Mail van 05-06-2014, verzonden door Pascal Duchenne aan alle leden van het College
Waarde collega, In het kader van het gestructureerd overleg tussen de rechterlijke orde en de FOD Justitie, dat werd opgestart om de hervorming van Justitie in goede banen te leiden, werd een werkgroep "familierechtbanken" opgericht, onder de deskundige leiding van kamervoorzitter Senaeve en substituut procureur-generaal Maertens. De werkzaamheden van deze werkgroep resulteerden in bijgevoegd rapport, met bijlagen. Mag ik u vriendelijk verzoeken dit rapport met bijlagen zo snel mogelijk ter kennis te brengen van alle korpschefs, met verzoek dit rapport eveneens te verspreidien onder de magistraten, griffiers en andere medewerkers, die bij de oprichting en de werking van de familierechtbanken betrokken zijn. Met vriendelijke groet Lola Boeykens
1
Projectgroep "Familierechtbank"
V E R S L A G
Mei 2014
2
INHOUDSTAFEL I.
Voorstelling van de groep en van de opdracht
II.
Punten die het optreden van de FOD Justitie vereisen a) Informatica b) Cijfers inzake het aantal dossiers dat betrokken is bij de overheveling van de bevoegdheden c) Uitwerking van het document dat aan de minderjarigen moet worden gericht teneinde hen op de hoogte te brengen van hun recht om gehoord te worden d) Uniformisering van de griffierechten
III.
Punten die het optreden van de hoven en rechtbanken vereisen a) Lessen die werden getrokken uit het proefproject te Brussel b) Afstemming van de sancties in geval van niet-persoonlijke verschijning van de partijen die worden bijgestaan door een advocaat c) Familiedossier A. Wanneer moet een familiedossier worden geopend? B. Inhoud en aard van het dossier (papieren en/of elektronische versie) C. Geïnformatiseerde codering D. Recht op toegang tot het dossier E. Levensduur van het familiedossier d) Opleidingen georganiseerd door het IGO e) Overgangsmaatregelen
I V.
Punt dat het optreden van het openbaar ministerie vereist
V.
Punten bestemd voor de wetgever
VI .
Evaluatie van de wet
VII.
Bijlagen
3
I.
Voorstelling van de groep en van de opdracht ervan
Met de wet van 30 juli 20131 – en de daaropvolgende wetten die verschillende wijzigingen erin aanbrengen2 – werden de familie- en jeugdrechtbanken opgericht die worden beschouwd als een afdeling van de rechtbank van eerste aanleg. De datum van inwerkingtreding van die wet is bepaald op 1 september 2014. In het meer algemene kader van de hervorming van de rechterlijke orde is binnen de FOD Justitie een nieuw soort management tot stand gekomen. Aldus werd het directiecomité van de FOD Justitie uitgebreid met vertegenwoordigers van de magistratuur, in dit geval twee leden van het Voorlopig College van hoven en rechtbanken en twee leden van het College van procureurs-generaal. Dat uitgebreide directiecomité draagt de naam "DIRCOM+". Dat DIRCOM+ heeft een stuurcomité opgericht dat belast is met het toezicht op het werk van verschillende reflectiegroepen die belast zijn met specifieke projecten (ICTorganisatie, familierechtbank, steundienst,...). Mevrouw Alina VAN DE MOORTEL werd aangewezen als Program Manager. Zij is de schakel tussen de projectgroepen en het stuurcomité.
De projectgroep "Familierechtbank" bestaat uit magistraten en leden van het administratief personeel, vertegenwoordigers van de FOD Justitie (DG Wetgeving en ICT) die vanwege hun autoriteit en deskundigheid werden gekozen. De leden van de rechterlijke orde werden aangewezen door de twee colleges. De projectgroep wordt geleid door twee projectleiders: mevrouw Marie-Claude MAERTENS, substituut van de PG te Bergen, en de heer Patrick SENAEVE, kamervoorzitter in het hof van beroep te Brussel. Mevrouw Isabelle SCHYNS, rechter bij de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel, werd nauw betrokken bij de werkzaamheden in haar hoedanigheid van verantwoordelijke voor de oprichting van de familierechtbank bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel.
De opdracht van de projectgroep bestaat erin de gepaste middelen te identificeren waardoor de familierechtbank vanaf 1 september 2014 optimaal kan functioneren en, op grond daarvan, aanbevelingen te richten aan de verschillende actoren die betrokken zijn bij de tenuitvoerlegging van die hervorming. 1
Wet van 30 juli 2013 betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank, BS 27 september 2013.
2
Wetten van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie, BS 14 mei 2014 – Ed. 2 (artikel 180), 8 mei 2014 houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie (I), BS 14 mei 2014 – Ed. 2 (artikelen 40 tot 96) en 12 mei 2014 houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie (II), BS 19 mei 2014 (artikelen 2, 3, 6 tot 12). 4
Gelet op de nakende inwerkingtreding van de wet van 30 juli 2013 heeft die werkgroep sinds de oprichting ervan onder tijdsdruk en met weinig middelen moeten werken. In datzelfde verband vereisen de conclusies van dit verslag het zeer dringende optreden van de betrokken actoren. De optimale tenuitvoerlegging van de wet hangt ervan af.
Met het oog op een zekere uniformisering inzake de organisatie van de familierechtbanken blijkt het eveneens noodzakelijk dat de inhoud van dit verslag ter kennis wordt gebracht van de hoven en rechtbanken en van het openbaar ministerie via het Voorlopig College van hoven en rechtbanken en het College van procureursgeneraal.
II.
Punten die het optreden van de FOD Justitie vereisen a)
Informatica
Dit punt is een essentiële factor om de invoering van de familierechtbank te doen slagen. Gelet op de noodwendigheden inzake informatica heeft de werkgroep onmiddellijk een subgroep informatica opgericht die de behoeften ter zake moet bepalen. Er is zeer snel gebleken dat twee punten fundamenteel en zeer dringend zijn: 1) oprichting van een nationaal computersysteem dat eigen is aan de familierechtbank, 2)
toekenning van een nationaal nummer aan elk familiedossier.
Hoewel de subgroep informatica vanaf 28 maart 2014 op efficiënte wijze van start kon gaan met haar werkzaamheden, was dat niet langer het geval vanaf 4 april 2014 aangezien de leidinggevende van de informatica van de FOD Justitie – om onbekende en interne redenen van de FOD Justitie – zijn werkzaamheden heeft opgeschort terwijl de behoeften duidelijk waren geïdentificeerd tijdens de twee vergaderingen van 28 maart 2014 en 4 april 2014 van de subgroep informatica. Op aandringen van de projectleiders vond een nieuwe vergadering van de subgroep informatica plaats op 6 mei 2014, tijdens welke werd vastgesteld dat er geen enkel gevolg was gegeven aan de duidelijk geïdentificeerde behoeften en evenmin aan de opties waarover werd beslist op 4 april 2014. Dat betekende anderhalve maand tijdverlies, wat iedereen betreurt. 5
Op de vergadering van 6 mei 2014 werd beslist dat de leidinggevenden inzake informatica dringend zouden samenkomen om de implementaties die moeten worden uitgevoerd in het BGC-systeem3 op grond van de vragen van de werkgroep definitief op te lijsten.
Er werd beslist een afstemmingsvergadering te organiseren op 20 mei 2014, teneinde de informaticaresultaten te verkrijgen vanaf 27 mei 2014; op laatstgenoemde datum werden de volgende beslissingen voltooid, zulks op grond van de aanbevelingen van de leidinggevenden inzake informatica van de FOD Justitie en van het VBSW: - na de voor- en nadelen van de invoering van een nieuw register te hebben vergeleken met de implementatie van BGC, rekening houdend met de noodwendigheden van de familierechtbank, werd deze tweede oplossing in aanmerking genomen, - het familiedossiernummer zal automatisch worden toegekend in de nacht die volgt op de codering van een dossier dat ervan moet worden voorzien, op grond van de code aard van zaak, maar het zal tevens mogelijk zijn om "handmatig" een familiedossiernummer te creëren, - het familiedossiernummer zal de volgende vorm aannemen "code van de rechtbank of van de afdeling waarbij de zaak aanhangig is gemaakt/naargelang van de codering toegekend nationaal nummer/jaartal", - het zal mogelijk zijn om op grond van het familiedossiernummer de lijst te verkrijgen van de dossiers die deel ervan uitmaken, - bij de codering van een beslissing zullen verschillende codes ‘aard van zaak’ eraan kunnen worden toegekend voor elke behandelde vordering, wat uitermate belangrijk is, enerzijds om alle beslechte of nog hangende vorderingen in hetzelfde familiedossier te inventariseren, en anderzijds om over te gaan tot de evaluatie van de werklast, - de zaken gecodeerd in DUMBO (computersysteem van de huidige jeugdrechtbanken), vóór 22 augustus 2014 en waarvoor een rechtsdag is bepaald vanaf 1 september 2014 zullen automatisch worden overgenomen in de nieuwe toepassing en zullen beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de familierechtbank van start gaat, - de parketten en de hoven van beroep zullen toegang hebben tot het nieuwe systeem. Alles zal in het werk worden gesteld opdat de nieuwe toepassing operationeel zou zijn in de loop van juni 2014 en geïnstalleerd zou zijn in zes pilotsites (Brussel F en N, Luik, Brugge, Leuven, Doornik) om een optimale uitwerking van het systeem mogelijk te maken. Laatstgenoemden zullen ter beschikking staan van personen die contact willen opnemen met hen om zich vertrouwd te maken met de nieuwe toepassing. Er is een vergadering vastgelegd op 26 juni 2014 om de stand van zaken van de werkzaamheden te evalueren. 3
Door de rechtbanken van eerste aanleg gebruikt computersysteem voor burgerlijke zaken; dit systeem werd door de subgroep informatica gekozen als basis voor het computersysteem van de familierechtbanken op voorwaarde van diverse aanpassingen. 6
De groep is van oordeel dat voor de griffiers zo spoedig mogelijk en in ieder geval begin september 2014 een specifieke opleiding moet worden georganiseerd door het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding. Ten slotte is het, ten aanzien van het voornemen van het VBSW om zich te baseren op de codes ‘aard van zaak’ om over te gaan tot de evaluatie van de werklast van de rechtbanken, opportuun gebleken om erop aan te dringen dat het computersysteem de codering mogelijk maakt voor elk dossier, van alle codes aard van zaak die betrokken zijn bij de diverse vorderingen behandeld in de context van hetzelfde dossier.
b)
Cijfers inzake het aantal dossiers dat betrokken is bij de overheveling van de bevoegdheden
De deelnemers van de werkgroep betreuren dat de FOD Justitie tot dusver geen precieze en volledige cijfers kon leveren van het aantal procedures dat betrokken is bij de overhevelingen van bevoegdheden van de vrederechter en van de arbeidsrechtbank naar de familierechtbank. Dankzij de goede wil van leden van de groep konden de cijfers van Leuven, Nijvel en Namen worden meegedeeld4.
c)
Uitwerking van het document dat aan de minderjarigen moet worden gericht teneinde hen op de hoogte te brengen van hun recht om gehoord te worden
Het nieuwe artikel 1004/2 van het Gerechtelijk Wetboek (artikel 159 van de wet van 30 juli 2013) voorziet erin dat de Koning het model van informatieformulier voor de minderjarige vaststelt waarin zijn recht om gehoord te worden in de procedures die op hem betrekking hebben, wordt vermeld. De werkgroep heeft nagedacht over deze problematiek en over de problematiek van de bepaling van de gevallen waarin voornoemd formulier moet worden gebruikt om doeltreffend te zijn. Met betrekking tot de gevallen blijkt dat bij gebreke van nauwkeurigheid in de wettekst stelselmatig een informatieformulier zou moeten worden gericht aan enige minderjarige die betrokken is bij een procedure, daaronder begrepen bij de echtscheidingen door onderlinge toestemming; sommige leden van de werkgroep winden zich erover op en zijn van oordeel dat het contraproductief zou zijn om dat formulier stelselmatig op te sturen, inzonderheid bij de EOT's5, de procedures waarin een akkoord wordt bereikt of de procedures waarin de zaak wordt verwezen naar een kamer voor minnelijke schikking, alsmede in geval van verstek (behalve, in dit laatste geval, beoordeling van de rechter). 4
Zie bijlage 2.
5
Echtscheiding door Onderlinge Toestemming. 7
Dat zou erop neerkomen dat een spoedeisend geachte procedure (= deze die betrekking hebben op de maatregelen inzake inzonderheid minderjarige kinderen) wordt geblokkeerd vanaf de inleiding ervan aangezien in die procedures de oproeping moet gebeuren binnen 15 dagen na de neerlegging van het verzoekschrift6. Met betrekking tot het tijdstip waarop het formulier moet worden verzonden, lijkt het opportuun dat het aan de minderjarige wordt gericht nadat de partijen in het geding hun vorderingen (waaronder inzonderheid de tegenvorderingen) hebben verduidelijkt en de rechter heeft vastgesteld dat er geen enkel akkoord mogelijk is. Een andere werkwijze zou erop neerkomen dat er nooit meer een zaak in beraad wordt genomen op de inleidende zitting. De werkgroep heeft toevallig vernomen dat de FOD Justitie een dienst (die niet deelneemt aan de werkzaamheden van de groep) de opdracht heeft gegeven om een model van formulier uit te werken. De projectleider heeft onmiddellijk maatregelen genomen om een gemeenschappelijke uitwerking van dat ontwerp van formulier te waarborgen. Bijvoorbeeld: een lid van de groep suggereert dat de datum van oproeping van de minderjarige wordt bepaald en vermeld in dat document, wat een dubbele verzending voorkomt maar het nadeel heeft dat de dienst soms wordt ontwricht.
d)
Uniformisering van de griffierechten
De artikelen 269-1, 269-2 en 269-3 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten voorzien in de bedragen van de rolrechten op grond van de rechtbanken waarbij de zaak aanhangig wordt gemaakt en de soort aanhangigmaking (procedure op tegenspraak, eenzijdige procedure, procedure in kort geding). De wet van 30 juli 2013 heeft die artikelen niet gewijzigd. Voor de verzoekschriften ingediend voor de jeugdrechter in burgerlijke zaken wordt thans 60,00 euro geheven omdat zij in het register der verzoekschriften en niet op de algemene rol worden ingeschreven. Met de overheveling van de bevoegdheden van de jeugdrechter naar de familierechter zal het rolrecht 100,00 euro bedragen, wat een stijging van 66,5 % is. Ook voor de verzoekschriften ingediend voor de vrederechter, in familiezaken, wordt 40,00 euro geheven, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 162, 13°, van het Wetboek van registratierechten dat dit recht vermindert tot 30,00 euro7.
6
Nieuw artikel 1253ter/4, § 2, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
7
Artikel 162: "Zijn onder het in artikel 163 aangewezen voorbehoud, van de formaliteit der registratie vrijgesteld: … 8
Met de overheveling van de bevoegdheden van de vrederechter naar de familierechter, "wanneer het gaat om een procedure inzake uitkering tot onderhoud of ingesteld overeenkomstig artikel 221 van het Burgerlijk Wetboek", zal het rolrecht 100,00 euro bedragen, wat een stijging van 150 % tot 233 % is. De werkgroep is van oordeel dat die stijging zou moeten worden verminderd gelet op het gegeven dat zij familiezaken betreft en dat deze aangelegenheid het onderwerp is van tal van verzoeken om (en beslissingen inzake) kosteloze rechtsbijstand. De werkgroep stelt vast dat er een diversiteit8 van de griffierechten bestaat die zou kunnen worden voorkomen door te voorzien in één enkel rolrecht voor alle zaken die onder de bevoegdheid van de familierechtbank ressorteren. Aangezien de bepalingen met betrekking tot het rolrecht het voorwerp zijn van een koninklijk besluit9, zou er spoedig een oplossing kunnen komen. Deze aangelegenheden hebben tevens betrekking op de FOD Financiën.
III.
Punten die het optreden van de hoven en rechtbanken vereisen a)
Lessen die werden getrokken uit het proefproject te Brussel
Naar aanleiding van de voorstelling op 20 maart 2014 van het project dat werd ingevoerd in de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel10, zijn de leden van de groep van oordeel dat er zeer interessante lessen uit kunnen worden getrokken. Er wordt hoofdzakelijk onthouden dat de rechtbank als gevolg van de invoering van het proefproject het volgende heeft kunnen vaststellen: meer mogelijkheden om akkoorden te bereiken, een grotere doeltreffendheid van de rechters door hun specialisatie, de verwezenlijking van schaalvoordelen voortvloeiend uit het verdwijnen van het onderzoek van dezelfde gegevens door verschillende rechters en uit de followup van verschillende procedures door dezelfde rechter, de maximale beperking van forum shopping, een grotere rechtszekerheid voortvloeiend uit het gegeven dat dezelfde rechter dezelfde gegevens onderzoekt. 13° akten en vonnissen betreffende procedures vóór vrederechters, wanneer het bedrag van de hoofdeis het maximum van de laatste aanleg niet te boven gaat, of wanneer het gaat om een procedure inzake uitkering tot onderhoud of ingesteld overeenkomstig artikel 221 van het Burgerlijk Wetboek...". 8
60,00 euro in geval van eenzijdige vordering, 80,00 euro in geval van vordering in kort geding, 100,00 euro in geval van vordering op tegenspraak. 9
Koninklijk besluit nr. 64 van 30 november 1939 houdende het Wetboek der registratie-, hypotheek-, en griffierechten. 10
Project voorgesteld op 20 maart door mevrouw Isabelle Schyns, rechter, en mevrouw Chantal Sauvage, griffier. 9
b)
Afstemming van de sancties in geval van niet-persoonlijke verschijning van de partijen die worden bijgestaan door een advocaat
De werkgroep wenst de aandacht van de hoven en rechtbanken te vestigen op de sancties waarin is voorzien in de nieuwe artikelen 1253ter/2 en 1253ter/3 van het Gerechtelijk Wetboek indien een door een advocaat vertegenwoordigde partij niet persoonlijk verschijnt, dit gelet op de rechtspraak van het EHRM11. De groep is van oordeel dat die sancties met veel souplesse moeten worden gebruikt.
c)
Familiedossier12
De werkgroep heeft een praktisch geval onderzocht13. Die oefening roept tal van vragen op die inzonderheid betrekking hebben op het volgende: A. Wanneer moet een familiedossier worden geopend? B. Inhoud en aard van het dossier (papieren en/of elektronische versie) C. De geïnformatiseerde codering D. Het recht op toegang tot het dossier E. Levensduur van het familiedossier Na veelvuldige uitwisselingen gaan de conclusies, ondanks blijvende vragen, in de volgende richting: A.
Wanneer moet een familiedossier worden geopend?
Het familiedossier heeft betrekking op: - partijen zonder kinderen die gehuwd zijn of waren, of die wettelijk samenwonenden zijn of waren14, - een kind wiens afstamming slechts ten aanzien van één ouder is vastgesteld; - broers en zussen met dezelfde ouder(s) ten aanzien van wie de afstamming is vastgesteld. De aandachtige herlezing van het nieuwe artikel 725bis, § 1 van het Gerechtelijk Wetboek zet ertoe aan de draagwijdte van het familiedossier maximaal te beperken15.
11
Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
12
Cf. V. WYART, "Une famille – un dossier – un juge" in LE TRIBUNAL DE LA FAMILLE ET DE LA JEUNESSE onder leiding van Alain-Charles VAN GYSEL, Larcier-Anthémis, 2014, blz. 115 tot 127 en vooral blz. 155 tot 174.
13
Zie bijlage 2.
14
Daaronder begrepen de vereffeningsprocedure en de procedure inzake de verdeling van het huwelijksvermogensstelsel
15
Nieuw art. 725bis, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek: "Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk worden de bij de familierechtbank ingediende vorderingen tussen partijen die ofwel samen een minderjarig kind hebben, ofwel gehuwd zijn of waren, ofwel wettelijk samenwonenden zijn of waren, samengevoegd in één dossier, dat het familiedossier wordt genoemd. 10
De voorafgaande voorwaarden moeten worden vervuld alvorens aan het dossier elementen toe te voegen zoals deze bedoeld in § 1, tweede lid, behalve in geval van een vordering betreffende de afstamming van het (de) supra bedoelde kind(eren). Daaruit vloeit voort dat het dossier veeleer verticaal dan horizontaal is.
• • • • • •
B.
Inhoud en aard van het dossier (papieren en/of elektronische versie)
-
Inhoud
de akten van rechtsingang, de akten met het oog op "de reactivering van de rechtspleging" in het kader van de permanente saisine [voortdurende aanhangigmaking], de syntheseconclusies (of die ter vervanging daarvan), de onderzoeksmaatregelen (maatschappelijke enquêtes, deskundigenonderzoeken, politie-onderzoeken,...), de door het Openbaar Ministerie aan het dossier toegevoegde stukken, de rechterlijke beslissingen in eerste aanleg en in hoger beroep.
-
Papieren en/of elektronische versie
De twee versies zijn onontbeerlijk. De papieren versie inzonderheid voor de reeds lopende procedures, evenals voor de procedures waarin de rechtsonderhorigen niet door een advocaat worden bijgestaan. De elektronische versie zal worden gebruikt door de magistraten en de advocaten en zal onweerlegbare voordelen bieden in geval van hoger beroep.
C.
De geïnformatiseerde codering
Het blijkt noodzakelijk te zijn een eenvormige methode in te voeren voor het gehele land. Dit technische punt zal door de subgroep informatica verder worden geanalyseerd.
D.
Het recht op toegang tot het dossier16
Worden ook bij het in het eerste lid bedoelde familiedossier gevoegd, de zaken met betrekking tot een kind waarvan de afstamming slechts ten aanzien van één ouder is vastgesteld, alsook de zaken met betrekking tot het in artikel 375bis van het Burgerlijk Wetboek bedoelde persoonlijk contact." 16
Er is geen beslissing genomen over de vraag of in geval van hoger beroep (het volledige dossier of enkel het gedeelte dat betrekking heeft op het hoger beroep) moet worden overgezonden. 11
De vraag inzake de toegang moet dringend worden geregeld. Deze toegang moet worden verleend aan de partijen in het geding teneinde het tegensprekelijke karakter van de debatten te waarborgen. Indien bij een restrictieve optie wordt gebleven (wat noodzakelijk is indien men wil dat het familiedossier beheersbaar is), is het probleem opgelost.
E.
Levensduur van het familiedossier
Deze bedraagt 30 jaar na de laatste beslissing.
d)
Opleidingen georganiseerd door het IGO
De groep stelt vast dat het IGO reeds opleidingen organiseert voor de magistraten17. Er zouden evenwel zeer dringend opleidingen moeten worden georganiseerd voor de griffiers, inzonderheid met betrekking tot het informatica-aspect18.
e)
Overgangsrecht
Het overgangsrecht wordt op diverse wijze geïnterpreteerd. De projectgroep schaart zich evenwel bijna unaniem achter de mogelijkheid om de hangende zaken voor de jeugdrechtbank in burgerlijke zaken, de hangende zaken voor de burgerlijke rechtbank in familiezaken en de hangende zaken voor de voorzitter van de rechtbank in kort geding in familiezaken, op 1 september 2014 te verdelen onder de kamers van de familierechtbank, zulks via een beschikking van de voorzitter genomen door de voorzitters van rechtbanken overeenkomstig artikel 90 van het Gerechtelijk Wetboek. Ondanks het gegeven dat het woord "rechtbank" wordt gebruikt om de familierechtbank te kwalificeren, betreft het immers slechts een sectie van de rechtbank van eerste aanleg zodat artikel 269, eerste lid19, ter zake niet van toepassing is.20 Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de hoven van beroep.
17
Voortgezette opleiding voor magistraten van de familierechtbanken en opleiding voor de magistraten die zitting hebben in de kamers voor minnelijke schikking, georganiseerd in mei en juni 2014.
18
Voor zover de FOD Justitie het nodige doet opdat de informaticatool operationeel zou zijn tegen eind juni 2014.
19
Artikel 269, eerste lid, van de wet van 30 juli 2013: "De zaken die op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet hangende zijn, worden verder behandeld door de rechtbank of het Hof waarbij zij aanhangig zijn". 20
Zie hierover: A. BEKKERS en P. SENAEVE, “Het overgangsrecht van de wet van 30 juli 2013”, in Tijdschrift voor Familierecht, juni 2014 (ter perse). 12
IV.
Punt dat het optreden van het Openbaar Ministerie vereist
Het nieuwe artikel 765/1 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt: "Voor de zaken betreffende minderjarigen, doen de familierechtbank en de familiekamers van het hof van beroep, op straffe van nietigheid, eerst uitspraak na het advies of de vorderingen van het openbaar ministerie te hebben gehoord.". De werkgroep legt de nadruk op het belang ervan dat de terechtzittingen waarvoor de aanwezigheid van het Openbaar Ministerie is vereist (centralisatie van de dossiers,...) in overleg worden georganiseerd. Net als de indieners van het wetsvoorstel meent de groep dat het niet opportuun is dat het Openbaar Ministerie zitting heeft in de kamers voor minnelijke schikking21. Daarbij rijzen vragen inzake de vorm die het advies van het openbaar ministerie moet aannemen, alsook inzake het tijdstip waarop het moet worden gegeven ingeval de partijen een akkoord bereiken. Er bestaan verschillende mogelijkheden: 1)
Een aantal leden van de groep is van oordeel dat de akkoorden voor schriftelijk advies zouden kunnen worden voorgelegd aan de procureur des Konings overeenkomstig artikel 766 van het Gerechtelijk Wetboek.
Zij menen dat de vorm van het advies niet is vastgesteld ondanks het nieuwe artikel 765/1 Ger.W. dat erin voorziet dat het Openbaar Ministerie moet worden "gehoord";
21
"De spreker legt uit dat de indieners van het wetsvoorstel van oordeel zijn dat de betrokken rechter in de eerste plaats “slechts” het bereikte akkoord tussen de partijen bekrachtigt en dat hij in de eerste plaats poogt om de standpunten van die partijen dichter bijeen te brengen. Bij de uitoefening van deze bevoegdheden zal hij zelf voldoende oog hebben voor het belang van de betrokken minderjarige.
Daarvoor is, in antwoord op de vraag van de Raad van State wat er “gebeurt (…) met de zaken die verwezen zijn naar de kamer voor minnelijke schikking waar een akkoord is bereikt dat een minderjarig kind van de partijen aanbelangt”, geen advies van het openbaar ministerie nodig." (Doc 53-3356/005, blz. 19). 13
bovendien baseren zij zich, net als de Raad van State22, op het gegeven dat het advies van het O.M. voor de vrederechter schriftelijk is 23. Aldus verzoekt de rechtbank van eerste aanleg te Luik, inzake echtscheiding, om een schriftelijk advies na akte te hebben genomen van het volgende: "(…) « Quant aux mesures provisoires et après divorce. « Les parties sont entendues en leurs explications et demandent l’entérinement de leur accord repris en termes de requête. « Le dossier est communiqué au Procureur du Roi pour avis. « Si l’avis du Ministère Public est favorable, les parties renoncent à leur droit de réplique et dispensent le greffe de la notification dudit avis. « Le Tribunal leur précise que, dans cette hypothèse, après clôture des débats, le prononcé du jugement serait fixé au … (date). «Si cet avis n’est pas favorable, le Tribunal convoquera les parties pour les entendre sur le contenu dudit avis. « La décision sera reprise dans celle du fond et est tenue en délibéré »24. Deze oplossing kan de aanwezigheid rationaliseren van het openbaar ministerie op de terechtzittingen waarop de zaken zijn vastgelegd waarvoor zijn advies is vereist.
2)
22
Anderen zijn van oordeel dat ingeval de partijen een akkoord bereiken, de zaak moet worden uitgesteld naar een terechtzitting waarop het Openbaar Ministerie aanwezig is opdat het mondeling zijn advies zou kunnen geven. Zij baseren zich hoofdzakelijk op een letterlijke interpretatie van het nieuwe artikel 765/1 van het Gerechtelijk Wetboek dat erin voorziet dat de rechter uitsluitend een uitspraak doet na het advies of de vorderingen van het openbaar ministerie te hebben gehoord.
Advies van de Raad van State van 25 maart 2014, (Doc 53-3356/004):
"1. In deze bepaling wordt gesteld dat het parket op straffe van nietigheid zijn advies moet geven of een vordering moet stellen in aangelegenheden waarbij minderjarigen betrokken zijn. Bij deze bepaling behoren de volgende opmerkingen te worden gemaakt. Wat gebeurt er met de zaken die verwezen zijn naar de kamer voor minnelijke schikking waar een akkoord bereikt is dat een minderjarig kind van de partijen aanbelangt? Aangezien het parket geen zitting heeft in die kamer, rijst de vraag hoe het zijn advies omtrent de vraag of het akkoord niet in strijd is met de belangen van de minderjarige kenbaar kan maken? Een oplossing zou mutatis mutandis gevonden kunnen worden van de bepaling (nieuw artikel 765 van het Gerechtelijk Wetboek) waarin gesteld wordt dat voor de vrederechter, waarbij het parket evenmin zitting heeft, het advies schriftelijk gegeven wordt. …". 23
Cf. Het nieuwe artikel 765 van het Gerechtelijk Wetboek: "Wanneer hij uitspraak doet over de vorderingen met betrekking tot minderjarigen of personen beschermd krachtens artikel 492/1 van het Burgerlijk Wetboek, kan de vrederechter, zelfs ambtshalve, na onderzoek van de zaak, het schriftelijk advies van het openbaar ministerie eisen.". 24
Dank aan de heer Leuther om ons deze tekst te hebben bezorgd. 14
V.
Punten bestemd voor de wetgever
a)
De termijn van verschijning van uiterlijk 15 dagen na de neerlegging van het verzoekschrift ter griffie, bedoeld in het nieuwe artikel 1253ter/4, § 2, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek is te kort om de partijen te kunnen oproepen en vooral om de ontvangst van de gerechtsbrief te kunnen nagaan; het zou opportuun zijn om voornoemde termijn op 1 maand te brengen.
b)
Er moet worden nagedacht over de optimalisering van de informatie bestemd voor de rechtsonderhorigen inzake alternatieve wijzen van minnelijke schikking voor conflicten, inzonderheid in geval van dagvaarding op 2 dagen (dringende of aldus beschouwde aangelegenheden). Een denkspoor zou bestaan in de verplichting voor de eisers om in de akte van rechtsingang (ongeacht welke akte) de gegevens te vermelden van plaatsen waar zij alle nuttige inlichtingen kunnen verzamelen met betrekking tot de alternatieve wijzen van conflictbeslechting.
c)
VI.
De rechten van de griffie: zie de overwegingen in punt II d supra.
Evaluatie van de wet
De wetsevaluatie moet gebeuren gelet op de werking en de werklast van de familierechtbanken en de kamers voor minnelijke schikking. Daartoe worden de voorzitters van de rechtbanken verzocht om elk jaar de gegevens met betrekking tot die criteria mee te delen. In dit opzicht suggereert de werkgroep om tegen 15 maart 2015 samen te komen teneinde de eerste lessen te trekken uit de invoering van de familierechtbanken. Het lijkt overigens noodzakelijk om over te gaan tot de evaluatie van de informaticatool inzonderheid met het oog op de verbetering ervan op grond van de praktijk, maar ook gelet op de informatisering van het familiedossier.
Marie-Claude MAERTENS, substituut van de procureur-generaal te Bergen Patrick SENAEVE, kamervoorzitter in het hof van beroep te Brussel Projectleiders
15
Bijlagen 1.
Lijst van de deelnemers
2.
Cijfers betreffende het aantal dossiers behandeld door de vrederechters van de arrondissementen Nijvel en Leuven
3.
Praktisch geval
16
BIJLAGE 1: Hervorming van de rechterlijke orde – Familierechtbank – Projectgroep Projectleiders
Marie-Claude MAERTENS, substituut van de procureur-generaal – hof van beroep te Bergen; Patrick SENAEVE, kamervoorzitter – hof van beroep te Brussel. Leden Marie-Hélène BLONDIAU, vrederechter – vredegerecht te Waver; Anelore BRUNEEL, kortgedingrechter – REA te Gent; Marie-Gabrielle COEME, rechter – REA te Marche-en-Famenne; Benoît CORNELIS, attaché DG Wetgeving en Fundamentele Rechten en Vrijheden – FOD Justitie; Sandrine DELAHU, eerste substituut – REA te Bergen; Véronique DEHOUX, rechter – REA te Nijvel; Eric DELHAYE, toegevoegd substituut – parket te Doornik; Yves DENOO, attaché ICT – FOD Justitie; Hilde DE PAEPE, ondervoorzitter en leidinggevend jeugdrechter – REA te Leuven; Nicole DEPIREUX, hoofdgriffier – jeugdrechtbank te Bergen; Bjorn DE VRIESE, hoofdgriffier – vredegerecht te Gent; Emmanuelle DISKEUVE, rechter – REA te Namen; Joseph HORRION, hoofdgriffier – REA te Luik; Evelyne LAHAYE, raadsheer – hof van beroep te Luik; Chantal SAUVAGE, griffier – REA te Brussel; Isabelle SCHYNS, rechter – REA te Brussel; Ingrid VAN COPPENOLLE, ondervoorzitter – REA te Hasselt; Karen VANDER STEENE, ondervoorzitter – REA te Brussel; Frederic VROMAN, substituut van de procureur-generaal – hof van beroep te Gent; Jan WETSELS, kamervoorzitter – hof van beroep te Antwerpen; Pierre-André WUSTEFELD, raadsheer – hof van beroep te Bergen.
17
BIJLAGE 2B: VREDEGERECHTEN Nivelles – cijfers 2013 Kanton
Eigenbrakel
Geldenaken-Perwijs
Nijvel
Tubeke
Waver I
Waver II
Hoofdgriffier
P. Foucart
N. Legros
M. Vanpé
S. Lambert
S. Leclef
L. Jonet
ingedien
beslissingen
ingediend
d 0
126
203 B.W.
47
44
vordering en op grond van de artikelen 201, 203, 223 en 301 (geen enkele op grond van 213 en 221).
209 B.W. 213 B.W.
1
0
221 B.W.
1
2
223 B.W.
28
25
301 B.W.
4
2
1479 B.W.
beslissing
ingediend
en
beslissing
ingediend
en
beslissing
ingediend
en
117
0
3
ingediend
en
201 B.W.
Wettelijke
beslissing
ngen 61
33
22
12
19
6
15
12
31
10
8
5
1
1
1
1
2
2
20
15
23
20
1
1
24
16
3
2
53
43
76
42
beslissi
38
op grond van de artikelen 203, 221, 223 en 301 van het Burgerlijk Wetboek, geen enkele op grond van de artikelen 201 en 213.
2
samenwoning Schrapping TOTAAL
3 84
75
Algemeen totaal ingediend: 464 Algemeen totaal van de beslissingen:
126
117
346
64
31
61
38
BIJLAGE 2A: VREDEGERECHTEN Nivelles – cijfers 2013 VREDEGERECHTEN ARRONDISSEMENT LEUVEN CIJFERS 2013
Uitkeringen onderhoud (art.591,7° Ger.W.) Kleine nalatenschappen en landbouwbedrijven (art.591,14° Ger.W.) Vorderingen art. 214, 215§2, 220§3, 221, 223, 1479, 1421 B.W. (art.594,2° Ger.W.)
Totaal
Leuven 1
Leuven 2
Leuven 3
Aarschot
Haacht
Diest
Tienen
Landen
31
19
14
18
29
22
18
13
0
0
0
1
0
0
0
0
28
18
16
23
19
21
14
18
322
BIJLAGE 3: CASUS 1 De heer Janssens trouwt in november 2007 met mevrouw Peeters. Samen hebben zij drie kinderen: -
Alexander, geboren in december 2007; Elodie, geboren in januari 2010; Françoise, geboren in oktober 2011.
Op het tijdstip van het huwelijk was mevrouw Peeters reeds moeder van een zoon, Guy (geboren in januari 2004), die is geboren uit haar relatie met de heer Bazaar, maar wiens afstamming van vaderszijde niet is vastgesteld. Het huwelijk loopt op de klippen en in 2014 stelt de heer Janssens een vordering in op grond van artikel 223 van het Burgerlijk Wetboek. Hij vraagt gescheiden domicilies, gezamenlijk ouderlijk gezag, een gelijkmatig verdeelde huisvesting ten aanzien van de drie gemeenschappelijke kinderen en een recht op persoonlijk contact met Guy die drie jaar was toen de partijen een relatie begonnen. Eind 2014 neemt de heer Bazaar – naar België teruggekeerd nadat hij sinds juni 2007 om professionele redenen in het buitenland verbleef – contact op met mevrouw Peeters om Guy te erkennen. Op dat moment vertelt zij hem dat Alexander zijn zoon is. Eerst erkent de heer Bazaar Guy en vervolgens stelt hij snel een procedure in tot betwisting van het vaderschap van de heer Janssens en tot erkenning van zijn vaderschap ten aanzien van Alexander, tegelijk met een vordering tot recht op persoonlijk contact met Alexander (in afwachting van het resultaat van zijn procedures). Woedend stelt de heer Janssens een echtscheidingsprocedure ten aanzien van mevrouw Peeters in. Hij vraagt tegelijkertijd het hoofdverblijf van Elodie en Françoise alsook onderhoudsbijdragen, een voorlopige uitkering tot onderhoud en een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding. Hij dient tevens een vordering in tot recht op persoonlijk contact met Guy die hij gedurende zeven jaar heeft opgevoed en gekoesterd. Omdat de ouders van de heer Janssens de kant van hun zoon hebben gekozen en mevrouw Peeters hen de kinderen niet meer wil toevertrouwen, hoewel zij elke woensdagnamiddag en bepaalde weekends op hen pasten, dienen zij een vordering tot recht op persoonlijk contact met de vier kinderen in. Ondertussen werd de echtscheiding van de heer Janssens en mevrouw Peeters uitgesproken en overgeschreven. Mevrouw Peeters en de heer Bazaar gaan meteen samenwonen en leggen een verklaring van wettelijke samenwoning af. In december 2015 krijgen zij een kind (François). Eind 2016 beëindigt de heer Bazaar eenzijdig de wettelijke samenwoning en eist hij het recht op hoofdverblijf ten aanzien van zijn drie zonen (aangezien de vordering tot erkenning van Alexander succesvol was).
20