Marc Hooghe 2009
Toen Vlaanderen naar Nederland keek: Televisie.
Pp. 236-243 in Jo Tollebeek & Henk te Velde (red.), Het geheugen van de Lage Landen. Rekkem: Stichting Ons Erfdeel.
© Stichting Ons Erfdeel, Rekkem 2009.
Bij de ontwikkeling van de televisie kort na de Tweede Wereldoorlog was het de bedoeling dat het nieuwe medium mensen dichter bij elkaar zou brengen en daardoor zou bijdragen tot een de
proces van natie- en gemeenschapsvorming. Net zoals men in de 19 eeuw vooral het onderwijs had gebruikt als een manier om dat natiebesef bij brede lagen van de bevolking te laten doordringen, zou dit nu gebeuren via de televisie. Aanvankelijk leek men daar ook in te slagen: de rechtstreekse uitzending van de kroning van koningin Elizabeth op 2 juni 1953 betekende de grote vuurproef voor de Britse openbare omroep BBC. Naar schatting 20 miljoen mensen keken naar de rechtstreekse uitzending, vaak op het televisietoestel bij de buren. Voor het eerst in de lange geschiedenis van de Britse monarchie konden de Britten direct getuige zijn van een van de belangrijkste overgangsrituelen in het land. Ook in de Lage Landen zien we een duidelijke band tussen het omroepbestel en de ruimere geschiedenis van het land. In Nederland weerspiegelt zich dat in een volstrekt uniek omroepbestel, waarbij de zendtijd op de openbare omroep verdeeld werd over de verschillende, levensbeschouwelijk geïnspireerde zuilen. Het typische Nederlandse dorp, met een hervormde, gereformeerde en rooms-katholieke kerk keurig naast elkaar, kreeg op die manier een pendant op de buis. Voor België is er de onvermijdelijke communautaire tweedracht: reeds in 1960 werd het Nationaal Instituut voor Radio-Omroep (NIR-INR) gesplitst in een Nederlandstalige BRT en een Franstalige RTB. Dat was het begin van het einde voor het unitaire België: tien jaar later kwam er een eerste staatshervorming en werden heel wat bevoegdheden overgedragen aan de gemeenschappen. Het omroepbestel was duidelijk een spiegel van de samenleving. 1
In Nederland gingen de eerste televisie-uitzendingen van start in 1951 en België volgde twee jaar later. Het zou voor beide landen het begin worden van een nieuw tijdperk, waarin het publiek meer en meer buiten de eigen vertrouwde dorpsgrenzen ging kijken. Het omroepbestel zelf mocht dan wel verzuild zijn, het ruimere televisieaanbod – waarbij het gemakkelijker werd mee te kijken naar de boodschap van ‘andersgezinden’ – luidde ook het einde in van de levensbeschouwelijke verzuiling in beide landen. Toch is het opvallend hoe er in de jaren vijftig nauwelijks over de staatsgrens werd gekeken. Televisietoestellen waren nog een dure zaak, het uitzendbereik was relatief gering en de ontvangstantennes behoorlijk primitief. Maar ook: waarom zouden we zonodig naar de overkant moeten kijken? Nederland en België waren gedurende de jaren vijftig vooral in zichzelf gekeerd. De oorlogswonden waren nog niet volledig geheeld, en er was vooral een groot verlangen naar rust, naar een terugkeer naar hoe het vroeger nooit geweest was. Het was dan ook geen toeval dat de Nederlanders zich tien jaar lang lieten besturen door het vertrouwde vadertje Drees.
De jaren zestig
Maar dat veranderde allemaal in de jaren zestig. Historici bakkeleien al geruime tijd over de vraag of het oproer van 1968 nu plots uit de lucht kwam vallen, of dat de kiemen van de onrust eigenlijk al van in het begin van de jaren zestig aanwezig waren. Wat wel duidelijk was: reeds van in de vroege jaren zestig werd er van alle kanten aangedrongen op vernieuwing en verjonging. Het voorbeeld van de jonge dynamische J.F. Kennedy die met veel zwier de vermoeide president Eisenhower opvolgde in 1961, kreeg navolging in West-Europa. Zowel binnen de katholieke als binnen de protestantse kerken werd er geijverd voor vernieuwing. Jongeren gingen demonstreren tegen kernwapens, en geleidelijk ontstond een eigen jeugdcultuur, met muziek die indruiste tegen de traditionele geplogenheden. Zowel in Noord als in Zuid speelden de omroepen aanvankelijk bijzonder goed in op die nieuwe trends: reeds in 1961 pakte de BRT uit met Tienerklanken, waarin het jonge volkje op zijn wenken werd bediend. Ook in het midden van de jaren zestig was er dus nog niet echt een reden om over de grens te kijken. Integendeel, misschien: in de meeste gezinnen was er ten hoogste één televisie-toestel, en ma en pa beslisten naar welke programma’s zou worden gekeken. De rebelse tieners trokken zich dan maar op hun eigen kamer terug met een transistorradiootje, om daar naar de piraatzenders of naar Radio Luxemburg te luisteren. 2
Het voorbeeld van de radio is belangrijk, omdat er voor het eerst een generatie opgroeide die zich niet veel meer aantrok van nationale grenzen: het deed er niet zo veel toe van waar er werd uitgezonden, de muziek was toch dezelfde. De jeugdcultuur die toen ontstond had een eenmakend effect: overal in West-Europa (en ver daarbuiten) werd met hetzelfde enthousiasme naar de Beatles en de Rolling Stones geluisterd. De invloed ging zelfs verder, en ook de eigen muziekbands schakelden massaal over naar het Engels.
Men kan stellen dat vanaf 1968 de Vlamingen massaal op de Nederlandse zenders gingen afstemmen – de omgekeerde beweging dateert slechts uit de zeer recente periode. Er zijn een aantal redenen waarom dit zo plots gebeurde. Om te beginnen werd het technisch gemakkelijker en drong televisie zowat overal door in de huiskamer. Nederland begon al vanaf 1967 in kleur uit te zenden; de Belgische televisie volgde vier jaar later. Op de daken begon massaal antennes te verschijnen, die vanaf het midden van de jaren zeventig weer plaatsmaakten voor de veralgemening van de kabelaansluiting. Die dakantennes vervulden een beetje dezelfde functie als de schotelantennes die je nu ziet opduiken in voornamelijk allochtone wijken: ze duiden er op dat de bewoners ook contact willen onderhouden met een andere cultuur. Aan de dakantennes kon je zien of de bewoners zich tevreden stelden met de nationale zenders, of dat ze ook op Nederland of Frankrijk wilden afstemmen.
Een aanbod voor iedereen
Het werd niet alleen technisch gemakkelijker om op de Nederlandse zenders af te stemmen, er viel ook zo heel veel te zien, met voor elk wat wils. Dat begon al voor de allerkleinsten, met hun dagelijkse uitzending van de Fabeltjeskrant, dat vanaf 1968 werd uitgezonden. Men kan gerust stellen dat de Fabeltjeskrant het meest onderschatte televisieprogramma is uit de geschiedenis van de Lage Landen. In de Engelstalige overzichten heeft men het steevast over Sesamstraat (1969), als een programma dat een eigen wereld schiep en daardoor jongeren en kinderen introduceerde in het nieuwe televisietijdperk. Maar de Fabeltjeskrant had in Vlaanderen en België net hetzelfde effect. Meneer de Uil, Juffrouw Ooievaar, Bor de Wolf en Lowieke de Vos vormden een moderne versie van het Reynaert-epos. Het enige verschil was dat ze echt bewogen, en dat zelfs in kleur deden. Maar voor de rest hadden ze net hetzelfde licht-ironische en zelfs 3
anarchistische karakter als hun middeleeuwse voorvaderen. Er was wel een verschil: Reynaert de Vos had nog een Koning Nobel nodig om orde te handhaven in het dierenrijk, hoewel die koning regelmatig voor schut werd gezet. In het Grote Dierenbos was geen koning nodig: de dieren bleken perfect in staat zelf hun mini-samenleving bij elkaar te houden. Elke poging van Juffrouw Ooievaar om de macht naar zich toe te trekken werd genadeloos afgestraft. Misschien was de Fabeltjeskrant niet het grootste anarchistische experiment van 1968, maar het kwam toch aardig in de buurt.
Het mooie was bovendien dat Meneer de Uil elke dag iets kwam vertellen uit de Fabeltjeskrant, waarna de kinderen rustig konden gaan slapen: oogjes dicht, en snaveltjes toe. Ook de Vlaamse omroep investeerde toen al in massaal in jeugdprogramma’s – denk maar aan het legendarische Kapitein Zeppos dat tussen 1964 en 1968 werd uitgezonden. Maar de middelen waren beperkt, en de Vlaamse jeugd werd alleen op woensdagmiddag verwend, door de week was er geen regulier aanbod. Er was dus alle reden voor de allerjongsten om op Nederland af te stemmen.
En later bleef men gewoon kijken: vanaf 1970 werd Avro’s TopPop wekelijks uitgezonden, met de onovertroffen Ad Visser. Belgische en Nederlandse kijkers leerden in TopPop dat muziek niet enkel dient om naar te luisteren, maar ook om naar te kijken. Meestal ging het in TopPop nog om het eenvoudig playbacken van een hitnummer, maar de artiesten zorgden er wel al voor dat ze opvallend waren uitgedost, en nog later volgde zelfs de allereerste videoclip. In 1974 liet Roger Clover zijn hit “Love is All” illustreren met een mooi tekenfilmpje van een fraai kwelende kikker-minnestreel. Nog een beetje amateuristisch in het begin, maar het was de start van een nieuwe beeldcultuur in de popmuziek, die zou uitmonden in de heerschappij van de videoclip. Wie in Vlaanderen mee wou zijn met de nieuwe trends moest dus wel op Nederland afstemmen, de BRT had toen duidelijk andere prioriteiten.
Maar ook voor een ander doelpubliek waren er goede redenen om op de Nederlandse zenders af te stemmen. Aanvankelijk leek het er op dat de seksuele revolutie aan Vlaanderen voorbij zou gaan. Dat was althans de bedoeling van de toenmalige, socialistische minister van justitie Alfons Vranckx (1968-73) die een bijzonder restrictief beleid voerde en zichzelf zag als behoeder van de openbare zeden. In 1968 werd Hugo Claus zelfs veroordeeld omdat er in zijn toneelstuk 4
‘Masscheroen’ naakte mannen op het podium defileerden. Maar Vranckx slaagde er niet in de zondvloed aan de grens te laten ophouden. In 1967 ging Phil Bloom al vrolijk uit de kleren in het VPRO-programma Hoepla. Ook in Nederland leidde dat tot veel politieke heisa, maar in Vlaanderen was zoiets gewoon uitgesloten. Paul Vandenbussche, die een conservatief-katholiek profiel had, hield als directeur-generaal van de openbare omroep de teugels stevig in handen.
Maar ook voor de meer verfijnde genoegens moest je bij de Noorderburen zijn, en opnieuw bleek de VPRO de grote pionier. Vanaf 1974 kregen Kees van Kooten en Wim De Bie hun eigen programma en kwam het Simplisties Verbond wekelijks op de buis. Koot en Bie brachten een totale vernieuwing: niet alleen op het vlak van taal en absurde humor, maar ook hun anti-autoritaire aanpak was bijzonder verfrissend. Je zou ze dan ook gerust de Nederlandse tegenhanger kunnen noemen van Monty Python’s Flying Circus, die andere legendarische vernieuwer van televisiehumor. Overigens: ook voor die Britse kolderhumor moest je destijds op de VPRO afstemmen; de BRT vond dat toch allemaal maar niets.
Voor het ruime publiek, ten slotte, waren er de grote show- en kwisprogramma’s waarmee de Nederlandse omroepen elkaar de loef probeerden af te steken. Willem Ruis deed het eerst (vanaf 1975) voor de KRO, en later voor de VARA; Mies Bouwman hield er de spanning in bij “Een van de acht”, en zelfs de wat stijve Fred Oster haalde met “AVRO’s Wie-Kent-Kwis” een groot succes in Vlaanderen. Opnieuw slaagde de BRT er niet in een volwaardig alternatief te bieden. Het officiële argument was dat de omroep niet het geld had om met riante prijzen te zwaaien, zoals dat met name gebeurde in het kwisprogramma van Willem Ruis. Maar een en ander had ook te maken met een zekere Vlaamse knulligheid: de zwier van televisiesterren als Ruis of Mies Bouwman was gewoonweg onbekend in het wat harkerige Vlaanderen.
Koot en Bie en het Nederlands
De Vlamingen keken in de jaren zeventig en tachtig massaal naar Nederlandse zenders, en dit heeft een belangrijke culturele impact gehad. Nederland was toen het lichtende voorbeeld, op alle terrein: muzikaal, cultureel en zelfs politiek. Amsterdam was het centrum van culturele 5
vernieuwing – “je kan er boeken kopen, die je hier heel zelden vindt”. Het gebruik van drugs en andere parafernalia nam men er dan maar bij. In Vlaanderen was er veel minder sprake van dit soort experimenteerruimte. In steden als Gent en Antwerpen gebeurde er af en toe wel eens iets, onder studenten van de universiteit of de academie, maar veel verder dan die kleine kring ging dat toch niet. Als er in de periode 1968-1975 al sprake was een culturele en seksuele revolutie in Vlaanderen, dan werd die van op afstand beleefd, door met een zekere verbazing te kijken naar wat ze nou weer hadden uitgevonden in Nederland. Nederland fungeerde als een gidsland, en het was via de televisie dat de gids de weg wees aan haar volgelingen.
Die grote invloed van de Nederlandse televisieprogramma’s weerspiegelde zich ook en vooral in de taal. Vanaf de jaren vijftig zorgde de BRT voor een eenheidsuitspraak van het Nederlands in Vlaanderen: de dialecten verloren terrein ten gunste van het standaard-Nederlands zoals dat door de BRT-medewerkers werd gesproken. Maar de invloed van de BRT was vooral standardiserend: het BRT-Nederlands heeft niet geleid tot een systematische uitbreiding van de woordenschat van het Nederlands. Tante Terry en Nonkel Bob mogen ons dan wel hebben geleerd keurig met twee woorden te spreken; het openingsliedje “Vrolijke vrienden, dat zijn wij” kan niet beschouwd worden als een hoogtepunt van literaire vernieuwing in het Nederlands. Van Kooten en De Bie zorgden wel voor die vernieuwing, en ze introduceerden tal van nieuwe uitdrukkingen en woorden in het algemeen Nederlands. Maar de invloed van de televisie als medium was dermate groot dat ook relatief onschuldige zegswijzen een eigen leven gingen leiden. Het befaamde “licht uit, spot aan” van Mies Bouwman, of het flitsende “Zoef zoef” van Zoef de Haas werden ook in Vlaanderen geadopteerd. Het feit dat taalvernieuwing vooral vorm krijgt via televisieuitzendingen zegt iets over de status van televisie in het dagelijks leven: het zijn niet langer romanschrijvers of toneelauteurs die voor taalvernieuwing zorgen, maar wel televisiemakers. In een tijdperk dat Vlamingen en Nederlanders naar krek dezelfde programma’s keken, kon men zelfs even vermoeden dat we naar een eenheidstaal zouden evolueren, waarbij de Lage Landen in hun geheel een zelfde variant van het Nederlands zouden hanteren. Er waren ten slotte meer dan genoeg mensen die het leuke taaltje van Koot en Bie wilden imiteren, en dat was zowel het geval in het Noorden als in het Zuiden.
6
Het nieuws
Toch is het zover niet gekomen, en dat heeft onder meer te maken met het feit dat de Vlaamse verslaving aan Nederlandse televisie-uitzendingen nooit volledig was. Het hoogtepunt viel zowat rond 1980, toen je tijdens een modale televisieweek naar Sonja Barend, Ad Visser, Mies Bouwman, Koot en Bie en andere coryfeeën kon kijken. Maar er was één ding dat de Vlamingen niet deden, en dat was kijken naar de Nederlandse journaal-uitzendingen of de actualiteitrubrieken. Dat had niet zozeer te maken met een gebrek aan interesse, want een blad als Vrij Nederland werd toen nog massaal verkocht in Vlaanderen. Maar blijkbaar hadden de Vlaamse kijkers niet zoveel behoefte aan het nieuws zoals dat op de Nederlandse zenders werd gebracht. Ook de belangstelling voor de Nederlandse politiek taande: tijdens het kabinet-Den Uyl (1973-1977) werd Nederland nog vaak als een voorbeeld gebruikt in de Belgische politieke debatten. Maar zijn opvolgers Van Agt en Lubbers werden al vaker als ‘saai’ bestempeld en ze wekten weinig begeestering op in België (iets wat later ook niet echt zou verbeteren, maar dat is een ander verhaal). Voor nieuws en actualiteiten bleven de Vlamingen dus verknocht aan de BRT. Ook het weerbericht van Armand Pien zorgde ervoor dat het televisietoestel niet de hele avond op Nederland afgestemd bleef. Het moet gezegd worden: er was ook wel een goede reden om telkens terug te keren naar de BRT. Ondanks het keurslijf van een strik gehanteerde objectiviteitsverplichting, slaagde de BRT-nieuwsdienst er in bijzonder professionele nieuwsuitzendingen te maken. Daarbij werd niet alleen aandacht besteed aan het binnenland. De bevlogen televisiejournalist Maurice De Wilde was in 1973 ooggetuige van de bloedige staatsgreep van generaal Pinochet in Chili, en een jaar later werd met veel enthousiasme verslag uitgebracht over de Portugese Anjerrevolutie. Ook de wekelijkse actualiteitenrubriek ‘Panorama’ (op donderdag) was jarenlang een van de sterkhouders van de BRT.
Zonder al te veel overdrijven kan men zeggen dat de sterke nieuwsredactie in die jaren de BRT heeft gered. Het is inderdaad opvallend dat er tijdens de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig vanuit politieke hoek niet al te veel reacties kwamen op het feit dat Vlamingen massaal overschakelden op de Nederlandse zenders. Op cruciale ogenblikken kwamen de kijkers immers toch terug naar de vertrouwde stal van de BRT voor hun portie nieuws en actualiteit. Dat ze tussendoor liever naar Mies Bouwman en Sonja Barend keken was niet echt een probleem voor de Belgische bewindvoerders. Dat verklaart meteen het grote verschil tussen de toestand in de 7
jaren tachtig (toen de Vlamingen massaal naar Nederland keken) en de toestand vanaf 1989, toen ze al even massaal overschakelden naar de nieuwe commerciële omroep VTM. De commerciële omroep uit Vilvoorde had namelijk wel eigen nieuwsuitzendingen, met als gevolg dat de kijkers definitief weg waren. Er was voor hen geen enkele reden meer om nog af en toe terug te keren naar het huis van vertrouwen. De overschakeling naar VTM betekende dus dat de BRT (of later: VRT) zijn publiek definitief kwijt was, en er kwam dan ook steeds meer druk op de BRTverantwoordelijken om het roer om te gooien en een attractiever programma-schema te voorzien. Maar voor de rest was er niet zo veel verschil: in de jaren zeventig schakelde men over naar kwisprogramma’s op de Nederlandse buis, in de jaren ’90 schakelde men daarvoor over naar Vilvoorde. Sinds de komst van VTM is de Vlaamse leegloop naar Nederland zo goed als stopgezet: de Nederlandse omroepen halen nog slechts een miniem percentage van het totale kijkvolume. Ietwat ironisch zien we nu een vergelijkbaar fenomeen in het Franstalig landsgedeelte: ook daar krijgt de RTBF (de tegenhanger van de VRT) vaak het verwijt dat ze niet al te dynamisch programmeert (wat onder meer te maken heeft met beperkte budgetten). Het gevolg is dat de Franse zenders bijzonder druk bekeken worden in Franstalig België en soms tot 30 procent marktaandeel halen. Het is opvallend dat we in Franstalig België hetzelfde fenomeen zien: de leegloop naar buitenlandse zenders wordt blijkbaar niet als een structureel probleem gezien. Het fenomeen zorgt in elk geval niet voor politieke druk op de RTBF om het beleid radicaal om te gooien.
Versplintering
In het verleden werd er vaak geschermd met een ‘Groot-Dietse gedachte’, alhoewel dat voornamelijk in onfrisse tijden gebeurde. Voor wat de periode 1968-1989 betreft, was de televisie echter de grote gangmaker van die Groot-Dietse gedachte. Vlamingen leefden mee met Sjef van Oekel, Koot en Bie, Sonja Barend en niet te vergeten Joop Koopman van de spraakmakende kwis “Twee voor Twaalf” (zeg maar een betere ‘Slimste mens ter wereld’). Het culturele referentiekader van beide groepen groeide sterker naar elkaar toe. Het feit dat dit proces na 1989 weer is stilgevallen, heeft ten dele te maken met de komst van de commerciële zender. Maar op een ruimere schaal is de functie van televisie in onze samenleving fundamenteel veranderd.
Toen
er
nog
maar
enkele
kanalen
waren,
was
televisie
duidelijk 8
gemeenschapsvormend. Het kijken zelf gebeurde weliswaar thuis, maar je wist dat iedereen naar hetzelfde programma keek. Het huidige televisie-aanbod is echter versnipperd en vooral, misschien zelfs uitsluitend, door commercie gedreven. Er zijn nog zeer weinig programma’s waar iedereen naar kijkt: televisie-uitzendingen worden gemaakt voor heel specifieke doelgroepen. Het resultaat is dat je totaal geen besef meer hebt van het soort programma’s waar je buren naar hebben gekregen. De versnippering heeft er dus toe geleid dat televisie niet langer gemeenschapsbevorderend, maar gemeenschapsvernietigend is geworden. Televisie heeft er gedurende twee decennia toe geleid dat Vlamingen en Nederlanders geboeid naar dezelfde programma’s keken. Dat is nu voorbij en op televisievlak staan we weer, net zoals vroeger, met de rug naar elkaar.
9