Vrouwen over Maria
75
Magda Misset-van de Weg
Maria en de geboorteverhalen in het Nieuwe Testament
iet iedere auteur van het Nieuwe Testament heeft interesse in de geboorte van Jezus. De schrijvers die deze gebeurtenis wel vertellen, doen dat op verschillende manieren. Zo is de benadering van Matteüs volledig anders dan die van Lucas. Hoe wordt Maria in de geboorteverhalen geportretteerd?
N
Recente publicaties over ‘de nieuwe populaire Maria’, over de wijze waarop Maria inspireert, maar ook geïnstrumentaliseerd en geëxploiteerd wordt voor commerciële doeleinden, en de verschijning van een glossy Maria brachten mij op de gedachte dat het nog zo gek niet is nog eens terug te gaan naar de bronnen. Dat wil zeggen dat dit artikel niet de pretentie heeft iets nieuws te melden. Ik zal slechts een eigen impressie bieden van wat ik door mijn gekleurde lenzen zie over Maria in relatie tot de nieuwtestamentische geboorteverhalen. Als reactie op een artikel waarin betoogd wordt dat postmoderne vrouwen – wat daarmee ook bedoeld mag zijn – geen oog hebben voor de aardse Maria en vergeten dat Maria niet zonder Jezus verkrijgbaar is, hoop ik ten minste aan te tonen dat het omgekeerde eveneens geldt: zonder de aardse Maria geen Jezus! Paulus, Marcus, Johannes In de vroegste nieuwtestamentische geschriften is de aandacht voor de geboorte van Jezus vrijwel afwezig. De apostel Paulus wijdt er in zijn brieven slechts een paar zinnen aan, maar die zijn wel opvallend. In zijn brief aan de Romeinen schrijft hij dat hij uitgekozen is om het evangelie van God te verkondigen: ‘het evangelie over zijn Zoon, een mens, voortgekomen uit het nageslacht van David, aangewezen als Zoon van God en door de heilige Geest bekleed met macht toen hij, Jezus Christus, onze Heer, opstond uit de dood’ (Romeinen 1,3-4). In de brief aan de Galaten vermeldt hij: ‘Maar toen de tijd gekomen was, zond God zijn Zoon, geboren uit een vrouw’ (Galaten 4,4). Om de geboorte kan of wil Paulus blijkbaar niet heen, maar wie de vrouw is uit wie de zoon geboren werd, laat hij in het midden en/of vindt hij niet belangrijk. De heilige Geest lijkt
hier dan ook eerder te verwijzen naar het verhaal over Jezus’ doop in de Jordaan (zie Marcus 1,10-11 en parallelle teksten) dan naar bijvoorbeeld Matteüs 1,20, waar een engel van God aan Jozef laat weten dat het leven bij Maria is verwekt uit de heilige Geest. In die zin sluit Paulus aan bij het evangelie volgens Marcus, die evenmin geïnteresseerd is in de geboorte van de door God aangewezen zoon. In het evangelie vermijdt Marcus overigens niet dat Jezus de zoon is van Maria, en dus ook niet dat hij geboren is uit een vrouw. Integendeel, het lijkt voor Marcus veeleer vanzelfsprekend dat Jezus familie heeft. Zo beschrijft hij dat Jezus’ dorpsgenoten zich afvragen: ‘Hij is toch die timmerman, de zoon van Maria en de broer van Jakobus en Joses en Judas en Simon? En wonen zijn zusters niet hier bij ons?’ (Marcus 6,3). Familierelaties ‘naar het vlees’ ruilt Marcus echter in tegen de familia Dei of – zoals de Willibrordvertaling wil – ‘de echte verwanten’ (kopje boven Marcus 3,31-35). Wijzend naar de kring van mensen om hem heen zegt Jezus: ‘Jullie zijn mijn moeder en mijn broers. Want iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en zuster en moeder’ (Marcus 3,34-35). Dat dit een interessante, maar apart te behandelen kwestie is, mag duidelijk zijn. Het evangelie volgens Johannes ten slotte sublimeert de geboorte van Jezus, maar daarover leest u elders in dit nummer van Schrift. Voor het thema ‘Maria en de geboorteverhalen’ moeten we verder bladeren in het Nieuwe Testament en bij Matteüs en Lucas te rade gaan. Matteüs Genesis De evangelist Matteüs begint met een genealogie, met de genesis ‘van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham’ (Matteüs 1,1), waarmee hij Jezus’ koninklijke (davidische) en Hebreeuwse (abrahamitische) afkomst benadrukt. Het ritme van deze genealogie – man verwekte man, verwekte man enzovoort – wordt vier keer onderbroken door de aantekening dat de mannen op wie het betrekking heeft – Peres en Zerach, Boaz, Obed, Salomo –, worden verwekt uit (in de Nieuwe Bijbelvertaling: ‘bij’) een
76
Schrift 243
De boodschap van de engel, tympaan van de Mariakerk in Graz, Oostenrijk
vrouw: Tamar, Rachab, Ruth, de vrouw van Uria. Dat roept vragen op, zoals waarom Matteüs ineens lijkt te beseffen dat ook mannen uit vrouwen komen, maar belangrijker nog: waarom hij juist deze vrouwen toevoegt aan het team van mannelijke voorouders. Waarom vermeldt hij de matriarchen niet, en wel vrouwen die herinneren aan gebeurtenissen die minstens ‘op het randje’ zijn? Het heeft de pennen flink in beweging gezet en antwoorden opgeleverd die vaak veel te maken hebben met het eigen perspectief van waaruit naar de vrouwen gekeken wordt. Zo variëren de conclusies van: de vrouwen zijn prototypen van alle zondaren die de verlossing door Jezus behoeven, tot bijvoorbeeld: Rachab, de Kanaänitische die Israëls verovering van haar land legitimeerde, legitimeert nu de kerstening van de heidenen. Hoe dan ook, er is in alle genoemde gevallen iets buitengewoons aan de hand, zowel wat de relatie met de mannen betreft, als met de omstandigheden rondom de verwekking of de bestemming van het kind. Dat uitgerekend deze vrouwen Gods heilsplan zouden bemiddelen, en hun kinderen voor de toekomst van Israël van betekenis zouden zijn, lag niet voor de hand. Misschien zegt Matteüs hiermee uiteindelijk dan ook meer over God dan over de vrouwen en houdt hij ons een God voor die de activiteiten honoreert die de vrouwen ontplooiden en die
getuigden van een rechtvaardigheidsgevoel en rechtvaardig handelen dat de sociale mores van hun tijd oversteeg. In die zin wijzen zij vooruit naar de laatste loot aan de stamboom: Jezus. Maar wijzen zij ook vooruit naar Maria? In de afsluiting in vers 16 vermeldt Matteüs: ‘Jakob verwekte Jozef, de man van Maria. Bij haar werd Jezus verwekt, die Christus genoemd wordt’, waarbij de actieve werkwoordsvorm – verwekte – die eerder in de lijst steeds werd gebruikt, is vervangen door een passieve vorm, die bovendien niet aan Jozef gerelateerd is. Hiermee geeft Matteüs niet alleen aan dat er iets nieuws gebeurt in de geschiedenis, maar ook dat Jozef wel de man van Maria is, maar niet de verwekker van Jezus. Zo plaatst hij Maria en de geboorte van haar kind eveneens in het kader van het buitengewone, en uit het woordje ‘bij’ zou je ook kunnen concluderen dat hij Maria verbindt met de eerdergenoemde vrouwen. Toch blijft als het ware de lijn van Jozef naar deze vrouwen, die immers ook zijn voormoeders zijn, zichtbaar doordat Matteüs rechtvaardigheidsgevoel en rechtvaardig handelen aan Jozef koppelt. Dit blijkt uit de verhalende tekst die op de stamboom volgt, waarin ook de vraag beantwoord wordt door wie het kind dan eigenlijk wel verwekt is. Matteüs markeert dan als het ware nogmaals dat de
Vrouwen over Maria
genealogie uitmondde in een keerpunt in de geschiedenis door opnieuw te beginnen met: ‘De afkomst (genesis) van Jezus Christus was als volgt …’ (1,18). Matteüs schetst dan dat Maria zwanger is uit (!) de heilige Geest (NBG 1951) terwijl Maria en Jozef ‘verloofd’ zijn. Jozef, ‘haar man [...] een rechtvaardige’ overweegt in stilte van Maria te scheiden, zodat zij niet in opspraak zal komen. Hieruit spreekt de zorg om de reputatie van Maria, die is uitgegroeid tot een bron van veel speculatie, onder meer over de vraag: reageert de evangelist hier op verhalen over de illegitimiteit van Jezus, of heeft hij met zijn verhaal dat soort speculaties juist opgeroepen? Wie zal het zeggen? Ik speculeer niet mee en constateer slechts dat de ontkenning van het biologisch vaderschap van Jozef nu eenmaal veel te vragen overliet en -laat. Jozef krijgt antwoord van een engel Gods, die hem, zoon van David, in een droom zegt dat hij er niet voor moet terugschrikken Maria als zijn vrouw bij zich te nemen. Herhaald wordt dat het kind bij Maria tot leven is gewekt uit de heilige Geest (1,20). ‘Uit de heilige Geest’ kan uitgelegd worden als een symbolische uitdrukking van ‘geworden door Gods scheppende en leven gevende kracht’ (bijvoorbeeld Psalmen 139,13). Jozef wordt bovendien opgedragen het kind de naam Jezus te geven. Langs die weg zal hij het vaderschap in juridische zin op zich nemen en het kind als het zijne erkennen, zodat Jezus via die omweg toch uit het geslacht van David stamt. Jozef is blijkbaar gerustgesteld, want ‘hij deed wat de engel hem had opgedragen’ (1,24). Moeder en kind In een huis in Betlehem wordt het kind geboren, en magiërs uit het Oosten komen op kraamvisite. Zij hebben een ster zien opkomen als teken van de geboorte van een koning en willen hem hulde brengen. Hun komen en gaan introduceert de geboorte als de geboorte van een bijzondere koning van de joden en omlijst zowel het eren van deze koning als de eerste negatieve reactie van een heel ander soort koning: Herodes. Op narratief niveau is Maria’s rol in het evangelie naar Matteüs volkomen passief, hoe bizar dat ook klinkt als het een moeder betreft die het leven schenkt aan een zoon. Het is niet anders: er wordt slechts over Maria gesproken. Ze ‘blijkt’ zwanger te zijn. Jozef neemt haar bij zich. Het kind wordt geboren. Er wordt naar Maria gekeken (de magiërs zien kind en moeder). Kortom, alle materialiteit, activiteit en emotionaliteit rondom een geboorte wordt ver-
77
meden. Dat roept de vraag op: is zo’n verhaal dan nog te lezen als een ‘geboorteverhaal’? Dat kan, maar niet zonder vast te stellen dat dit verhaal een specifieke en exclusieve focus heeft. Het gaat Matteüs hier in het begin van zijn evangelie zeker ook om de menswording van God/Jezus. De ‘vleselijke’ afstamming en geboorte verwijzen ernaar. Het zwaartepunt ligt evenwel in de betekenis ervan vanuit en voor de geschiedenis van Israël. De geboorte van deze koning is, zoals iedere geboorte, teken van een nieuw begin – genesis –, nieuwe mogelijkheden, een nieuw moment van vertrouwen in en hoop voor de geschiedenis, in dit geval van Israël en de wereld. Dit alles onderstreept Matteüs met verwijzingen naar de Schrift (onder meer Jesaja 7,14 en Micha 5,1.3): het is geschied opdat vervuld zou worden wat door de profeten is gezegd! Lucas Buitengewoon Het verhaal van Lucas brengt de lezers in een heel andere sfeer. Zijn verhaal is een geboorteverhaal dat past in het stramien van de bijbelse geboorteverhalen, het heeft menselijker contouren, en Maria heeft een uitgesproken plaats en rol in dit verhaal. Het is ook een verhaal dat niet los te maken is van het geboorteverhaal van Johannes, de zoon van Zacharias en Elisabet. Beide verhalen worden met de verschijning van Gods engel, eerst aan Zacharias, daarna aan Maria, langs die weg in het kader van het buitengewone geplaatst. De aankondiging aan Zacharias dat zijn onvruchtbare vrouw op hoge leeftijd een zoon zal baren en de aankondiging aan een ongehuwd meisje dat zij een zoon zal baren, scherpen het buitengewone aan en doorbreken de heersende orde. Zo ging het gewoonlijk niet, zo hoorde het niet te gaan, en toch zal het zo gebeuren: de zonen, zo maakt de engel duidelijk, zullen zelfs groot zijn en bijzonder ongewoon! Zacharias heeft zo zijn twijfels, hetgeen later door de engel als ongeloof geduid wordt (1,20), waarop Zacharias met stomheid geslagen wordt. Maria heeft ook een vraag, maar bij monde van Elisabet wordt haar reactie later geduid als: ‘gelukkig is zij die geloofd heeft’ (1,45), en daarop spreekt Maria een loflied uit, het Magnificat. De overeenkomsten en precies ook de verschillen, zoals ongeloof/zwijgen versus geloof/spreken, zijn interessant, maar ik zal me nu moeten beperken tot het geboorteverhaal van Jezus en de wijze waarop Maria daarin naar voren komt.
78
De aandacht van Lucas voor Maria blijkt al nu zij zelf van de engel Gods te horen krijgt wat haar gaat ‘overkomen’. De komst van de engel en zijn boodschap brengen haar, begrijpelijk, in de war, en ze vraagt om uitleg. Het blijft mij verbazen dat op de overdonderende aankondiging van een zoon die Zoon van de Allerhoogste genoemd zal worden, die de troon van zijn vader David zal krijgen en eeuwig koning zal zijn over het huis van Jakob, een koningschap waaraan geen einde zal komen (1,32-33), als enige reactie gedramatiseerd wordt dat Maria vraagt: ‘Hoe moet dat dan? Ik heb geen omgang met een man’ (1,34). Die verbazing stijgt met het antwoord dat zij krijgt: ‘Heilige Geest zal op u komen en kracht van de Allerhoogste zal u overdekken. Daarom zal het kind heilig genoemd worden, Zoon van God’ (1,35). Nadat de engel haar vervolgens vertelt dat Elisabet, haar verwante, ook zwanger is, en dat voor God niets onmogelijk is, zegt Maria: ‘Ik ben de dienares van de Heer; laat met mij gebeuren wat u gezegd hebt’ (Willibrordvertaling 1995). Zo is het alsof Maria, een meisje uit Galilea, eenvoudigweg ‘in geloof’ aanvaardde wat de bode van God meedeelt en alleen nog wat praktische details wilde horen. Maar hoewel het mysterie blijft, licht er misschien toch ook iets anders op in de communicatie tussen de engel en Maria, namelijk dat (ook hier) eerst het woord ‘geschiedt’; het woord dat de goddelijke oorsprong van het kind verknoopt met de menselijke moeder die het woord aanneemt. Zij luistert, hoort en stemt in. Het kind dat zij verwachten zal, zal een kind uit lichaam en geest zijn: uit God geboren. En geldt dat niet voor ieder kind? Ontmoeting Toch wat makkelijker te bevatten is de manier waarop Maria zich haast om naar Elisabet te gaan, haar verwante die al wat ouder is en toch al zes maanden zwanger. De ontmoeting is bijzonder: ze zijn – net zoals nog wel op geboortekaartjes te lezen staat – ‘dankbaar en blij’ en vertrouwen op de goede afloop, die in die tijd niet vanzelfsprekend was. De verwevenheid van de verhalen over Elisabet en Maria laten ons een glimp opvangen van de culturele praktijk dat vrouwen tijdens zwangerschap en geboorte door andere vrouwen werden bijgestaan, hetzij door moeder, familie, buurvrouwen of een vroedvrouw. Ik stel me in ieder geval zo voor dat Maria’s bezoek aan Elisabet tot aan het einde van haar zwangerschap meer om het lijf zal hebben gehad dan de prenatale ontmoeting van Jezus en Johannes, blijdschap en lofzang. Deze vrouwen hebben elkaar om verschillende redenen nodig gehad. Zij zullen als ongehuwde
Schrift 243
moeder en vrouw op latere leeftijd behoefte hebben gehad aan wederzijds begrip en acceptatie, morele steun, troost, verbondenheid en zo meer. Dit alles kan overigens los gedacht worden van het prachtige en aansprekende Magnificat! Het is het nieuwtestamentische lied, een lied dat Maria verbindt met haar voormoeders Mirjam en Hanna (vergelijk Exodus 15 en 1 Samuël 2). Een lied dat bevrijding op persoonlijk en sociaal-politiek, ethisch en economisch vlak uitzingt. Een lied dat nog steeds ervaren wordt als uitdrukking van de hoop dat Gods magnificence – zijn macht, heiligheid en barmhartigheid – die bevrijding bewerkstelligt. Een lied dat mensen overeind helpt en houdt. Geboorte Maria gaat weer naar huis, en wat later treffen we Jozef en Maria aan in Betlehem, waar het druk is vanwege een inschrijving. Zij vinden alleen nog maar daar een plekje waar dieren worden gevoederd. Misschien was dat een stal of een omheinde plek of een uitgehouwen plaats in een rotswand. Een schrijnende situatie is het wel, dat een hoogzwangere vrouw, zij het op bevel van hogerhand, nog op reis moet gaan en dan bij aankomst gesloten deuren vindt in plaats van mensen die zich om haar bekommeren. Maar zo brengt Maria, ver van huis en zonder hulp, haar kind ter wereld. Haar ‘eenzaamheid’ krijgt nadruk doordat zij zelf haar kind in doeken wikkelt en in de voederbak legt. Voor huidige lezers en vooral lezeressen behalve een navrante ook een huiveringwekkende toestand! De enscenering van het gebeuren beklemtoont dat het sociale leven deze moeder buitensluit: rondom haar en haar zoon is niets vanzelfsprekend. Het kind dat geboren wordt, mag dan aangekondigd zijn als een koning, maar hij wordt niet uit een koningin geboren, en zijn wieg staat niet in een paleis. Hij zal geen koning zijn zoals de wereld zich die voorstelt. Anders gezegd: Jezus, de redder van het mensdom, is geen koning met wereldse macht, pracht en praal. Zijn milieu is niet dat van de machtigen en aanzienlijken, maar de wereld van de onaanzienlijken en maatschappelijk zwakkeren. De eerste getuigen van deze koning passen binnen dit kader. Zij zijn herders, mannen die niet bepaald behoorden tot de crème de la crème van de maatschappij en die beslist niets hebben uitgestraald dat deed denken aan ‘herdertjes’. Een engel heeft hun verteld wat een normaal mens niet afleidt uit een scène met een voederbak, namelijk dat er in de stad van David voor hen een redder werd geboren, de
Vrouwen over Maria
79
messias, de Heer. De herders kunnen dat, zo zegt de engel, gaan controleren. Ze zullen iets buitengewoons aantreffen: een kind dat in doeken gewikkeld in een voederbak ligt. Voordat ze gaan, zien en horen ze nog dat Gods hemelse hofhouding het kind van een arme moeder bejubelt met de woorden: ‘Eer aan God in de hoogste hemel en vrede op aarde voor alle mensen die hij liefheeft.’ De herders gaan op weg, en ja, zo eindigt Lucas, ‘het was precies zoals het hun was gezegd’. Ze vertellen wat er over het kind is gezegd, en allen die het hoorden, verbaasden zich. Dat is vreemd. Want wie zijn ‘allen’? En je zou toch denken dat Maria en Jozef inmiddels het stadium van verbazing wel voorbij zullen zijn. Het lijkt erop dat de evangelist even uit zijn eigen verhaal stapt en voor zich ziet hoe verbazingwekkend het verhaal van de herders moet zijn voor iedereen die het, waar en wanneer dan ook, hoort. Maria slaat wat zij ziet en hoort, als herinnering op in haar hart. Met het doorsnijden van de navelstreng verdwijnt Maria langzaam maar zeker naar de achtergrond, ook in Lucas. Nog maar een enkele keer zien we haar hier en daar in een evangelie terug, zich zorgen makend om haar zoon, hem volgend en ten slotte bij het kruis, waaraan haar zoon als een misdadiger vastgespijkerd is. ‘Door je ziel zal een zwaard gaan’, voorspelde Simeon (Lucas 2,35), maar wat er bij of vanwege dat kruis precies door haar heen is gegaan, mag God weten. Maria staat niet centraal in het Nieuwe Testament. Niettemin zal zij blijven fascineren, verwarren en uitdagen. Uit de symbolische kracht die de verhalen over haar in zich bergen, viel en valt veel te putten. Dat zal voor iedereen verschillend zijn. Zo stel ik me haar op dit moment vooral voor als symbool van vrouwen die beelden van God (m/v) ‘dragen’.
Literatuur – Andrea Günter (redactie), Maria liest: Das heilige Fest der Geburt, Rüsselsheim 2004; – Amy-Jill Levine en Maria Mayo Robbins (redactie), A Feminist Companion to Mariology, Cleveland 2005; – Carol A. Newsom en Sharon H. Ringe (redactie), Met eigen ogen. Commentaar op de bijbel vanuit het perspectief van vrouwen (vertaald en ingeleid onder redactie van Mieke Heijerman en Caroline Vander Stichele), Zoetermeer 1992; – Sijbolt Noorda en Christien Oele (redactie), Er is een kindeke... De geboorte van Jezus in de Nederlandse en Vlaamse cultuur, Amsterdam 2004; – F. Scott Spencer, Dancing Girls, Loose Ladies, and Women of the Cloth. The Women in Jesus’ Life, New York/Londen 2004. ■