Inleiding Dolf van den Berg
Dit boek beschrijft een eerder ongebruikelijke manier van denken over onderwijsvernieuwing. We nemen de tijd voor een moment rust en houden even de adem in. We koesteren de wens om op de kruising van bepaalde wegen een andere richting in te slaan. Van de schaduw van de oude innovaties willen we weg en we willen ons in bescheiden mate richten op de mogelijkheden van de toekomst. De prijs van ingevoerde innovaties is voor menigeen hoog geweest, je kunt dit aflezen aan de afwezigheid of geforceerdheid van de glimlach van professionals in het onderwijs. Onze woorden zullen, naar we hopen en verwachten, minder zelfgenoegzaam klinken dan we gewoonlijk gewend zijn vanuit het beleid, bestuurscolleges, etc. Onze woorden zijn het resultaat van een rustige ademtocht. Er ligt helaas soms veel zelfgenoegzaamheid in de overtuiging waarmee politici, beleidsmakers, bestuurders en leidinggevenden van ondersteunende instanties nog steeds inzichten en oordelen over innovaties uitspreken. Een Prometheïsche aanmatiging!! In het onderwijs koestert men nog teveel de Prometheus’ illusie dat beleidsmakers en bestuurders uit kunnen maken wat in de school zelf moet gebeuren. De Griekse dichter Aeschylos beschrijft Prometheus als de grote man die mensen naar zijn eigen inzichten modelleert. Ons inziens is het pas mogelijk professionals verder te ontwikkelen als wij hen vrij durven laten in hun oordeel. Maar uit mijn onderzoek zegt 2/3 van de leraren met veel ervaring murw gebeukt te zijn. Zij zijn meesters in het zwijgen geworden. Kent men elkaar nog genoeg? Beleidsmakers en bestuurders kleineren zich onnodig als ze geen tegenspraak dulden. Tegenspraak is echter de brandstof van het denken. En: de ander mag er zijn. Als dit niet meer kan in het onderwijs, leidt dit tot het psychisch doden van een mens. De innovaties uit het verleden waren zo overweldigend dat ze velen met stomheid sloegen. Aan professionals werden onredelijke eisen gesteld en er werd van hen onderwerping gevraagd. Ook
10
onderwijsinnovatie
in het eerste decennium van deze eeuw worden innovaties met gloeiende griffels in de alledaagse didactiek (de subjectieve onderwijstheorieën) van de professionals geschreven, die dan onmachtig zijn en die er geen idee van hebben wat er met hen gebeurt. We zullen alle zeilen moeten bijzetten om dat proces van “inbranding” te ontcijferen. Ondanks al onze wetenschappelijke inzichten (de zondagse didactiek) zijn we weinig op de gedachte gekomen dat die nieuwe ideeën misschien niet de geldigheid bezitten waarvan de bedenkers uitgaan. Een gevolg hiervan is dikwijls dat de professionals, vaak op een sluwe manier, een ondoordringbare muur opbouwen die hen beschermt tegen die “opdringerigheid”. Het slechten van die muur is geen eenvoudige zaak, zo is gebleken. We hebben de professionals altijd verweten dat zij teveel autonomie bezaten. Deze autonomie werd door criticasters dikwijls als volgt omschreven: “Koning, keizer, admiraal, de leraar is baas in eigen klaslokaal”. In dit kader is het van belang op te merken dat de professionals naar onze mening zelfs over te weinig autonomie beschikken: een autonomie waardoor men de kunst verstaat zichzelf ter sprake te brengen. Dit is de andere zijde van de medaille. Een dergelijke autonomie is nodig om de nieuwe ideeën een kans van slagen te geven. Een zwijgend heldhaftig dulden past in dit kader geenszins. Gevoelens en emoties maken van deze autonomie onderdeel uit. Hiervoor hoeven onze professionals zich niet te schamen en beschouwen wij in geen enkel opzicht als een teken van zwakte, die een leraar verborgen moet houden. Waarom weten we zo weinig van dit alles? Wat weten we van deze professionals als we niets over hun beelden weten: hun zelfstandigheid van denken, hun subjectieve inzichten, hun attituden, gevoelens en emoties, hun plaats in de collectiviteit, hun betekenisgeving en hun zingeving (“sense-making”). Onderwijsmensen verraden in het kader van innovaties weinig over hun twijfels en kwetsbaarheid, die zo weinig overeenkomen met de houdingen van politici, beleidsmakers en bestuurders. Mensen in het onderwijs zie je niet als huizen, bomen en sterren. Je ziet ze in de verwachting hen op een bepaalde manier te kunnen ontmoeten en hen daardoor tot een deel van hun eigen innerlijk te maken. Onze wensen, inzichten, houdingen en gevoelens maken ons tot de bijzondere, unieke mens die we zijn. “Ontmoetingen tussen mensen zijn dikwijls als het elkaar passeren van bezinningloos voortrazende treinen in het holst van de nacht. We werpen een vluchtige, gehaaste blik op de anderen, die achter vertroebeld glas in het vale licht zitten en die weer uit ons gezichtsveld verdwijnen nadat we amper de tijd hebben gehad hen waar te nemen” (Mercier, 2008, p. 95*). Professionals eisen vrijheid van meningsuiting als compensatie voor de vrijheid van denken die ze in het verleden node gemist hebben. Hun ervaringen willen we in woorden vangen als een stap naar de vrijheid. Dat woorden of het verhalen van ervaringen iets kunnen bewerkstelligen, dat ze iemand in beweging kunnen zetten of tegenhouden, aan het lachen of het huilen kunnen maken, is een bevestiging van onze ideeën over existentie in dit boek. Hierbij zullen we zoekend en tastend voortgaan. We zullen ons daarbij hoeden voor overschatting van de voor te stellen werkwijzen. We zoeken de grenzen van het bekende op, maar tegelijkertijd werken we aan een consistent patroon van eigen ideeën en inzichten. Elk nieuw inzicht lijkt nieuwe wegen te openen, meerdere nieuwe vragen op te roepen. Dit boek hebben we niet in de eerste plaats geschreven om heel nieuwe ideeën
inleiding
11
te introduceren of om ideeën uit eerdere boeken bij te stellen, maar vooral om het persoonlijk verhaal en persoonlijke ervaringen achter de evolutie van die ideeën te vertellen. Het is het verhaal van onze ontmoetingen met tientallen alumni van de Business School TiasNimbas van de universiteit van Tilburg en met al die bijzondere mannen en vrouwen die ons inspireerden*. Er is daardoor verruiming gekomen in ons wetenschappelijk bewustzijn over onderwijsinnovatie, maar ook meer wantrouwen jegens extern beleid en bestuur. Dit boek is het resultaat van een lange poging tot het formuleren, synthetiseren en communiceren van een nieuwe visie op de onderwijswerkelijkheid. We hebben niet de pretentie hiervan een volledige en definitieve beschrijving te geven. De waarheid hebben we niet in pacht; we hanteren immers maar beperkte benaderingen van de werkelijkheid. Belangrijke pleisterplaatsen tijdens deze tocht zijn de ontmoetingen en gesprekken met de medeauteurs. Door hun wijsheid leveren zij een belangrijke bijdrage aan het verhaal van dit boek. Het boek bestaat uit drie delen. In het eerste deel geven enkele auteurs vanuit hun eigen (wetenschappelijke) oriëntaties en ervaringen hun inzichten over het betreffende thema. Waarom is het mis gegaan? Wat waren de werkwijzen? Welke modellen zijn te verkiezen? Welke sturingsprincipes zijn legitiem? Welke stijl van leidinggeven biedt de meeste mogelijkheden? En.. welke toekomstmogelijkheden zijn er? In het tweede deel laten we meer de praktijk spreken. We zullen het dan hebben over het “existentieel ervaren” van veranderingen door docenten op basis van enkele onderwijsportretten; een schoolleider schrijft een verhaal over het gegeven dat mensen zingeving zoeken; en tenslotte zullen twee adviseurs ons vanuit het Rijnlands gedachtegoed meenemen aan de hand van enkele cases. In het derde deel zijn twee onderzoeksthesissen opgenomen van twee alumni van de zevende leergang van de opleiding “Master of Management in Education” (MME) in het kader van de Business School TiasNimbas van de Universiteit van Tilburg. In de eerste thesis gaat het over het belang van een andere kijk op leiderschap; de tweede thesis vraagt aandacht voor de leraar als motor van een onderwijsverandering.
*
We hebben ons bij het schrijven van dit boek laten inspireren door veel studies en een zeer groot aantal deskundigen, ook door de Berlijnse hoogleraar filosoof Peter Bieri (Bern, 1944). In 2007 verscheen van zijn hand: “Het handwerk van de vrijheid. Over de ontdekking van de eigen wil” (Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2007) en onder het pseudoniem Pascal Mercier schrijft hij zijn existentiële roman: “Nachttrein naar Lissabon” (Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2008). De hoofdpersoon van deze roman raakt in de ban van een onbekend boek van een Portugese schrijver, tevens arts: Amadeu Inácio de Almeida Prado: kortweg Prado genoemd. Deze arts schrijft zeer indringend over de diepste ervaringen in het leven van een mens. Dit vindt op een dusdanige existentiële wijze plaats, dat de lezer er niet meer van loskomt. De reacties op dit boek geven aan dat veel mensen diep nadenken over het leven en wij over het onderwijs. We vonden een boek dat onze stille waarden in woorden vangt. Dankbaar maken wij in deze inleiding gebruik van zijn inzichten en vertalen die naar ons onderwijs en de innovatie ervan. In mijn beide hoofdstukken van dit boek zal ik ook regelmatig verwijzen naar zijn vervolgstudie: “Perlmann’s zwijgen (Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2007), dat zich kenmerkt door zijn existentiële psychologische portrettering van de personages. En in zijn laatste werk “Lea” (2009) laat hij zien hoe mensen onderling van elkaar vervreemden en hoe weinig we eigenlijk van elkaar weten.
12
onderwijsinnovatie
Deel I : Mogelijkheden van de toekomst In het eerste hoofdstuk: “Innovatie naar menselijke maat” reflecteert Dolf van den Berg op de ontwikkelingen van de onderwijsvernieuwingen van bijna een kwart eeuw onderwijsbeleid. Is men 25 jaar “ziende blind en horende doof ” geweest? Na een vrij kritische schets gaat hij op zoek naar andere benaderingen en modellen, waarbij kracht geput wordt uit het Rijnlandmodel. Naast de wenselijkheid van een ontwikkelbenadering is er aandacht voor de kernkwaliteiten van docenten als een alternatief voor de competentiebenadering. Geïnspireerd door zijn eigen levensverhaal maakt Dolf een verdiepende verkenning vanuit de existentiële fenomenologie en komt uit bij het belang van begrippen zoals beweging en dynamiek, intentionaliteit en authenticiteit, de intentionele/emotionele beleving, dialoog en zingeving. Deze begrippen vormen niet een voorbijgaande rage, maar een belangrijke beweging in het menselijk denken dat bijdraagt tot het beter begrijpen van de mens. Tevens gaat Dolf vanuit de hedendaagse analytische wijsbegeerte in op het probleem van de “ongewilde afhankelijkheid”: het gaat dan om de vraag in welke mate anderen jouw vrijheid in de innovatie kunnen en mogen bepalen. Deze ongewilde afhankelijkheid heeft soms catastrofale gevolgen. Aan de hand van voorbeelden creëert Dolf het belang van existentieel beleid als een legitiem sturingsprincipe voor onderwijsvernieuwing. In dit kader gaat hij diep in op het belang van vormen van transformationeel en persoonsgeoriënteerd leiderschap. Het kernwoord is betekenisconstructie, ook in het onderwijs. Een leraar is veel gecompliceerder dan onze schematische verklaringen willen en kunnen wijsmaken. Roland Vandenberghe beschrijft in het tweede hoofdstuk: “De schoolleider basisonderwijs in Vlaanderen op het kruispunt van belangen en verwachtingen” hoe vijfentwintig jaar onderzoek over onderwijsvernieuwingen duidelijk heeft gemaakt dat er persoonlijke dilemma’s ontstaan tussen enerzijds het beleid en wetenschappelijke theorieën en anderzijds de opdrachten die leerkrachten hebben. Het is precies op kruispunten dat er zich vaak botsingen voordoen. Hij schetst een drietal van die dilemma’s, waaruit blijkt dat het gaat om problemen rond zingeving. Roland put uit zijn onderzoek naar beginnende schoolleiders en maakt duidelijk wat het betekent om te werken aan eigen professionaliteit. In het derde hoofdstuk: “Innovatie en Leiderschap” beschrijven Sietske Waslander en Cissy Pater dat op oude vragen steeds opnieuw een eigentijds antwoord moet worden gezocht; nieuwe vragen dienen zich aan. Zij beschrijven op zeer begrijpbare en goed leesbare wijze wat wetenschappelijk onderzoek ons kan leren over het ontwikkelen van zoveel mogelijk talenten bij leerlingen, bij docenten en bij leidinggevenden. Zo geven zij antwoorden op bijvoorbeeld de volgende vragen: wat maakt een excellente school; welke ruimte hebben docenten en wat zijn de risico’s van veel en weinig ruimte; welke rol spelen emoties bij docenten; en hoe kunnen leidinggevenden hun weg vinden bij beantwoording van al deze vragen? Zij hebben het bijvoorbeeld over het belang van een sterke missiegedrevenheid van scholen; over scholen met een sterk of minder sterk sociaal weefsel; over het stapelen van kleine effecten over langere tijd, te vergelijken met motregen; over burn-outs bij docenten en hun schuldgevoelens; over het belang van transformationeel leiderschap; en over de inconsistenties van beleid, die heel lastig kunnen zijn voor scholen.
inleiding
13
Marc Vermeulen geeft in het vierde hoofdstuk: “Vrijheid, gelijkheid en eenzaamheid” aan dat vrijheid en gelijkheid relationele begrippen zijn, die zonder relaties weinig betekenen. Vanuit een sociologische invalshoek beschrijft hij enkele botsende logica’s, zoals de instrumentele versus culturele logica en mede op basis daarvan gaat hij in op het risico van een perverse cultuur van stilzwijgen bij leraren. Hierdoor ontstaan er geen gedeelde professionele waarden waar leraren in hun dagelijks werk houvast aan kunnen ontlenen. Marc zoekt dan ook naar de zin van broederschap als een collectieve identiteit voor leraren, op basis waarvan onderling vertrouwen in de onderwijssector georganiseerd kan worden. Het gaat om het opbouwen van een collectieve stem in het kapittel. Geen verzegelde lippen meer teneinde de kwaliteit van het leraarschap voor de langere termijn te borgen.
Deel II : Existentiële onderwijsportretten en reflecties vanuit de praktijk op leidinggeven en innoveren In het vijfde hoofdstuk gaat Dolf van den Berg opnieuw in op het begrip: “Existentieel ervaren” van docenten. Vanuit het kader van een door hem ontworpen begeleidingsmodule geeft hij een samenvattende beschrijving van 50 onderwijsportretten, voorafgegaan door een meer uitvoerige presentatie van vijf daartoe geselecteerde onderwijsportretten. De inhoud van die onderwijsportretten is van dien aard dat ze existentieel genoemd kunnen worden. Het conceptuele kader van die portretten is voornamelijk ontleend aan de dimensies die in het eerste hoofdstuk worden beschreven. Daarnaast treft de lezer drie loopbaancurven aan, die docenten zelf hebben geschreven (door de redactie zijn ze enigszins bewerkt). Het hierbij stilstaan en terugkijken op de eigen geschiedenis is naar de mening van de docenten en hun leidinggevenden een goed middel om elkaar beter te leren kennen. Ze krijgen hierdoor ook meer greep op hun eigen ontwikkeling. De onderwijsportretten en loopbaancurven doen de lippen ontsluiten: geen verzegelde lippen meer! Hoofdstuk 6 met als auteur Fred Timmermans draagt de titel: “Een andere bril opzetten: mensen zoeken zingeving”. We zetten een nieuwe bril op, waarmee de wereld van het onderwijs groter is en waarmee men meer ruimte krijgt om meer dimensies beter te kunnen zien. De wereld van het onderwijs komt dan dichterbij. De auteur heeft het moeilijk met al de regelneven in het onderwijs en het negatieve mensbeeld waarover zoveel bestuurders en schoolleiders beschikken. Naar zijn mening moet het anders kunnen door op een andere manier naar een organisatie te gaan kijken. Professionals vragen om erkenning en dat staat haaks op de illusie van beheersen en controle dat door leidinggevenden wordt nagejaagd. In hoofdstuk 7: “Nederlands onderwijs: één grote Jeugdopleiding van A tot Z!” bieden Karin Geurts en Jaap Peters vanuit het Rijnlands gedachtegoed een nieuw perspectief op onderwijsinnovatie in met name het MBO (Middelbaar Beroeps Onderwijs). Veel verandertrajecten, gericht op Competentiegericht Onderwijs, lopen niet goed. De auteurs nemen ons mee door een vergelijking te maken met de voetbalsport met de bedoeling uit te komen bij wat wel en wat niet werkt. Zij voeren een pleidooi voor nieuwe vormen van organiseren, voor transformatie naar een ander waar-
14
onderwijsinnovatie
densysteem en ingrijpende vernieuwingen op weg naar een relatief onbekende toekomst. Vanuit de training en begeleiding van de voetbalsport kunnen we veel leren. In lijn met de thematiek van dit boek schetsen zij onder meer een verbinding tussen de onderstroom en de bovenstroom. De onderstroom heeft betrekking op de menselijke behoefte aan autonomie, erkenning, vertrouwdheid, geborgenheid en respect. De bovenstroom bestaat uit alle pogingen om het proces van innoveren rationeel te beheersen.
Deel III : Twee onderzoeksthesissen vanuit de Business School TiasNimbas van de Universiteit van Tilburg In hoofdstuk 8 gaat Fred Timmermans na in hoeverre een andere vorm van leiderschap binnen een rijksscholengemeenschap tot meer bezieling kan leiden: “Van grip op naar begrip van de zaak”. De zoektocht naar de antwoorden op deze vraag legt hij af door het raadplegen van een grote hoeveelheid bronnen en het afnemen van vijfentwintig interviews bij docenten. Deze interviews hebben betrekking op ervaringen van deze docenten en verwachtingen van leiderschap. Tevens is aan deze zelfde groep de vragenlijst Betrokkenheid voorgelegd om vast te kunnen stellen of er een relatie bestaat tussen betrokkenheid en leiderschap. Het onderzoek wijst heel duidelijk uit dat leiderschap met “minder grip op en met meer begrip van de zaak” tot meer bezieling bij docenten kan leiden. Een leider dient ontwikkelingsgericht en persoonsgeoriënteerd te zijn, gaat de dialoog aan en start een zoektocht naar dat wat een ieder drijft. Voor een school is dit leiderschap nodig om aantrekkelijk te blijven voor nieuwe generaties leerlingen en medewerkers. In hoofdstuk 9 tenslotte doet Harry Claessen een verslag van zijn onderzoek: “De leraar als de motor van onderwijsvernieuwing”. Naar zijn mening is de leraar de ontwikkel- en regiefunctie kwijtgeraakt en is hij in de ogen van criticasters gedegradeerd tot uitvoerder van door anderen bedachte onderwijsprogramma’s. De centrale vraag van Harry Claessen is: Wat is kenmerkend voor de leraar als motor van onderwijsvernieuwing en wat verwacht hij als professional van het leiderschap? Voor beantwoording van deze vraag zijn enquêtes onder docenten en leidinggevenden afgenomen. Aan hen werd gevraagd uitspraken te doen over een viertal thema’s: de professionele leraar; de taken en rollen van een teacher leader; uitspraken over opleidingstrajecten en uitspraken over leidinggevenden. Naast deze enquête zijn ook interviews met andere direct betrokkenen afgenomen. Het onderzoek geeft zicht op het belang van bepaalde rollen en profielen van leraren bij onderwijsvernieuwing; op trajecten van deskundigheidsbevordering en op verwachtingen van professionals van het leiderschap. Leraren willen echt betrokken worden bij onderwijsontwikkeling, maar ze kijken daar verschillend tegen aan. Vernieuwing van onderwijs is gebaat bij een inzet van professionele en hoogwaardig opgeleide docenten.