Marcus 9:14-29
Rheden,13 september 2015
Gemeente van Jezus Christus, ‘ik geloof; kom mijn ongeloof te hulp!’ Hoe vaak hebben mensen dit niet geroepen en uitgeschreeuwd! In hun wanhoop om bv. een kind dat in zeven sloten tegelijk loopt – want dat komt voor. Het gebeurt vaker dan ons lief is. We vertellen elkaar lang niet alles van wat we in stilte meemaken; wat er aan zorgen in ons hart zijn. Maar soms móet het er uit! Dan schrééuw je het naar buiten! Als Jezus aan het slot zegt dat dit soort geesten/ziekten/kwellingen niet uitvaren kan dan door gebed, dan denk je: nu gaat Jezus bidden. Maar hij bidt helemaal niet... En de jongen óók niet. Hij kan zelfs helemaal geen gebeden zeggen, ja, hij blijkt zelfs ook nog dóóf en stom te zijn. Ik denk dat het de vader is die plaatsvervangend bidt, keer op keer. ‘Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!’ Hij vraagt, zo gelovig èn toch ook ongelovig als hij is,(en wie niet??) om in zijn nood geholpen te worden. Geloof, ongeloof – deze woorden zijn niet makkelijk in dit verhaal. Wat is daarmee bedoeld? Weet u dat in de Griekse grondtaal één woord is: pistis, dat niet alleen geloof betekent, maar evenzeer vertrouwen. Vertrouwen op God. Jezelf uit handen leren geven. Leren loslaten. Je overgeven aan God, wat je wilt en toch ook weer niét! Dat is heel paradoxaal. Ik denk dat we dat wel herkennen, als we eerlijk zijn. We snakken naar overgave, naar echte toewijding aan God; soms vóelen we zelfs dat we daarvoor zijn geboren. Maar tegelijk willen we stukjes achterhouden, willen we allerlei uithoeken van onze ziel erbuiten houden; ja, soms zijn we één en al reserve, terughoudendheid. Dan verlàngen we wel naar overgave, maar kunnen er toch niet in méékomen. Dan durven we niet. Is er niet altijd dat vóórbehoud in onszelf, die stiekeme reserve? Is het niet zo dat in òns leven en òns bestaan geloven en ook bidden vooral in gebróken, in onvolmaakte vorm bestaan, ook al functioneren ze wèl echt?! Dat ‘je overgeven aan, je toevertrouwen aan’- zullen wij dat ooit helemaal kunnen?
Dat we daar moeite mee hebben, blijkt misschien al uit het gegeven dat we risico’s graag uit willen sluiten, zowel op persoonlijk vlak als in de samenleving. Voor elk mogelijk onheil moet er een verzekering zijn, moet er een rampenplan met nazorg en schadevergoeding klaarliggen, voor elke kwaal moet er een therapie zijn en kinderen van 10 jaar horen mobiel bereikbaar te zijn want ‘stel dat er iets gebeurt’. Hier heerst de angst en de voortdurende bezorgdheid. Een pater S.J. schreef daarover eens: “Leven in geloof brengt ook mee, dat je geregeld stil wordt en probeert te bidden. Want zonder inkeer en stilte zal ons geloof géén wortel schieten. Wie echt betrokken wil blijven op anderen, zal dikwijls alléén moeten zijn. In de stilte van het gebed, in de ruimte van de eerbied, kan tot mij doordringen wat ik ànders zo gemakkelijk vergeet. Dat komt dáár aan het licht. Daar, in die stilte, waar ik niet meer hoef te redeneren of te analyseren, kan tot mij doordringen, dat de diepe zin van het leven zich pas aan mij openbaart wanneer ik aanspreekbaar word en toegankelijk voor wat ik niet zèlf heb bedacht. En toegroei naar zoïets volwassens als overgave, dwz dat ik mezelf durf toe te vertrouwen aan een werkelijkheid die ik niet zelf heb gemaakt en waarin ik tòch geborgen kan zijn”. Misschien is het zo in ons mensenbestaan, dat we innerlijk verdeeld blijven; misschien wordt het nóóit een radicale keuze van of-of. Misschien is het ook wel een zaak van geloof en ongeloof tegelijk. Van jezelf geven en toch ook nog niet helemaal. Van open worden voor God, maar toch nog iets achterhouden. Hij kent ons, hij peilt ons, hij doorgrondt ons. We willen wel, maar we kunnen niet helemaal… En we kunnen wel, maar we willen niet helemaal… Tegen stoorgeesten, tegen negatieve krachten en machten wordt het alléén maar iets door het gebed, zegt Jezus. Niet je mee laten zuigen door machteloosheid en apathie, maar zover mogelijk als het gaat, gaan we dan vèrder. Nee, we gaan misschien niet voor een zekere overwinning. We gaan omdat we ook zònder overwinning blijven geloven in Gods toekomst. Er is uiteindelijk geen andere weg voor ons dan de weg van de gerechtigheid - óók als dat een weg is die lijkt dood te lopen. Misschien is dat ons aandeel in deze wereld: geloof is dat je dan tòch gaat. Oók zonder direct zichtbaar en meetbaar succes. Geloof is dan: - dat je tòch blijft bij die vluchteling, ook al weet je dat de procedure op niets zal uitlopen. - dat je tòch doorgaat met je stille hulp via de diaconie, ook al zie je nog geen verbetering.
- dat je tòch blijft bij die zieke... ook al lijkt het kleinste woord van hoop òngepast. - dat je tòch blijft, bij elkaar, zoekend naar een brug, naar toekomst, naar licht... Dit is ook de roeping van een diaken, van een werelddiaken: de hoop vasthouden, toekomst blijven zien, blijven geloven en hopen, tegen de klippen op. Dat is ook één van de betekenissen van het heilig Avondmaal: je viert Gods komend Rijk al hier en nu, omdat je vast en zeker gelooft in zijn toekomst – ondanks alle duisternis in deze wereld. Zijn licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niét gegrepen. Van tevoren wéét je niet of het lukt, maar het is nooit voor niets geweest. Nog èrger dan het kwaad op zich is het, als we het kwaad niet meer zouden tégenspreken, als niemand meer voor de ander opkomt of als iedereen zwijgt en niemand meer in beweging komt. Maar ze zijn er nog, zegt Huub Oosterhuis, zulke mensen, die geloven dat het anders kan: dat slaven bevrijd kunnen worden en blinden ziende en doden levend en een bestaande orde doorbroken; angst bezworen, duivels uitgedreven, onrecht veranderd in gerechtigheid, zwaarden omgesmeed tot ploegen, legers afgeschaft, oorlog uitgebannen. Mensen die geloven dat het onmogelijke mógelijk is bij God. Voor mij is Angela Merkel in deze tijd, waarin de meeste mensen in het westen zich bedreigd en machteloos voelen door de stroom vluchtelingen, die op ons afkomt, een lichtend voorbeeld van geloof, en van vertrouwen, dat het onmogelijke mogelijk is bij God. Ik las een interview met haar. Graag wil ik er iets uit citeren: (eigen vertaling) Duitse versie: zie onderaan
Het geloof in Christus is voor mij een innerlijk kompas. Door mijn geloof heb ik geleerd dat het goed kan zijn om anders te denken en anders te beslissen, dan andere mensen doen. Dat helpt mij in deze tijd, waarin velen onverschillig zijn en waarin het eigen belang voorop staat. De bijbelse verhalen over de profeten en over Jezus inspireren mij. Jezus valt op, doordat hij zo geheel anders denkt en anders handelt dan de andere mensen. Daardoor biedt hij mensen nieuwe oplossingen voor hun levensvragen. Jezus heeft nooit een aangepast gedrag vertoond, hij paste zich niet aan, noch aan de wereldlijke macht, noch aan de geestelijke macht van die tijd. Hij heeft in eenvoudige en heldere woorden tot de mensen gesproken. Met woorden die zich tot het wezenlijke beperken. Het geloof in Hem, die zo met mensen omgaat, heeft mij in mijn beslissingen en in mijn levenshouding altijd weer geholpen. Mijn christen-zijn geeft mij moed en vertrouwen, niet alleen voor mij persoonlijk, maar ook in mijn politieke werkzaamheden.
Tot slot lees ik u een hedendaagse geloofsbelijdenis voor.
Geloofsbelijdenis Ik geloof in God die woont in de liefde die bestaat in het hart van al wat leeft.
Ik geloof dat God meelijdt met hongerende mensen, met zieken en zwakken. Ik geloof dat Hij wacht op brood dat wordt gebroken, op een gebaar om vergeving en een woord van vriendschap. Ik geloof in Jezus van Nazareth en in Zijn droom van gerechtigheid voor alle mensen. Ik geloof in Gods Geest die ons bezielt en die ons optilt tot ver boven onze grenzen. Ik geloof in het leven dat sterker is dan de dood, in de liefde die alle haat overwint, in de vrede die volgt op de oorlog. Ik geloof in het licht dat straalt in de duisternis.
Serie "Warum ich Christ bin": Angela Merkel, Vorsitzende der CDU Deutschlands
Das Christusbekenntnis als innerer Kompass Der Glaube an Gott und die Nähe zur Kirche haben mich von Kindheit an geprägt und beschäftigt. Dies lag nicht zuletzt daran, dass mein Vater zu dieser Zeit aktiver Pfarrer war und mit uns von Hamburg in die Uckermark nach Brandenburg zog, weil er der Überzeugung war, dass auch in der DDR gut ausgebildete Pfarrer gebraucht würden. Dort leitete er ein Seminar für den kirchlichen Dienst. Ich bin also in einer Familie groß geworden, in der das Christliche nicht nur den Lebensort, sondern auch die Lebenseinstellung prägte. Und der Lebensort hieß Templin. Der Waldhof, ein Areal der Stephanus-Stiftung, war im Geist der Bodelschwinghschen Anstalten aufgebaut. Dort wohnten wir. In der DDR wurde der Kirche kaum eine Bildungsaufgabe übergeben. Jeder, der als bildungsfähig galt, wurde sofort dem kirchlichen Bereich entzogen. Jeder aber, der so geistig behindert war, dass er als nicht fortbildungsfähig galt, wurde der Kirche überlassen. Aus dieser Tatsachenbeschreibung wird deutlich, dass nichtbehinderte Menschen, die den Raum des Glaubens und der Kirche als wichtig für ihr Leben empfanden, es schwer hatten, gesellschaftlich akzeptiert zu werden. Wenn man sich in der DDR dazu entschieden hatte, sich zum Glauben zu bekennen und aktives Kirchenglied zu sein, konnte dies für einen deutliche Nachteile haben. Das betraf vor allem die Schulausbildung und die freie Studien- und Berufswahl. Seit meiner Jugend wusste ich also, dass ich durch mein Bekenntnis zu Gott und zu seiner Kirche einem inneren Kompass folgte, der vom Staat und der Mehrheit der Bevölkerung als Richtungsweiser abgelehnt wurde. Es war auch nicht immer einfach, zu seinem Christ-Sein zu stehen. Im Gegensatz zu den meisten Jugendlichen ging ich zur Christenlehre und zum Konfirmandenunterricht und nicht zur Jugendweihe. Durch meinen Glauben habe ich in dieser Zeit gelernt, dass es richtig sein kann, anders zu denken und anders zu entscheiden, als es andere Menschen tun. Das hilft mir heute in einer Zeit, in der allen alles gleichgültig scheint; denn es ist nicht alles gleichgültig. Das Christ-Sein und meine Erfahrungen, die ich als Christ sammeln konnte, schützten mich davor. Dafür bin ich dankbar. Es lohnt sich, sich für spezielle Ziele einzusetzen. Die biblischen Erzählungen sind hier hervorragende Beispielgeschichten. Jesus fällt vor allem dadurch auf, dass er so ganz anders ist als die anderen, dass er quer denkt und dass er dadurch den Menschen neue Lösungen für ihre Menschheitsfragen gibt. Der Glaube an den, der so mit den Menschen umgeht, hat mir in meinen eigenen Lebensentscheidungen und meiner eigenen Lebenseinstellung immer wieder geholfen. Mein Glaube lässt mich vieles kritisch hinterfragen manchmal sogar meinen eigenen Glauben selbst. Jesus hat das Bestehende immer kritisch unter die Lupe genommen. Er hat sich mit Zuständen nie zufrieden gegeben, weder mit weltlichen noch religiösen. Klare, eindeutige und einfache Worte hat er zu den Menschen gesprochen. Worte, die sich auf das Wesentliche beschränkt haben und das Wesentliche im Blick hatten. "Ich wünschte mir manchmal sehr, dass die Menschen auch in meiner eigenen Partei einen offenen christlichen Umgang stärker pflegen würden."
Das Wesentliche vom Unwesentlichen zu unterscheiden, das war seine Stärke. Er nahm den Menschen an sich in den Blick. Er machte deutlich, dass jedem Menschenwürde zukommt, auch denen, die die Frommen als unrein bezeichneten. Dieses Denken und Handeln von Jesus Christus lohnt es, im eigenen Leben vor Augen zu haben. Und so ist der Glaube die Kraft, die mich konfliktfähig hält. Ich nehme diese Konfliktfähigkeit ernst, weil es in unseren politischen Fragestellungen keine einfachen, schnellen Lösungen auf die komplexen Fragestellungen gibt. Und ich werde immer etwas stutzig, wenn gerade Christen in den schwierigsten Fragen zu allzu schnellen Ergebnissen kommen wollen, um für sich im Reinen zu sein. Als Christ muss man manchmal auch widerstreitende Meinungen aushalten können. Dies gehört für mich zum ChristSein dazu. Und deshalb sind der christliche Glaube und seine ausgebildete Kultur der Kompass, zu dem ich das Vertrauen habe, dass er die maßgebliche Richtung anzeigt. Mein Christ-Sein gibt mir Mut und Vertrauen nicht nur im privaten, sondern auch im politischen Geschäft, offen das auszusprechen, was ich denke. Ich wünschte mir manchmal sehr, dass die Menschen auch in meiner eigenen Partei diesen offenen christlichen Umgang stärker pflegen würden. Die Zehn Gebote sind genauso unverzichtbares Fundament unseres gesellschaftlichen Zusammenlebens wie das Doppelgebot der Liebe. Das Christ-Sein ist für mich daher nicht nur ein Rettungsanker in schwachen Stunden, in denen man hofft, nicht weggetrieben zu werden, sondern vor allem Gestaltungskraft in den Lebensphasen, die Impulse setzen sollen und Veränderungen bringen - denn in diesen gestaltet christlicher Glaube das eigene Leben und das der anderen mit - Gott sei Dank. Angela Merkel http://www.sonntagsblatt-bayern.de/archiv01/36/woche3.htm