Voorwoord Ik zit voor mijn caravan en laat mijn gedachten de vrije loop. Eigenlijk zit ik achter mijn caravan, maar dat klinkt niet. Het is net alsof je iets te verbergen hebt. En dat heb ik zeker niet. Integendeel, ik denk van mezelf dat ik een boodschap heb. Maar op het moment dat ik het schrijf moet ik zelf glimlachen. Ik ben altijd een beetje hoogdravend geweest. Een boodschap. Ha! Enfin, ik zit dus voor mijn caravan en overdenk het gesprek dat ik net heb gehad met enkele volkomen onbekende Nederlanders die ik vandaag pas ontmoet heb en die ik naar alle waarschijnlijkheid nooit meer zal zien. Of het moet morgen veel te vroeg zijn, wanneer ze met het nodige lawaai opbreken en hun weg naar huis vervolgen. Ik heb op vakantie altijd iets gehad met Nederlanders. Het is een ongelooflijk arrogant volkje, maar toch heb ik er graag mee te maken. Ik had zelfs medelijden met ze toen ze op het E.K. met het schaamrood op de wangen na de voorronde met hangende pootjes naar huis moesten. Heel Nederland was oranje geschilderd, miljoenen gadgets lagen te wachten en in de oogjes van cafébazen blonken de eurotekens want ze zouden op zijn minst de finale spelen tegen Duitsland en die eindelijk eens winnen. Niet dus. Nul punten, beschamend spel, ondermaatse prestatie van een stel verwende miljonairs en onder hoongelach naar huis. Nederland ontwaakte met een kater. De rest van Europa bescheurde het zich van plezier. De arrogantie afgetroefd. Arjen Robben die de beker tot op de bodem moest ledigen. Eerst de beslissende penalty missen in de finale van de Champions League en vervolgens door de achterdeur naar huis op het E.K. De man is waarschijnlijk getekend voor het leven. En ik heb een beetje met hem te doen. Want ondanks hun arrogantie, hun totaal overtrokken chauvinisme en hun afschuwelijke architectuur, heb ik een boontje voor de nazaten van Piet Hein. Want ze hebben het beste alcoholvrije bier van de Lage Landen. België noemt zich een bierland, maar als er geen alcohol in
mag zitten, haken we af. Wij zijn Bourgondiërs zeggen ze. Nee, wij zuipen gewoon veel te graag en veel te veel. En ik mag dat zeggen want ik ben een ervaringsdeskundige. Maar ik wijk af. Blijkbaar is dat een constante in mijn schrijfstijl. Zeker als ik in de eerste persoon schrijf. Net alsof ik mijn gedachten er niet bij kan houden. Maar dat is het niet. Ik vind het gewoon een leuke stijl. Ik bereid dit soort boeken ook niet voor. Een uur geleden was van dit boek nog geen sprake. Tot ik tijdens het eten en na het gesprek met onze Nederlandse campingburen op camping Oranienstein (nu pas valt mij de leuke toevalligheid van de naam op) in het Duitse Diez, een openingszin bedacht. En dat was dus die vorige zin. Maar wat nu? Oh ja, ik had een boodschap. Nee dus. Maar ik wil wel het een en ander vertellen. Of het interessant is weet ik niet. Dat laat ik over aan het oordeel van de lezer. Als u na enkele bladzijden het boek weglegt, was het dat dus niet. En zit ik hier nu mijn nestel af te draaien voor niets. Maar het zij zo, schrijven is gelukkig plezierig. Dat mocht ik al ervaren in mijn eerste boek "Help! Mijn engelbewaarder wil met brugpensioen". Waar dit boek een beetje een vervolg op is. Want er was nog veel uit mijn leven dat nog niet verteld was. Uit de vroegere jaren, maar zeker over de tijd na mijn operatie. Voor de lezers die mijn vorig boek niet gelezen hebben volgt nu een korte verduidelijking. De anderen mogen dit overslaan en naar het eerste hoofdstuk wippen.
Voor de niet-ingewijden Ik ben intussen 58 jaar (eergisteren geworden), maar ik ben ook 2 jaar. Die verjaardag vierde ik op 11 mei, de dag dat ik in 2010 geopereerd werd en een nieuwe lever kreeg. Net op tijd, want ik hoorde achteraf dat ik nog maar goed twee maanden te leven had. Oeps, dat stond niet in mijn vorig boek. Moet ik die andere lezers misschien toch even terug roepen. Ach, ik kan ze misschien ook bellen, zoveel zijn het er nu ook weer niet. Want een echte bestseller was Help! niet echt. Al is een kleine duizend exemplaren in het land van boeken in eigen beheer ook weer niet slecht. Maakt niet uit. Het feit dat ik uit de reacties van vele lezers mocht opmaken dat het boek hen een riem onder het hart had gestoken tijdens een moeilijke periode, maakt alles goed. Een levertransplantatie dus, nadat er in januari 2009 was vastgesteld dat ik levercirrose type B had, wat in mei levercirrose type C werd en in december leverkanker. Een hectische periode. Maar wie daar meer over wil weten moet het eerste boek maar kopen. Ik ben een per slot van rekening een kleine zelfstandige. Maar ik dwaal weer af. Ik had het daarnet over mijn gesprek met de Nederlanders. Na een tijdje vroeg de man - ik ken zijn naam niet eens en nu figureert hij in mijn boek - of ik een pilsje wilde drinken (zoals de aandachtige lezer zal opmerken zijn die Nederlanders nog zo slecht niet). Ik wimpelde zijn voorstel echter af met de opmerking dat alcohol verleden tijd was en voor ik het wist was ik mijn verhaal aan het vertellen. Stom natuurlijk, ik had hem een boek moeten verkopen, maar ik was op vakantie en dan laat mijn mercantiele geest het al eens afweten. Ik vertelde dus mijn verhaal inclusief het feit dat ik op sterven had gelegen en sindsdien een stuk minder bang was van de dood. En toen viel er een ongemakkelijke stilte en keek de man indringend naar zijn vrouw.
"Ik heb longkanker," verduidelijkte die, "en ik weet niet hoe lang ik nog te leven heb. Ik moest eigenlijk al dood zijn." Normaal gezien zijn mijn toehoorders stil als ik mijn verhaal vertel, maar deze keer was ik het die even niet wist wat zeggen. Zeker niet toen bleek dat de man een zware hartpatiënt was. "Camping Les Invalides" schoot mij door het hoofd. Jaja, ik weet het, ik vond het ook onmiddellijk ongepast, maar ik heb nog steeds weinig controle over mijn gedachten. Mijn vrienden en familie zijn al blij dat ik mijn mond al een beetje onder controle heb. :-) (Worden smiley's eigenlijk gebruikt in boeken?) We praatten nog een hele tijd door over de dood, over bang zijn voor de andere kant, over leven en lijden. En toen besliste ik om dat tweede persoonlijke boek te schrijven. Omdat ik hoe dan ook toch een boodschap heb. En een pak leuke, spannende en grappige verhalen. Althans, ik hoop dat ze dat zijn. Ik hoop van ganser harte dat u, waarde lezer, nu niet afhaakt. Want al doe ik er een beetje denigrerend over, ik zou het toch fijn vinden als het boek u zou kunnen interesseren. Wij zullen alleszins ons best doen. Inderdaad, de pluralis majestatisch. Ik kan het niet laten. Het klinkt zo chique. Wij, Koning der Belgen! Wij, Auteur van Bree! Maar nu doe ik Kaat Vrancken oneer aan. Zij is de ongekroonde koningin van de literatuur in Bree. Ere wie ere toekomt.
Overgave Ik staar naar het plafond. Ik ben moe, zo doodmoe. Daarstraks was de halve finale van het Wereldkampioenschap voetbal op televisie. Ik heb halverwege afgehaakt. Niet dat het een slechte wedstrijd was, of dat voetbal me niet interesseert. Integendeel. Maar ik was te moe om me te concentreren op de beelden op het scherm. Ik voel me niet goed. Veel slechter dan twee dagen geleden. Toen leek alles de goede kant op te gaan. Dat zei de kinesiste toch toen ze met me de gang afwandelde en bij me stond toen ik vijf minuten rustig peddelde op de hometrainer. Ik had zelfs al vijftien trappen kunnen maken. Het zag er goed uit. Tot gisterenmorgen. Ik voelde het onmiddellijk toen ik wakker werd. Het was fout. Helemaal fout. Geen fut meer. Alles wat ik opgebouwd had, was weg. Als sneeuw voor de zon. Toen de kinesiste vol enthousiasme de kamer binnen kwam, heb ik haar wandelen gestuurd. Ze sputterde nog even tegen en ik denk dat ik wat kortaf tegen haar geweest ben. Daar heb ik nu spijt van. Maar het gaat gewoonweg niet. Ik ben leeg. Echt leeg. Toen de dokter daarstraks aan mijn bed stond zag ik het op zijn gezicht. Het zit niet goed. Ze krijgen de afstotingsverschijnselen niet onder controle. Dokter Aerts had zoiets al zachtjes gesuggereerd gisteren. Alsof hij me wilde voorbereiden. Op wat? Op dat wat ik al die maanden voor mij uit geschoven heb? Datgene wat ik nooit heb willen weten? Dat ik wel degelijk sterfelijk ben en dat ik dat maar best eens begin te beseffen? Mijn kamergenoot - een Marokkaan met een acuut leverfalen slaapt. Het licht is uit, maar er valt nog voldoende ganglicht binnen. Ik kijk een zoveelste keer de kamer rond. Ik kan ze intussen met mijn ogen dicht dromen. Ik lig hier al vier weken. In de verte hoor ik de nachtverpleegster murmelen. Ik hoop dat ze dadelijk nog even binnenkomt. Ze heeft iets geruststellends. In al die nachten dat ik wakker lag, was het korte bezoekje van de verpleegkundige (ik haat
dat woord, ik blijf verpleegster mooier vinden, maar het is in ziekenhuiskringen niet meer politiek correct) een lichtpuntje. Mijn blik dwaalt verder rond. Ik zie de klok waar ik al duizend keer naar gekeken heb en waarop de tijd tergend traag voort kruipt. Ik zie het handpompje met desinfecterende zeep waarmee iedere dokter en verpleegster de handen moet wassen vooraleer naar de patiënt te gaan. Onze immuunsystemen liggen immers zeer laag, we zijn zeer vatbaar voor infecties. Voor mij hangt de televisie die vaak op RTL, France 2 of een andere onmogelijke Franstalige zender moet staan omdat mijn Franstalige kamergenoot en ik wél een communautair akkoord konden sluiten. Maar dat wil niet zeggen dat ik die zenders daarom goed moet vinden. Integendeel. Ze zijn afschuwelijk slecht. Protserig. Lawaaierig, met decors die uit de jaren zeventig zijn weg gelopen. Presentatoren die op de markt thuishoren. Maar op dit moment zegt het me allemaal niets meer. Ik ben zo moe. Ik zak weg in een soort lethargie. Plots voelt het alsof iemand ergens een stop uit mijn lijf getrokken heeft. Ik vloei weg. Paniek, ik voel me uit mezelf weglopen. Plots ebt de paniek weg en maakt plaats voor berusting. Dit was het dus. Mijn tijd op deze wereld zit er op. Ik ben aan het sterven. Ik voel plots een grote kalmte over mij neerdalen. Het is goed. Ik heb een schitterend leven gehad. Ik praat even met Marc, mijn buddy die een jaar geleden gestorven is. Ik vertel hem dat ik eraan kom. Dat we samen in de hemel een festival gaan organiseren, net zoals we hier op deze aardbol deden. Ik glijd verder weg. Ik neem in gedachten afscheid. Ergens in mijn achterhoofd denk ik aan mijn vrouw en kinderen. Dat ze het waarschijnlijk erg zullen vinden. Maar ik vind het niet erg. Heel even verwonder ik me daarover. Maar dan neemt het gevoel van overgave weer de overhand. Het is goed geweest. Laat gaan. OK, ik kom er aan. Het is goed gewe....
Vreemd en geruststellend Ik zit nog altijd achter mijn caravan. De avond valt. Slierten hagelwitte wolken tekenen fraaie patronen tegen de donker wordende lucht. Het begint fris te worden en ik trek een trui aan. Josie is een sjaal aan het breien. Voor Marijke, onze dochter die binnen twee maanden trouwt. Het voelt vredig aan. Net zo vredig als toen in het ziekenhuis. Toen ik afscheid genomen had en overtuigd was dat ik nooit meer wakker zou worden. Het was dan halvelings ook een ontgoocheling toen ik 's morgens mijn ogen open deed en totaal in de war dezelfde kamer zag als de avond ervoor. Kathleen, de sociale assistentie, had onmiddellijk door dat er iets was. Ze wist uiteraard van de briefings, dat het slecht ging met patiënt A op kamer 67. En ik was niet zomaar een patiënt, maar haar vroegere buurman. We hadden een beetje een speciale band. Ze heeft zich de volgende dagen dan ook intensief met me bezig houden, want paradoxaal genoeg dreigde ik weg te zakken in een depressie. Ik worstel nog altijd met het feit dat ik die gevoelens koesterde. Ik vind het niet fair tegenover alle mensen die ik ken en die mij graag zien. Maar ik kan die gevoelens niet weg steken. Ze waren er en ze waren zeer reëel. Heb ik werkelijk op sterven gelegen? Ik weet het niet. Mijn leven flitste niet aan mij voorbij. Ik heb geen lange tunnel met een fel wit licht aan het einde gezien. Het enige dat ik weet is dat ik uit mezelf vloeide en dat ik een bijzonder sterk gevoel van berusting voelde. Een emotie zo sterk als ik ze nog nooit gevoeld had. Ik heb er intussen al heel vaak over nagedacht. En ik kom er niet uit. Maar wat ik wel weet is dat ik niet meer bang ben om te sterven. En dat is een bijzonder vreemde, maar tegelijkertijd een heel geruststellende gedachte. Ik kom er misschien nog vaker op terug, maar dat is omdat het me nog steeds bezig houdt. Mijn transplantatie en het feit dat ik - zonder het te willen beseffen op het randje van de dood gebalanceerd heb, is iets waarmee ik blijkbaar nog steeds niet helemaal klaar ben. Niet dat ik er last van
heb, maar ik denk nog heel vaak terug aan de periode voor mijn operatie en aan de weken in het ziekenhuis. Ik blijf iedereen bestoken met vragen over de periodes dat ik van de wereld was, de dagen waarvan ik me niets herinner. Het is blijkbaar een dwanggedachte dat ik alles moet weten. Ik blijf vragen stellen. En kom zo ook nog dingen te weten. Zoals toen ik onlangs met een van de dokters aan het praten was over het feit dat er zo snel een lever voor mij gevonden was. Toen ik opperde dat ik dat uiteraard prettig vond, maar dat het in het najaar of nog later ook wel goed geweest zou zijn, fronste hij de wenkbrauwen en zei: "Mijnheer Hermans, er was voor u geen najaar meer." Het was eigenlijk pas op dat moment dat ik goed besefte hoe doodziek ik geweest ben. Het was een schok waarvan ik enkele dagen ondersteboven ben geweest. Het is heel raar hoe een mens zichzelf dingen kan wijsmaken, of bewust dingen niet ziet die er overduidelijk zijn. Zo was ik onlangs met een klant aan het dineren en het gesprek kwam - zoals zovele van mijn gesprekken - op mijn transplantatie. "Ik herinner het mij nog als de dag van gisteren hoe je de maand voor je operatie op het bedrijf aankwam." vertelde hij. "De receptioniste belde me om te zeggen dat je er was en ze voegde er aan toe dat ik niet moest schrikken. En nog schrok ik van hoe je er toen uitzag. Een levend lijk. Ik gaf geen eurocent meer voor je leven." Ik heb daar telkens een dubbel gevoel bij. Enerzijds besef ik weer maar eens hoeveel geluk ik heb gehad dat ik hier nog mag rondlopen. Maar anderzijds stel ik me de vraag hoe het mogelijk is dat iedereen mij welhaast afgeschreven had maar dat ikzelf vond dat het allemaal weliswaar vervelend was, maar dat het van voorbijgaande aard zou zijn. Als ik nu foto's bekijk die in januari 2010 gemaakt zijn, dan schrik ik zelf. Zag ik dat toen dan niet? Nee dus.