N I E U W S B R I E F ARCHEOLOGISCH ADVIESBUREAU
2009 - 2
De Gasunie is begonnen met de aanleg van een pijpleiding die dwars door Nederland gaat lopen. RAAP zorgt voor de archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden en dat kan bijzondere vondsten opleveren. Afgelopen september ontdekte RAAP projectleider Janneke Hielkema de resten van mammoeten bij het Drentse Oranjekanaal.
erfgoedzorg
Boren naar olie en archeologie in Schoonebeek
Janneke Hielkema, projectleider bij de regionale RAAP vestiging in Drachten, weet nog goed hoe ze bij het Oranjekanaal onder in de put stond. Er moest een kuip van zeven tot acht meter diep gegraven worden. De machinist haalde op aanwijzingen van Hielkema en haar team laagje voor laagje de grond weg. Hielkema: “De eerste dag hadden we niks gevonden. Tegen het einde van de tweede dag hadden we het er net over hoe saai het kan zijn om de hele dag op te letten wat er weggegraven wordt, toen we plotsel ing een tik hoorden. De bak van de graafmachine had iets geraakt. We zijn er meteen op afgegaan en zagen de eerste mammoetresten tevoorschijn komen.” “Die botten zijn zo oud, het is bijzonder om ze vast te houden”, zegt Hielkema, die zelf prehistorie heeft gestudeerd in Groningen. “Het heeft me aardig uit mijn slaap gehouden, vooral toen we de slagtand van een mammoet vonden. RTV Drenthe zou de volgende dag komen om die te filmen, vandaar dat de tand moest blijven liggen. Er rijdt ’s nachts wel bewaking rond het terrein en de vondst lag redelijk onbereikbaar in de diepe put, maar het hield me wel bezig. Gelukkig lag alles er de volgende ochtend nog.” Neushoorn De mammoetresten die langs het Oranjekanaal tevoorschijn kwamen, trokken veel belangstelling. Hielkema: “Iedereen leefde mee, belde me op. Ik was er zelf ook erg enthousiast over. Van mijn zoon mocht ik zijn Ice-age mammoetknuffel meenemen, om ons geluk te brengen. Uiteindelijk hebben we zo’n zeventig fragmenten gevonden! Voornamelijk botresten van mammoeten, maar ook een onderpoot van een wolharige neushoorn. Verder zaten er twee stukken van de kop van een snoek bij en een pootje van een watervogel. Of al die dieren daar op hetzelfde moment geleefd hebben, is onduidelijk, maar hun resten zijn wel in dezelfde laag gevonden.”
Spoedaanpak A2 Limburg: archeologisch advies per pechhaven
INHOUD
Archeologische begeleiding
Mammoetresten ontdekt in Drentse bodem
Het verhaal achter de kaart: kasteel Nijenrode
De laatste resten van een leprozerie in Harderwijk
en verder: Boren naar het castellum van Utrecht | De laatste resten van een leprozerie in Harderwijk | Archeologische duikinspectie Westerschelde | Verhuizing RAAP regio oost
Projectleider Janneke Hielkema houdt een mammoetkies in haar hand.
Ook voor de Gasunie was de vondst van mammoetresten positief nieuws. Een bijzondere vondst heeft toegevoegde waarde en levert goede PR. En vertraging heeft de vondst niet opgeleverd. RAAP kreeg een week de tijd voor het onderzoek van een vijf meter brede en 25 meter lange sleuf. Daarna moest het team van Gasunie weer verder met boren voor de aanleg van de pijpleiding. RAAP heeft alle vondsten kunnen intekenen, fotograferen en inmeten. Daarnaast is een meer dan vier meter hoge profielwand gedocumenteerd en bemonsterd. 1991 Eerder al, in 1991, zijn tijdens graafwerkzaamheden vlakbij het Oranjekanaal ook mammoetresten gevonden. Op de stort vond een kraanmachinist een slagtand van een mammoet. Daarna deed de Universiteit van Groningen onderzoek en kwamen meer resten tevoorschijn. Die botten zijn destijds via de koolstof C-14 methode gedateerd op gemiddeld 45.000 BP in het Moershoofd -Interstadiaal, dat is een warmere periode tijdens de laatste ijstijd. Omgerekend komt dat neer op een ouderdom van zo’n 43.000 jaar. Janneke Hielkema licht toe: “Met die eerdere vondsten in de nabijheid lag het voor de hand dat het graafwerk voor de aanleg van de noord-zuid pijpleiding op deze locatie archeologisch zou worden begeleid. Van tevoren hadden we rekening gehouden met mammoetresten, daarom was Anton Verhagen erbij gehaald. Hij is een ervaren paleontoloog en mammoetdeskundige.” Vondsten in context De vondsten zijn bijzonder omdat ze in hun context gevonden zijn. Hielkema hierover: “Vaak worden mammoetresten opgevist door vissers die ze in hun netten aantreffen, of door baggeraars, zodat we niets meer kunnen zeggen over de lagen waar ze uitkomen of de ligging van de botten ten opzichte van elkaar. Maar in dit geval lagen ze in de grond op de plek waar die dieren geleefd hebben. Dat gebeurt zelden. Ik ken geen andere voorbeelden in Drenthe, afgezien van de resten die hier vlakbij aan het licht kwamen. In 1991 is er natuurlijk al het een en ander onderzocht, maar we zijn nu jaren verder en kunnen nieuwe onderzoekstechnieken toepassen. Daarom hebben we ook veel monsters genomen. Bijvoorbeeld voor pollenanalyse, waarbij je het fossiele stuifmeel onderzoekt, en voor OSL-datering, dat is een vrij nieuwe dateringstechniek die gebruik maakt van het meten van licht dat na optische stimulatie vrijkomt uit zand.” De botten zijn voorzichtig schoongemaakt en liggen nu in plastic bakjes te drogen op het RAAP-kantoor in Drachten. Ze moeten
geconserveerd worden en een deel van de botten ligt daarvoor al bij een gespecialiseerd bedrijf in Urk. “Wat er na de conservering mee gebeurt, is nog onduidelijk”, zegt Janneke Hielkema. “Het gaat niet om archeologische maar om paleontologische vondsten en daar bestaat eigenlijk geen goede wetgeving voor. Maar het zijn natuurlijk bijzondere resten en het zou jammer zijn als ze in een depot verdwijnen. De Gasunie wil de mammoetbotten graag tentoonstellen en ook het Drents Museum heeft al belangstelling getoond.” Krassen Op een aantal botten lijken krassen en vraatsporen te zitten, maar of het gaat om snijsporen, zoals mammoetdeskundige Verhagen vermoedt, kan Janneke Hielkema nog niet bevestigen: “Snijsporen kunnen erop duiden dat we te maken hebben met mensen, mammoetjagers bijvoorbeeld. Dat zou heel bijzonder zijn, maar dat wil ik eerst laten uitzoeken. We hebben tijdens het veldwerk steekproefsgewijs grond gezeefd, maar geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van mensen, laat staan dat er vuistbijlen zijn gevonden. Krassen kunnen ook veroorzaakt zijn door andere dieren of door verplaatsing in de bodem. In de laatste ijstijd is de bodem bodem hier behoorlijk verfrommeld door vorstwerking. Specialisten van het Groninger Instituut voor Archeologie die naar de botten hebben gekeken, durven niet met 100% zekerheid te zeggen dat het snijsporen zijn. Er zullen nog andere deskundigen naar kijken, ook een archeoloog die specifiek op dit onderwerp is gepromoveerd. Ik ben erg benieuwd wat hij ervan zegt. Als het werkelijk snijsporen zijn dan is dat een nader onderzoek waard. Met die mammoetbotten zitten we in een periode waarin de Neanderthalers nog rondliepen in Drenthe, de voorlopers van de moderne mens, dat maakt het erg interessant.” Onlangs is mammoetdeskundige Dick Mol langs geweest om de botten te bestuderen. Hij ontdekte dat er resten van in elk geval twee mammoeten aanwezig zijn, een jong dier en een ouder volwassen dier. In de komende maanden werkt Janneke Hielkema het onderzoek uit en zal blijken of een vervolg wenselijk is.
2010
H
Afbeelding: Wikimedia Commons
Z
Noord-zuid gasleiding In het kader van het project Noord-Zuid Route legt de N.V. Nederlandse Gasunie tussen 2009 en 2012 vele honderden kilometers ondergrondse gasleiding aan. Het project omvat onder meer de realisatie van 48 inch-leidingen tussen Rysum (D) en Schinnen en tussen Wijngaarden en Zelzate (B), alsmede de bouw van twee nieuwe compressorstations. De nieuwe pijpleiding is nodig om in de toekomst meer gas uit het buitenland te kunnen aanvoeren. Op geselecteerde plaatsen in het leidingtracé waar archeologische resten te verwachten zijn, voert RAAP proefsleuvenonderzoek uit. Behoudenswaardige vindplaatsen worden vervolgens direct onderzocht en zorgvuldig gedocumenteerd. Archeologische begeleiding vindt plaats als er bijvoorbeeld technische belemmeringen zijn, zoals de grote diepte bij Wezuperbrug waar de mammoetresten gevonden zijn (bij het Oranjekanaal in het tracé tussen Orvelte en Wezuperbrug). Daar zijn eerst damwanden geplaatst en is het grondwater verlaagd.
Marten Verbruggen directeur RAAP omzet
N
et jaar 2010 belooft een bijzonder jaar te worden, in tweeërlei opzicht. Vanzelfsprekend denkt iedereen allereerst aan de sombere economische vooruitzichten. Of je nu in de bouw werkt, de transportsector, of bij de overheid, iedereen vraagt zich af of de economie zal aantrekken en wat de effecten zullen zijn van de aangekondigde bezuinigingen op de overheidsuitgaven. Ook in de archeologische branche houden we wat dat betreft de adem in. Zullen de overheden voor onze sector een belangrijke groep van opdrachtgevers straks allemaal de hand op de knip moeten houden, en zal de archeologische markt voor het eerst sinds jaren op een krimp afstevenen? Of wordt deze krimp alweer gecompenseerd door stijgende investeringen in infrastructuur en bouw? Wie het weet mag het zeggen. Helaas bestaat de archeologische markt nog maar een jaar of vijftien, waardoor we niet kunnen terugvallen op ervaringen uit het verleden. Daardoor weten we niet goed hoe de archeologische markt zich precies gedraagt bij een conjuncturele neergang. Loopt ze daarmee precies in de pas of is er altijd sprake van een vertraging? Of trekt de archeologische markt zich misschien wel weinig aan van de conjunctuur? Wat we inmiddels wel weten is dat de archeologisch markt het afgelopen jaar nog een lichte groei liet zien. En eerlijk is eerlijk, dat had niemand van te voren voorspeld. Maar omdat kennis uit het verleden, ook die van het afgelopen jaar, geen garantie biedt voor de problemen van de toekomst zal het er ook in 2010 om spannen. Misschien kunnen we hoop putten uit de bijna 25-jarige reeks van omzetcijfers van een willekeurig archeologisch bedrijf dat ik niet bij name zal noemen. De bedragen laat ik gemakshalve achterwege. Duidelijk is dat de curve niet parallel loopt met de economische groei van de afgelopen 24 jaar. Het enige dat een even spectaculaire groei laat zien is de toename van het draagvlak voor archeologie en meer in het algemeen voor cultuurhistorie. Blijkbaar heeft het bedrijf in kwestie goed gebruik gemaakt van dit draagvlak en hebben vele trouwe klanten met hun opdrachten een bijdrage geleverd aan de omzetgroei. Wellicht heeft u de hint al begrepen. Ook voor RAAP belooft 2010 een bijzonder jaar te worden: we bestaan in februari op de kop af 25 jaar en willen daar na “de grote recessie” graag nog heel wat jaren op laten volgen. We hopen u nog vele jaren van dienst te kunnen zijn.
jaren Foto: ToonBeeld/Frans de Vries, Stiens
0
5
10
15
20
25
Boren naar olie en archeologie in Schoonebeek
Inventarisatie, begeleiding, opgraving
Bij Schoonebeek in Drenthe zit op 800 meter diepte olie in de grond. Veel minder diep onder het maaiveld liggen ook archeologische resten. De Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) gaat deze aardolie omhoog pompen en RAAP boort de archeologie aan. Hoe gaat een en ander in zijn werk? De NAM gaat weer olie winnen in het grootste olieveld op het vasteland in Noordwest-Europa, onder Schoonebeek. Hiervoor worden achttien oliewinlocaties en boven- en ondergrondse leidingen en diverse wegen aangelegd. Voor zover er archeologische resten in de bodem van het circa 1500 hectare grote plangebied liggen, worden ze bedreigd door de werkzaamheden. Vandaar dat er archeologisch onderzoek plaatsvindt. Vijf jaar onderzoek RAAP is al enkele jaren met het onderzoek in Schoonebeek bezig. In 2005 en 2006 met bureauonderzoek en - op basis daarvan - in 2008 met inventariserend onderzoek: boringen, oppervlaktekartering en sonderingen. In de leidingentracés zijn twintig mogelijke archeologische vindplaatsen aangetroffen en ter hoogte van de oliewinlocaties nog eens zeven. De vindplaatsen zijn in 2008 en 2009 gewaardeerd via proefsleuvenonderzoek. Het merendeel bleek sterk verstoord, vooral door landbouwactiviteiten. Op twee locaties zijn nog wel waardevolle vindplaatsen ontdekt en in 2009 opgegraven (zie inzet). Eind 2008 startten de civieltechnische werkzaamheden, veel daarvan in het beekdal van het Schoonebeeker Diep. In beekdalen worden geen nederzettingen verwacht, maar wel geïsoleerde en vaak bijzondere vondsten zoals rituele deposities, afvallagen, visfuiken en bruggen. Omdat deze niet op te sporen zijn met voorafgaand inventariserend onderzoek worden de werkzaamheden in het beekdal archeologisch begeleid. Naar verwachting zijn de werkzaamheden eind 2010 gereed.
Olie Het olieveld in Schoonebeek werd in 1943 ontdekt door de Bataafse Petroleum Maatschappij. Vanaf 1947 produceerde de NAM er olie tot in 1996. Daarna was het met de toenmalige techniek, de jaknikker, niet meer rendabel de olie op te pompen. Inmiddels zijn er nieuwe technieken en vandaar dat de NAM terugkeert naar Schoonebeek. Het olieveld in Schoonebeek kent een natuurlijke breuklijn midden over het veld en de NAM richt zich op de westelijke helft, waar tot 1996 ook al olie gewonnen is. De winning van aardolie zal nu gebeuren met horizontale putten en stoominjectie. Injectie met stoom maakt de stroperige olie vloeibaar, waardoor deze gemakkelijker op te pompen is. In de plaats van de oude jaknikkers komen hoogrendementspompen. De olie wordt via een ondergrondse leiding getransporteerd naar een raffinaderij in het Duitse Lingen en het water gaat via een ondergrondse leiding naar Twente, waar het in lege gasvelden wordt geïnjecteerd. Naar schatting bevat het olieveld nog zo’n 750 miljoen vaten olie (een vat is 159 liter). De NAM verwacht de eerste olie in het najaar van 2010 te kunnen winnen.
De NAM is initiatiefnemer voor de herontwikkeling van het olieveld, maar de werkzaamheden worden uitgevoerd door het Schoonebeek Redevelopment Team (SRT). Dat is een consortium van aannemers die het leidingentracé en de oliewinlocaties aanleggen. Berrie van Hoof, projectleider bij RAAP, leidt het archeologisch onderzoek en overlegt daarvoor met SRT en het Drents Plateau dat het onderzoek toetst. Van Hoof: “Voor de
Archeologie Het plangebied is grofweg in twee landschappelijke eenheden te verdelen: het dekzandlandschap en de beekdalen. De meeste vindplaatsen die bij de inventarisatie zijn aangetroffen, waren sterk verstoord, maar twee bleken goed geconserveerd. Op de helling van een dekzandrug, werd bij een beekloop een nederzetting uit het Late Mesolithicum (6450-4900 voor Chr.) ontdekt. Zo’n 6000 vuurstenen artefacten en 40 haardkuilen zijn daar gevonden. Met name het onderzoek van de haardkuilen (met behulp van C14-datering en macrorestenanalyse) kan een wetenschappelijke bijdrage leveren voor het dichten van kennislacunes voor het Mesolithicum. De tweede vindplaats was een klein, kortstondig gebruikt kampementje, ook uit het Mesolithicum. Tijdens de archeologische begeleiding is verder op drie locaties in het beekdal van het Schoonebeeker Diep bewerkt hout gevonden: aangepunte paaltjes en enkele plankjes. Voor de provincie Drenthe is dit bijzonder. Mogelijk zijn het resten van een visfuik en van een voorde (doorwaadbare plaats). De ouderdom van het hout is nog niet bepaald, maar waarschijnlijk is het prehistorisch. Ook zijn langs een beekloop vuurstenen artefacten en aardewerkscherven van een golfrandbeker gevonden: restanten van een nederzetting uit het Laat Neolithicum (2850-2000 voor Chr).
planning en uitvoering van het onderzoek heb ik nauw contact met alle aannemers. Het is mijn taak om iedereen binnen het project te doordringen van het belang van de archeologie, zowel de projectleiders als de uitvoerders en de werkmannen in het veld. Dat lukt alleen door duidelijk zichtbaar aanwezig te zijn bij vergaderingen en in het veld, en ook door hen te laten zien wat we zoal vinden.”
Veel partijen, veel geregel In het begin was men nogal huiverig dat het archeologisch onderzoek oponthoud zou veroorzaken. In de praktijk blijkt oponthoud met goed overleg te voorkomen. Projectleider Van Hoof moet ervoor zorgen dat het archeologisch onderzoek dat vooraf aan de civieltechnische werkzaamheden plaatsvindt, op tijd gereed is. Het is veel regelwerk. Het merendeel van het archeologisch werk bestaat uit begeleiding. De aannemers moeten op tijd aangeven waar en wanneer gegraven wordt, zodat er een archeoloog bij aanwezig kan zijn. Het project in Schoonebeek is met name bijzonder door de omvang en de nauwe samenwerking tussen de verschillende partijen. Berrie van Hoof: “Als archeoloog moet je je niet alleen verdiepen in het archeologische onderzoek, maar ook in de werkzaamheden die de verschillende partijen in het plangebied uitvoeren. Met alleen de instelling van een wetenschappelijk onderzoeker red je het niet. Goede communicatie met alle betrokken partijen en een pragmatische houding zijn ook van groot belang.”
Circa 40 haardkuilen (boven) en 6000 vuurstenen artefacten (onder) kwamen in Schoonebeek aan het licht. Links RAAP projectleider Berrie van Hoof.
Spoedaanpak A2 Limburg: booronderzoek
archeologisch advies per pechhaven Om de doorstroming van het verkeer op de A2 tussen Maasbracht en Geleen te verbeteren, voert Rijkswaterstaat de spoedaanpak door. Tot de maatregelen die snel verbetering moeten leveren, behoren de aanleg van een spitsstrook met pechhavens. Niet alleen spoed is bij deze aanpak vereist. Ook archeologisch onderzoek is verplicht vanuit de OWAB/MER. RAAP voerde dat onderzoek in korte tijd uit. René de Boer, contractmanager bij Rijkswaterstaat, en Reinier Ellenkamp, projectleider bij RAAP, lichten de spoedaanpak toe.
René de Boer, contractmanager planstudie A2 bij Rijkswaterstaat Limburg Vanwaar een spoedaanpak, is dat een gebruikelijke gang van zaken bij verkeersprojecten? Het komt vaker voor, maar dit project is eigenlijk vanuit een structurele aanpak gestart. Daarbij zijn ook wel alternatieven bekeken, maar op een gegeven moment veranderde de prioriteit van de minister. Er werd onderkend dat er een structureel probleem is met de doorstroming van het verkeer op de A2, maar er is toen gekozen voor een spoedaanpak. Niet het gehele traject wordt verbreed, maar er worden tijdelijke maatregelen genomen op bepaalde punten. De structurele verbreding van de A2 komt pas veel later aan de orde. De inrichting van een spitsstrook met pechhavens is een maatregel om de komende jaren, tot de structurele oplossing wordt gerealiseerd, de doorstroming op gang te houden. Uiterlijk mei 2011 gaat daarvoor de schop in de grond en eind 2013 moet het gehele project gerealiseerd zijn. Het gaat overigens niet alleen om een spitsstrook. Tussen Urmond en Geleen (A2 en A76) en het knooppunt Kerensheide, is gekozen voor een duurzame oplossing. Zo wordt voor de richting Urmond-Geleen een fly-over gerealiseerd. De structurele verbetering wordt op dit traject wel doorgevoerd. Waarom is RAAP gekozen voor de uitvoering van het archeologisch onderzoek? RAAP heeft in het verleden eerder onderzoek voor ons gedaan tussen Urmond en Geleen. Er lag dus al veel informatie. We hebben wel een tweede partij gevraagd om uitgaande van die informatie een aanbieding uit te brengen. RAAP is daar uiteindelijk uitgerold op basis van de laagste aanbieding. Hebben de onderzoeksresultaten jullie standpunt ten aanzien van archeologie veranderd? Zelf heb ik in eerdere projecten van Rijkswaterstaat wel met archeologie te maken gehad. Ik weet ook wat het betekent voor de uitvoering, de monitoring en de veiligstelling van vindplaatsen. In de planstudiefase was ik er nog niet zo bij betrokken, maar ik heb nu wel een goed beeld gekregen van het belang van de archeologische verwachting, en het rekening houden met wat niet zichtbaar is voor het blote oog. Het enthousiasme van Reinier werkte daar ook aan mee. Zijn er adviezen uitgerold waar Rijkswaterstaat wat mee kan? Het advies was de juiste input voor het opstellen en invullen van het realisatiecontract. We zijn nog bezig met de planstudie, maar tegelijkertijd is ook het contract voor de realisatie opgesteld. Daar staat gedetailleerd in hoe je moet omgaan met archeologie. Voor het pakket van eisen dat opgenomen is in het realisatiecontract, heeft RAAP het raamwerk geleverd. Dat konden we zo overnemen. Hoe was het contact met RAAP tijdens het onderzoek? Het was een hele prettige samenwerking. Als er zaken speelden, werd daar goed over gecommuniceerd en als er problemen waren, werd ik tijdig op de hoogte gesteld. Ja, de heldere en snelle communicatie hebben we zeer op prijs gesteld. Daarbij moest het product in beperkte tijd opgeleverd worden. RAAP is hierin geslaagd met tevredenheid van de opdrachtgever. Hoe wordt nu verder met de onderzoeksresultaten omgegaan? Het resultaat van het onderzoek, hoe er met archeologie moet worden omgegaan, waar wat verwacht wordt en welke gebieden nader onderzocht moeten worden, is inmiddels verwerkt in een realisatiecontract. De opdrachtnemer moet zich daaraan houden. Op bepaalde plaatsen zal op grond van de archeologische waarde nader onderzoek nodig zijn. Dat gaat begin volgend jaar spelen.
René de Boer
Foto’s van boven naar beneden: Boren vlak langs de A2. Pechhavens geprojecteerd op de AHN (hoogtekaart): zichtbaar is een slingerend droogdal en een terrastrede (van bruin naar blauw). Onderzoek op het DSM terrein: geen natuurlijk landschap.
Reinier Ellenkamp
Reinier Ellenkamp, projectleider bij RAAP regio Zuid-Nederland Voor welke onderzoeksmethode is gekozen en waarom? In eerste instantie wilde Rijkswaterstaat een verwachtingskaart voor het hele gebied en een karterend onderzoek laten uitvoeren. Dat zou veel geld en tijd gaan kosten, vandaar dat RAAP heeft voorgesteld de kartering alleen in de pechhavens te laten uitvoeren. We hebben wel een verwachtingskaart gemaakt voor het hele tracé en ongeacht de verwachting is in de pechhavens geboord om het verwachtingsmodel te toetsen. Drie tot vier boringen per pechhaven. Tussen Urmond en Geleen op het DSM terrein heb je te maken met veel kabels, leidingen en verontreinigde grond. Daar is alleen bureauonderzoek en visuele inspectie uitgevoerd. Ik kreeg op tijd informatie over leidingen en de betredingstoestemming werd ook snel geregeld. Het boren en de visuele inspectie duurde zo’n twee weken en kort daarna had ik de adviezen klaar. Het ging heel efficiënt. Zijn 3 of 4 boringen per pechhaven toereikend om iets te zeggen over het voorkomen van archeologische resten? Samen met het bureauonderzoek was dat genoeg, ja. Van DHV hebben we gegevens over kabels en leidingen gekregen en die verstoringen zijn over de archeologische verwachting gelegd. In de archeologisch interessante zones die nog overbleven, is geboord om te zien hoe het zit met de opbouw van de bodem. Hoe was het om in dit deel van Limburg te boren? Geweldig, zeker voor mij als bodemkundige. Meestal heb je te maken met een verploegde bovengrond, maar ik heb plaatselijk perfect intacte lössgrond aangeboord, radebrikgrond. Een deel van het onderzoeksgebied was in de Middeleeuwen woeste grond en is pas vrij recent ontgonnen. Sommige delen zijn nog bos en daar vindt je ongestoorde bodems, daar kon ik mijn hart ophalen. Voor de archeologie betekent het dat je die plekken zeker nader moet bekijken. Daar kunnen volledig gave vindplaatsen liggen van de prehistorie tot de Middeleeuwen. Her en der heb ik langs het tracé vuursteen gevonden en op enkele plekken prehistorisch aardewerk. Hoe boort het zo dicht langs de A2? Een veiligheidshesje is aan te raden. Ik had het even uitgedaan om niet te veel op te vallen, er wordt anders continu naar je getoeterd. Maar je staat echt vlak langs het verkeer. Toch beleef je die snelweg als je staat te boren op een heel andere manier dan wanneer je er met de auto langsrijdt. Dan doe je tien minuten over die 21 kilometer tracé, maar ik ben er een aantal dagen mee bezig geweest en heb veel moois gezien. Wat voor adviezen zijn er gegeven? Grofweg kom je voor zones met een lage archeologische verwachting uit op geen vervolgonderzoek, bij een hoge verwachting maar lage gaafheid vanwege een verstoorde bodemopbouw op beperkt vervolgonderzoek en bij een hoge verwachting en gaafheid op vervolgonderzoek. Die adviezen heb ik tegen de geplande ingrepen af kunnen zetten en zo is voor elke pechhaven een toegespitst advies gegeven. Zo efficiënt mogelijk voor de opdrachtgever, zonder dat de archeologie in het geding komt. In een vroege fase was deze aanpak al doorgesproken met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het koste wel veel overleg om alle consequenties goed te doordenken, maar het was optimaal voor deze spoedaanpak omdat achteraf geen nare verrassingen naar boven kwamen. Wat was bijzonder aan dit project? De uitdaging om in zeer korte tijd een project uit te voeren waar specifieke adviezen uit rollen waar de opdrachtgever mee vooruit kan, en waarbij de archeologie toch volwaardig in de uitvoering wordt meegenomen. Natuurlijk was het ook bijzonder dat ik een kijkje op het DSM terrein kon nemen, daar kom je normaal gesproken niet. Verder heb ik Limburg over zo’n 20 kilometer doorsneden en in archeologisch opzicht van alles gezien, alle periodes zijn in het tracé vertegenwoordigd, prachtig. En dan die intacte lössprofielen, die helpen het in de hoogte te schroeven.
kastelenonderzoek
Het verhaal achter de kaart: kasteel Nijenrode Wat is hier te zien? Dit is de plattegrond van kasteel Nijenrode in Breukelen, tegenwoordig onderdeel van de Nyenrode Business Universiteit. Over de plattegrond en het voorplein van het kasteel zijn de resultaten weergegeven van het archeologisch onderzoek (bureau-, boor- en grondradaronderzoek) dat daar eind vorig jaar plaatsvond. De kaart geeft een samenvatting van de resultaten van het onderzoek geprojecteerd op de radarreflectie op circa 2.20 meter onder het maaiveld. Op de kaart is ook een reconstructie weergegeven van het middeleeuwse kasteel tot omstreeks 1606.
Waarom een onderzoek? De fundering van kasteel Nijenrode moet verbeterd worden en voor deze bodemingreep was een bouwput van 6 bij 6 meter op het voorterrein gepland, van waaruit de fundering van het kasteel zou worden verstevigd. Kasteel Nijenrode is een beschermd Rijksmonument en de bodem ervan een terrein van hoge archeologische waarde, vandaar dat vanwege deze ingreep archeologisch onderzoek nodig was. Monumenten Adviesburo Delfgou schakelde RAAP daarvoor in. Bureau BBA voerde eerder al het bovengrondse bouwhistorisch onderzoek uit. RAAP combineerde de bestaande en nieuwe onderzoeksresultaten en kwam tot nieuwe inzichten in de bouwgeschiedenis. Wat zijn de belangrijkste bevindingen? • Tot op heden werd aangenomen dat Nijenrode in de 13e eeuw is gebouwd als een veelhoekig kasteel met een grote rechthoekige donjon (H) aan de westzijde en een hoge poorttoren (A) aan de noordzijde. Beide torens waren al in de 13e eeuw via een weermuur met elkaar verbonden. Nu blijkt dat de grote donjon en de
overige delen van het kasteel ooit van elkaar gescheiden waren door een elf meter brede gracht. Grachtvulling is op enkele plekken op het voorplein aangeboord. De gebouwen aan de oostzijde van de donjon (groene stippellijn, A t/m G) vormden de voorburcht van het kasteel. • Onder het huidige voorplein liggen funderingen die mogelijk verband houden met een 13e eeuwse schildmuur (lichtrode stippellijn in het zuidwesten) die de donjon en voorburcht verbond. Deze weermuur is de zuidelijke tegenhanger van de schildmuur tussen de donjon en de poorttoren (rode aanzet aan de donjon). • Rond 1640 is de binnenplaats van het kasteel vergroot tot de huidige omvang van het voorplein. Kort daarvoor zijn de gebouwen in de noordoosthoek van de voorburcht gesloopt. Op de radarbeelden zijn de contouren van een deel van deze gebouwen in het zicht gekomen (lichtblauwe contouren, ruimtes D,E,F). De middeleeuwse vleugels zijn nog te zien op een gravure van Hessel Gerrits uit 1610, maar waren halverwege de 17e eeuw al verdwenen. • Op het kasteelplein zijn klinkers van de 17e eeuwse bestrating gevonden en er liggen enkele waterputten (blauwe cirkels) in de bodem. Voor de aanleg (ophoging) van het zuidelijke deel van het voorplein is veel slooppuin gebruikt. Hoe verder? Onder het voorplein liggen ondanks latere verstoringen, zoals een ingegraven olietank (groen gearceerde rechthoek), nog waardevolle archeologische resten die een beeld kunnen geven van de bouwgeschiedenis van het kasteel. Voor de aanleg van de geplande bouwput is daarom een plek op het zuidoostelijk deel van het voorplein aanbevolen, omdat daar relatief gezien minder archeologische resten in de bodem te verwachten zijn - voorafgaand zullen de archeologische resten eerst moeten worden opgegraven. Inmiddels is echter besloten om de funderingen van het kasteel op een andere wijze te herstellen. Kopergravure van Hessel Gerrits, naar tekening David Vinckeboons uit 1606.
Kasteel Nijenrode: 7 eeuwen plundering, verwoesting, herbouw, afbraak en uitbreiding ± 1275 Vermoedelijke bouw van het kasteel bestaande uit donjon en voorburcht. 1296 Oudste vermelding van het kasteel Nijenrode. Donjon met voorburcht verbonden tot een veelhoekig kasteel. 1311 Schade aan het kasteel bij een aanval in opdracht van de bisschop van Utrecht. 1481 Stichtse Burgeroorlog: burgers van Utrecht belegeren en plunderen het kasteel. 1511 Opnieuw belegering door Utrechters. Kasteel deels afgebroken en daarna herbouwd: tussen donjon en poort komt een nieuwe woonvleugel. 1632-1634 Ingrijpende verbouwingen: nieuwe vleugel en hoofdingang in het noordoosten; zuidelijke schildmuur tussen donjon en voorburcht gesloopt. Kasteelplein fors uitgebreid. 1640 Paviljoen aan zuidoostzijde van de ingangsvleugel gebouwd. 1672 Kasteel door Franse bezetters deels gesloopt en plein deels vergraven tot aardwerk. Fransen laten donjon springen en stichten brand. 1675 Herbouw door nieuwe eigenaar: op de donjonplek komt een stal met koetshuis. 1765 Paviljoen vergroot tot huidige zuidoostvleugel 1860 Kasteel verandert in ‘castleted house’: verhoogde borstweringen en kantelen. Poort en bruggen vervangen door stenen exemplaren. 1908-1911 Kasteel ontdaan van neogotische toevoegingen. 1916 Bekroning van klokkentoren, poort herbouwd naar 17e eeuwse afbeeldingen. 1917-1918 Koetshuis afgebroken, donjon herbouwd en twee verdiepingen hoger gemaakt. 1946 Olietank ingegraven op het voorplein vanwege op olie gestookte verwarming.
booronderzoek
Kijkgaatje Domplein: boren naar het castellum van Utrecht In 47 na Christus liet keizer Claudius aan de oever van de Rijn bij Utrecht een castellum bouwen. Resten van dit fort, dat onderdeel was van de ‘limes’, de noordgrens van het Romeinse Rijk, liggen nog op verschillende plekken onder en om het Utrechtse Domplein bewaard. Dankzij het Initiatief Domplein worden ze in de komende jaren weer zichtbaar en beleefbaar. Over drie jaar kun je in Utrecht een ondergrondse Romeinse route volgen en zo zijn er meer bijzondere plannen voor het Domplein. Het initiatief daarvoor komt van de particuliere Stichting Initiatief Domplein 2013 en de enthousiaste motor achter de plannen is Theo van Wijk. Al twee decennia is hij
met het projectteam bezig de Utrechtse geschiedenis tastbaar en beleefbaar te maken. Van Wijk: “Twintig jaar geleden kwam ik met mijn dochter voor muziekles op de binnenplaats van het Utrechts Centrum voor de Kunsten terecht en ontdekte daar een bijzonder luik. Vanuit mijn professie als architect en stedenbouwkundige, wist ik al van het bestaan af. Het luik intrigeerde me en ik ben de sleutel gaan zoeken. Drie maanden later kon ik het luik open doen en sta op zo’n 5 meter diep oog in oog met een stuk van de Romeinse castellummuur. Sindsdien heeft het me niet meer losgelaten.” Het Initiatief Domplein heeft de bedoeling het Domplein als schatkamer van de Utrechtse geschiedenis te ontsluiten in het kader van 300 jaar Vrede van Utrecht, in 2013 en de ambitie van Utrecht Culturele hoofstad van Europa te maken in 2018. Zo’n 2000 jaar geschiedenis wordt in zeven tijdlagen zichtbaar en toegankelijk gemaakt, de tijd van Willibrordus bijvoorbeeld en ook de Romeinse tijd. Op 1 maart 2010 opent het eerste ondergrondse bezoekerscentrum en kunnen belangstellenden afdalen naar een kelder op het Romeinse niveau en een blik werpen op de castellummuur. Afgelopen juni voerde RAAP een klein booronderzoek uit in de tuin van het Utrechts Centrum voor de Kunsten. In de aangrenzende kelders, waar in de middeleeuwen Huis de Rode poort stond, zijn nog Romeinse muurdelen aanwezig en het was de vraag of de muur op die plek doorliep. Van Wijk: “Ter voorbereiding van de aanstaande opening van het bezoekerscentrum kregen we gelegenheid een kijkgaatje te maken om te zien of de castellummuur achter de keldermuur zou staan. In overleg met de sectie Archeologie & Bouwhistorie van de gemeente hebben we RAAP een aantal boringen laten zetten. De mensen van RAAP hebben veel booronderzoek gedaan naar de Romeinse weg in Utrecht en we wilden hun expertise gebruiken. Ik stond erbij toen de boor de grond in ging. Helaas bleek de muur door eerdere bodemingrepen al verdwenen te zijn. Hij staat een stukje verder, maar dat maakt voor de Romeinse route niet uit. Her en der hebben we nu stukjes van de castellummuur in beeld, het wordt ongetwijfeld een spannende wandelroute.” Wie meer wil weten over Initiatief Domplein: www.domplein2013.nl
Fragment pijpaarden altaarstuk
De laatste resten van een leprozerie in Harderwijk opgraving
Archeologisch onderzoek is net een puzzel. Hoe meer stukjes in elkaar passen, hoe duidelijker het beeld van wat er op een plek aan de hand was. Zelfs zoiets miniems als fossiele stuifmeelkorrels kunnen het beeld completer maken. Zo bleek tijdens een opgraving van een leprozerie of melaatsenhuis in Harderwijk.
Op het voormalige CWI-terrein in Harderwijk is dit najaar de bouw van een appartementencomplex gestart. In verband met de geplande herinrichting vond voorafgaand archeologisch onderzoek plaats. Na een booronderzoek, gevolgd door enkele proefsleuven, voerde RAAP in opdracht van de gemeente Harderwijk eind 2007 een opgraving uit. In de bodem bleken namelijk resten te liggen van het St. Jurriëncomplex: een omgracht terrein, buiten de middeleeuwse stad, waarbinnen een middeleeuwse leprozerie ofwel melaatsenhuis heeft gestaan. Kapel Tijdens de opgraving zijn twee interessante bakstenen structuren van het St. Jurriëncomplex aan het licht gekomen. Allereerst een rechthoekig gebouw waarvan de bakstenen poeren (gemetselde ondersteuning waar de fundering op rust) teruggevonden zijn. Ze zijn vrijwel zeker van de kapel die te zien is op een tekening van Jacob van Deventer uit 1560. Deze kapel uit de eerste helft van de 14e eeuw was waarschijnlijk opgetrokken uit vakwerk en had een torenspits met een leien dak. Archeologen van RAAP troffen in de kapel een verstoord graf aan met botten van een zestien- tot achttienjarige jongeman. Gezien de vergroeiingen in zijn rugwervels had hij last van rugpijn, maar er zijn geen aanwijzingen dat hij aan lepra leed. Verder zijn circa 85 losse menselijke botresten gevonden, vooral fragmenten van schedels, scheen- en kuitbenen van volwassenen en kinderen. Begravingen in kerken betreffen vaak geestelijken of personen uit hogere kringen. In dit geval wellicht gegoede burgers uit Harderwijk, de stichters van het St. Jurriëncomplex. Acht dierbegravingen De tweede opgegraven structuur is een monumentale stenen tuinmuur uit het begin van de 17e eeuw. De poeren daarvan zijn ingegraven in de omgrachting en duiden op een herinrichting van het St. Jurriëncomplex rond 1600. Binnen de gracht zijn veel greppels en (paal)kuilen gevonden. Bijzonder is de vondst van acht dieren (runderen en varkens) die compleet begraven zijn, zonder gebruik te maken van het vlees of de huid. Diergraven worden meestal in verband gebracht met besmettelijke dierziekten of symbolische handelingen. De moeite die genomen is om de overwegend jonge dieren te begraven, geeft aan dat over de begravingen is nagedacht. Vooralsnog is onduidelijk of deze dieren speciaal voor een rituele begraving gedood zijn, of dat het gaat om de natuurlijke dood van de beste melkkoe of een anderszins speciaal dier. Altaar en lavabo Dat de rechthoekige bakstenen structuur een religieuze functie had, blijkt uit twee vondsten, beide aangetroffen in kuilen. Het zijn fragmenten van een pijpaarden altaarstuk en een bijna complete aardewerken lavabo, een hangend watervat dat verband houdt met verzorging of rituele handenwassing in de kerk. De kuil waarin de lavabo Lavabo
Dierbegraving, rund
lag, is anders van structuur dan de overige kuilen op het terrein. In de gelaagde opbouw zijn, naast grote fragmenten van aardewerken voorwerpen, lagen met dierlijke botresten en schelpafval aangetroffen, met op de bodem een complete daklei. De kuil is meer dan alleen een afvalkuil, want afval zou eenvoudig in de gracht, op nog geen meter afstand, geworpen kunnen worden. De kuilen met de vondsten bevatten ook resten van een maaltijd. Mogelijk zijn ze gegraven en gevuld ter ere van een bepaalde gebeurtenis. Bijvoorbeeld de ingebruikname van het terrein, of een bepaalde seizoensgebonden activiteit (slacht), of een feest op de Christelijke kalender. Opmerkelijk in dit verband is de vermelding in de Harderwijker Leprozenordonnantie van 1536 dat elke zieke recht heeft op één pond vlees in de periode van St. Jacob tot St. Galli, eindigend op 22 oktober. Het najaar is in middeleeuwse kalenders dé slachtperiode. Esparcette Tijdens de opgraving zijn monsters genomen voor botanisch onderzoek. Daaruit bleek dat het landschap rond het melaatsenhuis vrij open was en uit akkers en graslanden bestond. Op de akkers verbouwden de bewoners van het St. Jurriëncomplex veel graan, met name rogge, en daarnaast boekweit, hennep en erwt. Bijzonder is de vondst van het pollen (stuifmeelkorrel) van esparcette. De bladeren van deze planten werden verwerkt tot pap of pleisters wel gebruikt bij de bestrijding van lepra. Uit de beschikbare gegevens is weliswaar niet overduidelijk gebleken dat op het voormalige CWI-terrein eeuwenlang leprozen zijn opgevangen, omdat er geen grote hoeveelheden menselijke botten gevonden zijn, maar het is goed mogelijk dat graven van overledenen meer zuidwaarts liggen. Slechts een klein deel van het oorspronkelijke complex is nu onderzocht. Van de infrastructuur van de St. Jurriënhof is wel een duidelijk beeld ontstaan. Het was een geestelijk domein met een kapel, afgescheiden van het agrarische deel door palenrijen. Rond 1600 zijn de palen vervangen door een monumentale tuinmuur. In het gebruiksdomein zijn duidelijke aanwijzingen voor agrarische activiteiten. De dierbegravingen wijzen op het houden van diverse soorten vee. Daarnaast is een deel van het binnenterrein gebruikt als tuin waar specifieke planten werden gekweekt voor consumptie, zoals erwten, en voor de behandeling van lepra, zoals esparcette.
De plant esparcette
Column
De onderste steen
Omcirkeld: het St. Jurriëncomplex (kaart Jacob van Deventer, 1560)
Leprozen in middeleeuws Harderwijk In de Vroege Middeleeuwen kwam lepra, ook wel melaatsheid genoemd, veel voor. Het dagelijks leven van een leproos was verre van plezierig. Hij moest zich aan strenge regels en wetten houden. Was de ziekte eenmaal vastgesteld, dan kreeg hij voor vier jaar een bedelbrief. Daarmee kon een leproos langs de wegen bedelen, maar hij had ook toegang tot een melaatsenhuis. Leprozen droegen speciale kleding en hadden een bedelnap en klepper bij zich. Door te klepperen kondigden ze van verre hun komst als ‘onreine’ aan. De behandeling van lepra stelde weinig voor. In de 15e en 16e eeuw werden pogingen tot genezing zelfs als ketterij veroordeeld: een door God gegeven ziekte laat zich door de mens niet genezen. Wel mochten de melaatsen als reinigingsritueel baden. Later werden plantaardige middelen, zoals weegbree en esparcette, en ook aderlating, braakmiddelen en zweetkuren, ingezet om de ziekte te beteugelen. Midden 16e eeuw was de financiële positie van de leprozerie in Harderwijk zeer rooskleurig. Daar droegen de bewoners aan bij, want bij intrede vervielen al hun bezittingen aan de leprozerie. Ook hun werk op de akkers, de visvangst en het bedelen leverden inkomsten op. Maar voor het grootste deel moesten melaatsenhuizen het hebben van legaten. De gegoede burgers van handelsstad Harderwijk kochten daarmee hun eigen zielenheil af. In de 17e eeuw werd duidelijk dat het melaatsenhuis, na financieel wanbeheer en een duidelijke afname van leprozen, geen lang leven meer beschoren was. Rond 1650 sloot het huis definitief.
D
ie steen, die halen we naar boven. Hopen we. Bij een opgraving van een nederzetting uit de IJzertijd en Bronstijd in Rhenen was het weer eens zover. De graafmachine tikte een pot aan die we daarna voorzichtig uittroffelden. Het bleek een bijzonder grote rijk versierde pot uit de Vroege IJzertijd te zijn (pak ‘m beet 500 voor Christus) die op z’n kop in een kuil begraven was. We hebben de pot in z’n geheel gelicht, en hij staat nou klaar om door de CT-scanner te halen. Eromheen vonden we de sporen van vijf palen die symmetrisch geplaatst waren. Een pentagone structuur zogezegd, met daarin een intentioneel geplaatste pot met vooralsnog onbekende inhoud. Een raadsel. Een paar honderd meter verderop vonden we een halve pot weer van een bijzonder type - uit het Laat Neolithicum (2000 voor Christus), waarvan 25 wandscherven in drie lagen in waaiervorm in een kuiltje waren geplaatst. Daar bovenop stond de bodem, als een soort asbakje. Alle scherven lagen met de versiering naar beneden. Toeval? Een raadsel. Een collega groef langs een Romeinse weg in Utrecht een klein vierkant kuiltje op. Verder geen spoor in de buurt. Op de bodem van de kuil trof ze een laagje bijzonder regelmatig geschaafd hout aan. En dit hout blijkt voor het grootste deel van een zilverspar te zijn die niet in Nederland groeit, maar in de Alpen. De Romeinen gebruikten deze boom in de scheepsbouw of bijvoorbeeld om tonduigen te maken. Een filter? Of juist om iets droog te houden? Het lijkt er niet op. Dus: een raadsel. Het is veel gevraagd. Archeologen beschrijven het leven van de mens in het verleden op basis van wat ze in de bodem vinden. Het leven in al z’n facetten. Dus archeologen zijn tegelijkertijd economen, psychologen, sociologen, biologen, enzovoorts. Nu hebben we een brede blik (uiteraard…), maar vernauwing van die blik ligt op zo’n moment op de loer. Iets te vaak wordt het woord ‘ritueel’ uit de kast gehaald om te verklaren wat misschien heel simpel te verklaren is. Laten we ècht breed kijken. Dus ik heb een bioloog, psycholoog en nog wat -logen gevraagd om deze raadsels op te lossen. Dat levert totaal andere beelden op. Een pot op z’n kop, dat is om iets te beschermen. Die waaier, dat is kinderspel, dat laagje schaafsel was bedoeld om een vuurtje te stoken. Het zijn misschien niet de juiste verklaringen, maar het opent wegen. Om eens in een andere richting te gaan zoeken, even los van je eigen beperkingen. We graven ze op, die stenen, en we breken ze open.
Ivar Schute senior projectleider bij RAAP
Bedelende melaatsen op de kermis (gravure Claesz Jansz. Visscher, 1608)
Pot uit Vroege IJzertijd omgekeerd in een kuil begraven.
maritieme archeologie
Archeologische duikinspectie op de Westerschelde In september 2009 heeft RAAP in samenwerking met de firma Noordhoek uit Zierikzee een onderzoek uitgevoerd op de Westerschelde. Het ging om duikinspecties van zes locaties waar bij eerder onderzoek met behulp van sonar ‘iets’ was gezien. De duikinspecties moesten uitsluitsel geven over de vraag of het mogelijk om archeologische resten ging. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Vlaams Nederlandse Scheldecommissie en aanleiding voor het onderzoek is de inmiddels in de media veelbesproken derde verruiming van de Westerschelde. De Westerschelde is een watergang met een zeer sterke stroming en wordt druk bevaren. Rijkswaterstaat stelde als vaarwegbeheerder vanwege de veiligheid strenge eisen aan de uitvoering van het onderzoek. Er mocht alleen gedoken worden tijdens de laagwaterkentering en de werkzaamheden werden begeleid door twee vaartuigen van Rijkswaterstaat, die de doorgaande scheepvaart reguleerden in afstemming met de verkeersleiding op het Schelde Coördinatie Centrum in Vlissingen. De schipper van het onderzoeksschip Neptunus kon het vaartuig aan vier ankerlijnen, met behulp van GPS exact boven de te onderzoeken locatie plaatsen. Hierna werd een zogenoemde sectorscanner op de bodem neergelaten. Dit is een
sonarapparaat dat tot enkele tientallen meters een zeer gedetailleerd beeld van de omgeving levert. Vervolgens daalde de duiker af naar de bodem voor een visuele inspectie. Geen sinecure, want het zicht in de Westerschelde bedraagt op zijn hoogst 50 centimeter, meestal minder. Aan boord kon via een audio verbinding gesproken worden met de duiker en een videoverbinding zorgde ervoor dat de archeoloog aan boord ook kon zien wat de duiker zag. Aan de hand van de beelden van de sectorscanner (waarop de duiker goed zichtbaar was) kon de duiker gericht naar veelbelovende plekken worden gestuurd. Gevonden zijn een stapel stenen, een oud betonnen ankerblok en een recent stalen vlet, dat voor bijzonder mooie plaatjes op de sectorscanner zorgde, maar geen aanleiding vormde voor verder onderzoek.
Verhuizing regio Oost naar Zutphen Begin 2010 gaat de regionale vestiging RAAP Oost-Nederland verhuizen naar Zutphen. Het pand in Brummen is te klein geworden om de inmiddels 31 medewerkers te huisvesten. Het nieuwe kantoor aan de Pollaan 48 E-F is uitstekend bereikbaar en ligt op loopafstand
van treinstation Zutphen. De adresgegevens en het nieuwe telefoonnummer komen zo spoedig mogelijk op www.raap.nl te staan en alle contacten in regio oost ontvangen een verhuisbericht.
COLOFON
RAAP Hoofdkantoor Leeuwenveldseweg 5b, 1382 LV Weesp Postadres: Postbus 5069, 1380 GB Weesp T 0294-491500 | E
[email protected]
RAAP Nieuwsbrief 2009-2, december 2009 De RAAP Nieuwsbrief is een uitgave van RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2009. RAAP is een zelfstandig en onafhankelijk adviesbureau voor archeologische monumentenzorg en integrale cultuurhistorie, met vestigingen in Leiden, Brummen, Drachten, Weert en Weesp. Aan dit nummer werkten mee: René de Boer, Reinier Ellenkamp, Janneke Hielkema, Berrie van Hoof, Paul van Kempen, Richard Kroes, Martin Schabbink, Ivar Schute, Marten Verbruggen, Theo van Wijk. Fotografie en cartografie: RAAP (tenzij anders vermeld) Vormgeving: Olav Odé Eindredactie: Caroline Hom Wilt u op de verzendlijst van de RAAP Nieuwsbrief komen te staan (of de nieuwsbrief juist niet meer ontvangen), stuur dan een e-mail naar
[email protected]
RAAP Regio Noord-Nederland (Fr, Gr, Dr) De Kiel 11, 9206 BG Drachten T 0512-589140 | E
[email protected] RAAP Regio Oost-Nederland (Gld, Ov) Mercuriusweg 10, 6971 GV Brummen Postadres: Postbus 50, 6970 AB Brummen T 0575-567876 | E
[email protected] RAAP Regio Zuid-Nederland (Li, N-Br) De Savornin Lohmanstraat 11, 6004 AM Weert T 0495-513555 | E
[email protected] RAAP Regio West-Nederland (N-Hl, Z-Hl, Zld, Fl, Ut) Le Pooleweg 5, 2314 XT Leiden Postadres: Postbus 4025, 2301 RA Leiden T 071-5768118 | E
[email protected]
www.raap.nl