en onderwijsontwikkeling in het HBO. Jaaropening Hogeschool Inholland, Haar-
in de ouderenzorg. TvZ (9), 20-21. Obbink, H. Jongens moeten wennen aan zelfstandigheid. Trouw, 24 oktober 2009. www.trouw.nl. Pool, A., Pool-Tromp, C., Veltman-van Vught, F. & Vogel, S. (2001). Met het oog op de Toekomst. Utrecht: NIZW. Taminiau, F., & Boer, P. den (2004). De positie van de
lem, 3-9-2009. Kaufmann, K., Peters, F. & Boer, P den (2009). Eisen aan de beginnend verpleegkundige. Algemene ziekenhui-
hbo-verpleegkundige binnen de algemene ziekenhuizen. Eindrapport Sectorfondsen Zorg en Welzijn. Utrecht: NVZ.
zen aan het woord. Nijmegen: KBA. Meurs, P. & Rooijen, A.P.N. van (2006). Verpleegkundige toekomst in goede banen. Samenhang en samenspel in de beroepsuitoefening. Rapport van de Stuurgroep Verpleegkundige Beroepsstructuur en Opleidingsconti-
Vrie W. van de & Persoon, A. (2007). Positionering HBOV’er is taak management. TvZ (7/8), 24. Vroom, Mieka. (2005). De onzichtbare HBO-V’er. TvZ (10), 22-25.
nuüm. Utrecht: AVVV. Mols, B. (2009). It’s all in the brain. Een beroep leren doe je zelf. www.jellejolles.nl.
Zie www.tvzdirect.nl/TvZ voor meer informatie over de diverse afstudeervarianten.
(Advertentie)
Bijzonder voordelig van IZZ: Hoge werkgeversbijdrage vanaf 120 euro per jaar én collectiviteitskorting
www.izz.nl
IZZ Zorg voor de zorg IZZ-Adv_dirk_coll188x127.indd 1
TvZ | Tijdschrift voor Verpleegkundigen - 2009 nr. 11/12
05-11-2009 16:34:49
| 17