EN TOEN…
EN TOEN…
EN TOEN…
EN TOEN… GEBRUIKTEN KINDEREN TOEN EEN ONDERZOEK NAAR VERBINDINGSWOORDEN IN KINDERTAAL
INHOUD 3
Doelen van de lessen
4
En toen… gebruikten kinderen toen; een onderzoek naar verbindingswoorden in kindertaal
4
Hoe onderzoek je kindertaal?
4
Teksten bouwen = ‘metselen’ met verbindingswoorden
5
Transcript van het videofragment ‘Sinterklaas is z’n sleutel kwijt’
8
In welke volgorde leren kinderen verbindingswoorden?
9
Hoe stimuleren en verbeteren ouders het taalgebruik van hun kinderen?
10
Zestien fragmenten uit ouder-kindgesprekken
12
Hoe breng je in beeld hoe kinderen taal leren?
12
Hoe leren kinderen omdat?
13
Op welke leeftijd leren kinderen omdat?
13
Hoe zelfstandig leren kinderen omdat?
14
De eerste drie omdat-zinnen van twaalf kinderen
16
En toen… gebruikten kinderen toen
16
Op welke leeftijd leren kinderen toen?
16
Hoe zelfstandig leren kinderen toen?
16
Vergelijking toen en omdat
17
De eerste drie toen-zinnen van twaalf kinderen
21
En toen…
22
Extra onderzoek 1 Zijn kinderen eenheidsworsten?
23
Extra onderzoek 2 En hoe zit het dan in andere talen?
Colofon
Instituut voor de lerarenopleiding De lessen ‘En toen… gebruikten kinderen toen’ zijn ontworpen door Albert Pouwels, Esther Ruiter, Jacqueline Evers-Vermeul en Marleen Kieft in het kader van het project ‘Onderzoekend leren en uiteenzetting schrijven’ (NWO-project 411-05-120) dat uitgevoerd wordt aan het Instituut voor de Lerarenopleiding van de Universiteit van Amsterdam. Voor meer informatie zie www.ilo.uva.nl/homepages/marleen. 2007
Doelen van de lessen
• je maakt kennis met het fenomeen ‘transcript’ • je krijgt een beeld van de manier waarop wetenschappers kindertaal
Daphne. Foto Marie-José Mastboom
onderzoeken • je krijgt plezier in het bestuderen van kindertaal • je ontdekt dat kinderen een ontwikkeling doormaken in het gebruik van verbindingswoorden je • ontdekt dat interactie met volwassenen nodig is voor taalontwikkeling • je kunt verschillende manieren benoemen waarmee ouders het taalgebruik van hun kinderen kunnen stimuleren en/of verbeteren • je ontdekt wat de invloed van Nederlandse ouders is in de verwerving van omdat • je ontdekt wat de invloed van Engelse ouders is in de verwerving van because • je ontdekt wat de invloed van Nederlandse ouders is in de verwerving van toen
3
En toen… gebruikten kinderen toen; een onderzoek naar verbindingswoorden in kindertaal
••• Hoe onderzoek je kindertaal? Kindertaalonderzoekers nemen vaak gesprekken op om kindertaal te bestuderen. Deze gesprekken schrijven ze uit, zodat ze heel precies kunnen achterhalen hoe de gesprekken verlopen en wat de kinderen precies wanneer gezegd hebben. Met deze transcripten kunnen ze de gesprekken veel nauwkeuriger analyseren dan wanneer ze uit hun geheugen zouden moeten opdiepen wat de kinderen zeiden. 1. Op www.ilo.uva.nl/homepages/marleen/lesmaterialen.htm vind je een filmpje met een gesprek tussen een leerkracht en een viertal kleuters. Het gesprek gaat over de sleutel van het pakhuis van Sinterklaas. Bekijk dit gesprek en lees mee wat er gezegd wordt in het transcript dat wetenschappers van dit gesprek gemaakt hebben (zie voor het transcript de volgende pagina’s).
••• Teksten bouwen = ‘metselen’ met verbindingswoorden Woorden zoals en, maar, maar omdat en hoewel vormen het cement waarmee taalgebruikers hun zinnen tot een tekst bouwen. Deze verbindingwoorden maken duidelijk hoe zinnen met elkaar in verband staan. Zo kunnen twee zinnen een opsomming of tegenstelling vormen, de ene zin kan het gevolg of de oorzaak van een andere zin beschrijven, of er kan alleen een verband in de tijd zijn. Kinderen die samenhangende teksten willen produceren, moeten met dit cement leren metselen. Hiervoor moeten ze twee dingen weten: dat je de verschillende verbanden met speciale woorden kunt uitdrukken, en welk woord bij welk verband hoort. 2. Probeer te ontdekken hoe gevarieerd de kinderen in dit gesprek zijn in hun gebruik van verbindingswoorden. Welke verbindingswoorden kom je tegen in de kinderuitingen?
4
•••••••••••••• Transcript van het videofragment ‘Sinterklaas is z’n sleutel kwijt’.1 bij opdracht 1 en 2 Groep 1-2, De Achthoek, Amsterdam Deelnemers aan het gesprek (van links naar rechts in beeld) M
Marten, jongen, Nederlands
N
Nora, meisje, Nederlands
J
Joaquim, jongen, Nederlands/Afrikaans
K
Kim, meisje, Nederlands
Lk
Leerkracht: André
Toelichting op het transcript [tussen rechte haken] x onderstreept
situatie-aantekening onverstaanbaar tegelijk gesproken met ander onderstreept gedeelte
?
Maar ik weet niet. [Gelijk met N]
N
xx betekent helpen. [Gelijk met M]
M
Wij.. wij gaan de sleutel zoeken. [Gelijk met N] En dan leggen we ‘m gewoon onder Sinterklaas’ kussen.
Lk
[Slaat op tafel: Lk is onder de indruk] Geweldig! M
Van zijn bed hier. [Even stil]
J
Okee maar nu. [Gelijk met Lk] Want weet je wat het probleem is? [Gelijk met J] Ik ga het nog even voorlezen: “Ik ben de sleutel van mijn pakhuis kwijt. Wie weet een oplossing? Sinterklaas.”
Lk
[Even stil kinderen, kijken elkaar aan] Lk
[Wijst naar M] Hij zegt we gaan de sleutel zoeken. [Wijst naar J] Joaquim? J
Lk
Maar waar? Ah! Waar kunnen wij de sleutel zoeken? [Kijkt naar M, K wijst richting M]
M
M.. dat weet ik niet!
J
Maar weet je... [Even stil]
Lk
[Kijkt naar Kim] Kim? K
Hoe.. hoe kunnen we dan naar het pakhuis?
J
Ja, hoe ku.. maar maar waar moeten we nou beginnen?
Lk
Ja, waar zullen we… N
[N steekt een vinger op]
M
Het pakhuis ligt in Spanje.. nee, ligt in Nederland.
5
Lk
[Zacht] Het pakhuis is in Nederland. K
(Maar)
N
D.. die nemen ze mee misschien wel.
Lk
Ja. M
Lk
Ik weet een oplos.. [Gelijk met Lk en N] Ja, x. [Gelijk met N en M]
N
Ja, die nemen ze mee. [Gelijk met Lk en M]
M
We moeten gewoon een kaart daarvoor hebben om die eh sleutel te zoeken.
Lk
Ja. J
Ja, maar we hebben helemaal geen kaart.
N
[Tikt een paar keer op een papiertje voor haar, alsof ze wil zeggen dat J beter moet kijken] Tutututuut!
M
M.. maar hoe moet
J
Maar [J pakt het papiertje] hier zit toch niks achter.
M
Sinterklaas heb toch ook geen kaart van.
Lk
Er zit niks achter. J
Nee, dus Dus dat x kaart hebben we eigenlijk niet. Ik weet wel waar de pakhuizen zijn, moet je daar de brug over. [Gelijk met K en ?]
Lk K
Waar dan? [Gelijk met Lk en ?]
?
Waar dan? [Gelijk met Lk en K]
Lk
x. [Gelijk met M] M
Maar je [Gelijk met Lk] weet niet waar Sinterklaas’ pakhuis is. Nee. Dat is waar. Ik ken alleen maar de pakhuizen van de mensen. Maar een pakhuis van Sinterklaas dat is natúúrlijk geheim.
Lk N Lk
Ja. Dat gaat ie heus niet aan iedereen vertellen.
M
Nee.
J
Ja. Maar als die help zegt dan moet het wel.
Lk
Ja. Ja precies. Hij heeft nu wel onze hulp nodig, ja. M
Ma..
K
Van de hele klas misschien.
Lk
Ja, dat zou misschien toch handiger zijn als da.. K
Met de hele klas gaan.
N
Dan kunnen we hem met de hele klas gaan zoeken.
Lk
Ja. M
Ma.. maar hij ligt buiten wanteh
J
Kan niet binnen zijn.
6
M Lk
Kan niet binnen zijn. Nee?
M
Want hij is nog niet hier geweest dusseh
N
[Steekt een vinger op] Ik heb een idee.
Lk
[Kijkt N aan] Nora? N
Misschien.. misschien.. ehm.. is die de sleutel kwijt èn zit hij ergens vast. Dat kan ook. [Even stil]
M Lk
Nee, dat is niet waar. Nee?
M Lk
Sinterklaas is ook z’n sleutel aan het zoeken. [Wijst naar J] Maar jij zegt, hij kan niet binnen zijn de sleutel. Waarom niet?
J Lk
De sleutel kan wel binnen zijn. Alleen kan het pakhuis niet binnen zijn. Nee het pakhuis nnnnnn
J
Kan niet.
M
Die ligt heel ver weg.
Lk
Ja, dat is te ver denk ik x N
Lk
[Steekt een vinger op] Misschien wel. Maar ik denk dat die sleutel misschien wel binnen ligt.
M Lk
[Schudt nee] Nee dat is niet waar. Nee jij denkt van niet?
N Lk
[Schudt nee] Ik denk het ook niet. Hoe zouden we daar achter kunnen komen?
M
We moeten...
N
[Steekt een vinger op] We moeten gewoon.. zoeken in de he.. in de hele school.
Lk
Dat is een goed idee... maar... ja ? [Tegen M] M
Lk
Ja maar ik weet ik weet weet je, we kunnen ehff.. dat paarde fffa.. ff..oetstappen volgen. Dat kan. Ja, dat kan heel goed.
N
Naar Spanje?!
M
[Alsof hij dat gek vindt] Nee!
N
Nee, dat kan niet hè? [Gelijk met M]
M
Nee. [Gelijk met N]
N
Was maar een grapje.
7
••• In welke volgorde leren kinderen verbindingswoorden? Verbindingswoorden verschijnen niet meteen vanaf het begin in kindertaal en ook niet allemaal tegelijk. De volgorde waarin dat gebeurt, wordt mede bepaald door de relatieve moeilijkheid van deze woorden. Daarnaast zijn er nog andere factoren die deze verschijningsvolgorde beïnvloeden.
3. Hieronder staan acht verbindingswoorden. Probeer te achterhalen wat een verbindingswoord relatief makkelijk of moeilijk maakt. Doe dat door in je werkboekje de verbindingswoorden in de volgorde te zetten waarin kinderen volgens jullie deze verbindingswoorden zullen leren. Motiveer je antwoord. tenzij en want toen als maar hoewel desalniettemin
4. Soms kunnen verbindingswoorden op verschillende manieren gebruikt worden. Bepaal per fragmentenduo hieronder welke conclusie je kunt trekken over de relatieve moeilijkheid van het verbindingswoord in kwestie. Fragment 1 is steeds geuit door een heel jong kind en fragment 2 door een iets ouder kind.2 En in twee varianten 1
Ouder: Peter:
Varken. En koe.
2
Thomas:
Kim is een meisje. En jij bent een jongetje hè?
Toen in twee varianten 1
Ouder: Abel:
En toen? Toen ga voetballen.
2
Josse:
En daar was de auto toen, toen (i)k verjaardag was.
Toen in twee varianten 1
Abel:
Ik heb tegen een boom geknald. En toen krijg ik een beetje bloed uit.
2
Maike:
Toen ik klein was toen kan ‘k nog niet opruimen en toen hadden we daar naartoe gereden.
Omdat in twee varianten 1
Ouder: Hein:
Waarom wil jij mij niet helpen? Omdat ik niet zin heb.
2
Laura:
Omdat je niet zoveel gedrinkt heb, moet je nog een keer…
8
••• Hoe stimuleren en verbeteren ouders het taalgebruik van hun kinderen? Als kinderen twee of drie zijn, moeten ze nog veel aspecten van de Nederlandse taal leren. Hun ouders spelen daarbij een belangrijke rol. Een kind kan namelijk geen taal leren door alleen naar de televisie te kijken of door alleen naar mensen te luisteren. Interactie met anderen is van cruciaal belang voor een goede taalontwikkeling. Maar hoe reageren ouders eigenlijk op de taaluitingen van hun kinderen? Lopen ze de hele dag alle fouten te verbeteren? Gaan ze daarbij vooral in op de inhoud van wat het kind zegt of ook op de vorm? Wetenschappers hebben ontdekt dat ouders verschillende manieren hebben om hun kinderen te stimuleren steeds beter Nederlands te gaan praten. In dit deel van je onderzoek ga je na welke manieren dat zijn. 5. Om te achterhalen of en hoe ouders fouten in de taal van hun kind verbeteren, ga je alle ouder-kindgesprekjes op de volgende pagina’s in detail analyseren. Om dit onderzoek systematisch uit te voeren, is het handig als je een tabel met vijf kolommen maakt. n In kolom 1 zet je de fragmentnummers; beschouw de fragmenten met een a-deel en een b-deel hierbij als twee aparte fragmenten. n In kolom 2 geef je van elk fragment aan of het kind een ‘fout’ maakt in zijn of haar taalgebruik, bijvoorbeeld in de uitspraak, in de woordkeus of in de grammatica. n In kolom 3 geef je aan of de volwassene moeite doet om de ‘fout’ te verbeteren; vul n.v.t. in als er geen fout is geconstateerd. n In kolom 4 geef je aan op welke manier de volwassene dit doet; vul n.v.t. in als de volwassene geen moeite doet. n In kolom 5 geef je aan of de gekozen methode het gewenste effect heeft; vul n.v.t. in als de volwassene geen moeite doet. n Ter verduidelijking vullen we een tabel in voor de volgende drie dialogen: 1
Kind: Ik heb mijn tante al gepoetst! Volwassene: Nee hoor, waar is de borstel dan?
2
Kind: Ik heb mijn tante al gepoetst! Volwassene: Je bedoelt je tanden.
3
Kind: Ik heb mijn tante al gepoetst! Volwassene: En wanneer heb je je tanden dan wel gepoetst?
nr.
Fout?
Verbeterd?
Soort verbetering?
Effect?
1
uitspraakfout
Nee
n.v.t.
n.v.t.
2
uitspraakfout
Ja
expliciete correctie
? (vervolg van het gesprek is onbekend)
3
uitspraakfout
Ja
terloopse verbetering ?
6. Kijk naar de fragmenten waarin de kinderen volgens jou geen ‘fout’ maken. Op welke manieren proberen de volwassenen het taalgebruik van de kinderen te stimuleren? 7. Wat is je conclusie over de manieren waarop ouders het taalgebruik van hun kinderen kunnen verbeteren en/of stimuleren?
9
•••••••••••••• Zestien fragmenten uit ouder-kindgesprekken 3
bij opdracht 5-7 1
2
Maarten, 1 jaar en 10 maanden. Maarten observeert aandachtig hoe Steven suiker in zijn koffie doet. Moeder:
Wat doet Steven nu Maarten?
Maarten:
De suiker.
Moeder:
De suiker in het kopje.
Maarten, 1 jaar en 11 maanden. Maarten wijst zijn eigen benen aan en daarna die van de andere aanwezigen, en dan filosofeert hij over het feit dat oma, opa, en nog andere mensen ook benen hebben. Maarten:
Dasede Maarte.
Moeder:
Beentjes van Maarten.
Maarten:
Mama ook beentjes.
Moeder:
Mama heeft ook beentjes.
Maarten:
Steefe ook beentjes.
Moeder:
Steven heeft ook beentjes.
Maarten:
Papa.
Moeder:
En papa, ja, ook beentjes.
Maarten:
Steefe, steefe, papa. Opa beentjes.
Moeder:
Opa heeft ook beentjes.
Maarten:
Oma ook beentjes.
Moeder:
En oma heeft ook beentjes.
Maarten:
Ben ook beentjes.
Moeder:
Ben heeft ook beentjes.
Maarten:
Bet ook beentjes.
Moeder:
En Bertje heeft ook beentjes.
En zo passeert de hele familie de revue. 3
4
Eva:
Mag ik de bord?
Moeder:
Het bord.
Eva:
Mag ik de bord?
Moeder:
Nee, je zegt het bord.
Eva:
Mag ik de bord?
Moeder:
Het bord.
Eva:
Het bord. Mag ik nou de bord?
Maarten, 1 jaar en 8 maanden. Maarten:
Kam. De kam.
Maarten laat de kam aan de ouder zien. Ouder: 5
6
Ja, ja, de kam. Da’s de kam van Maarten.
Maarten, 1 jaar en 11 maanden. Maarten:
Tore make.
Volwassene:
Een toren maken?
Maarten:
Tore make.
Maarten, 1 jaar en 10 maanden. Maarten:
Dees auto. Dees auto. In deese.
Maarten legt een pop in een auto. Volwassene:
In deze auto?
Maarten:
In dese auto.
10
7
Maarten, 1 jaar en 10 maanden. Maarten:
Auto rijden.
Maarten rijdt met de autobus. Maarten:
Ont gefant.
De hond valt uit de autobus.
8
9
10
11a
11b
12
13
14a 14b
15
16a
16b
Volwassene:
Hondje is gevallen.
Kind:
Mama is geen jongen, hij is een meisje.
Volwassene:
Zo is dat.
Hanneke, 4 jaar en 1 maand. Hanneke:
Gerrit heeft in uw bed geloogd.
Moeder:
(verrast) verrast) Heeft hij erin geloogd? verrast
Hanneke:
Nee, geleegd, gelagen, gelaagd.
Volwassene reageert op de brabbeltaal van haar baby. Kind:
Agge lakke mee na la.
Volwassene:
O ja, en toen?
Kind:
Sasa mee naa.
Volwassene:
Ik geloof er niets van.
Kind:
Ta ta mee sasse lakke.
Laura:
Straks jij op heb, mag ik die ding van jij.
Moeder:
Zeg eens ‘als’, Laura.
Laura:
Als.
Moeder:
Zeg eens: ‘als jij het op hebt’.
Laura:
Mag ik die.
Kind:
Koe.
Volwassene:
Een schaapje, bè zegt het schaap.
Kind:
Woef, woef.
Volwassene:
Ja, een hond, de hond zegt: woef.
Kind:
Waarom keekte jij naar buiten?
Volwassene:
Waarom ik naar buiten keek? Zo maar, ik moest even nadenken.
Kind:
Wat denkte jij dan?
Volwassene:
Wat we straks gaan eten.
Kind:
En toen, en toen, b b bbouwden ze eh…
Volwassene:
Wat gingen ze bouwen?
Kind:
Een hele hoge toren!
Over een op afstand bestuurbare auto. Kind:
En dan gaat die, boem, zo stop ikke, en dan, en dan, zo weer die kant op.
Volwassene:
En dat doet die auto zelf?
Kind:
Nee, ikke, zo.
Volwassene:
Oh, met de afstandsbediening, wat mooi!
11
••• Hoe breng je in beeld hoe kinderen taal leren? In Tabel 1 vind je de gegevens van twaalf jonge kinderen van wie zo’n anderhalf jaar lang regelmatig geluidsopnames gemaakt zijn. Deze opnames van ongeveer een uur per keer werden meestal om de twee weken gemaakt, terwijl de kinderen met één van hun ouders (en/of eventueel een onderzoeker) spelletjes gingen doen, gingen kletsen, boekjes gingen lezen, met lego gingen spelen enz. Van Laura en Sarah zijn over een langere periode opnames beschikbaar. Onderzoekers gebruiken deze opnames om te bepalen hoe ver deze kinderen zijn in hun taalontwikkeling.4 Ze gaan ervan uit dat het taalgebruik van een kind tijdens een opname een goed beeld geeft van het taalgebruik dat het kind tijdens de rest van de week hanteert. Komt iets niet voor in de opname, dan is het waarschijnlijk dat het kind dat in de rest van de week ook niet doet. Komt iets wel voor, dan is het aannemelijk dat het kind dat in de rest van de week ook wel eens zegt.
Kind
Leeftijd tijdens eerste opname
Leeftijd tijdens laatste opname
Abel
1;10.30
3;04.01
Daan
1;08.21
3;03.30
Hein
2;04.11
3;01.24
Iris
2;01.01
3;06.15
Josse
2;00.07
3;04.17
Laura
1;09.04
5;06.12
Matthijs
1;10.13
3;07.02
Niek
2;07.00
3;10.17
Peter
1;05.09
2;08.22
Sarah
1;06.16
5;02.13
Thomas
2;03.22
2;11.22
Tomas
1;07.05
3;01.02
Tabel 1. Leeftijdgegevens van de kinderen (met leeftijd in aantal jaren; aantal maanden. aantal dagen).
••• Hoe leren kinderen omdat? Hoe zit het nu met de manier waarop deze jonge kinderen het verbindingswoord omdat leren? Op de volgende pagina’s vind je van alle twaalf kinderen uit Tabel 1 de allereerste drie omdat-zinnen die in de opnames voorkomen. Zijn het er minder, dan betekent dit dat het kind er minder dan drie heeft geproduceerd of dat het kind helemaal nog geen omdatzegt. omdat Bij Abel 1 vind je bijvoorbeeld de eerste omdat-zin die in Abels opnames voorkomt. Wetenschappers leiden uit de leeftijd van Abel op het moment dat hij deze omdat-zin zegt (3 jaar en 1 maand) af dat hij vanaf 3 jaar en 1 maand het verbindingswoord omdat beheerst. Daan daarentegen gebruikt geen enkele keer omdat tijdens de opnameperiode. Dit betekent dat hij pas na 3 jaar en 3 maanden omdat is gaan leren. Dat is namelijk de leeftijd van Daan tijdens de laatste opname (zie Tabel 1). In de volgende opdrachten probeer je te achterhalen vanaf welke leeftijd kinderen omdat meestal gaan gebruiken en welke invloed ouders daarbij hebben.
12
••• Op welke leeftijd leren kinderen omdat? Wetenschappers zijn huiverig om gemiddelde leeftijden te geven waarop kinderen een bepaald taalverschijnsel leren. Kinderen verschillen nu eenmaal in het tempo waarin ze zich de verschillende aspecten van hun taal eigen maken. Er is echter nog een andere reden waarom wetenschappers terughoudend zijn bij het noemen van gemiddelde leeftijden. 8. Op de volgende pagina’s staan per kind de allereerste drie omdat-zinnen die in de opnames voorkomen. Probeer de gemiddelde leeftijd uit te rekenen waarop kinderen omdat leren. Maak hiervoor een tabel waarin je aangeeft op welke leeftijd ieder kind voor het eerst omdat gebruikt. Vermeld bij kinderen die nooit omdat zeggen de leeftijd tijdens hun laatste opname (zie Tabel 1), met het woord ‘na’ ervoor. Hoe pak je het berekenen van de gemiddelde leeftijd verder aan? Kun je aan de hand hiervan aangeven waarom wetenschappers huiverig zijn om dit te doen? 9. Stel dat aan jullie, als experts, wordt gevraagd: ‘Op welke leeftijd gaan kinderen omdat gebruiken?’ Schrijf zo genuanceerd mogelijk op wat je hierover kunt zeggen.
••• Hoe zelfstandig leren kinderen omdat? 10. Bepaal hoe groot de rol van ouders is bij het leren van omdat. Voeg hiertoe aan je tabel twee kolommen toe: a. een kolom waarin je per kind de hoeveelheid omdat-zinnen aangeeft; b. een kolom waarin je aangeeft hoeveel van deze omdat-zinnen op één of andere manier ‘uitgelokt’ zijn door de volwassene in het gesprek. Wat is je conclusie over de ‘zelfstandigheid’ waarmee (de meeste) jonge Nederlandse kinderen omdat leren gebruiken?
13
•••••••••••••• De eerste drie omdat-zinnen van twaalf kinderen ((xxx xxx in een zin betekent dat niet verstaanbaar was wat het kind zei zei))
bij opdracht 8-10
Abel 1
Abel 2
leeftijd: 3 jaar en 1 maand (lastig interpreteerbaar fragment) kind:
enig de penig [= jemig de pemig].
kind:
mag je niet zeggen.
volwassene:
nee, waarom niet?
kind:
daarom niet, omdat daarom niet zeg je aard paard.
leeftijd: 3 jaar en 4 maanden (deels onverstaanbaar) volwassene: kind:
waarom moet je eigenlijk een zwembroek aan in (he)t zwembad? eh…, omdat maar zo eh… als je geen zwembroek aanheb, dan ga je zo, dan ga je met je xxx zwembad.
Daan
produceert geen omdat-zinnen tijdens de opnameperiode
Hein 1
leeftijd: 2 jaar en 10 maanden
Hein 2
Hein 3
kind:
zachtjes!
moeder:
oh.
moeder:
en waarom?
kind:
omdat de bakker.
moeder:
omdat dan de bakker hem hoort.
leeftijd: 2 jaar en 11 maanden kind:
mag niet.
moeder:
waarom mag hij dat niet?
kind:
omdat dat gevaarlijk is.
moeder:
omdat dat gevaarlijk is.
leeftijd: 2 jaar en 11 maanden moeder:
waarom zouden zij ruzie kunnen maken?
kind:
eh… om eh hok in zit.
moeder:
omdat er rook in zit?
kind:
omdat in hok [!] moet blijven.
Iris
produceert geen omdat-zinnen tijdens de opnameperiode
Josse 1
leeftijd: 2 jaar en 11 maanden (omdat-zin niet afgemaakt)
Josse 2
kind:
doe de slangen er even ophangen nou.
volwassene:
waarom?
kind:
omdat eh...
kind:
gaan we niet ophangen?
volwassene:
nee.
leeftijd: 2 jaar en 11 maanden volwassene:
waarom mocht je uit de rooie beker drinken dan?
kind:
omdat op de creche geslapen heb [= omdat ik ...].
14
Josse 3
leeftijd 3 jaar en 2 maanden kind:
je mag niet meer zingen.
volwassene:
nee, waarom niet?
kind:
omdat ik niet leuk vind.
volwassene:
nou, ik vond het wel mooi eigenlijk.
Laura 1
leeftijd: 4 jaar en 7 maanden ‘t hele jaar zit je te zeuren dat je met Josee wil spelen en Josee doet xxx moeder: [onverstaanbaar]. kind: Josee gaat steeds zeuren omdat wij d’r komen.
Laura 2
leeftijd: 5 jaar en 1 maand
Laura 3
Matthijs 1
moeder:
waarom wil je niet vertellen?
kind:
om [?] ik niet kan lezen.
moeder:
zeg het nog es.
kind:
omdat ik niet kan lezen.
leeftijd: 5 jaar en 2 maanden moeder:
wat doe je nou?
kind:
dat andere jurkje aan.
kind:
nou, omdat ze… dat ze moet trouwen.
leeftijd: 2 jaar en 9 maanden (gebruikt een uitdrukking die zijn ouders regelmatig zeggen als ze Matthijs ergens toestemming voor geven) moeder: nou vooruit. kind:
omdat jij ee(n) boef bent!
moeder:
omdat jij (ee)n boef bent!
Niek
produceert geen omdat-zinnen tijdens de opnameperiode
Peter
produceert geen omdat-zinnen tijdens de opnameperiode
Sarah 1
leeftijd: 3 jaar en 3 maanden
Sarah 2
kind:
mag ik ‘m hebben.
moeder:
o, mag jij ‘m hebben.
moeder:
ja [= lachend].
kind:
omdat ik ‘m moch(t).
leeftijd: 4 jaar en 9 maanden (deels oninterpreteerbaar) kind:
dat was een toverkast.
moeder:
ja, dat was een toverkast.
kind:
kind:
en xxx toen zei die geef maar op me neus een kusje nog, dan word ik weer Guus. en het was eerst een heks, een ouwe lelijke heks xxx en dan was het weer ons mijn lieve Guus. en weet je, toen gingen ze weer even xxx doen omdat ze xxx.
moeder:
ja, toen gingen ze lekker slapen.
moeder:
Thomas
produceert geen omdat-zinnen tijdens de opnameperiode
Tomas
produceert geen omdat-zinnen tijdens de opnameperiode
15
••• En toen… gebruikten kinderen toen Naast omdat moeten kinderen natuurlijk ook andere verbindingswoorden leren. Het is een bekend verschijnsel dat jonge kinderen – als ze een verhaal gaan vertellen – bijna al hun zinnen aan elkaar knopen met en toen. Ouders kunnen daar heel gelukkig van worden, zoals blijkt uit het volgende gesprek tussen Sarah en haar moeder. moeder:
weet je nog die mooie bedden, op de camping, in de hut?
Sarah:
ja.
moeder:
vertel (h)et e(en)s.
Sarah:
ja, en toen gingen we slapen.
Sarah:
en toen gingen bruite [= buiten] macoroni ete(n).
Sarah:
en toen gingen me [= we] xxx…
Sarah:
toen ginge(n) me ook...
moeder:
toen gingen we ook wat?
Sarah:
en toen ginge(n) me macaronien [= macaroni] eten.
moeder:
ja, macaroni eten. …even later in het gesprek
moeder:
ik vind de en toen zinnen zo mooi van jou, en toen deden we dat en toen waren we daar, en toen...
moeder:
heel mooi.
••• Op welke leeftijd leren kinderen toen? 11. Op de volgende pagina’s staan per kind de allereerste drie toen-zinnen die in de opnames voorkomen. Maak een tabel waarin je aangeeft op welke leeftijd ieder kind voor het eerst toen gebruikt. Wat is je conclusie over de leeftijd waarop kinderen toen gaan gebruiken?
••• Hoe zelfstandig leren kinderen toen? 12. Bepaal hoe groot de rol van ouders is bij het leren van toen. Voeg hiertoe aan je tabel twee kolommen toe: a. een kolom waarin je per kind de hoeveelheid toen-zinnen aangeeft; b. een kolom waarin je aangeeft hoeveel van deze toen-zinnen op één of andere manier ‘uitgelokt’ zijn door de volwassene in het gesprek. Wat is je conclusie over de ‘zelfstandigheid’ waarmee (de meeste) jonge Nederlandse kinderen toen leren gebruiken?
••• Vergelijking toen en omdat 13. Vergelijk de leeftijd waarop kinderen omdat gaan zeggen met de leeftijd waarop kinderen toen gaan zeggen. Wat is je conclusie? 14. Vergelijk de ‘zelfstandigheid’ waarmee veel kinderen omdat en toen leren gebruiken. Wat is je conclusie?
16
•••••••••••••• De eerste drie toen-zinnen van twaalf kinderen bij opdracht 11-12 ((xxx xxx in een zin betekent dat niet verstaanbaar was wat het kind zei zei))
Abel 1
Abel 2
Abel 3
Daan 1
Daan 2
Daan 3
Hein 1
leeftijd: 2 jaar en 4 maanden volwassene:
en toen?
kind:
toen ga voetballen.
volwassene:
hm.
volwassene:
en toen viel je zo op je neus?
kind:
ja.
leeftijd: 2 jaar en 7 maanden volwassene:
oh, en toen?
kind:
hè?
volwassene:
en toen?
kind:
en toen is eh ijs op.
leeftijd: 2 jaar en 11 maanden volwassene:
toen Ruben geboren was?
kind:
ja.
volwassene:
aha.
kind:
toen Ruben nog klein was.
volwassene:
oh.
leeftijd: 3 jaar en 1 maand kind:
hee de egel.
kind:
en dat is (ee)n moeder egel.
volwassene:
ja?
kind:
die gaan op geitjes, en toen kwam bugsbienie [= bugsbunny].
leeftijd: 3 jaar en 1 maand (zingt een kinderliedje) kind:
poes Minet ging naar bed.
kind:
hij heeft slaapmuts opgezet.
kind:
gling [= gleed] toen uit
kind:
op z’n snuit.
kind:
oh wat ‘n domme domme guit.
leeftijd: 3 jaar en 1 maand (leest een boekje met de volwassene) volwassene:
nou .
kind:
nou (imiterend).
volwassene:
en toen…
kind:
en toen kwam de wolf?
volwassene:
wat deed ie?
kind:
de blazede bij de buggetje dede bille, gaat ie, deed de buggetjes de boos.
leeftijd: 2 jaar en 5 maanden kind:
ikke bij Bea.
kind:
nou.
kind:
toen was jij.
moeder:
toen was ik er weer.
moeder:
toen kwam ik weer hè?
moeder:
ik kom jou elke dag halen hè?
17
Hein 2
Hein 3
Iris 1
Iris 2
Josse 1
Josse 2
Josse 3
Laura 1
Laura 2
leeftijd: 2 jaar en 5 maanden kind:
heef ‘ie hijskraan dan gaat ‘ie stenen pakken.
moeder:
de hijskraan gaat stenen pakken.
moeder:
heb je dat gezien ja?
kind:
toen was die rijen en stenen pakken.
moeder:
toen ging ie stenen pakken.
leeftijd: 2 jaar en 5 maanden moeder:
wat ben je -- wat heb je gedaan, vanmorgen?
moeder:
waar ben je.
kind:
in eh in eh zandbak.
kind:
en toen was eh mama weer.
moeder:
ja.
kind:
mij mammie.
leeftijd: 3 jaar en 3 maanden volwassene:
weet je nog wat er toen gebeurde?
kind:
toem toem toem toem!
kind:
toen was eh muur niet eh bruikt.
volwassene:
ja daar is ie niet tegen bestand hè.
leeftijd: 3 jaar en 5 maanden. kind:
hij wordt groter groter groter.
kind:
en toen is (he)t ehem.
volwassene:
en nu is ze de koningin geworden.
volwassene:
want ze is met de koning getrouwd.
leeftijd: 2 jaar en 2 maanden volwassene:
wat zei haas toen?
kind:
haas toen [= wat zei haas toen?].
volwassene:
ja, wat zei haas toen?
leeftijd: 3 jaar en 0 maanden kind:
en daar is de hark en de fiets.
volwassene:
ja, heel goed.
kind:
als ik dat hark, hè, gaat ik -- ga ik harken van de bladeren.
kind:
en ik ga toen harken.
leeftijd: 3 jaar en 0 maanden kind:
pruim -- pruimen heb ik dan opgegeten thuis.
kind:
en toen -- en toen heb ik weer boodschappen gedaan.
leeftijd: 3 jaar en 4 maanden (Laura vertelt dat ze met haar moeder van de fiets gevallen is) kind:
au, doet au.
kind:
au, au.
kind:
toen naar Peter toe.
moeder:
ja.
leeftijd: 3 jaar en 4 maanden kind:
ja.
kind:
toen.
kind:
toen ging jij eh, op fiets huile(n).
18
Laura 3
Matthijs 1
Matthijs 2
leeftijd: 3 jaar en 4 maanden moeder:
heb jij gisteren ook je been gebroken?
kind:
ja, op fiets.
kind:
en toen xxx jij valle late op de fiets.
leeftijd: 3 jaar en 0 maanden volwassene:
heb je dat gezien ?
kind:
buiten waren ook dieren.
volwassene:
oh ja.
kind:
en toen waren dieren wakker en toen waren dieren slaap.
leeftijd: 3 jaar en 1 maand volwassene:
ja hè.
volwassene:
die hadden ze in de zandbak gegooid, hè.
volwassene:
en toen? toen gaan wij -- gaan ze ander keer bij bonpa dan eh nog ‘n keer in eh zandbak. ja. ja, als je nou -- iedere keer als je komt bij bonpa en bonma dan kun je in de zandbak spelen.
kind: kind: volwassene: Matthijs 3
Niek 1
Niek 2
Niek 3
Peter 1
leeftijd: 3 jaar en 1 maand kind:
slapen!
volwassene:
ging die slapen?
volwassene:
maar toen ze wakker was?
kind:
wij -- toengingen wij nog Frederiek, mama Frederike uit bed halen.
leeftijd: 3 jaar en 6 maanden vader:
de Bereboot geluisterd.
vader:
en toen?
kind:
ehn.
kind:
toen
vader:
ben je hem -- ben je hem tegen gekomen?
vader:
wie ben je toen tegen gekomen?
kind:
ikke.
leeftijd: 3 jaar en 8 maanden vader:
hele deur kapot maken?
kind:
ja.
vader:
en toen?
kind:
en toen xxx niet leuk.
vader:
vond je dat niet leuk?
leeftijd: 3 jaar en 8 maanden kind:
dat moest van garage.
kind:
en toen, toen ging ikke boos worden.
leeftijd: 2 jaar en 4 maanden kind:
daar was Peter tegenaan.
vader:
was jij daar tegenaan?
kind:
toe- toeneh toen was Peter daar bij de hard geloopt.
vader:
had je hard gelopen?
19
Peter 2
Peter 3
Sarah 1
Sarah 2
Sarah 3
Thomas 1
Thomas 2
Thomas 3
leeftijd: 2 jaar en 4 maanden vader:
had je hard gelopen?
kind:
xxx (zegt iets onverstaanbaars)
vader:
en zo.
kind:
toen was ie tegen daar.
kind:
toen was ie daar aan.
vader:
toen was je te- tegen de bank aangelopen.
vader:
jeetje!
leeftijd: 2 jaar en 4 maanden vader:
jeetje!
vader:
en dee(d) het pijn?
vader:
dee(d) het zeer?
kind:
toen-- toen kwam papa kusje geven.
vader:
oh.
vader:
en toen was het weer over gelukkig.
leeftijd: 2 jaar en 4 maanden moeder:
je hebt nog sap, Saar.
moeder:
drink jouw sap daar maar even op.
moeder:
drink die sap maar even op.
kind:
en toen semme [= zwemmen].
leeftijd: 2 jaar en 4 maanden moeder:
was die er ook?
kind:
ja.
moeder:
oh.
kind:
toen eh ik luile [= huilen].
moeder:
moest je toen huilen?
leeftijd: 2 jaar en 4 maanden kind:
ja.
moeder:
van de glijbaan?
kind:
ja.
kind:
ik toen afglij(d)en.
leeftijd: 2 jaar en 7 maanden kind:
zit zon in achter de wolken.
moeder:
oh.
kind:
toen kwam opeens iemand aan.
leeftijd: 2 jaar en 7 maanden moeder:
wat zeg je?
kind:
niemand is nog gebleef.
kind:
en toen kom trein aan.
leeftijd: 2 jaar en 8 maanden moeder:
oh!
kind:
xxx geworden.
moeder:
wat? (moeder verstaat niet wat het kind zegt)
kind:
ik heb toen draadje uit-- kapot gemaak.
moeder:
heb jij draadje kapot gemaakt? 20
Tomas 1
leeftijd: 2 jaar en 7 maanden volwassene:
en toen was je…
kind:
klein.
volwassene:
…jarig.
kind:
toen was jij jarig.
volwassene:
ja.
Tomas uit geen andere toen-fragmenten tijdens de opnames
••• En toen… Rond hun vierde verjaardag beheersen de meeste Nederlandse kinderen verbindingswoorden zoals als, dan, en, toen, want en omdat. Ze zijn dan natuurlijk nog niet klaar met hun ontwikkeling.
15. Kijk naar de verbindingswoorden behalve toen waarvan je in opdracht 3 hebt gezegd dat die waarschijnlijk al op vrij jonge leeftijd geleerd worden. Verwacht je bij de verwerving van deze woorden een zelfde mate van sturing door de ouders? Motiveer je antwoord. 16. In het schema hieronder staat in de linkerkolom steeds een relatief makkelijk verbindingswoord en rechts een relatief moeilijke tegenhanger van dat woord. Niet alle woorden in de rechterkolom zullen in alle taalgebruiksituaties voorkomen. Bedenk in wat voor teksten of gesprekken je de verschillende verbindingswoorden wel of juist niet verwacht. Welke conclusie kun je op basis van dit schema trekken over het verdere verloop van de verwerving van verbindingswoorden?
Makkelijk
Moeilijk
en
bovendien
als niet
tenzij
daarna
vervolgens
want
aangezien
maar
doch
hoewel
ofschoon
ondanks
niettegenstaande
17. Loop alle opdrachten nog eens langs en inventariseer alle factoren die van invloed zijn op de verwerving van verbindingswoorden.
21
Extra onderzoek 1 ••• Zijn kinderen eenheidsworsten? Sommige kinderen zijn heel creatief in hun taalgebruik. Kijk maar eens naar de volgende uitingen van de zusjes Laura en Sarah.
18. Wat is je conclusie over de manier waarop Laura en Sarah omdat gebruiken na waarom-vragen van hun moeder?
Laura 1
Laura 2
Sarah 1
Sarah 2
Sarah 3
leeftijd: 5 jaar en 6 maanden moeder:
waarom vind je puzzelen leuk?
kind:
daaromdat het ook leuk is.
leeftijd: 5 jaar en 6 maanden (Laura speelt met twee poppen die tegen elkaar praten) kind:
waarom heb je mij(n) spullen gepikt!
kind:
daaromdat jij zo veel had.
kind:
moet jij even met jouwes.
leeftijd: 4 jaar en 0 maanden moeder:
het is wel even puzzelen, hè, maar ja, daarvoor is het ook een puzzel.
kind:
wij kannen deze al, hè.
moeder:
wij kunnen deze hartstikke goed, Saar.
kind:
daaromdat ik vier geworden ben, daarom kan ik deze.
moeder:
dat zou ik ook zeggen, ja.
leeftijd: 4 jaar en 0 maanden kind:
heb je chocomelk?
moeder:
ja.
kind:
mag ik een beetje chocomelk?
moeder:
eh, waarom wil je chocomelk?
kind:
daaromdat ik veel dorst heb.
leeftijd 4 jaar en 1 maand moeder:
je wordt ontzettend verwend, hè.
kind:
mm.
moeder:
en waarom verwen ik jou zo?
kind:
daaromdat ik dat lekker vind.
22
Extra onderzoek 2 ••• En hoe zit het dan in andere talen? Je hebt nu gekeken naar de rol die Nederlandse ouders spelen in de manier waarop Nederlandse kinderen omdat leren. Geldt een dergelijke invloed ook voor andere talen? 19. Bekijk de gegevens in Tabel 2 over de manier waarop de Engelse versie van omdat – because – geleerd wordt door jonge Engelse kinderen. Zie je overeenkomsten of verschillen met het Nederlands?
Kind
Eerste opname
Laatste opname
1e why-vraag van moeder
1e becauseantwoord op why-vraag
1e zelfstandig geproduceerde because-zin
Ned
2;2
3;2
2;2
2;9
3;2
Cara
2;4
2;7
2;4
2;5
2;6
Terry
2;3
5;6
4;0
4;0
5;6
Kelly
2;4
2;10
2;4
2;4
2;10
Harriet
2;3
2;9
2;3
2;7
2;8
Leah
2;2
4;0
2;3
2;7
4;0
Carl
2;2
2;10
2;3
2;3
2;10
Tabel 2. Leeftijden van Engelse kinderen op cruciale momenten in het leren van because (met leeftijden in aantal jaren;aantal maanden)5
Noten 1. Het transcript is afkomstig van de cd-rom ‘Aan de praat’ raken van het Expertisecentrum Nederlands te Nijmegen. Deze cd-rom wordt onder andere gebruikt in lesmateriaal voor pabo-studenten. Met dank aan Resi Damhuis van het Expertisecentrum Nederlands. 2. Met dank aan Bol (1996), Van Kampen (1997), Schlichting (1996), Wijnen & Elbers (1993) en Wijnen & Verrips (1998) voor het verzamelen en beschikbaar stellen van deze kindertaaldata. 3. De zestien kindertaalvoorbeelden zijn overgenomen uit de volgende boeken. Frijn, J. & G. de Haan (1990). Het taallerend kind. Dordrecht: ICG Publications. Goorhuis-Brouwer, S.M. (1997). Het wonder van de taalverwerving: basisboek voor opvoeders van jonge kinderen. Utrecht: De Tijdstroom. Schaerlaekens, A.M. & S. Gillis (1987). De taalverwerving van het kind: een hernieuwde oriëntatie in het Nederlandstalig onderzoek. Groningen: Wolters-Noordhoff. 4. Met dank aan Bol (1996), Van Kampen (1997), Wijnen & Elbers (1993) en Wijnen & Verrips (1998) voor het verzamelen en beschikbaar stellen van deze kindertaaldata. 5. Gegevens zijn gebaseerd op Tabel 7.1 (p.147) uit McCabe & Peterson (1997).
23