MANEGE ’T OVERDIJK CVBA
Overdijk 5 9220 Hamme
PLAN-MER-SCREENING BIJ AANVRAAG PLANOLOGISCH ATTEST
1
COLOFON
Aanvrager:
Herman Claessens en Annick De Cock ‘T OVERDIJK CVBA Overdijk 5 9220 Hamme T: 052 48 21 82
Ontwerper:
AKRO NOVB BVBA – multidisplinair architecten- en consultingbureau Abdijstraat 81 9700 Oudenaarde T: 055 302 333 Thierry Ghyselinck – stedenbouwkundige Julie De Pauw – ruimtelijk planner Bert Deckmyn – ruimtelijk planner
2
0
INHOUDSTAFEL
1
BESCHRIJVING EN VERDUIDELIJKING VAN HET PLAN
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9
2 2.1 2.2 2.3 2.4
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11 3.12 3.13 3.14 3.15 3.16
SITUERING VAN HET PLANGEBIED EN DE OMGEVING BELEIDSVISIE GEMEENTELIJK RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN HISTORISCHE ONTWIKKLEING VAN HET BEDRIJF BESCHRIJVING BESTAANDE TOESTAND WERKING VAN HET BEDRIJF DOELSTELLINGEN VAN HET PLANOLOGISCH ATTEST BESCHRIJVING VAN DE BEHOEFTE OP KORTE TERMIJN BESCHRIJVING VAN DE BEHOEFTE OP LANGE TERMIJN REDELIJKE ALTERNATIEVEN
TOETSING AAN DE PLAN MER PLICHT FASE 1 : DEFINITIE VAN PLAN OF PROGRAMMA FASE 2 : TOEPASSINGSGEBIED FASE 3 : BEPALING VAN DE PLICHT TOT OPMAAK VAN EEN PLAN MER CONCLUSIE
BEOORDELING MILIEUEFFECTEN GEZONDHEID EN VEILIGHEID VAN DE MENS RUIMTELIJKE ORDENING FAUNA EN FLORA ENERGIE EN GRONDSTOFFENVOORRAAD BODEM WATER ATMOSFEER EN DE KLIMATOLOGISCHE FACTOREN GELUID EN TRILLINGEN LICHT, WARMTE, STRALING, LUCHT EN GEUR CULTUREEL ERFGOED EN ARCHEOLOGIE LANDSCHAP MOBILITEIT SAMENHANG TUSSEN DE DISCIPLINES GRENSOVERSCHRIJDENDE AFFECTEN CUMULATIEVE EFFECTEN LEEMTEN IN DE KENNIS
4
BESLUIT
5
VERZOEK TOT RAADPLEGING EN UITGEBRACHTE ADVIEZEN
6
BIJLAGEN
3
BESCHRIJVING EN VERDUIDELIJKING VAN HET PLAN 1.1
SITUERING VAN HET PLANGEBIED EN DE OMGEVING
Op de site is een paardenmanege gevestigd. De manege bestaat uit paardenstallen, binnen- en buitenpistes, parkings en graasweides.
Het plangebied bevindt zich in een vrij open gebied, dat zich bevindt tussen de gemeente Hamme en de deelgemeente Moerzeke. De bedrijfszetel sluit vrij dicht aan bij de bebouwde kom van Moerzeke. De directe omgeving wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door een bebouwingslint langs de Neerstraat / Hammestraat. Dit bebouwingslint bestaat voornamelijk uit ééngezinswoningen in open bebouwing.
Ten noord-westen van het plangebied is tevens een vrij uitgestrekt industriegebied aanwezig. Dit bevindt zich langs de Rijksweg N 41.
Ten oosten van de site is het landschap vrij open tot aan de Schelde.
Afb. 3 : ORTHOFOTO (bron Agiv)
4
1.2
BELEIDSVISIE GEMEENTELIJK RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN
In het richtinggevend deel van het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Hamme wordt het gebied Overdijk gezien als een “landbouwgebieden met specifieke agrarische geschiktheden”. Het wordt tevens gezien als een gebied geschikt voor het “ Ontwikkelen van de glastuinbouw door het afbakenen van stimulerings- en ondersteuningsgebieden”: Te Moerzeke wordt op Overdijk, een landschappelijk verantwoorde plek, een stimuleringsgebied voor de glastuinbouw afgebakend. Kastel wordt als ondersteuningsgebied voor de glastuinbouw gezien gelet op de bestaande concentratie. Hier worden maatregelen genomen om de serreteelt te ondersteunen en te ontwikkelen. Op pag 66 van de richtinggevend deel van het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Hamme lezen we onder het punt: “ 2.6.3.4 Uitbouwen sportinfrastructuur op lokaal niveau” Manège Overdijk – Moerzeke, het behoud van de ruiterhal wordt voorop gesteld, wat om een ruimtelijke oplossing vraagt. De Manège is gelegen in een gemengd agrarisch gebied, waardoor de functie kan aansluiten bij de uitbouw van het gebied. De bestaande ruiterhal met beperkte horeca gelegenheid kan worden behouden, uitbreiding is echter niet wenselijk. Aandacht zal besteed worden aan de buffering van de ruiterhal t.o.v. het omliggende agrarisch gebied. Graasweiden kunnen in aansluiting met de ruiterhal worden uitgebouwd in het agrarisch gebied. De ontsluiting naar de ruiterhal vraagt de nodige aandacht. Parkeervoorzieningen worden gerealiseerd in aansluiting met de bestaande gebouwen. In functie van de ontsluiting dient Overdijk te worden heraangelegd, met inbegrip van het kruispunt aan de Hammestraat.
Afb. 2 : GRB (bron Agiv)
5
1.3
HISTORISCHE ONTWIKKELING VAN HET BEDRIJF
De bedrijfshistoriek keert terug tot 1984, het moment waarop Herman Claessens de bestaande landbouwgronden langs Overdijk aankoopt van zijn ouders. Herman is op dat moment afgestudeerd als landbouwingenieur en wenst op die plaats een traditioneel landbouwbedrijf op te richten. Tevens is hij sinds zijn jeugdjaren een fervent paardenliefhebber maar die activiteit beperkt zich op dat moment tot een loutere hobby. In 1984 wordt een bouwvergunning verkregen voor de oprichting van een varkensstal en in 1986 wordt een uitbreiding verkregen voor de oprichting van een kippenstal. Gelet op de specifieke gemengde veeteeltbedrijvigheid, krijgt de onderneming de toepasselijke benaming “CV SPEK EN EI”. In 1996 worden omwille van de economische crisis een aantal leveringscontracten met groothandelsbedrijven niet meer verlengd en zien Herman en Annick zich voor de keuze geplaatst om ofwel aan schaalvergroting te doen in de varkenssector of zich toe te leggen op een andere bedrijfstak. Omwille van de toekomstige onzekerheid in de varkenssector en de nabijheid van een wooncluster wordt uiteindelijk beslist om niet verder te specialiseren en uit te breiden in de varkenssector maar over te gaan naar een paardenfokkerij, annex trainingscentrum. Gelet op het feit dat Herman fervent paardenliefhebber is en in al die jaren ook hobbymatig paarden is blijven fokken, is de overstap snel gemaakt. In datzelfde jaar (10-12-1996) wordt een stedenbouwkundige vergunning verkregen voor het omvormen en uitbreiden van het traditioneel landbouwbedrijf naar paardenfokkerij. De bestaande stallen worden omgevormd tot paardenboxen en er wordt een interne rijpiste bijgebouwd. De coöperatieve vennootschap SPEK EN EI wordt ook omgevormd naar de CVBA ’T OVERDIJK en het maatschappelijk doel wijzigt naar het fokken van paarden. De bedrijvigheid kent meteen een sterke groei en door de toenemende vraag naar rij-onderricht, pensionstallen en begeleiding van paard en ruiter, evolueert de activiteit snel naar een combinatie van fokkerij, paardenpension en manege. Intussen groeit ook de noodzaak aan beschikbare graasweides waardoor alle akkerlanden worden gesupprimeerd en vervangen worden door permanent grasland. Verzoekers beschikken op vandaag over een totale oppervlakte van meer dan 24 ha aan grasland. In 2004 wordt een regularisatieaanvraag verkregen voor een aantal wederrechtelijk uitgevoerde werken en de gedeeltelijke bestemmingswijziging naar manege-activiteiten. Sindsdien is de volledige gebouweninfrastructuur dan ook stedenbouwkundig vergund, ook wat betreft de bestemming. Op vandaag is CVBA ’T OVERDIJK een omvangrijk en drukbezocht hippisch centrum dat een grote bekendheid geniet in het Waasland en ver daarbuiten. De bedrijvigheid combineert diverse disciplines met betrekking tot de paardensport: fokkerij, paardenpension, manege en het organiseren van jumpingwedstrijden op provinciaal niveau. De achillespees van het bedrijf blijft op vandaag echter de gedeeltelijke zonevreemdheid (manege in agrarisch gebied) en de intussen sterk verouderde infrastructuur. Het grootste deel van de paarden worden gestald in voormalige varkens- en kippenstallen die onvoldoende vrije hoogte hebben en slecht verlucht zijn. Daarenboven dienen de diverse disciplines ruimtelijk van elkaar gescheiden te worden zodat de fokpaarden geïsoleerd blijven van de manege- en pensionpaarden. Dit is op vandaag bouwtechnisch en organisatorisch onmogelijk. Tenslotte wenst men ook slaapgelegenheid te bieden aan een aantal grooms die instaan voor de constante verzorging van de paarden. Gelet ook op de toenemende vraag naar meerdaagse verblijfsgelegenheid van paardenliefhebbers, wensen verzoekers ook op dat punt hun exploitatie te heroriënteren en het nodige verblijfscomfort en sanitair te bieden. Gelet op de toekomstige generatiewissel waarbij de dochters van Herman en Annick bereid zijn om de bedrijvigheid over te nemen, dient rechtszekerheid te worden verkregen over de bestaans- en ontwikkelingskansen op de betrokken locatie. Het standpunt van de vergunningverlenende overheid bij de beoordeling van voorliggend planologisch dossier, zal dan ook bepalend zijn of een investeringsgerichte bedrijfsvoering mogelijk is.
6
1.4
BESCHRIJVING BESTAANDE TOESTAND
Het HOOFDGEBOUW omvat op vandaag op het gelijkvloers een binnenpiste van 60m x 30m en bijhorende bergruimte aan de voorzijde. Aan de linkerzijde van de piste is plaats voorzien voor publiek tijdens wedstrijden, aan de rechterzijde zijn een aantal paardenboxen ondergebracht die van buitenaf bereikbaar zijn. Op de verdieping vinden we de cafetaria die uitkijkt op de binnenpiste. Achter het hoofdgebouw bevindt zich de TRAININGSPISTE met aan de rechterzijde een opslag voor hooi en stro.De verbinding tussen het hoofdgebouw en de trainingspiste wordt gevormd door een afdak. Losstaand, aan de rechterzijde van het hoofdgebouw zijn nog 2 STALGEBOUWEN te vinden waar enerzijds pensionpaarden en anderzijds de eigen paarden gestald staan . In totaal zijn er 111 stalplaatsen op de bedrijfszetel aanwezig waarvan er 60 verhuurd worden aan derden. Naast deze stalplaatsen zijn ook verschillende solaria en wasplaatsen aanwezig. In het meest rechtse gebouw is aan de voorzijde de WONING van de aanvragers ingericht. Rondom de gebouwen vinden we 2 buitenpistes, een overdekte stapmolen, longeercirkel, 3 paddocks en verschillende graasweides. Er zijn ook 2 parkings aanwezig (de ene voor de stalgebouwen, de andere aan de overzijde van de straat) voor de bezoekers van het complex.
7
1.5
WERKING VAN HET BEDRIJF In concreto kunnen de voornaamste activiteiten van de onderneming als volgt worden omschreven (zie ook www.overdijk.be). A. Fokken en opfokken van jonge warmbloedpaarden in functie van topsport Deze bedrijvigheid staat bekend onder FOKKERIJ D’O en kent in het paardenmilieu een grote bekendheid en faam, ook in het buitenland. Herman Claessens staat bekend als topfokker. Zowel in België maar ook in Amerika, Canada, Zwitserland, Frankrijk, Nederland, Italië, enz presteren paarden met achtervoegsel d’O op het hoogste niveau. Deze paarden zijn niet alleen geboren op de stoeterij maar ook ter plaatse zadelmak gemaakt en getraind tot jumpingpaarden met internationale allure. Herman heeft niet alleen 30 jaar ervaring maar heeft in de loop der jaren ook diverse specialisatiegraden behaald in het fokken en opleiden van paarden. Momenteel is hij eigenaar van 39 paarden waarvan er minstens 29 uit eigen kweek afkomstig zijn. Deze bedrijvigheid neemt ook op vandaag nog een belangrijke plaats in binnen het hippisch centrum en blijft onverkort behouden. Herman is weliswaar van mening dat een loutere fokactiviteit van paarden op vandaag niet leefbaar is en dient aangevuld met nevenactiviteiten.
B. Verhuren van stalboxen aan derden – pensionstal Deze activiteit is gevestigd onder CVBA ’T OVERDIJK. Op de bedrijfszetel zijn 111 stalplaatsen voor paarden aanwezig waarvan er 60 worden verhuurd aan derden. Deze mensen betalen een maandelijks bedrag voor het huren van de stalbox en kost en inwoon van hun eigen paard. Hiervoor krijgt het paard en zijn begeleider onbeperkt toegang tot het domein en kunnen ze gratis gebruik maken van alle aanwezige accommodatie: binnen en buitenpistes, stapmolen, douches en solaria, ruiterpaden in de buurt, enz. Afhankelijk van de gewenste formule, worden de pensionpaarden tweemaal daags voorzien van kracht- en ruwvoeder en er is voldoende mogelijkheid tot weidegang van april tot oktober, afhankelijk van de weersomstandigheden. Dit onderdeel van de bedrijvigheid is een belangrijke bron van inkomsten en zorgt voor continuïteit. Op vandaag zijn alle beschikbare paardenboxen volzet en dringt een uitbreiding zich op.
C.
Manege-activiteiten en organiseren van jumpingwedstrijden
RC ’T OVERDIJK (Riding Club) biedt begeleiding aan van paard en ruiter en dit op verschillende niveaus (van initiatie aan jonge kinderen tot wedstrijdniveau voor gevorderden) en in divers disciplines. Lessen worden aangeboden met eigen paard of met een paard van de manege. Hiervoor staan 12 paarden ter beschikking. De lessen zijn allesomvattend en slaan zowel op de rij-instructie, als theoretische lessen, als verzorging van het paard. Het betreft op vandaag een nevenactiviteit die alleen door Herman wordt aangeboden hoofdzakelijk op avonden in de week. Overdag zijn er geen lessen met uitzondering van woensdagnamiddag en zaterdagvoormiddag.Groepslessen worden georganiseerd met maximaal 5 deelnemers. RC ’T OVERDIJK beschikt over 175 actieve leden die op regelmatige basis komen oefenen. Daarnaast organiseert CVBA ’T OVERDIJK ook jumpingwedstrijden op allerhande niveaus. Deze wedstrijden vinden uitsluitend in het weekend plaats, meestal verspreid over twee of drie dagen. Gelet op de aanwezige gebouweninfrastructuur worden meestal indoorwedstrijden georganiseerd tijdens de wintermaanden.
8
Jaarlijks wordt een lijst meegedeeld aan de gemeentelijke overheid met data en aard van de wedstrijden. Ook de op de eigen website (www.toverdijk.be) zijn alle data van de wedstrijden uitdrukkelijk vermeld. Het aantal deelnemers aan de wedstrijden varieert uiteraard naar gelang het niveau en de discipline maar verzoekers schatten het gemiddelde aantal toch op ± 150 per wedstrijd. Aangezien de meeste ruiters ook meerdere paarden in competitie brengen, gaan wedstrijden steeds gepaard met de komst van een groot aantal vrachtwagens en paardentrailers. De beschikbare parking aan de overzijde van de straat volstaat echter ruimschoots om alle vrachtwagens op eigen terrein te kunnen stallen. Aangezien deze massa-evenementen heel wat organisatie vragen en hiervoor steeds een groot aantal vrijwilligers moet worden ingezet en de inkomsten niet meer in een gezonde verhouding staan met de kosten hiervan, wensen verzoekers deze jumpingwedstrijden af te bouwen en op termijn volledig stop te zetten. De parking aan de overzijde van de straat wordt dan ook aangeduid als “te verwijderen”.
D. professioneel africhten van paarden Jonge, beloftevolle sportpaarden kunnen worden afgericht, zadelmak worden gemaakt en ingereden op diverse sportwedstrijden. CVBA ’T OVERDIJK biedt hierin bijna 30 jaar ervaring op het hoogste niveau. De onderneming kan terugblikken op diverse kampioenpaarden die in eigen huis werden opgeleid en begeleid.
E.
Organiseren van sportkampen
Jaarlijks wordt een 4-daags zomersportkamp georganiseerd voor de jeugd dat vooral gericht is op het berijden en verzorgen van paarden. Op vandaag wordt slechts één zomerkamp georganiseerd ondanks de grote vraag - aangezien de bestaande infrastructuur hiervoor zeer beperkt is. Elke zomer moet hiervoor een tent worden geplaatst zodat de jongeren ter plaatse kunnen overnachten. Verzoekers hebben de ambitie om de mogelijkheid tot verblijfsgelegenheid uit te breiden maar hebben hiervoor nood aan betere infrastructuur inzake slaapplaatsen en sanitair om te voldoen aan de wettelijke verplichtingen rond het aanbieden van verblijfsrecreatie. (zie verder: korte-termijn-behoeften)
F.
Organiseren van wandelingen
Verzoekers hebben in de loop der jaren gestreefd naar de aanleg van ruiterpaden en zijn aangesloten bij het Ros Beiaard-routenetwerk dat beschikt over zo’n 100 km aan ruiterpaden in de ruime omgeving. In de zomermaanden is er dan ook een ruime keuze aan wandelpaden in de directe nabijheid van de bedrijfszetel. Al deze activiteiten vinden plaats op of in de onmiddellijke nabijheid van het bedrijfsterrein: Fokken en opfokken: 30 individuele boxen en 3 loopboxen voor veulens beschikbaar Pensionstal: 60 individuele boxen, zadelkamer, binnen- en buitenpistes, stapmolen, longeercirkel, aanwezigheid van graasweides, parkeergelegenheid voor 75 voertuigen Manege: 12 paarden beschikbaar, binnen- en buitenpistes, cafetaria, parkeergelegenheid Organiseren wedstrijden: binnen- en buitenpistes, cafetaria, twee ruime parkings Organiseren sportkampen: alle infrastructuur aanwezig, met uitzondering van voldoende slaapplaatsen en sanitaire voorzieningen Organiseren van wandelingen: aanwezigheid ruiternetwerk
9
1.6
DOELSTELLINGEN VAN HET PLANOLOGISCH ATTEST A.
De bedrijvigheid is deels zonevreemd
Volgens de planologische voorzieningen van het bij K.B. dd. 07-11-1978 vastgesteld gewestplan SintNiklaas – Lokeren bevindt de site zich integraal in agrarisch gebied. Volgens het K.B. van 28-12-1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen is agrarisch gebied bestemd voor: “De landbouw in de ruime zin. Behoudens bijzondere bepalingen mogen de agrarische gebieden enkel bevatten de voor het bedrijf noodzakelijke gebouwen, de woning van de exploitanten, benevens verblijfsgelegenheid voor zover deze een integrerend deel van een leefbaar bedrijf uitmaakt, en eveneens para-agrarische bedrijven (…)” Vooreerst dient benadrukt dat de bedrijvigheid in zijn totaliteit niet integraal als zonevreemd dient beschouwd Het fokken en opfokken van paarden is een zuivere agrarische activiteit die zich volkomen legitiem in het agrarisch gebied kan vestigen. Herman is daarenboven ingeschreven bij Acerta als “landbouwer in hoofdberoep” Ook de paardenhouderij is in haar functie niet zonevreemd. Volgens de Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling betreft het een “aan de landbouwverwante bedrijvigheid” die weliswaar niet als zuivere beroepslandbouw kan worden beschouwd maar wel als een nevenactiviteit die onmiddellijk bij de landbouw aansluit en erop afgestemd is. Een dergelijke activiteit kan mogelijks als “nevenactiviteit” bij beroepslandbouw worden vergund. De vraag stelt zich in casu of het verhuren van 60 stalboxen nog als een “nevenactiviteit” kan worden beschouwd. In alle redelijkheid mag aangenomen worden dat het verhuren van stalboxen aan derden, samen met de manege-activiteiten, de hoofdactiviteit vormt van CVBA ’T OVERDIJK en de bedrijvigheid hoofdzakelijk als zonevreemd dient beschouwd. Ondanks het feit dat de Vlaamse Regering de laatste jaren een soepeler beleid voert met betrekking tot de aanwezigheid van maneges en paardenhouderijen in de landbouwgebieden, is er met betrekking tot het recreatief paardrijden een algemene consensus dat deze activiteit niet in overeenstemming is met het agrarisch gebied. In de eerder aangehaalde brochure “paardenhouderij en stedenbouwkundige vergunningen in het agrarisch gebied”, verwoordt de Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling het als volgt: “Recreatieve activiteiten horen niet thuis in het agrarisch gebied. Dit betekent echter niet dat deze activiteiten er niet voorkomen. De zonevreemde activiteiten in de paardensector die door de Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling worden beschouwd als sport, recreatie of toerisme zijn: o Maneges (inclusief horecavoorzieningen) o Plattelandstoerisme (niet gebonden aan een actieve landbouwuitbating) Dat bepaalde activiteiten in het agrarisch gebied zonevreemd zijn, wil daarom niet betekenen dat de gebouwen onvergund tot stand zijn gekomen. Dergelijke recreatieve bedrijven zijn echter niet verenigbaar met de bestemming en de voorschriften van het agrarisch gebied en moeten dan bij een aanvraag tot uitbreiding of wanneer er meer rechtszekerheid gewenst is, door een planologisch initiatief een andere dan de agrarische bestemming krijgen.” Bijgevolg heeft het geen zin dat verzoekers via een gewone bouwaanvraag hun ruimtelijke behoeften kenbaar maken. In functie van een toekomstige reorganisatie en herschikking van de bedrijvigheid, kan op termijn slechts een stedenbouwkundige vergunning worden bekomen na een nieuw planinitiatief van de gemeentelijke overheid. Bijgevolg kunnen verzoekers zich enkel beroepen op de procedure tot het verkrijgen van een planologisch attest.
10
B. Een sterk evoluerende paardensector Het zal wellicht niemand ontgaan zijn, maar de Vlaamse paardensector is in pakweg 10 jaar tijd enorm geëvolueerd. Vlaanderen staat intussen aan de wereldtop, zowel met betrekking tot de handel in paarden als wat betreft de sportieve prestaties. België heeft verschillende wereldkampioenen in diverse disciplines en ook in de bredere lagen van de bevolking is de interesse voor paarden explosief toegenomen. De paardensport is op korte termijn dan ook sterk gegroeid en de behoeften met betrekking tot de hiermee gepaard gaande accommodatie zijn evenredig gestegen. Vroeger had men voldoende aan wat basismateriaal: een aantal paardenstallen, buitenpiste en longeercirkel. Op vandaag is er een hele modecultuur gegroeid met een eindeloos gamma aan benodigdheden en materialen. Ook de noodzakelijke bedrijfsinfrastructuur voor professionele paardenhouderijen dient noodzakelijkerwijze te voldoen aan de wensen van de klant, zoniet dreigt een belangrijk marktsegment verloren te gaan. Maar niet alleen de gewone recreant is veeleisender geworden, ook de professionele ruiters wensen een doorgedreven begeleiding en training met een professionele omkadering en alle noodzakelijke infrastructuur. Meer specifiek is er op diverse vlakken in de paardenwereld een duidelijk voelbare trend waar verzoekers niet blind mogen voor blijven: - veel paardenliefhebbers wensen hun paard intensief te berijden maar bezitten hiervoor niet het nodige talent, noch de technische bagage. Er is bijgevolg een enorme vraag naar opleidingen door geschoolde beroepsruiters/africhters. Met hun ervaring en kennis kunnen zij de combinatie van paard en ruiter intensief begeleiden. Zowel Herman als Annick zijn ervaren beroepsruiters die allebei hun sporen hebben verdiend op een hoog competitief niveau. Het gebrek aan voldoende inpandige bedrijfsruimte belet echter dat zij hun lessenreeksen gevoelig kunnen opvoeren. Zo is er nood aan een vernieuwde, voldoende geïsoleerde binnenpiste. - de vraag naar stalplaatsen voor recreatiepaarden is sterk toegenomen. Veel eigenaars van paarden hebben noch de ruimte, noch de tijd om een paard te stallen en te verzorgen. Bijgevolg zoeken zij naar oplossingen om hun paarden enerzijds de nodige zorg te bieden maar tegelijk ook te kunnen berijden. Manege ‘Overdijk beschikt op vandaag over een totaal van 111 stalboxen waarvan er 60 aan derden worden verhuurd maar deze stalplaatsen zijn sterk verouderd en niet meer aangepast aan hedendaagse noden. Daarenboven wenst men de dienstverlening naar privé-eigenaars te verhogen door meer en vernieuwde stalboxen aan te bieden. - de paardensport is een stuk democratischer geworden en toegankelijker voor bredere lagen van de bevolking. De mediatisering van de paardensport en een aantal wereldtopprestaties van Belgische ruiters en paarden maar ook een aantal tv-jeugdreeksen waarin paarden een hoofdrol spelen, hebben de paardensport ook bij kinderen heel populair gemaakt. De vraag naar intensieve begeleiding van kinderen is ook sterk toegenomen. Bijgevolg wenst men zich meer toe te spitsen op de jeugd door het organiseren van meer sportkampen tijdens de schoolvakanties. Verzoekers worden echter geconfronteerd met een zeer beperkte infrastructuur inzake slaapgelegenheid, catering en sanitair. - Tenslotte wensen verzoekers ook een antwoord te bieden aan de stijgende vraag naar paardentoerisme waarbij paardenliefhebbers een meerdaagse vakantie plannen, samen met hun paard. Naar het voorbeeld van Nederland, waar via een gespecialiseerde website (www.paardentoerisme.nl), arrangementen voor eigenaars met paarden kunnen geboekt worden voor meerdaagse trips in eigen land, wensen verzoekers de nodige accommodatie te voorzien zodat ook dit vernieuwd marktsegment kan aangesproken worden. Met de aanwezigheid van alle noodzakelijke accommodatie en een zeer uitgebreid netwerk aan ruiterpaden, is de basis voor een succesvolle “bed- and breakfast”-formule absoluut aanwezig.
11
- de ideale geografische ligging van de bedrijfszetel, centraal in het Waasland. De zeer goede ligging wordt ook bevestigd door de voorzitter van het VLP die aangeeft dat CVBA ’ T OVERDIJK het drukst bezochte paardensportcentrum is van het Waasland. Deze infrastructuur moet ten allen prijze behouden blijven maar mag eveneens niet blind blijven voor de nood aan modernisering en reorganisatie. - Herman en Annick draaien bijna 30 jaar mee in de paardensport en zijn er als het ware mee vergroeid. Iedereen kent CVBA ’T OVERDIJK met hun goedlachse uitbaters. Daarenboven staat de volgende generatie klaar om de fakkel over te nemen. Beide dochters (Nele en Inge) wensen de bedrijvigheid verder te exploiteren en uit te bouwen, maar niet binnen de bestaande gebouweninfrastructuur en niet meer op basis van het organiseren van massa-evenementen. - Op 30 jaar tijd hebben verzoekers een enorm netwerk uitgebouwd. Talrijke recreanten maar ook professionele ruiters rekenen op een continuïteit van de manege-werking en wensen hun trainingen bij CVBA ’T OVERDIJK ten allen prijze te behouden. Uitwijken naar andere sportcentra is geen optie om de eenvoudige reden dat deze niet beschikbaar zijn. - door hun landbouwverleden hebben de exploitanten een doorgedreven kennis van teeltprocessen en kunnen zij de kosten van grondstoffen (hooi en stro) aanzienlijk beperken. Door periodieke begrazing van weides, kan aan intensief graslandbeheer worden gedaan. Het hooi voor de paardenstallen wordt door verzoekers daarenboven zelf van het land gehaald. - Het betreft zonder twijfel een succesvol familiebedrijf waarbij elk lid op een intensieve manier op het bedrijf werkzaam is en zijn/haar eigen rol in het bedrijfsproces vervult. De arbeidsergonomie is vergelijkbaar met een geoliede machine waarbij gedrevenheid, flexibiliteit en arbeidsvreugde de kernwoorden vormen.
12
1.7
BESCHRIJVING VAN DE BEHOEFTE OP KORTE TERMIJN A. Regularisatie van diverse terreinaanlegwerken en bestemmingswijziging van materiaalloods tot interne trainingspiste
I.
Regularisatie van één buitenpiste en verwijderen van één buitenpiste Verzoekers hebben in de loop der jaren ‘90 twee buitenpistes aangelegd. Hiervoor is weliswaar geen stedenbouwkundige vergunning verkregen, noch aangevraagd. Beide pistes worden op vandaag vooral gebruikt in de zomermaanden, zowel voor het organiseren van wedstrijden als binnen de gewone werking van de manege.
Piste 1: 1350m²
Piste 2: 3673m²
Het betreffen slechts eenvoudige vegetatiewijzigingen waarbij het gras vervangen is door een geopad-zandbedekking. Verzoekers wensen piste 2 graag te behouden. Piste 1 zal worden verwijderd, aangezien op die plaats een nieuwe bedrijfswoning is voorzien (zie verder) II.
Regularisatie van parking voor personenwagens en verwijderen van parking voor vrachtwagens In functie van een vlotte werking van het hippisch centrum in het algemeen, dient voldoende parkeerruimte te worden geboden voor bezoekers, zowel aan personenwagens als aan kleinere vrachtwagens en trailers. Tussen het gebouwencomplex en de Overdijkstraat is een verharde parking aangelegd met staanplaatsen voor ± 75 voertuigen. Deze parking is ook voorzien van de nodige groenaanleg en de verharding is waterdoorlatend.
Van deze parking wordt gebruik gemaakt door iedereen die het hippisch centrum dagelijks bezoekt. De oppervlakte is voldoende voor de manegeactiviteiten en paardenpension en wordt licht
13
uitgebreid in functie van een vlotte circulatie. Het aantal effectieve parkeerplaatsen blijft echter ongewijzigd behouden. In het kader van de korte-termijn-behoeften zal deze parking enigszins worden herschikt en opgeschoven naar rechts. Totale bestaande oppervlakte: 2438m² Totaal aantal bestaande parkeerplaatsen: ±75 Nieuwe oppervlakte 2887m² Nieuw aantal parkeerplaatsen: 75 Aan de overzijde van de Overdijkstraat is eveneens een verharde oppervlakte in grind aangelegd. Deze parking wordt gebruikt voor het stallen van vrachtwagens van deelnemers aan de jumpingwedstrijden. De verharding is destijds louter om organisatorische redenen aangelegd. De meeste wedstrijden vinden plaats in de wintermaanden. Parkeren op een drassige weide geeft ontegensprekelijk aanleiding tot modderige toestanden. Bijgevolg hebben verzoekers destijds het initiatief genomen om deze oppervlakte met waterdoorlatende materialen te verharden. Totale oppervlakte: 6315m² Aangezien verzoekers geen ambitie meer hebben om nog langer wedstrijden te organiseren en deze activiteit op korte termijn volledig wensen stop te zetten, is deze parking niet langer noodzakelijk. Gelet op het feit dat deze parking is aangelegd zonder de noodzakelijke vergunning en ook slechts bestaat uit een eenvoudige grindverharding, zal deze worden verwijderd en opnieuw worden ingezaaid als graasweide. Op die manier zal de uitbating van het hippisch centrum zich volledig aan dezelfde kant van de openbare weg bevinden en kan in die zin ook geen enkele potentiële overlast meer veroorzaakt worden naar de aanpalende woningen toe. III.
Regularisatie gedeeltelijke bestemmingswijziging van een materiaalloods naar interne trainingspiste Het meest noordoostelijk gelegen gebouw op het terrein is in 2004 vergund als “stapelplaats voor hooi, stro en materialen” maar wordt in werkelijkheid grotendeels gebruikt als interne trainingspiste. De rechterzijde van het gebouw wordt wel gebruikt zoals vergund. Dit gebouw zal binnen de korte-termijn-behoeften volledig geïntegreerd worden in het hoofdgebouw maar aan de basisconstructie wordt niet geraakt. Verzoekers wensen de gewijzigde bestemming van deze constructie dan ook te regulariseren. Totale oppervlakte: 905m²
14
B. Verplaatsen van de waterloop cat 3 met nr. OS034e in overleg met het polderbestuur Langs de rechter perceelsgrens van de bedrijfskavel bevindt zich op vandaag een onbevaarbare waterloop categorie 3. Deze waterloop mondt uit in de Vlierbeek, een waterloop van categorie 2. Om de reorganisatie van de het stallencomplex mogelijk te maken, is een verplaatsing van deze waterloop categorie 3 noodzakelijk. De waterloop is in eigendom van het Polderbestuur waardoor een verplaatsing noodzakelijk dient voorafgegaan door een akkoord van dit bestuur. Op 19 februari 2014 werd de princiepsaanvraag voor het verleggen van de waterloop voorgelegd aan het bestuur en de leden tijdens de algemene jaarvergadering. Daarbij werd het voorstel geformuleerd om samen met de verplaatsing ook een wissel door te voeren in de categorieën van twee aanwezige grachten. (Zie de hierbij ingevoegde tekeningen ter verduidelijking.)
Tussen perceelnrs. 80Z, 80E en 80V enerzijds en perceelnr. 76A anderzijds bevindt zich een waterloop van categorie 3. Deze waterloop is in eigendom van de Polder Schelde-Durme Oost. De waterloop dient verplaatst om het nieuw te bouwen stallencomplex mogelijk te maken. Tussen perceelnrs. 76A en 74A bevindt zich een onbevaarbare waterloop categorie 4 (niet geklasseerd). Deze waterloop mondt eveneens uit in de Vlierbeek en heeft een betere aansluiting op het grachtenstelsel dat zich ten zuiden van de Overdijkstraat bevindt. Het Polderbestuur stelt bijgevolg voor om de categorieën van beide grachten om te wisselen. Op die manier wordt de bestaande categorie 3 omgewisseld naar een categorie 4 en heeft verzoeker de vrijheid om deze niet-geklasseerde gracht te verplaatsen en/of te overwelven. Meteen wordt door de omvorming van de bestaande categorie 4 naar een categorie 3 de vlottere doorstroming van het bekenstelsel gegarandeerd. De omgeving kenmerkt zich overigens niet als een overstromingsgevoelig of van nature overtroombaar gebied. Verzoekers wensen de bestaande waterloop geenszins de supprimeren. De bedding wordt eenvoudigweg 25m naar rechts verschoven en zal zich bijgevolg nog steeds langs de rechter zijde van het gebouwencomplex bevinden. De bestaande doorstroming blijft echter volledig gegarandeerd.
15
C.
Verbouwen en uitbreiden van het bestaande hoofdgebouw
Het bestaande hoofdgebouw dat op vandaag bestaat uit een binnenpiste van 60m x 30m en een aansluitende oefenpiste van 40m x 20m worden met elkaar verbonden en samen gevoegd tot één geheel. Beide binnenpistes blijven ongewijzigd behouden maar zullen wel in één grote hal worden samengevoegd. De bouwtechnische werken hiervoor zijn relatief eenvoudig. De bestaande staalstructuur van beide gebouwen blijft ongewijzigd behouden. Tussen beide loodsen, die nu ook reeds verbonden zijn met een afdak, wordt een vaste structuur gerealiseerd waarna de tussenwanden kunnen worden verwijderd. Op die manier creëert men een imposanter geheel die daarenboven veel transparanter kan werken. Beide pistes komen naast elkaar te liggen in één overdekt complex, hetgeen de onderlinge communicatie zal verbeteren. Daarenboven zal de hoofdgebouw worden verbreed met 3,5m waardoor de binnenpiste een comfortabele oppervlakte van 30m x 60m zal hebben. Deze verbreding kan eenvoudig worden uitgevoerd door de bestaande dakconstructie aan de rechterzijde binnen haar bestaande hellingsgraad 3,5 m door te trekken. Deze bouwtechnische ingrepen zullen ervoor zorgen dat veel meer comfort en ruimte wordt geboden aan de recreatieve en professionele ruiters. Bestaande oppervlakte hoofdgebouw (beide loodsen samen): 3547 m² Nieuwe oppervlakte na uitbreiding: 4194 m²
D. Slopen, herbouwen en reorganiseren pensionstallen De oude kippen- en varkensstal worden integraal gesloopt, eveneens de rij stalboxen die aansluiten bij het hoofdgebouw. De kippen en varkensstal zijn intussen bijna 30 jaar oud en zijn niet meer geschikt om als paardenstallen verder te gebruiken. Beide gebouwen vertonen na 30 jaar talrijke bouwtechnische gebreken en zijn aangetast door de ammoniakemissie door de langdurige huisvesting van achtereenvolgens kippen- varkens en paarden. Daarenboven zijn beide constructies te laag om op een comfortabele manier paarden te kunnen stallen. Daardoor is de verluchting in de stallen onvoldoende en het klimaat ongezond. Tenslotte bestaat de dakbedekking integraal uit asbesthoudende golfplaten. De configuratie van de bestaande stallingen is organisatorisch niet optimaal. Het betreffen immers twee langwerpige constructies met twee lange rijen boxen en een middengang. Alle paarden staan hierdoor noodgedwongen naast en bij elkaar: eigen fokpaarden, pensionpaarden van derden, manegepaarden, hengsten en (loopse) merries, zieke en gezonde paarden, jong en oud,… Deze gezamenlijke stalplaatsen leiden niet alleen onvermijdelijk tot conflictsituaties maar ook tot het verspreiden van ziektes. Aangezien Herman zijn eigen fokpaarden met zeer waardevolle bloedlijn gescheiden wil houden van de manege- en pensionpaarden, is een reorganisatie absoluut noodzakelijk. Daarenboven krijgt verzoeker ook steeds meer vraag naar het huren van enerzijds stalboxen maar anderzijds ook volledige stalunits met meerdere stalboxen in één complex, afgesloten van de andere pensionstallen. Eigenaars van meerdere paarden die op eigen terrein geen stalgebouw kunnen bouwen (meestal omwille van strijdigheid met de zonering), wensen op vandaag volledige stalcomplexen af te huren. Aangezien dergelijke huurcontracten met de bestaande infrastructuur onmogelijk zijn, mist CVBA ’T OVERDIJK een aanzienlijke bron van inkomsten.
16
Doel is dan ook om deze oude stalgebouwen integraal te slopen en te vervangen door een aaneensluitend geheel van nieuwe stalgebouwen, bestaande uit aparte complexen voor telkens maximaal 14 paarden. Verzoekers wensen, binnen de mogelijkheden zoals vastgelegd in de milieuvergunning en zonder uitbreiding van het aantal toegelaten stalplaatsen (120), een nieuw complex aan paardenstallen te bouwen. Het betreft 9 van elkaar gescheiden stallen voor telkens 14 of 12 paarden, aangevuld met bijhorende accommodatie zoals een solarium, wasplaats en kleine zadelkamer. Deze stallen blijven individueel zeer beperkt in omvang (363 m²), worden opgericht in eenvoudige, doch duurzame materialen (stalen structuur, silexbeton) en voorzien van een zadeldak. De kroonlijsthoogte zal beperkt blijven tot maximaal 3m, de nok zal niet hoger zijn dan 5m. Het volledige stalcomplex wordt verbonden door één overdekte en centrale gang die rechtstreeks in verbinding staat met de binnenpiste. Dit stalsysteem heeft meerdere voordelen: De ruimtelijke impact ten aanzien van de nabije omgeving blijft beperkt in vergelijking met één groot stalgebouw voor het huisvesten van 120 paarden. Een dergelijke gebouwenconfiguratie zal niet dominant aanwezig zijn binnen de omgeving en dan ook geen storend effect hebben ten aanzien van de agrarische dynamiek. Elk stalgebouw kan desgewenst apart verhuurd worden, waarbij elke huurder de nodige vrijheid krijgt om “zijn” vleugel te beheren. Tegelijk blijft het perfect mogelijk om ook één stalbox te huren binnen een groter geheel. De aanwezige paarden kunnen veel selectiever gestald worden. Zo kunnen de eigen fokpaarden afgezonderd blijven van manege- en pensionpaarden, hengsten kunnen op veilige afstand blijven van loopse merries. Op die manier blijven nodeloze conflicten en potentiële ziektes achterwege. Het geheel zal een veel kwalitatievere uitstraling bieden dan de huidige situatie. Bestaande oppervlakte stalgebouwen: 1960m² Nieuwe oppervlakte stallencomplex: 3800m² E.
Verplaatsen van de stapmolen, aanleggen longeercirkel, paddocks en galoppiste
Achteraan het stallencomplex zal de noodzakelijke accommodatie voor het trainen van paarden worden voorzien. Deze is op vandaag ook reeds aanwezig in de vorm van een stapmolen en longeercirkel maar deze worden verplaatst. De kleinere loopweides zijn noodzakelijk om jonge paarden een beperkte bewegingsvrijheid te geven vooraleer zij effectief kunnen overgaan tot weidegang. de speelsheid van jonge paarden maakt de aanwezigheid van paddocks noodzakelijk waarin ze vrij kunnen rondlopen en hun energie op een niet-agressieve manier kunnen kanaliseren De stapmolen is een eenvoudige metalen constructie die een overdekking heeft en slechts steun vindt aan de grond middels een centrale funderingsvoet. De diameter van de totale constructie bedraagt ± 20m. De longeercirkel is een eenvoudige zandvlakte afgesloten met een houten omheining. Deze wordt gebruikt om paarden aangelijnd te trainen. De totale diameter bedraagt eveneens ± 20m. De galoppiste tenslotte is een eenvoudige zandpiste met een breedte van 3m maar met een aanzienlijke lengte van 670 m in de vorm van een ovaal. Deze piste zal hoofdzakelijk worden gebruikt om jonge ruiters te laten kennis maken met vrije wandelingen en ervaren ruiters toe te staan hun paard een intensieve conditietraining te geven.
17
F.
Oprichten van een nieuw frontgebouw
In aansluiting met het hoofdgebouw wensen verzoekers een nieuw frontgebouw op te richten dat het hippisch complex vanaf de straatzijde een veel kwalitatievere aanblik zal bieden. 1. De bestaande voorgevel van het hoofdgebouw blijft integraal behouden maar zal worden opgevangen door een houtskeletbouw met kunstmatig verouderde raam- en poortopeningen, een gevelbekleding in gekaleide baksteen en dakbedekking met rode dakpannen. Deze ingreep zal het gebouwencomplex een minder industriële en mastodontische indruk geven en een betere integratie in het landschap met zich meebrengen.
Bestaande voorgevel gebouwencomplex
Nieuwe voorgevel gebouwencomplex
18
2. In aansluiting met deze houtskeletbouw, wordt een frontgebouw opgericht met een totale lengte van ± 72 m en een breedte van 10m. Deze lengte stemt overeen met de totale afstand die het stallencomplex zal beslaan. Op die manier worden de stalgebouwen aan het oog onttrokken en zal vanop de openbare weg enkel het zeer landelijke en kwalitatieve frontgebouw zichtbaar zijn.
Dit hoofdgebouw zal bestaan uit een gelijkvloers en een dakverdieping met een totale grondoppervlakte van 795 m². Verzoekers stellen zich tot doel om dit gebouw een eenvoudige maar eveneens rustieke en zeer landelijke uitstraling te geven. De kroonlijsthoogte en nokhoogte van dit gebouw blijven beperkt tot 3,10 m en 8,5 m. Zo zal het gebouw niet al te grootschalig overkomen en blijft het opzet bescheiden. Er worden twee vleugels gerealiseerd, met elkaar verbonden door een poortgebouw dat het stallencomplex toegankelijk maakt vanaf de parking. In het gebouw worden volgende functies voorzien: Bureelruimte en onthaal Sanitair blok met douches, wastafels en toiletten 10 studio’s voor tijdelijke verblijfsgelegenheid
19
G. Bouwen van een nieuwe bedrijfswoning De oude bedrijfswoning wordt gesloopt en vervangen door een nieuwe, bescheiden bedrijfswoning voor beide zaakvoerders. De bestaande woning voldoet niet meer aan de huidige isolatie- en ventilatienormen en biedt na 30 jaar niet meer het gewenste wooncomfort. Bijgevolg wordt deze oude woning gesloopt en vervangen door een vrijstaande en compacte woning vooraan op het terrein. Deze woning blijft ruimschoots onder het toegelaten volume van 1000 m³ en zal eveneens in een landelijke architectuur worden opgetrokken. De zeer beperkte afstand tussen de inplanting van de woning en de stalgebouwen, doet ons inziens besluiten dat een toekomstige afsplitsing in functie van zonevreemde bewoning, in de praktijk onmogelijk is. Oppervlakte te slopen woning: 266m² Oppervlakte nieuw te bouwen woning: 144 m² (beneden en bovenverdieping samen)
H. Maximale ruimtelijke integratie door de aanleg van groenschermen, waterpartijen en erfbeplanting Het nieuw te realiseren gebouwencomplex zal door middel van een oordeelkundige ingroening optimaal ingepast worden in het landschapsbeeld. Verzoekers hebben in het verleden ook steeds veel belang gehecht aan ruimtelijke integratie door een kwaliteitsvolle en intensieve erfbeplanting. Aan dit principe wordt vastgehouden. De bestaande beplanting ter hoogte van de woningen langs de Hammestraat blijft ongewijzigd behouden en aangevuld met een omheining in paal en draad. Ter hoogte van de straatzijde wordt een extra groenbuffer en eveneens een omheining voorzien. Verder zal in overleg met de gemeentelijke groendienst of de provinciale landbouwkamer overleg worden gepleegd over een kwalitatieve ingroening op het terrein zelf door een combinatie van hoogstammige bomen en bosplantsoen. Om enerzijds te voldoen aan de wettelijk verplichte hemelwaterverordening maar ook omwille van het esthetische, zal de bestaande waterpartij vooraan op het terrein aanzienlijk worden uitgebreid
20
Schematisch overzicht van de behoeften op korte termijn
Behoeften op korte termijn
Huidige opp
Nieuwe opp
1.
Te regulariseren
-
Regularisatie buitenpiste
3673 m²
3673 m²
-
Verwijderen buitenpiste
1350 m²
0 m²
-
Regularisatie en reorganisatie parking voor personenwagens Verwijderen parking voor vrachtwagens in functie van jumpingwedstrijden Gedeeltelijke bestemmingswijziging materiaalloods naar interne trainingspiste Verplaatsen waterloop cat 3
2438 m²
2887 m²
6315 m²
0 m²
905 m²
905 m²
± 300 lm
± 300 lm
3547 m²
4194 m²
1960 m²
3800 m²
6.
Verbouwen en uitbreiden van het bestaande hoofdgebouw Slopen, herbouwen en reorganiseren van pensionstallen Verplaatsen stapmolen en longeercirkel, heraanleggen van paddocks en galoppiste Oprichten van een nieuw frontgebouw
0 m²
795 m²
7.
Bouwen van een nieuwe bedrijfswoning
266 m²
144 m²
20.454 m²
16.398 m²
2. 3. 4. 5.
8.
Aanleggen van bijkomende groenschermen, waterpartijen en erfbeplanting TOTAAL
21
1.8
BESCHRIJVING VAN DE BEHOEFTE OP LANGE TERMIJN Gezien Manege ‘t Overdijk zich ten volle bewust is van de beperkte draagkracht van de landelijke omgeving en men de bedrijvigheid wenst te beperken tot een kleine KMO die beheersbaar is door één familie, voorziet men op lange termijn geen uitbreidingen meer. De behoeften op korte termijn - die hoofdzakelijk voorzien in een reorganisatie en niet in een effectieve uitbreiding van de onderneming - dienen te volstaan om de onderneming op een economisch verantwoorde manier voor de komende generatie veilig te stellen.
22
1.9
REDELIJKE ALTERNATIEVEN
1.9.1
LOCATIEALTERNATIEVEN Aangezien het planologisch attest wordt opgemaakt voor een herorganisatie van een bestaande, aanwezige, en hoofdzakelijk vergunde infrastructuur is het onderzoek van alternatieve locaties voor inplanting weinig zinvol. Er wordt immers niet vertrokken van een nieuw te vestigen activiteit, maar vanuit een bestaande vergunde inplanting. Een volledige herlokalisatie en herstel van het terrein in functie van de bestaande gewestplanbestemming is in de realiteit niet haalbaar, noch wenselijk.
1.9.2
NULALTERNATIEF Indien het planologisch attest niet zou worden opgemaakt, dan blijven de bestemmingen cf het gewestplan van kracht. Dit betekent dat de bestaande manege enkel binnen de juridische bestemming “agrarisch gebied” verder zou kunnen werken. Uitbreidingsmogelijkheden voor de zaak zijn hierdoor niet mogelijk. Enkel werkzaamheden, zoals vastgelegd voor zonevreemde gebouwen, zijn binnen deze wetgeving mogelijk.
1.9.3
REFERENTIESITUATIE De bestaande situatie wordt als referentiesituatie gebruikt. De bestaande situatie is vegelijkbaar met het nulalternatief.
23
TOETSING AAN DE PLAN MER PLICHT Er geldt enkel een plan-MER plicht voor plannen of programma’s die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben. Om al dan niet te kunnen besluiten tot een plan –MER-plicht moet geval per geval drie fases doorlopen worden. In de eerste plaats moet worden nagegaan of het voorgenomen plan of programma onder de definitie valt van plan of programma zoals gedefinieerd in het DABM. Daarna moet worden nagegaan of het betrokken plan of programma onder het toepassingsgebied van het DABM valt. Tenslotte moet worden bepaald of het plan van rechtswege onder de plan-MER plicht valt.
2.1 FASE 1: DEFINITIE VAN PLAN OF PROGRAMMA De definitie van plan of programma bevat drie voorwaarden die tegelijkertijd moeten vervuld worden. Het betreft volgende drie voorwaarden: 1. 2. 3.
Decretale of bestuursrechtelijke bepalingen moeten voorschrijven dat een plan of programma wordt opgesteld en /of vastgesteld; Het moet gaan om een plan of programma dat door een instantie op regionaal, provinciaal of lokaal niveau is opgesteld; Het plan of programma moet via een wetgevingsprocedure door het parlement of de regering worden vastgesteld of door een instantie (regionaal, provinciaal of lokaal niveau) worden vastgesteld.
De opmaak van het planologisch attest voldoet aan deze voorwaarden.
2.2 FASE 2: TOEPASSINGSGEBIED Het toepassingsgebied wordt in twee categorieën van plannen en programma’s opgesplitst: 1. 2.
Plannen of programma’s, of wijzigingen ervan, die het kader vormen voor de toekenning van een vergunning voor een project; Plannen of programma’s, of de wijzigingen ervan, waarvoor, gelet op de mogelijke beteknisvolle effecten op speciale beschermingszones, een passende beoordeing is vereist uit hoofde van artikel 36ter, §3 eerste lid van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.
Het plan valt onder het toepassingsgebied van het DABM gezien het plan bij goedkeuring een kader zal bieden voor het toekennen van vergunningen binnen het plangebied. Een stedenbouwkundige vergunning voor een project kan enkel verleend worden als het voorgenomen project zich in de bestemming bevindt die overeenkomt met de bestemming vastgesteld in het ruimtelijk uitvoeringsplan. Het ruimtelijk uitvoeringsplan vormt het kader op basis waarvan de stedenbouwkundige vergunning toegekend wordt.
24
2.3 FASE 3: BEPALING VAN DE PLICHT TOT OPMAAK VAN EEN PLAN MER Indien het plan of programma van rechtswege onderworpen is aan de plan-MEr_plicht dan is er geen milieuscreening vereist. Er is dan immers al een onweerlegbaar vermoeden dat er aanzienlijke milieueffecten zullen zijn. Er worden twee groepen van dergelijke plannen of programma’s onderscheiden: 1.
2.
Plannen of programma’s of wijzigingen ervan die tegelijkertijd: a. Een kader vormen voor de toekenning van een vergunning voor projecten die in de bijlagen I en II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 opgesomd worden; b. Niet het gebruik regelen van een klein gebied op lokaal niveau, noch een kleine wijziging inhouden; c. Betrekking hebben op landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afvalstoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening of grondgebruik. Plannen of programma’s of de wijziging ervan waarvoor, gelet op de mogelijke betekenisvolle effecten op speciale beschermingszones, een passende beoordeling vereist is.
Er dient derhalve nagegaan te worden of het plan tot één van deze twee groepen behoort.
Toetsing groep 1 Het planologisch attest vormt het kader voor de toekenning van een vergunning voor een project opgesomd in bijlage I, II en III van het project-m.e.r.-besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004, namelijk voor een project opgesomd in rubriek 10 b van bijlage III. Het planologisch attest bepaalt echter het gebruik van een klein gebied op lokaal niveau en is dus screeningsgerechtigd. Toetsing groep 2 De reikwijdte van de effecten tengevolge van het plan (of de impact van het plangebied op de omgeving) is van die aard dat er geen betekenisvolle impact kan gegenereerd worden op een speciale beschermingszone (vogelrichtlijngebieden en habitatgebieden), zodat een passende beoordeling niet vereist is.
Er is binnen het plangebied geen biologische waardevolle flora geregistreerd op de biologische waarderingskaart (zie verder).
Aldus dient voor het betreffende plan op basis van screening worden geoordeeld of het plan mogelijks aanzienlijke milieueffecten kan hebben.
2.4 CONCLUSIE Het plan is van rechtswege niet plan-MER-plichtig. Het valt echter wel onder het toepassingsgebied van het DABM en er moet derhalve onderzocht worden of er geen aanzienlijke milieueffecten zijn tengevolge van dit plan. Dit onderzoek is te vinden in het volgende hoofdstuk.
25
BEOORDELING MILIEUEFFECTEN Conform de omzendbrief LNE/2007 dd. 01.12.2007 (BS 17.12.2007) worden de volgende disciplines in overweging genomen: De gezondheid en veiligheid van de mens; De ruimtelijke ordening; De biodiversiteit, de fauna en flora; De energie- en grondstoffenvoorraden De bodem Het water De atmosfeer en de klimatologische factoren Het geluid en de trillingen Het licht, warmte, straling, lucht en geur; Het cultureel erfgoed, met inbegrip van het architectonisch en archeologisch erfgoed; Het landschap De mobiliteit De samenhang tussen de genoemde factoren.
3.1
GEZONDHEID EN VEILIGHEID VAN DE MENS De inrichting valt niet onder de SEVESO richtlijn. In de nabije omgeving zijn tevens geen bedrijven gevestigd die onder de SEVESO richtlijn vallen. De dichtstbijzijnde Seveso inrichting bevindt zich in Zele, op ongeveer 10 km van het bedrijf.
3.2
RUIMTELIJKE ORDENING Referentiesituatie De bestaande situatie betreft een bestaande manege met parkings en aanhorigheden, waarvan de bestaande toestand hoofdzakelijk vergund is. De manege is deels zonevreemd, gelegen in herbevestigd agrarisch gebied. Twee buitenpistes, de bezoekersparking voor personenwagens en de vrachtwagenparking zijn niet vergund. Eén buitenpiste wordt verwijderd, één wordt geregulariseerd. De parking voor personenwagens wordt heringericht, de parking voor de vrachtwagens wordt verwijderd. Mogelijke effecten Het planologisch attest voorziet in de herbestemming van de bestaande gronden, zodanig dat de bestaande activiteiten zone-eigen worden. Het plan voorziet enerzijds enkele regularisaties, uitbreidingen, herschikkingen en anderzijds het verwijderen van enkele bestaande constructies en gebouwen. Het plan voorziet tevens een betere landschappelijke inkleding van de bestaande gebouwen en een betere integratie in het landschap. De doelstelling van het plan bestaat erin om het juridisch-planologisch kader (gewestplan), waarin onvoldoende rekening is gehouden met de bestaande en vergunde toestand, bij te stellen zodat de rechtszekerheid wordt gewaarborgd. Er worden door deze aanvraag geen gronden ingenomen die op heden in een ander agrarisch gebruik zijn.
26
Conclusies en aanbevelingen Dit plan zorgt enkel voor een rechtzetting van een feitelijke en hoofdzakelijk vergunde situatie ten aanzien van de van kracht zijnde bestemmingsplannen. In deze zin is er een positief effect op de ruimtelijke ordening van het gebied en zijn omgeving en veroorzaakt het plan zeker geen aanzienlijke negatieve effecten. Bij de opmaak van een RUP zal een verdere motivering moeten gegeven worden voor de herbestemming van het herbevestigd agrarisch gebied. Er worden met deze aanvraag evenwel geen gronden herbestemd die nu in een ander landbouwgebruik zijn. Het herinrichten en herstructureren van de site zorgt voor een verbetering van het compact en zuinig ruimtegebruik. De omliggende graasweiden voor de paarden kunnen in principe gezien worden als gronden in agrarisch gebruik. Met deze aanvraag wordt in principe geen bijkomende agrarisch gebied ingenomen. De impact op de omringende agrarische structuur is bijgevolg ook verwaarloosbaar.
3.3
FAUNA EN FLORA 3.3.1 Speciale beschermingszones Het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu van 21/10/1997 bepaalt dat ieder plan dat – afzonderlijk of in combinatie met één of meerdere bestaande of voorgestelde activiteiten, plannen of programma’s – een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een als speciale beschermingszone te beschouwen gebied kan veroorzaken, dient onderworpen te worden aan een passende beoordeling. Het gaat om gebieden die door de Vlaamse regering zijn voorgesteld of aangewezen zijn als speciale beschermingszone in toepassing van de Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG van 02/05/1979) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG van 21/05/1992).
In de ruimere omgeving zijn geen vogelrichtlijngebieden of habitatrichtlijngebieden gekend.
3.3.2 VEN/IVON Het gebiedsgericht beleid van het natuurdecreet houdt de ontwikkeling van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en het Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk (IVON) in. Het natuurdecreet legt de voorschriften en geboden in VEN en IVON vast. Binnen het plangebied noch binnen de nabije omgeving ervan komen gebieden van het VEN of IVON voor. Het dichtstbijzijnde VEN-gebied, de Vallei van de Boven Zeeschelde van de Dendertot de Rupelmonding bevindt zich op meer dan 2 km van het plangebied.
3.3.3 Biologische waarderingskaart De biologische waarderingskaart vormt een basisdocument voor iedereen die betrokken is bij natuurbehoud, ruimtelijke planning, milieueffectenrapportage, landschapszorg e.d. Het is de
27
enige beschikbare gebiedsdekkende inventaris van de Vlaamse biotopen en wordt daarom algemeen aangewend als referentiekader. Ze bevat nuttige informatie betreffende de toestand en betekenis van het natuurlijk milieu. Om de BWK-kaart beter interpreteerbaar te maken voor het beleid wordt op basis van de inventarisatie een evaluatie doorgevoerd. Op basis van de waarderingscriteria zeldzaamheid, natuurlijkheid, kwetsbaarheid en biologische potenties wordt aan iedere karteringseenheid een waardecijfer toegekend: Biologisch zeer waardevol, Biologisch waardevol, Biologisch minder waardevol. Gezien op één locatie meerdere karteringseenheden mogelijk zijn, kan ook de evaluatie een combinatie van de bovenvermelde waarderingsklassen zijn:
Complex van minder waardevolle en waardevolle elementen, Complex van minder waardevolle en zeer waardevolle elementen, Complex van minder waardevolle en waardevolle tot zeer waardevolle elementen, Complex van waardevolle en zeer waardevolle elementen.
De percelen in het plangebied zijn aangeduid als minder waardevol.
3.3.4 Mogelijke effecten De aanvraag van dit planologisch attest heeft buiten planologische, beperkte effecten op fauna en flora. De te regulariseren buitenpiste en de te regulariseren parking voor personenwagens kan gezien worden als een mogelijk effect. De buitenpiste betreft een beperkte wijziging van vegetatie. De parking voor personenwagens zal na deze aanvraag op een betere locatie ingeplant worden en zal duidelijk ingericht worden als een “groene” parking. Het plangebied is momenteel biologisch minder waardevol. Door de beperkte uitbreiding van de bebouwing en de verharding zal er in de praktijk slechts een beperkte zone biologisch minder waardevol verdwijnen. Dit betreft een beperkt negatief effect.
Er zal een effect te verwachten zijn op de fauna en flora van de site aan de overzijde van weg. Deze is op heden verhard en wordt gebruikt als parking. Door het stopzetten van de jumpingwedstrijden zal deze parking overbodig worden en terug ingericht worden als graasweide. Aangezien deze vrachtwagenparking nu niet vergund is, kan dit effect niet in rekening worden gebracht als een positief effect en blijft het resultaat neutraal. Anderzijds biedt dit plan kansen om voldoende groenbuffers te voorzien zodat de terreinen in de natuurlijke en landschappelijke structuur worden ingepast. Door een ecologische verbindingsstrook van 5 m te voorzien langsheen de waterloop wordt de verbindende functie van de waterloop versterkt.
28
BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART (bron AGIV)
3.3.5 Conclusies en aanbevelingen De te regulariseren buitenpiste en parking kunnen gezien worden als een beperkt negatief effect. Enkele andere ingrepen in het plan (zie aanbeveling RUP hieronder) kunnen gezien worden als een beperkt positief effect. De bestaande parking aan de overzijde van de straat is niet vergund en kan dus niet in rekening worden gebracht Rekening houdend met voorgaande zal er een neutraal effect zijn op de fauna en flora op het terrein. Aanbevelingen voor de inhoud en de voorschriften in het RUP zijn: De oevers van de waterloop op een natuurlijke manier inrichten; Beplanting van het terrein afstemmen op de bodem en werken met streekeigen soorten; Een strook van 5 m langs de waterlopen vrijwaren van elke vorm van verharding en bebouwing en inrichten als groenstrook.
29
3.4
ENERGIE- EN GRONDSTOFFENVOORRAAD
Referentiesituatie Geen gekende nuttige energie- en grondstoffenvoorraden.
Conclusie Geen significante negatieve effecten.
3.5
BODEM Referentiesituatie Ter hoogte van de projectzone bestaat de bodem uit matig droge zandbodem zonder profiel. Deze zandgronden hebben de draineringsvoorwaarden als gemeenschappelijk kenmerk, ze zijn matig droog en vertonen roestverschijnselen tussen 60 en 90 cm. Ze hebben een gunstige waterhuishouding in de winter maar zijn wel in enige mate droogtegevoelig in de zomer. Aanwezigheid van een substraat bevordert de waterhuishouding in de zomer. Hun landbouwkundige waarde wordt vooral bepaald door de toestand van het humeus dek. Het complex . P groepeert bodems overwegend zonder profielontwikkeling ( . . p ) en met zwakke profielontwikkeling (. . b, . . h). Deze bodems zijn matig geschikt voor zomergranen en aardappelen; geschikt voor asperges. Ze hebben een hoge meststofbehoefte.
Afb.2 : BODEMKAART (bron AGIV) Mogelijke effecten Ten opzichte van de bestaande situatie (niet volledig vergund) is er geen bijkomende inname van bodem. Er is een beperking van het bodemgebruik met ongeveer 2.000 m². Een bestaande buitenpiste en een parking voor personenwagens worden geregulariseerd. Deze regularisatie zorgt voor een extra inname van bodem. Een mogelijk effect wordt veroorzaakt door een uitbreiding van de oppervlakte van de bebouwing. Deze uitbreiding heeft een oppervlakte van ongeveer 3.000 m². De uitbreiding zal
30
een compact geheel vormen met de bestaande bebouwing en blijft op voldoende afstand van o.a. de waterloop. Conclusie en aanbevelingen Het plan leidt tot een uitbreiding van de oppervlakte van de bebouwing en van verharding. Deze wordt grotendeels gecompenseerd door het verwijderen van de verharde oppervlakte van de bestaande parking. Deze uitbreiding is hoofdzakelijk het gevolg van het regulariseren van een parking voor personenwagens. Er kan dus een beperkt negatief effect ontstaan door dit plan. Dit negatief effect zal maximaal beperkt worden door het voorzien van de nodige flankerende maatregelen bij de opmaak van het RUP.
Aanbevelingen voor de inhoud en de voorschriften in het RUP zijn: Uitbreiding van de bebouwing en de verhardingen moeten zo compact mogelijk aansluiten bij de bestaande bebouwing; Bouwvrije strook van 5 meter langs de geklasseerde waterloop.
3.6
WATER Referentiesituatie Het plangebied grenst langs de rechter perceelsgrens van de bedrijfskavel aan een onbevaarbare waterloop categorie 3. Deze waterloop mondt uit in de Vlierbeek, een waterloop van categorie 2.
Het decreet van 18 juli 2003 betreffende het algemeen waterbeleid (BS 14.11.2003) legt in hoofdstuk III, afdeling I, bepaalde verplichtingen op, die de watertoets worden genoemd. Er werden watertoetskaarten opgemaakt die dienen ter evaluatie van de effecten van vergunningsplichtige ingrepen of van plannen of programma’s waarbij het bodemgebruik op een bepaalde locatie of voor een bepaald gebied wordt gewijzigd. Op basis van deze watertoetskaarten kunnen voor het plangebied volgende vaststellingen worden gemaakt.
Het plangebied is: niet gelegen in mogelijk of effectief overstromingsgevoelig gebied; gelegen in een infiltratiegevoelig gebied; niet gelegen binnen het winterbed van een waterloop; niet erosiegevoelig; gelegen in een matig grondwaterstromingsgevoelig gebied (type 2). Dit houdt in dat er bij de bouw van een ondergrondse constructie met een diepte van meer dan 5 m én een horizontale lengte van meer dan 100 m advies dient gevraagd te worden. Zulke constructies worden in het plan evenwel niet voorzien; deels gelegen in een gebied met een helling < 0.5%, deels in een gebied met een helling van 0.5 tot 5 %. Dit hellingspercentage is beperkt en geeft bij een gewijzigd grondgebruik niet meteen aanleiding tot erosiegevoeligheid door afstromend hemelwater.
31
Legende
Afb.3 : WATERTOETS (bron AGIV) Het bedrijf is momenteel niet aangesloten op het rioleringsstelsel. Op heden wordt het afvalwater geloosd in de gracht, na zuivering in de septische put. Van de paardenstallen worden geen effluenten afgevoerd. Deze produceren alleen droge mest die afgevoerd wordt voor de champignonteelt. Het bedrijf is volgens het van kracht zijnde zonerinsplan gelegen in het collectief te optimaliseren buitengebied. In deze zone wordt op termijn wel een collectieve zuivering van het afvalwater (via riolering) voorzien. De timing voor deze werken is niet steeds gekend. In afwachting van de aanleg van riolering moet het afvalwater minstens voorbehandeld worden in een septische put. De septische put moet in dat geval zowel het grijs afvalwater (bad, douche, wasmachine, keuken) als het zwart afvalwater (toilet) verwerken. Wanneer de riolering dan wordt aangesloten, kan de put (indien toegelaten door de rioolbeheerder) geheel of gedeeltelijk worden kortgesloten. Het bedrijf voorziet in zijn eigen watervoorziening door middel van een vergunde boorput. Mogelijke effecten Het plan dient steeds te beantwoorden aan de vigerende normen van het besluit van de Vlaamse Regering van 05 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater. Deze verordening bevat minimale voorschriften voor de lozing van niet-verontreinigd hemelwater, afkomstig van bebouwde en verharde oppervlakken. Het algemeen uitgangsprincipe hierbij is dat hemelwater in eerste instantie zoveel mogelijk gebruikt wordt. In tweede instantie moet het resterend gedeelte van het hemelwater worden geïnfiltreerd of gebufferd, zodat in laatste instantie slechts een beperkt debiet vertraagd wordt afgevoerd. Voor zowel de te regulariseren delen als de bijkomende oppervlakte aan gebouwen wordt rekening gehouden met de eis om een infiltratievoorziening te voorzien met een inhoud van 250 m³/ ha en met een minimale oppervlakte van 4% van de bijkomende verharde oppervlakte. Deze voorzieningen zullen aangevraagd worden samen met de betreffende bouwaanvragen. In grote orde komt dit neer op het volgende: Te regulariseren buitenpiste Deze is volledig waterdoorlatend. Er wordt hiervan geen regenwater opgevangen Te regulariseren parking personenwagen 2887 m² Infiltratievoorziening van 75 m³ en met een minimale oppervlakte van 115.5 m²
32
Totale te verbouwen en nieuw te bouwen bebouwde oppervlakte 8933 m² Infiltratievoorziening van 225 m³ en met een minimale oppervlakte van 357.3 m² Tussen perceelnrs. 80Z, 80E en 80V enerzijds en perceelnr. 76A anderzijds bevindt zich een waterloop van categorie 3. Deze waterloop is in eigendom van de Polder Schelde-Durme Oost. De waterloop dient verplaatst om het nieuw te bouwen stallencomplex mogelijk te maken. Tussen perceelnrs. 76A en 74A bevindt zich een onbevaarbare waterloop categorie 4 (niet geklasseerd). Deze waterloop mondt eveneens uit in de Vlierbeek en heeft een betere aansluiting op het grachtenstelsel dat zich ten zuiden van de Overdijkstraat bevindt. Het Polderbestuur stelt bijgevolg voor om de categorieën van beide grachten om te wisselen. Op die manier wordt de bestaande categorie 3 omgewisseld naar een categorie 4 en heeft verzoeker de vrijheid om deze niet-geklasseerde gracht te verplaatsen en/of te overwelven. Meteen wordt door de omvorming van de bestaande categorie 4 naar een categorie 3 de vlottere doorstroming van het bekenstelsel gegarandeerd. De omgeving kenmerkt zich overigens niet als een overstromingsgevoelig of van nature overstroombaar gebied. Verzoekers wensen de bestaande waterloop geenszins te supprimeren. De bedding wordt eenvoudigweg 25m naar rechts verschoven en zal zich bijgevolg nog steeds langs de rechter zijde van het gebouwencomplex bevinden. De bestaande doorstroming blijft echter volledig gegarandeerd. Het plan moet steeds beantwoorden aan de vigerende normen van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater. Deze verordening bevat minimale voorschriften voor de lozing van niet verontreinigd hemelwater, afkomstig van bebouwde en verharde oppervlakken. Een mogelijk effect wordt veroorzaakt door een uitbreiding van de oppervlakte van verharding en van de bebouwing. Dit effect zal tot een minimum beperkt worden aangezien er maximaal rekening wordt gehouden met het voorzien van de nodige infiltratievoorzieningen. Conclusie en aanbevelingen Door het omwisselen van een waterloop van categorie 3 en een van categorie 4 ontstaat er een betere doorstroming van het water naar de Vlierbeek. De te regulariseren en de bijkomende verharding en bebouwing zal aangesloten worden op een infiltratievoorziening met een minimaal debiet van 250 m³/ ha en een minimale oppervlakte van 4 % van de bijkomende verharde oppervlakte.
3.7
ATMOSFEER EN DE KLIMATOLOGISCHE FACTOREN De effecten inzake atmosfeer en klimaat situeren zich vooral op het vlak van warmteuitstoot en uitstoot van broeikasgassen (bvb van warmteinstallaties e.d.). Alle uitbreidingen van de gebouwen dienen te voldoen aan de van toepassing zijnde energieprestatieregelgeving. Er zijn geen significante effecten op de atmosfeer en het klimaat te verwachten.
3.8
GELUID EN TRILLINGEN Er bevinden zich op de site geen activiteiten die geluid en/of trillingen genereren.
33
Er zijn, behalve tijdelijke effecten tijdens de bouwwerken, geen aanzienlijke effecten te verwachten. Door het stopzetten van de jumping-wedstrijden (weliswaar niet vergund) zal er in de toekomst duidelijk minder verkeer naar de site komen. Aangezien deze jumpingwedstrijden ( de vrachtwagenparking) niet vergund zijn kan het effect ervan niet in rekening worden gebracht. De effecten op het vlak van geluid en trillingen kan bijgevolg als neutraal worden aanzien.
Afb. 4 : KAART GELUIDSBELASTING (bron Agiv)
3.9
LICHT, WARMTE, STRALING, LUCHT EN GEUR Enkel rond de kleine buitenpiste is er buitenverlichting aanwezig. Het betreft een vrij beperkte bron van licht. Deze wordt behouden maar niet uitgebreid. Het verkeer van en naar de site zal sterk verminderen in de toekomst aangezien er niet langer jumpingwedstrijden zullen georganiseerd worden. Dit effect mag weliswaar niet in rekening worden gebracht maar in werkelijkheid zal er een beperking zijn van de mogelijkse geurhinder. De uitbreidingen blijven kleinschalig en gezien de ligging in de nabijheid van een KMO-zone en de N41 worden geen significante wijzigingen van de luchtkwaliteit verwacht. De opmaak van dit plan heeft een neutraal effect voor de disciplines warmte, straling en geur.
3.10
CULTUREEL ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Er zijn geen beschermde gebouwen of gebouwen uit de inventaris bouwkundig erfgoed in de nabijheid van het terrein aanwezig. In de Centraal Archeologische Inventaris worden in het plangebied geen vondsten gemeld. Dit betekent echter niet dat er geen archeologisch materiaal aanwezig kan zijn op de site. De verstoring van de gronden in het gebied zijn niet van die aard dat belangrijk archeologisch materiaal verloren kan gaan. Het spreekt voor zich dat, tijdens de bouwfase, mogelijks archeologisch materiaal steeds zal gemeld worden volgens de bestaande wetgeving inzake archeologie. Er zijn geen aanzienlijke effecten te verwachten.
3.11
LANDSCHAP
34
Referentiesituatie Het plangebied grenst niet aan of maakt geen deel uit van een beschermd landschap. Mogelijke effecten De opties genomen in dit plan zullen voor een betere integratie van de gebouwen in het landschap zorgen. Door het voorzien van de nodige groenbuffers zal de bestaande situatie verbeteren. Het herschikken van de gebouwen op de site heeft een gunstig effect op het zuinig ruimtegebruik. Het verwijderen van de parking aan de overzijde van de weg heeft tevens een positief effect op het landschap. Conclusie en aanbevelingen Het plan biedt de kans om het bedrijf beter te integreren in het landschap en heeft een positief effect.
3.12
MOBILITEIT Referentiesituatie De verschillende bedrijfsactiviteiten binnen CVBA ’T OVERDIJK zijn ook verantwoordelijk voor een verschillend mobiliteitsprofiel. Het gemiddeld aantal voertuigbewegingen dat aan de bedrijfszetel kan toegeschreven worden, zijn moeilijk in kaart te brengen, gelet op de onregelmatige tijdstippen waarmee zij plaats vinden. Het mobiliteitsprofiel van de onderneming is dan ook het resultaat van een theoretische denkoefening. 1. Het fokken en africhten van paarden Het betreft een louter interne activiteit die nauwelijks voertuigbewegingen met zich meebrengt. De bevoorrading van het stro voor de paarden, gebeurt met grote vrachtwagens en vindt gemiddeld 1x per kwartaal plaats. De aanvoer van hooi wordt geraamd op 600 balen per jaar waarvan de helft afkomstig is van de eigen weilanden. Dit gebeurt met eigen tractor en kar tijdens het oogstseizoen. Het hooi dat niet zelf wordt gewonnen, wordt aangevoerd door landbouwers uit de streek, eveneens met eigen vervoer. De voertuigbewegingen die met deze zone-eigen activiteit gepaard gaan, is verwaarloosbaar en kan geen enkele hinder veroorzaken naar de omgeving toe.
2. Paardenpension Zo’n 60 eigenaars stallen hun paard bij CVBA ’T OVERDIJK. Hiermee is de beschikbare accommodatie volledig ingevuld. De eigenaars hebben te allen tijde vrije toegang tot de bedrijfszetel. Niet alle eigenaars komen hun paard dagelijks bezoeken en berijden. Gemiddeld komen zo’n 30 klanten per dag naar de manege en dit op alle mogelijke tijdstippen van de dag. Indien zij hun paard effectief ook willen berijden, moet eerst een reservatie worden gemaakt zodat beide binnenpistes niet overbelast worden (maximaal 5 ruiters samen in één piste). Zowat iedereen komt met de wagen naar de site. De beschikbare parking voor 75 wagens volstaat ruimschoots om alle bezoekers op eigen terrein te ontvangen. Ook deze activiteit kan geen bron van hinder vormen aangezien het komen en gaan van klanten sterk verspreid over de volledige dag gebeurt. 3.
Manege-activiteiten
35
CVBA ’T OVERDIJK werkt met een systeem van lidmaatschap waarbij de leden financiële voordelen worden geboden tov de niet-leden. In totaal zijn 175 leden aangesloten. Alle lessen worden georganiseerd op basis van reservering, individueel of in groep. De lessen kunnen worden genomen elke avond van de week en op woensdagnamiddag en zaterdagvoormiddag. Voor de groepslessen worden maximaal 5 leerlingen toegelaten en wordt er telkens in blokken van 1 uur gewerkt (een blok van 2 uren is ook mogelijk). De lesreeksen zijn een combinatie van theorie, verzorging van het paard en het effectieve paardrijden. Verzoekers schatten het aantal avondlijke bezoekers op maximaal 40 per dag. De cafetaria is dagelijks open vanaf 18u en is uitsluitend voorbehouden voor gebruikers van de bedrijfsaccommodatie. In functie van de manege-activiteiten komen quasi alle bezoekers met de wagen, al dan niet met aanhangwagen (paardentrailer). Alle bezoekers kunnen hun voertuig op eigen terrein stallen. De beschikbare parking voldoet ruimschoots. Rekening houdend met het feit dat CVBA ’T OVERDIJK hoofdzakelijk een lokale bedrijvigheid exploiteert met mogelijks een bovenlokale invloedssfeer, mag in alle redelijkheid worden aangenomen dat de meerderheid van de leden afkomstig is uit de gemeente zelf of vanuit aangrenzende gemeenten. Het uitbaten van een manege is een streekgebonden activiteit waarbij paardenliefhebbers logischerwijze een locatie zoeken om hun hobby of passie te beoefenen dichtbij huis. 4. Organiseren van jumpingwedstrijden De zwaarste verkeersdruk wordt op heden veroorzaakt door de organisatie van de jumpingwedstrijden. Volgens verzoekers varieert het deelnemersveld per wedstrijd, zodat onmogelijk een concreet aantal bezoekers kan worden meegedeeld. Maar algemeen wordt aangenomen dat er gemiddeld zo’n 150 deelnemers per wedstrijd worden ingeschreven. Het merendeel van de deelnemers schrijft ook meer dan één paard in per discipline. Bijgevolg gaan de bijna wekelijkse jumpingwedstrijden gepaard met een vrij hoog aantal inkomende en uitgaande voertuigbewegingen waarbij gemiddeld 300 vrachtwagenbewegingen per wedstrijdweekend in rekening moeten worden gebracht en zo’n 150 voertuigbewegingen van toeschouwers (familie en vrienden). Deze activiteit zal in de toekomst niet meer plaatsvinden maar de vrachtwagenparking is ook niet vergund wat een neutraal effect heeft op het vlak van de mobiliteit. 5. verkeersstroom Het bedrijfsterrein is vlot ontsluitbaar op Overdijk. Het betreft een gemeenteweg met een rijdbreedte van ± 3m en aan beide zijden begrensd door een groene berm. Ter hoogte van de aansluiting met de Hammestraat is er een wegverbreding zodat in- en uitgaand verkeer elkaar niet hinderen. Tot op heden heeft deze “bottleneck” nooit tot ernstige verkeersproblemen aanleiding gegeven.. Quasi alle voertuigbewegingen die gelinkt kunnen worden aan het hippisch centrum komen via de N41 om ter hoogte van het kruispunt de Hammestraat in te draaien en vervolgens Overdijk te bereiken (zie onderstaande luchtfoto).
36
Mogelijke effecten Door het wegvallen van de jumpingwedstrijden zal de grootste stroom aan mobiliteit in de toekomst ook verdwijnen, maar de vrachtwagenparking die voor die wedstrijden wordt gebruikt is niet vergund. In de overige verkeersstromen worden geen aanzienlijke wijzigingen verwacht.
Conclusie en aanbevelingen Het plan heeft een neutraal effect op het vlak van mobiliteit.
3.13
SAMENHANG TUSSEN DE DISCIPLINES Er zijn geen significante effecten te verwachten
3.14
GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN Gelet op de ligging van het plangebied op ruime afstand van gemeente-, gewest- of landgrenzen, de schaal van de ontwikkeling en het ontbreken van aanzienlijke milieueffecten wordt geconcludeerd dat er geen gewest- of landgrensoverschrijdende effecten zullen voorkomen n.a.v. dit plan.
3.15
CUMULATIEVE EFFECTEN Er zijn geen plannen of projecten in de nabije omgeving bekend die een invloed kunnen hebben op dit plan, of die door dit plan beïnvloed kunnen worden. Bijgevolg kan gesteld worden dat er geen cumulatieve effecten te verwachten zijn.
37
3.16
LEEMTEN IN DE KENNIS De beperkte leemten in de kennis zijn het gevolg van onzekerheden over de concrete realisatie en invulling van het plangebied. Op het niveau van het plan kan dit niet verder worden uitgedetailleerd dan nu reeds het geval is. De leemten zijn niet van die aard dat ze aanleiding kunnen geven tot mogelijke aanzienlijke milieueffecten. Daarnaast zullen ruimtelijke effecten die het detailleringsniveau van het planologisch attest overschrijden op het niveau van de stedenbouwkundige vergunning worden beoordeeld (vb. beplantingsvoorstellen, e.d.)
38
BESLUIT
Zoals eerder vermeld, bestaat de doelstelling van het RUP erin om voor een hoofdzakelijk vergunde manege het juridisch-planologisch kader (gewestplan), waarin onvoldoende rekening word gehouden met de bestaande en vergunde toestand, bij te stellen zodat rechtszekerheid wordt gewaarborgd voor de huidige en de volgende generatie. Op basis van de beschikbare informatie kan worden besloten dat ten gevolge van het RUP geen aanzienlijke milieueffecten te verwachten zijn. Het planologisch attest, dat voorwerp vormt van dit onderzoek tot milieueffectenrapportage, valt volgens voorgaand effectenonderzoek bijgevolg niet onder de plan-MER-plicht zoals voorzien in het plan-MER decreet van 17/04/2007. De voorgestelde milderende maatregelen voorgesteld in dit onderzoek worden opgenomen of verwerkt in het ontwerp van planologisch attest.
39