MARIA HETTY VAN DEN BERG
Het Liefdesatoom
1
Back to black (Amy Winehouse)
2
Proloog 8 december 2012 Er is iets mis, helemaal mis. Ze weet het in een flits, nog voor ze bijkomt en haar ogen opent. Dan is ze er. Geland. Bewust van zichzelf in het pikkedonker. Ze houdt haar adem in, staart in het zwart, wacht op een geluid, op iets, op wat dan ook. Niets. Dan laat ze los. Haar ademhaling komt op gang, snel en oppervlakkig. Een weeïge, bedompte geur dringt door in haar neus. Een zachte ondergrond onder haar linkerzij, haar benen opgetrokken in een foetushouding. Verstijfd, een hartslag als een beierende, loodzware klok. Waar ben ik? Ze spert haar ogen nog wijder open, blijft roerloos liggen, wacht tot contouren haar geruststellen. Er verandert niets. Hermetisch gesloten duisternis. Ben ik opeens blind? Doodse stilte. Bevroren is ze, nee toch niet; nee niet koud. Alleen beroerd. Geen lucht! Ze hapt naar adem. Haar bloedvaten vernauwen zich. Ze voelt het aankomen. Oh God, nee. Nee. Niet. Controle houden. Gericht uitademen, alleen maar uit, uit, uit. Puffen. Doorgaan en doorgaan. Nog steeds geen streepje licht! Haar ingewanden trekken zich samen. Een golf maagzuur brandt in haar keel. Ze slikt en blijft slikken. Overeind komen? En als dat niet kan? Behoedzaam stuurt ze elke spier aan. Hiel naar achteren, tenen omhoog krommen. Linkerbeen langzaam onder het rechter vandaan halen en het een klein stukje naar voren schuiven. Niets wat het belemmert. Niets. Godzijdank. Andere been strekken. Arm naar achter. Nu draaibeweging maken. In slow motion gaat ze op haar rug liggen. Haar blote onderarmen rusten op ruwe stof die prikt en kriebelt tegelijk. Ze wrijft er met haar vingertoppen over. Een harige deken? Ze tast door het katoen van haar lange 3
T-shirt haar beide zijden af; haar heupen, buik en dijen. Vrij. Geen pijn. Ik ben heel. Alles is er. Haar rechterhand zoekt naast haar en stuit op een harde rand. Daarachter een muur. Ze reikt een stukje omhoog. Wat is er boven me? Laat er niets zijn, alleen lucht, alleen… Ze houdt haar adem in. Langzaam doet ze beide armen omhoog, strekt ze helemaal. Geen weerstand. Lucht ontsnapt uit haar longen en ze laat haar armen weer zakken. Hoor ik iets? Geruis van eigen bloed in haar oren; de cadans van haar op hol geslagen hart, van de pomp die onophoudelijk, onregelmatig in haar hoofd ontploft. Wat is er gebeurd, Mara? De stem van haar moeder. Links voelen, voorzichtig. Ook zo’n rand, net zo breed, net zo koud. Ach ja, natuurlijk! Een bed, ik lig gewoon op een bed! Spanning ontlaadt zich in een lange zucht. Ze rolt zich terug op haar linkerzij, steekt haar arm uit. Geen afbakening, alleen het luchtledige. Haar linkerbeen duwt ze naar voren. De buitenzijde schuurt over de opstaande kant, tot haar knie verdwijnt het in het niets. Hijgend duwt ze zich omhoog, snel maken haar blote voeten contact met een vloer als ze rechtop gaat zitten. Haar hoofd begint te tollen. Zo misselijk. Ze tast naast het bed - geen kastje, geen lamp, geen snoer, geen licht. Steunend op haar armen tippen haar gekromde tenen de vloer aan, naar voren toe, zo ver ze kan. Ruimte. Ze doet haar mond open. Perst de woorden eruit: “God, oh God, alstublieft. Waar ben ik?” Raar geluid. Galmend. Onwerkelijk. Nachtmerrie! Wakker worden, weg uit deze duisternis, in haar eigen bed het licht zien dat tussen de gordijnen vriendelijk een streep trekt over de houten vloer. Ze knijpt zichzelf hard in haar onderarm, voelt de spieren onder de huid. Te werkelijk, te echt. Dan een flits. Een gedachte, reddend. Tas, met mobiel! 4
Natuurlijk. Zo verbluffend simpel: licht van het schermpje. Even bellen. Maar waar…? Op het bed? Ze voelt om zich heen: niets naast of achter zich. Links, wat hoger, een plat kussen en een buis als hoofdeinde. Ze checkt het bed nog eens en nog eens. Niets, alleen de prikkende stof. Ze laat zich op de grond naast het bed zakken, knielt. Gruis dringt in haar blote knieën. Met een hand houdt ze zich vast aan het bed, met de ander woelt ze rond in leegte, dan tast ze met vlakke hand de korrelige, harde vloer af. Cement? Ze kruipt een klein stukje naar voren, stoot meteen haar hoofd. Muur. Stuntelig gaat ze staan, controleert. Ja, het hoofdeinde van het bed tegen een muur die niet vlak is: de stenen springen hier en daar een millimeter of twee, drie naar voren. Merkwaardig. Ze volgt de muur naar rechts, stuit meteen op een hoek, schuifelt door. Een langer stuk. Dan stoot ze haar elleboog en draait mee. Oriënteert zich. Dit is de muur tegenover het voeteneind. Moet wel. Nog twee schuifelende stapjes zijwaarts, het baksteen verandert opeens in iets glads. Metaal? Ze tikt erop, luistert naar het blikken geluid. Met haar vingertoppen onderzoekt ze de afmeting. Een smalle strook rondom een koel, glad oppervlak. Zo groot als een deur. Ze duwt ertegen, maar het geeft niet mee. Deurkruk! Koortsachtig zoeken haar handen. Van links naar rechts. Nog een keer, wat hoger, wat lager. Niets, echt niets steekt uit op de juiste hoogte. Wat is het? Ze tast het hele oppervlak af, nu van boven naar beneden. Ineens voelt ze iets. Een verzonken, gladde rechthoek. Te groot voor een kattenluik. Een hondenluik? Kan dat? Ze knielt en legt beide handen er plat tegenaan. Uit alle macht duwt ze. Geen millimeter wint ze; er zit geen speling in. Ze staat weer op, recht haar rug, houdt contact met de muur, schuifelt zijdelings een paar decimeters naar rechts. Weer een hoek. Na de draai stoot haar heup tegen 5
iets aan. Haar handen stellen de vorm vast. Een wastafel, twee aparte kranen. Ernaast, wat lager, een ronde buis. Ze volgt de vorm; ja, het voeteneind van het bed. Haar tenen raken iets dat wegschuift en een schrapend geluid maakt. Ze zoekt het met haar handen en betast het: een plastic emmer met hengsel. Binnenin een rol wcpapier. Ze moet zien. Een lichtje, hoe klein ook. Er moet iets zijn. Een opening, een luik, een deur, een raam. Ik kan eruit. Ik vind het wel. Natuurlijk is er iets. Boven de wastafel een lampje? Nee, stenen, geen spiegel. Rechts of links ervan? Geen lichtknopje, geen schakelaar, niets. Ze schuifelt terug naar het vlak. Schreeuwen moet ze, keihard. Doe je mond open! Ze drukt lucht door haar strottenhoofd. Een zwak rochelend geluid komt eruit. Mijn keel zit op slot! Haar armen heft ze, balt haar vuisten, ramt op het ijzer; doffe slagen in een ongelijk ritme. Intussen neemt ze een diepe ademteug, krijst een lange klank zonder woorden, begeleidt daarmee het geroffel. Alle energie legt ze in die schreeuw. Tot de lucht op is, haar adem stokt. Ze luistert intens. Heeft iemand me gehoord? Absolute stilte. Ze neemt afstand en beukt met haar volle gewicht tegen het vlak. Herhaalt, herhaalt. Beng, beng, beng! Niet stoppen! Doorgaan! Met elke stoot worden huid en spieren van haar bovenarm beurser. Haar schouder voelt gebroken. Ze neemt afstand, wrijft erover, hijgt van inspanning. Pijn. Zoveel pijn. Voor niets. Zinloos. Dan draait ze zich om en leunt met haar rug tegen het metaal dat niet meegeeft. Zo donker. Zo stil. Levend begraven, diep in de aarde. Dat is het. Een ondergronds mausoleum. Paniek schiet naar alle uiteinden van haar zenuwen. Nee, nee, niet, niet zo denken. Ze moet alleen maar weten waar ze is. De uitgang vinden. Die moet 6
vlakbij zijn. Ze kan er zo uit. Het komt goed. Het komt allemaal goed. Er is een verklaring. Er is een oplossing. Ze weet het alleen even niet meer. Haar handen zoeken het bed weer en ze schuifelt terug, kruipt erop, betast de stenen, gaat wankelend staan om hoger te komen. Niets. Eraf. Plat op haar buik schuift ze onder het bed, haar borsten en buik schuren over het ruwe oppervlak. Ze bevoelt de grond en muur tussen de twee poten van het bed. Geen snoer, geen elektrabuis. Niets. Een knopje dan, een klein knopje maar, in de muur verzonken, of misschien een trekkoordje, net gemist. Alle muren moet ze van boven tot beneden afgaan, zo ver ze kan. Dat moet ze doen. Elke millimeter, net zo lang tot ze het licht gevonden heeft.
7
Deel I Zomer 2010 – 7 december 2012 1 De zware geur van nat stucwerk hing nog steeds in de toekomstige kinderkamer van het Italiaanse boerenhuis. De laatste aannemer was terug geweest om met een dikke laag stuc het scheve plafond recht te maken. Mara had het raam opengezet en een ventilator geplaatst om het droogproces te bevorderen. Als consequentie had de hitte de ruimte genadeloos gevuld. Ze veegde het zweet van haar voorhoofd. Opschieten, over een uurtje of zo zouden de eerste gasten van Casa Colonica voor haar neus staan. Ze sloot de verfbussen en zette alles overzichtelijk in een hoekje op het afdekzeil: het restantje oranje en gele verf, de stalen met Florentijnse stoffen, verschillende rollers, kwasten in jampotten of nog ongebruikt in plastic, afplaktape, haar meetlat en waterpas. Nu een welverdiend bad, haar haar wassen, zich opmaken en die blauwe, korte jurk aandoen. Dan mochten ze wat haar betrof arriveren, die moeder en zoon uit Nederland. ‘Wil jij ze even opvangen als we nog niet terug zijn?’, had Gina zoetsappig gevraagd. ‘Je hoeft ze niet meteen te laten betalen, hoor, want het zijn kennissen. Dat regel ik achteraf wel. Wij moeten nu naar de bouwmarkt in Perugia.’ Mara legde haar werkhandschoenen op de potten verf, blies een lok uit haar gezicht en wilde net naar de badkamer lopen toen de hond buiten aansloeg. Ze verstarde en spitste haar oren. Tussen het geblaf door hoorde ze een zacht knerpen van autobanden die onzeker het grindpad naar beneden volgden, het kleine dal in waarin het huis lag. Ze keek uit het raam in de hoop dat het Tom en Gina 8
zouden zijn die al terugkwamen uit Perugia, maar nee, het was een onbekende auto. Verdorie, weg bad, weg planning. De gasten hadden de afstand blijkbaar sneller afgelegd dan verwacht. De hond - onpersoonlijk met Cane aangeduid, “hond” in het Italiaans, wist Mara maakte nu een hels kabaal. Ze haastte zich naar beneden over de hardstenen trap die glom van de olie die ze een week ervoor had aangebracht. Buiten sloeg de warmte om haar heen en verblindde het zonlicht haar zo dat ze met toegeknepen ogen bleef staan. Vanaf het terras zag ze de hond onophoudelijk blaffen tegen de oldtimer met de twee inzittenden die erin vastgeplakt leken. Met grote passen liep ze naar de Volvo Amazone en trok de kortharige bastaard aan zijn halsband een metertje weg. ‘Zit en stil!’ Cane luisterde goed en gaf meteen gehoor aan haar bevel. Voor de zekerheid hield ze hem nog vast. ‘Hallo! Komt u maar, hoor. Hij doet echt niets.’ Ze had moeten schreeuwen, de raampjes waren dicht. Deed er nog een airco dienst in die oude auto? Vanachter het zijruitje nam een jongensachtige man haar van top tot teen op. Ze werd zich door zijn onderzoekende blik bewust van haar bezwete, onopgemaakte gezicht, het haar dat piekte uit een klem en in haar nek kriebelde, de witte overall vol verfvlekken en de oncharmante Zweedse klompen. Hij draaide het raampje een klein stukje open en reikte met zijn mond naar de opening. Het zweet parelde op zijn voorhoofd, zag ze nu, misschien was het wel veertig graden in die brik. ‘Kun je die hond weghalen? Ik ben bang voor honden.’ Ze kon hem nauwelijks verstaan en aarzelde even. Maar zo te zien bleef hij zitten waar hij zat, ook al deed Cane geen vlieg kwaad. ‘Ik zal ’m wel even vastbinden.’ Ze gebaarde in de richting van het hondenhok en de lange schakelketting die over de terrastegels slingerde, verbonden met een koeienring in de muur. ‘Kom, Cane!’ Ze trok hem mee, legde 9
hem aan de ketting en gaf hem een aai over zijn kop. Toen ze omkeek, bleken de gasten te zijn uitgestapt. Ze waren bezig met het uitladen van plastic tassen en koffers, die ze een voor een naast de auto neerzetten. De moeder had iets aandoenlijks in haar motoriek. Ze droeg een kleurige zomerjurk die haar smalle schouders vrijlieten en waarin haar buikje opbolde. Het woord “fragiel” kwam in Mara op. Haar zoon moest tegen de dertig zijn, net als zijzelf. Een gezicht vol lijnen, dat wel. Een Mexicaanse indiaan, daar leek hij nog het meest op. En die indruk werd nog versterkt door een al te kleurig hemd dat in zijn strakke broek was gepropt. Haar blik werd getrokken naar zijn Romeinse sandalen, het toppunt van slechte smaak. Toen alles uit de auto leek te zijn gehaald, stevende ze op hen af. Onhandig stelden ze zich aan elkaar voor, de jongensachtige man als Fert en de oudere vrouw als zijn moeder Lia. Mara heette hen van harte welkom in Casa Colonica en excuseerde zich voor haar werkkleding. ‘Zal ik jullie eerst jullie kamer laten zien?’ ‘Dolgraag!’, antwoordde Lia, Fert knikte. Ze pakten elk een plastic tas en lieten de twee grote koffers staan. Mara liep naar de voordeur en liet eerst Lia, daarna Fert voorgaan. Toen hij voor haar langs naar binnen stapte, rook ze een muskusachtige geur, prikkelend, opwindend. Ze gaf aanwijzingen hoe ze bij de ruime gastenkamer op de eerste verdieping konden komen. Bij binnenkomst sloeg Ferts moeder haar hand voor haar mond, zo mooi vond ze het. Fert knikte goedkeurend en mompelde dat hij even naar de auto ging, de koffers halen. ‘Leuk om te horen dat u de kamer zo mooi vindt’, zei Mara. ‘Dat beschouw ik als een compliment voor mijn werk. Ik geloof dat Tom en Gina ook tevreden zijn.’ Ferts moeder liep naar de gordijnen en liet de stof door haar vingers glijden. 10
‘Waar heb je deze gevonden?’, vroeg ze zangerig, ‘Zo bijzonder. Die stof moet wel Italiaans zijn. Echt schitterend!’ ‘Dat zijn credits voor Gina. Zij heeft de gordijnen in Florence laten maken, ik heb de kleuren van de muren er alleen maar op afgestemd.’ Fert kwam weer binnen met twee, zo te zien, loodzware koffers, die hij midden in de kamer parkeerde. Mara bood hun iets te drinken aan. Ze nam ze mee naar de koelte van de woonkeuken op de begane grond en liet hen plaatsnemen aan de keukentafel. Terwijl ze op hun verzoek thee zette, stelde ze hen allerlei vragen. Of ze een goede reis hadden gehad, of ze in files hadden gestaan en waar ze hadden overnacht. Vooral Lia, Ferts moeder, gaf antwoord en ze giechelde regelmatig als een klein, ondeugend meisje. ‘Ik heb zo ontzettend genoten! Zo’n geweldig hotel met zulke lieve mensen.’ Mara ging tegenover Lia zitten en luisterde naar de enthousiaste beschrijving van de kamers, het prima eten, de buitengewoon vriendelijke bediening en het schitterende uitzicht op het meer van Lugano. Even blikte Mara opzij. Haar zoon Fert leek helemaal niet te luisteren en ze voelde zijn blik nieuwsgierig op haar rusten. Het maakte haar nerveus en ze schuifelde wat op haar stoel. ‘En hoe kom jij hier eigenlijk verzeild?’ Hij had het onderwerp veranderd zonder aankondiging, bijna onbeleefd, nog voordat zijn moeder uitverteld was.
11