“En ik moet dit geloven?” Ik knikte zonder veel na te denken. Het politiebureau lag aan een drukke baan die dwars door de stad liep. Het verhoorlokaal was op de derde verdieping. Ik zat met mijn rug tegen de muur, het verst van de deur en rechts van mij waren twee grote ramen die tot op de grond doorliepen. Het was een niet zo groot lokaal, waar drie tafels stonden, tegen elkaar geschoven in een u-vorm. De deur was aan mijn linkerzijde helemaal achteraan. Aan de muur aan de overzijde hing een wit magneetbord waar nog de resten van een vorige vergadering of verhoring opstonden. Ik voelde me ongemakkelijk en de mij aangeboden koffie smaakte me niet. “Meneer Lindemans, de bewijzen zijn bij u gevonden en u blijft bij uw – volgens mij – duidelijk verzonnen verhaal en het feit dat iemand u erin heeft geluisd?” Opnieuw knikte ik maar nu met meer overtuiging. “Ik hoor je niet!”, brulde hij. Ik schrok en zei gehaast: “Ja, ik ben erin geluisd.” De ondervrager kon een vloek niet onderdrukken. Hij stond op, wandelde naar het raam en keek – in gedachten verzonken – enkele minuten naar het verkeer of toch ergens de stad in. Ik ook keek naar buiten. De zon scheen en het zonlicht werd weerkaatst in de ramen van een bankgebouw aan de overkant. Het was eind september. De verkeerslichten sprongen op rood en een donkere wagen reed met te hoge snelheid toch door. De agent vloekte opnieuw en draaide zich om met een wegwerp-
gebaar van zijn rechterhand. Hij liep naar de deur en verliet het lokaal. Een figurant van een agent kwam binnen en bleef stokstijf bij de deur staan. Zijn blik was strak op mij gericht. Ik dronk mijn koffie uit en maakte een lichte grimas want de koffie was koud en te zoet. De deur werd met een ruk geopend. Ik zette met een schok de kop neer en het schoteltje brak. Ik wou me verontschuldigen maar ik zweeg. Een wat struise man was binnengekomen. Hij maakte met een beweging van zijn kin aan de figurant duidelijk dat hij overbodig was. De “stille” verdween. De corpulente man kwam traag dichterbij. Hij zat mooi in het pak – Hugo Boss dacht ik – en het licht streek over zijn gladgeschoren schedel. Met een zekere elegantie ging hij op de tafel zitten – links van mij – een beetje gedraaid zodat zijn rechterbeen op de grond stond en zijn linkerbeen bijna op een stoel steunde. Enkele seconden – het leken minuten – keek hij mij intens aan. Hij stelde zich voor als hoofdinspecteur Patrick Van Damme. Zonder zijn blik van mij af te wenden, nam hij het dossier dat op tafel lag, opende het en begon te lezen. Af en toe maakte hij een geluid met een minachtende bijklank. Ik wou door het raam kijken – als een soort vlucht – maar ik durfde niet. Ik bleef hem afwachtend aankijken en voelde me minder en minder op mijn gemak. Mijn maag draaide in een knoop en ik voelde de pijn van de stress. Waarom weet ik niet want ik was onschuldig. Hij keek over de rand van de map die hij traag weer sloot. Hij wierp het dossier met een zekere nonchalance terug op de tafel. Met zijn linkerhand in zijn linkerzij en met zijn rechterhand op zijn rechterbovenbeen,
keek hij mij nog indringender aan. Patrick Van Damme was een vijftiger en straalde ervaring uit en maakte indruk door zijn stijl en houding. Het was zeker geen man die je al te gemakkelijk in de maling kon nemen. “Zo, meneer Lindemans, vertel mij eens uw verhaaltje.”
1
Mozart liep rond alsof hij de zaak niet vertrouwde. Ik keek door het raam in de tuin van mijn nieuw aangekocht appartement. Tuin was misschien veel gezegd, eerder een modderpoel met hier en daar nog een heuvel zand. Het was eind november en het had heel de maand veel geregend. Het leek meer op een motorcrossparcours. Nergens was een sprietje gras te zien en zeker nergens het begin van een struik of plant. Tegen de afsluiting met de achterburen stond een hele grote, eeuwenoude boom met imposante vertakkingen. Sinds mijn vader onder een omgevallen boom terecht kwam en van toen af nooit meer de oude was – ik was amper acht jaar en sindsdien de zoon van Cyriel, de Mankepoot – had ik het niet zo op bomen en zeker niet als ze groot en oud zijn. Bomen gaven mij een ongemakkelijk gevoel. Nu ook was het aan het regenen en het gaf het appartement een sombere indruk. Zo had ik het nog nooit bekeken en ik kreeg plots spijt van de aankoop. Maar willen of niet: het zou mijn nieuwe thuis worden want mijn vorig appartement, dat ik huurde, was al opgezegd. “Dit zijn de sleutels van uw nieuw appartement. Proficiat en veel geluk ermee.” Ik draaide me traag om want ik had niet geluisterd naar wat de verkoper zei. De makelaar zuchtte en keek onge-
geneerd naar zijn uurwerk. Wellicht had hij nog een dringende afspraak. “Ik had toch op een fles champagne gerekend”, zei ik, “ook al is er nog geen elektriciteit voor de koelkast. Ik word uitgenodigd voor de definitieve oplevering en alles is nog niet afgewerkt. Dit is toch geen oplevering. Wanneer kan ik erin?” “De aansluiting van de nutsvoorzieningen, of beter de niet-aansluiting ligt volledig buiten onze bevoegdheid en verantwoordelijkheid. Het is de schuld van de maatschappij – niet dé maatschappij maar een maatschappij, ha ha ha.” Zijn lach irriteerde me. “Hadden jullie het gebouw niet wat langer en breder kunnen maken? De tuin – mijn tuin alleen al – is zo groot dat er nog een appartementsgebouw in kan.” Ik merkte nu pas hoe groot de oppervlakte ervan was. Ze was niet zo diep maar ze liep een heel eindje door, achter de woning van de buren aan de zijkant. “Voorschriften van de gemeente en andere overheden. We zijn nu eenmaal gebonden aan wetten en reglementeringen en jouw hondje – hoe heet hij ook weer? Mozart geloof ik – zal er naar hartenlust kunnen rondhollen”, zei hij met een stem van laat-me-met-rust-ik-heb-nogandere-afspraken. En alsof hij mijn gedachten kon lezen, voegde hij “en ook voor de boom gelden dezelfde voorschriften” eraan toe.
“Klopt het dat de vier bovenste duplex-appartementen door een advocatenbureau gekocht zijn?”, vroeg ik. “Ik kan en mag u geen informatie geven over andere verkopen. Dat is deontologisch niet verantwoord en zeker niet professioneel. En wat de details van de afwerking betreft, binnen enkele dagen komt dat wel in orde. Ik heb deze morgen nog contact gehad met mijn werknemers. In de komende dagen zullen ze de kleine klusjes nog komen uitvoeren. We zijn een dag of twee achter op het schema door externe factoren, buiten onze wil om. Ten laatste het begin van volgende week kan je zeker verhuizen. Nogmaals – veel geluk ermee – en misschien tot later.” De gluiperd liet zich nooit meer zien. Alleen had ik hem nog enkele keren aan de telefoon gesproken omdat enkele zaken maar niet in orde geraakten. Gelukkig had ik niet veel te verhuizen. Na het overlijden van mijn vrouw had ik alleen het hoogst nodige behouden. Dus was de verhuisfirma klaar in enkele uren. Alleen de buffetpiano gaf wat moeilijkheden door de smalle gang van het appartementsgebouw. Voor schilderen van de muren was het nog te vroeg. Die vervelende klus kon ik dus even voor mij uitschuiven. Een week en twee dagen later - op vrijdag 5 december 2008 – de dag na de aansluiting van de nutsvoorzieningen – was ik over met al mijn hebben en houwen. In vergelijking met mijn vorig appartement – eigenlijk meer een veredelde studio – had ik nu een tuin en meer ramen. In mijn inkomhal stonden een paar volgepropte dozen waarvan ik de inhoud een
plaats moest geven in de kasten en rekken. Een aparte berging was er niet. Op de prachtige tonen van De Toverfluit van Mozart begon ik aan het opruimwerk. Ik nam de bovenste doos van de stapel en plaatste ze op het bed. Ik vond een omslag met oude foto’s, brieven en andere herinneringen van Nancy. Ik ging op het bed zitten aan de kant van het raam – omwille van het licht - en herlas enkele brieven. Ik probeerde me haar glimlach te herinneren, maar het lukte me niet. Om de opkomende tranen te voorkomen – tranen van ontroering of tranen van schaamte? - stopte ik alles – op een ingekaderde vakantiefoto na – in een blauwe kartonnen doos en plaatste ze onderin de kleerkast. De foto gaf ik een plaats op de piano. Op de achtergrond zong Christina Deutekom de aria van de Koningin van de Nacht. Onder de douche dacht ik na hoe het verder moest. Hoe ik mezelf het best kon integreren in deze nieuwe buurt. Een feestje geven voor de buren of ergens bij een plaatselijke vereniging aansluiten? Het was bijna winter dus een barbecue was geen optie. Ik liet het water lang stromen om op ideeën te komen. Maar ze kwamen niet, alsof ze met het water weggespoeld werden. Enkel gekleed met een badhanddoek – de donkerblauwe kleur maakte mijn huid nog bleker en tekening van een lichtgele dolfijn stond zo kinderachtig - nam ik plaats aan de rechterzijde van de zetel. Een licht deprimerend gevoel van eenzaamheid overviel me. Op de salontafel lag een boek van H.C. Robbins Landon, een biografie over Wolfgang Amadeus Mozart. Tijdens het lezen keek ik door het raam naar de boom. Ondanks zijn bladerloos bestaan zag hij er in-
drukwekkend uit. In de eeuwenoude stam zaten groeven die door de tijd waren getekend en hij toornde hoog boven elke boom uit die in de buurt stond. De stam leek te bestaan uit in elkaar gevlochten armen waarbinnen een ruimte was voor schuilende dieren. Door het zonlicht tussen de naakte takken werden de schaduwen versnipperd. Ik droomde weg, moe van de emoties en de verhuis… …Het geblaf van Mozart bracht me terug in de realiteit.
2
Ik besloot om de buurt wat te verkennen. Het was koud maar droog en er scheen een schuchter herfstzonnetje. Begin december zijn we hier andere weersomstandigheden gewoon. Ik liep de straat uit tot de grote steenweg. Door het drukke verkeer werd Mozart wat onrustig. Ik sloeg rechts af en stak na enkele honderden meters de aangrenzende straat over. Op de hoek van die straat was een café. En waar kon ik mijn verkenningstocht beter beginnen dan in het café op de hoek? Zo heette het ook: “Op den hoek”. Aan de toog zaten enkele plaatselijke overjarige playboys en aan een tafeltje aan het venster zat een bejaard koppel te genieten van een bord verse soep. De soep klonk goed want de man maakte een sterk slurpend, smakkend geluid. Aan de rechterzijde, niet ver van de deur naar de toiletten, zat een wat vreemde man, klein en niet echt modieus gekleed. Het interieur was aan vernieuwing toe. Men zou het zonder enig gevoel van overdrijving een bruin café kunnen noemen, want alles was in donkerbruin hout. Achter de toog hing links de spreuk “Kijk naar de vogels, ze maaien niet, ze zaaien niet en toch schijten ze op mijn auto”. Aan de rechterzijde – tussen de flessen sterke drank – hing de spreuk “You may shoot the pianoplayer, I play the guitar”.
“Bijt hij, meneer?”, vroeg de bazin, een vrouw van – ik schat – een jaar of vijfenveertig die duidelijk getekend was door het harde horecaleven. Maar het was wel een knap en verzorgd iemand. “Niet meer dan anders”, zei ik. “Nee hoor” voegde ik er snel aan toe toen ik een lichte vorm van angst in haar ogen zag. “Hoe heet hij?”, vroeg één van de overjarigen. “Mozart” – Ik had hem drie jaar geleden uit het asiel gered. “Mozart? Is dat mode of zo? Is het al niet erg genoeg dat er al een hond Beethoven bestaat? ”, zei dezelfde man. “Ze hebben er een film over gemaakt, vijf zelfs.” “Ik heb een kip die Händel heet”, zei zijn tooggenoot. En beiden schoten in de lach. De rook van zijn sigaret blies hij ostentatief in mijn richting. Mag hier gerookt worden? “Dat is wel handig”, antwoordde ik. “Handig? Wat bedoelt u?” “Wel zo een kip met een hendel.” De bazin kon een glimlach niet onderdrukken en beide tooghangers dronken – in hun wiek geschoten - hun glas bier, waar allang geen schuim meer opstond, leeg. Maar eerlijk gezegd vond ik het maar een flauwe opmerking van mezelf. Ik ging aan de toog zitten – aan de linkerzijde - waar een flipperkast stond en waar aan de muur een groen bord hing met een kindertekening op van een veel te groot huis met veel te lelijke mensen. Wellicht werd het bord vroeger gebruikt voor de voetbaluitslagen of om de stand van de spaarkas bij te houden. Voor een biljartclub is er geen plaats in dit café. Ik bestelde een Irish Coffee. In de zomer drink ik kriek Lindemans maar in de winter durf ik
wel iets warmers te nemen. Ik bood iedereen een drankje aan, bij wijze van verwelkoming in mijn nieuwe buurt. De bazin bracht een kom met wat water voor Mozart.