Maatschappelijke kosten-baten analyse van de tijdsordening van de Nederlandse samenleving Marion Collewet Arie Gelderblom Tim Berretty José Gravesteijn Jaap de Koning
MAATSCHAPPELIJKE KOSTEN-BATEN ANALYSE VAN DE TIJDSORDENING VAN DE NEDERLANDSE SAMENLEVING Op verzoek van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Marion Collewet Arie Gelderblom Tim Berretty José Gravesteijn Jaap de Koning
Rotterdam, november 2010
MAATSCHAPPELIJKE KOSTEN-BATEN ANALYSE VAN DE TIJDSORDENING VAN DE NEDERLANDSE SAMENLEVING
Contactpersoon
Arie Gelderblom
Adres
SEOR, Erasmus Universiteit Rotterdam Postbus 1738 3000 DR ROTTERDAM
Telefoon
+31-10-4082175
Fax
+31-10-4089650
E-mail
[email protected]
Rotterdam, november 2010
INHOUDSOPGAVE Verantwoording
i
SAMENVATTING EN CONCLUSIES
iii
Inleiding en probleemstelling
iii
Tijden in vier alternatieve tijdsordeningen
iii
Effecten cruciale elementen alternatieve tijdsordeningen
vi
Kosten en baten alternatieve tijdsordeningen 1
viii
Inleiding
1
1.1
Achtergrond, probleemstelling en onderzoeksvragen
1
1.2
Bronnen
2
1.3
Opzet van het rapport
4
Uitwerking conceptueel kader
5
2.1
Uitwerking kosten – baten analyses verschillende tijdsordeningen
5
2.2
Cruciale elementen van de scenario’s
12
2.3
Enkele methodologische aspecten
13
Inventarisatie bestaand onderzoek: effecten elementen scenario’s
17
3.1
Inleiding
17
3.2
Effecten openingstijden voorzieningen
18
3.3
Effecten van flexibele elementen
31
3.3.1 Effecten van flexibele werkuren
31
3.3.2 Effecten van telewerk en thuiswerk
34
3.3.3 On-line shopping en on-line diensten
41
3.4
Enkele cruciale indirecte effecten
42
3.5
Conclusies
43
Nederland
45
4.1
Inleiding
45
4.2
Openingstijden voorzieningen
45
4.3
Arbeidstijden
48
Zweden
55
Stand van zaken: toegankelijkheid en bereikbaarheid voorzieningen in termen van tijden
55
5.2
Stand van zaken: arbeidsparticipatie en -tijden
56
5.3
Stand van zaken: tijdsbesteding
59
2
3
4
5 5.1
5.4
Stand van zaken: beleidsdoelen en verkenning achtergronden
61
5.5
Vertaling situatie Zweden naar scenario voor Nederland
64
5.6
Kosten en baten van het ‘Zweedse scenario’
65
Verenigde Staten
69
Stand van zaken: toegankelijkheid en bereikbaarheid voorzieningen in termen van tijden
69
6.2
Stand van zaken: arbeidsparticipatie en arbeidsduur
72
6.3
Stand van zaken: beleidsdoelen en verkenning achtergronden
77
6.5
Vertaling situatie VS naar scenario voor Nederland
80
6.6
Kosten en baten van het ‘Amerikaanse scenario’
82
Flexibele tijdsordening
85
7.1
Beschrijving van het scenario
85
7.2
Kosten en baten
91
6 6.1
7
8
7-tot-7 tijdsordening
113
8.1
Beschrijving van het scenario
113
8.2
Kosten en baten
114
Literatuur
126
Bijlage 1: Kwantitatieve vergelijking tijdsordening Nederland – VS – Zweden
135
Bijlage 2: Baten van het oplossen van enkele specifieke knelpunten
141
Baten van een toename in arbeidsparticipatie van deeltijdwerkende vrouwen (2 uur of 5 uur)
141
Arbeidsverzuim als gevolg van huisartsenbezoek, loodgieters, e.d.
145
Files en thuiswerken
147
Bijlage 3: Knelpunten
149
VERANTWOORDING In het voorjaar van 2010 heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan SEOR een opdracht verleend om een maatschappelijke kosten-baten analyse uit te voeren voor verschillende alternatieve tijdsordeningen. Het onderzoek is binnen SEOR uitgevoerd door Marion Collewet, dr. Arie Gelderblom, Tim Berretty, José Gravesteijn en prof. dr. Jaap de Koning. Casper Spiering heeft als stagiair ondersteuning verleend. Vanuit de opdrachtgever is het onderzoek begeleid door Wester Meijdam. Voorts zijn enkele eerdere versies van dit rapport becommentarieerd door Marjon Schols en dr. Mariëlle Cloïn van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van uitkomsten van een SCP-onderzoek (“Tijd op orde”; Cloïn e.a., 2010) dat parallel aan het onderhavige onderzoek heeft gelopen. Ook de hieraan onderliggende enquête-gegevens zijn door het SCP voor het onderhavige onderzoek ter beschikking gesteld. Deze laatste data worden in het onderhavige rapport aangeduid als TIS-data (Tijdknelpunten in de Samenleving). Wij willen zowel de opdrachtgever als het SCP hartelijk danken voor de plezierige en constructieve samenwerking.
i
ii
SAMENVATTING EN CONCLUSIES INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING Zowel werktijden als openingstijden van private en publieke voorzieningen bewegen zich voor een belangrijk deel tussen vaste tijden van 8/9 uur ’s ochtends tot 5/6 uur ’s avonds. Een dergelijk vast ritme heeft een aantal voordelen, zoals gezamenlijke tijden in het gezin en voor verenigingsleven, maar ook een aantal nadelen. Dat werktijd en openingstijden van voorzieningen voor een belangrijk deel samenvallen, kan verschillende negatieve economische effecten hebben. Ten eerste is denkbaar dat daardoor met name vrouwen hun arbeidsaanbod beperkt houden om voldoende vrije tijd over te houden om van voorzieningen gebruik te kunnen maken. Nederland wordt gekenmerkt door relatief veel vrouwelijke deeltijders. Ten tweede is de druk groter om voor allerlei vormen van gebruik van voorzieningen (artsenbezoek, boodschappen, klusbedrijf ontvangen) verzuim te plegen onder werktijd. Ten derde betekenen de vaste tijden dat er weinig flexibiliteit is om de werktijden zodanig aan te passen, dat deze goed combineerbaar zijn met andere taken. Mannen en vrouwen hebben hierdoor bijvoorbeeld minder mogelijkheden om de zorg voor kinderen thuis deels te spreiden. Doordat zowel gebruik van voorzieningen als werktijden in een beperkt tijdsinterval plaatsvinden is de druk binnen dit interval groot. Voor dit derde punt zou overigens niet alleen flexibiliteit in tijd belangrijk kunnen zijn, maar ook flexibiliteit van plaats. Behalve voor de combinatie van werk met zorg en huishouden, zou deze flexibiliteit van plaats, bijvoorbeeld in de vorm van thuiswerken, ook gunstig kunnen uitpakken voor de fileproblematiek. Denkbaar is dus dat alternatieve tijdsordeningen verschillende voordelen (en nadelen) kunnen opleveren. Om te toetsen of dit werkelijk zo is, is in deze studie een maatschappelijke kosten-baten analyse uitgevoerd, waarbij 4 verschillende alternatieve scenario’s voor de tijdsorde zijn gebruikt: de Zweedse tijdsordening, Amerikaanse tijdsordening, 7-7 tijdsordening en de flexibele tijdsordening. De Zweedse en Amerikaanse tijdsordening zijn interessant, omdat in deze landen de arbeidsparticipatie voor vrouwen (Zweden) en in termen van uren (Zweden, VS) aanzienlijk hoger ligt dan in Nederland. Denkbaar is dat de tijdsorde hier een belangrijke rol in speelt. Voor de verschillende tijdsordeningen zijn de daarbij behorende constellaties van tijden op een rij gezet, evenals de consequenties daarvan in kosten en baten. Waar mogelijk vindt dit laatste op kwantitatieve basis plaats, maar dit is zeker niet overal mogelijk, omdat hiervoor onvoldoende basis is vanuit de literatuur, of de uitkomsten daarvan te onzeker zijn.
TIJDEN IN VIER ALTERNATIEVE TIJDSORDENINGEN Iedere alternatieve tijdsordening bestaat uit een constellatie van tijden. We kijken hierbij naar de openingstijden van allerlei afzonderlijke voorzieningen, maar ook naar de mate van gebruik van thuis- en telewerk en flexibele werktijden. Voor de Zweedse en Amerikaanse tijdsordening baseren we ons daarbij op de feitelijke situatie in deze landen, waar dan ook onderzoek naar is verricht. De twee andere tijdsordeningen zijn gebaseerd op fictief denkbare scenario’s voor de toekomst. Hier zijn een aantal uitgangspunten voor de tijden vastgesteld binnen een consistent raamwerk. In de onderstaande tabel i.1 is de situatie voor de tijden van Zweden en de VS vergeleken met Nederland op basis van de huidige situatie in deze landen. De laatste categorie iii
(tijdsbesteding) dient niet zozeer als uitgangssituatie, maar geeft een eerste indicatie van mogelijke consequenties. Bij de verklaring van de verschillen in deze laatste tijdselementen spelen echter meer factoren een rol. De bevolkingsdichtheid en daarmee de congestie vergroot bijvoorbeeld de reistijd in Nederland. Ziekteverzuim is vastgesteld op basis van kostencijfers, en daarbij speelt de generositeit van het systeem een belangrijke rol. Bij de tijd besteed aan arbeid en zorg door mannen en vrouwen en de vrije tijd kunnen cultureel bepaalde preferenties een belangrijke rol spelen. Tabel i.1
Tijden in Zweden en VS ten opzichte van Nederland Zweden ten opzichte van Nederland
VS ten opzichte van Nederland
Schooltijden (begin- en eindtijden, voortussen- en naschoolse opvang)
Ruimer
Vergelijkbaar
Opvangtijden
Ruimer
Vergelijkbaar (beperkt aanbod, waarbij de grootschalige centers alleen op kantoortijden open zijn. Daarnaast bestaat een (beperkt) kleinschaliger aanbod met ruimere tijden)
Openingstijden medische dienstverleners
?? (ander systeem)
Ruimer
Openingstijden publieke dienstverlening
Vergelijkbaar (iets eerder open, maar geen aanwijzingen voor avondopeningen)
Vergelijkbaar
Openingstijden private voorzieningen (supermarkt, winkels, klussen in huis, etc.)
Minder ruim
Ruimer
Mate van telewerken
Lager
Lager (maar klein verschil)
Mate van flexibele werktijden
Geen grote verschillen (onderlinge verhoudingen verschillen per bron)
Hoger
Arbeidstijden, arbeidsduur en arbeidsparticipatie
Hogere participatie vrouwen (lager bij mannen) en meer uren (minder deeltijd)
Lagere participatie, maar meer uren (minder deeltijd)
Tijd besteed aan arbeid en zorg, door mannen en vrouwen
Arbeid en zorg meer gelijk verdeeld
Arbeid en zorg iets gelijker (totale tijd huishoudelijk werk ook lager)
Vrije tijd
Lager
Lager
Tijden voorzieningen:
Flexibiliteit:
Tijdsbesteding:
Reistijd (met name woon-werkverkeer)
Lager
Lager
Ziekteverzuim(kosten)
Lager
Lager
Zowel Zweden als de VS leveren ten opzichte van Nederland een wat gemengd beeld voor de uitgangspunten van de alternatieve tijdsordeningen (openingstijden en flexibiliteit). Het gaat niet om heel uitgesproken duidelijk afwijkende profielen. Zowel de VS als Zweden hebben voor sommige voorzieningen ruimere openingstijden, maar voor de VS geldt dit alleen voor de private voorzieningen en bij Zweden juist alleen voor de publieke. Bij de andere voorzieningen is de situatie vergelijkbaar, of zijn de iv
openingstijden minder ruim dan in Nederland. Wat betreft flexibiliteit is er zeker geen duidelijk afwijkend profiel. Bij de VS is de score voor telewerken bijvoorbeeld lager en voor flexibele werktijden hoger. Bij dit laatste kan als kanttekening worden geplaatst dat vermoedelijk de wens van de werkgever bij de invulling hiervan een groot gewicht heeft, waardoor allerlei mogelijke geschetste positieve effecten voor de individuele werknemer minder sterk van toepassing zijn. Het centrale kenmerk van het 7-7 scenario is dat de openingstijden van de voorzieningen (detailhandel, medische dienstverleners, publieke voorzieningen, kinderopvang) op doordeweekse dagen langer worden (van 7.00 tot 19.00 uur), zodat de randen van de 7-7 tijd benut kunnen worden om van deze voorzieningen gebruik te maken. In de flexibele tijdsordening zijn mensen veel meer “baas over hun eigen tijd”. Dit wordt bereikt middels een veel groter gebruik van thuis- en telewerk, flexibele werktijden en online dienstverlening. Het Amerikaanse en Zweedse scenario betreffen meer een mix van dit soort elementen, waarbij het Amerikaanse scenario nog enige verwantschap heeft met het 7-7 scenario in de zin dat ruimere openingstijden ook daar voor diverse voorzieningen terugkomen. De verschillende elementen van de onderscheiden tijdsordeningen worden schematisch in beeld gebracht in de onderstaande tabel i.2.
Tabel i.2
Cruciale elementen alternatieve tijdsordeningen ten opzichte van de huidige situatie in Nederland 7 tot 7
Flexibele tijdsordening
Zweedse tijdsordening
Amerikaanse tijdsordening
Schooltijden (begin- en eindtijden, voor- tussen- en naschoolse opvang)
+
0
+
0
Opvangtijden
+
0
+
0
Openingstijden gezondheidszorg en huisarts
+
0
0
+
Openingstijden publieke dienstverlening
+
0
0
0
Openingstijden private voorzieningen (supermarkt, winkels, klussen in huis, etc.)
+
0
-
+
Mate van thuis- en telewerk
0
+
-
-
Mate van gebruik flexibele werktijden
0
+
0
+
On-line dienstverlening (inclusief E-government)
0
+
Toegankelijkheid / beschikbaarheid voorzieningen in termen van tijden:
Andere flexibele elementen met link met tijd:
+
-
(E-Government)
(E-Government)
0: vergelijkbaar; “+”: ruimer/vaker; “-”: minder ruim/minder vaak.
v
EFFECTEN CRUCIALE ELEMENTEN ALTERNATIEVE TIJDSORDENINGEN Voor de doorrekening van de alternatieve tijdsordeningen is het essentieel om te weten wat de effecten zijn van de onderliggende elementen. We hebben een literatuurstudie uitgevoerd om een aantal cruciale relaties te onderzoeken. Deze cruciale relaties zijn terug te vinden in de gevulde cellen van onderstaande tabel i.3. Het eerst wat daarbij opvalt, is dat slechts bij een deel hiervan duidelijke uitkomsten resulteren. Dit geldt bijvoorbeeld bij productiviteit waar elementen van het flexibele scenario (telewerken, flexibele werktijden) een positief effect hebben. Ook over het effect van ruimere openingstijden van winkels op de vraag naar arbeid is de nodige literatuur beschikbaar, die veelal wijst op een beperkt positief effect, dat wil zeggen een relatief beperkte groei van het gevraagde personeel, en daarmee de kosten. Over de effecten op het arbeidsaanbod bestaat ook internationaal veel minder onderzoek. Het gaat hierbij om de vraag of ruimere openingstijden, dan wel de flexibele elementen, extra arbeidsaanbod generen. Bij onderzoek van het SCP, waarbij direct wordt gevraagd naar percepties hierover, komt naar voren dat flexibilisering meer potentie lijkt te hebben dan verruiming van openingstijden. Hierbij gaat het om vragen waarbij openingstijden en flexibiliseringselementen als mogelijke randvoorwaarden worden gepresenteerd om (meer) te gaan werken. Van belang is echter op te merken dat als flexibilisering inhoudt dat individuele preferenties over werktijden een zwaar gewicht hebben, dat dit ook kan betekenen dat men minder wil gaan werken. Uit onderzoek blijkt namelijk dat bij veel werknemers de wens leeft om hun arbeidstijd te verminderen. Enerzijds kan flexibilisering dus obstakels oplossen om meer te gaan werken, maar anderzijds ook leiden tot tegemoetkoming aan wensen van werknemers die minder willen werken. De tevredenheid over openingstijden is groot bij winkels (met name supermarkten) en relatief laag bij publieke voorzieningen, banken, bezorgdiensten en medische voorzieningen als de huisarts. Bij telewerken en flexibel werken zijn de uitkomsten van onderzoek op welzijn en gevoelens van tijdsdruk in sommige gevallen gunstig, en soms minder eenduidig. Bij dit laatste is van belang om te bedenken dat flexibilisering in de praktijk niet alleen wordt vormgegeven op basis van wensen van de werknemers, maar dat ook de werkgever daarbij een belangrijke rol speelt. Voorts geldt bij telewerken dat een zekere dosering van belang is om gevoelens van isolatie te voorkomen. Dit overzicht betreft complexe relaties die via een literatuuroverzicht nader zijn onderzocht. Voor de kosten-baten doorrekening zijn nog drie andere typen relaties van belang:
effecten die min of meer direct uit de scenario’s volgen. Dit betreft bijvoorbeeld de gevolgen voor het collectieve ritme (inclusief verenigingsleven). effecten die meer eenvoudig via doorrekening met kengetallen gemaakt kunnen worden en als zodanig direct zijn uitgevoerd voor de scenario’s van alternatieve tijdsordeningen. Een voorbeeld hiervan is het effect van verruiming van openingstijden van publieke voorzieningen op de kosten van publieke voorzieningen in het 7-7 scenario. enkele cruciale indirecte effecten. Belangrijke effecten van de tijdsordeningen die op hun beurt weer doorwerken op bepaalde doelvariabelen zijn de volgende: de effecten van files op het nationale inkomen; de effecten van diverse veranderingen in tijdsbesteding op geluk/welzijn.
vi
Tabel i.3.
Effecten van verschillende tijdselementen die via literatuuronderzoek nader zijn onderzocht Verruiming Verruiming Verruiming Telewerken openingstijden openings- openingstijden kinderopvang tijden andere winkels voorzieningen (school, gemeentehuis, gezondheidszorg, ……)
Flexibele werktijden
Online verkoop en Egovernment
0/+ (maar zeer beperkt onderzoek)
Wisselende resultaten
Geen onderzoek gevonden
Economische effecten: Aanbod van arbeid (in mensen en in uren); Arbeidsvraag
0/+ (maar 0 zeer beperkt onderzoek)
0/+ (maar weinig onderzoek)
+ (maar relatief klein effect)
0 (verplaatsing naar andere sectoren)
Productiviteit van degenen die al werken
+
+
Tijd in woonwerkverkeer/files
-
-
Ziekteverzuim
Geen onderzoek gevonden
-
Minder tijdsdruk
Wisselende resultaten
0/+ (sommige onderzoeken geven omgekeerde U-curve aan: te veel leidt tot isolement)
+ (bijvoorbeeld betere gezondheid, maar minder synchrone vrije tijd)
Soort winkels / voorzieningen dat blijft bestaan
Geen onderzoek gevonden
Bij verruiming schaalvergroting
Nieteconomische effecten: Gevoelens van tijdsdruk
geen effect of minder tijdsdruk
geen effect minder tijdsdruk
Welzijn / geluk
0: gering effect; “+”positief effect; “-” negatief effect.
Gevolgen voor het BNP zijn de resultaten van alle economische effecten die hierboven zijn genoemd, waarbij bovendien weer allerlei terugkoppelingseffecten optreden. Zeker deze laatste kunnen in het kader van dit onderzoek niet gekwantificeerd worden. Wanneer de onderliggende elementen echter duidelijk een bepaalde kant op wijzen kan wel iets gezegd worden over de richting en de orde van grootte van de verwachte effecten.
vii
KOSTEN EN BATEN ALTERNATIEVE TIJDSORDENINGEN De onderstaande tabel i.4 bevat een kort overzicht van de belangrijkste uitkomsten van de kosten-baten analyses van de vier verschillende alternatieve tijdsordes. Zowel de flexibele tijdsordening als het 7 tot 7 scenario bevatten in potentie beide een positieve balans tussen kosten en baten en daarmee ook een gunstig effect op het nationaal inkomen. Toch moet bij beide hierbij een kanttekening worden geplaatst. Bij de flexibele tijdsordening is de nodige winst te behalen door productiviteitswinsten van telewerken en zelfroosteren, besparing op reiskosten en huisvesting van werkgevers en minder reistijd. De baten van ieder van deze factoren lopen al snel in de miljarden. Bepalend voor het uiteindelijke saldo is hier echter het effect op het arbeidsaanbod. Zoals reeds eerder aangegeven leidt flexibiliteit niet per definitie tot een hoger aanbod. Bij een bepaalde groep werkenden leeft de wens om minder uren te werken. Wanneer flexibel werken wordt geïnterpreteerd als de mogelijkheid om het aantal uren te realiseren dat men zou willen werken, dan zou het aantal gewerkte uren van werkenden zodanig afnemen dat dit forse consequenties heeft voor het nationaal inkomen. Overigens zijn ook andere interpretaties van flexibel werken denkbaar – met name het opheffen van knelpunten via bijvoorbeeld thuiswerken en flexibele tijden die het mogelijk maken om meer te werken – die juist een sterk positief effect hebben. In de praktijk zal zich in een flexibele tijdsordening naar verwachting een mix van deze effecten voordoen, waarvan het saldo op voorhand moeilijk te bepalen is. Wat de niet-economische effecten betreft, lijkt een flexibele tijdsordening vooral gunstige effecten te hebben op toegankelijkheid van voorzieningen, gevoelens van tijdsdruk, de combinatie van werk en privé, en de gezondheid, tenminste in een variant waarin men aanneemt dat werknemers zelf vorm mogen geven aan hun flexibele werktijden. Wel is het zo dat een flexibele tijdsordening negatieve gevolgen heeft voor het collectieve ritme, zodat het meer moeite kost om gezamenlijke activiteiten te organiseren, zowel in het werk als in de vrije tijd.
Tabel i.4
Uitkomsten kosten-baten analyses verschillende tijdsordeningen Uitkomsten kosten-baten analyse
Flexibele tijdsordening
Sterk bepalend voor uiteindelijke uitkomst is het effect op arbeidsaanbod dat zowel sterk negatief als positief kan zijn. Voor allerlei andere effecten geldt dat de baten aanzienlijk gunstiger zijn dan de kosten. Het uiteindelijke saldo van effecten hangt dus af van het effect op het arbeidsaanbod.
7 tot 7
Saldo is sterk afhankelijk van de vraag of langer geopende voorzieningen het verzuim voor privé-zaken substantieel vermindert. Voor wat betreft dit verzuim is in potentie wel voldoende te winnen om de extra kosten te compenseren.
Zweedse tijdsordening
Weinig verschillen
Amerikaanse tijdsordening
Geen grote effecten op kosten en baten
viii
In het 7 tot 7 scenario hangt het saldo sterk af van de vraag of de kosten van het langer openstellen van voorzieningen (ruwweg 1-2 miljard) worden gecompenseerd door met name minder verzuim voor privézaken, artsenbezoek e.d.. Met dit laatste zijn namelijk in potentie de nodige baten te behalen. Dit verzuim wordt in een onderzoek geschat op zo’n 1,5% van de werktijd. Als dit verzuim volledig zou worden vervangen door betaald werk zou de 2 miljard in een veelvoud gecompenseerd worden (5-9 miljard). Te verwachten is echter dat dit slechts deels zal geschieden. Een verruiming van openingstijden van voorzieningen zal eveneens effect hebben op het arbeidsaanbod, maar dit is afgaande op directe vragen hierover in SCP-onderzoek geen groot effect. Meer econometrisch onderzoek om dit te toetsen ontbreekt vrijwel geheel. De niet-economische effecten van de 7-tot-7 tijdsordening zijn gemengd: voorzieningen worden wel beter toegankelijk, wat op zich een gunstig effect heeft op gevoelens van tijdsdruk en de combinatie van werk en zorgtaken bij gebruikers. De nieuwe tijdsordening moet echter worden gedragen door een relatief kleine groep werknemers, werkzaam bij de voorzieningen die langer open blijven. Ze zijn vaak lager of middelbaar opgeleid (detailhandel), of staan al onder relatief grote werkdruk (in de zorg), en zullen niet altijd zeggenschap hebben over hun veranderde arbeidstijden. Voor hen kunnen de effecten op werk-privé balans, tijdsdruk en gezondheid minder gunstig uitpakken. Over het algemeen geldt verder dat iedereen vrije tijd moet inleveren als het gebruik van voorzieningen minder onder werktijd plaatsvindt, en dat de tijd waarop iedereen vrij is korter wordt, wat nadelig is voor het collectieve ritme. Bij de Zweedse tijdsordening is reeds het verschil in uitgangssituatie met Nederland beperkt. De publieke voorzieningen zijn ruimer geopend, maar de private juist weer niet. Ook voor de meer flexibele elementen zijn de verschillen niet heel groot. Blijkbaar zijn deze tijdsorde elementen niet de bepalende achtergrond van enkele in het oog springende verschillen tussen Nederland en Zweden in arbeidsmarktstructuur en economische prestaties. Dit wordt bevestigd in bestaande literatuur die ingaat op het opvallende verschil in arbeidsmarktparticipatie van met name vrouwen. In deze studies komen andersoortige verklarende factoren voor de Zweedse situatie naar voren: de structuur van de belastingwetgeving (minder gunstig voor deeltijders en sterker geïndividualiseerd), ruime verlofregelingen, kinderopvang (maar dan andersoortige elementen hiervan zoals kosten en kwaliteit) en beperktere mogelijkheden om wensen ten aanzien van minder uren werken te realiseren. De hele Zweedse context bevestigt dat arbeidsparticipatie van vrouwen als de norm wordt gezien. Bij de Amerikaanse tijdsordening is het verschil in uitgangssituatie met Nederland wel iets groter. De afwijkingen zijn echter veel beperkter dan in het 7 tot 7 en flexibele scenario. Zo zijn openingstijden alleen in de meer private voorzieningen ruimer. Flexibele werktijden komen vaker voor, maar het gebruik van telewerk is weer lager. Deze verschillen met Nederland zijn bovendien veel kleiner dan de verschillen die uitgangsituatie zijn in het flexibele scenario. Ook voor de VS geldt dat de bestaande literatuur andersoortige verklaringen geeft voor het feit dat men in de VS langer werkt: een lagere belastingdruk, lagere uitkeringen en meer persoonlijke dienstverlening via de markt (minder informeel huishoudelijk werk). Tevens komt de cultuur die meer het belang van werken benadrukt, terug. Overigens geldt dat de participatie in termen van personen in de VS niet hoger, maar lager is. Degenen die werken, maken wel meer uren, met daarbinnen ook grote inkomensverschillen. Kort samengevat zijn de effecten van het Zweedse en Amerikaanse scenario vrij beperkt. Voor het 7 tot 7 en flexibele scenario is een positief saldo van kosten en baten denkbaar, maar sterk afhankelijk van een aantal voorwaarden. In het eerste geval dienen de ruimere openingstijden tot minder verzuim vanwege privézaken te leiden. Bij de flexibele ix
tijdsordening is het uiteindelijke saldo sterk afhankelijk van de reactie van het arbeidsaanbod dat twee kanten kan opgaan. Om negatieve effecten op het arbeidsaanbod te voorkomen, is denkbaar dat de flexibilisering in dit scenario geflankeerd wordt met andere maatregelen die een positief effect hebben op het arbeidsaanbod, die minder aan de tijdsorde zijn gebonden. De cases van Zweden en de VS geven hiervoor aangrijpingspunten, al wordt uit de analyse tegelijkertijd ook duidelijk dat dit niet los gezien kan worden van (inkomens)ongelijkheid (VS) en een sterke culturele en economische verplichting om (bijna) voltijds te werken (Zweden). .
x
1
INLEIDING
1.1
ACHTERGROND, PROBLEEMSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN
De Nederlandse samenleving wordt nog sterk gekenmerkt door een vast werkritme tussen 8/9 uur ’s ochtends en 5/6 uur ’s middags. Ook veel voorzieningen zoals winkels, kinderopvang en artsenbezoektijden bewegen zich binnen deze bandbreedte. Zo’n vast ritme heeft een aantal voordelen, zoals vaste gezamenlijke tijden in het gezin en voor het verenigingsleven, maar ook een aantal nadelen. Denkbaar is bijvoorbeeld dat het gebrek aan flexibiliteit in deze tijdsordening een extra prikkel is voor vrouwen om in deeltijd te werken, terwijl ze onder andere condities eigenlijk best langer zouden willen werken. Zeker met het oog op de komende vergrijzing is een dergelijke participatieverhoging van groot belang. Meer flexibiliteit zou het mogelijk kunnen maken om arbeidstijden op een dag beter op zorgtaken af te stemmen. Belangrijk is dan uiteraard wel dat ook voorzieningen zoals kinderopvang en winkels hun tijden hierop aanpassen. Meer spreiding in arbeidstijden zou ook de pieken in mobiliteit verminderen en daarmee het fileprobleem. Een dergelijke flexibiliteit zou ook bereikt kunnen worden door thuis- en telewerken. Kern van dit onderzoek is om de kosten en baten van een andere tijdsordening op een rij te zetten. Dit wordt gedaan aan de hand van een vijftal scenario’s. De huidige situatie in Nederland is daarbij eveneens een scenario dat daarmee ook als referentiepunt ten opzichte van de andere scenario’s fungeert. De andere vier scenario’s zijn: een Zweedse tijdsordening, een Amerikaanse tijdsordening, een 7-tot-7 tijdsordening en een flexibele tijdsordening. Kosten en baten worden zo compleet mogelijk in beeld gebracht en waar mogelijk gekwantificeerd. Bij de kosten en baten gaat het niet alleen om makkelijker meetbare economische effecten, maar ook om het zo goed mogelijk in kaart brengen van effecten op welzijn. Bij de tijdsordening dient rekening te worden gehouden met verschillende typen tijden:
schooltijden (begin- en eindtijden en voor-, tussen- en naschoolse opvang); opvangtijden; openingstijden medische dienstverlening; openingstijden publieke dienstverlening; openingstijden private voorzieningen (supermarkt, winkels, klussen in huis, etc.); arbeidstijden, arbeidsduur en arbeidsparticipatie; tijd besteed aan arbeid en zorg, door mannen en vrouwen; vrije tijd; ziekteverzuim; reistijd.
Om de referentiesituatie wat betreft feitelijke en gewenste tijden in Nederland, en knelpunten daarin, goed in kaart te brengen, wordt gebruik gemaakt van het onderzoek Tijd op Orde? Een analyse van de tijdsorde vanuit het perspectief van de burger van het SCP (Cloïn e.a., 2010). De kosten en baten van een alternatieve tijdsordening worden voor de volgende beleidsdoelen in kaart gebracht: 1
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
arbeidsparticipatie, arbeidsduur; Bruto Nationaal Product (BNP); welzijn (inclusief combinatie van arbeid en zorg; invloed op gezinsleven); mobiliteit; omvang publieke dienstverlening; collectief ritme (bijv. gevolgen voor verenigingsleven); toegankelijkheid voorzieningen; Verdeeleffecten (wie profiteren en wie niet?).
De centrale onderzoeksvragen kunnen als volgt worden geformuleerd: 1.
2.
Wat zijn de bestaande verschillende tijden (schooltijden, opvangtijden, arbeidstijden, openingstijden voorzieningen, tijd voor huishoudelijk werk en zorg, vrije tijd, verzuim, reistijd) en hoe staat het met de genoemde beleidsdoelen in de bestaande situatie in Nederland, in Zweden en in de VS? Wat zouden de (positieve en negatieve) effecten zijn op genoemde tijden en beleidsdoelen van verschillende alternatieve tijdsordeningen in Nederland? Geef een kwalitatieve beschrijving van deze kosten en baten, en waar mogelijk een kwantificering daarvan.
Daarnaast is een aantal specifieke berekeningen uitgevoerd en in de tweede bijlage opgenomen. De onderzoeksvraag van dit kwantitatieve deel luidt: 3.
1.2
Wat zijn de kosten en baten van een aantal specifieke punten: arbeidsverzuim, files, toename in de arbeidsparticipatie van vrouwen?
BRONNEN
Literatuuronderzoek De bestaande Nederlandse en internationale literatuur is onze informatiebron. Via deze literatuur wordt informatie verkregen over:
belangrijkste
feitelijke tijdbesteding en eventuele wensen en knelpunten in Nederland, Zweden en de VS; bereik van de relevante beleidsdoelen in Nederland, Zweden en de VS; bestaande regelingen die relevant zijn voor de tijdsordening in Nederland, Zweden en de VS (openingstijden, flexibele werktijden, telewerken, publieke voorzieningen, etc.); gebruik en effecten van deze regelingen in deze drie landen en eventueel in andere landen; gebruik en effecten van elementen die centraal staan in de ‘7 tot 7’ en ‘flexibele tijdsordening’ (zoals thuis- en telewerken bijvoorbeeld).
Zoals reeds aangestipt speelt het SCP-onderzoek ‘Tijd op orde’ (Cloïn e.a., 2010) een belangrijke rol voor wat betreft informatie over actuele tijdbesteding in Nederland, de wensen van mensen, knelpunten, in welke groepen de grootste knelpunten ervaren 2
worden, en mogelijk de oorzaken van deze knelpunten. Andere onderzoeken van het SCP vormen ook een belangrijke informatiebron. Om een idee te kunnen krijgen van de mogelijke effecten van alternatieve tijdsordeningen dienen we ons te baseren op literatuur die de effecten beschrijft van verschillende elementen van deze tijdsordening. Het gaat dan bijvoorbeeld om literatuur over de effecten van thuis- en telewerken, flexibelere arbeidstijden en langere openingstijden van voorzieningen. Omdat de effecten die voor dit onderzoek van belang zijn heel divers zijn, gebruiken we literatuur op het gebied van arbeidsmarktonderzoek (effect op arbeidsparticipatie), breder economisch onderzoek (BNP, kosten voor bedrijven), mobiliteitsonderzoek (files), geluksonderzoek (welzijn, collectief ritme), etc. De resultaten van dit literatuuronderzoek zijn in hoofdstuk 3 weergegeven. Daarnaast wordt in de afzonderlijke hoofdstukken over de scenario’s soms teruggegrepen op studies die betrekking hebben op hele specifieke elementen van dit scenario (bijvoorbeeld onderzoek in Zweden en de VS). Bestaande statistische databronnen Als aanvulling op de literatuurstudie willen we gebruik maken van bestaande statistische databronnen om meer precieze informatie te verkrijgen over de tijdbesteding in verschillende landen. In sommige van de bestaande databronnen wordt ook informatie verzameld over de wensen van individuen, hun gevoelens van welzijn, gejaagdheid, etc. Als aanvulling op de literatuurstudie maken we gebruik van vier belangrijke statistische databronnen, die meer precieze informatie bevatten over de tijdbesteding in verschillende landen en over mogelijke tijdknelpunten. Deze bronnen zijn:
Multinational Time Use Survey (MTUS) Harmonized European Time Use Survey (HETUS) European Working Conditions Survey (EWCS) European Quality of Life Survey (EQLS)
In de MTUS worden gegevens uit tijdsbestedingonderzoeken uit een groot aantal landen wereldwijd verzameld en vergelijkbaar gemaakt: de mogelijke tijdsbestedingen in de nationale bronnen worden vertaald in 41 vergelijkbare ‘activiteiten’, zodat een directe vergelijking van de tijdsbesteding mogelijk is tussen de verschillende bronnen. We hebben ervoor gekozen om tijdsbestedingdata voor Nederland uit de MTUS te halen, en niet uit de originele gegevens van het Tijdsbestedingonderzoek (TBO) van het SCP, omdat de eerste bron beter geschikt is voor vergelijkingen tussen landen. We gebruiken gegevens uit het TBO aanvullend, voor zover ze niet in de MTUS opgenomen zijn (bijvoorbeeld als het gaat om gevoelens van gejaagdheid). Uit de MTUS halen we ook onze gegevens over tijdsbesteding in de VS. Deze zijn oorspronkelijk verzameld in de American Time Use Survey. In de HETUS zijn gegevens over tijdbesteding in 15 Europese landen samengebracht die volgens een (min of meer) gezamenlijke classificatie van activiteiten zijn verzameld. Uit deze bron hebben we gegevens over tijdsbesteding in Zweden verkregen. Nederland en de
3
VS zijn niet opgenomen in de HETUS1. De classificaties van activiteiten in de MTUS en in de HETUS komen helaas niet helemaal overeen. Daarom geven we een overzicht van de tijdbesteding voor grotere categorieën van activiteiten, die we zo definiëren dat ze zo vergelijkbaar mogelijk zijn (zie bijlage 1). Op basis van de MTUS en de HETUS is het ook mogelijk om iets te zeggen over de tijdbesteding van individuen met verschillende achtergrondkenmerken (geslacht, gezinsituatie, werkstatus, etc.) (zie bijlage 1). Informatie over ervaren tijdsdruk en knelpunten in Nederland en Zweden halen we uit twee surveys van de European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions: de EQLS en de EWCS. In deze surveys wordt in een groot aantal Europese landen (28 voor de EQLS, 31 voor de EWCS) geregistreerd hoe mensen (of werknemers) de balans tussen werk en privé ervaren, waar ze het gevoel hebben tijd te kort te komen, wat voor mogelijkheden ze hebben om hun werktijden flexibel in te delen. Deze bronnen bieden de mogelijkheid om Nederland en Zweden op deze aspecten te vergelijken. De informatie is opgenomen in bijlage 3. Deze bronnen bevatten geen informatie over de VS.
1.3
OPZET VAN HET RAPPORT
Dit rapport is als volgt opgezet. In hoofdstuk 2 werken we het conceptueel kader verder uit. Daarbij besteden we ook aandacht aan de scenario’s als duidelijke typologieën van tijdsordeningen. Hierbij geven we een korte typering van cruciale elementen van deze scenario’s. Om in latere hoofdstukken een zo goed mogelijke empirische basis te hebben als kosten en baten bepaald worden van scenario’s, worden in hoofdstuk 3 diverse effecten van deze onderliggende elementen, zoals die uit de literatuur naar voren komen, op een rij gezet. In hoofdstuk 4 wordt de huidige tijdsordening van Nederland in kaart gebracht, die als basis dient voor de berekening van de kosten en baten van alternatieve scenario’s. In hoofdstuk 5 en 6 worden Zweden en de VS behandeld: eerst wordt de tijdsordening in deze landen en de consequenties daarvan voor de bovengenoemde beleidsdoelen beschreven; daarna wordt overgegaan tot een schets van de gevolgen van de introductie van een ‘Zweedse’ of en ‘Amerikaanse’ tijdsordening in Nederland. In hoofdstuk 7 en 8 worden de meer ‘fictieve’ alternatieve tijdsordeningen beschreven: eerst de ‘flexibele tijdsordening’, en dan de ‘7-tot-7 tijdsordening’. In elk van deze hoofdstukken wordt eerst beschreven wat zo’n tijdsordening zou inhouden en wat een toepassing daarvan in Nederland zou betekenen; daarna wordt ingegaan op effecten, kosten en baten van het scenario.
1
In 2006 is in Nederland volgens de Europese richtlijnen (Harmonised European Time Use Suveys, HETUS) een nieuw Tijdsbestedingsonderzoek uitgevoerd. Deze geharmoniseerde manier van dataverzamelen vervangt het originele Nederlandse Tijdsbestedingsonderzoek (TBO) zoals we dat sinds 1975 kennen. In 2011 zal over deze gegevens worden gepubliceerd.
4
2
UITWERKING CONCEPTUEEL KADER
2.1
UITWERKING KOSTEN – BATEN ANALYSES VERSCHILLENDE TIJDSORDENINGEN
De focus van het onderzoek ligt op het in kaart brengen van de consequenties van verschillende alternatieve tijdsordeningen als ze in Nederland zouden worden toegepast. Het gaat om vier verschillende alternatieven: de ‘7 tot 7-tijdsordening’, de ‘flexibele tijdsordening’, de ‘Zweedse tijdsordening’ en de ‘Amerikaanse tijdsordening’. Het doel Om de consequenties van alternatieve tijdsordeningen goed in kaart te kunnen brengen, en vooral om de kosten en baten ervan te kunnen evalueren, is het van belang om eerst duidelijk te formuleren waarom er behoefte is aan een alternatieve tijdsordening. Welke doelen hopen en wensen beleidsmakers te bereiken door de ‘tijden’ in Nederland anders te organiseren? Er zijn verschillende (mogelijke) redenen om de tijdsordening te veranderen: 1.
2.
3.
4.
Opvangen van de vergrijzing: door demografische ontwikkelingen zal het aantal beschikbare arbeidskrachten in Nederland over de komende decennia minder worden. Dit kan een probleem worden voor het in stand houden van de economische groei, voor de financiering van de AOW, voor de beschikbaarheid van zorg, etc. Dit is een reden om te pleiten voor een verhoging van de participatiegraad. Dit pleit ook voor productiviteitsverhoging, door een betere organisatie van arbeidsprocessen en door vermindering van verzuim. Oplossen van het fileprobleem en het ongebalanceerde gebruik van voorzieningen in het algemeen: veel Nederlanders verliezen elke dag tijd in files, en/of hebben last van overvol openbaar vervoer in de spits. Dit heeft ongunstige effecten op zowel de productiviteit als het welzijn. Dit is een reden om arbeidstijden, en hiermee het gebruik van voorzieningen, te spreiden, om te voorkomen dat iedereen op dezelfde tijd op dezelfde plek is. Emancipatie van vrouwen: in Nederland werken relatief veel vrouwen in deeltijd. Een reden om de tijdsordening te veranderen is om een toename in de arbeidsparticipatie van vrouwen te stimuleren, doordat het makkelijker wordt om de kinderen bij de opvang te laten en om buiten de eigen werktijden gebruik te maken van diverse voorzieningen. Toename van de arbeidsparticipatie betreft dan zowel het (opnieuw) toetreden tot de arbeidsmarkt als de toename van het aantal wekelijkse arbeidsuren voor diegenen die reeds werkzaam zijn. Dit verhoogt de economische zelfstandigheid van vrouwen. Tevens wordt zo gestimuleerd dat arbeid en zorg beter verdeeld worden tussen mannen en vrouwen. Reductie van combinatiedruk/tijdsdruk: een verdere reden om de tijdsordening flexibeler te maken is om de combinatie van werk en privéleven makkelijker te maken en om de tijdsdruk te reduceren voor iedereen. Bijvoorbeeld door het gebruik van telewerken zouden mensen minder hoeven te reizen en zouden ze daardoor meer vrije tijd hebben voor andere dingen. Als de openingstijden van
5
winkels en overige voorzieningen ruimer of ‘slimmer’2 worden, leidt het vermoedelijk ook tot minder tijdsdruk en een makkelijkere combinatie van werk en privé. In het algemeen is de verwachting dat de mogelijkheid om de eigen werktijd zelf te organiseren tot minder stress leidt. Interactie en spill-over effecten Deze doelen zijn vaak complementair. De emancipatie van vrouwen (3) kan bijdragen aan de verhoging van de participatiegraad om de vergrijzing op te vangen (1). Een beter gebalanceerd gebruik van voorzieningen (2) zou tot minder stress en tijdsdruk moeten leiden (4). Maar de doelen kunnen ook elkaars concurrenten zijn. Dat komt omdat mensen een vaste hoeveelheid tijd hebben per dag, per week of per jaar. Dat betekent dat als de tijd voor het één toeneemt, de tijd voor wat anders moet afnemen. Als de reistijd afneemt, kunnen de tijd voor arbeid, zorg en hobby’s toenemen. Maar dit betekent ook dat als de arbeidstijd bijvoorbeeld toeneemt (en meer toeneemt dan de reistijd afneemt), minder overblijft voor zorg en vrije tijd. Deze interacties zijn schematisch weergegeven in figuur 2.1. Uit figuur 2.1 is bijvoorbeeld af te leiden dat door een afname van de reistijd het welzijnsniveau zal toenemen, het BNP (positief) wordt beïnvloed en dat tegelijkertijd een stijging van het BNP ook weer leidt tot een toename van het welzijnsniveau. Bovendien spelen verdeeleffecten hier ook een rol. De betere toegankelijkheid van voorzieningen voor het ene individu door ruimere openingstijden zijn de ongunstige werktijden voor de ander: opdat iemand nog 's avonds zijn waterkraan kan laten repareren, moet de loodgieter langer wegblijven van zijn gezin, voetbalclub, orkestrepetitie, etc. Daarom is het van belang om de kosten en baten van verschillende tijdsordeningen op een rij te zetten en om in kaart te brengen welke groepen van welke aspecten het meest profiteren.
2
‘Slimmere’ openingstijden houdt in dat winkels niet per se méér uren open zijn, maar open zijn op tijden dat de bulk van de mensen van de dienst gebruik willen maken (dus meer op ‘tactische’ tijden).
6
Figuur 2.1
Interactie tussen de verschillende doelen van een verandering in de tijdsordening +? tijd voor arbeid
+
tijd voor zorg / huishoudelijke taken alternatieve tijdsordening
+? -
Totale beschikbare tijd
+
+
? BNP -
+
Welzijn
reistijd +
echte vrije tijd
-
+
Effecten van een andere tijdsordening De hypothese achter dit onderzoek is dat de vier verschillende bovengenoemde problemen opgelost zouden kunnen worden door één middel in te zetten: een betere tijdsordening, dat wil zeggen flexibelere arbeidstijden, die gepaard gaan met ruimer geopende en daardoor beter toegankelijke voorzieningen. Het idee is: als het makkelijker wordt om werk te combineren met andere aspecten van het leven, zullen mensen die nu niet werken wel gaan werken, mensen die parttime werken langer gaan werken, en zal iedereen gelukkiger (minder gestrest, etc.) zijn. Deze hypothese wordt in deze studie getoetst. Dat wil zeggen dat we allereerst (op basis van de bestaande literatuur en statistische gegevens) een inschatting maken van het effect van verschillende constituerende elementen van de tijdsordeningen. In dit conceptueel kader gaan we voor de effecten uit van de volgende verschillende relevante elementen van een tijdsordening: openingstijden van voorzieningen en flexibiliteit in werkarrangementen (tijd en plek). Voor de duidelijkheid maken we een verschil tussen de economische en de niet-economische effecten van een alternatieve tijdsordening. Economische effecten Figuur 2.1 geeft een overzicht van de belangrijkste economische effecten van een alternatieve tijdsordening. Eén van de belangrijkste achtergronden van dit onderzoek is het idee dat de arbeidsparticipatie in Nederland kan worden verhoogd door de tijdsordering te veranderen. Door een betere toegankelijkheid van voorzieningen en/of door meer flexibele werktijden (en eventueel door minder tijdverlies door files) wordt het makkelijker om werk en privé te combineren. Hierdoor zullen mogelijk meer mensen gaan werken en zullen mogelijk mensen die al werken, meer gaan werken. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de preferenties van mensen ook een belangrijke factor zijn als het gaat om het daadwerkelijke effect van alternatieve tijdsordeningen op het arbeidsaanbod en op andere dingen (zie methodologische aspecten hieronder). Een belangrijke rol speelt hierbij ook de verdeling van de arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen. Vrouwen worden als één van de belangrijkste doelgroepen gezien als het gaat om verhoging van de arbeidsparticipatie. Maar als een vrouw meer gaat werken, is het mogelijk dat haar partner minder gaat werken, bijvoorbeeld om de zorg voor de 7
kinderen en het huishouden beter te verdelen, of vanwege een inkomenseffect. Hiermee moet dus ook rekening worden gehouden. Het is trouwens ook belangrijk om op te merken dat niet alleen vrouwen hun arbeidsaanbod mogelijk gaan verhogen als de tijdsordening verandert. Een afname van de tijdsdruk zou ook ten goede kunnen komen aan de arbeidsparticipatie van bijvoorbeeld oudere werknemers. Maar een alternatieve tijdsordening heeft ook tot gevolg dat de betrokken bedrijven, voorzieningen, winkels en overheidsdiensten over meer arbeid moeten beschikken, direct of indirect: de winkels en voorzieningen die langer open moeten blijven (7 tot 7 tijdsordening) hebben meer werknemers nodig; de mogelijkheid om werktijden flexibel vorm te geven (flexibele tijdsordening) vergt waarschijnlijk meer ondersteuning. Niet alleen het arbeidsaanbod, maar ook de arbeidsvraag neemt dus door een alternatieve tijdsordening naar verwachting toe. Een belangrijke overweging om de dienstverlening te vergroten is dat op deze wijze meer aanbod van arbeid beschikbaar komt om toekomstige personeelstekorten te voorkomen. Maar als het extra aantal uren dat je nodig hebt voor de langere openingstijden groter is dan het extra aanbod van arbeid dat hierdoor wordt uitgelokt, dan draagt dit niet bij tot vermindering van de knelpunten. Voor een vermindering van de knelpunten is het ook van belang dat de mensen die als gevolg van de nieuwe tijdsordening (meer) gaan werken kwalificaties hebben die aansluiten op de vraag op de arbeidsmarkt. Hiermee moet ook rekening worden gehouden. Een alternatieve tijdsordening brengt dus ook kosten met zich mee. Stel bijvoorbeeld dat het lukt om meer extra aanbod uit te lokken dan er extra nodig is voor de instandhouding van een alternatieve tijdsordening. Leidt dit dan tot een zodanige extra omzet voor winkels, bedrijven, etc. dat zij hiermee de extra arbeidskosten goed kunnen maken? Worden hun diensten of producten meer gevraagd? Als dit niet zo is, zullen hun kosten per eenheid product toenemen, wat een negatief effect zal hebben op hun werkgelegenheid. Als het gaat om publiek gefinancierde voorzieningen, gaan de hogere kosten van een alternatieve tijdsordening gepaard met een hogere belastingsdruk. Deze werkt door op alle sectoren en kan daar effect hebben op de werkgelegenheid. De vraag is dan of de vermindering van de uitgaven aan uitkeringen door de toename in arbeidsparticipatie groot genoeg is om de belastingdruk niet te veel te laten toenemen. Wel kan het dan nog zo zijn dat de alternatieve tijdsordening een gunstig effect hebben op de productiviteit. Dit kan door een reductie in tijdverlies in het werkproces, bijvoorbeeld door minder last van files en door minder verzuim om privézaken op te lossen (artsbezoeken, afspraken met de loodgieter, zieke kinderen, etc.). Dit kan ook doordat het extra arbeidsaanbod door de alternatieve tijdsordening productiever is dan de mensen die worden ingezet om de alternatieve tijdsordening zelf mogelijk te maken (dat wil zeggen om de langere openingstijden van voorzieningen mogelijk te maken of flexibilisering te ondersteunen). Een toename in de productiviteit heeft dan wederom een gunstig effect op de kosten.
8
Figuur 2.2
Economische effecten van een alternatieve tijdsordening -
files
+
+
+
+
arbeidsvraag
verzuim alternatieve tijdsordening
productiviteit
-
-
beschikbaarheid voorzieningen
?
gebruik voorzieningen
+?
flexibele werktijden
-
uitkeringen -
werkgelegenheid +
-
kosten
+
BNP
+? +
+? arbeidsaanbod ? preferenties
Omdat er zo veel verschillende factoren spelen, is het belangrijk om een goede economische analyse te maken van de effecten van verschillende alternatieve tijdsordeningen op de arbeidsmarkt en de economie in het algemeen, en ook op de verschillende sectoren in de economie (private en publieke voorzieningen en overige sectoren). Deze analyse wordt zoveel mogelijk ondersteund door empirische literatuur over de effecten van elementen van verschillende tijdsordeningen (hoofdstuk 3). Via deze literatuur kunnen verschillende “+” en “-” symbolen uit de figuur worden getoetst. In het onderzoek wordt dus nagegaan: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
hoe groot het effect is van de alternatieve tijdsordeningen op het aanbod van arbeid; hoeveel mensen extra moeten worden ingezet om de langere openingstijden mogelijk te maken en wat de kosten hiervan zijn; wat het uiteindelijke effect is op de knelpunten op de arbeidsmarkt; wat de kosten zijn van de alternatieve tijdsordening en bij wie ze terecht komen; in hoeverre een alternatieve tijdsordening tot minder tijdverlies (door files en verzuim) en meer productiviteit leidt; wat het uiteindelijke effect is op de economische groei.
Voor al deze punten geldt dat een precieze kwantificering veelal niet mogelijk is, maar vaak wel een indicatie van de richting en omvang van het effect. Van een aantal specifieke punten wordt sowieso wel een kwantitatieve analyse uitgevoerd. Deze specifieke punten betreffen dus losse elementen die niet zijn ingebed in een veel breder scenario. In bijlage 2 wordt hier apart op ingegaan. Niet-economische effecten Naast de kwantificeerbare, economische effecten van een alternatieve tijdsordening zijn er ook nog belangrijke effecten op het welzijn. Als een alternatieve tijdsordening tot een toename in arbeidsparticipatie leidt, kan dit effect hebben op het welzijn, niet alleen door 9
een toename in inkomen, maar ook gewoon doordat mensen beter geïntegreerd zijn in de samenleving en zich beter voelen door te werken. De betere toegankelijkheid van voorzieningen, de vermindering in tijdverlies door files die een alternatieve tijdsordening met zich mee kan brengen zullen waarschijnlijk ook effect hebben op het welzijn doordat mensen minder onder tijdsdruk en organisatie-stress staan. Het is ook interessant om te onderzoeken of alternatieve tijdsordeningen, als ze de combinatie van werk en privé makkelijker maken, tot een meer gelijkwaardige verdeling van arbeid en zorg tussen mannen en vrouwen leiden. Dit zou dan ook invloed hebben op de combinatiedruk die ontstaat bij het combineren van beide taken. Anderzijds kan men ook verwachten dat door een flexibilisering van arbeidstijden en door ruimere openingstijden van bepaalde voorzieningen er minder ‘collectieve vrije tijd’ overblijft, dat wil zeggen tijden waarop iedereen vrij is en dus collectieve activiteiten kunnen worden gepland. Dit heeft consequenties voor dingen als het gezinsleven, verenigingsactiviteiten, familiebijeenkomsten, religieuze bijeenkomsten, etc. Het is ook onduidelijk wat het totale effect van een alternatieve tijdsordening op de totale vrije tijd van individuen zal zijn: een vermindering van de reistijd (door thuiswerk en minder files) heeft een positief effect op de vrije tijd, maar een toename in de arbeidsparticipatie gaat natuurlijk ten koste van dezelfde vrije tijd en ook van zaken als zorg voor kinderen of andere hulpbehoevende mensen, vrijwilligerswerk, hobby’s, etc., die ook van invloed zijn op het welzijn. Een andere mogelijke consequentie van een alternatieve tijdsordening, althans van de flexibele of 7-tot-7 tijdsordening, is dat waarschijnlijk niet alle soorten winkels en voorzieningen in zo’n tijdsordening kunnen overleven. Kleine bedrijven en winkels zullen waarschijnlijk meer moeite hebben om hun openingstijden te verruimen, en zouden op den duur kunnen verdwijnen. Dit zou invloed kunnen hebben op bijvoorbeeld de sociale contacten en integratie in buurten. Figuur 2.3 geeft een overzicht van deze niet-economische effecten. In hoofdstuk 3 zullen een aantal van deze veronderstelde effecten ook vanuit de bestaande “geluksliteratuur” empirisch worden getoetst. Van belang voor het welzijn is ook de vraag in hoeverre een alternatieve tijdsordening (verruiming van openingstijden van voorzieningen, een flexibilisering van werktijden, thuis- en telewerken) ertoe leiden, dat werknemers daadwerkelijk meer zelf kunnen bepalen wanneer (en waar) ze werken. Deze vraag is bijzonder relevant als het gaat om de effecten van een alternatieve tijdsordening op verschillende groepen in de samenleving, die ook verschillende posities innemen op de arbeidsmarkt. Tot slot mag men niet vergeten dat de economische effecten zelf ook invloed hebben op het welzijn: een toename in de werkgelegenheid leidt naar verwachting tot een toename in het welzijn (tenminste als onvrijwillig niet-werkenden aan het werk komen, en zolang de tijdsdruk door arbeidsparticipatie niet al te hoog wordt); ook de instandhouding van de economische welvaart (door arbeidsparticipatie en productiviteit) is natuurlijk belangrijk voor het welzijn.
10
Figuur 2.3
Niet-economische effecten van een alternatieve tijdsordening
collectieve vrije tijd
+
-? +
alternatieve tijdsordening
+? individuele vrije tijd / flexibele vermindering + werkarrangementen tijdsdruk +? beschikbaarheid voorzieningen
vrijwilligerswerk, verenigingsleven, gezinsleven
+ +
Welzijn
+ +
kwantiteit en kwaliteit zorg
+ +
+ sociale integratie / cohesie
+ +
? arbeidsparticipatie soort beschikbare voorzieningen en winkels
In het onderzoek willen we dus de effecten van de diverse alternatieve tijdsordeningen op de volgende (niet-economische) aspecten zo veel mogelijk in kaart brengen: 1. 2. 3. 4. 5.
gevoelens van tijdsdruk; de verdeling van arbeid en zorg tussen mannen en vrouwen; vrije tijd; collectieve vrije tijd en hiermee gepaarde collectieve activiteiten; gevoelens van welzijn en geluk.
Welk type voorzieningen en bedrijven kunnen blijven bestaan, hoort meer bij de economische effecten. De invloed van arbeidsparticipatie en van de beschikbare typen voorzieningen en winkels op het welzijn zijn niet de primaire focus van het onderzoek, maar worden meegenomen als het gaat om de voor- en nadelen van verschillende tijdsordeningen. Kosten en baten van een flexibelere tijdsordening Nadat de verschillende effecten van een alternatieve tijdsordening in kaart zijn gebracht, zou men ze idealiter tegen elkaar moeten afwegen, om te bepalen of de invoering van een alternatieve tijdsordening per saldo positieve effecten heeft. Een complete kwantitatieve kosten-baten analyse van de alternatieve tijdsordeningen is heel moeilijk vanwege de moeilijke kwantificeerbaarheid van factoren als welzijn, de waarde van vrije tijd, van zorg, etc. We beperken ons daarom tot:
het kwalitatief in kaart brengen van de relevante kosten en baten, een kwantitatieve inschatting van de kosten en baten van een aantal aspecten, waar dit mogelijk is.
11
2.2
CRUCIALE ELEMENTEN VAN DE SCENARIO’S
Onderstaande tabel 2.1 biedt een opzet van relevante karakteristieken van de vijf verschillende scenario’s die essentieel zijn voor de verdere verwerking van deze scenario’s. Deze karakteristieken zijn in diverse gevallen onderling sterk onderscheidend, waardoor elk scenario een duidelijk profiel krijgt. Tabel 2.1
Cruciale elementen scenario’s huidige situatie NL
huidige situatie Zweden
huidige situatie VS
projectie Zweden
projectie flexibele 7 tot 7 VS tijdsordening
Toegankelijkheid voorzieningen in termen van tijden: Schooltijden (begin- en eindtijden, voor- tussenen naschoolse opvang) Opvangtijden Openingstijden medische dienstverlening Openingstijden publieke dienstverlening Openingstijden private voorzieningen (supermarkt, winkels, klussen in huis, etc.)
Andere elementen met link met tijd: Mate van thuis- en telewerk Mate van gebruik flexibele werktijden On-line dienstverlening (inclusief E-government)
De concrete invulling van deze elementen per scenario wordt voor Nederland, Zweden en de VS bepaald op basis van de feitelijke situatie. Dit wordt uitgewerkt in de respectievelijke hoofdstukken voor deze scenario’s. Voor het scenario van Zweden en de VS wordt wel een slag gemaakt van een vertaling naar de context van Nederland. Op dit punt komen we in de volgende paragraaf nog terug. De invulling van de scenario’s “7 tot 7” en “flexibele tijdsordening” kan niet gebaseerd worden op basis van de feitelijke situatie. Het gaat om fictieve scenario’s die op de genoemde punten ingevuld dienen te worden. Hiervoor maken we een aanzet in deze paragraaf. In het van 7-tot-7 scenario ontstaat een veel grotere flexibiliteit, omdat de openingstijden van de voorzieningen langer worden, zodat de randen van de 7-7 tijd benut kunnen worden om van deze voorzieningen gebruik te maken.
12
In een flexibele tijdsordening zijn mensen de ‘baas over hun eigen tijd’. Flexibele werktijden zijn dus gemeengoed. Telewerken en thuiswerken zijn volledig ingeburgerd en men heeft alle vrijheid om zorg en arbeid naar eigen inzicht te combineren. De flexibilisering wordt ondersteund door online dienstverlening. Voorbeelden hiervan zijn bezorgservices na online aanvragen (inclusief detailhandel), maar ook veel elektronische mogelijkheden van publieke dienstverlening (E-government), inclusief bijvoorbeeld mogelijkheden tot de aanvraag van allerlei officiële documenten. In hoofdstuk 3 worden de effecten van deze elementen op cruciale doelvariabelen behandeld. Dit legt daarmee de empirische basis voor de kosten – baten analyses van de verschillende tijdsordeningen.
2.3
ENKELE METHODOLOGISCHE ASPECTEN
Invloed van de tijdsordening vs. invloed van andere factoren Als men de effecten wil inschatten van een alternatieve tijdsordening, is het ook van belang om oog te hebben voor wat toegeschreven kan worden aan de tijdsordening en wat niet. Het arbeidsaanbod van individuen wordt ook beïnvloed door allerlei andere factoren, niet alleen preferenties, maar ook financiële prikkels. Het geluksgevoel van mensen heeft ook met veel meer te maken dan met arbeidsparticipatie en tijdbesteding (gezondheid, gezinssituatie, etc.). Dit zijn alleen voorbeelden, maar dit laat zien dat het soms moeilijk kan zijn om de effecten van een alternatieve tijdsordening te onderscheiden van andere effecten. In de literatuurstudie zullen we hieraan aandacht besteden en zo veel mogelijk studies kiezen die rekening houden met deze vraag. Bestaande preferenties Als de effecten van een alternatieve tijdsordening worden onderzocht, moet men rekening houden met de preferenties van individuen als belangrijke randvoorwaarde. Als het gaat over verhoging van de arbeidsparticipatie, worden vrouwen vaak gezien als één van de groepen met het beste potentieel, vooral omdat er een grote groep parttime werkende vrouwen is. Verschillende onderzoeken geven echter aanwijzingen dat de bereidheid om meer te gaan werken onder vrouwen in Nederland niet erg hoog is: veel vrouwen zijn gewoon tevreden met een parttime baan (zie bijvoorbeeld Portegijs e.a. 2008, Booth & van Ours 2010). Dit aspect is van belang voor het netto-effect van een alternatieve tijdsordening op de situatie op de arbeidsmarkt: als het participatie-effect van flexibilisering (in termen van vrouwen die gaan werken omdat combinatie arbeid en zorg makkelijker geworden is) namelijk te klein is, loopt men het risico dat de tekorten op de arbeidsmarkt alleen maar groter worden. De bestaande preferenties van vrouwen zijn waarschijnlijk ook gedetermineerd door de sociale context, het gedrag en de verwachtingen van de omgeving en de bestaande openingstijden en beschikbaarheid van opvang e.d.. De bestaande preferenties en traditionele rolmodellen spelen ook een rol als het gaat over de emancipatie van vrouwen en de verdeling van arbeid en zorg. Daarom is het van belang om een zo nauwkeurig mogelijk beeld te hebben van de preferenties van mensen: het is niet alleen belangrijk om te weten wat de wensen zijn van mensen qua arbeidstijden, vrije tijd, tijd voor zorg, etc., maar ook om te weten onder welke voorwaarden deze wensen zijn geformuleerd: gaan ze uit van de bestaande situatie qua opvangmogelijkheden, mogelijkheden tot thuiswerken en zelfstandige indeling van de arbeidstijd, etc., of gaat het om een 'ideale' situatie? Wat zijn de implicaties van dit verschil?
13
Tijdshorizon In de kosten-baten analyses in dit rapport berekenen we jaarlijkse baten van de verschillende alternatieve tijdsordeningen. We kiezen dus niet voor een expliciet gekwantificeerd tijdshorizon. Het is echter van belang om te benadrukken dat een aantal van de effecten van een alternatieve tijdsordening pas op lange termijn zichtbaar zullen zijn. Bijvoorbeeld voordat vrouwen hun participatiegedrag aanpassen aan de beschikbaarheid van voorzieningen en de mogelijkheden om flexibel te werken, is waarschijnlijk tijd nodig. Hetzelfde geldt voor veranderingen in de verdeling van arbeid en zorg tussen mannen en vrouwen. Zweeds onderzoek heeft bijvoorbeeld aangetoond dat vrouwen die telewerken hun werkdag anders organiseren, om arbeid en zorg beter te kunnen combineren, terwijl mannen vaak thuis dezelfde dagindeling behouden als op het werk (Sullivan and Lewis, 2001). Dit laat zien dat vaste man-vrouw-patronen blijven bestaan nadat de tijdsordening is aangepast. Dit betekent dat een groot deel van de baten die hieronder worden gepresenteerd niet van vandaag op morgen kunnen worden gerealiseerd. Projectie situatie VS en Zweden op Nederland Bij de inschatting van de gevolgen van een 'Zweedse' of 'Amerikaanse' tijdsordening voor Nederland moet men vermijden om alleen bepaalde elementen van de situatie in andere landen uit hun context te trekken en zonder meer naar Nederland te verplaatsen. Bepaalde aspecten van de tijdsordening in andere landen zijn nauw gerelateerd aan algemene kenmerken van de samenleving, de arbeidsmarkt, het belastingregime, etc. In Zweden is er bijvoorbeeld een breed consensus dat de belastingen hoog mogen zijn om publieke voorzieningen te financieren. In de VS wordt een groot aandeel van de diensten aan particulieren tegen zeer lage prijzen verleend. Voordat men een alternatieve tijdsordening invoert in Nederland moet men eerst nadenken over de vraag hoe men de voorwaarden wil scheppen om deze tijdsordening mogelijk te maken. De vraag naar de financiering van meer flexibeler voorzieningen heeft dus direct te maken met de vraag in hoeverre de verschillende alternatieve tijdsordeningen ook daadwerkelijk realiseerbaar zijn in Nederland. Los van het financieringsvraagstuk hebben ook het participatiegedrag en de effecten van de tijdsordening in Zweden en in de VS veel te maken met culturele factoren zoals arbeidsethos, voorstellingen over wat goed is voor kinderen, waardering van vrije tijd, etc. In de projectie van de Zweedse en Amerikaanse tijdsordening op Nederland kiezen we voor een duidelijk definieerbare projectie, waarvan de kern de tijdsorde is, dat wil zeggen dat we de openingstijden van private en publieke voorzieningen, flexibele werktijden en het gebruik van online diensten als kern van de veranderingen ten opzichte van de huidige situatie definiëren. Veranderingen in bijvoorbeeld belastingregime worden alleen meegenomen voor zover deze logisch gekoppeld zijn aan deze veranderingen van de tijdsorde. Regionale en sectorale verschillen In de inschatting van de consequenties van verschillende tijdsordeningen voor Nederland is het ook van belang om oog te hebben voor verschillen tussen regio's en tussen sectoren. De toegankelijkheid van voorzieningen kan bijvoorbeeld verschillen tussen stad en platteland. In grote steden zijn relatief veel grotere winkelbedrijven terug te vinden, waarvoor het makkelijker is om een verruiming van winkeltijden intern te organiseren.
14
Ook de preferenties en wensen van de bevolking zullen waarschijnlijk verschillen, afhankelijk van de regio en de stedelijkheid (mentaliteitsverschillen). Flexibilisering van de arbeidstijd heeft minder consequenties in sectoren waarin het werk voor een groot deel individueel wordt gedaan, en voor voorzieningen die hun dienstverlening aan individuen verstrekken. In sectoren waarin veel in teamverband wordt gewerkt vergen flexibele arbeidstijden een bijzonder goede organisatie om te zorgen dat de nodige mensen op het juiste tijdstip samenkomen. In een sector als onderwijs, waarin de dienstverlening collectief plaatsvindt, zou flexibilisering van de arbeidstijden een veel ingrijpendere verandering betekenen dan bijvoorbeeld bij een gemeenteloket. Een alternatieve tijdsordening in meer algemene zin zal ook verschillende effecten hebben op verschillende sectoren, afhankelijk van de kenmerken van de sectorale arbeidsmarkt. In een sector waar de tekorten groot zijn, zoals de zorg, kan een alternatieve tijdsordening bijzonder ongunstig uitpakken als de toename in de benodigde arbeidskrachten groter is dan het additionele arbeidsaanbod, of juist bijzonder positieve effecten hebben als het arbeidsaanbod toeneemt en hiermee de knelpunten verminderd worden.
15
16
3
INVENTARISATIE BESTAAND ONDERZOEK: EFFECTEN ELEMENTEN SCENARIO’S
3.1
INLEIDING
In de hoofdstukken die hierna volgen worden de scenario’s uitgewerkt. Ieder van deze scenario’s varieert op een aantal cruciale elementen van de tijdsorde. In tabel 2.1 van het vorige hoofdstuk zijn deze elementen aangeduid. Hoe deze elementen zich onderling verhouden in de verschillende scenario’s wordt in de afzonderlijke hoofdstukken van de scenario’s besproken. In dit hoofdstuk willen we echter een stap daaraan voorafgaand maken. Om voor de doorrekening naar kosten en baten van scenario’s een empirische basis te hebben, is van groot belang om een overzicht te hebben van bestaand onderzoek naar een aantal cruciale effecten van elementen van deze tijdsordeningen. Wanneer een scenario bijvoorbeeld gekenmerkt wordt door zeer ruime openstelling van winkeltijden, is van groot belang om de literatuur te kennen over de effecten hiervan op bijvoorbeeld het arbeidsaanbod. In dit hoofdstuk wordt een dergelijk overzicht geboden. In de onderstaande tabel 3.1 wordt aangegeven wat de meest cruciale relaties zijn waarop nader wordt ingegaan. Dit overzicht betreft complexe relaties die via een literatuuroverzicht nader worden onderzocht. Voor de kosten-baten doorrekening zijn nog drie andere typen relaties van belang:
effecten die min of meer direct uit de scenario’s volgen. Dit betreft bijvoorbeeld de gevolgen voor het collectieve ritme (inclusief verenigingsleven). Deze worden bij de scenario’s beschreven. effecten die meer eenvoudig via doorrekening met kengetallen gemaakt kunnen worden. Deze effecten worden hier niet behandeld, maar komen eveneens terug bij de scenario’s. Een voorbeeld hiervan is het effect van verruiming van openingstijden van publieke voorzieningen op de kosten van publieke voorzieningen in het 7-7 scenario. enkele cruciale indirecte effecten. Belangrijke effecten op de tijdsordeningen die op hun beurt weer doorwerken zijn de volgende: de effecten van files op het nationale inkomen; de effecten van diverse veranderingen in tijdsbesteding op geluk/welzijn.
Op deze laatste punten komen we in een aparte paragraaf van dit hoofdstuk (3.4) terug. Wat betreft de meer directe effecten maken we een tweedeling tussen effecten die meer gekoppeld zijn aan openingstijden en de overige effecten (flexibele werktijden, telewerken, online verkoop).
17
Tabel 3.1
Effecten van verschillende tijdselementen die via literatuuronderzoek nader worden onderzocht Openingstijden Openings- Openingstijden Telewerken kinderopvang tijden andere winkels voorzieningen (school, gemeentehuis, gezondheidszorg)
Flexibele werktijden
Online verkoop en E-government
X
X
X
Productiviteit van degenen die al werken
X
X
Tijd in woonwerkverkeer/files
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Economische effecten: Aanbod van arbeid (in mensen en in uren);
X
Arbeidsvraag
X
X
X
X
Ziekteverzuim Soort winkels / voorzieningen dat blijft bestaan
X
Nieteconomische effecten: Gevoelens van tijdsdruk (ook onderscheiden naar mannen en vrouwen)
X
X
X
Welzijn / geluk “X” Betreft relaties die in dit hoofdstuk verder besproken zullen worden.
3.2
EFFECTEN OPENINGSTIJDEN VOORZIENINGEN
Effecten van openingstijden op arbeidsaanbod De literatuur waarin een direct empirische toets plaatsvindt van het verband tussen openingstijden en arbeidsaanbod is zeer schaars. Hieronder bespreken we kort twee buitenlandse studies waarin de openingstijden van de kinderopvang een rol speelden in de analyse en twee studies over de VS die ingaan op het verband tussen het arbeidsaanbod en openingstijden van winkels. In de eerste Amerikaanse studie (Price en Yandle, 2001) is de richting van de causaliteit net andersom dan die relevant is voor deze studie. In de studie worden namelijk restricties in openingstijden (met name voor de zondag), de zogenaamde “blue laws”, verklaard uit een aantal factoren, waaronder de arbeidsparticipatie van vrouwen. Daarbij wordt als argument gegeven dat werkende vrouwen behoefte hebben aan opening op zondag, vanwege de problemen (“opportunity costs”) die dit geeft op andere dagen. In een doorsnede-analyse van staten met en zonder strikte regelgeving voor zondagopenstelling, heeft het aandeel werkende vrouwen het verwachte teken in 1984, maar niet voor 1970. 18
Als argument wordt gegeven dat in 1984 de arbeidsparticipatie van vrouwen is gestegen (ook in kwaliteit), zodat hun “opportunity costs” een grotere rol zijn gaan spelen. De andere studie over de VS (Burda en Weil, 2005), gebruikt hetzelfde empirische gegeven van variatie in regelgeving, de blue laws, tussen Amerikaanse staten. Hier worden de blue laws wel als verklarende factor gebruikt. In staten met een relatief grote mate van regelgeving blijkt het aandeel deeltijdwerkers hoger. Dit is een aanwijzing dat ruimere openingstijden het werkenden makkelijker maakt om meer uren te werken. Kreyenfeld e.a. (2000) argumenteren dat in Duitsland, waar het aanbod van kinderopvang sterk gereguleerd en voor een groot deel publiek is, de beschikbaarheid van groter belang is dan de betaalbaarheid voor de arbeidsparticipatie van vrouwen. In hun empirische analyses vinden ze echter geen significant effect van de beschikbaarheid van kinderopvang op de arbeidsparticipatie van vrouwen. Hieruit concluderen ze dat het opvangsysteem in Duitsland niet effectief is in het creëren van mogelijkheden voor vrouwen om te participeren, omdat de plaatsen die worden aangeboden niet aansluiten op de behoeften van werkende ouders, waarbij zij nadrukkelijk de (beperkte) openingstijden betrekken. Dit laatste is meer een beschouwing, maar is geen onderdeel van de empirische toetsing. In een Australische studie is het effect onderzocht van kinderopvangmogelijkheden wat betreft beschikbaarheid, kwaliteit en kosten op lokaal geografisch niveau op het arbeidsaanbod van moeders. De conclusie is dat de arbeidsparticipatie van getrouwde vrouwen die wonen in gebieden waar een gebrek aan beschikbare kinderopvang is op de gewenste uren, waar de kwaliteit van de kinderopvang laag of de prijs van kinderopvang hoog is, lager is dan van getrouwde vrouwen in gebieden waar minder problemen met kinderopvang worden gerapporteerd. Dit effect op de arbeidsparticipatie van vrouwen werd gevonden voor zowel het arbeidsaanbod in aantal uren als op de beslissing op parttime dan wel full-time te werken. De effecten zijn kleiner voor alleenstaande ouders (zie Breunig e.a., 2009). Een meer indirecte manier om een verband tussen openingstijden en arbeidsaanbod te toetsen is om betrokkenen te vragen of:
dergelijke tijden een rol spelen om meer of minder te werken; vragen of de huidige openingstijden knelpunten opleveren en wat voor- en nadelen zijn.
Beide type vragen komen in diverse studies van het SCP terug. In onder meer Merens e.a. (2009) wordt gevraagd wat voor vrouwen belangrijke redenen zijn om in deeltijd te werken. Onafhankelijk van de omvang van de deeltijdbaan is de wens om zelf voor de kinderen te willen zorgen de belangrijkste reden. Maar de reden die daarna het meest vaak wordt genoemd is om tijd te hebben voor het huishouden, boodschappen en andere klussen. Kennelijk zijn vrouwen van mening dat deze activiteiten niet gecombineerd kunnen worden met meer arbeidsuren per week. In Cloïn e.a. (2010), Merens e.a. (2009), Portegijs e.a. (2008) en Breedveld e.a. (2003) komt de vraag terug of openingstijden van voorzieningen een rol spelen bij de mogelijkheid om meer of minder te werken. In deze studies is onder meer de vraag gesteld onder welke voorwaarden in deeltijd werkende vrouwen en mannen Cloïn e.a. (2010) en niet- en in deeltijd werkende vrouwen van 20 -65 jaar (Merens, 2009; Portegijs, 2008) (meer) uren betaald zouden willen werken. In tabel 3.2 is een aantal antwoorden opgenomen die samenhangen met de combinatiedruk of met de openingstijden van voorzieningen. De eerste kolom is niet geheel vergelijkbaar met de tweede en derde
19
omdat het om verschillende groepen gaat (vrouwen en mannen versus niet- en in deeltijdwerkende vrouwen). In Cloïn e.a. (2010) zijn bovendien meer antwoordmogelijkheden opgenomen. Tabel 3.2
Voorwaarden waaronder in deeltijd werkende vrouwen en mannen (1-35 uur) meer uren betaald werk willen verrichten (in procenten; n=923, kolom 1), niet- en in deeltijd werkende vrouwen van 20 – 65 jaar (meer uren) betaald willen werken (in procenten, n=295 (kolom 2) en niet- en in deeltijd werkende vrouwen van 18 – 65 jaar (meer uren) betaald willen werken (in procenten, n=1034 (kolom 3)) Cloïn e.a. (2010)
Merens e.a. (2009)
Portegijs e.a. (2008)
als ik de tijden waarop ik werk goed / beter kan afstemmen op mijn privéleven
39
32
30
als ik een baan kan vinden met het door mij gewenste aantal arbeidsuren
34
14
25
als ik een gedeelte van de werkweek thuis zou kunnen werken
33
22
22
als ik vrij kan nemen bij ziekte van een kind of familielid
33
23
19
als ik een baan kan vinden dicht(er) bij huis
25
12
17
21
-
-
als ik tijdens schoolvakanties niet hoef te werken
18
21
19
als ik zou kunnen werken binnen schooltijden (van 9-15 uur)
17
21
19
als de school van 7 tot 19 uur open is
5
-
-
als de kinderopvang van 7 tot 19 uur open is
4
2
1
als ik kinderopvang buiten kantooruren zou kunnen krijgen (bv. Avond, weekend)
4
-
-
als ik (een deel van de) huishoudelijke taken uit kan besteden aan een huishoudelijke hulp
28
17
11
als ik meer verlof voor zorgtaken zou kunnen krijgen (bv. ouderschapsverlof, zorgverlof)
19
-
-
als mijn partner meer tijd gaat besteden aan b huishoudelijke taken
16
8
6
flexibiliteit, tijd en plaats
openingstijden, als de openingstijden van voorzieningen verruimen/ meer voorzieningen buiten werktijd open zijn
a
kinderopvang- en schooltijden
andere voorwaarden: (kosten en beschikbaarheid) kinderopvang, verlof, uitbesteden en herverdelen
20
als ik (een deel van de) zorg voor hulpbehoevende vrienden of familie uit kan besteden
12
-
2
als ik gratis kinderopvang voor mijn a kind(eren) zou kunnen krijgen
12
6
5
als mijn partner een dag minder zou gaan werken (denk aan de financiële b consequenties)
11
7
5
als mijn partner meer tijd gaat besteden aan ab de zorg voor de kinderen
7
8
3
als ik voor mijn kind(eren) opvang kan vinden (bijv. oppas, kinderdagverblijf of a buitenschoolse opvang)
6
3
2
923
295
1034
N -: groep is te klein
a. Inclusief vrouwen en mannen zonder jonge kinderen. Als we uitsluitend kijken naar de vrouwen en mannen met jonge kinderen, dan neemt het aandeel dat aangeeft onder deze voorwaarden meer uren betaald te willen werken toe (de n wordt immers kleiner). De rangorde verandert hierdoor niet. Ter illustratie: 40% van de in deeltijd werkende vrouwen en mannen met kinderen tot 18 jaar geeft aan onder de voorwaarde dat zij onder schooltijden kunnen werken wel bereid zijn om meer uren betaald te werken. Kinderopvang die van 07:00 tot 19:00 tot geopend is wordt slechts door 13% van de in deeltijd werkende ouders met kinderen tot twaalf genoemd als voorwaarde waaronder zij meer uren zouden willen gaan werken. b. Inclusief vrouwen en mannen zonder partner. Bron: Cloïn e.a. (2010)); Merens e.a. (2009); Portegijs e.a. (2008)
Uit de antwoorden leiden wij af dat vooral de combinatiedruk vrouwen er van weerhoudt om (meer) uren betaald te gaan werken, maar ook de openingstijden van voorzieningen, scholen en kinderopvang. Flexibiliteit in werktijden en (gedeeltelijk) thuiswerk worden door relatief veel ondervraagden genoemd als voorwaarde om (meer) te gaan werken. Ook uitbesteding aan een huishoudelijk hulp wordt door een deel van de respondenten genoemd. Openingstijden van voorzieningen spelen ook een rol (21%), maar opvallend bij scholen en kinderopvang is dat men vaker als voorwaarde noemt dat de werktijden zich aanpassen aan de tijden van de voorzieningen dan andersom. Bij een kleinere groep, maar nog altijd groter dan 10 procent blijkt ook dat één van de voorwaarden om meer uren te gaan werken is dat zij kunnen terugvallen op kinderopvang op wisselende dagen (al naar gelang het werkrooster, zie Breedveld, 2003). Portegijs e.a. (2006) heeft onderzoek gedaan naar de effecten van de kinderopvang op de arbeidsparticipatie van de moeder, maar het punt van de openingstijden is hierin niet meegenomen. De conclusie is dat het vooral opvattingen over arbeid en kinderopvang zijn, die bepalen of moeders willen werken en of ze gebruik willen maken van opvang. Het aanbod en de kosten van formele kinderopvang blijken nauwelijks een rol te spelen bij beslissingen van moeders over kinderopvang en arbeidsparticipatie. Het aanbod aan informele netwerkopvang heeft wel een positief effect op de arbeidsparticipatie van de moeder.
21
Tabel 3.3
Arbeidsparticipatie van de moeder in 2004 en 2008 In verschillende gezinsfasen (2004), uit: Portegijs e.a., 2006 Voor geboorte e 1 kind
1 jaar na e geboorte 1 kind
Indien meer kinderen, 1 jaar na geboorte laatste kind
Jaar nadat 1 kind naar basisschool ging
e
Jaar nadat laatste kind naar basisschool ging
Gemiddeld aantal uren inclusief niet werkenden
28
12
9
11
11
Gemiddeld aantal uren exclusief niet-werkenden
33
21
18
19
18
Uit Portegijs e.a., 2008 Huidige gemiddelde arbeidsduur, niet- en in deeltijd werkende vrouwen
11,4
Huidige gemiddelde arbeidsduur, inclusief voltijds werkende vrouwen
16,8
Gemiddelde arbeidsduur als aan de voorwaarde(n) is voldaan, niet- en in deeltijd werkende vrouwen Gemiddelde arbeidsduur als aan de voorwaarde(n) is voldaan, inclusief voltijds werkende vrouwen Bron:
20 23,7
Portegijs e.a., 2006 (GKO’04); Portegijs e.a., 2008.
Portegijs e.a. (2008) heeft berekend dat als aan de door de moeders genoemde voorwaarden (zie tabel 3.2) om meer uren betaald werk te verrichten zou worden voldaan en ze zouden in reactie daarop inderdaad meer uren buitenshuis gaan werken, het gemiddeld aantal arbeidsuren binnen de groep niet- of in deeltijd werkende vrouwen zou kunnen toenemen van 11,4 uur tot gemiddeld 20 uur per week. De niet-werkende vrouwen zeggen gemiddeld voor anderhalve dag per week (12,6 uur) aan de slag te willen. In de arbeidsduurcategorie van 12-19 uur per week zou de gemiddelde werktijd toenemen tot 23,8 uur. Bij de twee grootste deeltijdcategorieën (20-27 uur en 28-34 uur) zou de wekelijkse arbeidsduur minder stijgen, namelijk tot respectievelijk 27,7 en 34,3 uur per week. Ook het tweede type vragen (knelpunten, voor- en nadelen) komt zoals gezegd regelmatig terug in onderzoek van het SCP. Gebruikers van kinderopvangvormen zien als voordelen van de formele, betaalde instellingen de betrouwbaarheid en de kwaliteit van de opvang (in termen van gekwalificeerd personeel etc.), maar zien bij de andere opvangvormen (betaalde oppas en informele opvang) de flexibiliteit van de opvangtijden als groot voordeel.
22
Tabel 3.3
Voordelen van verschillende opvangvormen, ouders kind 0-3 jaar, 2002 (in procenten) Betaalde oppas
Informeel, via buren/familie/kennissen
Kosten
19
28
5
Beter voor de kinderen
59
59
39
Zekerheid van de opvang
52
42
90
Opvangtijden zijn in overleg te bepalen
62
57
16
Bron:
Betaald, via formele instelling
Breedveld e.a., o.c.,SCP, 2003, p. 131.
In Cloïn e.a. (2010) wordt opgemerkt dat de tijden waarop de kinderen terecht kunnen bij de opvang belangrijk is voor de ouders, omdat deze tijden voor ouders het tijdsvenster vormen waar binnen zij hun kind(eren) kunnen brengen en halen. De gebruikelijke openingstijden in de formele kinderopvang liggen tussen 7.30 uur en 18.00 uur. Van de formele opvangvormen is de gastouderopvang het meest flexibel in de haal- en brengtijden. Dat kinderen gedurende de hele dag gebracht en gehaald kunnen worden, kan het vaakst bij de informele opvang. Niet alleen de beschikbaarheid van kinderopvang is belangrijk, ook de aansluiting van de tijden van de kinderopvang bij de behoeften van de ouders. In Cloïn e.a. (2010) is aan alle ouders gevraagd hoe zij de tijden waarop de opvang (zou) plaatsvinden beoordelen. Dit is gevraagd aan zowel de ouders die gebruik maken van de betreffende opvang als de ouders die daar geen gebruik van maken (de reden waarom zij hier geen gebruik van maken kan immers gelegen zijn in het gebrek aan aansluiting van tijden op behoeften). Tabel 3.4
Mate waarin ouders met kinderen in de leeftijd 0-12 jaar vinden dat de tijden van opvangvormen aansluiten bij hun behoeften, 2009 (n= 689, in procenten) Weet ik niet, nooit in % sluit (heel) goed verdiept aan: ongeacht gebruik
% sluit (heel) goed aan: gebruikt opvangvorm
Grootouders, andere familie of kennissen
22
63
96
Peuterspeelzaal
42
32
78
Betaalde oppas
49
30
89 97
Kinderdagverblijf
41
30
Buitenschoolse opvang
46
30
90
Gastouder (formeel)
52
26
100
Bron:
Cloïn e.a. (2010)
Gebruikers van kinderopvang blijken veel positiever te zijn over de mate waarin de tijden van de opvang aansluiten op hun behoeften dan niet-gebruikers. Van de ouders die gebruik maken van formele gastouderopvang is 100 procent tevreden over de tijden dat zij bij de opvang terecht kunnen. Maar het feit dat ouders tevreden zijn, betekent volgens Cloïn e.a. (2010) nog niet dat deze ouders geen wensen zouden kunnen hebben over ruimere openingstijden of meer 23
flexibiliteit. “Het valt met die wensen echter wel mee, zeker als het gaat om opvang buiten kantoortijden. Desgevraagd bestaat de meeste behoefte aan (meer) opvang tijdens de schoolvakanties (tabel 3.5). Ook aan flexibele opvang is behoefte: 22 procent van de ondervraagde ouders zou graag de mogelijkheid hebben om gebruik te maken van kinderopvang op wisselende tijden en/of dagen. De helft van degenen met die behoefte wil vooral incidenteel flexibel één of meer extra dagdelen kunnen afnemen. Incidenteel betekent in dit geval in noodgevallen of enkele keren per jaar. De behoefte aan kinderopvang buiten kantooruren is minimaal. Voor zover ouders al aangeven ’s avonds, ’s nachts en/of in het weekend opvang voor hun kind(eren) te willen, geven zij zelf al aan hier slechts in incidentele gevallen gebruik van te willen maken” (Cloïn e.a. 2010: 68). Tabel 3.5
Behoefte aan alternatieven voor opvang, ouders met kind(eren) van 0-12 jaar 2009 (n=689, in procenten) Totaal
Regelmatig
Incidenteel
Opvang tijdens schoolvakanties
26
10
16
Flexibelere opvang met wisselende dagdelen
22
11
11
Opvang met ruime(re) opvangtijden
17
10
7
(meer) uren opvang tijdens kantooruren
10
5
5
Opvang buiten kantooruren ’s avonds
9
4
5
Opvang buiten kantooruren in het weekend
7
3
4
Opvang buiten kantooruren ‘s nachts
3
1
2
Bron:
Cloïn e.a. (2010)
Met de toename van het aandeel werkende ouders sluiten mogelijk ook de klassieke schooltijden (8.30 uur – 12 uur en 13.15 uur tot 15.15 uur) niet meer goed aan bij de huidige tijdsbesteding van (werkende) ouders (Cloïn e.a. 2010). Scholen zijn sinds 2007 verplicht het overblijven van leerlingen in de middagpauze aan te bieden en voor- en naschoolse opvang te regelen. Een andere ontwikkeling van scholen en schooltijden is de toename in het aanbod van voorzieningen op en rond scholen (de brede school). Over de (tevredenheid) met schooltijden is weinig bekend. In drie bronnen zijn hierover gegevens te vinden (vgl. Cloïn e.a. 2010). Uit het Nationaal Scholenonderzoek (2009) blijkt dat 80 procent van de ouders met kinderen in het primair onderwijs tevreden is met de huidige schooltijden. Ook de resultaten van een onderzoek van Plantinga e.a. (2009) naar openingstijden wijzen hierop. Een relatief kleine groep ouders geeft aan belemmeringen te ervaren veroorzaakt door de openingstijden van de peuterspeelzaal (16%) en de schooltijden (13%). Er lijkt wel een grotere vraag naar aanbod van andere lestijden te bestaan dan de klassieke tijden. Van de ouders geeft 34 procent aan een voorkeur voor een school met een continurooster te hebben, terwijl 25 procent van de ouders hun kind(eren) op een dergelijke school heeft (Vogels, 2002). In Cloïn e.a. (2010) heeft iets minder dan de helft van de respondenten een voorkeur voor een ander dan een klassiek schooltijdenregime. Daarbinnen is het continurooster veruit het meest gekozen: voor de vierdaagse schoolweek en het 7.00-tot-19.00-uurmodel bestaat weinig animo.
24
Tabel 3.6
Gewenst schooltijdentype (n=545, in procenten) Gewenst schooltype
Klassiek
52 Bron:
Minder Continurooster extra vrije dagen 3
26
Brede 4-daagse school schoolweek
9
Langere dagen en langere pauze
7-19 u model
Anders
Totaal
2
2
3
100
3
Cloïn e.a. (2010)
In een verdere analyse naar de schooltijdenwensen van ouders concluderen Cloïn e.a. dat of ouders werken en voor hoeveel uur geen samenhang vertoont met het schooltijdentype van de kinderen, maar wel met de mate van stedelijkheid van het gebied waar men woont. In sterk stedelijke gebieden gaat een hoger percentage kinderen (43%) naar een school met schooltijden die afwijken van de klassieke schooltijden dan in minder stedelijke gebieden (15 à 20%). Uit het diverse materiaal trekken wij de volgende voorlopige conclusies:
Bij voorwaarden voor meer werken, speelt flexibiliteit een cruciale rol. Dit betreft zowel werktijden, als bijvoorbeeld de mogelijkheid om thuis te kunnen werken en thuis blijven voor een ziek familielid. Vrij kunnen zijn tijdens schoolvakanties is ook zo’n punt. Er zijn diverse aanwijzingen dat ook tijden van voorzieningen een rol spelen, al lijkt dit minder prominent dan het voorgaande. Dit betreft dan bijvoorbeeld voor de kinderopvang niet zozeer een openstelling in het weekend of ’s avonds, maar wel een wat grotere flexibiliteit en opvang in schoolvakanties. Over het belang van de verruiming van de tijden van de kinderopvang is het verschillende materiaal niet geheel eenduidig. Het materiaal biedt weinig solide basis voor een kwantificering van effecten op het arbeidsaanbod. Opvattingen over arbeidsparticipatie en kinderopvang spelen een belangrijkere rol bij de beslissing van de moeder om wel of niet te gaan werken dan het aanbod of de kosten van kinderopvang.
Effecten van openingstijden winkels op arbeidsvraag Hierboven zijn de effecten van verruiming van de openingstijden van winkels op het arbeidsaanbod weinig genoemd, eenvoudigweg omdat hier weinig onderzoek naar bestaat. Over de effecten van verruiming van dergelijke openingstijden is wel het nodige onderzoek, maar dit concentreert zich op andere zaken. Een daarvan is het effect op de arbeidsvraag in de sector zelf. Dit is een belangrijk aspect, omdat in een economie met verwachte arbeidstekorten (zoals die nu bijvoorbeeld voor de zorg worden voorspeld), een dergelijke verruiming van de tijden deze tekortproblematiek nog versterkt als de vraag in de detailhandel meer stijgt dan het extra uitgelokte aanbod. Daarom behandelen we hier een aantal studies over deze vraageffecten in de detailhandel.
25
Verruiming van openingstijden in het Verenigd Koninkrijk heeft effect op de werkgelegenheid in de detailhandel (Kay e.a., 1984). Op korte termijn is sprake van twee conflicterende effecten. Openstelling op zondag genereert aan de ene kant additionele werkgelegenheid, maar aan de andere kant reduceert openstelling op zondag de vraag op doordeweekse dagen en dus de werkgelegenheid van maandag tot en met vrijdag. Op lange termijn zullen marginale detailhandelsactiviteiten sluiten en naar verwachting zal dit de werkgelegenheid beïnvloeden. Aan de ene kant zal het sluiten van marginale detailhandelsactiviteiten leiden tot een vermindering van baankansen. Aan de andere kant zullen er meer banen beschikbaar komen in bestaande bedrijven. In dit onderzoek is berekend dat zondagopenstelling naar verwachting 70.000 à 75.000 additionele fte banen kan creëren op de zondag zelf, waarvan naar schatting 20.000 afkomstig uit overbodige banen doordeweeks als gevolg van de zondagopenstelling. Dit compenseert nauwelijks de daling van de vraag naar arbeid in de week. Op lange termijn zullen naar verwachting nog meer banen doordeweeks verdwijnen, als gevolg van toenemende efficiency waarmee de arbeidscapaciteit in de detailhandel wordt ingezet. Tegelijkertijd wordt een verschuiving in de structuur van de werkgelegenheid in de detailhandel verwacht: door de zondagopenstelling zullen er meer part-time en minder full-time banen komen. Ook het gemiddelde loon van de werknemers in de detailhandel zal toenemen. Tabel 3.7
Het effect van openstelling op zondag op werkgelegenheid FTE’s
Totaal aantal banen
Nieuwe banen op zondag
73.000
110.000
Additionele banen doordeweeks
22.000
30.000
Verlies van banen doordeweeks
-100.000
-135.000
Korte termijn effecten
-5000
+5.000
Lange termijn effecten
-15.000
-20.000
Uiteindelijk effect
-20.000
-15.000
Bron:
J.A. Kay, C.N. Morris, S.M. Jaffer, S.A. Meadowcroft, The Regulation of Retail Trading Hours, The Institute for Fiscal Studies, 1 / 2 Castle Lane, London, 1984, p. 73.
Volgens Kay e.a. (1984) is het korte termijn effect van zondagopenstelling een kleine afname in het totaal aantal banen in de detailhandel, terwijl de totale beloning en het totaal aantal mensen dat in de detailhandel werkt toeneemt. Ondanks dat de vraag naar personen zal dalen, is de verwachting dat op lange termijn het totaal aantal banen in de detailhandel zal dalen met minder dan de daling van het aantal fte en dat de totale beloning in de detailhandel zal blijven stijgen omdat de gemiddelde loonvoet per uur zal toenemen. De stijging in beloning is wezenlijk en één van de meeste zekere gevolgen van openstelling op zondag. In november 1996 zijn de openingstijden van winkels in Duitsland gedereguleerd. Gelijk daarna is een groot aantal winkels ertoe overgegaan om hun openingstijden te verruimen. Kosfeld (2002) signaleert dat binnen 20 maanden na de deregulering veel van deze winkels zijn teruggegaan naar de openingstijden van voor de deregulering: het aandeel van winkels met verruimde openingstijden daalde van 60 naar minder dan 40 procent. De hypothese is dat het besluit van een winkelier om zijn openingstijden te verruimen en de beslissing van de consument om op latere tijden te winkelen strategische complementen 26
zijn. Niet iedere consument wil laat boodschappen doen en niet iedere winkel wil elke avond open zijn. Wal-Mart is een grote supermarktketen in de VS. De winkels van deze keten zijn 24 uur per dag, zeven dagen per week open. Naar aanleiding van lokale politieke debatten over de openingstijden van Wal-Mart winkels en de grote omvang van de Wal-Mart winkels in verhouding tot de detailhandelssector hebben Neumark e.a. (2008) onderzocht wat de effecten van de Wal-Mart winkels op de werkgelegenheid in de detailhanden en op de inkomens zijn. Zij concluderen dat door de opening van een Wal-Mart winkel de gemiddelde werkgelegenheid in de detailhandel in een staat afneemt met 2,7 procent: elke werknemer van de nieuwe Wal-Mart vestiging vervangt bij benadering 1,4 werknemers in de detailhandel in die staat, wat onder meer door efficiency-winsten komt. Wat salarissen betreft is de conclusie dat de opening van een Wal-Mart vestiging leidt tot een daling in de inkomens van werknemers in de detailhandel in de staat met ongeveer 1,5 procent. De auteurs benadrukken wel dat deze effecten optreden tegen de achtergrond van stijgende werkgelegenheid in de detailhandel en slechts impliceren dat de groei van de werkgelegenheid in de detailhandel lager is dan zou zijn geweest dan zonder de effecten van nieuwe Wal-Mart vestigingen. Volgens Goos (2005) zijn er belangrijke tekortkomingen in de analyse van hoe winkelsluitingstijden het consumentengedrag en concurrentie beïnvloeden en daardoor uiteindelijk de werkgelegenheid in de detailhandel. Hij toont aan dat aan de ene kant de werkgelegenheid in de branches die de openingstijden dereguleren toeneemt, maar dat aan de andere kant de werkgelegenheid daalt in die sectoren die de openingstijden niet verruimen. Gradus (1996) komt tot de conclusie dat het effect van verruiming van de openingstijden een saldo is van tegengestelde krachten. Per saldo is het effect op de werkgelegenheid positief. De grootte van het effect is echter sterk afhankelijk van het aantal extra openingsuren. Boylaud en Nicoletti (2001) geven een overzicht van een aantal studies die ingaan op de effecten van verruiming van openingstijden op de detailhandel. Het gemiddelde beeld is van een (beperkte) groei van de werkgelegenheid, met name bij de grotere winkels, en van een (geringe) prijsdaling. Wat betreft dit laatste komt Tanguay (1995) tot een tegenovergestelde conclusie in een onderzoek in Canada. Hier wordt een stijging van prijzen vastgesteld. Het meer algehele beeld uit deze studies is dat de effecten op de arbeidsvraag van de verruiming van openingstijden beperkt zijn. Een eventuele tekortproblematiek wordt hierdoor dus niet zozeer versterkt. Als verruiming van arbeidstijden extra aanbod uitlokt, dan is het saldo eerder positief. Het – zeer beperkte en indirecte – materiaal hierover wijst overigens ook wat betreft de aanbodkant niet op hele grote effecten. Er zijn weinig aanwijzingen voor kostenstijgingen, wat erop wijst dat deze sector er in slaagt om ruimere openingstijden efficiënt te organiseren. Tenslotte valt op te merken dat een zekere herschikking tussen winkels en subsectoren mag worden verwacht. Vooral grotere winkels profiteren van ruimere openstelling. Effecten van openingstijden op gevoelens van tijdsdruk en gejaagdheid In Breedveld e.a. (2003) is gekeken naar de relatie tussen de behoefte aan ruimere openingstijden en de aspecten: tijdsdruk, gejaagdheid en taakcombinatie (zie tabel 3.8). Ook de relatie tussen tijdsdruk, gejaagdheid en taakcombinatie en de opvatting over de zondagopenstelling is bekeken. Uit tabel 3.8 blijkt dat tijdsdruk en gejaagdheid 27
samenhangen met de behoefte aan ruimere openingstijden, maar niet met de opvattingen over de zondagsopenstelling. Blijkbaar gaat het bij de zondag om andere zaken dan tijdsdruk. Uit tabel 3.8 blijkt voorts dat de behoefte aan ruimere openingstijden en de opvatting over de zondagopenstelling ook samenhangt met de arbeidsduur: hoe meer uren iemand per week werkt, des te groter de behoefte aan ruimere openingstijden en des te meer waardering voor de zondagopenstelling. Tabel 3.8
Relatie tussen behoefte aan ruimere openingstijden en opvatting over zondagopenstelling en 1) tijdsdruk, gejaagdheid en taakcombinatie en 2) met arbeidstijd, zeggenschap en werken in ploegendiensten, gecontroleerd voor achtergrondkenmerken (leeftijd, opleiding, stedelijkheid, religie), 2000, werkende bevolking 12 jaar en ouder Behoefte ruimere openingstijden
Opvatting over zondagopenstelling
Tijdsdruk
+
0
Gejaagdheid
+
0
Taakcombinatie
0
0
Lengte arbeidstijd
+
+
Ploegendienst
0
0
Mate van zeggenschap
0
0
Bron:
Breedveld e.a., 2003.
Ouders met jonge kinderen ervaren meer tijdsdruk dan ouders zonder jonge kinderen (Cloïn e.a., 2010), vooral op de tijden dat ouders hun kinderen op tijd naar de kinderopvang of naar school moeten brengen en op tijd moeten vertrekken van het werk om de kinderen weer op te halen. Vrouwen ervaren daarnaast ook knelpunten bij het ophalen en wegbrengen van de kinderen naar buitenschoolse activiteiten en als zij door de school van de kinderen gevraagd worden te helpen bij de uitvoering van (buiten)schoolse activiteiten. Mannen ervaren vooral knelpunten op het gebied van betaalde arbeid. Effecten van openingstijden op gevoelens van (on)tevredenheid In Cloïn e.a. (2010) is aangetoond dat van de ondervraagde 20-65 jarigen circa 20 procent tot eenderde problemen ervaart met de openingstijden van diensten. Deze mismatch neemt toe met de arbeidsduur. Men is vooral niet te spreken over de bezorgtijden en de tijden van publieke diensten (gemeentehuis), maar ook over de medische (huisarts, tandarts) en zakelijke dienstverlening (banken, kapper). Circa 40 procent van de ondervraagden vindt dat er sprake is van slecht aansluitende openingstijden (ongeacht of men werkt of niet). Supermarkten hebben in de regel ruime openingstijden en 85 procent van de mensen geeft dan ook aan dat de openingstijden van supermarkten wel goed aansluiten. Volgens Cloïn e.a. (2010) hangt de ontevredenheid met de openingstijden samen met de lengte van de arbeidsduur per week. Hoe meer uren men per week werkt, hoe vaker men ook aangeeft dat openingstijden slecht aansluiten op de eigen werktijden. Vooral alleenstaanden van veertig jaar en jonger, stellen met jonge kinderen en stellen van veertig jaar en jonger zijn ontevreden over de openingstijden, vooral van die van de publieke diensten, bezorgdiensten en medische diensten.
28
Van de mensen die graag ruimere openingstijden zien, geven de meesten aan dat de huisarts en het gemeentehuis vaker geopend mogen zijn. Alleenstaanden met kinderen zien de openingstijden graag buiten kantooruren verruimd. Zoals ook Cloïn e.a. bespreken, is ook door anderen soortgelijk onderzoek uitgevoerd. Zo is er onderzoek gedaan naar de mate van tevredenheid van de burgers over de openingstijden van voorzieningen in Zeeland, Enschede en Amersfoort. Zowel Zeeland als Enschede zijn overigens actief als “Koplopers tijdbeleid”. Via een convenant hebben zij zich gecommitteerd om zich in te zetten voor verruiming van openingstijden3. Onderzoek naar wensen en tevredenheid past hier goed in. In Zeeland heeft een groot deel van de burgers die gebruik maken van de verschillende publieke voorzieningen (afdeling burgerzaken, bouwen en wonen, het zorgloket, het afvaldepot, de bibliotheek) de voorkeur voor openingstijden van publieke voorzieningen op werkdagen na 18.00 uur. Dit geldt vooral voor die burgers die meer dan 35 uur per week werken. Een groot deel van de Zeeuwse burgers wil naar de huisarts en de tandarts tussen 7 en 9 uur en na 18 uur op doordeweekse dagen. Voor wat betreft schooltijden zou een groot deel van de burgers graag een sluitingstijd na 16 uur zien (Déhora Consultancy Group, 2009). In Enschede is er een sterk en positief verband tussen de tevredenheid over de combinatie van het werk met privé en de tevredenheid over openingstijden van voorzieningen (tabel 3.9). De tevredenheid over openingstijden van kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang hangt het sterkst samen met de tevredenheid over het combineren van werk en privé. Daarnaast hangen ook de openingstijden van gemeentelijke publieksbalies en de tandarts sterk samen met de tevredenheid over de combinatie werk-privé. De groepen die het minst tevreden zijn over de mogelijkheden werk en privé te combineren zijn alleenstaande vrouwen met een betaalde baan en zorg voor kinderen en mannen en vrouwen met een volledige baan en/of onregelmatige werktijden (Last e.a., 2008). In een stadspeiling in Amersfoort naar de openingstijden in de stad is onder meer gevraagd naar de tevredenheid van de gehanteerde tijden van bepaalde instanties (Boekenoogen, 2002). Inwoners blijken de meeste problemen te hebben met de openingstijden van banken, het gemeentehuis en het postkantoor. Als beste komen de makelaar, de notaris en de supermarkt naar voren.
3
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/vrouwenemancipatie/tijdbeleid#anker-koploperstijdbeleid
29
Tabel 3.9
Correlatiematrix: samenhang tevredenheid openingstijden op de tevredenheid combinatie werk met privéleven
Tevredenheid openingstijden
Richting en sterkte van de samenhang
Correlatie tevredenheid combinatie werk/privé
Afdeling Burgerzaken
+
0,184**
Afdeling Bouwen en Wonen
++
0,243**
Zorgloket (WMO)
++
0,233**
Afvalbrengpunten
+
0,092*
Supermarkten
+
0,188**
Banken
+
0,147**
Postkantoor
+
0,144**
Tijdstip waarop het kinderdagverblijf opengaat
++
0,405**
Tijdstip waarop het kinderdagverblijf sluit
++
0,327**
Aantal weken dat kinderdagverblijf op jaarbasis geopend is
++
0,302*
Tijdstip waarop de BSO opengaat
++
0,406*
Tijdstip waarop de BSO sluit
0
0,269
Aantal weken dat BSO op jaarbasis
0
0,093
Huisarts
+
0,141**
Tandarts
++
0,255**
Apotheek
+
0,174**
poliklinieken
+
0,158**
a)
-=licht negatieve samenhang, 0=geen samenhang, +=licht positieve samenhang, ++=sterk positieve samenhang.
b)
*=significant vanaf 0,01, **=significant vanaf 0,05.
Bron:
Last (2008).
Uit een onderzoek van TNS NIPO naar de openingstijden van verschillende instanties, blijken de gemeente en de bezorgers het hoogst te scoren bij de vraag of mensen onvoldoende of niet in staat zijn geweest om de gewenste producten af te nemen (Plantinga e.a.. 2009). Met de tandarts, de supermarkt en fysiotherapeut zijn de minste problemen ervaren. In de casestudie van het SCP wordt ook gevonden dat de openingstijden van supermarkten goed aansluiten op de tijdsbesteding van zowel werkende mensen als niet-werkende mensen. Ook hier komen bezorgdiensten en publieke diensten er het slechtste vanaf (Cloïn e.a., 2010). Hoewel de categorieën bij de verschillende onderzoeken niet helemaal hetzelfde zijn, kan worden geconcludeerd dat de grootste knelpunten liggen bij de openingstijden van publieke diensten (bijvoorbeeld het gemeenteloket) en bezorgdiensten. Een mogelijke oplossing hiervoor zou kunnen zijn om dienstverlening, voor zover mogelijk, per internet aan te bieden. Gemeenten zijn zeker reeds actief op dit terrein4.
4
Op dit terrein bestaan ook verschillende benchmarks waardoor gemeenten onderling vergeleken kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is terug te vinden op www.5beloften.nl.
30
3.3
EFFECTEN VAN FLEXIBELE ELEMENTEN
3.3.1
EFFECTEN VAN FLEXIBELE WERKUREN
Effecten van flexibele werkuren op participatie In paragraaf 3.2 is geconstateerd dat flexibele werktijden een belangrijke voorwaarde is om (meer) uren te gaan werken: ze worden in enquêtes door deeltijders en nietwerkenden vaak genoemd als voorwaarden om (meer) te gaan werken (zie tabel 3.2). Maar niet iedereen heeft even makkelijk toegang tot werk waarbij het is toegestaan om de werkuren flexibel in te plannen (Golden, 2001). Mensen van niet-blanke afkomst, vrouwen, niet-getrouwden en relatief laag geschoolden hebben een kleinere kans om toegang tot werk met flexibele werkuren te krijgen. Golden (2001) heeft daarnaast ook gekeken naar de effecten van flexibele werkuren voor werknemers in de Verenigde Staten. Veel werknemers ervaren een trade-off, waarbij ze per week meer uren werk moeten verrichten, om toegang te krijgen tot werk met flexibele werkuren. Hier staat tegenover dat een overstap naar part-time werk, of naar zelfstandig werk de mogelijkheid tot flexibele werkuren kan bieden. Dit laatste suggereert dat meer flexibiliteit in de werkuren tot een verhoging van de participatie van bepaalde groepen zou kunnen leiden. Daar tegenover staat dat in Nederland enquêtegegevens in het algemeen laten zien dat voltijders het liefst minder zouden willen werken. Cloïn e.a. (2010) vinden dat voltijdwerkende respondenten gemiddeld 4 uur minder per week zouden willen werken. Op basis van het OSA aanbodpanel is ook duidelijk te zien dat het aandeel mensen dat minder wil werken groter is dan het aandeel dat meer wil werken, en dat het aandeel dat meer wil werken daalt (Baaijens 2005, Bekker e.a. 2008). Het is mogelijk dat de wens om minder te werken afneemt als de werktijden flexibeler worden, maar het kan ook zijn dat voltijders juist minder gaan werken als ze meer ruimte krijgen om hun eigen werktijden vorm te geven. Al met al is het dus a priori moeilijk om te zeggen of het effect van flexibelere werktijden op het arbeidsaanbod positief of negatief zal zijn. Effecten van flexibele werkuren op productiviteit Het toestaan van flexibele werkuren geeft werknemers meer autonomie over hun werk. Dit kan een positief effect hebben op de motivatie en de efficiëntie waarmee werknemers hun werk uitvoeren. Bovendien geldt deze vorm van personeelsbeleid als een aantrekkelijke secundaire arbeidsvoorwaarde, wat het eenvoudiger kan maken om betere werknemers aan te trekken zonder het aanbieden van een hoger salaris. Dit soort verwachte effecten kunnen er toe leiden dat personeelsbeleid dat flexibele werkuren toestaat een positief effect heeft op de productiviteit en de bedrijfsprestaties. Bestaande literatuur bevestigt deze positieve relatie tussen flexibele werkuren en productiviteit (Shepard, 1996; Wolf en Beblo, 2004). Shepard (1996) rekent voor dat de verkoop van verkooppersoneel bij een dergelijk beleid met ongeveer tien procent toeneemt. De literatuur ondersteunt ook een positieve relatie tussen flexibele werkuren en bedrijfsprestaties (Martinez-Sanchez, 2007a). Kreicbergs (2006) geeft voor Zweden een overzichtstudie van de relatie tussen een specifieke vorm van flexibele werkuren – zelfroosteren – en signaleert eveneens een positief effect. In de conclusies van dit stuk wordt het positieve effect op 2-4% ingeschat. Uit een enquête gehouden onder 120 werknemers in New York is de conclusie getrokken dat werkgevers die flexibel verlof aanbieden voor ziekte en zorg voor kinderen een meetbare vermindering van hun verkoopactiviteiten ervaren (Baughman e. a., 2003). Ook 31
Werkgevers vangen deze kosten gedeeltelijk op door een lager salaris te bieden aan nieuwe werknemers. Ook werkgevers die hun werknemers diensten aanbieden zoals flexibele werkuren en kinderopvang maken een deel van de kosten van deze diensten goed door nieuwe werknemers een lager salaris aan te bieden dan de concurrentie. Effecten van flexibele werkuren op welzijn Werkgerelateerde stress kan van grote invloed zijn op het leven van een werknemer. Het beïnvloedt onder andere de motivatie, prestatie en gezondheid van een werknemer. Werkgerelateerde stress kan ontstaan doordat het werk eisen stelt aan de werknemer die buiten zijn of haar vermogen liggen of door een conflict tussen het werk- en privéleven van de werknemer. De mate waarin werknemers in staat zijn met werkgerelateerde stress om te gaan of in staat zijn om deze te voorkomen kan sterk worden beïnvloed door de mate van flexibiliteit die hij of zij krijgt bij de invulling van een werkdag. Flexibel personeelsbeleid stelt een werknemer in staat om werk en privé op elkaar af te stemmen en helpt daarmee werkgerelateerde stress te voorkomen. Hoe meer tijdsflexibele maatregelen een bedrijf heeft, des te lager de kans op werk gerelateerde stress (Halpern, 2005). Daarnaast zorgt een systeem van flexibele werkuren voor een minder sterke negatieve “job-to-home spillover” (White e.a., 2003). Werkgerelateerde stress heeft ook een sterke invloed op de algemene gezondheid en het immuunsysteem (Halpern, 2005). De verwachting is dan ook dat de negatieve invloed van flexibele werkuren op werkgerelateerde stress uiteindelijk leidt tot een positieve invloed op de gezondheid. Onderzoek bevestigt deze verwachting (Costa en Sartori, 2005; Costa e.a., 2006). Flexibele werkuren verminderen de kans op onder andere hoofdpijn, rug- en nekklachten, maag- en darmklachten, hartproblemen, vermoeidheidsproblemen en angst. Het effect van een systeem van flexibele werkuren op de negatieve invloed van werk op het privéleven verschilt tussen mannen en vrouwen (White e.a., 2003). Flexibele werkuren hebben bij vrouwen een dempende werking op de negatieve invloed van werk op het privéleven. Bij mannen is dit effect afwezig. Ook Van der Lippe e.a. (2003) concludeert dat flexibele werktijden negatieve effecten kunnen hebben op de combinatie werk-privé. In het kader van het onderzoeksproject “Households, Work and Flexibility” is in 2003 een enquête onder werkenden uitgevoerd over dit onderwerp. Uit de enquête blijkt dat mannen combinatiedruk ondervinden van overwerk in de avond en vrouwen vooral als het om overwerk in het weekend gaat. De verschillen tussen mannen en vrouwen lijken aan te geven dat de balans bij mannen vooral betrekking heeft over betaalde arbeid tegenover vrije tijd, terwijl dit bij vrouwen meer gaat om betaalde tijd tegenover zorgtaken. Wanneer alleen paren worden geanalyseerd, lijkt de man inderdaad minder combinatiedruk te ervaren, wat wellicht te verklaren is doordat vrouwen het grotere deel van het huishouden voor hun rekening nemen. Kossek e.a.. (2005) maakt een onderscheid tussen goede en slechte vormen van flexibiliteit. Eén van de conclusies uit dit onderzoek is dat het hebben van controle over eigen werktijden voor minder werk-familie conflict zorgt. Maar toch is er ook een andere kant van de medaille. Zo is er, doordat er sprake is van het stereotypebeeld dat flexibiliteit negatief zou zijn voor de organisatie, een grotere kans dat leidinggevenden de werknemers die gebruik maken van flexibele werkuren lagere beoordelingen geven dan de werknemers die niet van deze flexibiliteit gebruik maken. In de volgende tabel 3.10 wordt een schematisch overzicht gegeven van de empirische literatuur over de effecten van flexibele werkuren. 32
Tabel 3.10 Overzicht effecten flexibele werkuren
Productiviteit
Participatie
Welzijn
Artikel
Methode
Afhankelijke variabele
Gevonden effecten
Shepard (1996)
Regressie analyse gebaseerd op flextijd indicaties op basis van enquête gegevens en verkoopcijfers (farmaceutische industrie)
Verkoopcijfers
+
Wolf en Beblo (2004)
Frontier analyse gebaseerd op panel gegevens
Productie in industrie en dienstensector
+++ / ++
Martinez-Sanchez (2007a)
Regressie analyse op basis van enquête gegevens
Bedrijfsprestaties
+++
Baughman, Dinardi Regressie analyses op basis van en Holtz-Eakin enquête gegevens (2003)
Baanwissel intenties
0
Ala-Mursala e.a.. (2006)
Poisson regressie analyses op basis van enquête gegevens en ziekteverzuim registraties
Kans op ziekteverzuim
--
White e.a.. (2003)
Regressie analyses op basis van enquête gegevens
Negatieve invloed van werk op privé voor mannen in 1992 en 2000
+++ / --
Negatieve invloed van werk op privé voor vrouwen in 1992 en 2000
0 / --
Halpern (2005)
Structural equations model op basis van enquête gegevens
Werk gerelateerde stress
--
Costa en Sartori (2005)
Vergelijking van gemiddelden op basis van enquête gegevens
Kans op problemen gezondheid
---
Costa e.a.. (2006)
Multinomial logit model op basis van enquête gegevens
Kans op problemen gezondheid
---
Positief effect: +: p<0.1; ++: p<0.05; +++: p<0.01
Negatief effect: -: p<0.1; --: p<0.05; --- p<0.01
Wat betreft de effecten op welzijn wijzen Burda en Weil (2005) en Burda, Hamermesh en Weil (2006) op een meer indirect negatief effect waaraan in het empirisch onderzoek weinig aandacht wordt geschonken. Zij benadrukken namelijk dat individuen hechten aan gezamenlijke vrije tijd (zeker met de partner, maar ook met anderen, denk aan het verenigingsleven). Bovendien verloopt het huishoudelijk werk ook productiever als partners samen zijn. Wanneer flexibele werktijden meer vanuit de werkgever worden geïnitieerd kan dit leiden tot moeite voor partners om tijden op elkaar af te stemmen – en kan daarmee een verlies in welzijn optreden. In de studie van Burda, Hamermesh en Weil wordt dit op de Amerikaanse samenleving betrokken. Zij constateren dat Amerika in vergelijking met Europa sterker is geflexibiliseerd, bijvoorbeeld in de vorm van avondwerk en weekendwerk. Volgens hen komt dit mede voort uit een aantal institutionele randvoorwaarden, zoals ruime openingstijden van winkels. Het gevolg is 33
wel dat individuen meer moeite dan in Europa hebben om vrije tijd op elkaar af te stemmen, wat vrije tijd ook weer minder aantrekkelijk maakt, waardoor werken relatief aantrekkelijker wordt. Zij benadrukken dat iets als collectieve regels over winkelsluiting de coördinatieproblemen van individuen aanzienlijk vermindert om tijden op elkaar af te stemmen.
3.3.2
EFFECTEN VAN TELEWERK EN THUISWERK
Wat is thuis- en telewerk? Alvorens uitspraken te doen over de effecten van thuis- en telewerk op de productiviteit, de participatie, welzijn en reistijd, is het belangrijk te weten wat onder beide begrippen wordt verstaan. Een groot probleem van het onderzoek naar beide werkvormen is het gebrek aan een eenduidige definitie. Vooral in het geval van telewerk is dit een groot probleem. Onder thuiswerk wordt over het algemeen al het werk gerekend dat thuis wordt uitgevoerd, waarbij soms de eis van een minimaal aantal uren per week wordt meegenomen en soms de eis dat men geen speciaal kantoor aan huis heeft. De meest gehanteerde definitie van telewerk is al het werk dat buiten het kantoor wordt verricht met behulp van enige vorm van telecommunicatie. Er is een duidelijke overlap tussen beide definities. Deze overlap wordt vaak opgevangen door telewerk op te splitsen in de volgende categorieën: `thuistelewerk’, ‘mobiel telewerk’ en ‘zelfstandig telewerk’ (Gareis, 2002). Men zou de overlap tussen beide dus kunnen beschrijven als thuistelewerk. Verder wordt vaak onderscheid tussen regulier telewerk (minimaal één dag per week) en supplementair telewerk (minder dan één dag per week; Gareis, 2002; Valenduc and Vendramin, 2001). Effecten van telewerk en thuiswerk op productiviteit en participatie Telewerk beïnvloedt het werk op verschillende manieren. Het geeft werknemers het gevoel dat ze zich kunnen focussen op hun werk zonder hun familie en vrienden tekort te doen. Het vergroot bovendien de autonomie van de werknemer en maakt de uitvoering van werkgerelateerde taken buiten de werktijd makkelijker. Op deze en andere argumenten baseert een groot deel van de literatuur de verwachting dat telewerk leidt tot een verhoging van de productiviteit. Dit effect is in de literatuur meerdere malen empirisch bewezen (Belanger, 1999; Hill e.a., 1998; Kossek e.a., 2006; Martinez-Sanchez e.a., 2007a; Martinez-Sanchez e.a., 2007b). Daarbij dienen echter wel enkele methodische kanttekeningen te worden geplaatst5. Het overgrote deel van deze onderzoeken is gebaseerd op zelfrapportages of het oordeel van de betrokken manager. Bij metingen met een dergelijk subjectief karakter is de kans op vertekening van de resultaten aanwezig. Werknemers die telewerken en managers die hun werknemers toestaan te telewerken doen dit omdat ze in deze vorm van werk voordelen zien. Dit kan er toe leiden dat ze aan telewerk een verhoging van de productiviteit toekennen om hun voorkeur te verantwoorden. Bovendien is in geen van deze studies rekening gehouden met selectiviteit. Het is mogelijk dat werknemers die kiezen voor telewerk om andere redenen dan het telewerk zelf beter presteren. Tevens geldt dat telewerkers extra ondersteuning vragen, die ten koste gaat van de productiviteit van ander personeel. Wanneer voor al dit soort factoren wordt gecorrigeerd, kan dit leiden tot een overschatting van het effect van
5
Zie bijvoorbeeld Baily en Curland (2002) die zelf ook een groot aantal voorbeelden geven van studies waarin positieve effecten naar voren komen. Ook Westphall (2004) geeft een aantal kanttekeningen. Hij besluit zijn artikel met de constatering dat als de productiviteitsvergroting werkelijk zo hoog is als in sommige studies wordt gesuggereerd, dat de feitelijke toepassing hiervan door bedrijven veel groter zou zijn geweest.
34
telewerk op productiviteit. Voor Shafizadeh e.a. (2000) zijn al dit soort methodologische haken en ogen een reden om voor hun kosten-baten analyse vanuit een overzicht van de bestaande literatuur uit te gaan van gematigd positieve effecten van telewerken. Het effect van thuiswerk op productiviteit is eveneens positief (Geisler, 1985; Dubrin, 1991). De productie van de gemiddelde werknemer neemt in deze studies met maar liefst 30 procent toe. Het gaat hier om thuiswerk, waarbij men eenvoudig en repeterend werk uitvoert, zoals invoer van data en het invullen van medische formulieren. Hier geldt dat het om hele specifieke situaties gaat die moeilijk te generaliseren zijn. De mogelijkheden van telewerk en thuiswerk hebben niet alleen een positief effect op de productiviteit, ook het effect op baanbehoud is positief (Golden, 2008; Hill e.a., 2003). Werknemers stappen minder sneller over naar een andere werkgever en stoppen minder snel met werken. Een deel van de vrouwelijke thuistelewerkers zegt zonder de mogelijkheden van thuistelewerk, om arbeid en zorg te combineren, niet in staat te zijn om te werken (Edwards en Field-Hendrey, 2002). Uit diverse studies van het SCP blijkt dat de mogelijkheid om een gedeelte van de werkweek thuis te kunnen werken voor veel respondenten één van de voorwaarden is om (meer) uren betaald te gaan werken (zie tabel 3.2). Maar het effect van telewerk op de werk-prive balans is niet eenduidig. Bestaand onderzoek laat geen verband zien tussen telewerk en de werk-privé balans (Hill e.a., 1998; Kossek e.a., 2006). Van groot belang hierbij is hoe de mogelijkheid tot telewerken wordt gebruikt. Als de mogelijkheid tot telewerken benut wordt om buiten de normale werktijden en buiten kantoor additioneel werk te verrichten, kan het effect van telewerken op de werk-privé balans zelfs negatief zijn (Hill e.a., 2003). In dit geval wordt de mogelijkheid tot telewerken vooral gebruikt om thuis meer tijd aan werk te besteden in plaats van de extra flexibiliteit te benutten om meer tijd over te houden voor huishoudelijke taken (Hill e.a., 2003). Als de mogelijkheid tot telewerken echter wordt gebruik om vanuit thuis binnen de reguliere werktijden reguliere werkzaamheden te verrichten, kan dit wel een positief effect hebben op de werk-privé balans (Gajendran en Harrison, 2007). Men is in staat meer tijd te besteden aan het werk, zonder dat dit ten koste gaat van de tijd die besteed wordt aan het huishouden (Hill e.a., 2003). Hierbij is wel een duidelijk verschil tussen mannen en vrouwen. Terwijl vrouwen, vooral moeders, thuistelewerk gebruiken om arbeid en zorg te combineren, gebruiken mannen thuistelewerk om werktijd in het huishouden binnen te brengen (Sullivan en Lewis, 2001). De behoefte van mannen om werk en privé gescheiden te houden is groter en deze scheiding houden ze in stand met ondersteuning van hun vrouwelijke partners. Voor onze studie is interessant of een mogelijke verbetering van de werk-prive balans die voortkomt uit telewerken er toe leidt dat men meer gaat werken (in de zin van een arbeidscontract voor meer uren). Dit effect op het arbeidsaanbod wordt in de literatuur maar zelden getoetst. Casimir (2001) is één van de weinige studies waarin dit wordt getoetst, maar deze effecten blijken per saldo zeer beperkt. Daartegenover staat de eerdere constatering uit Cloïn e.a. (2010) dat thuis werken een door ondervraagde burgers veel genoemde voorwaarde is om (meer uren) te gaan werken. Wanneer een werkgever een werknemer niet de mogelijkheid biedt om zijn werkweek af te stemmen op zijn zorgtaken, kan dit er toe leiden dat een dergelijke werknemer ervoor kiest andere strategieën te hanteren, waaronder allerlei vormen van verzuim (Doherty e.a., 2000). Dalton en Mesch (1990) hebben de effecten van flexibele arbeidsuren op ziekteverzuim onderzocht en komen tot de conclusie dat in het geval van flexibele arbeidsuren het ziekteverzuim daalt. Ala Mursula e.a. (2006) komen tot een soortgelijke conclusie. Als 35
een werknemer zijn eigen werkuren kan beheersen heeft dit een positief effect op de gezondheid en het combineren van het werk met huishoudtaken. Als flexibele werkuren mogelijk zijn neemt vooral het korte ziekteverzuim (minder dan drie dagen) af. Er is echter geen invloed waarneembaar op langere afwezigheid door ziekte. Overigens zorgen langere reistijden weer voor een hoger ziekteverzuim (Ala Mursula e.a., 2006). Ouderen kunnen ook baat hebben bij vormen van thuis- en telewerk. Het stelt ze beter in staat om te blijven participeren in de arbeidsmarkt. Het wordt voor werknemers naarmate ze ouder worden steeds lastiger om fysiek zwaar werk te verrichten. Bovendien neemt de mantelzorg voor hulpbehoevende ouders in deze levensfase een belangrijkere plaats in. Hierdoor hebben deze werknemers meer behoefte aan werk dat minder fysiek belastend is en meer flexibiliteit biedt. Hier staat tegenover dat ze vaak een grote expertise en praktijkervaring bezitten. De afgelopen jaren neemt de behoeften onder oudere werknemers om te blijven werken steeds sterker toe (Ybema, 2009). Toch blijft een groot deel van dit potentieel onbenut. In 2007 zegt 68 procent van de mensen in de leeftijdsklasse 60 tot en met 64 in staat te zijn tot zijn of haar 65e levensjaar te werken, 50 procent van deze groep geeft dat ook graag te willen, maar slechts 28 procent van deze groep werkt ook daadwerkelijk (Commissie Bakker, 2008; Ybema, 2009). Thuis- en telewerk kunnen helpen om het voor deze groep mogelijk en aantrekkelijk te maken om aan het werk te blijven. De extra flexibiliteit waarmee telewerkers hun werk kunnen inrichten, maakt het makkelijker om arbeid en zorg te combineren. Daarnaast maakt de aanwezige expertise, praktijkervaring en afnemende capaciteiten om zwaar fysiek werk te verrichten deze groep uitstekend geschikt voor werk in een meer adviserende en begeleidende rol (Commissie Bakker, 2008). Een dergelijke rol gaat beter samen met regelingen voor thuis- en telewerk. Verder zijn oudere werknemers betrouwbaarder, beter in staat onafhankelijk te werken en beter in het indelen van hun tijd, wat juist eigenschappen zijn die bij thuis- en telewerken een belangrijke rol spelen (Sharit e.a., 2009). De technologische vaardigheden lopen wel vaak achter op jongere werknemers (Sharit e.a., 2009), wat scholing voor deze groep een belangrijk onderdeel maakt van het beleid van thuis- en telewerk. Telewerk biedt de mogelijkheid voor gehandicapten om een toegankelijke werkplek te hebben, een flexibel werkschema te hanteren (West en Anderson, 2005; Anderson e.a., 2001). Het aanbieden van de mogelijkheid om te telewerken hoeft volgens deze studie niet veel te kosten, al is het aanbod van telewerk niet toereikend voor de vraag hiernaar. Volgens Eaton (2003) zou een verhoogd aanbod van telewerk voor mensen met een handicap de Amerikaanse werkgevers jaarlijks vele miljarden besparen. De effecten van telewerk en thuiswerk op welzijn Een werkomgeving kan op verschillende wijzen werknemers stimuleren en hun betrokkenheid met de onderneming versterken. De ervaren autonomie is één van die componenten. Wanneer werknemers de ruimte krijgen om zelf te beslissen over de wijze waarop zij hun werk uitvoeren kan dit stimulerend werken en zo de baantevredenheid verhogen. Tele- en thuiswerk bieden werknemers deze beslisvrijheid. Ten eerste geven beide vormen van beleid de werknemer autonomie over het eigen werk. Ten tweede geeft het de werknemer de flexibiliteit om het werk op het privéleven af te stemmen en zo werk-privé conflicten te voorkomen. Als laatste geeft een bedrijf met deze vormen van beleid aan vertrouwen te hebben in zijn werknemers en hen te ondersteunen. Bestaand onderzoek heeft de nodige aandacht besteed aan de relatie met werktevredenheid. Hieruit komen verschillende aspecten van de baantevredenheid naar voren, waarop tele- en thuiswerk wisselende invloed hebben.
36
Telewerk vergroot niet alleen de autonomie van een telewerker, het geeft de telewerker ook de mogelijkheid om de werkplek naar eigen smaak in te richten en ongewenste afleiding te vermijden. Een deel van de huidige literatuur laat dan ook een positief effect zien van telewerk op de motivatie en baantevredenheid (Hill e.a., 1998; Hill e.a., 2003; Gajendran en Harrison, 2007). Hier staat echter onderzoek tegenover dat geen effect aantoont (Belanger, 1999). Hoewel telewerk de autonomie van de werknemer vergroot, werkt het ook isolatie van de werknemer in de hand. Het contact met collega’s vormt voor veel mensen een belangrijk deel van het werk. Het kantoor is niet alleen een plek waar het werk wordt verricht, maar ook een ontmoetingsplaats. Het biedt toegang tot een informeel netwerk van collega’s, waarmee men ervaringen rondom het werk kan uitwisselen en bij wie men, indien nodig, steun kan zoeken. Deze voordelen vallen weg, of nemen op zijn minst af, wanneer men overgaat op vormen van telewerk. Zowel onder telewerkers als niet telewerkers bestaat de angst dat telewerk, door de bijkomende fysieke afstand tot collega’s, zorgt voor isolatie (Cooper en Kurland, 2002). Deze professionele isolatie heeft een negatieve invloed op de prestaties (Golden, Veiga en Nino, 2008; Mulki e.a., 2008) en verhoogt de kans op depressie (Kossek e.a., 2006). Golden en Veiga (2005) laten zien dat de combinatie van positieve en negatieve effecten van telewerk op baantevredenheid maakt dat de invloed van telewerk op baantevredenheid een u-vorm heeft. Zolang men een beperkt deel van het werk kiest voor telewerk, heeft dit een positieve invloed op de baantevredenheid. Zodra de intensiteit echter hoger wordt neemt deze positieve invloed af in kracht en slaat na een bepaald punt zelfs om in een negatieve invloed. Gajendran en Harrison (2007) bevestigen dit door te laten zien dat telewerk op zichzelf niet schadelijk is voor de relatie met collega’s. Volgens hen is deze werkvorm alleen schadelijk als het met een te hoge intensiteit gebeurt. Zolang de intensiteit van het telewerk minder dan twee en een halve dag bedraagt, heeft het telewerk geen algemene effecten op de relaties met collega’s en leidinggevenden. Behalve effecten op de tevredenheid met de baan, heeft telewerk ook invloed op aspecten van de gezondheid. In een onderzoek waarin gezondheidsscores zijn gemeten is geconcludeerd dat de fysieke gezondheidscores voor telewerkers en niet telewerkers, gelijk zijn, maar dat de mentale gezondheidscore voor telewerkers slechter zijn dan voor niet telewerkers (Mann en Holdsworth, 2003). Bovendien is in ander onderzoek geconcludeerd dat meer uren reistijd tot meer ziekteverzuim leidt (Ala-Mursula, 2006). Minder uren reistijd als gevolg van telewerken zou dan tot minder ziekteverzuim leiden. Effecten van telewerk en thuiswerk op reistijd In de periode van 1995 tot en met 2008 is het aantal reizigerskilometers gemaakt door personen met 13 procent toegenomen en de verliestijd door files en vertragingen met 85 procent (Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid, 2009). De totale kosten van de reistijdverliezen door files en vertragingen worden voor 2008 geschat op een bedrag tussen de 2,8 en de 3,6 miljard euro. Thuis- en telewerk vormen een mogelijke oplossing voor dit probleem. Wanneer men door één van deze werkvormen dichter bij huis werkt, neemt het aantal gereden kilometers en daarmee de tijd dat men op de weg zit af. Hoewel er sterke argumenten zijn voor een afname van gereden kilometers naar aanleiding van telewerk zijn er een aantal argumenten waarom dit geen één-op-één relatie is (De Graaff, 2004). Ten eerste wordt thuis- en telewerk deels gebruikt om werk uit te voeren buiten werktijd. Wanneer men tijdens werktijd gewoon naar het kantoor blijft 37
gaan is er in een dergelijk geval geen sprake van een afname in gereden kilometers. Ten tweede wordt de tijd die aan thuis- en telewerk wordt besteed door een deel van de telewerkers verspreid over verschillende dagen. Wanneer dit ervoor zorgt dat men nog steeds elke dag naar kantoor gaat, zorgt dit niet voor een reductie in het aantal gereden kilometers. Als laatste vergroten telewerkers het gebied waar ze naar een woning zoeken, waardoor de afstand van een rit naar het kantoor toeneemt. Ondanks deze tegenargumenten concludeert De Graaff (2004) dat de reistijd per extra uur telewerk met 7.4 minuut afneemt. Wanneer we er vanuit gaan dat ongeveer 2 procent van de gewerkte tijd aan telewerk wordt besteed (Choo, Mokhtarian and Salomon, 2005), komt dit neer op een afname van de totale reistijd van ongeveer 0,25 procent. Dit sluit enigszins aan bij de internationale literatuur, waarin de afname van het aantal gereden kilometers naar aanleiding van telewerk geschat op een waarde tussen de 0,34 procent en 1 procent (Mokhtarian, 1998; Boumans en Twuijver, 2003; Choo, Mokhtarian and Salomon, 2005). Niet alleen het effect van telewerken op het aantal gereden kilometers is van belang, maar ook het effect op het tijdstip waarop men rijdt. De meer flexibele tijdsindeling als gevolg van thuis- en telewerk maakt het makkelijker om aan het verkeer deel te nemen buiten de piekuren. Het ontwijken van files is dan ook een belangrijk motief om thuis te gaan werken (Haddad e.a., 2009). Als werknemers door telewerken op andere tijden gaan reizen, kan dit bijvoorbeeld leiden tot een afname in files. (Zie bijlage 2 voor een kwantificering van de baten hiervan.) In de volgende tabel 3.11 wordt een schematisch overzicht gegeven van de empirische literatuur over de effecten van thuis- en telewerk.
38
Tabel 3.11 Overzicht literatuur telewerk
Productiviteit
Participatie
Artikel
Methode
Afhankelijke variabele
Gevonden effect
Geisler (1985)
Case study met productieindicatoren bedrijf
Productie thuiswerkers
+
Dubrin (1991)
Vergelijking van gemiddelden en trendanalyse voor respectievelijk gerapporteerde tevredenheid en gemeten productiviteit
Productiviteit thuiswerkers
+++
Bélanger (1999)
Vergelijking van gemiddelden gebaseerd op enquête-gegevens
Ervaren productiviteit telewerkers
+
Hill, Miller en Colihan (1998)
Regressie-analyse gebaseerd op enquêtegegevens
Ervaren productiviteit telewerkers
+
Kossek, Lautsch Regressie-analyse en Eaton (2006) gebaseerd op enquêtegegevens
Beoordeling prestatie telewerkers
+
Hill, Ferris and Märtinson (2003)
Ervaren prestatie virtuele werkers
--
Ervaren prestatie telethuiswerkers
0
Regressie-analyse gebaseerd op enquêtegegevens
MartinezSanchez (2007a)
Regressie-analyse op basis van enquêtegegevens
Bedrijfsprestaties
+++
MartinezSanchez (2007b)
Regressie-analyse op basis van enquêtegegevens
Bedrijfsprestaties
++
(Baughman, DiNardi en Holtz-Eakin, 2003).
Regressie-analyse op basis van enquêtegegevens
Bedrijfsprestaties
--
Casimir (2001)
Kwalitatieve studie (en enquêtes)
Verandering van arbeidsaanbod in urencontracten sinds men telewerkt
0
Kossek, Lautsch Regressie-analyse en Eaton (2006) gebaseerd op enquêtegegevens
Intentie baanverandering telewerkers
0
Hill, Ferris and Märtinson (2003)
Regressie-analyse gebaseerd op enquêtegegevens
Baanbehoud telethuiswerkers
+++
Golden (2006)
Regressie-analyse op basis van enquêtegegevens
Intentie baanverandering telewerkers
--
Gajendran en Harrison (2007)
Meta-analyse
Werk privé balans
- (telewerk)
Sullivan en Lewis (2001)
Kwalitatieve studie
+ (thuistelewerk) Werk privé balans vrouwen
Toename
Werk privé balans mannen
Geen verandering
39
Van der Lippe, Jager en Kops (2003)
Welzijn
Combinatiedruk vrouwen
---
Combinatiedruk mannen
--
Toename baan tevredenheid telewerkers
0
Kossek, Lautsch Regressie-analyse en Eaton (2006) gebaseerd op enquêtegegevens
Voorkomen depressie onder telewerkers
+
Hill, Ferris and Märtinson (2003)
Motivatie thuistelewerkers
++
Motivatie virtuele werkers
+++
Werk/leven balans thuistelewerker
+++
Werk/leven balans virtuele werkers
---
Baan tevredenheid telewerkers
+++
Bélanger (1999)
Gajendran en Harrison (2007)
Regressie-analyse op basis van enquêtegegevens
Vergelijking van gemiddelden gebaseerd op enquête-gegevens
Regressie-analyse gebaseerd op enquêtegegevens
Meta-analyse
Relatie telewerkers met ++ werkgever
Mobiliteit
---
Dubrin (1991)
Vergelijking van gemiddelden en trendanalyse
Baantevredenheid telewerkers
0
Belanger (1999)
Vergelijking van gemiddelden gebaseerd op enquête gegevens
Baantevredenheid telewerkers
0
Cooper en Kurland (2002)
Beschrijvende statistieken op basis van enquête gegevens
Merendeel werknemers maakt zich zorgen over professionele isolatie
Golden en Veiga Hiërarchische regressie op Invloed telewerk op (2005) basis van enquête baantevredenheid Ugegevens curve
+++
Ala-Mursula, Vahtera, Kouvonen, Väänänen, Linna, Pentti en Kivimäki (2006)
Regressie-analyse gebaseerd op enquêtegegevens
Invloed flexibele werktijden op gezondheid
++
De Graaff (2004)
Regressie gebaseerd op enquête gegevens (TBO)
Verandering reistijd per -7.4 min extra uur telewerk
Choo, Mokhtarian and Salomon (2005)
Tijdreeks analyses gebaseerd op geaggregeerde gegevens
Jaarlijkse -0.66% (-/0) voertuigkilometers door telewerk
Boumans en Twuijver (2003)
Relatie hoge intensiteit telewerkers met collega’s
Kilometers woon-werk verkeer door telewerk
(---)
-0.5%
Positief effect: +: p<0.1; ++: p<0.05; +++: p<0.01; Negatief effect: -: p<0.1; --: p<0.05; --- p<0.01
40
3.3.3
ON-LINE SHOPPING EN ON-LINE DIENSTEN
Gebruik van Internet voor winkelen of publieke dienstverlening maakt deze minder gevoelig voor tijd en plaats en is daarmee een flexibilisering van de tijdsorde. Het verschijnsel online shopping (of telewinkelen) en online dienstverlening krijgt de nodige aandacht in de literatuur. Veel van deze literatuur heeft betrekking op hoe vaak het wordt toegepast (zie bijvoorbeeld Cascadis/PWC, 2010 voor online dienstverlening door gemeenten en diverse publicaties van TNS/NIPO voor e-shopping6). Ook de kwaliteit komt regelmatig terug. Zo geven Pommer e.a. (2008) aan dat de informatievoorziening een minder gunstig punt is van de kwaliteit van overheidsdiensten. Respondenten die bij de betreffende diensten veel van Internet gebruik maken, denken hier niet veel anders over. Dit suggereert dat ook de kwaliteit van de online dienstverlening nog verbetering behoeft. Onderzoek naar effecten op elementen die voor onze studie van groter belang zijn, is aanzienlijk schaarser. Van e-shopping wordt in meerdere studies aangegeven dat de effecten op winkelbezoek beperkt zijn, met uitzondering van enkele specifieke producten, zoals cd’s, boeken, tweedehands artikelen en reizen (zie bijvoorbeeld Weltevreden, 2007). Veel consumenten gebruiken internet om zich te oriënteren, wat winkelbezoek zelfs kan stimuleren. Het “recreatie-element” van winkelen blijft belangrijk. Bovendien zijn de transportkosten van thuisbezorging hoog. Weltevreden komt in dit verband tot de conclusie dat de mobiliteit door e-shopping eerder zal toe- dan afnemen. Arbeidsmarkteffecten die verband houden met flexibiliteit in tijd van e-shopping zijn we in de literatuur vooralsnog niet tegengekomen. Illustratief is dat een uitgebreide studie naar de maatschappelijke effecten van internetfarmacie (Van der Geest en Heuts, 2006) uitgebreid stilstaat bij een kwantificering van effecten op reistijd, maar geen enkele link legt naar facilitering van werken of knelpunten van fysiek apotheekbezoek in combinatie met werk. Hier bestaat ook een zekere parallel met vrij uitgebreide literatuur over allerlei vormen van medische dienstverlening buiten reguliere tijden. Er is veel literatuur over klanttevredenheid (Richards, e.a., 2007), het profiel van de klanten die hier gebruik van maken en de aard van de klachten (North en Varkey, 2009) en de invloed op “fysieke” consulten (Bunn e.a., 2005). Aspecten die voor ons relevanter zijn, zoals ziekteverzuim, komen echter in deze literatuur niet terug. In de literatuurstudie van Bunn komt in drie van de vijf studies die zij hierover beschouwen naar voren dat fysieke consulten hierdoor afnemen. Hoogstens indirect zou dit kunnen wijzen op een daling van het ziekteverzuim als dergelijke fysieke consulten onder werktijd plaatsvinden. Voorzover arbeidsmarkteffecten in de literatuur terugkomen, hebben deze met name betrekking op de werkgelegenheidseffecten voor de detailhandel zelf. Voorzover een daling van de werkgelegenheid in de detailhandel wordt geconstateerd als gevolg van online verkoop, is het maar de vraag of dit werkgelegenheidseffect voor de totale economie geldt. Voor een deel worden activiteiten namelijk verplaatst naar andere sectoren, doordat de detailhandel als schakel wegvalt, of doordat logistieke activiteiten toenemen (Goldmanis e.a. 2009). Dat een grote efficiency-winst zou worden gemaakt, kan ook niet direct worden geconcludeerd uit de literatuur over prijseffecten van online verkoop. Ancari en Shankar (2004) laten zien dat de effecten in de literatuur niet eenduidig zijn.
6
In 2007 is het marktaandeel van e-shopping in de detailhandel ongeveer 3%. Dit percentage groeit jaarlijks wel snel.
41
3.4
ENKELE CRUCIALE INDIRECTE EFFECTEN
Economische effecten van files In de mobiliteitsbalans 2009 is een schatting gemaakt van de totale filekosten. Voor 2008 bedragen deze 2,8 tot 3,6 miljard euro. Het gaat hierbij om een vrij ruwe benadering op basis van verschillende componenten. De directe kosten voor reistijdverliezen zijn 1,1 miljard euro. Eenzelfde bedrag wordt opgevoerd voor uitwijkkosten. Dit zijn bijvoorbeeld kosten omdat mensen hun werktijden aanpassen, omrijden of een andere vervoerswijze kiezen. Ook de onbetrouwbaarheid van reistijden krijgt een prijs, evenals diverse indirecte effecten, waaronder vermeerdering van piekbelasting in het openbaar vervoer. In de mobiliteitsbalans 2008 zijn de reistijdverliezen verdeeld over uren van de dag. Geïllustreerd wordt dat files duidelijk geconcentreerd zijn op bepaalde tijden, maar dat deze piektijden behoorlijk lang zijn. In de avond zijn reistijdverliezen bijvoorbeeld behoorlijk lang in het gehele tijdsinterval van 16.00 tot 19.00 uur. Een relatief beperkte verschuiving en variatie in begin- en eindtijden van de werkdag zal dus weinig invloed hebben op deze kosten. Aan de invloed van thuiswerken op files wordt en de baten hiervan wordt in bijlage 2 meer aandacht besteed. Tijdsaspecten en geluk Veranderingen in tijdsorde kunnen op diverse (indirecte) manieren doorwerken op geluk. Veranderingen in tijdsorde werken door op zaken als de hoeveelheid vrije tijd, de mate waarin dit synchroon plaatsvindt (collectieve vrije tijd) het aantal werkuren (verdeeld over mannen en vrouwen) en daarmee het inkomen, verenigingsleven, enzovoort. In Veenhoven (2009) wordt een overzicht gegeven van diverse variabelen die samenhangen met geluk. Hier wordt bewust het woord samenhang gebruikt, omdat zeker niet uit te sluiten is dat de causaliteit in sommige gevallen (ook) de andere richting opgaat. Voor wat betreft variabelen die relevant zijn voor ons onderzoek, zijn de volgende verbanden te noemen:
werk (wisselend verband); beroepsaanzien (+); inkomen (+); verenigingsdeelname (+); levenspartner (+); vrienden (+); landkenmerk: actief verenigingsleven (+); landkenmerk: gelijkheid tussen man en vrouw (+).
Verenigingsdeelname komt als een belangrijke factor voor geluk terug, zowel op individueel niveau als in een landenvergelijking. Ook partner en vrienden zijn belangrijk. Verondersteld mag worden dat een zeker collectief ritme van belang is voor deze elementen. Dit collectieve ritme heeft dus ook een zeker belang voor geluk. Werk in directe zin heeft niet altijd een zelfde uitkomst in dit type onderzoek. Inkomen en beroepsaanzien hebben wel een positief verband. Werk is hier weer een belangrijke factor voor, zodat via deze mechanismen werk wel een belangrijke rol speelt. In het overzicht van dit artikel komen de elementen vrije tijd en de omvang van een baan (werktijd) niet terug. Het element vrije tijd krijgt veel aandacht in Oosterhof (2008). Uit deze studie komt zowel uit de eigen analyse als een overzicht van andere literatuur dat de wijze van invulling van vrije tijd van invloed is op het gemeten geluk. Een actieve 42
invulling (bijvoorbeeld maatschappelijke en culturele participatie) bevordert geluk, terwijl passieve invulling van vrije tijd (zoals tv kijken en “niets” doen) eerder negatief lijken uit te werken. Wel is het zo dat gevoelens van gejaagdheid negatief uitpakken. Dus voor zover een gebrek aan vrije tijd dit bevordert, werkt dit negatief uit. Een dagtaak buitenshuis werkt in dit onderzoek positief uit. Booth en Van Ours (2010) gaan in op de vraag of vrouwen met een verdienende partner tevreden zijn met hun deeltijdbanen. Zij concluderen dat vrouwen met een verdienende partner uitermate tevreden zijn met hun deeltijdbaan, geen wensen hebben om hun aantal wekelijkse arbeidsuren te veranderen en in een huishouden leven waar het huishoudelijk werk nog altijd vooral door de vrouw wordt gedaan. Booth en Van Ours concluderen dan ook dat de meeste Nederlandse vrouwen niet anders dan een deeltijdbaan willen. Opvallend is echter dat een bredere geluksindicator niet wordt beïnvloed door het aantal uren werk. Booth en Van Ours noemen dit de “part-time puzzle”.
3.5
CONCLUSIES
De verschillende scenario’s voor alternatieve tijdsordeningen die in deze studie worden besproken, kennen ieder een aantal specifieke karakteristieken voor wat betreft openingstijden en de mate van telewerk, flexibele werktijden, online verkoop en egovernment. In dit hoofdstuk zijn we nagegaan wat er bekend is over diverse effecten van deze constituerende elementen van de scenario’s. Dit is een belangrijke stap voor de invulling en onderbouwing van de effecten van scenario’s. In onderstaande tabel 3.12 zijn de uitkomsten schematisch weergegeven. Opvallend is dat er weinig onderzoek is naar de effecten op het aanbod van arbeid, terwijl dit toch in potentie een belangrijk economisch effect kan zijn. Er is echter weinig onderzoek waarin ingegaan wordt op de vraag of bijvoorbeeld ruimere openingstijden (veel) extra aanbod van arbeid zou uitlokken omdat men dan een grotere flexibiliteit heeft om werk te combineren met andere activiteiten en taken. De uitkomsten daarvan zijn bovendien niet eenduidig. Bij flexibele werktijden hangt dit effect sterk af van de invulling van dit begrip. Enerzijds zijn er aanwijzingen dat flexibiliteit het makkelijker maakt om bijvoorbeeld meer uren te werken. Anderzijds is uit onderzoek bekend dat gemiddeld gesproken werkenden liever iets minder lang zouden werken. Wanneer flexibele werktijden betekenen dat men een grotere mate van autonomie heeft over de invulling van het werk, dan werkt dit element dus juist in de richting van urenvermindering. Wat de resultante van deze krachten is, is op voorhand moeilijk te zeggen. De bestaande literatuur over de effecten van verruiming van winkeltijden op de vraag naar arbeid, geeft vrij beperkte effecten. Wel treedt een schaalvergroting op, omdat grotere winkels meer flexibiliteit hebben om dit efficiënt te organiseren. Bij een toename van online verkoop is niet zozeer een grote verandering in werkgelegenheid te verwachten, maar meer een verschuiving naar aanpalende sectoren, zoals de transportsector. Bij telewerken en flexibele arbeidstijden is in ieder geval de richting van een aantal andere effecten wel duidelijker. Dit geldt bijvoorbeeld voor positieve effecten op de productiviteit. Over de omvang van dit effect valt echter zeer moeilijk een uitspraak te doen, mede omdat over de validiteit van veel van het bestaande onderzoek nog het nodige valt op te merken. Voor telewerken komt uit diverse studies naar de effecten op welzijn een genuanceerd verband: wanneer het om een beperkt deel van de werktijd gaat, is dit gunstig, maar te veel is minder gunstig omdat dit tot isolement kan leiden. Ruimere openingstijden leiden tot minder gevoelens van tijdsdruk, maar het relatieve belang 43
scheelt wel per type voorziening. Relatief veel knelpunten ervaart men bij sommige publieke instellingen (gemeentehuis), medische voorzieningen, zoals huisarts en instellingen als banken. Over openingstijden van winkels en in het bijzonder supermarkten is de tevredenheid duidelijk groter. Tabel 3.12 Effecten van verschillende tijdselementen die via literatuuronderzoek nader zijn onderzocht Verruiming Verruiming Verruiming Telewerken openingstijden openings- openingstijden kinderopvang tijden andere voorzieningen winkels (school, gemeentehuis, gezondheidszorg…)
Flexibele werktijden
Online verkoop en Egovernment
0/+ (maar zeer 0/+ (maar 0 beperkt zeer onderzoek) beperkt onderzoek)
Wisselende resultaten
Geen onderzoek gevonden
Economische effecten: Aanbod van arbeid (in mensen en in uren) Arbeidsvraag
0/+ (maar weinig onderzoek)
+ (maar relatief klein effect)
0 (verplaatsing naar andere sectoren)
Productiviteit van degenen die al werken
+
+
Tijd in woonwerkverkeer/files
-
-
Ziekteverzuim
Geen onderzoek gevonden
-
Minder tijdsdruk
Wisselende resultaten
0/+ (sommige onderzoeken geven omgekeerde U-curve aan: te veel leidt tot isolement)
+ (bijvoorbeeld betere gezondheid, maar minder synchrone vrije tijd)
Soort winkels / voorzieningen dat blijft bestaan
Geen onderzoek gevonden
Bij verruiming schaalvergroting
Nieteconomische effecten: Gevoelens van tijdsdruk
Geen effect of minder tijdsdruk
Geen effect
Minder tijdsdruk
Welzijn / geluk
0: gering effect; “+”positief effect; “-” negatief effect.
In het volgende hoofdstuk wordt een schets gegeven van de huidige tijdsorde in Nederland. Daarna volgt een beschrijving van Zweden en de VS en worden een flexibele tijdsordening en het 7-7 scenario verder uitgewerkt.
44
4
NEDERLAND
4.1
INLEIDING
Om de kosten en baten van alternatieve tijdsordeningen in Nederland in kaart te brengen, is het van belang om een duidelijk beeld te hebben van de bestaande tijdsordening: hoe zijn arbeidstijden, school- en opvangtijden, openingstijden van voorzieningen, vrije tijd, etc. in Nederland georganiseerd? Deze uitgangssituatie dient als nulsituatie voor de andere scenario’s die worden besproken. Achtereenvolgens gaan we in op diverse openingstijden van voorzieningen (paragraaf 4.2), vervolgens op arbeidstijden en flexibiliteit hierin (paragraaf 4.3) en tenslotte op de organisatie van andere vormen van tijdsbesteding (paragraaf 4.4).
4.2
OPENINGSTIJDEN VOORZIENINGEN
Schooltijden Hoewel in Nederland het aantal schooluren door de wet wordt voorgeschreven, wordt de invulling hiervan aan de scholen overgelaten. Er bestaat dan ook geen overzicht van de schooltijden in Nederland, maar de gebruikelijke ‘klassieke tijden’ zijn van 8.30 uur tot 12.00 ’s ochtend en in de middag van 13.15 tot 15.15 uur (Cloïn e.a., 2010). Tevens zijn de kinderen vaak vrij op woensdagmiddag en de onderbouw vaak ook op vrijdagmiddag. Door de toegenomen arbeidsparticipatie van de ouders zijn de huidige schooltijden regelmatig een onderwerp van discussie. Scholen raken steeds meer betrokken bij het regelen van opvang voor de kinderen buiten schooltijd. Sinds 2007 zijn scholen door de Motie van Aartsen/Bos verplicht opvang in de middagpauze en naschoolse opvang aan te bieden (Cloïn e.a., 2010). Daarnaast is er een ontwikkeling te zien in de voorzieningen op en rond scholen, waarbij ook wordt gekeken naar hoe goed dit aansluit op de wensen van de ouders. Een voorbeeld hiervan is de brede school, waarbij de school een locatie is voor verschillende voorzieningen, zoals peuterspeelzalen of culturele instellingen. Dit concept ontwikkelde zich oorspronkelijk in achterstandswijken, maar is nu ook erg in trek in nieuwbouwwijken (Cloïn e.a., 2010). Naast het bieden van ontwikkelingskansen, zorgen brede scholen ook voor opvang en dagarrangementen, zodat de arbeidsparticipatie van ouders niet belemmerd hoeft te worden. In april 2009 waren er 1.200 brede scholen in Nederland (Cloïn e.a., 2010). Opvangtijden Het in kaart brengen van kinderopvang in Nederland is lastig door de verschillende vormen van opvang die naast elkaar bestaan. Zo komt het ook vaak voor dat verschillende vormen van opvang worden gecombineerd (Portegijs e.a. 2006). Een voorbeeld is dat een kind twee dagen in de week naar formele opvang gaat en nog een dag door een familielid wordt opgevangen. Volgens het CBS gaat 66 procent van de kinderen tussen de 0-3 jaar naar een vorm van kinderopvang, 38 procent van de kinderen gaat naar formele opvang (kinderdagverblijf, gastouders of buitenschoolse opvang) en de minderheid maakt gebruik van informele opvang. Voor bijna de helft van de kinderen tussen de 4 en 12 jaar (46%) wordt ook gebruik van opvang gemaakt. Het grootste deel hiervan komt voor rekening van familie, vrienden of buren (Cloïn e.a., 2010).
45
De tijden van formele en informele opvang vertonen grote verschillen. In het rapport ‘Tijd op Orde’ van het SCP, zijn de tijden van verschillenden vormen van opvang in kaart gebracht (Cloïn e.a. 2010). Het betreft percepties van de ouders die gebruikmaken van de betreffende opvangvorm(en). De openingstijden van de formele kinderopvang zijn gecentreerd rond 7.30 uur tot 18.00 uur (zie tabel 4.1). Ook de buitenschoolse opvang kent eindtijden rond 18.00/18.30 uur. Daarentegen is het ophalen van een kind bij iemand thuis veel flexibeler. Voor kinderdagverblijven spoort dit beeld met wat instellingen zelf aangeven (Paulussen-Hoogeboom e.a., 2009). De tijden van buitenschoolse opvang zijn in deze andere studie wat afwijkend, omdat deze altijd uitgaan van voorschoolse opvang voor 8.30 en een overheersende eindtijd van 18.00 uur hebben. Tabel 4.1
Tijden waarop ouders de kinderen in de leeftijd 0-12 jaar kunnen brengen en ophalen bij de verschillende opvangvormen, 2009 (in procenten) Kinderdagverblijf (0-3 jaar)
buitenschoolse opvang (4-12 jaar)
grootouders, andere familieleden of kennissen
7.00 of eerder
26
16
10
7.30
51
21
12
8.00
22
16
15
8.30
0
3
5
9.00 of later
1
30
10
ieder moment
0
14
49
16.30 of eerder
3
10
4
17.00
2
1
5
17.30
7
6
7
18.00
48
34
7
18.30
32
32
2
19.00 of later
8
9
9
ieder moment
-
7
67
92
92
232
Brengen:
Halen:
n -: groep is te klein Bron: Cloïn e.a. (2010)
46
In hetzelfde rapport van het SCP wordt gekeken naar de tevredenheid van ouders met de tijden van de verschillende opvangvormen. Ruwweg de helft van de ondervraagden blijkt zich nooit verdiept te hebben in de verschillende opvangvormen (uitgezonderd opvang door familie). Van alle ondervraagden die hebben aangegeven op de hoogte te zijn van alle opvangvormen vindt slechts 30 procent dat dit goed aansluit. De enige uitzondering is de opvang door familie of kennissen, waarvan 62 procent van de ouders vindt dat dit goed aansluit. Wanneer naar de mening wordt gekeken van de ouders die ook daadwerkelijk gebruik maken van een bepaald opvangvorm, komt er een positief beeld naar voren. Over het algemeen hebben de ouders dus gekozen voor een opvangvorm die goed bij hun dagschema aansluit. Geconcludeerd kan worden dat ouders, met uitzondering van opvang door de familie, erg kritisch zijn over hoe opvangvormen aansluiten op hun behoeften, maar dat ouders die van een bepaalde opvangvorm gebruik maken over het geheel genomen erg tevreden zijn met de tijden. Openingstijden publieke dienstverlening Het SCP heeft, bij gebrek aan systematische data over openingstijden, drie casestudies gedaan naar de tevredenheid over openingstijden. De eerste case-studie heeft betrekking op de stad Gouda. De beide andere case-studies zijn uitgevoerd in kleine plaatsen, namelijk Hurdegaryp (Friesland) en ’s-Gravenpolder (Zeeland). In Gouda blijken de meeste gemeentelijke diensten tussen 8.00 uur en 9.00 uur te openen, maar al vanaf 16.00 uur te sluiten. Om 17.00 uur is het merendeel van de gemeentelijke diensten gesloten, maar daar staat tegenover dat circa 30 procent van deze diensten in de avond geopend zijn, wat meer is dan bij de private dienstverleners (Cloïn e.a., 2010). Verder blijkt uit enquêtes van een aantal gemeenten en de provincie Zeeland naar de tevredenheid met de huidige openingstijden dat de respondenten het meest tevreden zijn met de openingstijden van de bibliotheek en het meest kritisch over de tijden van het gemeenteloket (zie paragraaf 3.2). Een mogelijkheid om op een flexibele manier gebruik te maken van overheidsdiensten is om dit via internet te doen. Nederland is binnen de EU een koploper voor wat betreft het gebruik van e-government: 55 procent van de burgers maakt gebruik van het internet om informatie te verkrijgen over de overheid of om formulieren te downloaden en/of te versturen. Hiermee staat Nederland op de tweede plaats achter Zweden (Eurostat). Openingstijden private dienstverlening In 1996 is de Winkeltijdenwet ingevoerd. Door de invoering van deze wet is de maximale openingsduur van winkels afgeschaft en in plaats daarvan is een sluiting in de nacht opgenomen. Deze wettelijke mogelijkheid voor een verruiming van de openingstijden betekende dat winkels nu open mogen zijn van maandag t/m zaterdag van 6.00 uur tot 22.00, zonder dat er een beperking is op het aantal openingsuren. Verder is er sprake van een zondagssluiting, met uitzondering van maximaal twaalf koopzondagen per jaar die kunnen worden aangewezen. Gemeenten kunnen in specifieke gevallen ook ontheffingen en vrijstellingen aan winkels verlenen, onder andere voor winkels in toeristische gebieden. Deze zogenaamde toerismebepaling is ruim geïnterpreteerd. Daarom is in november 2009 door de Tweede kamer een wetswijziging aangekomen waardoor deze regel is ingeperkt tot gebieden met substantiële omvang van toerisme. De Eerste Kamer heeft dit wetsvoorstel nog in behandeling. De plenaire behandeling is voor 16 november a.s. gepland.
47
Uit de casestudie in Gouda blijkt dat in de marktsector de meeste diensten openen tussen 7.30 en 9.00 uur en sluiten tussen 17.00 en 18.00 uur (Cloïn e.a., 2010). Deze tijden gelden niet voor bijvoorbeeld de supermarkt, die vaak tot 21.00 uur geopend is. Openingstijden medische voorzieningen In een rapport van Zorgbelang Nederland en NPCF (2010) wordt gekeken naar de mening van en verwachtingen van de gebruiker van de zorg van de huisarts. In dit rapport wordt ook gekeken naar de tevredenheid met de openingstijden van de huisartspraktijk. Uit de enquête volgt dat 37 procent van de gebruikers van mening is dat de openingstijden altijd toereikend zijn, 46 procent is van mening dat de openingstijden meestal toereikend zijn en 16 procent geeft aan dat de openingstijden soms of zelfs nooit toereikend zijn. 70 Procent van de respondenten geeft aan gebruik te willen maken van eventuele avond- of weekendspreekuren. Overigens moet wel gezegd werden dat doordat de deelnemers aan de enquête zichzelf hebben aangemeld, het onderzoek niet representatief is, maar de percentages komen wel redelijk overeen met percentages die in burgerraadplegingen over hetzelfde onderwerp zijn gevonden (Cloïn e.a., 2010). In de casestudies in Cloïn e.a. (2010) wordt een onderscheid gemaakt naar de openingstijden van diensten in verschillende sectoren. In de categorie medisch valt hier o.a. fysiotherapeuten, apotheken en huisartsen. In Gouda is rond 8 uur 36 procent van deze medische dienstverleners geopend. Rond 18.00 uur is nog 27 procent geopend. In vergelijking met 2001 is het aanbod van medische dienstverlening op zaterdag gegroeid. Op het hoogtepunt van de dag in de middag (13.30 uur) is 36 procent geopend en dat is twee keer zoveel in vergelijking met 2001. Een verkenning op internet laat zien dat veel praktijken van huisartsen, tandartsen en fysiotherapeuten om 08.00 beginnen. Voor artsen en tandartsen geldt dat de praktijk veelal na 17.00 niet meer geopend is. Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat de openingstijden van medische dienstverleners enige knelpunten geven. Het feit dat vrij veel mensen zeggen gebruik te maken van weekend- en avondopenstelling bevestigt dit. Vermoedelijk betreft dit zeker veel mensen met een full-time baan.
4.3
ARBEIDSTIJDEN
Arbeidsparticipatie en arbeidsduur Binnen de Nederlandse samenleving is vooral het anderhalfverdienersmodel in trek. In dit model heeft de man een voltijdbaan en werkt de vrouw in deeltijd en neemt het overgrote deel van de huishoudelijke taken waar. In internationaal perspectief is Nederland gekenmerkt door de relatief korte verlofperioden, de actieve rol van werkgevers in de kinderopvang al voordat deze bijdrage werd verplicht en de veelvuldige keuze van deeltijdwerk als oplossing voor de problemen rondom combinatie van zorg en werk (Dulk en Spenkelink, 2009). De rechten van deeltijdwerkers liggen sterk verankerd in zowel de Nederlandse als in de Europese wetgeving. De Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) (Nederland: 1993; Europa: 1997) dwingt werkgevers deeltijd- en voltijdwerkers gelijk te behandelen. Daarnaast geeft de Wet Aanpassing arbeidsduur werknemers van bedrijven met 10 of meer werknemers het recht tot het periodiek indienen van een verzoek om de wekelijkse werktijd te reduceren of te vergroten. Een dergelijk verzoek kan een werkgever alleen afwijzen indien hij kan aantonen dat inwilliging de bedrijfsvoering ernstig belemmert. In Nederland is het aantal gewerkte uren per persoon in de totale werkgelegenheid met 1.389 uur het laagste van de 25 landen, die opgenomen zijn in de Employment Outlook 48
van de OECD (2009). De belangrijkste oorzaak hiervoor is dat in Nederland relatief veel vrouwen in deeltijd werken, waardoor het gemiddeld aantal uren per persoon sterk gedrukt wordt. Hoewel het grote aantal deeltijdwerkers vrij uniek is, blijkt de wens om het aantal uren uit te breiden redelijk beperkt. Volgens Booth en van Ours (2010) ligt het evenwicht van het gewenste aantal uren voor vrouwen met een verdienende partner rond de 21 uur. Uit ander onderzoek blijkt dat het merendeel van de vrouwen tevreden is over het aantal uren dat ze buitenhuis werken. Slechts 30 procent zou wel (iets) meer willen en kunnen werken, maar slechts elf procent wil dit graag (Keuzenkamp e.a. 2009). Deze getallen gaan alleen over vrouwen met een deeltijdbaan voor minder dan 25 uur per week. Cloïn e.a. (2010) hebben ook gekeken naar wat de arbeidsduurwensen zijn van mannen en vrouwen in banen van verschillende werktijdomvang. Mensen met een kleine baan (minder dan 20 uur) blijken graag meer te willen werken, terwijl mensen met een baan voor meer dan 28 uur graag wat minder uur willen werken. Het gaat hier overigens om antwoorden op hypothetische vragen, waardoor het gedrag dat ze zouden vertonen bij een vrije keuze in de werkelijkheid, anders uit zou kunnen vallen. De resultaten komen overeen met de eerder genoemde onderzoeken. Tabel 4.2
Feitelijke en gewenste wekelijkse arbeidsduur van werkende vrouwen en mannen naar arbeidsduur (in uren per week, n=1918) 1-11
12-19
20-27
28-34
≥35
totaal
Vrouwen feitelijke wekelijkse arbeidsduur gewenste wekelijkse arbeidsduur
7,2
15,4
22,7
31,0
38,2
25,9
11,8
17,6
22,8
28,3
34,2
25,2
Mannen feitelijke wekelijkse arbeidsduur
16,3
31,6
38,9
35,5
gewenste wekelijkse arbeidsduur*
20,9
28,8
35,4
33,1
*door een beperkt aantal mannen dat weinig uren werkt, zijn de groepen 1-11 uur, 12-19 uur en 20-27 uur gegroepeerd. Bron: Cloïn e.a. (2010)
Flexibele werktijden Nederland scoort samen met Scandinavië het hoogste wat betreft het werken in de avond. Dit lijkt een gevolg te zijn van een hogere flexibiliteit van werktijden in deze landen. Het gaat hier vooral om mensen die één tot vijf avonden per maand werken. Wanneer wordt gekeken naar mensen die meer dan vijf avonden per maand werken, komen hier vooral Zuid- en Oost-Europese landen naar voren (Eurofound, 2007, p. 20). Waar Nederland qua avondwerk dus hoger scoort dan het EU-gemiddelde, is het voor nachtwerk ongeveer gelijk aan dit gemiddelde. Qua werken op zaterdag zit Nederland onder het gemiddelde in Europa, maar daar staat tegenover dat Nederlanders ten opzichte van andere Europese landen wel bovengemiddeld veel op zondag werken. Het is wel opvallend dat in Nederland vaak één tot drie weekenddagen per maand worden gewerkt, waar het in sommige andere landen in Europa veel gebruikelijker is om elke zaterdag of zondag te werken. De toenemende aandacht voor afstemming tussen werk en gezin heeft geleid tot aanpassingen in de wet- en regelgeving die hier op in spelen (Dulk en Spenkelink, 2009). 49
Regelgeving dat een directe link heeft met flexibele werktijden is bijvoorbeeld de in 1996 geïntroduceerde deregulering van arbeids- en winkeltijden. Deze regelgeving geeft ruimte om werk- en openingstijden te introduceren die afwijken van de standaard 9-tot-5 dag. In de European Company Survey van Eurofound (2009) staat Nederland op de zesde plaats wat betreft de toepassing van flexibele werktijden binnen de EU. In bijna 60 procent van de bedrijven bestaat enigerlei vorm van flexibele arrangementen, bijvoorbeeld vrijheid in begin- en eindtijden. De gemiddelde score bij bedrijven met meer dan tien werknemers ligt iets boven het EU-gemiddelde. De meest verregaande vorm (urenbanken) wordt in tien procent van de bedrijven toegepast. Ook hier staat Nederland op de zesde plaats. Bij een Europese enquête onder werknemers (European Working Conditions Survey) is de positie van Nederland voor wat betreft flexibiliteit in werktijden nog gunstiger. Met 51 procent van de werknemers die ‘bijna altijd’ vrij kunnen nemen wanneer ze willen is Nederland op de eerste plaats in de EU. Nederland is tweede (met 53 procent) als het gaat om het aandeel werknemers dat hun eigen werktijden helemaal zelf mogen bepalen of zelf mogen bepalen binnen bepaalde grenzen. Thuis- en telewerken In tabel 4.3 is een aantal studies gepresenteerd waarin schattingen worden gemaakt van de omvang van (thuis)telewerk in Nederland. De hoogte van de score verschilt per studie vanwege definitieverschillen en verschillen in beschouwde periode. Tabel 4.3
Totaal aantal telewerkers in procenten van de werkzame beroepsbevolking CBS (2007)
ECATT (2001)
SIBIS (2002)
Eurobarometer (2002)
16%
15%
26%
18%
Percentage telewerkers EU
-
5%*
13%
5%
Percentage reguliere thuistelewerkers Nederland
-
Percentage telewerkers Nederland
Percentage thuistelewerkers EU
Eurofound (2007)
21%
14%
7%
8%
Bron:
CBS statline, Valenduc en Vendramin (2001), Gareis (2002), Eurobarometer (2002)
*
Niet gemeten voor de hele EU, maar slechts voor tien EU landen
Toch zijn er enkele conclusies mogelijk. Het percentage telewerkers onder de werkzame beroepsbevolking ligt voor Nederland op meer dan 15 procent. Het percentage telewerkers ligt hiermee voor Nederland een stuk hoger dan voor Europa, waar het ongeveer 5-10 procent is. Tijd besteed aan huishoudelijke arbeid en zorg (mannen en vrouwen) In de levensfase van 20 tot 65 jaar verrichten vrouwen ruim tweederde van het huishoudelijk werk (Breedveld e.a. 2006). In bijlage 1 zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen iets kleiner (3.40 om 2.00 uur per dag). Het onderzoek van Breedveld e.a. (2006) laat tevens zien dat mannen anderhalf uur meer kwijt zijn dan vrouwen aan hun totale verplichtingen (betaald werk, opleiding en zorgtaken), maar dat vrouwen een hoger percentage taakcombineerders hebben (personen die minimaal 12 uur per week betaald werk verrichten en minimaal 12 uur per week aan het huishouden besteden). Er is sprake 50
van een geleidelijke verschuiving van zorgtaken van doordeweeks overdag naar de avonden, weekeinden en nachten. Anno 2005 vond 48 procent van die taken (vooral) in de avonden en weekeinde plaats, tegen 46 procent in 2000 en 39 procent in 1980. Vrije tijd In bijlage 1 staat de besteding van vrije tijd voor personen van 20 t/m 64 jaar uiteengezet. Gemiddeld heeft een man 5.30 uur vrije tijd per dag en een vrouw 5.10 uur. Bij werkenden en degenen met kleine kinderen is deze tijd lager. De verschillen in vrije tijd tussen voltijders en deeltijders zijn bij mannen veel groter dan bij vrouwen. Reistijd In bijlage 1 is terug te vinden dat voltijders gemiddeld rond de 40 (vrouwen) tot 50 (mannen) minuten per dag besteden aan het reizen van en naar het werk. Ziekteverzuim De OECD heeft internationaal vergelijkende cijfers over ziekteverzuim (tabel 4.4). Het betreft hier echter geen tijd, maar uitgaven aan uitkeringen hiervoor. De uitkomsten hiervan zijn hieronder weergegeven. Tevens zijn arbeidsongeschiktheidsregelingen opgenomen, omdat de verdeling over ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid sterk zal afhangen hoe de nationale stelsels zijn weergegeven. Pas als beide samen lager of hoger scoren geeft dit meer zekerheid dat het ziekteverzuim lager is. Daarbij moet worden opgemerkt dat de uitgaven ook afhankelijk zullen zijn van de generositeit van het uitkeringsregime. De uitgaven zijn daarom maar een benadering. Zowel op het gebied van ziekteverzuim als arbeidsongeschiktheid zijn de uitgaven echter opvallend hoger dan het OECD-gemiddelde. Wel zijn deze uitgaven (als aandeel van het GDP) in de periode 1990-2005 duidelijk gedaald. Tabel 4.4
Uitgaven aan ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid als percentage van het Bruto Binnenlands Product (GDP) 1990
2000
2005
Nederland
2,9
2,2
2,3
OECD Average
1,0
0,9
0,8
Nederland
4,7
2,7
2,4
OECD Average
1,3
1,2
1,2
Sickness programmes (% GDP)
Disability programmes (% GDP)
Bron:
OECD, Sickness, Disability and Work, 2009. Cijfers in deze publicatie afkomstig van OECD Social Expenditure database (www.oecd.org/els/social/expenditure).
Knelpunten In de Nederlandse samenleving is er sprake van een aantal knelpunten. Uit het voorgaande is gebleken dat de tijdschema’s van werkende mannen en vrouwen beperkingen hebben met bijvoorbeeld de openingstijden van de winkels of het bezoeken 51
van de dokter. Om inzicht in de concrete knelpunten te krijgen, is tabel 4.5 opgenomen uit Cloïn e.a. (2010). Hier wordt gekeken naar de knelpunten die de afgelopen drie maanden ervaren zijn. Problemen die relatief vaak voorkomen zijn druk op werk en (te) weinig tijd voor familie vrienden. Plaatsen op kinderopvang, zieke kinderen en onverwachte vrije schooldagen van kinderen worden maar relatief weinig genoemd. Onverwachte klussen (garagebezoek e.d.) spelen een grotere rol. Tabel 4.5
Mate waarin mensen in de afgelopen 3 maanden de tijdknelpunten hebben ervaren, vrouwen en mannen 20-65 jaar, 2009 (in procenten; n=2565) vrouw
man
totaal
(te) druk begin van de avond (17.00-20.00)
21
16
19
(te) druk ’s ochtends
13
8
10
(te) weinig tijd voor familie/vrienden
38
32
35
onverwachte klussen (zoals garagebezoek, reparaties etc. )
21
28
25
(te) weinig tijd om boodschappen te doen
16
14
15
te weinig aandacht kunnen geven aan kind(eren)
11
9
10
9
5
7
Tijdstippen
familie / privé / kinderen
kind ziek kind(eren) naar sportactiviteiten brengen
5
3
4
oproepen van de school om te helpen bij activiteiten
5
2
4
kind(eren) onverwacht extra vrije dag van school
3
2
2
incidenteel of structureel gebrek aan plaats op kinderopvang
-
-
-
(te) druk op werk
27
35
31
in vrije tijd bezig met werk
17
21
19
tegenvallende reistijd/file
14
22
18
partner is (te) druk met werk
16
12
14
Anders
24
18
21
Werk
-: groep is te klein Bron: Cloïn e.a. (2010)
In paragraaf 3.2 is ingegaan op een aantal studies die de (on-)tevredenheid met de openingstijden van publieke en private diensten peilen (Cloïn e.a., 2010; Déhora Consultancy Group, 2009; Last e.a., 2008; Boekenoogen, 2002; Plantinga e.a., 2009). In paragraaf 3.2 is geconcludeerd dat, hoewel de categorieën bij de verschillende onderzoeken niet helemaal hetzelfde zijn, de grootste knelpunten liggen bij de openingstijden van publieke diensten (bijvoorbeeld het gemeenteloket) en bezorgdiensten. Als mogelijke oplossing is gesuggereerd om dienstverlening, voor zover mogelijk, per internet aan te bieden. 52
Tabel 4.6
Tijden die in kaart moeten worden gebracht huidige situatie NL
Toegankelijkheid voorzieningen: Schooltijden
8.30 uur – 12.00 uur en 13.15 uur – 15.15 uur
Opvangtijden
7.30 uur – 18.00/18.30 uur (formele opvang). Informele opvang is flexibeler
Openingstijden medische diensten
Beginnen vaak om 08.00; eindtijd gevarieerd maar veelal voor 17.00
Openingstijden publieke dienstverlening
8.00/9.00 uur – 16.00/17.00 uur met een zekere mate van avondopenstelling
Gebruik van e-government door individuen
55 procent
Openingstijden private voorzieningen (supermarkt, winkels, klussen in huis, etc.)
7.30/9.00 uur – 17.00/18.00 uur, supermarkt vaak tot 21.00 uur
Tijdbesteding: Arbeidstijden, arbeidsduur en arbeidsparticipatie
Gemiddeld weinig uren door veel deeltijdwerkers
Flexibele werktijden
Relatief hoge positie in de EU
Telewerken
Duidelijk hoger dan EU-gemiddelde
Tijd besteed aan arbeid en zorg, door mannen en vrouwen
Mannen besteden duidelijk meer tijd aan arbeid en vrouwen aan zorg voor kinderen
Vrije tijd
5.30 uur mannen en 5.10 uur vrouwen (20-65 jaar)
Reistijd (met name woon- werkverkeer)
Voltijders reizen gemiddeld 40-50 minuten per dag
Ziekteverzuim
Hoger t.o.v. gemiddelde OECD
53
54
5
ZWEDEN
5.1
STAND VAN ZAKEN: TOEGANKELIJKHEID EN BEREIKBAARHEID VOORZIENINGEN IN TERMEN VAN TIJDEN
Openingstijden private dienstverlening In Zweden zijn sinds 1972 de openingstijden van winkels gedereguleerd. De enige uitzondering hierop is een verplichte sluiting ‘s nachts van middernacht tot 5.00 uur (Baur en Ott, 2005). Hoewel dit dus niet in de wet geregeld is, is er wel sprake van gebruikelijke tijdstippen waarop banken en winkels geopend zijn. Zo zijn de banken maandag t/m vrijdag van 10 uur tot 15.00 uur geopend. Op donderdag zijn de banken open van 10 uur tot 16.00 uur à 17.30 uur. In sommige steden zijn banken open tot 18.00 uur. Alle banken zijn in het weekend en ook op nationale feestdagen gesloten. Banken op vliegvelden, havens en op belangrijke treinstations zijn in het algemeen iets langer open. De winkels in Zweden zijn van maandag tot en met vrijdag geopend van 9.30 uur tot 18.00 uur en op zaterdag van 9.30 uur tot 14.00 à 16.00 uur. In grotere steden zijn warenhuizen open tot 19.00 uur of soms nog wel langer. Ook kunnen in sommige steden warenhuizen op zondag open zijn, van circa 12.00 uur tot 16.00 uur. Op een nationale feestdag sluiten winkels eerder op de dag. Openingstijden publieke dienstverlening Om een indruk te krijgen van de openingstijden die gemeentehuizen in Zweden hanteren, is er een steekproef genomen van de tijden die gehanteerd worden in verschillende Zweedse plaatsen. Hieruit komt een vrij eenduidig beeld naar voren. Gemeentehuizen openen hun deuren doorgaans tussen 7.30 uur en 8.30 uur en sluiten de deuren tussen 16.00 en 17.00 uur. Een middagsluiting voor de lunch is gebruikelijk en duurt meestal van 12.00 tot 12.30 á 13.00 uur. Ook is het gebruikelijk om op vrijdag een uur eerder te sluiten. Sommige gemeentes hanteren kortere openingstijden in de zomermaanden (mei/juni tot augustus/september), waarbij ze in het algemeen een uur eerder sluiten in vergelijking met wat in de andere maanden gebruikelijk is. Daar tegenover staat dat Zweden in de EU het beste scoort als het gaat over het gebruik van e-government, met 57 procent van de burgers die het internet gebruiken om informatie over de overheid op te vragen of om administratieve zaken te regelen (Eurostat). Onderwijs in Zweden De meeste kinderen in Zweden gaan vanaf één jaar naar de kinderopvang. Ouders betalen hiervoor een financiële bijdrage, waarvan de hoogte afhankelijk is van het inkomen. Sommige kinderen gaan naar door de gemeenten betaalde opvangmoeders. Als kinderen zes jaar zijn volgen ze één jaar een voorschoolse klas, als brug naar het basisonderwijs. In Zweden is de leerplicht van zeven tot 16 jaar, een periode die volledig bestaat uit basisonderwijs (grundskola). Na de basisschool kunnen kinderen verder leren op het voortgezet onderwijs. De meeste van deze scholen zijn eigendom van de gemeente, maar er zijn ook privé-scholen op dit niveau. Het is een breed opgezette school en duurt in totaal drie jaar. Dit onderwijs is niet
55
verplicht, maar wordt door de meerderheid wel gevolgd. Na deze drie jaar heeft het kind in principe toegang tot de universiteit. Het onderwijs in Zweden is toegankelijk voor iedereen, ongeacht het inkomen van de ouders. Leren en lesmateriaal aan de basisschool zijn gratis. Ook de schoolbus die in landelijke gebieden leerlingen ophaalt wordt bekostigd door de overheid. Kinderen op de basisschool krijgen elke dag een gratis lunch in de vorm van een warme maaltijd. Voor- en naschoolse opvang voor kinderen van zes tot twaalf jaar wordt vormgegeven via vrijetijdscentra en gastouderopvang (Van Bostelen e.a., 2007). De vrijetijdscentra zijn meestal op scholen georganiseerd (als aparte activiteit of geïntegreerd met school. De voorschoolse opvang is beschikbaar vanaf 7.00 uur en de naschoolse opvang tot 18.00 uur. Opvangtijden in Zweden De kinderopvang is in Zweden een belangrijk instituut waar veel gebruik van wordt gemaakt. Voor kinderen tot en met vijf jaar is er door de gemeente georganiseerde opvang, de ‘förskola’. Deze centra bieden opvang van 7 uur ’s ochtend tot half 7 ’s avonds, waardoor ouders in principe full-time kunnen werken (OECD, 2005). In de praktijk werken jonge ouders (meestal de moeders) toch wat minder, omdat ze bijvoorbeeld zes uur per dag kinderopvang voor een kind voldoende vinden. Kinderen van werkende ouders zijn gemiddeld 32 uur per week op de kinderopvang, terwijl dit 23 uur per week is voor kinderen van werkloze ouders en 21 uur voor ouders met ouderschapsverlof (OECD, 2005, p. 107). Gezondheidszorg in Zweden Uitgangspunt is dat iedereen toegang heeft tot dezelfde zorg. Het systeem is overzichtelijk en de kosten voor de burger zijn laag (al betaalt deze wel via de belastingen). In Zweden is er geen systeem van huisartsen, zoals in Nederland. Als er iets is dan moet je eerst bellen naar een lokaal medisch centrum. Daarvan zijn er circa 1.000, maar hoe noordelijker je woont, hoe groter de afstand is tot de eerste dokter. Is de klacht niet spoedeisend, dan is het allerminst zeker of er een afspraak komt en als er wel een afspraak komt, dan kan het veel tijd kosten voordat iemand behandeld is. Apotheken ("apotek") door de week open van 9.00 tot 18.00, op zaterdag van 9 tot 13 uur. Sommige apotheken zijn langer open.
5.2
STAND VAN ZAKEN: ARBEIDSPARTICIPATIE EN -TIJDEN
Arbeidsparticipatie en arbeidsduur In Zweden is een werkweek van 40 uur normaal. Hoewel de lonen vanuit Europees perspectief relatief hoog zijn, liggen de lonen er wel lager dan in de Benelux. De hiërarchische verschillen zijn kleiner. Vooral mensen met een hoge functie verdienen er vaak minder dan wanneer ze diezelfde functie in Nederland zouden hebben. Daar staat tegenover dat het voor werkgevers heel moeilijk is om iemand te ontslaan. Ook zijn de verschillen in salariëring tussen mannen en vrouwen relatief klein. Er is een solide sociaal zekerheidsstelsel en niemand hoeft zich zorgen te maken over ziektekostenverzekeringen of ouderschapsverlof. Kersverse vaders en moeders hebben samen recht op 450 dagen ouderschapsverlof, op te nemen voordat het kind acht jaar wordt. In de praktijk blijven de meeste moeders het eerste jaar na de bevalling thuis. Het 56
krijgen van kinderen heeft geen significante invloed op de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Het enige zichtbare effect is dat vrouwen een tijdelijke vermindering van het aantal werkuren naar lange part-time banen hebben wanneer het kind nog jong is (Anxo, 2009). Daarnaast is er ook de mogelijkheid van betaald verlof (80% van het inkomen) bij ziekte van een kind voor een maximum van 60 dagen per jaar en kind (Anxo, 2009). Dit geldt ook wanneer een ander familielid ernstig ziek is en zorg nodig heeft. In vergelijking met Nederland betekent dit dat er in Zweden naast een hogere participatie een veel groter aandeel van de banen van vrouwen full-time zijn. Dit is duidelijk terug te zien in tabel 5.1, waar het gemiddelde van het aantal uren per baan ruim 200 uur hoger ligt. Daarnaast is ook te zien dat de werkgelegenheidsgraad in Zweden minder verschil toont tussen mannen en vrouwen, dan in Nederland. In 2007 werkte 36 procent van de vrouwelijke beroepsbevolking part-time (tabel 5.2). Tabel 5.1
Werkgelegenheidsgraad en gemiddeld aantal gewerkte uren voor werkenden, bevolking van 15-64 jaar, 2008 (procenten) Nederland
Zweden
Gemiddelde OECD
Werkgelegenheidsgraad (mannen)
81,9
78,1
75,7
Werkgelegenheidsgraad (vrouwen)
70,2
73,2
57,5
Uren per werkende
1389
1625
1764
Bron:
OECD Employment Outlook (2009)
Tabel 5.2
Verdeling van arbeidstijd per geslacht in procenten, 2007
Full-time Part-time
Bron:
Vrouwen
Mannen
Totaal
64,1
88,6
77,0 23,0
35,9
11,4
1-19 uur
6,4
3,4
4,8
20-34 uur
29,5
8,0
18,2
Swedish Labour Force Survey (AKU), Anxo (2009)
De redenen om part-time te werken wijken af wanneer je de Zweedse vrouwen met de Nederlandse vrouwen vergelijkt. Wanneer via Eurostat gekeken wordt wat de belangrijkste reden is om in deeltijd te werken voor vrouwen in verschillende Europese landen, is het opvallendste verschil dat het voor Zweedse part-timers veel vaker moeilijk is om een full-time baan te vinden. In Zweden geeft 26,4 procent van de vrouwen dit als reden op, terwijl dit met 4,4 procent voor de Nederlandse vrouwen nauwelijks een probleem lijkt te zijn. In Zweden vormen zorgtaken (voor kinderen of familie) daarentegen weer een minder vaak genoemde reden dan in Nederland (23,2% van de Zweedse vrouwen versus 46,2% van de Nederlandse vrouwen). Hoewel het verschil in de organisatie van de kinderopvang hiervoor een reden zou kunnen zijn, zou het hier ook om een cultureel verschil kunnen gaan. Dat een cultureel een reden zou kunnen zijn wordt bevestigd door Portegijs (2006): het zijn vooral de opvattingen over arbeid en kinderopvang die bepalen of moeders willen werken en of ze gebruik willen maken van
57
kinderopvang. Het aanbod en de kosten van kinderopvang spelen een ondergeschikte rol in deze beslissing. Blijkbaar wil in Zweden een groter deel van de vrouwen wel full-time werken, maar is deze baan niet beschikbaar, terwijl het bij de Nederlandse vrouwen geen probleem zou zijn om full-time te werken als ze dat zouden willen. Dit komt overeen met een studie van Cousins & Tang (2004) waar 36 procent van de Zweedse vrouwen met een baan van 1-29 uur aangeeft meer te zouden willen werken, terwijl dit maar voor 17 procent van de vrouwen in Nederland geldt. Tegelijkertijd constateren Stier en Epstein (2003) dat de wens tot minder uur werken nergens zo groot is als in Zweden. Blijkbaar willen veel fulltimers minder uur werken. Als geheel betekent dit dat in Zweden relatief veel werknemer niet hun gewenst arbeidsduur kunnen realiseren. Zowel wensen tot meer als minder uren komen relatief veel voor. In Nederland liggen preferenties en werkelijkheid veel dichter bij elkaar. Flexibele werktijden Vakbonden zijn erg invloedrijk in Zweden. Driekwart tot 80 procent van de beroepsbevolking is lid van een vakbond en collectieve afspraken hebben betrekking op 90 procent van de werkenden. Hierdoor is er bij het maken van afspraken veel ruimte voor onderhandeling, waarbij er ook veel flexibiliteit is op lokaal niveau. Dit heeft tevens geleid tot meer flexibele arbeidstijden (Anxo, 2009). In de European Company Survey van Eurofound (2009) is per land aangegeven welk aandeel van bedrijven boven de tien werknemers gebruik maakt van flexibele werktijd arrangementen. Dit varieert van vrijheid in de begin- en eindtijden tot een vergaand systeem van zogenaamde urenbanken, waarbij men een verplichting heeft om een bepaald aantal uren in een bepaalde periode te werken, maar kan variëren in de momenten waarin men dit invult. Zweden scoort relatief hoog op deze vormen van flexibiliteit. Binnen de EU staat Zweden op de vierde plaats met 67 procent van de bedrijven met enigerlei vorm van flexibele arrangementen. Dit is hoger dan Nederland waar dit percentage bijna 60 procent is. Wat betreft de genoemde urenbanken staat Zweden op de tweede plaats met 13 procent en Nederland op de zesde plaats met acht procent. Deze hoge positie van Zweden bij urenbanken correspondeert met een aantal artikelen waarin wordt geconstateerd dat in Zweden veel aandacht en ruimte bestaat voor zelfroosteren (zie bijvoorbeeld, Kreicbergs, 2006 en Kloeze, 2010). In de vierde European Working Conditions Survey (2007), een survey onder werkenden, scoort Zweden op diverse indicatoren van flexibiliteit echter weer iets minder gunstig dan Nederland (zie bijlage 3). Er kan dus geen definitieve conclusie getrokken worden dat Zweden in meer algemene zin hoger scoort op flexibele werktijden. In Zweden is het voor Europese begrippen relatief gebruikelijk om in de avond te werken (Déhora, 2006). Alleen Finland en landen met een siësta als Spanje en Griekenland scoren hoger. Nederland zit ergens in de middenmoot van de 15 originele EU-landen, al is het verschil met Zweden niet zo groot. Thuis- en telewerken Eurofound biedt een vergelijking van de mate van telewerken in de verschillende EUlanden. Zweden scoort daarbij hoger dan het EU-gemiddelde, maar wel lager dan Nederland.
58
Tabel 5.3
Aandeel werkenden dat (wel eens) gebruik maakt van telewerken vanuit huis, 2007 Aandeel telewerken vanuit huis (%)
Nederland
14,0
Zweden
10,5
EU-gemiddelde Bron:
8,3
Eurofound, Working conditions Survey 2007.
5.3
STAND VAN ZAKEN: TIJDSBESTEDING
Tijd besteed aan huishoudelijke arbeid en zorg (mannen en vrouwen) De gemiddelde tijd die in Zweden besteedt wordt aan huishoudelijk werk door 20 t/m 64jarigen is 2 uur en 5 minuten (mannen) en 3 uur en 4 minuten (vrouwen). Deze verhouding is echter minder scheef dan in Nederland. Hier is de verhouding bijna 1:2 (mannen: 2 uur en 1 minuut en vrouwen 3 uur en 40 minuten). Wat betreft de zorg voor kinderen is de verdeling tussen man en vrouw in Nederland nog aanzienlijk schever dan in Zweden (zie bijlage 1). Ondanks dat de taakverdeling in het huishouden tussen mannen en vrouwen in Zweden steeds gelijker wordt, is er nog wel duidelijk een traditioneel patroon zichtbaar waarbij de vrouw het merendeel van het huishoudelijke werk doet (Anxo, 2002). Vrije tijd Zweedse mannen hebben met 5 uur en 2 minuten bijna een half uur meer vrije tijd dan Zweedse vrouwen. Dit is voor beide groepen ongeveer een half uur minder dan in Nederland. (zie bijlage 1). Reistijd De gemiddelde tijd die een voltijder kwijt is aan woon-werkverkeer is 25 (vrouw) tot 29 minuten. Deze reistijden zijn lager dan in Nederland, waar deze rond de 50 minuten liggen (zie bijlage 1). Zweden is een relatief dunbevolkt land, waardoor er van files hoogstens sprake is rond de paar grote steden in het midden en het zuiden van het land, zoals Stockholm. Om de congestie aan te pakken, heeft Stockholm in 2007 een belasting ingevoerd (na een pilot in 2006), die qua hoogte varieert op basis van het tijdstip dat een automobilist een bepaald gebied inrijdt. De duurste tijden zijn van 7.30 uur tot 8.30 uur ’s ochtends en van 16.00 uur tot 17.30 ’s middags. In de herfst van 2008 was de hoeveelheid verkeer in het belaste gebied met 18 procent afgenomen ten opzichte van dezelfde periode in 2005. In dezelfde tijd was er een stijging van zeven procent te zien in het gebruik van openbaar vervoer, wat echter voornamelijk aan de bevolkingsgroei wordt toegerekend (Trafikkontoret, 2009). In dezelfde spitstijden is er een ‘seat utilisation’ van 70 procent in de bus en 120 procent in de metro, wat inhoudt dat een gedeelte van de passagiers moet staan. Ziekteverzuim Gebruik van dezelfde bron als in hoofdstuk 4 voor Nederland geeft aan dat Zweden iets lager scoort op de ziekteverzuimuitgaven en vrijwel vergelijkbaar is wat betreft de 59
arbeidsongeschiktheidsuitgaven. Wel heeft in Zweden een verschuiving plaatsgevonden van ziekteverzuimkosten naar kosten van arbeidsongeschiktheid.
Tabel 5.4
Uitgaven aan ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid als percentage van het Bruto Binnenlands Product (GDP) 1990
2000
2005
Nederland
2,9
2,2
2,3
Zweden
3,1
2,0
1,7
Nederland
4,7
2,7
2,4
Zweden
1,9
2,1
2,5
Sickness programmes (% GDP)
Disability programmes (% GDP)
Bron:
OECD, Sickness, Disability and Work, 2009. Cijfers in deze publicatie afkomstig van OECD Social Expenditure database (www.oecd.org/els/social/expenditure).
In de onderstaande tabel staat een korte typering van de uitkomsten voor Zweden in vergelijking met Nederland. Op sommige publieke voorzieningen, met name de opvang, is de flexibiliteit in tijden groter. Voor een aantal andere indicatoren van ruime openingstijden en flexibiliteit scoort Zweden echter lager (openingstijden private voorzieningen, telewerk).
60
Tabel 5.5
Tijden in Zweden ten opzichte van die in Nederland Zweden ten opzichte van Nederland
Toegankelijkheid voorzieningen: Schooltijden (begin- en eindtijden, voor- tussen- en naschoolse opvang)
Ruimer
Opvangtijden
Ruimer
Openingstijden medische dienstverleners Openingstijden publieke dienstverlening
Vergelijkbaar
Gebruik van e-government
Iets hoger (57 vs. 55 procent)
Openingstijden private voorzieningen (supermarkt, winkels, klussen in huis, etc.)
Minder ruim
Tijdbesteding: Arbeidstijden, Arbeidsduur en arbeidsparticipatie
Hogere participatie vrouwen en meer uren
Telewerken
Lager
Flexibele werktijden
Geen grote verschillen (onderlinge verhoudingen verschillen per bron)
Tijd besteed aan arbeid en zorg, door mannen en vrouwen
Arbeid en zorg meer gelijk verdeeld
Vrije tijd
Lager
Reistijd (met name woon- werkverkeer)
Lager
Ziekteverzuim(kosten)
Lager
5.4
STAND VAN ZAKEN: BELEIDSDOELEN EN VERKENNING ACHTERGRONDEN
In de onderstaande tabel staat de score van Zweden weergegeven op een aantal beleidsdoelen in vergelijking met Nederland. Zowel het BNP per hoofd van de bevolking als per gewerkt uur (productiviteit) is in Zweden lager dan in Nederland. Zweden springt er met name uit op het punt van de arbeidsparticipatie en welzijn (internationale ranking “geluk”). Voor onze studie is het van belang om te weten of ruime(re) en (meer) flexibele tijden van voorzieningen en werk hierin een belangrijke rol spelen.
61
Tabel 5.6
Voorlopig overzicht kenmerken van Zweedse situatie ten opzichte van de beleidsdoelen Zweden ten opzichte van Nederland
Arbeidsparticipatie, arbeidsduur
hoge participatiegraad, zowel voor mannen als vrouwen aantal gewerkte uren per werkende persoon lager dan in VS
Bruto Nationaal Product per hoofd van bevolking
Lager
Productiviteit
Lager
Welzijn (combinatie arbeid en zorg) Op internationale rankings van “geluk” scoort Zweden hoog (nog hoger dan Nederland) Hoge combinatiedruk doordat veel vrouwen veel uren werken Mobiliteit
Minder files, kortere reistijden (dun bevolkt)
Omvang publieke dienstverlening
uitgebreide en betaalbare publieke dienstverlening, hoge belastingsdruk
Collectief ritme
Iets gebruikelijker om ’s avonds te werken
Toegankelijkheid voorzieningen
Iets ruimere openingstijden sommige publieke voorzieningen (kinderopvang) Minder ruime openingstijden private voorzieningen
Verdeeleffecten
minder grote verschillen in salarissen
In de internationale literatuur waarin de hoge arbeidsparticipatie (van vrouwen, zowel in personen als uren) aan de orde komt (zie bijvoorbeeld Anxo, 2009; Forslund, 2009; Jaumotte, 2003; Sundstrom, 1993), worden niet zozeer de ruimere en meer flexibele tijden van voorzieningen en werk als achtergrond genoemd, maar komen de volgende achtergrondfactoren veel sterker naar voren:
kinderopvang; belastingwetgeving; zwangerschaps- en ouderschapsverlof.
Op ieder van deze punten gaan we hieronder verder in. Kinderopvang Zweden besteedt een relatief groot aandeel van het GDP aan kinderopvang (zie tabel 5.7). In vergelijking met Nederland zijn de bestedingen vele malen groter, waaruit samen met het grotere gebruik van de voorzieningen geconcludeerd kan worden dat de kinderopvang een meer geïntegreerd onderdeel van de samenleving uitmaakt. Tabel 5.7
Publieke uitgaven aan formele dagopvang en voorschoolse educatie als als percentage van het BNP, 1999 Totaal
Waarvan: formele dagopvang
Nederland
0,6
0,2
Zweden
1,9
1,3
VS
0,5
0,1
Bron:
Jaumotte, 2003
62
Het lijkt zeer onwaarschijnlijk om de hoge mate van gebruik van kinderopvang toe te schrijven aan de inderdaad wat ruimere openingstijden dan in Nederland. Eerder lijkt sprake van het tegendeel. De hoge mate van integratie van kinderopvang in het dagelijkse leven heeft geleid tot ruime openstelling. Bovendien spelen bij het gebruik van kinderopvang ook hele andere factoren een rol, zoals de prijs en kwaliteit. In 2002 is in Zweden een wet ingevoerd die een maximum prijs van kinderopvang regelt. Daarnaast is het deel van de kosten van de opvang die door de ouders betaald moeten worden verlaagd van 20 tot 25 procent naar elf procent (OECD, 2005). In het oude systeem was ruimte voor grote regionale verschillen, maar sinds de hervorming besteedt een gemiddelde familie vier procent van haar netto-inkomen aan kinderopvang (Lundin e.a., 2008). In Nederland zijn de kosten van kinderopvang minder transparant. Bijna driekwart (72,5%) van de werknemers kwam in 2004 in aanmerking voor een bijdrage van de werkgever. Daarnaast bestaat de mogelijkheid van financiering door de gemeente. Als de ouders niet in aanmerking komen voor deze opties, worden de kosten door de ouders gedragen, tenzij ze boven een bepaalde drempel kunnen worden afgetrokken om de inkomstenbelasting te betalen of in aanmerking komen voor een regeling voor alleenstaande ouders in de bijstand (Portegijs e.a., 2006). Waar in Zweden een gemiddelde familie vier procent van haar netto-inkomen aan kinderopvang besteedde, is dit bedrag in Nederland voor een gemiddelde familie ruim negen procent (Portegijs e.a., 2006, tabel 6.6). Doordat de kinderopvang voor het grootste deel publiek georganiseerd is, ligt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit bij het Zweedse Ministerie voor Onderwijs en Wetenschap (OECD, 2005). Het doel van de overheid is om kinderopvang te integreren in een ‘levenslang leren’-concept. De verantwoordelijkheid bij de invoering van de eisen en de controle hiervan ligt echter op gemeentelijk niveau. Dit wordt ook in de gaten gehouden door het Zweedse Nationale Bureau voor Schoolverbetering (NASI). In 2002 had 97 procent van de gemeentes en scholen een kwaliteitsrapport over hun instelling gemaakt. Geïndividualiseerde belastingen Naast de beschikbaarheid van kinderopvang en betaald zwangerschapsverlof zijn ook de geïndividualiseerde belastingen als reden voor de hoge participatie van vrouwen aan te dragen (Forslund, 2009). In 1971 zijn verschillende belastingstelsels voor koppels en alleenstaanden vervangen door een belastingsysteem voor individuen onafhankelijk van hun burgerlijke staat. Door de progressieve inkomensbelasting, betekende deze verandering in de praktijk een lager belastingpercentage voor werkende vrouwen. Selin (2009) berekende dat zonder deze verandering het aantal werkende getrouwde vrouwen in 1975 tien procent lager zou zijn. Het Zweedse stelsel maakt het daardoor aantrekkelijk voor vrouwen om te werken. In het Nederlandse belastingstelsel zit wel een component, waarbij partners samen belast worden, waardoor een tweede inkomen in de praktijk hoger belast wordt (Jaumotte, 2003, p. 58). Wat betreft de belastingen is ook een andere ontwikkeling van belang. In een eerdere studie die zich meer op de jaren ’80 richt, wordt aangegeven dat de positie van full-timers ten opzichte van part-timers in deze periode gunstiger is geworden. Het marginale belastingtarief voor full-timers is verlaagd, terwijl dit bij de part-timers omhoog ging (Sundström, 1993).
63
Zwangerschapsverlof Eerder is opgemerkt dat het hoge percentage vrouwelijke full-timers in Zweden alleen mogelijk is door de ruime mogelijkheden voor (betaald) verlof (Anxo, 2009). Zo bieden het zwangerschapsverlof van 450 dagen (voor man en vrouw) en 60 dagen verlof per jaar voor zorg de mogelijkheid om op belangrijke momenten beschikbaar te zijn, zonder dat dit negatieve consequenties heeft voor het inkomen of de zekerheid van de baan. Verschil in realisatie preferenties met Nederland Uit diverse studies komt naar voren dat werkenden in Nederland er beter in slagen om hun wensen ten aanzien van de arbeidsduur te realiseren. In Zweden is het aandeel deeltijders dat langer zou willen werken en full-timers dat juist korter zou willen werken, relatief groot. Omdat deze laatste groep relatief omvangrijk is, leidt dit tot een relatief hogere arbeidsduur in Zweden. De spanning met preferenties komt ook naar voren in het feit dat in Zweden de tevredenheid over de balans tussen werk en andere zaken lager is dan in Nederland (Ylikännö, 2010). In een verklarende analyse blijkt dat hoe langer de arbeidsduur, hoe lager de tevredenheid.
5.5
VERTALING SITUATIE ZWEDEN NAAR SCENARIO VOOR NEDERLAND
Hierboven is de tijdsordening van de Zweedse samenleving in kaart gebracht. Een vertaling van de Zweedse situatie naar de Nederlandse zou betekenen dat men de Zweedse tijdsordening zou overnemen, waar ze verschilt van de Nederlandse, en natuurlijk waar het mogelijk is. Vergelijking Nederland - Zweden Allereerst is het van belang om een beeld te hebben van waar de verschillen liggen tussen de Nederlandse en de Zweedse tijdsordening. We kijken dan met name naar openingstijden van diverse voorzieningen en organisatie van werktijden. De rede hiervoor is dat dit de elementen zijn die in Nederland door middel van tijdbeleid zouden kunnen worden overgenomen. Aspecten als tijdbesteding of arbeidsparticipatie zien we meer als resultanten van de tijdsordening en van andere factoren. De openingstijden van winkels zijn in Zweden weliswaar gedereguleerd, maar de feitelijke openingstijden van private voorzieningen lijken minder ruim dan in Nederland. De openingstijden van de publieke dienstverleningen lijken niet veel te verschillen tussen Zweden en Nederland. De openingstijden van kinderopvang lijken iets ruimer in Zweden (7.00 tot 18.30 in de gemeentelijke ‘förskola’ in Zweden vs. 7.30 tot 18.00 / 18.30 in de formele kinderopvang in Nederland). Mogelijk is kinderopvang in Nederland echter iets flexibeler doordat men in Nederland procentueel meer gebruik maakt van flexibele opvangvormen (oppas of informele opvang door familie, vrienden of buren) dan in Zweden (waar de meeste kinderen naar de formele gemeentelijke opvang gaan). Ook als men kijkt naar de organisatie van werktijden is het moeilijk om een duidelijk verschil te erkennen tussen Nederland en Zweden. Verschillende statistische bronnen geven tegenstrijdige uitkomsten (zie hierboven), maar de verschillen tussen de twee landen zijn nooit heel groot. Als men naar telewerken kijkt, lijken Zweden er minder gebruik van te maken dan Nederlanders: zowel het aandeel dat weleens gebruik maakt van telewerken vanuit thuis als de gemiddelde tijd besteed aan thuis werken is lager in Zweden dan in Nederland. 64
Onderstaande tabel geeft een overzicht weer van de genoemde verschillen. Tabel 5.8
Openings- en werktijden in Nederland en Zweden
openingstijden winkels openingstijden publieke voorzieningen
situatie Nederland
situatie Zweden
Hoe scoort Zweden t.o.v. Nederland?
tussen 7.30 en 9.00 – tussen 17.00 en 18.00
09.30 – 18.00 ma t/m vr
Krapper
tussen 8.00 en 9.00 – 16.00
8.00 – 12.00 en 13.00 – 16.30
Vergelijkbaar
9.30 – 14.00 of 16.00 za
soms 1 avond in de week open tijden kinderopvang
7.30 – 18.00 / 18.30
7.00 – 18.30
Ruimer
flexibiliteit werktijden
zie paragraaf 4.3 en bijlage 3
zie paragraaf 5.1 en bijlage 3
Geen grote verschillen (onderlinge verhoudingen verschillen per bron)
thuis- en telewerken
ongeveer 15 procent
10 procent
iets lager
Hieruit komt naar voren dat de verschillen tussen Nederland en Zweden niet bijzonder groot zijn, als men strikt in termen van tijdsordening (in de zin van openingstijden en werktijden) spreekt. Projectie Zweedse tijdsordening op Nederland Een vertaling van de Zweedse tijdsordening naar de Nederlandse situatie zou betekenen dat men de openingstijden en werktijden die in Zweden gebruikelijk zijn in Nederland overneemt. Dit zou dus het volgende betekenen:
openingstijden van winkels worden korter; openingstijden van publieke voorzieningen (bijv. gemeentehuis) veranderen niet; de formele kinderopvang is ongeveer één uur per dag langer geopend; de flexibiliteit in de werktijden verandert niet veel; men maakt minder gebruik van thuis- en telewerk.
Puur in termen van tijden gezien lijkt het dus niet alsof heel veel zou veranderen als men in Nederland het Zweedse model zou overnemen. Op een aantal aspecten zou men in flexibiliteit achteruitgaan als men in Nederland de Zweedse tijdsordening zou overnemen: kortere openingstijden van winkels en minder telewerken zouden het naar verwachting moeilijker maken voor mensen om zelf vorm te geven aan de combinatie van werk en privéleven. Het enige aspect wat verbeterd zou worden als men in Nederland de Zweedse tijdsordening zou toepassen is de openingstijden van formele kinderopvang.
5.6
KOSTEN EN BATEN VAN HET ‘ZWEEDSE SCENARIO’
Nu we een beeld hebben van hoe de Nederlandse tijdsordening zou veranderen als we het ‘Zweedse scenario’ zouden toepassen, is het van belang om in kaart te brengen welke effecten dit zou hebben op de beleidsdoelen die in de focus staan van dit onderzoek.
65
Effecten van een Zweedse tijdsordening in Nederland Hier willen we uitwerken welk effect de invoering van het ‘Zweedse scenario’ in Nederland zou hebben op elk van de beleidsdoelen. Participatie Allereerst willen we kijken naar de effecten van het ‘Zweedse scenario’ op de arbeidsparticipatie. Eén van de weinige studies die het effect van openingstijden van kinderopvang op arbeidsparticipatie meet (Breunig e.a. 2009) zegt alleen dat de arbeidsparticipatie van vrouwen met ongeveer 2 procentpunten zou toenemen als de gemiddelde score voor tevredenheid met de tijden van de kinderopvang met een punt zou toenemen. Dit zegt nog niet welke verruiming van de opvangtijden daarvoor nodig zou zijn. Uit enquêtes in Nederland blijkt dat er behoefte is aan opvang met ruimere openingstijden (zie paragraaf 3.2). Als men mensen echter vraagt, wat ze ertoe zou kunnen bewegen om meer te gaan werken, dan spelen ruimere openingstijden van kinderopvang geen belangrijke rol (zie paragraaf 3.2). We kunnen dus weinig zeggen over het effect op de arbeidsparticipatie in Nederland van een verruiming van de openingstijden van de kinderopvang met één uur, maar er zijn aanwijzingen dat het effect waarschijnlijk niet groot is. Al met al moeten we dus concluderen dat de invoering van de Zweedse tijdsordening in Nederland waarschijnlijk weinig effect zou hebben op de participatie en op de arbeidsduur. Misschien zouden de kortere openingstijden van winkels zelfs een negatief effect kunnen hebben. In Zweden is weliswaar de participatie van vrouwen hoger dan in Nederland, maar die heeft kennelijk voornamelijk met andere factoren te maken dan met tijdbeleid. In paragraaf 5.4 is meer informatie opgenomen over de achtergronden voor de hoge arbeidsparticipatie in Zweden. Productiviteit We zien weinig in het ‘Zweedse scenario’ wat tot een verhoging van de productiviteit zou moeten leiden. Hooguit zou het afnemen van thuis en telewerken tot een daling kunnen leiden, aangezien deze vormen van werk de productiviteit positief beïnvloeden. Omdat we geen groot effect van het ‘Zweedse scenario’ verwachten op de arbeidsparticipatie of op de productiviteit, zullen de effecten op het BNP per capita waarschijnlijk ook verwaarloosbaar zijn. Welzijn Het lijkt alsof de wens naar ruimere openingstijden van kinderopvang in Nederland meer te maken heeft met een wens om de stress en de tijdsdruk te verminderen dan met het idee dat dit mogelijkheden zou bieden om meer te gaan werken (zie paragraaf 3.2). Mogelijk zou dus de combinatiedruk iets af kunnen nemen als de openingstijden van de kinderopvang verruimd worden, omdat Nederlandse ouders van jonge kinderen tegenwoordig aangeven dat ze stress ervaren bij het brengen en halen van hun kinderen van en naar school of de opvang. Weliswaar is de combinatiedruk tegenwoordig hoger voor Zweedse vrouwen dan voor Nederlandse. Dit lijkt echter meer te maken te hebben met de omvang van hun banen dan met de tijdsordening zelf. De kortere openingstijden van winkels in het ‘Zweedse scenario’ en het lagere gebruik van telewerken zouden echter de tijdsdruk weer kunnen laten oplopen. Al met al is het moeilijk om te zeggen of het ‘Zweedse scenario’ überhaupt veel effect zou hebben op combinatiedruk en op welzijn. Mobiliteit Gezien de geringe verandering in werktijden en openingstijden van de meeste voorzieningen verwachten we ook geen noemenswaardig effect van het ‘Zweedse 66
scenario’ op mobiliteit, en hiermee ook niet op files of de belasting van het openbaar vervoer. Zweden heeft weliswaar veel minder last van files dan Nederland, maar dit is vooral te relateren aan de verschillen in bevolkingsdichtheid, en niet aan de tijdsordening. Omvang publieke dienstverlening en toegankelijkheid voorzieningen De omvang van de publieke dienstverlening zou licht kunnen toenemen voorzover de verruiming van de openingstijden van formele kinderopvang publieke aanbieders betreft. De kosten van de kinderopvang, die voor een deel publiek gedragen worden, zullen ook licht toenemen door de ruimere openingstijden. De toegankelijkheid van voorzieningen verandert met het Zweedse scenario over het algemeen weinig. De kinderopvang wordt beter toegankelijk, maar winkels en banken slechter. Collectief ritme Het effect op het collectieve ritme zal minimaal zijn, gezien de beperkte veranderingen die het ‘Zweedse scenario’ met zich meebrengt. Hooguit zou men zich kunnen voorstellen dat de langere openingstijden van de kinderopvang ertoe leiden dat mensen minder tijd doorbrengen in het gezinsverband. Dit lijkt echter onwaarschijnlijk, gezien de huidige preferenties van Nederlanders, en gezien het feit dat ook Zweden hun kinderen ook niet te lang bij de opvang willen laten (zie paragraaf 5.1). Verder zouden de langere werktijden van de werknemers van de kinderopvang en de kortere werktijden van de werknemers van de winkels en banken een rol kunnen spelen, maar waarschijnlijk zal het effect op het collectieve ritme vrij klein blijven. Verdeeleffecten Bij de verdeeleffecten gaat het vooral om de vraag wie baat heeft bij de verruiming van de opvangtijden en wie de kosten draagt. Baat hebben de ouders van jonge kinderen, en waarschijnlijk vrouwen het meest, omdat ze in Nederland tegenwoordig vaker dan mannen hun arbeidsparticipatie laag houden om voor kinderen te zorgen en onder combinatiedruk leiden. In Nederland worden de kosten van kinderopvang gedeeld tussen ouders, werkgevers en overheid. Allebei (ouders, werkgevers en uiteindelijk alle belastingbetalers) zouden dus moeten betalen voor de verruiming van de opvangtijden. Kosten en baten Over het algemeen stellen we dus vast dat de vertaling van de Zweedse tijdsordening naar Nederland vrij weinig effect zou hebben op de beleidsdoelen die in de focus van dit onderzoek staan. Een kwantificering van de hierboven genoemde effecten met het doel om ze tegen elkaar af te wegen in een kosten-baten berekening blijkt buitengewoon lastig, gezien het gebrek aan informatie over de omvang van de mogelijke effecten. Het enige wat te berekenen valt is misschien nog de kosten van een verruiming van de opvangtijden met één uur. De effecten hiervan kunnen echter niet gekwantificeerd worden, laat staan vertaald in baten. Daarom moeten we het bij de bovenstaande kwalitatieve beschrijving van de effecten laten.
67
68
6
VERENIGDE STATEN
6.1
STAND VAN ZAKEN: TOEGANKELIJKHEID EN BEREIKBAARHEID VOORZIENINGEN IN TERMEN VAN TIJDEN
Openingstijden private dienstverlening De verschillende overheidsniveaus in de VS reguleren in het algemeen niet de openingstijden van winkels. De belangrijkste uitzondering geldt voor winkels die een licentie hebben voor de verkoop van alcoholische dranken: de openingstijden van deze winkels verschillen per staat. De variatie in openingstijden is gerelateerd aan de opvattingen van het management en de behoefte van de consumenten. Sleutelvariabelen zijn: de omvang van de metropool, de soort winkel en de omvang/de grootte van de winkel. In grote metropolen, zoals New York en Los Angeles zijn de meeste supermarkten en drugstores gewoonlijk 24 uur per dag open, zeven dagen per week, terwijl warenhuizen, winkelcentra en de meeste andere grote winkels normaal gesproken open zijn op maandag tot en met zaterdag van 10.00 uur tot 21.00 uur en vaak ook op zondag, maar dan wel korter, van 11.00 uur tot 17.00 à 18.00 uur. Ook op nationale feestdagen zijn de winkels normaal gesproken open (met uitzondering van hele belangrijke feestdagen, zoals Thanksgiving en Kerstmis). Gedurende het vakantieseizoen blijven veel warenhuizen en andere grote winkels langer open (tot wel 23.00 uur) om vakantiegangers maximaal gelegenheid te geven inkopen te doen. De winkels van de grootste supermarkten in de VS zijn continu open, met uitzondering van Kerstmis. In veel kleinere steden en landelijke plaatsen heersen strenge religieuze tradities die de reden zijn dat veel lokale detailhandelaren op zondag dicht zijn en de paar die wel open zijn, zijn slechts enkele uren open. Maar ook in de meeste van deze kleine gemeenschappen is er vaak tenminste één grote supermarkt die 24 uur per dag, zeven dagen per week open is. Openingstijden publieke dienstverlening Door de verscheidenheid aan staten in de VS, is het lastig om algemene uitspraken te doen gelden voor het hele land. Om de openingstijden van gemeentehuizen in de VS in kaart te brengen, is steekproefsgewijs op de internetsites gekeken van gemeentehuizen in verschillende plaatsen en staten. Hoewel deze plaatsen verspreid over het land liggen, is er toch sprake van een bepaald patroon. Gemeentehuizen openen op maandag tot en met vrijdag voornamelijk om 8.00 of 8.30 uur de deuren en sluiten tussen 16.30 en 17.30 uur. Een klein aantal gemeentehuizen heeft één avondopenstelling in de week, wat dan wel weer vaak gecombineerd wordt met een sluiting op vrijdagmiddag. Hierbij moet overigens wel opgemerkt worden dat specifieke afdelingen binnen het gemeentehuis weer hun eigen tijden kunnen hanteren. De VS scoort heel goed op de ‘e-government readiness index’ van de UN global egovernment survey (OECD 2009). Over het daadwerkelijke gebruik van e-government in de VS hebben we echter weinig gegevens kunnen vinden. Gegevens uit 2003 laten zien dat het gebruik van e-government toen veel lager was in de VS dan in Zweden (23 vs. 44 procent) (Eurostat). Dit suggereert dat het nu waarschijnlijk nog lager is, en ook lager dan in Nederland, waar het gebruik van e-government vergelijkbaar is met het Zweedse.
69
Onderwijs in de Verenigde Staten De leerplichtige leeftijd varieert per staat. De leeftijd waarop de leerplicht begint varieert van vijf tot acht jaar en de leeftijd waarop de leerplicht eindigt varieert van 14 tot 18 jaar. Een groeiend aantal staten heeft nu een leerplicht tot 18 jaar. In de VS zijn er geen verplichte crèches of voorschoolse opvang. Kinderopvang is een private voorziening. De federale regering financiert een bepaald pre-school programma voor kinderen van gezinnen met lage inkomens, maar de meeste families moeten zelf een preschool of kinderopvangplek vinden en betalen7. De hoogte van de ouderbijdrage is niet gereguleerd in wetgeving. Werkgever kunnen een deel bijdragen. Ouders betalen een bijdrage afhankelijk van het gebruik, waaraan geen wettelijk plafond zit (Van Bostelen e.a., 2007). In de V.S. ligt het mediaan percentage van het jaarinkomen dat een tweeoudergezin uitgeeft aan kinderopvang tussen de 7 en 17 procent. Het mediaan percentage van het jaarinkomen dat een alleenstaande ouder uitgeeft aan voorschoolse opvang ligt tussen de 24 en 60 procent (Van Bostelen e.a., 2007). Een schooldag in de elementaire schools is gewoonlijk van 8.30 uur tot 15.00 à 15.30 uur, met één uur lunchtijd. In high schools zijn de schooltijden gewoonlijk van 7.30 tot 14.00 à 14.30 uur. Extra activiteiten voor school of sportactiviteiten worden na de schooltijden gepland. Lessen in de openbare scholen zijn van maandag tot en met vrijdag. Op zaterdag en zondag wordt geen les gegeven. Voor zover sprake is van buitenschoolse opvang, is deze gemiddeld tot 18.00 uur open. De opvang vindt plaats op school of een externe instelling (Van Bostelen e.a., 2007). Opvangtijden in de Verenigde Staten Door Van Bostelen e.a. is in 2007 een internationaal vergelijkend onderzoek uitgevoerd naar de kinderopvang in acht landen. In de inleiding geven zij aan dat het erg lastig is om de landen te vergelijken door de complexiteit van de kinderopvangstelsels. Ze geven aan dat zelfs binnen één land verschillende kinderopvangstelsels kunnen bestaan, zodat het zelfs niet doenlijk is om een beschrijving te geven van het kinderopvangstelsel die voor dat hele land geldt (Van Bostelen e.a., 2007). Met betrekking tot de Verenigde Staten wordt de staat South Carolina als voorbeeld genomen. De kinderopvang bestaat uit verschillende soorten instellingen. Zo zijn er instellingen die gesponsord worden door non profit-organisaties of de kerk, maar ook door commerciële instellingen. De overheid is bij de kinderopvang vooral betrokken om achterstanden bij kinderen te voorkomen en arme gezinnen te ondersteunen. Dit gebeurt voornamelijk door middel van programma’s, zoals het ‘ABC-programma’, waarmee de kwaliteit, beschikbaarheid en betaalbaarheid van kinderopvang van lagere inkomensgroepen wordt ondersteund (Van Bostelen e.a., 2007). Buiten deze programma’s voor specifieke groepen en instanties, is er vanuit de overheid geen regeling die voor iedereen geldt waarbij kosten worden gedeeld. Wel kunnen werkgevers een bijdrage leveren. Het departement Sociale Zaken in South Carolina maakt een onderscheid tussen drie types kinderopvang. De Family Child Care Home is een kleinschalige vorm, waarbij er per verzorger maximaal zes kinderen mogen zijn. De Group Child Care Home biedt opvang aan zeven tot en met twaalf kinderen. Bijna een kwart (22%) van deze aanbieders 7
In South-Carolina ontvangt in totaal tien procent van de huishoudens waarvan (ook0 de moeder werkt een vergoeding (subsidie) van de overheid om kinderopvang te financieren (Van Bostelen e.a., 2007).
70
biedt ook opvang in de avond en daarnaast ook nog eens acht procent ’s nachts. 17 Procent biedt ook opvang in het weekend. De grotere Child Care Centers bieden opvang aan dertien of meer kinderen en zijn daardoor meer te vergelijken met kinderdagverblijven in Nederland. Aan alle vormen zijn kwaliteitseisen verbonden. In de leeftijd van één tot vijf jaar gaat rond de 40 procent naar de Child Care Centers, maar opvang door familie of vrienden neemt bij elke leeftijd tot twaalf jaar het merendeel voor zijn rekening. De Family Child Care Home en vooral de Group Child Care Home zijn flexibele instanties, die daardoor in enige mate de mogelijkheid bieden voor opvang in de avond of in het weekend. Hiervan is bij de Child Care Centers maar in hele beperkte mate sprake. Deze opvang vindt voornamelijk plaats binnen de gebruikelijke kantoortijden. Slecht zes procent van de instellingen verzorgt na 18.00 uur opvang. Opvang in het weekend is bij 1,6 procent van de instellingen mogelijk (Van Bostelen e.a., 2007). De omvang van het aanbod van kinderopvang in de staat South-Carolina laat echter te wensen over. Van de 46 verschillende districten hadden er slechts twaalf voldoende geregistreerde kinderopvangcentra om te voldoen aan de vraag, wat knelpunten oplevert voor de arbeidsparticipatie van de ouders (Van Bostelen e.a., 2007). Gezondheidszorg in de Verenigde Staten De gezondheidszorg in de VS is voor een groot deel geprivatiseerd. In vergelijking met zes andere westerse landen heeft de VS het laagste aantal huisartsen en is daardoor ook afhankelijk van internisten en pediatrie (kindergeneeskunde) voor primaire zorg (Schoen e.a., 2007). In de Commonwealth Fund International Health Policy Survey, die door Schoen e.a. (2007) benut wordt, is gevraagd naar de beschikbaarheid van een huisarts of een vaste zorgverlener. In de VS zegt 30 procent van de respondenten (en in Nederland 49% van de respondenten) nog dezelfde dag een afspraak met een arts te kunnen maken bij ziekte of medische zorg. Twintig procent van de respondenten in de VS zegt een wachttijd te moeten overbruggen van zes dagen of langer. In Nederland is het overeenkomstige percentage vijf procent. Ruim een kwart (28%) van de respondenten uit de VS geeft aan ook in het weekend terecht te kunnen bij een huisarts of een vaste hulpverlener en 25 procent geeft aan ’s avonds na 18 uur langs te kunnen komen. Deze cijfers zijn een stuk hoger dan voor Nederland (respectievelijk 8% en 5%), maar dat is ook een kwestie van organisatie. In Nederland heb je in de avond en weekenden vervangende huisartsen en huisartsenposten die wel bereikbaar zijn. In 2009 is er opnieuw een Commonwealth Fund International Health Policy Survey uitgevoerd. Deze survey is gehouden onder meer dan 10.000 huisartsen in elf landen, waaronder Nederland, Zweden en de Verenigde Staten. De conclusie uit deze survey is dat ondanks dat de VS meer uitgeeft aan gezondheidszorg dan de andere landen, de VS ten opzichte van de overige 10 landen het laagst scoort in termen van toegang tot zorg.
71
STAND VAN ZAKEN: ARBEIDSPARTICIPATIE EN ARBEIDSDUUR
6.2
Arbeidsparticipatie, arbeidstijden en arbeidsduur In de VS is de werkgelegenheidsgraad iets lager dan in Nederland. Het aandeel voltijders in de VS is wel veel hoger dan in Nederland. Ook van de vrouwen werkt meer dan 80 procent voltijd, wat ruwweg vergelijkbaar is met Zweden8. Tabel 6.1
Werkgelegenheidsgraad en gemiddeld aantal gewerkte uren voor werkenden, bevolking van 15-64 jaar, 2008 (procenten) Nederland
Zweden
Verenigde Staten
Gemiddelde OECD
Werkgelegenheidsgraad (mannen)
81,9
78,1
76,4
75,7
Werkgelegenheidsgraad (vrouwen)
70,2
73,2
65,5
57,5
Uren
1389
1625
1792
1764
Aandeel van deeltijdwerk in totale werkgelegenheid (mannen en vrouwen)
37%
15%
14%
16%
Aandeel van deeltijdwerk in totale werkgelegenheid (vrouwen)
60%
20%
19%
26%
Bron:
OECD Employment Outlook (2009)
Het aantal gewerkte uren per werkende is in de VS hoger dan in Nederland. Ten opzichte van Nederland wordt dit voor een belangrijk deel verklaard door de omvang van deeltijdwerk. Maar ook tussen de VS en Zweden is er een verschil, ondanks dat het aandeel deeltijdwerk in beide landen vergelijkbaar is (zie tabel 6.1). Dit verschil is typerend in de vergelijking met veel Europese landen. Faggio en Nickel (2006) laten zien dat Amerikanen zowel relatief lange werkweken maken, relatief veel weken werken en korte vakantieperioden hebben. Tabel 6.2
Gemiddeld aantal werkelijk gewerkte uren per werkende 2000
2004
2008
2009
Nederland
1374
1362
1389
1378
Zweden
1642
1605
1625
1610
VS
1836
1802
1792
1768
Gemiddelde OECD
1812
1776
1764
1739
Bron:
8
OECD, Employment Outlook 2009, OECD, 2009
Cijfers voor Zweden wijken wat af van die in het hoofdstuk van Zweden zelf, maar het gaat hierbij om een andere bron (en dus waarschijnlijk een andere definitie) en een ander jaar.
72
Flexibele werktijden De VS is niet opgenomen in de European Survey on Working Conditions, die voor Europese landen systematisch registreert hoe groot het aandeel werknemers is dat flexibele werktijden heeft. In de Employment Outlook van de OECD van 2001 (hoofdstuk 4) zijn voor niet-Europese landen ad-hoc bronnen benut om toch een vergelijking te kunnen maken met Europese landen. De VS scoort op het aandeel werknemers dat flexibele werktijden heeft, hoger dan alle Europese landen (45% tegenover 36% voor Nederland). Maar het betreft hier wel gedateerde cijfers van rond 1996. Bij de behandeling van Nederland hebben we gezien dat dit aandeel intussen wel hoger geworden is (44% voor Nederland in 2005). Dit geldt naar verwachting echter ook voor de VS, zodat zij op het gebied van flexibele werktijden naar alle waarschijnlijkheid hun voorsprong behouden zullen hebben. Uit SHRM Foundation (2009) blijkt bijvoorbeeld dat in 2009 54 procent van de VS-werknemers aangeeft de mogelijkheid van flexibele werktijden te hebben. Sinds 2005 is er echter geen significante stijging of daling gevonden. Hoewel deze percentages niet direct te vergelijken zijn met de Eurofoundonderzoeken, ondersteunt het wel onze verwachting, dat dit percentage ook voor de VS sinds 2006 is gestegen. Thuis- en telewerken Het aandeel tele- en thuiswerkers in de VS (24,6%) ligt tussen aandeel telewerkers in Nederland (26,4%) en Zweden (18,7%) in, maar is beduidend hoger dan het gemiddelde aandeel van 15 landen in de EU. Hetzelfde geldt voor het aandeel telewerkers dat vanaf huis werkt. Het aandeel mobiele telewerkers en het aandeel thuiswerkers is in de VS echter hoger dan in Nederland en Zweden. Tabel 6.3
Soorten telewerk naar land (in %) All home-based 1) teleworkers
Mobile teleworkers
2)
Self-employed teleworkers in 3) SOHOs
All teleworkers (excluding overlaps)
Nederland
20,6
4,1
5,0
26,4
Zweden
14,9
4,9
2,0
18,7
7,4
4,0
3,4
13,0
17,3
5,9
6,3
24,6
EU (15) VS 1)
Vanaf huis werken met pc. Gebruik maken van ICT om werk over te dragen;
2)
Ergens anders werken dan op de werkplek op kantoor, gebruik maken van online verbindingen;
3)
SOHO= small office, home office
Bron:
Gareis (2002).
73
Kijken we naar de mate waarin werkzame personen in de VS, Nederland en Zweden geïnteresseerd zijn in de mogelijkheid van tele- of thuiswerken, dan is de conclusie dat het aandeel werkzame personen in de VS dat geïnteresseerd is in een permanente situatie van telewerken vanuit huis groter is dan in Nederland en Zweden. Voor andere vormen van telewerk scoort Nederland hoger qua interesse. Tabel 6.4
Interesse in telewerken onder werkzame personen (in %)
Nederland
Interested in permanent home) based telework
Interested in alternating home) based telework
Interested in centre) based telework
Interested in any of these types of telework
44,2
68,5
64,1
74,7
Zweden
43,3
60,6
45,6
67,3
EU (15)
40,1
51,5
54,5
66,5
VS
50,5
61,7
61,6
73,3
Bron:
Gareis (2002).
Werklozen en andere personen die op zoek zijn naar werk zijn in de VS vooral geïnteresseerd in de mogelijkheden van een enkele dag thuiswerken of in centre-based telework. Tabel 6.5
Interesse in telewerken onder werklozen en andere personen die op zoek zijn naar werk (in %)
Nederland
Interested in permanent home) based telework
Interested in alternating home) based telework
Interested in centre) based telework
Interested in any of these types of telework
62,0
72,0
67,9
76,2
Zweden
59,6
68,9
54,8
82,5
EU (15)
55,3
62,9
68,1
75,6
VS
61,3
65,2
65,3
77,7
Bron:
Gareis (2002).
Tijd besteed aan huishoudelijke arbeid en zorg (mannen en vrouwen) De tijd die besteedt wordt aan huishoudelijk werk is relatief laag in de VS vergeleken met bijvoorbeeld Nederland (zie bijlage 1). Vrouwen in de VS tussen de 20 en 64 jaar besteden gemiddeld 3 uur en 13 minuten aan het huishouden, terwijl dat in Nederland 3 uur en 40 minuten is. Met Zweden zijn de verschillen heel klein. Vrouwen besteden in Zweden hier zelfs nog iets minder tijd aan. Wat betreft de tijd besteed aan zorg voor kinderen scoort de VS nog iets hoger dan Nederland en zeker hoger dan Zweden. De verdeling tussen man en vrouw wat betreft zowel huishoudelijke arbeid als zorg voor kinderen is meer gelijk dan in Nederland. Overigens geldt ook voor de VS dat de vrouw een duidelijk groter deel van haar tijd hieraan kwijt is. De relatieve verschillen zijn iets groter dan in Zweden. Een verklaring voor het verschil in tijd besteed aan huishoudelijk werk tussen de VS en Nederland is dat veel werk wordt uitbesteed. Een illustratie hiervan is onderstaande tabel 74
over koken. Uit de tabel blijkt dat Amerikanen hier minder tijd aan besteden en vaker naar een restaurant gaan. Tabel 6.6
Koken als voorbeeld van uitbesteding huishoudelijk werk Tijd besteed aan koken thuis (uren per week)
Uitgaven per persoon aan restaurants, in verhouding tot de VS (VS=100)
Nederland
6,3
42,7
85,3
0,50
Zweden
7,7
17,3
78,9
0,22
VS
4,1
100
100
1
Bron:
Uitgaven per Ratio uitgaven aan persoon aan eten, restaurants en drinken thuis in uitgaven aan eten, verhouding tot de drinken thuis (VS=1) VS (VS=100)
Time spent cooking, MTUS
Uitgaande van de cijfers over tijdsbesteding kan echter maar een deel van de verschillen in gewerkte tijd tussen Nederland en de VS verklaard worden door minder tijd die aan het huishouden wordt besteed. Amerikaanse vrouwen besteden op jaarbasis ongeveer 500 uur meer aan werken en ongeveer 160 uur minder aan huishoudelijk werk. Tussen Amerikaanse en Nederlandse mannen zijn de verschillen kleiner. Besparing op huishoudelijk werk kan dus nooit het totale verschil in gewerkte tijd (gemiddelde 400 voor mannen en vrouwen) verklaren. Ook de studie van Burda e.a. (2006) komt op basis van tijdsbestedingdata tot de conclusie dat het totaal aan huishoudelijk werk en betaalde arbeid in de VS eenvoudigweg hoger is. Vrije tijd Inwoners van de VS van 20 t/m 64 jaar hebben gemiddeld genomen minder vrije tijd dan de inwoners uit Zweden en Nederland (bijlage 1). Bij mannen loopt dit verschil op tot bij na een uur per dag. Bij vrouwen zijn de verschillen iets kleiner. Reistijd Bijlage 1 met een vergelijking van de tijdsbesteding in de drie landen laat zien dat de tijd voor woon-werkverkeer in de VS lager ligt dan voor Nederland. Dat Amerikanen relatief beperkt tijd besteden aan woon-werkverkeer ten opzichte van Europeanen wordt bevestigd in een survey die beschreven staat op de website www.japan-guide.com. Wel komt daarin naar voren dat Amerikanen relatief veel gebruik maken van de auto en weinig van openbaar vervoer. Ziekteverzuim De OECD heeft internationaal vergelijkende cijfers over ziekteverzuim. Het betreft hier echter geen tijd, maar uitgaven aan uitkeringen hiervoor. De uitkomsten hiervan zijn hieronder weergegeven. Tevens zijn arbeidsongeschiktheidsregelingen opgenomen, omdat de verdeling over ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid sterk zal afhangen hoe de nationale stelsels zijn weergegeven. Pas als beide samen lager of hoger scoren geeft dit meer zekerheid dat het ziekteverzuim lager is. Daarbij moet worden opgemerkt dat de uitgaven ook afhankelijk zullen zijn van de generositeit van het uitkeringsregime. De uitgaven zijn daarom maar een benadering. Dit is zeker ook relevant voor de VS. Op basis van de uitgavencijfers scoort deze aanzienlijk lager dan Nederland. Bij een studie als Faggio en Nickell (2006) die een benadering geeft op basis van tijd, komt echter tot veel kleinere verschillen. 75
Tabel 6.7
Uitgaven aan ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid als percentage van het Bruto Binnenlands Product (GDP) 1990
2000
2005
Nederland
2,9
2,2
2,3
Zweden
3,1
2,0
1,7
VS
0,8
0,6
0,7
Nederland
4,7
2,7
2,4
Zweden
1,9
2,1
2,5
VS
0,5
0,6
0,7
Sickness programmes (% GDP)
Disability programmes (% GDP)
Bron:
OECD, Sickness, Disability and Work, 2009. Cijfers in deze publicatie afkomstig van OECD Social Expenditure database (www.oecd.org/els/social/expenditure).
Hier een overzicht van de tijden, zoals die in bijlage 1 van dit rapport zijn terug te vinden: Tabel 6.8
Tijdbesteding in Nederland, VS en Zweden per geslacht, voor personen van 20 t/m 64 jaar (in uren en minuten per dag) Nederland
Reistijd woon-werk verkeer (voltijders) Huishoudelijke taken Zorg voor kinderen Vrije tijd
Zweden
Verenigde Staten
0:50 (man)
0:29 (man)
0:34 (man)
0:41 (vrouw)
0:25 (vrouw)
0:25 (vrouw)
2:01 (man)
2:05 (man)
2:00 (man)
3:40 (vrouw)
3:04 (vrouw)
3:13 (vrouw)
0:15 (man)
0:18 (man)
0:18 (man)
0:43 (vrouw)
0:33 (vrouw)
0:55 (vrouw)
5:30 (mannen)
5:02 (mannen)
4:37 (man)
5:10 (vrouwen)
4:36 (vrouwen)
4:18 (vrouw)
Bron: eigen berekeningen, MTUS (Nederland, VS), HETUS online (Zweden)
In onderstaande tabel 6.9 zijn de resultaten van paragraaf 6.2 en 6.3 kort samengevat. Tevens zijn daarin de resultaten voor Nederland opgenomen.
76
Tabel 6.9
Tijden die in kaart moeten worden gebracht VS t.o.v. NL
Toegankelijkheid voorzieningen: Schooltijden (begin- en eindtijden, voor- tussen- en naschoolse opvang)
Vergelijkbaar
Opvangtijden
Vergelijkbaar (beperkt aanbod, waarbij de grootschalige centers alleen op kantoortijden open zijn. Daarnaast bestaat een (beperkt) kleinschaliger aanbod met ruimere tijden)
Openingstijden medische dienstverleners
Ruimer
Openingstijden publieke dienstverlening
Vergelijkbaar
Gebruik van e-government
waarschijnlijk lager
Openingstijden private voorzieningen (supermarkt, winkels, klussen Ruimer in huis, etc.)
Tijdbesteding: Arbeidstijden, arbeidsduur en arbeidsparticipatie
Tijden en duur langer, participatie in personen lager
Flexibele werktijden
Vaker
Telewerken
Iets minder vaak, maar klein verschil
Tijd besteed aan huishoudelijke arbeid en zorg, door mannen en vrouwen
Minder veel huishoudelijk werk
Vrije tijd
Lager
Verhouding man/vrouw iets gelijker
Reistijd (met name woon- werkverkeer)
Lager
Ziekteverzuim
Lager (o.b.v. kosten)
6.3
STAND VAN ZAKEN: BELEIDSDOELEN EN VERKENNING ACHTERGRONDEN
Onderstaande tabel geeft de stand van zaken van de VS ten opzichte van Nederland op een aantal beleidsdoelen. Omdat tijdsaspecten zelf ook beleidsdoelen vormen, zijn diverse elementen uit tabel 6.10 reeds aan de orde gekomen in de vorige paragrafen. Bij welzijn is dit deels het geval, omdat hier het aspect van spanning in de combinatie arbeid en zorg een rol speelt. Bij een meer algemene welzijnsindicator scoort de VS lager dan Nederland en Zweden (Veenhoven, 2009).
77
Tabel 6.10 Overzicht kenmerken van Amerikaanse situatie ten opzichte van de beleidsdoelen VS ten opzichte van Nederland arbeidsparticipatie, arbeidsduur
Participatiegraad in personen lager dan in NL en Zweden
Bruto Nationaal Product
Relatief hoog
Productiviteit(sgroei)
Niveau vergelijkbaar met Nederland
Hoog aantal gewerkte uren per werkende persoon
Groei over langere termijn bezien hoger in VS Welzijn (combinatie arbeid en zorg)
“Geluksindicator” voor VS lager Huishoudelijke taken makkelijk en goedkoop uitbesteedbaar op de markt maar veel ‘working poor’
Mobiliteit
Kort woon-werkverkeer Hoog gebruik auto
Omvang publieke dienstverlening
Weinig publieke dienstverlening, lage belastingsdruk
Collectief ritme
Vaker in weekends en ’s avonds werken
Toegankelijkheid voorzieningen
Flexibele openingstijden
Verdeeleffecten
‘Working poor’
Tabel 6.11 Productie en productiviteitsindicatoren (2008) BNP per hoofd (duizenden dollars)
BNP per gewerkt uur (dollars)
Nederland
41
55
Zweden
37
46
VS
47
55
Bron: OECD
Voor de verklaring van verschillen VS – Europa bestaat met name voor de productiviteitsgroei en voor de verschillen in gewerkte uren de nodige literatuur. Een hogere productiviteitsgroei in de VS wordt nogal eens in verband gebracht met technologische innovaties en het gewicht van innovatieve sectoren, wat bevorderd zou worden door een flexibele product- en arbeidsmarkt (zie bijvoorbeeld Saint-Paul, 2002; Pierre en Scarpetta, 2004). Omdat de verschillen naar arbeidsduur een sterk tijdsgerelateerd aspect is, gaan we op bestaande verklaringen hiervoor dieper in. Er is veel literatuur over mogelijke verklaringen van de verschillen tussen de uren die werknemers in de VS werken en de uren die de werknemers in Europa werken. De verklaring die het meest gerelateerd is aan de tijdsordening is die van “marketization”. Het verschil in het aantal uren betaald werk per week wordt verklaard door de grotere marketization van huishoudelijke diensten in de VS: eten klaarmaken, kinderopvang, mantelzorg voor oudere, schoonmaken van het huis, tuin- huis onderhoud, dit soort zaken worden op de markt ingekocht, waardoor de Amerikaan meer tijd heeft om te werken en ook meer uren vrije tijd overhoudt dan Europeanen. Tel je het aantal betaalde uren werk op bij het aantal uren dat aan huishoudelijk taken wordt besteed, dan zou volgens bepaalde onderzoekers dat totaal 78
voor Amerikanen net zo groot zijn als voor Europeanen, alleen is de verdeling anders: Amerikanen besteden meer uren aan betaald werk en minder aan huishoudelijke taken. (Freeman en Schettkat, 2005, 2004, Rogerson, 2008). Op grond van eerdere analyses met de tijdsbestedingdata blijkt echter dat het verschil in huishoudelijke arbeid maar een deel van het verschil in betaalde uren compenseert. Ook Burda e.a. (2006) komen tot meer relativerende conclusies op grond van tijdsbestedingdata. Het feit dat de dienstverlenende marktsector in Europa minder ontwikkeld is dan in de VS, maar dat Europa en de VS wel vergelijkbaar zijn in termen van output per uur wordt verklaard uit het belastingregime, dat hierin een sleutelrol zou spelen. Belastingen creëren voor heel veel economische activiteiten prikkels om eerder/bij voorkeur informeel uitgevoerd te worden dan in de markt sector. Technologische veranderingen spelen ook een rol: technologische veranderingen creëren prikkels om tijd te herallokeren van zowel de goederen-producerende marktsector en de informele arbeid naar de dienstverlenende marktsector. Door de steeds verder toegenomen belastingen in Europa is het resultaat dat de uren betaald werk in Europa steeds verder is gedaald en dat de meeste verschillen in tussen Europa en de VS voor rekening komen van de verschillen in de dienstverlenende markt sector (Rogerson, 2008). Prescott (2004) heeft de rol van belastingen in relatie tot de verschillen in arbeidsaanbod in de tijd en tussen verschillende landen onderzocht. Hij bestudeert in het bijzonder het effect van de marginale belastingvoet op het arbeidsinkomen in de G7-landen. Hij concludeert dat de marginale belastingvoet de belangrijkste factor is in de verklaring van de verschillen in arbeidsaanbod in de tijd en de grote veranderingen in het relatieve arbeidsaanbod in de tijd. Dekker en Ederveen (2006) zoeken een verklaring voor de verschillen tussen het aantal gewerkte uren op jaarbasis van Amerikanen en Europeanen door internationale verschillen in preferenties te onderzoeken, verschillen in voorzieningen voor verlof en kinderopvang en in instituties op de arbeidsmarkt, zoals belastingen en uitkeringen. Hiermee probeert Dekker e.a. inzicht te krijgen in de richting en omvang van de determinanten van het aantal gewerkte uren per werknemer. Hun belangrijkste conclusies met betrekking tot tijdsordening zijn:
Zowel in Nederland als in de VS is er een negatieve relatie tussen tijd besteed aan arbeid en tijd besteed aan andere activiteiten. Mensen die meer uren werken, besteden minder tijd aan huishouden en zorg, aan herstel (slapen, eten, drinken), aan televisie kijken maar ook aan zaken als het onderhouden van sociale contacten, het verrichten van vrijwilligerswerk en informele hulp. Europese werknemers zijn tevreden over hun leven, gezondheid en hun werk in het algemeen, maar minder tevreden over de beschikbare hoeveelheid vrije tijd en hun financiële positie. In vergelijking met West-Europese werknemers geeft een groter aandeel Amerikanen aan meer uren te willen werken. Ook vindt een groter deel van de Amerikanen dat een goed salaris belangrijk is en dat het belangrijk is om iets te bereiken in het werk. De langere arbeidsduur in de VS is dus ook gekoppeld aan een andere kijk op werk, inkomen en vrije tijd in vergelijking met Europa. Er gaat een negatief effect uit van hogere marginale belastingen op het aantal gewerkte uren; Subsidies voor kinderopvang hebben een stimulerende werking op de arbeidsparticipatie van vrouwen. Ouderschapsverlof leidt tot een hogere arbeidsparticipatie van de doelgroep.
79
De reden dat het aantal gewerkte uren in Nederland beduidend lager is dan in Zweden en de VS is de relatief hoge marginale belastingdruk in Nederland. Het aantal gewerkte uren per werknemer blijkt met name laag te zijn in landen met hoge belastingen, genereuze uitkeringen en ruime regelingen voor ouderschapsverlof. Eerder is wel opgemerkt dat dit laatste de participatiegraad wel verhoogt. Arbeidsinstituties kunnen echter maar een beperkt deel van de verschillen in gewerkte uren verklaren. Er is kennelijk ook een belangrijke rol voor andere factoren weggelegd, bijvoorbeeld arrangementen zoals kinderopvang, preferenties over tijdsbesteding en meer algemene cultuurkenmerken van landen.
In de literatuur over de verklaring van de relatief lange werktijden van Amerikanen worden dus factoren als lage belastingen en uitkeringen en culturele aspecten (preferenties) een groot gewicht toegekend. Voorts speelt de marketization van diensten een belangrijke rol (die overigens weer met het belastingregime samenhangt). De rol van tijdsorde in de zin van bijvoorbeeld openingstijden van voorzieningen komt slechts mondjesmaat aan de orde. Jaumotte (2003) noemt dit aspect wel als mogelijke verklaring van verschillen tussen OECD-landen, maar geeft geen verdere empirische invulling hieraan. Burda e.a. (2006) noemen dit punt eveneens en geven een meer welvaartstheoretisch betoog dat instituties in de VS, zoals ruime openingstijden, ertoe leidt dat collectief de vrije tijd minder op elkaar is afgestemd, waardoor deze ook minder aantrekkelijk wordt, omdat men deze minder gezamenlijk kan doorbrengen (met bijvoorbeeld de partner). Dit maakt werken aantrekkelijker. Ook is een bepaald werkpatroon een soort sociale norm voor een land die zichzelf daarmee in stand houdt.
6.5
VERTALING SITUATIE VS NAAR SCENARIO VOOR NEDERLAND
Om een idee te hebben van hoe Nederland er uit zou zien met een ‘Amerikaanse’ tijdsordening is het van belang om eerst de verschillen tussen de Nederlandse en de Amerikaanse tijdsordening in kaart te brengen. Daarna kan de Amerikaanse tijdsordening, waar ze verschilt van de Nederlandse, geprojecteerd worden op de Nederlandse situatie. Vergelijking Nederland – VS De tijdsordening in de Verenigde Staten verschilt van de Nederlandse op een aantal punten. Onderstaande tabel biedt een vergelijkend overzicht van de openingstijden en werktijden in Nederland en in de VS. De openingstijden van winkels lijken ruimer in de VS dan in Nederland. Dit geldt ook voor de openingstijden van medische dienstverleners, ook al hebben we geen directe informatie over de openingstijden, maar slechts gegevens uit enquêtes waarin mensen aangeven wanneer ze bij hun huisarts terecht kunnen (zie paragraaf 6.1). De publieke voorzieningen zijn in de VS niet langer open dan in Nederland. De schooltijden van de basisschool zijn vergelijkbaar in de VS en in Nederland. Over de openingstijden van kinderopvang in de VS valt weinig te zeggen, aangezien het grootste gedeelte ervan in de VS privaat is geregeld. De openingstijden van de formele kinderopvang zijn vergelijkbaar met de Nederlandse (zie paragraaf 6.1).
80
Tabel 6.7
Openings- en werktijden in Nederland en de VS
openingstijden winkels
situatie Nederland
situatie VS
Hoe scoort de VS t.o.v. Nederland?
supermarkten tot 20.00 of 21.00
grote supermarkten 24/24
ruimer
tussen 7.30 en 9.00 – tussen 17.00 en 18.00
11.00 – 17.00 zo
10.00 – 21.00 ma t/m za
+ koopavonden en koopzondagen openingstijden publieke voorzieningen
tussen 8.00 en 9.00 – 16.00
8.00 of 8.30 – 16.30 of 17.30
vergelijkbaar
soms 1 avond per week open
soms 1 avond open, gesloten op vrijdag middag
openingstijden medische dienstverlening
zie 6.1
zie 6.1
schooltijden
8.30 – 12.00 en 13.15 – 15.15
8.30 – 15.00 of 15.30, met vergelijkbaar 1 uur lunchtijd
tijden kinderopvang
7.30 – 18.00
tot 18.00
vergelijkbaar
flexibiliteit werktijden
verouderde gegevens
verouderde gegevens
iets hoger?
thuis- en telewerken
26,4 %
24,6 %
iets lager
ruimer (zie 6.1)
In de VS lijken werktijden flexibeler te zijn dan in Nederland. Dit beeld is echter gebaseerd op gebrekkige gegevens. De gegevens over de flexibiliteit van werktijden zijn uit 1996, en we kunnen alleen gissen dat in beide landen de trend is blijven stijgen zonder dat Nederland de VS inhaalde (zie paragraaf 6.2). SIBIS is de enige bron van vergelijkbare statistische gegevens over het gebruik van thuisen telewerk in de VS en in Europa. Volgens deze bron was het gebruik van telewerk in de VS en in Nederland in 2002 sterk vergelijkbaar (Gareis 2002). Hierbij moet echter worden opgemerkt dat SIBIS ten opzichte van andere bronnen een hoge schatting geeft van het aandeel telewerkers in Nederland, en dat deze gegevens inmiddels ook relatief oud zijn. Projectie Amerikaanse tijdsordening op Nederland Als we ons baseren op de bovenstaande vergelijking van de Nederlandse en de Amerikaanse tijdsordening, dan zou de invoering van een Amerikaanse tijdsordening in Nederland het volgende betekenen:
openingstijden van winkels worden ruimer; openingstijden van publieke voorzieningen veranderen weinig, worden soms slimmer; openingstijden van medische voorzieningen worden ruimer; schooltijden blijven gelijk; kinderopvangtijden blijven gelijk; de flexibiliteit in werktijden wordt hoger; het gebruik van thuis- en telewerken wordt iets lager.
81
Over het algemeen lijkt het dus alsof de Amerikaanse tijdsordening een stap dichter bij een ‘7-tot-7 tijdsordening’ staat dan de huidige Nederlandse. Toch moeten we benadrukken dat de verschillen tussen Nederland en de VS toch niet erg groot zijn als men puur naar de tijdsordening kijkt.
6.6
KOSTEN EN BATEN VAN HET ‘AMERIKAANSE SCENARIO’
Nu we een beeld hebben van hoe een ‘Amerikaanse tijdsordening’ in Nederland er uit zou zien, kunnen we kijken naar het effect van deze tijdsordening op de beleidsdoelen die in de focus staan van deze studie. Effecten van een Amerikaanse tijdsordening in Nederland De twee belangrijkste aspecten van het Amerikaanse scenario, waarvan we het effect willen onderzoeken, zijn: (1) de verruiming van openingstijden in het algemeen en (2) de hogere flexibiliteit in werktijden. We onderzoeken het effect hiervan op de beleidsdoelen. Arbeidsparticipatie Over het effect van de openingstijden van voorzieningen op de arbeidsparticipatie zijn slechts enkele studies beschikbaar, die wijzen op een gunstig effect (zie paragraaf 3.2). Studies die het effect meten van flexibele werktijden op het arbeidsaanbod hebben we niet kunnen vinden (zie paragraaf 3.3.1). De belangrijkste bron van informatie die we hebben is de TIS, waarin mensen kunnen aangeven of ze onder bepaalde voorwaarden (meer) zouden willen gaan werken. Uit deze voorwaarden selecteren we de volgende als voorwaarden waaraan in het Amerikaanse scenario wordt voldaan:
als ik de tijden waarop ik werk goed / beter kan aansluiten op mijn privéleven; als ik vrij nemen kan bij ziekte van een kind op familielid; als de openingstijden van voorzieningen verruimen / meer voorzieningen buiten werktijd open zijn.
Hierbij moeten we opmerken dat de veronderstelling dat aan de twee eerste voorwaarden in het Amerikaanse scenario wordt voldaan eerder optimistisch is. Het kan immers zo zijn dat de grotere flexibiliteit in werktijden in de VS vooral ten goede komt aan werkgevers en niet zozeer meer vrijheid voor werknemers betekent. Bovendien wordt de flexibiliteit in het Amerikaanse scenario ook negatief beïnvloedt doordat er minder gebruik wordt gemaakt van telewerk. Onderstaande tabel geeft weer, welk aandeel van de niet-werkenden en de deeltijdwerkenden in de TIS onder één, twee of drie van bovengenoemde voorwaarden (meer) zou gaan werken.
82
Tabel 6.8
Aandeel van de deeltijdwerkenden en niet-werkenden dat alle drie, twee of één van zijn drie belangrijkste voorwaarden om te gaan werken kiest uit het Amerikaanse scenario (in procenten) 3
2
1
Niet-werkenden - Totaal
0,1
6,4
25,5
- Vrouwen
0,2
5,5
27,5
0
7,8
22,1
0,2
6,7
22,7
- Mannen
Deeltijdwerkenden - Totaal - Vrouwen
0,1
6,2
25,3
- Mannen
0,5
8,0
15,6
Bron:
eigen berekening op basis van TIS ‘09
De resultaten van de TIS geven dus aan dat de meeste mensen twee van hun belangrijkste voorwaarden om meer te gaan werken buiten de lijst kiezen die het ‘Amerikaanse scenario’ kenmerkt. Hierbij komt dat niet eens zeker is dat aan de geselecteerde voorwaarden werkelijk zou worden voldaan in het Amerikaanse scenario (zie hierboven). Dit geeft aan dat een Amerikaanse tijdsordening in Nederland naar verwachting weinig effect zou hebben op de arbeidsparticipatie. Mogelijk zou de toename in flexibiliteit van de werktijden invloed hebben op het ziekteverzuim, wat wederom invloed heeft op het arbeidsvolume. De invloed van flexibele werktijden op het ziekteverzuim is sterk afhankelijk van de mate waarin flexibiliteit meer vrijheid voor de werknemer betekent of dat het sterker ten goede komt aan de werkgever (zie paragraaf 3.3.1). Er zou meer informatie nodig zijn over dit aspect van flexibiliteit in de VS om te kunnen concluderen of het effect van een Amerikaanse scenario op het ziekteverzuim positief zou zijn. Mobiliteit Het effect van ruimere openingstijden en van flexibele werktijden op mobiliteit is weinig onderzocht (zie hoofdstuk 3). Het is denkbaar dat beide aspecten leiden tot een betere spreiding van reistijden, en daardoor tot minder files en piekbelastingen in het openbaar vervoer. Weliswaar reist men in de VS veel met de auto en maakt men relatief weinig gebruik van het openbaar vervoer, maar dit heeft met andere factoren te maken dan met de tijdsordening zelf. Een Amerikaanse tijdsordening in Nederland zou misschien tot iets minder files leiden. We hebben echter geen basis om dit effect te kwantificeren. BNP Het Amerikaanse scenario zou een effect op het BNP kunnen hebben via het effect op participatie, op productiviteit en op files. We hebben gezien dat het verwachte effect op participatie verwaarloosbaar is. Het effect op productiviteit is moeilijk te bepalen, aangezien flexibelere werktijden een positief effect kunnen hebben, maar minder telewerken weer averechts kan werken. Hetzelfde geldt voor de winsten door de mogelijke afname van files: flexibelere werktijden kunnen een gunstig effect hebben, maar minder telewerken kan negatief uitpakken.
83
In deze context is het moeilijk om een kwantificering van deze effecten op het BNP te geven. Op het effect van flexibelere werktijden en telewerk op participatie, productiviteit en het BNP wordt in hoofdstuk 7 nader ingegaan. Daar worden ook de kosten en baten gekwantificeerd. Omvang publieke dienstverlening De publieke dienstverlening hoeft in het Amerikaanse scenario niet sterk toe te nemen. Publieke voorzieningen hanteren immers slimmere openingstijden, eerder dan langere. De enige vorm van publieke dienstverlening die toeneemt, is de zorg, vanwege de langere openingstijden in het Amerikaanse scenario. Toegankelijkheid voorzieningen Voorzieningen worden in het Amerikaanse scenario in het algemeen beter toegankelijk, omdat ze langer en/of slimmer geopend zijn. Dit geldt zowel voor winkels als voor publieke en medische voorzieningen. Verdeeleffecten Het belangrijkste verdeeleffect van het Amerikaanse scenario komt door de langere openingstijden van voorzieningen: deze zijn een positief effect voor de gebruikers van deze voorzieningen, maar kunnen een nadeel zijn voor de werknemers ervan, die op ongunstige tijden (’s avonds en in het weekend) moeten werken. Collectief ritme In het Amerikaanse scenario wordt synchronisatie van tijden moeilijker, door de ruimere openingstijden van voorzieningen en de flexibelere werktijden. Er zijn minder momenten in de week waar duidelijk is dat iedereen vrij is en makkelijk afspraken kunnen worden gemaakt. Het Amerikaanse scenario heeft dus geen gunstig effect op het collectieve ritme. Welzijn Alle bovengenoemde effecten kunnen uiteindelijk worden vertaald in een effect op welzijn: de mogelijke afname in files, de toename in BNP en de betere toegankelijkheid van voorzieningen kunnen een hoger welzijn tot gevolg hebben. Ook de flexibilisering van arbeidstijden en de ruimere openingstijden van voorzieningen kunnen leiden tot een afname van gevoelens van stress en tijdsdruk. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat dit effect niet gelijk verdeeld is: gebruikers van de voorzieningen en werknemers die veel invloed hebben op de eigen werktijden hebben daar meer baat bij dan werknemers van voorzieningen die op ongunstige tijden moeten werken of werknemers van wie de werktijden veranderen zonder dat ze inspraak hierop hebben. Het ongunstige effect van het Amerikaanse scenario op het collectieve ritme kan zich vertalen in negatieve effecten op het individuele welzijn. Kosten en baten Uit het bovenstaande blijkt dat de effecten van een Amerikaanse tijdsordening in Nederland waarschijnlijk vrij beperkt zouden blijven. Er is weinig basis voor een kwantificering van de mogelijke effecten van een Amerikaanse tijdsordening in Nederland. Daarom blijven we bij een kwalitatieve beschrijving van deze effecten.
84
7
FLEXIBELE TIJDSORDENING
Uit de twee voorafgaande hoofdstukken blijkt dat het introduceren in Nederland van de tijdsordening van andere landen (Zweden of de VS) waarschijnlijk weinig effect zou hebben. We gaan nu over tot de berekening van de gevolgen van meer ‘fictieve’ scenario’s. We schetsen de mogelijke gevolgen van twee tegenovergestelde varianten: een ‘flexibele tijdsordening’ (in dit hoofdstuk) en een ‘7-tot-7 tijdsordening’ (in het volgende hoofdstuk). In dit hoofdstuk beschrijven we eerst wat we verstaan onder een ‘flexibele tijdsordening’ en wat de invoering daarvan in Nederland zou betekenen (paragraaf 7.1). Daarna gaan we over tot de effecten van deze tijdsordening op de beleidsdoelen die in deze studie centraal staan, en waar mogelijk tot een kwantificering van de kosten en baten die aan deze effecten verbonden zijn (paragraaf 7.2).
7.1
BESCHRIJVING VAN HET SCENARIO
Kenmerken van een flexibele tijdsordening De flexibele tijdsordening is in de offerteaanvraag van het Ministerie van OC&W als volgt gedefinieerd: ‘Een scenario waarin mensen ‘baas over eigen tijd’ zijn. Iedereen die werk heeft dat tijden plaats onafhankelijk gedaan zou kunnen worden, doet dat ook. Telewerken en thuiswerken zijn volledig ingeburgerd, waardoor reistijden verminderen en mensen meer vrijheid hebben om de combinatie van arbeid en zorg zelf in te vullen. Werknemers binnen bedrijven waar plaats onafhankelijk werken niet mogelijk is en die dus fysiek aanwezig dienen te zijn hebben de verantwoordelijkheid om samen met collega’s zelf het rooster te bepalen. De plaats en tijd onafhankelijke dienstverlening is verbeterd en er is beduidend minder fysiek contact nodig bij het afnemen van diensten en producten’. Het ‘flexibele’ scenario dat aan respondenten van het SCP onderzoek ‘Tijd op orde?’ (Cloïn e.a., 2010) onder de noemer ‘eigen regie’ ter beoordeling werd voorgelegd, was als volgt: ‘Er komt meer individuele vrijheid in het omgaan met de tijd. Werktijden worden aangepast aan individuele wensen en ritmes (…). Iedereen kan het zo plooien dat men werkt op zelfgekozen tijden, bijvoorbeeld door thuis te werken, door op flexibele plekken te werken en door vergaande vormen van zelfroosteren. Ouders bepalen binnen de ruime openingstijden van de kinderopvang en school zelf wanneer ze hun kinderen komen brengen en halen. Dit alles maakt het voor mensen mogelijk om meer uren betaald te werken. De landelijke (school)vakanties verdwijnen, mensen mogen zelf weten wanneer ze op vakantie gaan. Veel zaken waar men vroeger voor op pad moest gaan nu digitaal’. Op basis van deze beschrijvingen definiëren we de constitutieve elementen van een flexibele tijdsordening als volgt:
tijd- en plaatsonafhankelijk werken door telewerken, thuiswerken; meer flexibiliteit in werktijden, zelfroosteren voor bedrijven waar plaatsonafhankelijk werken niet mogelijk is; ‘slimmere’ openingstijden van voorzieningen, die beter aangepast zijn aan de behoeften van de gebruikers. Deze slimmere openingstijden hebben echter wel als
85
randvoorwaarde dat deze passen binnen de preferenties van de werknemers in deze organisaties; plaats- en tijdonafhankelijke dienstverlening, bijv. door online-diensten, automatische loketten, etc. groter gebruik van e-learning in het onderwijs.
De verwachte resultaten hiervan zijn: een vermindering van de reistijden, meer vrije tijd om arbeid en zorg te combineren, een hogere arbeidsparticipatie. Belangrijk is om hier een opmerking te maken over de openingstijden van voorzieningen in dit scenario. De kern van dit scenario is flexibel werken. Uiteraard zouden ruimere openingstijden van voorzieningen hierin een faciliterende rol kunnen hebben. Langere openingstijden zijn echter niet noodzakelijk (en waarschijnlijk eerder niet) de tijden waarop de meeste mensen het liefst willen werken. Daarom gaan we voor dit scenario uit van slechts een beperkte verruiming van openstelling van instellingen. In die zin wijkt dit scenario ook af van het scenario zoals hierboven geschetst in Cloïn e.a. (2010). Verruiming vindt namelijk alleen plaats als dit goed aansluit op de vraag van consumenten, maar ook op de preferenties van de werknemers in deze voorzieningen zelf9. De toename van online verkoop vermindert eveneens de noodzaak van verruiming van “fysieke” openingstijden. Zoals het scenario is beschreven, is de flexibiliteit sterk gericht op het arbeidsaanbod. In veel discussies over de noodzaak van flexibilisering staat juist de vraagkant van de arbeidsmarkt vaak centraal, bijvoorbeeld de mogelijkheden voor bedrijven om hun personeelsomvang aan te kunnen passen aan veranderingen in de vraag naar hun producten bij seizoens- en conjunctuurschommelingen. Uiteraard kan in de flexibele tijdsordening de vraagkant niet genegeerd worden. In meer algemene zin moet de flexibele indeling van werktijden combineerbaar blijven met de eisen van de productie en dienstverlening: bedrijven en organisaties moeten ervoor zorgen dat ze altijd genoeg werknemers beschikbaar hebben op momenten dat het nodig is, en geen overschot op momenten waar weinig te doen is. Dit laatste betekent dus ook dat men rekening moet houden met de transactiekosten die met een zeer flexibele tijdsindeling gepaard gaan: als iedereen meer vrijheid krijgt om zijn tijd flexibel in te delen, betekent het dat veel meer expliciet afgestemd moet worden, door specifieke systemen binnen bedrijven en organisaties bijvoorbeeld, en voor individuen op alle fronten tegelijk (werk, thuis en vrijetijdsactiviteiten). Een middel om de resterende spanning tussen wensen van werkgevers en werknemers op elkaar af te stemmen zijn beloningsverschillen voor gewerkte tijden. Sommige elementen uit het scenario zijn duidelijk complementair: als bijvoorbeeld meer mensen de mogelijkheid krijgen om thuis- of tele- te werken, betekent het dat (bijna) al deze mensen hun werktijden ook flexibel vorm kunnen geven. Bij de uitbreiding van online dienstverlening kan eenvoudiger rekening gehouden worden met de preferenties van het personeel in vergelijking met een verruiming van openingstijden bij “fysieke” winkels. Tot slot moet worden opgemerkt dat een samenleving met een flexibele tijdsordening zoals hierboven beschreven in veel meer opzichten dan alleen de tijdsordening van de
9
Een veel bredere verruiming van openingstijden staat centraal in het 7 tot 7 scenario. Hiermee krijgen deze beide scenario’s een duidelijk onderling onderscheidend profiel.
86
huidige samenleving zou verschillen. De hele beroepsstructuur van de werkzame beroepsbevolking zou bijvoorbeeld anders zijn: in verband met de toename van onlineaankopen en online-dienstverlening zouden waarschijnlijk minder mensen werkzaam zijn in winkels, en meer mensen in het transport en de logistiek. Bovendien zou een geheel flexibele tijdsordening een vrij grote cultuuromslag betekenen. Dit alles betekent dat de veranderingen die een flexibele tijdsordening betekent, hun effecten en de kosten en baten die hieronder gepresenteerd worden pas op lange termijn gerealiseerd kunnen worden. Vertaling van het scenario naar Nederland Allereerst brengen we in kaart in hoeverre elementen van de flexibele tijdsordening in Nederland al voorkomen en wat realistische aannames zijn over de toepassing van een flexibele tijdsordening in Nederland. Thuis- en telewerk Uit de enquête ‘ICT-gebruik bedrijven’ van het CBS blijkt dat het aandeel van de werkzame personen dat regelmatig, minstens een halve dag per week, buiten de bedrijfsvestiging werkt en van daaruit toegang heeft tot het ICT-systeem van het bedrijf, in 2006 13 procent was, 16 procent in 2007 en 18 procent in 2008. Er valt dus een bepaalde groei waar te nemen in het aandeel van de werkzame personen dat telewerkt. Volgens de gegevens van de European Labour Force Survey werkten in 2009 11 procent van de Nederlandse werkzame beroepsbevolking soms of regelmatig thuis, terwijl dit in het Verenigd Koninkrijk, dat als koploper fungeert, 23 procent was. Dit is ook een aanwijzing dat er in Nederland waarschijnlijk nog een fors groeipotentieel is. Gareis (2002) stelt op grond van enquête-onderzoek vast dat in de EU als geheel in 2002 30% van de werknemers aangeeft dat hun werk geschikt is voor thuistelewerk, of dat zij dit reeds doen. Daarnaast geeft nog eens ruim 10% aan dat hun werk hiervoor niet geschikt is, omdat hun bedrijf dit niet toestaat. Voorts is van belang om te vermelden dat in hetzelfde onderzoek de score van thuistelewerk onder zelfstandigen nog hoger is. Deze scores betreffen de EU als geheel. Verwacht mag worden dat het aandeel banen dat geschikt is voor telewerk in Nederland nog iets hoger ligt, omdat Nederland in de feitelijke toepassing reeds hoger scoort. Op grond van deze gegevens zou tussen de 40% en 50% van de werkenden in aanmerking kunnen komen voor telewerken. Een dergelijke inschatting spoort met een inschatting hiervan op basis van de beroepenstructuur. Onderstaande tabel geeft weer hoeveel mensen in 2009 werkzaam waren in verschillende beroepen, en of deze beroepen als wel of niet geschikt voor telewerken kunnen worden beschouwd. We beschouwen mensen met administratieve, commerciële, economische, juridisch bestuurlijke, taalkundig-culturele, wetenschappelijke beroepen en managers als goede kandidaten voor regelmatig gebruik van telewerk. We veronderstellen daarentegen dat mensen in agrarische, de meeste technische (behalve wetenschappelijke), (para) medische, pedagogische (niet wetenschappelijke), verzorgende beroepen of beroepen in het transport, de beveiliging of gerelateerd aan gedrag en maatschappij (niet wetenschappelijk) geen regelmatig gebruik kunnen maken van telewerken omdat hun werk vereist dat ze op een bepaalde plek zijn, namelijk hun boerderij e.d. of fabriek, of dat ze direct contact moeten hebben met hun doelgroep (klanten, patiënten, leerlingen, etc.).
87
Tabel 7.1
Werkzame beroepsbevolking (x 1000) in beroepen die wel of niet geschikt zijn voor thuis- en telewerk
Beroepen 11 Elementaire beroepen
niet geschikt
wel geschikt
521
Lagere beroepen 24 Agrarisch
97
26 Technisch
420
28 Transport
234
29 Lagere (para) medische beroepen
38
31 Administratief commercieel e.d.
603
33 Beveiliging
53
37 Verzorgend
235
Middelbare beroepen 44 Agrarisch
94
46 Technisch
686
48 Transport e.d.
53
49 (Para)medisch
300
51 Administratief commercieel e.d. 53 Juridisch bestuurlijk beveiliging
1079 88
55 Taalkundig cultureel
35
56 Gedrag en maatschappij
116
57 Verzorgende e.d.
287
Hogere beroepen 62 Pedagogisch
304
66 Technisch
121
69 (Para)medisch
152
71 Admin. commercieel economisch e.d.
634
75 Taalkundig cultureel
79
76 Gedrag en maatschappij e.d.
173
78 Managers op hbo niveau
41
Wetenschappelijke beroepen 80 Wetenschappelijke beroepen z.n.d.
35
82 Pedagogisch
105
86 Technisch 89 (Para)medisch e.d.
50 71
91 Economisch administratief e.d.
164
93 Juridisch bestuurlijk
82
96 Gedrag en maatschappij e.d.
68
98 Managers op wetenschappelijk niveau 99 Onbekend
81 272
Totaal werkzame beroepsbevolking
7371
Totaal potentiële telewerkers
3229
Aandeel potentiële telewerkers
0.44
Bron: eigen berekening op basis van CBS Statline
88
Als men naar de samenstelling van de werkzame beroepsbevolking in termen van beroepen kijkt, dan werkten in 2009 ongeveer 45 procent in beroepen waar het regelmatige gebruik van telewerk als een realistische optie kan worden gezien. Deze schatting is aan de optimistische kant voor de huidige situatie omdat bijvoorbeeld bij de administratief-commerciële beroepen ook winkelpersoneel is meegeteld, dat moeilijk van telewerk gebruik kan maken. Aan de andere kant kan men verwachten dat in de toekomst nieuwe technologische ontwikkelingen telewerken mogelijk zullen maken voor beroepen waarvoor dit tegenwoordig niet mogelijk is (zie bijvoorbeeld ontwikkelingen als zorg op afstand, e-learning, online-winkelen, etc.). Het is ook aannemelijk dat het aandeel van de industrie in de totale economie verder zal afnemen, en het werkgelegenheidsaandeel van de dienstverlening verder toenemen. We nemen daarom aan dat in een flexibel scenario 50 procent van de werkzame beroepsbevolking regelmatig gebruik zou maken van een of andere vorm van telewerk. Tabel 7.2
Aandeel van de werkzame personen dat minstens een halve dag per week telewerkt
Telewerk
2006
2007
2008
flexibel scenario
13
16
18
50
Bron: CBS (Statline); aannames SEOR voor flexibel scenario.
Flexibele werktijden Ongeveer de helft van de Nederlandse werkzame personen werkt met vaste begin- en eindtijden. Iets minder dan tweederde van de Nederlandse werkzame personen heeft enige mate van vrijheid in de bepaling van de eigen werktijden, in de zin dat deze niet helemaal door de werkgever worden vastgelegd (EWCS 2005, zie ook Bijlage 3). Dit spoort met de bevinding dat de meerderheid van de Nederlandse bedrijven met flexibele arrangementen werkt, van vrijheid in de begin- en eindtijden tot de mogelijkheid om uren op te sparen voor vrije dagen (zie paragraaf 4.3). Echter maar 20 procent van de Nederlandse werkzame personen kunnen zelf helemaal de eigen werktijden bepalen (EWCS 2005, zie ook Bijlage 3). Wat is een realistische aanname over de toename van de flexibiliteit in werktijden in het flexibele scenario? Voor Nederland zijn er geen goede tijdreeksen over de ontwikkeling van flexibiliteit in werktijden beschikbaar. Uit de European Company Survey blijkt dat het aandeel bedrijven dat de mogelijkheid biedt voor werknemers om uren op te sparen in Nederland van iets minder dan 30 procent tot iets minder dan 40 procent is toegenomen tussen 2004-2005 en 2009 (Riedman e.a. 2010, p.9). Volgens de European Working Conditions Survey had in 2000 ongeveer 53 procent van de Nederlandse werkzame personen invloed op de eigen werktijden. In 2005 waren het 63 procent voor wie de werktijden niet helemaal door de werkgever werden vastgelegd (zie Annex). In 2000 waren 12 procent van de werkzame personen verantwoordelijk voor hun eigen werktijden en rooster. In 2005 geven 20 procent aan de eigen werktijden helemaal te kunnen bepalen. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat de vragen anders gesteld werden in 2000 dan in 2005, zodat de antwoorden niet precies vergelijkbaar zijn. Desondanks laten deze cijfers zien dat er een positieve trend zit in de ontwikkeling van het aandeel mensen dat de eigen werktijden flexibel vorm kan geven.
89
In een flexibele tijdsordening zou zeker iedereen invloed moeten hebben op de eigen werktijden. Om een aanname te maken over het aandeel dat de eigen werktijden geheel zelf mag bepalen, baseren we ons op het aandeel telewerkers dat we in een flexibele tijdsordening veronderstellen. Als 50 procent van de werkzame personen regelmatig gebruik kan maken van thuis- en telewerk, betekent het dat zeker 50 procent van de werknemers de eigen werktijden (bijna) geheel zelf mag bepalen. Onder diegenen die geen gebruik kunnen maken van telewerken zal ongetwijfeld een gedeelte de eigen werktijden toch zelf kunnen bepalen. Om een inschatting hiervan te maken sluiten we aan bij de waarneming van Kreicbergs (2006) voor Zweden dat voorbeelden van zelfroosteren in veel sectoren zijn terug te vinden, zoals de gezondheidszorg, politie, telecommunicatie, detailhandel, banken, transport en ook industrie. Volgens hem kan het concept worden toegepast door tenminste de helft van de werkzame bevolking. Hoe dit zich verhoudt tot telewerkenden is dan niet duidelijk. Voor dit scenario veronderstellen we dat van alle niet-telewerkenden 40 procent zelfroosteren toepast. Dit is dus 20% van alle werkenden. Het overige deel heeft in ieder geval enige invloed op de eigen werktijden. Openingstijden De openingstijden worden een balans tussen vraag van de consumenten en voorkeuren van werknemers in de voorzieningen. Er zijn aanwijzingen dat werken in het weekend, ’s avonds of ’s nachts niet heel populair is onder werknemers (zie Baaijens, 2005). Ook in een flexibele tijdsordening valt te verwachten dat alleen een kleine groep mensen spontaan geïnteresseerd zal zijn in werk ’s avonds of in het weekend, bijvoorbeeld omdat ze dan zorgtaken beter kunnen verdelen met hun partner. Praktisch komt dit voor de openingstijden van voorzieningen neer op een beperkte verschuiving ten opzichte van de huidige situatie, waarbij iets meer flexibiliteit geldt. Omdat de meeste werknemers toch een voorkeur hebben voor meer standaard werktijden, is deze verschuiving echter beperkt. Meer flexibiliteit naar consumenten wordt vooral geboden via online dienstverlening. Bovendien is de noodzaak van verruiming ook minder als werknemers wat makkelijker overdag even vrij kunnen nemen en daarvoor in de plaats dit bijvoorbeeld ’s avonds thuis kunnen compenseren. Plaats- en tijdsonafhankelijke dienstverlening Onder plaats- en tijdsonafhankelijke dienstverlening verstaan we voornamelijk onlinedienstverlening. Het gebruik van internet voor de aankoop van diensten en producten en het regelen van verschillende zaken raakt in Nederland steeds meer ingeburgerd. Er wordt in Nederland vooral veel gebruik gemaakt van internetbankieren en van de mogelijkheid om online producten en diensten te kopen. De omzet van verkoop via internet is tussen 1998 en 2008 gestegen van 41 miljoen naar 4,8 miljard euro. Tussen 2000 en 2009 groeide het aandeel van online-bestedingen als percentage van de totale bestedingen aan non-food in de detailhandel van 0,5 tot 5,5 procent10. Van het digitale aanbod van supermarkten wordt echter nog weinig gebruik gemaakt (Cloïn e.a. 2010). We veronderstellen dat in de flexibele tijdsordening de groei in het aandeel van onlinebestedingen in non-food bestedingen doorgaat, zodat de helft van alle non-food aankopen via internet wordt gedaan. Nederlanders zijn ook in Europa de tweede gebruikers van ‘e-government’, met 55 procent van de bevolking die het internet gebruiken om informatie over de overheid te
10
http://www.hbd.nl/pages/15/Bestedingen-en-marktaandelen/Webwinkels/Online-bestedingentotaal.html?subonderwerp_id=66
90
verkrijgen of om formulieren te downloaden en/of te versturen naar overheidsinstanties. De digitale dienstverlening van gemeente is in de afgelopen jaren sterk ontwikkeld. Het digitale loket van de gemeente wordt dan ook relatief veel gebruikt (Cloïn e.a. 2010). Bij sommige voorzieningen, musea, bibliotheken is de instellingen als huisartsen, ontwikkeling (bijvoorbeeld langzamer (Cloïn e.a. 2010).
zoals apotheken, fysiotherapeuten, detailhandel, post, grote online-dienstverlening momenteel in ontwikkeling. Bij tandartsen, kappers, de horeca of supermarkten is de in de mogelijkheden om online afspraken te maken)
Onze aannames voor het flexibele scenario zijn als volgt:
Ongeveer de helft van alle non-food aankopen worden via internet gedaan; Ook dagelijkse boodschappen doet men niet meer geheel zelf, maar bestelt men deels via het internetservice van de supermarkt; Veel meer van het contact met overheids- en medische instanties verloopt via het internet.
E-learning Het gebruik van e-learning neemt sterk toe. De ontwikkelingen op het gebied van elearning bieden meer ruimte voor flexibiliteit in de tijden waarop geleerd wordt. De groei is het grootste voor hogere vormen van onderwijs (WO, HBO, etc.) en het post-initiële onderwijs. Dit laatste zorgt ervoor dat cursusdeelname en flexibele werktijden heel goed met elkaar te verbinden zijn. In het primaire en voortgezet onderwijs wordt wel meer gebruik gemaakt van e-learning, maar dit gebeurt voor het belangrijkste deel op school zelf, of als alternatieve vorm van huiswerk. Bij deze onderwijssoorten is minder sprake van substitutie van klassikale lessen, omdat face to face interactie tussen leerlingen als wezenlijk wordt beschouwd, zeker ook voor hun sociale vorming. Overzicht belangrijkste aannames In de onderstaande box zijn de belangrijkste aannames nog eens schematisch weergegeven: Box 7.1
Overzicht aannames flexibel scenario
50 procent van de werknemers gebruikt thuis- of telewerk. 40 procent van de niet-telewerkers (20 procent totaal) maakt gebruik van zelf-roosteren. 100 procent van de werknemers heeft invloed op de eigen werktijden. Ongeveer de helft van alle non-food aankopen worden via internet gedaan. Ook dagelijkse boodschappen doet men niet meer geheel zelf, maar bestelt men deels via het internetservice van de supermarkt. Veel meer van het contact met overheids- en medische instanties verloopt via het internet. In het post-initiële onderwijs en het hoger onderwijs wordt veel meer gebruik gemaakt van e-learning. De openingstijden van “fysieke” voorzieningen worden iets flexibeler, maar de verschuivingen ten opzichte van de huidige situatie zijn beperkt.
7.2
KOSTEN EN BATEN
Net als in de vorige hoofdstukken gaan we nu achtereenvolgens in op de effecten van de flexibele tijdsordening op de verschillende beleidsdoelen die in de focus staan van dit onderzoek. Omdat het in dit scenario wat betreft de tijdsorde echter om meer diepgaande 91
verschillen gaat in vergelijking met de huidige situatie, worden de meeste punten verder uitgewerkt dan bij Zweden en de VS. Op diverse punten wordt ook getracht een kwantificering te geven van de kosten en baten die gepaard gaan met de effecten, ook al is deze veelal met veel onzekerheid omgeven. Kosten en baten worden gekwantificeerd voor de effecten van de tijdsordening op: arbeidsparticipatie, arbeidsduur (inclusief doorvertaling naar het BBP), productiviteit, huisvesting- en reiskosten door telewerk, en kosten van files. De effecten van een flexibele tijdsordening op verzuim, toegankelijkheid van voorzieningen, collectief ritme en welzijn, en de kosten en baten van online dienstverlening, e-government en e-learning worden op kwalitatieve wijze in kaart gebracht. Aan het einde van deze paragraaf wordt een overzicht van de kosten en baten van de flexibele tijdsordening gegeven, en wordt het mogelijke uiteindelijke effect op het BNP besproken. Arbeidsparticipatie Om de kosten en baten van een flexibele tijdsordening in termen van arbeidsparticipatie te berekenen, wordt eerst het effect op de participatiegraad en op de arbeidsduur berekend. Er volgt dan een berekening van de verandering in het totaal verdiende uurloon, dat tot slot wordt vertaald naar een verandering in het BBP. Participatiegraad Zoals eerder aangegeven zijn er maar weinig empirische studies die het effect van thuisen telewerken op arbeidsparticipatie meten. Het effect op het aantal uren dat wordt gewerkt, lijkt beperkt in één van de weinige gevonden studies (Casimir, 2001). Er zijn wel aanwijzingen dat thuis- en telewerken en flexibele werktijden positieve effecten hebben op baanbehoud, maar een kwantificering ontbreekt (zie paragraaf 3.3). Onderzoek waarin de effecten van flexibiliteit van werktijden op het arbeidsaanbod worden gekwantificeerd hebben we niet gevonden. Dit houdt in dat er ook nauwelijks informatie beschikbaar is over de invloed op participatie van de mogelijkheid om vrij te nemen wanneer men wil. Ook het gebruik van online dienstverlening is in bestaand onderzoek nog niet in verband gebracht met arbeidsparticipatie (zie paragraaf 3.3.3). Onze belangrijkste bron van informatie om het effect van een flexibel scenario op het arbeidsaanbod te berekenen is het TIS (‘Tijdsknelpunten In de Samenleving) ’09 van het SCP (Cloïn e.a. 2010). In deze dataverzameling, gebaseerd op een steekproef onder mensen van 20-65 jaar uit het ConsumerJury Panel van GfK, zijn mensen gevraagd onder welke voorwaarden ze (meer uren) betaald zouden willen gaan werken. Ze mochten drie voorwaarden kiezen als de belangrijkste. We nemen aan dat in een flexibele tijdsordening aan de volgende voorwaarden (zoals in de vragenlijst van het TIS opgenomen) wordt voldaan:
een baan met het gewenste aantal uren; werktijden die beter aansluiten op het privéleven; de mogelijkheid om voor een gedeelte van de werkweek thuis te werken; de mogelijkheid om vrij te nemen bij ziekte van een kind of familielid; werk dichter bij huis hebben (thuis- en telewerken zijn immers veel gebruikelijker geworden); werken binnen schooltijden (veel meer mensen zijn vrij om de eigen werktijden vorm te geven zoals ze willen); geen werk tijdens schoolvakanties (veel meer mensen zijn vrij om de eigen werkperioden te kiezen).
92
Onderstaande tabel geeft aan hoeveel van de bovengenoemde voorwaarden niet-werkende respondenten11 opnemen in de lijst van hun belangrijkste voorwaarden om (meer) te gaan werken. Tabel 7.3
Aandeel van de niet-werkenden dat alle drie, twee of één van zijn belangrijkste voorwaarden om te gaan werken kiest uit het flexibele scenario (in procenten) 3
2
1
- Mannen
19,0
13,1
3,1
- Vrouwen
29,0
13,0
2,1
- Totaal
25,2
13,0
2,5
Niet-werkenden (n = 647)
Bron:
SEOR eigen berekening op basis van TIS ‘09
25,2 procent van de niet-werkende respondenten kiezen al hun drie belangrijkste voorwaarden om (meer) te gaan werken uit de lijst van voorwaarden die het flexibele scenario kenmerken. We kunnen echter niet zonder meer aannemen dat in een flexibel scenario de arbeidsparticipatie met 25,2 procent zou toenemen. Dit heeft te maken met het feit dat de arbeidsparticipatie van mensen van veel meer factoren afhangt dan van tijdknelpunten en van de tijdsordening alleen. Ten eerste spoort het beeld dat uit tabel 7.3 voortkomt niet helemaal met de antwoorden, in dezelfde enquête, op de vraag naar de belangrijkste reden waarom iemand momenteel niet betaald werkt. De overgrote meerderheid van de respondenten geeft redenen aan die niet, of slechts in heel beperkte mate, te maken met factoren die samenhangen met tijdsordening. Dit blijkt uit tabel 7.4, waarvoor de gegevens zijn ontleend aan Cloïn e.a. (2010). Als iemand niet werkt omdat hij werkloos is, een gezondheidsprobleem heeft, een opleiding volgt of al met (pre-) pensioen is, dan ligt de voornaamste oorzaak daarvoor dat ze niet werken buiten het kader van de tijdsordening. Hetzelfde geldt voor iemand die niet werkt omdat het financieel niet loont vanwege de kosten van de kinderopvang.
11
In het volgende hebben we het altijd over ‘respondenten’, omdat bij TIS geen sprake is van een representatieve steekproef (zie Cloïn e.a. 2010). Wel zijn de gepresenteerde percentages gewogen op geslacht, leeftijd, opleiding, gezinscyclus en district, om zo dicht mogelijk te staan bij de verdeling van deze kenmerken in de Nederlandse bevolking.
93
Tabel 7.4
Reden(en) om niet betaald te werken, niet-werkende vrouwen en mannen 20-64 jaar (in procenten; n = 647) vrouwen
mannen
totaal
belangrijkste speelt belangrijkste speelt belangrijkste speelt reden mee reden mee reden mee ziekte / gezondheidsproblemen / arbeidsongeschiktheid
39
7
40
4
39
6
prepensioen / vut
9
2
30
2
17
2
werkloos / werkzoekend
9
1
15
4
11
2
opleiding / studie
6
1
9
1
7
1
wil zelf voor kind(eren) en gezin zorgen
14
4
1
1
9
3
wil zelf voor het huishouden zorgen
8
7
2
2
6
5
vanwege activiteiten buitenshuis (vrijwilligerswerk, mantelzorg)
4
7
1
5
3
6
omdat de combinatie werk en zorgtaken (gezin en/of huishouden) te zwaar is
3
13
1
3
2
9
mijn partner vindt het niet nodig dat ik werk
2
4
0
2
1
3
omdat ik geen goede kinderopvang voor mijn kind(eren) krijgen kan
1
0
0
0
1
0
omdat werk mij financieel niet genoeg oplevert vanwege de kosten van kinderopvang
0
2
0
0
0
1
andere reden
5
9
2
8
4
n.v.t., geen andere reden die mee speelt
n
43
415
69
232
9 53
647
Bron: Cloïn e.a. (2010).
Het kan zijn dat een flexibel scenario de arbeidsparticipatie van deze mensen vermakkelijkt, bijvoorbeeld omdat het makkelijker wordt om naast een studie te werken, of om stapsgewijs uit werk uit te treden door deeltijdarrangementen, of omdat thuis- en telewerk perspectieven biedt voor (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten om (meer) te gaan werken. In tabel 7.5 wordt voor elke groep die een bepaalde reden aangeeft als de belangrijkste reden voor het feit dat ze niet werken het aandeel weergegeven dat één, twee of drie van zijn belangrijkste voorwaarden om wél te gaan werken kiest uit de lijst van voorwaarden die het flexibele scenario kenmerken. Daar valt bijvoorbeeld te lezen dat 38,6 procent van de werkloze respondenten hun drie belangrijkste voorwaarden om te gaan werken kiezen uit het flexibele scenario, zo dat zij in het flexibel scenario aan het werk zouden gaan. Dit lijkt een erg optimistische aanname, aangezien werklozen per definitie al op zoek zijn naar werk en kennelijk moeite hebben om een werkgever te vinden die hen aanneemt. Het is niet direct duidelijk hoe een flexibele tijdsordening dit laatste probleem zou oplossen. We kunnen namelijk weinig zeggen over de effecten van een flexibele tijdsordening op de arbeidsvraag. De andere mogelijke redenen voor niet-werken die in tabel 7.4 zijn opgenomen liggen meer op het terrein van preferenties. Als iemand aangeeft dat hij of zij niet werkt omdat 94
hij of zij het liefst zelf voor de kinderen of voor het huishouden wil zorgen, of omdat de beschikbare kinderopvang niet goed genoeg is, of omdat men liever vrijwilligerswerk of mantelzorg verricht, of omdat de partner het niet nodig vindt dat men werkt, kan men argumenteren dat deze preferenties in de huidige context zijn geformuleerd, en dat ze er misschien anders uit zouden zien in een flexibele tijdsordening. De gegevens die in tabel 7.5 zijn opgenomen bieden mogelijkheden om de laatste hypothese te toetsen. Van de mensen die aangeven dat ze het liefst zelf voor hun kinderen en hun gezin zouden willen zorgen, noemt meer dan de helft drie voorwaarden uit het flexibele scenario als voorwaarden waaronder ze zouden gaan werken. De helft van de mensen die het gebrek aan ‘goede’ kinderopvang noemen als de belangrijkste reden voor niet-werken noemen tenminste één voorwaarde uit het flexibele scenario in de drie belangrijkste voorwaarden waaronder ze zouden willen gaan werken. Van deze twee groepen kan dus aangenomen worden dat bij een aanzienlijk deel de preferenties zouden wijzigen in de context van de flexibele tijdsordening. Voor de andere groepen is het aandeel dat kenmerken van het flexibele scenario noemt als voorwaarden waaronder ze wel zouden gaan werken te klein om deze hypothese te ondersteunen. Tabel 7.5
Aandeel van de niet-werkenden dat alle drie, twee of één van zijn belangrijkste voorwaarden om te gaan werken kiest uit het flexibele scenario (in procenten van de groep die een bepaalde reden voor nietwerken als de belangrijkste noemt) 3
2
1
n
Werkloos / werkzoekend
38,6
16,5
4,2
69
Ziekte / gezondheidsproblemen / arbeidsongeschiktheid
17,5
12,0
2,4
255
Opleiding / studie
34,6
16,8
5,3
39
Prepensioen / VUT
15,2
12,2
2,0
114
Wil zelf voor kinderen en gezin zorgen
57,0
13,8
0
54
Wil zelf voor het huishouden zorgen
13,5
6,6
6,3
44
Omdat de combinatie werk en zorgtaken te zwaar is
62,0
17,0
0
13
Omdat werk mij financieel niet genoeg oplevert vanwege de kosten van kinderopvang
100
0
0
1
Omdat ik geen goede kinderopvang voor mijn kinderen krijgen kan
25,1
26,3
0
4
Vanwege activiteiten buitenshuis (vrijwilligerswerk, mantelzorg)
15,8
9,8
0
19 11
8,9
0
0
Andere reden
Mijn partner vindt het niet nodig dat ik werk
25,0
21,5
0
24
Totaal
25,2
13,0
2,5
647
Bron:
SEOR eigen berekening op basis van TIS ’09
Strikt genomen is er slechts één groep waarvan we vrij zeker mogen zijn dat ze in een flexibele tijdsordening zouden gaan werken: dat is de groep die aangeeft dat ze niet werken omdat de combinatie van werk en zorgtaken te zwaar is, wat duidelijk een tijdsordening-gerelateerd probleem is, en die ook nog zijn drie belangrijkste voorwaarden om wél te gaan werken uit de lijst kiest die het flexibele scenario kenmerkt. Dit zijn al met al slechts iets meer dan 1 procent van de niet-werkenden (8 waarnemingen in het 95
panel). Dit kunnen we als een minimumgrens beschouwen van de participatieverhoging in het flexibele scenario. Tabel 7.6 geeft een schatting weer van het effect van het flexibele scenario op de arbeidsparticipatie. Als bovengrens nemen we het aandeel van de niet-werkende respondenten dat zijn drie belangrijkste voorwaarden om te gaan werken uit de lijst van voorwaarden kiest die het flexibele scenario kenmerken. We hebben al eerder aangegeven dat dit geen realistische voorstelling is, bijvooreeld vanwege gezondheidsproblemen bij een deel van deze groep. Ze is hier alleen indicatief opgenomen. Met name de bovengrens van de arbeidsparticipatie van mannen die hieruit voortkomt, is erg optimistisch, aangezien bij mannen, anders dan bij vrouwen, naar verwachting weinig niet-werkenden zijn die makkelijk voor de arbeidsmarkt mobiliseerbaar zijn. Tabel 7.6
Onder- en bovengrens van de arbeidsparticipatie in het flexibele scenario 2009
Ondergrens
Bovengrens
1,2%
25%
Totaal veronderstelde afname in het aantal niet-werkenden 11014
11014
11014
werkend (incl. minder dan 12 uur) (x 1000)
bevolking 15 tot 65 jaar (x 1000)
8324
8356
8997
niet-werkend (x 1000)
2690
2658
2018
netto-participatiegraad
75,6%
75,9%
81,7%
Mannen veronderstelde afname in het aantal niet-werkenden
0,8%
19%
bevolking 15 tot 65 jaar (x 1000)
5537
5537
5537
werkend (incl. minder dan 12 uur) (x 1000)
4512
4520
4707
niet-werkend (x 1000)
1025
1017
830
netto-participatiegraad
81,5%
81,6%
85,0%
Vrouwen veronderstelde afname in het aantal niet-werkenden
1,5%
29%
bevolking 15 tot 65 jaar (x 1000)
5477
5477
5477
werkend (incl. minder dan 12 uur) (x 1000)
3812
3837
4295
niet-werkend (x 1000)
1665
1640
1182
netto-participatiegraad
69,6%
70,1%
78,4%
Bron: CBS Statline; SEOR eigen berekening
Arbeidsduur Een belangrijke vraag is hoeveel uur de mensen die in het flexibele scenario zouden gaan participeren, zouden werken, en hoeveel uur reeds werkenden in het flexibele scenario zouden gaan werken. We kunnen niet veronderstellen dat iedereen die in het flexibele scenario zou gaan werken meteen voltijd zou werken. De gemiddelde arbeidsduur van een werkzame persoon in Nederland is ongeveer 1380 uur per jaar. We gaan ervan uit dat de mensen die 96
met het flexibele scenario aan het werk gaan gemiddeld ook ongeveer zo veel zullen werken. Dit is zelfs een optimistische schatting, omdat het aannemelijk is dat mensen die daarvoor helemaal niet werkten minder werken dan gemiddeld. Als het gaat om reeds werkenden, geeft onderstaande tabel een overzicht van het aantal voorwaarden uit het flexibele scenario dat in de TIS-enquête genoemd wordt door deeltijdwerkende respondenten als de belangrijkste voorwaarden waaronder ze meer zouden gaan werken. Tabel 7.7
Aandeel van de deeltijdwerkenden dat alle drie, twee of één van zijn belangrijkste voorwaarden om meer te gaan werken kiest uit het flexibele scenario (in procenten) 3
2
1
- Mannen
14,4
13,8
4,0
- Vrouwen
15,6
20,1
9,7
- Totaal
15,3
18,4
8,2
Deeltijdwerkenden (n = 923)
Bron:
SEOR eigen berekening op basis van TIS ‘09
Omdat een toename van het aantal gewerkte uren in het algemeen een minder grote stap is dan de overgang van niet-werken naar werken, kunnen de cijfers in tabel 7.7 als realistischer worden beschouwd dan de cijfers in tabel 7.3 hierboven (voorwaarden voor niet-werkenden om meer te gaan werken). Uit tabel 7.7 valt te lezen dat van 15,3 procent van de deeltijdwerkende respondenten de drie belangrijkste voorwaarden om meer te gaan werken in een flexibel scenario zouden worden vervuld. Ze zouden dus naar verwachting in dit scenario moeten gaan werken. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat van deze groep minder dan de helft (slechts 41 procent) aan het begin van de enquête een hoger aantal gewenste uren aangaf dan hun feitelijke arbeidsduur (eigen berekening o.b.v. TIS ’09). Dit kan natuurlijk te maken hebben met het feit dat ze de vraag naar hun gewenste aantal uren in de huidige context plaatsen. Maar dit roept tegelijkertijd de vraag op, hoe realistisch de voorstelling is dat ze in een flexibele tijdsordening meer zouden gaan werken. Strikt genomen kunnen we er alleen zeker van zijn dat diegenen in een flexibele tijdsordening meer zouden gaan werken die (1) hebben aangegeven dat ze meer zouden willen werken dan ze het tegenwoordig doen en (2) hun drie belangrijkste voorwaarden om meer te gaan werken kiezen uit de lijst van voorwaarden die het flexibele scenario kenmerkt. Deze groep werkt gemiddeld 16,6 uur per week, wil gemiddeld graag 25,9 uur per week werken en omvat 6 procent van de totale deeltijders (eigen berekening o.b.v. TIS ’09). In een andere interpretatie zouden we er van uit kunnen gaan dat in een flexibel scenario simpelweg iedereen de mogelijkheid krijgt om net zo veel te werken als hij of zij wenst. Deeltijdwerkende respondenten van de TIS werken gemiddeld 22,3 uur per week en wensen 22,8 uur per week te werken. We mogen echter niet vergeten dat onder de voltijdwerkende respondenten en degenen met een grote deeltijdbaan het aandeel dat minder wil werken groter is dan het aandeel dat meer wil werken (zie Cloïn e.a. 2010). In TIS ’09 is de gemiddelde feitelijke arbeidsduur van voltijdwerkende respondenten 40,2
97
uur en de gemiddelde gewenste arbeidsduur 36,2 uur12. Mogelijk zouden voltijders in een flexibele tijdsordening meer mogelijkheden krijgen om hun wensen te realiseren. Dit zou weer een negatief effect hebben op het arbeidsaanbod. Hierbij moet echter opgemerkt worden dat de gewenste arbeidsduur die in de TIS wordt aangegeven contextgebonden is. Eén van de doelen van een flexibele tijdsordening zou zijn dat voltijders minder behoefte voelen om hun arbeidsduur te reduceren, omdat ze buiten werktijd meer kans zouden krijgen om andere dingen te regelen. Daarom moeten we in het scenario ook de mogelijkheid opnemen dat de arbeidsduur van voltijders niet verandert. Onderstaande tabel vat de verschillende mogelijkheden samen. De interpretatie waarin alle werkenden de mogelijkheid krijgen om hun gewenste arbeidsduur te realiseren fungeert in de berekeningen als ondergrens. Dit is voor voltijders logisch, aangezien voltijdwerkende respondenten die de TIS enquête hebben ingevuld gemiddeld genomen minder willen werken. Maar ook voor deeltijders blijkt deze interpretatie een ondergrens te zijn, omdat het gemiddelde aantal uren dat deeltijdwerkende respondenten meer willen werken relatief laag is (een half uur per week). De kleine groep van onze strikte interpretatie daarentegen, die aangeeft meer te willen werken, en het te kunnen doen in het flexibele scenario, zou naar eigen zeggen 9,3 uur per week meer werken. Deze toename in participatie fungeert als bovengrens voor de deeltijders. De uitkomst van de berekeningen laat zien dat de onzekerheid over het effect van het flexibele scenario op de arbeidsparticipatie groot is, en dat per saldo het aantal gewerkte uren in het flexibele scenario niet noodzakelijk hoger ligt dat in de huidige situatie: het totale arbeidsvolume kan als gevolg van een flexibele tijdsordening afnemen met 6 procent of toenemen met 9 procent. Of het uiteindelijke effect positief of negatief wordt, hangt ervan af hoeveel voltijders en mensen met grote deeltijdbanen gebruik (kunnen) maken van de flexibele tijdsordening om minder te gaan werken. Wel moeten we hier nogmaals benadrukken dat zowel de boven- als de ondergrens extreme waarden zijn, en dat het daadwerkelijke effect waarschijnlijk veel kleiner zou zijn.
12
De hier gepresenteerde cijfers verschillen om twee redenen licht van de cijfers in Cloïn e.a. (2010). Ten eerste definiëren we voltijders als mensen die meer dan 35 uur per week werken, en niet 35 uur of meer. Ten tweede worden in Cloïn e.a. (2010) de feitelijke en gewenste arbeidsduur bij 40 uur afgeknot, wat hier niet het geval is. Wel blijft dat we, net als Cloïn e.a. (2010), ook een verschil van 4 uur tussen feitelijke en gewenste uren van voltijdwerkende respondenten vinden.
98
Tabel 7.8
Aantal gewerkte uren in het flexibele scenario 2009
Ondergrens
Bovengrens
Aantal werkzame personen (x 1000)
8324
8356
8997
Gemiddeld aantal uren per jaar per persoon
1380
1380
1380
11487120
11531666
12415170
44546
928050
0,4%
8,1%
Arbeidsduur nieuwe werkenden
Totaal gewerkte uren per jaar (x 1000) Additioneel gewerkte uren per jaar (x 1000) Ratio additioneel gewerkte uren tot huidige totaal gewerkte uren per jaar
Arbeidsduur reeds werkenden Deeltijders Aantal personen (x 1000)
3820
3820
241
Gemiddelde uren per persoon per week
22,3
22,8
25,9
Gemiddelde uren per persoon per jaar
1048
1072
1217
Totaal gewerkte uren per jaar (x 1000)
4003742
4093512
292955
Additioneel gewerkte uren per persoon per week Additioneel gewerkte uren per persoon per jaar Additioneel gewerkte uren per jaar (x 1000) Ratio additioneel gewerkte uren tot huidige totaal gewerkte uren per jaar
0,5
9,3
23,5
437,1
89770
105192
0,8%
0,9%
Voltijders (> 35 uur per week) Aantal personen (x 1000)
4504
4504
4504
Gemiddelde uren per persoon per week
40,2
36,2
40,2
Gemiddelde uren per persoon per jaar
1889
1701
1889
Totaal gewerkte uren per jaar (x 1000)
8509858
7663106
8509858
-4
0
Additioneel gewerkte uren per persoon per week Additioneel gewerkte uren per persoon per jaar Additioneel gewerkte uren per jaar (x 1000) Ratio additioneel gewerkte uren tot huidige totaal gewerkte uren per jaar
-188
0
-846752
0
-7,4%
0%
-756982
105192
-6,6%
0,9%
-712436
1033242
-6%
9%
Saldo arbeidsduur reeds werkenden Additioneel gewerkte uren per jaar (x 1000) Ratio additioneel gewerkte uren tot huidige totaal gewerkte uren per jaar
Totaal saldo arbeidsduur (nieuwe + reeds werkenden) Additioneel gewerkte uren per jaar (x 1000) Ratio additioneel gewerkte uren tot huidige totaal gewerkte uren per jaar Bron: SEOR eigen berekening op basis van TIS ‘09
99
Om te berekenen hoe de verandering in arbeidsparticipatie als gevolg van een flexibele tijdsordening zich vertaalt naar een verandering in het BBP, moeten we:
eerst berekenen hoe veel meer loon wordt verdiend als gevolg van de additionele arbeidsparticipatie; daarna berekenen hoe dit zich vertaalt naar het bruto binnenlands product.
Uurloon Hierboven hebben we aangegeven hoe het aantal gewerkte uren in Nederland kan veranderen als gevolg van een flexibele tijdsordening. Als men aan elk additioneel gewerkt uur een bepaald uurloon koppelt, is het mogelijk om te berekenen hoe het totaal verdiende loon zal veranderen in het flexibele scenario. Hierna gaan we uit van drie verschillende uurlonen: (1) voor mensen die in het flexibel scenario beginnen met werken (de nieuwkomers op de arbeidsmarkt), (2) voor deeltijders, (3) voor voltijders. Mensen die door de flexibele tijdsordening toetreden tot de arbeidsmarkt zullen naar verwachting waarschijnlijk niet de meest productieve individuen zijn. Daarom kunnen we niet veronderstellen dat deze groep het gemiddelde uurloon van alle werknemers in Nederland kan verdienen. We gaan ervan uit dat hun uurloon halverwege tussen het minimumloon en het gemiddelde uurloon van alle werknemers zit. Omdat in alle berekeningen het jaar 2009 als baseline wordt gebruikt, gaan we uit van het wettelijke minimumloon van 1 januari 2009: 8,85 euro per uur. Op basis van het Sociaal Statistisch Bestand 2007 berekenen we dat het gemiddelde uurloon in dat jaar 19,97 euro bedroeg (zie methodologische details in Bijlage 2). We gaan dus ervan uit dat de nieuwkomers op de arbeidsmarkt het gemiddelde van deze twee waardes, dat wil zeggen 14,41 euro per uur verdienen. Op basis van de gegevens uit het Sociaal Statistisch Bestand van 2007 berekenen we verder dat het uurloon voor voltijders gemiddeld 23,82 euro is. Het uurloon voor deeltijders, dat wil zeggen een gewogen gemiddelde van het uurloon van de groep met een deeltijddienstverband en de groep met een flexibel dienstverband, is 17,07 euro. Additioneel verdiend loon door participatieverhoging Onderstaande tabel combineert de resultaten uit tabel 7.8, waarin het additioneel aantal gewerkte uren in het flexibel scenario was berekend, met het uurloon van de verschillende groepen, zoals hierboven beschreven, om tot een berekening van het totale additioneel verdiende loon in het flexibele scenario te komen. In onderstaande tabel zien we dat de onzekerheid over de effecten van een flexibel scenario heel groot is: de verandering in het verdiende loon als gevolg van een flexibelere tijdsordening kan van -18 tot +15 miljard variëren, afhankelijk van de manier waarop mensen op deze nieuwe tijdsordening reageren en hun arbeidsaanbod aanpassen. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de onder- en bovengrens wel extremen zijn: het is niet erg aannemelijk dat alle mensen die aangeven dat ze onder de condities van het flexibele scenario zouden gaan werken het echt zouden kunnen doen (bovengrens); noch is het erg realistisch om te veronderstellen dat alle voltijdwerkenden in het flexibele scenario hun gewenste (lagere) arbeidsduur, zoals in TIS aangegeven, daadwerkelijk zouden realiseren (ondergrens). Waarschijnlijk zouden de effecten van een flexibilisering van de tijdsordening in werkelijkheid veel kleiner zijn.
100
Tabel 7.9
Berekening additioneel verdiend loon in het flexibele scenario Ondergrens
Bovengrens
Nieuwe werkenden uurloon nieuwkomers totaal gewerkte uren (x 1000) totaal verdiend bruto loon (x 1000) totaal additioneel gewerkte uren (x 1000) totaal additioneel verdiend bruto loon (x 1000)
14,41
14,41
11531666
12415170
166159781
178890185
44546
928050
641869
13372272
17,07
17,07
Arbeidsduur reeds werkenden Deeltijders uurloon: gemiddeld uurloon deeltijders totaal gewerkte uren (x 1000) totaal verdiend bruto loon (x 1000) totaal additioneel gewerkte uren (x 1000) totaal additioneel verdiend bruto loon (x 1000)
4093512
292955
69863361
4999827
89770
105192
1532091
1795305
Voltijders uurloon: gemiddeld uurloon voltijders totaal gewerkte uren (x 1000) totaal verdiend bruto loon (x 1000) totaal additioneel gewerkte uren (x 1000)
23,82
23,82
7663106
8509858
182535175
202704808
-846752
0
totaal additioneel verdiend bruto loon (x 1000)
-20169633
0
Totaal additioneel verdiend bruto loon
- 18 miljard
+ 15 miljard
Bron: SEOR eigen berekening
Vertaling naar BBP van het participatie-effect Om te berekenen wat de verandering in het totaal verdiende loon als gevolg van een flexibele tijdsordening betekent voor het Bruto Binnenlands Product, moeten we een ophogingfactor toepassen op de hierboven berekende toename in het totaal verdiend loon. Ten eerste is de hierboven gepresenteerde berekening van het totaal verdiende loon een onderschatting van de totale lonen zoals ze in de nationale rekeningen worden opgenomen. Dit geldt zowel voor onze berekening van het gemiddelde uurloon van diverse groepen op basis van SSB 2007 als voor het wettelijke minimumloon. Het gemiddelde uurloon dat op basis van het SSB 2007 is berekend, is namelijk gebaseerd op het ‘brutoloon sociale verzekeringen’(BLSV), waarin de werknemersbijdragen aan VUT en pensioenregelingen, het spaarloon, e.d. niet zijn opgenomen. In het wettelijke minimumloon zijn werknemersbijdragen aan pensioen en werknemersverzekeringen wel opgenomen, maar niet de eenmalige betalingen als vakantiegeld, eindejaarsuitkeringen, etc. Dit is de reden dat we een ophogingfactor toepassen om tot de verandering in totale lonen volgens de definitie van de nationale rekeningen te komen.
101
Vervolgens moet dit bedrag nog een keer worden opgehoogd om ook de door werkgevers betaalde sociale premies mee te nemen, die in de nationale rekeningen worden meegerekend in de ‘totale beloning werknemers’. Dit bedrag biedt een ondergrens voor de schatting van de verandering in BBP als gevolg van een flexibele tijdsordening. Het is echter aannemelijk dat de verandering in BBP groter is dan de verandering in de loonsom. Als bovengrens nemen we aan dat het BBP evenredig toeneemt met de loonsom. Dit is een optimistische aanname, omdat in de flexibele tijdsordening de benutting van kapitaalgoederen waarschijnlijk slechts weinig toeneemt (we veronderstellen geen grote veranderingen in de openingstijden van bedrijven). De laatste ophogingfactor is dus de verhouding tussen de totale beloning van werknemers en zelfstandigen en het BBP. Tabel 7.10 Vertaling toename in participatie naar Bruto Binnenlands Product (in miljarden euro’s) Ophogingfactor
Ondergrens
Bovengrens
-18,0
15,2
1,15
-20,7
17,4
Ondergrens verandering BBP: verandering in totale beloning werknemers, incl. werkgeverspremies
1,27
-26,3
22,1
Bovengrens verandering in BBP
1,78
-46,8
39,4
Verandering in verdiend bruto loon (eigen berekening) Verandering in lonen (definitie nationale rekeningen)
Bron: SEOR eigen berekening
Uit bovenstaande tabel blijkt weer dat de onzekerheid groot is over het effect van het flexibele scenario op de arbeidsparticipatie, en daardoor ook op het BBP als gevolg van een verandering in participatie. We willen nogmaals benadrukken dat de extreme waarden -46,8 en 39,4 miljard uitersten zijn, die allebei niet realistisch zijn (zie hierboven). Wat het uiteindelijke effect zal zijn, hangt sterk af van de manier waarop nietwerkenden en voltijders reageren op een flexibele tijdsordening. Ziekteverzuim Een flexibele tijdsordening kan het aantal gewerkte uren ook beïnvloeden door het effect op het ziekteverzuim. Meer flexibiliteit en autonomie in de bepaling van de eigen werktijden kan de kans op ziekteverzuim aanzienlijk verlagen (Ala-Mursala et al., 2006, zie paragraaf 3.3.1). Er zijn ook aanwijzingen dat meer gebruik van telewerk tot een daling van het ziekteverzuim leidt (paragraaf 3.3.2). De mogelijkheid om de eigen werktijden flexibel in te delen heeft ook gunstige effecten op de gezondheid, gegeven dat de werktijden niet al te veel variëren (zie paragraaf 3.3.1 en Baaijens 2005). Aan de andere kant zijn er ook aanwijzingen dat telewerk tot professionele isolatie kan leiden en als gevolg daarvan tot depressie (paragraaf 3.3.2). Er zijn ook aanwijzingen dat flexibele werktijden nadelige gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van werknemers als de variatie in werktijden sterk is en als de werkgever veel invloed daarop heeft (Baaijens & Jansen 2006).
102
Van de meeste bovengenoemde effecten is helaas geen duidelijk kwantificering beschikbaar. Bovendien blijkt uit het bovenstaande dat het effect sterk afhankelijk is van de wijze waarop de flexibilisering tot stand komt en hoe deze wordt vormgegeven. Het maakt nogal wat uit wat de rol van werkgevers hierbij is. Dit betekent dat het niet mogelijk is om het netto-effect van een flexibele tijdsordening op het ziekteverzuim te berekenen. Productiviteit Uit hoofdstuk 3 komt naar voren dat de nodige literatuur bestaat over effecten van telewerken en flexibele arbeidstijden op productiviteit (zie paragraaf 3.3.1 en 3.3.2). De uitkomsten zijn in veel gevallen positief, met soms zeer hoge uitkomsten voor het productiviteitseffect. Tegelijkertijd zijn er methodisch de nodige kanttekening te maken bij de meeste van deze studies. De studies die dit effect berekenen houden geen rekening met selectiviteit, wat zeker tot een overschatting van het berekende effect leidt. Bovendien zal de productiviteit van collega’s en ondersteuning afnemen, omdat de mogelijkheid van face to face contact ontbreekt13. Voorts moeten we rekening houden met het feit dat het gebruik van flexibele werktijden en thuis- en telewerk op grote schaal vereist dat men systemen invoert om de werktijden van collega’s op elkaar af te stemmen, wat de kosten weer laat stijgen. Het gebruik van telewerk vergt tevens de nodige investeringen in technische infrastructuur, wat ook kosten met zich brengt. Op dit laatste gaan we nog apart in. Uit de bestaande literatuur kan daarom niet direct een bepaald groeipercentage worden ontleend. Elk percentage blijft met veel onzekerheid omgeven. Om toch enig gevoel te hebben wat de mogelijke baten op dit terrein zijn, gebruiken we twee overzichtstudies voor de inschatting van de productiviteitseffecten. De eerste heeft betrekking op zelfroosteren en de tweede op telewerken:
Kreicbergs (2006) noemt in de conclusie van een artikel over zelfroosteren een productiviteitswinst van 2-4%, terwijl in het artikel zelf nog veel hogere percentages worden genoemd die uit bestaande cases naar voren zouden komen (315% stijging productiviteit, 20-25% vermindering korte termijn ziekteverzuim, 3466% procent afname overwerk). De precieze empirische basis van al deze cijfers blijft overigens onduidelijk. Shafizadeh (2000) gaat op basis van de literatuur uit van een productiviteitswinst van 0-15% voor de gewerkte telewerkuren (24% van totale werktijd van telewerkers). In de maximale variant is de productiviteitswinst per telewerkende dus 3,6%.
Voor dit scenario gaan we daarom – met alle kanttekeningen – van een effect van 3% uit van zelfroosteren, om toch enig gevoel te krijgen wat dit zou kunnen betekenen. Voor telewerkers kiezen we 1,5%. We gaan ervan uit dat zelfroosteren op dit moment in Nederland nog amper wordt toegepast (wat wordt bevestigd op de site van de NCSI). Wanneer we de productiviteitsstijging op twee manieren benaderen (ophoging vanuit de totale arbeidskosten of vanuit de totale productie14), komen we tot de volgende
13
De extra kosten aan ondersteuning en dergelijke zijn overigens verdisconteerd in studies waarin de productiviteitseffecten op bedrijfsniveau worden gemeten en die ook tot een positief resultaat komen. Een voorbeeld hiervan is Martinez-Sanchez e.a., 2007a en 2007b).
14
Deze twee verschillende benaderingen zijn ook gevolgd bij een doorrekening van de effecten van extra arbeidsaanbod in bijlage 2. Daar worden deze verder toegelicht.
103
productiviteitsstijgingen op basis van de CBS-cijfers over 2009 (tabel 7.11). De totale baten van zelfroosteren en telewerk variëren van 3,2 tot 6 miljard. Nogmaals dient benadrukt te worden dat deze uitkomsten sterk afhankelijk zijn van de gekozen kengetallen voor de productiviteitsstijging, waarvoor zeker nog meer empirisch onderzoek nodig is om hier meer zekerheid over te verkrijgen. Tabel 7.11 Ruwe doorvertaling naar totale productie van effect zelfroosteren en telewerken op productiviteit Zelfroosteren
Telewerk
20%
32% (50%-18%)
3%
1,5%
Totale arbeidskosten 2009
298 miljard
298 miljard
Totale productie (BNP, 2009)
556 miljard
556 miljard
Extra productie op basis van evenredige ophoging vanuit totale arbeidskosten
20%*3%*298=1,8 miljard
32%*1,5%*298=1,4 miljard
3,2 miljard
Extra productie op basis van evenredige ophoging totale productie
20%*3%*556=3,3 miljard
32%*1,5%*556=2,7 miljard
6 miljard
Extra aandeel werkzame bevolking dat gebruik maakt van resp. zelfroosteren en telewerk Veronderstelde productiviteitsverhoging
Totaal effect
Kosten telewerk en besparing huisvesting en reiskosten voor werkgever Telewerken en thuiswerken heeft niet alleen consequenties voor de productiviteit, maar leiden ook tot besparingen op huisvestingskosten. Daartegenover staan extra kosten voor de inrichting van de werkplek. Hieronder behandelen we bestaande studies om tot een inschatting van deze kosten en besparingen te komen. Kwadijk e.a. (2010) zijn met een speciale doorrekening gekomen van de effecten van thuiswerken voor de overheid. Hierbij zijn niet alle kosten- en batenposten in beschouwing genomen. De besparingen in de doorrekening hebben betrekking op de huisvestingskosten en de bespaarde reiskosten en de kosten op de hulpmiddelen en de infrastructuur. Voor een periode van 5 jaar zijn de baten 3,5 miljard over 5 jaar voor 372 duizend werkenden. De kosten zijn 300 miljoen over deze 5 jaar. In de betreffende publicatie blijft de berekening zelf grotendeels een “black box”. Om toch enig zicht te hebben op de plausibiliteit van deze kengetallen, is in onderstaande tabel een vergelijking gemaakt met enkele andere studies.
104
Tabel 7.12 Overzicht bestaande studies over kosten telewerkplekken en besparing huisvestingskosten en reiskosten voor bedrijven Studie
Type werkgever
Mate van telewerk
Besparing op huisvesting en reiskosten (per werkende, per jaar)
CapGemini (2009)
Overheid en zbo’s
25% van de tijd
Iets minder dan 2000 euro Iets minder dan 400 euro
De Leede (2009) e.a.
Waterschappen
In de regel een vaste dag in de week
Tot nu toe is nog geen besparing in huisvesting gerealiseerd
1000 euro inbelverbinding en bijkomende licentiekosten (exclusief beheerskosten en bijdrage inrichting werkplek)
Butler e.a. (2007)
Call-centers
Volledig
4000 dollar (alleen huisvestingskosten), dit is ongeveer 2800 euro met wisselkoers van 2007
2400 dollar (technische kosten)
Shafizadeh (2000)
Brede kosten-baten 24% van analyse de tijd
2160 dollar (huisvesting),
1214 dollar (technische kosten)
258 dollar (parkeergelegenheid)
Kosten telewerkplek (per telewerkende per jaar)
100 dollar (reiskosten en onderhoud, verzekering auto) (in 2000 lagen euro en dollar dicht bij elkaar) Bundesministerium für Familie, Senioren, Frauen und Jugend (2005)
Brede inventarisatie
Niet behandeld
5000-7000 euro (inclusief service en ondersteuning) Ruim 2000 euro inrichting werkplek (voorbeeld specifiek bedrijf)
Uit dit overzicht blijkt zeker de kostenkant sterk te variëren en is het eindresultaat van de studie van Kwadijk e.a. (2010) relatief laag. Bij de kostenkant is sterk bepalend wat wordt meegeteld, maar zelfs al gaan we uit van alleen de meer technische kosten voor de telewerkende zelf (exclusief ondersteuning) dan zijn de bedragen hoger dan in de studie van Kwadijk e.a.. De besparing in huisvesting liggen hoger in de Amerikaanse studies. Daarbij moet wel aangetekend worden dat de studie van Butler e.a. (2007), betrekking heeft op personeel dat volledig overschakelt op thuiswerken, waardoor de besparing op huisvestingskosten groter kan zijn. Bij de doorrekening gaan we daarom uit van 2000 euro besparing op huisvesting en reiskosten per telewerkende en 1500 euro aan kosten voor de telewerkplek. Wanneer de groei van telewerkers ruim 30% van de werkzame beroepsbevolking omvat, zouden deze besparingen oplopen tot 7,5 miljoen*32%*500= 1,2 miljard.
105
Mobiliteit Eén van de verwachtingen bij een flexibele tijdsordening is dat mensen minder hoeven te reizen of de tijden waarop ze moeten reizen beter kunnen spreiden over de dag, de week en het jaar. Onderzoek heeft aangetoond dat elk extra uur telewerk tot een daling van de reistijd met 7,4 minuten leidt (paragraaf 3.3.2). Het is dus mogelijk om te berekenen hoeveel het feit dat de helft van de werknemers regelmatig van telewerk gebruik zouden maken in een flexibel scenario aan de afname van files kan bijdragen. Deze doorrekening is in paragraaf 3 van bijlage 2 bij dit rapport uitgevoerd. Uiteindelijk leidt dit tot baten van 0,9 tot 1,7 miljard via extra tijd die aan werk wordt besteed. Hierbij is dan nog geen rekening gehouden met de positieve effecten van minder reizen op de reistijd voor anderen, doordat bijvoorbeeld files afnemen. Daarnaast levert de vermindering aan reistijd ook extra vrije tijd op, die als positieve bijdrage aan het welzijn van de betreffende telewerker kan worden beschouwd. Bij degenen die niet telewerken, nemen de mogelijkheden voor flexibel werken toe. Dit betekent naar verwachting dat de variatie in begin- en eindtijden zal toenemen, wat eveneens een matigend effect op files zal hebben. In een kosten-baten doorrekening uit 2003 van een alternatieve dagindeling voor de regio Rotterdam gaat van Staveren uit van een vermindering van de files door flexibel werken (en zorgverlof) van 5%. Dit is door gebrek aan beschikbaar onderzoek overigens meer een veronderstelling dan een empirisch onderbouwd cijfer. Maar stel dat we eveneens een dergelijk cijfer zouden toepassen, dan zou de kostenbesparing hiervan nog eens 170 miljoen euro zijn (5%*3,5 miljard; voor dit laatste cijfer, zie bijlage 2). Aan de andere kant is de verwachting dat door online-dienstverlening eerder meer mobiliteit dan minder komt: de winkelbezoeken zullen maar voor een deel afnemen, en online-aankopen moeten natuurlijk thuis worden bezorgd, wat weer voor het nodige verkeer zorgt (paragraaf 3.3.3). Van dit effect is echter geen kwantificering beschikbaar, wat het weer moeilijk maakt om het totale netto-effect van een flexibele tijdsordening op de mobiliteit te berekenen. E-government Een van de elementen van het flexibele scenario is een sterke uitbreiding van de elektronische dienstverlening door overheden. Veel dienstverlening naar burgers en bedrijven vindt via het Internet plaats. In een overzichtstudie van de OECD (2005b) wordt een overzicht gegeven van bestaande evaluaties van projecten op dit terrein. Bijna zonder uitzondering leveren de projecten kostenbesparingen op voor zowel de overheid als bedrijven. Vanuit deze losse projecten is het niet mogelijk om een precieze kwantitatieve vertaalslag te maken naar integrale invoering van dit soort processen op brede terreinen. Duidelijk is wel dat we de financiële effecten als gunstig kunnen inschatten. Kosten online dienstverlening detailhandel In paragraaf 3.3.3 wordt een overzichtstudie genoemd waaruit naar voren komt dat er geen eenduidige uitkomsten zijn van de literatuur over prijsverschillen tussen online en traditionele verkoop (Ancari en Shankar, 2004). De uitkomsten worden in een aantal studies bepaald door de vraag of bezorgkosten wel of niet in de prijzen verrekend worden. In het scenario gaan we daarom uit van een vergelijkbaar kostenniveau.
106
Baten van minder verzuim door elektronische dienstverlening Hierboven is ingegaan op met name de kostenkant van elektronische dienstverlening door bijvoorbeeld overheden (e-government) en de detailhandel. Deze dienstverlening betekent dat voor consumenten de noodzaak kleiner is om hiervoor tijdens werktijd te verzuimen. De noodzaak voor verzuim voor privé-doeleinden en artsenbezoek e.d. wordt ook lager als openingstijden (enigszins) flexibeler worden. Uit paragraaf 2 van bijlage 2 blijkt dat met de vermindering van dit verzuim in potentie miljarden euro’s gemoeid kunnen zijn. Toch voeren wij voor deze post geen baten op. De reden hiervoor is dat eveneens uit onderzoek blijkt dat werknemers op het werk ook veel surfen op het web en e-mailen voor privé-doeleinden15. Vergroting van elektronische dienstverlening zal dit namelijk nog kunnen versterken. Kosten en baten van onderwijs en scholing via ICT (e-learning) In het scenario wordt uitgegaan van een aanzienlijk hogere inzet van onderwijs en scholing via ICT in het hoger onderwijs en scholing van werkenden. Voor beide vormen wordt in de studie van Gelderblom (2007) een literatuuroverzicht gegeven van kosten en baten in vergelijking met meer traditionele vormen van onderwijs en scholing. Voor scholing van werkenden is de uitkomst hiervan over het algemeen gunstig. Vooral de besparing op gederfde arbeidstijd is een belangrijke bate ten opzicht van traditionele scholing. Dat dergelijke besparingen belangrijk kunnen zijn, blijkt al uit het feit dat bijna 40% van de kosten van bedrijfsopleidingen van bedrijven bestaat uit gederfde arbeidstijd16. Er zijn geen aanwijzingen dat de leeropbrengsten afnemen als (ook) van ICT als leermiddel gebruik wordt gemaakt. In de cases die in Gelderblom (2007) worden uitgevoerd wordt dit beeld bevestigd. Wel variëren de besparingen in de kosten sterk per case, zodat het moeilijk is om een kwantificering te geven waarin de kostenbesparing op grotere schaal worden doorgerekend. In het hoger onderwijs ligt de situatie enigszins anders. In de bestaande studies die in Gelderblom (2007) worden behandeld, is niet overtuigend sprake van besparingen via de toepassing van ICT. Daarbij speelt een rol dat besparingen op gederfde arbeidstijd veel minder van toepassing zijn. De mate waarin de toepassing van ICT tot extra kosten leidt, is sterk afhankelijk van het aantal studenten van de betreffende opleiding. Schaalvoordelen zijn van groot belang voor de toepassing van ICT. Vertaald naar ons scenario betekent dit alles dat we uitgaan van een gunstig effect bij scholing van werkenden en een neutraal effect in het hoger onderwijs. Verdeeleffecten In principe heeft in de flexibele tijdsordening iedereen toegang tot een flexibelere vormgeving van de eigen werktijden, ofwel door thuis- en telewerken of door zelfroosteren. Anders dan in het 7-tot-7 scenario wordt niet het merendeel van de kosten van deze tijdsordening gedragen door een kleine groep werknemers (zie hieronder). Toch kunnen een aantal factoren een rol spelen in de verdeling van de kosten en baten van dit scenario.
15
16
Zie bijvoorbeeld: http://www.nu.nl/internet/839662/prive-surfen-populair-in-baas-tijd.html, waarin kort ingegaan wordt op uitkomsten van de ICT-barometer van Ernst & Young. Daartegenover wordt in prive-tijd ook thuis gewerkt via dezelfde media. Dit komt naar voren in diverse uitgevoerde onderzoeken van het CBS naar bedrijfsopleidingen.
107
Ten eerste kan het zijn dat in de praktijk sommige groepen meer ruimte krijgen om de flexibiliteit in arbeidstijden zelf vorm te geven dan anderen. Golden (2001) laat in ieder geval voor de VS zien dat sommige groepen een kleinere kans hebben om toegang te krijgen tot werk met flexibele uren (mensen van niet-blanke afkomst, vrouwen, nietgetrouwden, relatief laag geschoolden). In ons scenario veronderstellen we weliswaar dat iedereen de mogelijkheid krijgt om flexibeler te werken. Dit kan juist voor deze groepen een vooruitgang betekenen. Desondanks kunnen er nog verschillen optreden in de mate waarin de flexibiliteit in werktijden onder controle van de werknemer staat. Het is denkbaar dat hoger opgeleiden meer mogelijkheden krijgen om hun arbeidstijden zelf vorm te geven, bijvoorbeeld omdat ze in functies werken waar er meer ruimte is voor de autonome indeling, planning en uitvoering van werkzaamheden. Aan de andere kant zou het kunnen dat lager opgeleiden door hun slechtere concurrentiepositie op de arbeidsmarkt minder ruimte krijgen van hun werkgever om de eigen werktijden vorm te geven. Daarnaast is het denkbaar dat er in een organisatie waarin collega’s onderling afspraken moeten maken over de verdeling van werktijden en werkzaamheden druk ontstaat voor mensen zonder kinderen om op de minder populaire tijdstippen te werken, om de ‘betere’ tijdstippen aan collega’s met kinderen te laten. Voor ouderen zou daarentegen de flexibele tijdsordening gunstig kunnen uitpakken. Deze groep lijkt bijzonder geschikt voor flexibel werk, en voor thuis- en telewerk in het bijzonder, omdat ze vaak door het management als betrouwbaarder worden gezien en beter in staat zijn om onafhankelijk te werken en hun tijd zelf in te delen dan anderen. Bovendien kunnen ze op basis van hun ervaring goed werken in adviserende functies, die ook geschikt zijn voor flexibel werk en telewerk. Ze kunnen ook meer behoefte hebben aan dergelijke arrangementen, vanwege afnemende fysieke capaciteiten of zorg voor hulpbehoevende ouders (zie paragraaf 3.3.2). In potentie biedt de flexibele tijdsordening ruimte voor een gelijkere verdeling van werken zorgtaken tussen mannen en vrouwen, doordat beide partners werk en zorgtaken thuis kunnen combineren. Onderzoek heeft echter aangetoond dat mannen en vrouwen de mogelijkheid tot thuiswerken verschillend gebruiken, en dat ondanks thuis- en telewerk traditionele man-vrouw rollen gehandhaafd blijven (Sullivan en Lewis, 2001). Het flexibele scenario is dus op zichzelf niet genoeg om meer gelijkheid tussen man en vrouw te garanderen. Hiervoor is een bredere cultuurverandering benodigd, waarbij een flexibele tijdsordening alleen faciliterend kan werken. Toegankelijkheid voorzieningen en verdeeleffecten Over het algemeen worden voorzieningen beter toegankelijk als ze in toenemende mate ook per internet worden aangeboden. Dit zal waarschijnlijk effect hebben op gevoelens van tijdsdruk en op welzijn. Onderzoek heeft aangetoond dat tijdsdruk samenhangt met de behoefte aan ruimere openingstijden van voorzieningen (Breedveld e.a. 2003). Verder is ook aangetoond dat de tevredenheid met openingstijden van voorzieningen samenhangt met de tevredenheid over de combinatie van werk en privé (Last 2008). De openingstijden van voorzieningen staan weliswaar niet in de focus van het flexibele scenario, maar door meer diensten per internet aan te bieden kan een deel van de problemen worden opgelost die door de huidige openingstijden worden ervaren. Zo kan mogelijk de tijdsdruk worden verlaagd, de combinatie van werk en privé makkelijker gemaakt, en het welzijn verhoogd. Voor groepen die het internet niet kunnen gebruiken (mensen met functiebeperking, ouderen, etc.) kan het grote gewicht van online-dienstverlening echter een probleem
108
worden. Aan de andere kant kan juist de ontwikkeling van gebruikersvriendelijke internetdiensten voor deze groep nieuwe mogelijkheden bieden (thuiswerk, boodschappenservice, etc.). Voor zaken die niet via internet kunnen worden geregeld, omdat fysiek contact nodig is (bijvoorbeeld bij een consult bij de huisarts of het bezorgen van een pakket) biedt de flexibele tijdsordening maar beperkt uitzicht op het oplossen van de bestaande knelpunten: we veronderstellen immers dat de openingstijden van voorzieningen weinig veranderen. Collectief ritme Het collectieve ritme komt in een zeer flexibele tijdsordening onder druk te staan als mensen regelmatig ’s avonds of in het weekend werken. Op de werkvloer zal het maken van afspraken en het werken in teamverband waarschijnlijk meer moeite kosten dan tegenwoordig het geval is. De afname aan directe tijdsdruk door de flexibiliteit gaat dus naar verwachting gepaard met een toename in de ‘organisatiedruk’, dat wil zeggen het idee dat alles goed van tevoren moet worden afgesproken met verschillende partijen die ook hun tijd zeer flexibel kunnen indelen. Dit zal waarschijnlijk negatieve effecten hebben op het welzijn van individuen. Het wordt ook moeilijker om afspraken te maken met andere mensen. Mensen hebben over het algemeen meer plezier in hun vrije tijd als ze deze kunnen delen met anderen (Burda et al. 2006). Bovendien heeft onderzoek aangetoond dat verenigingsdeelname en het leven in een land met een actief verenigingsleven positief samenhangen met subjectief welzijn (Veenhoven 2009). Oosterhof (2008) toont ook aan dat vrije tijd met een actieve invulling geluk bevordert, terwijl een passieve invulling van vrije tijd een negatief effect heeft. Dit suggereert dus ook dat het voor het welzijn beter is om de vrije tijd met anderen te delen, met wie men dingen kan ondernemen. Als de flexibele tijdsordening het collectieve ritme ondermijnt, betekent dit dus een verlies in welzijn. Dit hoeft echter niet het geval te zijn. We gaan er vanuit dat een zeker collectief ritme blijft bestaan. Eerder hebben we opgemerkt dat de meeste werkenden een voorkeur hebben om overdag en doordeweek te werken en dat mede vanwege deze voorkeuren de openingstijden maar beperkt zullen worden uitgebreid. Waarschijnlijk zullen de gevolgen van het flexibele scenario voor het collectieve ritme sterk afhangen van de mate waarin de flexibiliteit in werktijden door werknemers zelf mag worden ingevuld. Wel blijft het zo dat er ook voor vrijetijdsactiviteiten meer synchronisatie- organisatiekosten ontstaan als minder vanzelfsprekend wordt wanneer men werkt. Welzijn Alle bovengenoemde effecten kunnen in principe doorwerken op het welzijn van mensen in een flexibele tijdsordening. Als mensen eerder in staat zijn om het aantal uren te werken dat ze wensen, zal dat een positief effect hebben op het welzijn. Ook inkomensverhoging die op den duur mogelijk voortvloeit uit productiviteitsvergroting heeft een positief effect. De flexibele tijdsordening kan ook het welzijn beïnvloeden via de gezondheid. Het effect op de gezondheid is hierboven (in hoofdstuk 3, en in deze analyse onder het kopje ‘Ziekteverzuim’) besproken. Het algemeen beeld is dat flexibiliteit in werktijden positieve effecten heeft als de werktijden vormgegeven worden door de werknemers zelf, en minder als de werkgever veel invloed heeft op de werktijden. Wat telewerk betreft, is het effect op de gezondheid positief als het een beperkt deel van de tijd betreft, maar kan 109
negatief worden als er te veel gebruik van telewerk wordt gemaakt en de werknemer geïsoleerd raakt. In het flexibele scenario zoals we het hier beschrijven, worden flexibele werktijden vooral ingevoerd om aan de behoeftes van werknemers te voldoen, en er wordt niet extreem veel gebruik van telewerk gemaakt (25 procent van de tijd, zie hierboven). Dit suggereert dat de gevolgen voor de gezondheid gunstig zouden moeten zijn. Een flexibele tijdsordening zou naar verwachting positieve effecten moeten hebben op de werk-privé balans. Onderzoek wijst uit dat het zo is, in ieder geval voor vrouwen, die minder negatieve effecten van werk op het thuisfront ervaren als ze hun werkuren flexibel vorm kunnen geven (zie paragraaf 3.3.1). Er zijn ook aanwijzingen dat thuiswerk een negatief effect op de werk-privé balans kan hebben in het geval dat men de mogelijkheid tot telewerken gebruikt om thuis over te werken (zie paragraaf 3.3.2). Hier veronderstellen we echter dat in het flexibele scenario de mogelijkheid tot thuis- en telewerk wordt gebruikt om regulier werk op een meer flexibele manier thuis te kunnen uitvoeren. In die zin zou de flexibele tijdsordening een positief effect moeten hebben op de werk-privé balans. De vraag naar de combinatie van werk en zorgtaken hangt nauw samen met de vraag naar de verdeling van deze taken tussen mannen en vrouwen. Veenhoven (2009) toont dat het leven in een land waar er meer gelijkheid is tussen mannen en vrouwen positief samenhangt met het subjectieve welzijn. Zoals hierboven benadrukt is het flexibele scenario echter op zichzelf niet genoeg om meer gelijkheid tussen man en vrouw te garanderen. Het kan faciliterend werken in de context van een bredere cultuuromslag. In het algemeen is het aannemelijk dat een flexibelere tijdsordening gevoelens van tijdsdruk vermindert. Door de mogelijkheid tot thuis- en telewerken ontstaat er een besparing aan reistijd die voor een belangrijk deel aan vrije tijd ten goede komt. Cloïn e.a. (2010) tonen ook aan dat de mogelijkheid om onverwachts vrij te nemen een significant negatieve invloed heeft op gevoelens van tijdsdruk. De meerderheid van de studies over telewerk vinden een positief effect van meer autonomie in de vormgeving van werktijden op motivatie en baantevredenheid. Een studie concludeert dat er een omgekeerd U-verband bestaat: als men te weinig op zijn werkplek is, heeft het dan weer een negatieve invloed op baantevredenheid (de grens ligt bij 2,5 dag) (paragraaf 3.3.2). Aangezien we veronderstellen dat werknemers in het flexibele scenario maximaal een kwart van hun werktijd aan thuis- of telewerk besteden, zouden de effecten op baantevredenheid en motivatie positief moeten zijn. Tot slot hebben de betere toegankelijkheid van voorzieningen en de verslechtering van het collectieve ritme, die door de flexibele tijdsordening ontstaan, ook een effect of welzijn, zoals hierboven aangegeven. Het eerste is natuurlijk positief en het tweede negatief. Al met al zal het netto-effect op het welzijn van een individu afhangen van zijn of haar waardering van deze verschillende elementen. Wel is het zo dat de meeste hierboven genoemde effecten positief zijn. Alleen het effect op het collectieve ritme is negatief. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de positieve effecten alleen tot stand komen wanneer thuis- en telewerken binnen grenzen wordt gebruikt en de flexibiliteit in werktijden vooral door werknemers wordt vormgegeven.
110
Kosten en baten overzicht Tabel 7.13 Overzicht kosten en baten flexibele scenario met tentatieve kwantificering waar mogelijk (in euro’s op jaarbasis) Kosten
Tentatieve Baten kwantificering
Tentatieve kwantificering
Telewerkplekken
3,4 miljard
Doorrekening extra arbeidsaanbod
-46 tot +39 miljard
Meer files door online dienstverlening
p.m.
Productiviteitswinst telewerken en zelfroosteren
3 tot 6 miljard
Meer kosten detailhandel door online dienstverlening
0
Besparing huisvesting en reiskosten werkgevers
4,5 miljard
Kosten voor het collectieve ritme, synchronisatieproblemen
p.m.
Extra werktijd door minder reistijd 1 tot 1,8 miljard telewerkers Minder files voor anderen doordat telewerkers niet reizen
p.m.
Besparingen door e-government
p.m.
Besparingen via ICT op kosten hoger onderwijs
0
Besparingen via ICT op kosten post-initiële scholing bij gelijkblijvend leerresultaat
p.m.
Betere toegankelijkheid voorzieningen (dankzij onlinedienstverlening)
p.m.
Betere baantevredenheid en motivatie
p.m.
Betere werk-privé balans, minder p.m. tijdsdruk, gunstige gezondheidseffecten
In tabel 7.13 zijn alle behandelde kosten en baten nog eens systematisch op een rij gezet. Waar mogelijk is de kwantificering uit de voorgaande tekst weergegeven. Van belang is nogmaals op te merken, dat deze cijfers met de nodige onzekerheid omgeven zijn. Meer empirisch onderzoek is nodig om meer zekerheid te verkrijgen over de te verwachten effecten. De cijfers uit de doorrekening kennen andere basisjaren. Deze liggen echter dicht bij elkaar (2007-2009), zodat de verschillen door prijs- en loonpeilen geen bepalende factor zijn voor de onderlinge verhoudingen. Wat direct opvalt, is dat diverse baten waarvoor een kwantificering mogelijk is, gezamenlijk vrij hoog oplopen. Dit geeft aan dat dit scenario aantrekkelijk is. Wel dient daarbij opgemerkt te worden dat de uiteindelijke uitkomst afhankelijk is van de effecten op het arbeidsaanbod, die zowel negatief als positief kunnen uitpakken. Wanneer deze effecten neutraal zouden zijn, is het beeld voor de andere factoren per saldo gunstig. Dit gunstige beeld is zowel van toepassing voor de overheid (besparingen via e-government, hogere belastinginkomsten), als bedrijven (hogere productiviteit, besparing huisvestingskosten) en individuen (welzijn, vertaling naar hogere inkomens).
111
Vertaling naar het Bruto Nationaal Product Bovenstaand schema kunnen we benutten om tenslotte nog in te gaan op het BNP. De uitkomsten voor het BNP zullen beïnvloed worden door alle genoemde factoren. Dit geldt bijvoorbeeld heel direct voor productiviteit en minder reistijd. Hiervoor is het beeld heel gunstig, maar dit geldt ook voor diverse andere factoren. Het effect op het arbeidsvolume blijkt erg moeilijk om in te schatten. Het kan zowel positief als negatief uitpakken, afhankelijk van in hoeverre de flexibele tijdsordening wordt gebruikt door voltijders of mensen met grote deeltijdbanen om minder te gaan werken. Het effect op participatie kan bepalend zijn voor het totale effect als het effect groot blijkt. Men moet echter bedenken dat de onder- en bovengrens van -46 en +39 miljard extreme waarden zijn. Het daadwerkelijke effect van een flexibele tijdsordening op het arbeidsvolume zal waarschijnlijk veel kleiner zijn. Als dit effect positief (of zelfs enigszins negatief) is, zou dit volgens onze berekeningen betekenen dat het flexibele scenario per saldo positief uitpakt.
112
8
7-TOT-7 TIJDSORDENING
Nadat we de kosten en baten van een flexibele tijdsordening in kaart hebben gebracht, besteden we nu aandacht aan een andersoortige variant, de ‘7-tot-7 tijdsordening’. Net als in het voorafgaande hoofdstuk beschrijven we eerst wat een ‘7-tot-7 tijdsordening’ is en wat de invoering ervan in Nederland concreet zou veranderen (paragraaf 8.1). Daarna gaan we in op de effecten van deze tijdsordening en geven voor zover mogelijk een kwantificering van de kosten en baten ervan (paragraaf 8.2).
8.1
BESCHRIJVING VAN HET SCENARIO
De 7-tot-7 tijdsordening staat in de offerteaanvraag van het Ministerie van OC&W als volgt beschreven: ‘In een tijdsordening van 7-tot-7 worden de openingstijden van private en publieke voorzieningen opgerekt van 7 uur ’s ochtends tot 7 uur ’s avonds. In deze 12-uurs economie heeft iedereen de ruimte om een werkdag van acht uur te maken, terwijl daarnaast nog ruimte is om gebruik te maken van publieke en private voorzieningen. De randen van de dag worden binnen deze tijdsordening opgerekt en beter benut. In theorie ontstaat er op deze manier ruimte om de arbeidsparticipatie van vrouwen te verhogen, maar gebeurt dit ook en wegen deze baten op tegen het langer openhouden van de voorzieningen?’ Het belangrijkste kenmerk van de 7-tot-7 tijdsordening kunnen we dus als volgt samenvatten:
alle voorzieningen (winkels, publieke voorzieningen, medische zorgverleners, etc.) rekken hun openingstijden aan de randen van de dag op tot 7 uur ’s ochtends (begin) en 7 uur s avonds (einde).
In 1996 zijn de arbeids- en winkeltijden in Nederland gedereguleerd (zie paragraaf 4.3). Desondanks werkt nog de overgrote meerderheid van de Nederlandse werkzame beroepsbevolking van 9 tot 5, en de openingstijden van winkels en diverse voorzieningen volgen meestal vaste patronen. Er zijn nog steeds aanwijzingen dat mensen knelpunten ervaren in verband met de openingstijden van diverse voorzieningen. Een niet al te kleine minderheid van de Nederlanders heeft last van voorzieningen die niet open zijn wanneer ze er gebruik van willen maken. Van de mensen die voltijd werken is het zelfs bijna de helft (Cloïn e.a. 2010). Ouders van kinderen tussen de 0 en 12 jaar geven in zeer bescheiden mate aan behoefte te hebben aan kinderopvang met ruimere opvangtijden (Cloïn e.a. 2010). Weinig ouders ervaren direct knelpunten door schooltijden, maar een derde van de ouders heeft een voorkeur voor een continurooster (Cloïn e.a. 2010). Er zijn echter ook tekens dat Nederland langzaam beweegt in de richting van ruimere openingstijden. Geïnterviewd door onderzoekers van het SCP geven diverse koepelorganisaties aan een verruiming van openingstijden waar te nemen bij hun leden (Cloïn e.a. 2010, §4.3). Een verruiming van de openingstijden treedt volgens vertegenwoordigers van de koepels vooral op in de zakelijke dienstverlening (detailhandel, supermarkt, kapper, postkantoor) en een aantal medische dienstverleners (huisarts, apotheek, fysiotherapeut). In de publieke dienstverlening laat de verruiming van de openingstijden langer op zich wachten. Verruiming betekent meestal dat de betrokken
113
voorzieningen langer open blijven op doordeweekse avonden en/of op zaterdag open gaan (Cloïn e.a. 2010, hoofdstuk 4). Binnen het kader van dezelfde studie gaf de maatschappelijke ondernemersgroep voor de branches welzijn, jeugdzorg en kinderopvang (Mogroep) aan geen verruiming te zien van de openingstijden van lidorganisaties. Dit zou erop kunnen wijzen dat een verruiming van de openingstijden van kinderopvang op korte termijn niet makkelijk realiseerbaar is. Binnen dit scenario wordt dit echter wel doorgevoerd. Voor het 7-7 scenario maken we de volgende aannames wat betreft de openingstijden van voorzieningen:
de detailhandel opent doordeweeks om 7.00 uur en blijft tot 19.00 uur ’s avonds geopend17. Voorzover een langere openstelling doordeweeks tot bijvoorbeeld 21.00 uur bestaat, blijft deze gehandhaafd. De openingstijden op zaterdag en de zondagopenstelling blijven ongeveer dezelfde. medische dienstverleners (huisarts, tandarts, apotheek, fysiotherapeut) breiden doordeweeks hun dienstverlening ’s ochtends vroeg uit (vanaf 7.00 uur in de ochtend). Ditzelfde geldt voor het begin van de avond (tot 19.00 uur); publieke voorzieningen breiden doordeweeks hun openingstijden met name aan het begin (openstelling om 7.00 uur) en einde van de dag (tot 19.00) uit. Het bestaande patroon van openingstijden meer op het midden van de dag blijft ongewijzigd; de kinderopvang (dagopvang) blijft ruim een uur langer per dag open (van 7 uur ’s ochtends tot 19.00 uur ‘s avonds); de openingstijden van de buitenschoolse opvang worden zodanig verruimd dat schoolgaande kinderen van 7.00-19.00 uur kunnen worden opgevangen.
De ‘7-tot-7 tijdsordening’ is uitsluitend gericht op het verruimen van de openingstijden van voorzieningen. Dit betekent dat de openings- en arbeidstijden in de andere sectoren in principe niet veranderen. Sectoren die al ruimere openingstijden hanteren (zoals de horeca, het openbaar vervoer, etc.) blijven dit uiteraard doen.
8.2
KOSTEN EN BATEN
Om de kosten en baten van een 7-tot-7 tijdsordening in kaart te kunnen brengen, moeten we eerst de effecten inventariseren van een verruiming van de openingstijden op de beleidsdoelen die in de focus van deze studie staan. Vervolgens worden voor een aantal aspecten de kosten en baten gekwantificeerd. De effecten van een 7-tot-7 tijdsordening op de kinderopvang, de afdeling burgerzaken van gemeenten, de medische dienstverleners, de detailhandel en het verzuim van werknemers worden gekwantificeerd. Het effect op arbeidsparticipatie, mobiliteit, collectief ritme, verdeling van kosten en baten en welzijn wordt alleen kwalitatief in kaart gebracht.
17
In feite gaan we dan uit van een verplichte openstelling omdat niet verwacht mag worden dat alle winkels hieraan medewerking willen verlenen.
114
Arbeidsparticipatie Arbeidsaanbod Eén van de ideeën bij een 7-tot-7 tijdsordening zoals hierboven beschreven is dat er meer ruimte ontstaat voor vrouwen om te gaan werken, omdat het minder moeilijk wordt om werk te combineren met andere taken als zorg en het huishouden. We hebben slechts één studie gevonden die het effect van winkelopeningstijden op het arbeidsaanbod onderzoekt, en concludeert dat ruimere openingstijden van winkels een positief effect hebben op het aantal gewerkte uren (Burda en Weil, 2005). Van een andere studie zijn de uitkomsten minder duidelijk. Bovendien concentreren deze studies zich op de zondagopenstelling (zie paragraaf 3.2). Een andere studie geeft aan dat de arbeidsparticipatie van vrouwen significant toeneemt als ze meer tevreden zijn met de tijden van de kinderopvang (Breunig e.a. 2009). Het is echter niet duidelijk welke verruiming van de openingstijden van de kinderopvang nodig is om de tevredenheidscore van vrouwen voldoende te laten toenemen, zodat ze daadwerkelijk meer gaan participeren. Uit de gegevens uit de TIS enquête kunnen we ook informatie winnen over de intentie van mensen om (meer) te gaan werken als alle voorzieningen langer open zijn. We veronderstellen dat de volgende voorwaarden, zoals in de TIS-enquête opgenomen, in een 7-tot-7 tijdsordening worden vervuld:
als de openingstijden van voorzieningen verruimen / meer voorzieningen buiten werktijd open zijn; als de school van 7 tot 19 uur open is; als de kinderopvang van 7 tot 19 uur open is.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van hoeveel van deze voorwaarden deeltijdwerkende en niet-werkende respondenten opnemen in hun drie belangrijkste voorwaarden om (meer) te gaan werken. Tabel 8.1
Aandeel van de deeltijdwerkenden en niet-werkenden dat alle drie, twee of één van zijn belangrijkste voorwaarden om te gaan werken kiest uit het 7tot-7 scenario (in procenten) 3
2
1
- Totaal
0
0,2
5,0
- Vrouwen
0
0
3,6
- Mannen
0
0,5
7,2
- Totaal
0
0,2
7,5
- Vrouwen
0
0,3
7,5
- Mannen
0
0
7,8
Niet-werkenden
Deeltijdwerkenden
Bron: ·eigen berekening op basis van TIS ’09
115
Geen enkele respondent van de TIS kiest al zijn drie voorwaarden om (meer) te gaan werken uit de bovenstaande lijst. Slechts een heel klein gedeelte van de niet-werkende en deeltijdwerkende respondenten kiest één of twee van zijn drie belangrijkste voorwaarden om meer te gaan werken uit deze lijst. Op basis van deze data kunnen we dus geen groot effect van een 7-tot-7 tijdsordening verwachten op het arbeidsaanbod. Al met al hebben we geen sterke basis om het effect van een 7-tot-7 tijdsordening op het arbeidsaanbod te berekenen. De studies die een positief effect van een verruiming van openingstijden op het arbeidsaanbod vinden zijn heel schaars, en vormen geen voldoende basis voor een kwantificering. De uitkomsten uit de TIS zijn gebaseerd op antwoorden op enquêtevragen, die ook slechts indicatief zijn. Een algemene uitkomst van de TIS is echter dat ruimere openingstijden van voorzieningen weinig worden genoemd als voorwaarde om het eigen arbeidsaanbod te verhogen (zie paragraaf 3.2). Dit alles betekent dat het effect van een 7-tot-7 tijdsordening op het arbeidsaanbod waarschijnlijk klein zal blijven. Arbeidsvraag Aan de andere kant zal de openstelling van alle voorzieningen van 7 uur ’s ochtends tot 7 uur ’s avonds additionele arbeidsinzet vergen. Dit betekent dat de langere openingstijden twee verschillende soorten problemen kunnen oproepen. Ten eerste is niet duidelijk of er in een 7-tot-7 scenario meteen genoeg arbeidsaanbod bereid zou staan om de additionele vraag te vervullen. Als we aannemen dat het effect op het arbeidsaanbod bijna nul is, moet in het beste geval het effect op de arbeidsvraag ook heel beperkt blijven opdat er geen arbeidstekorten ontstaan. Als dit niet zo is, ontstaan er arbeidstekorten en / of een verhoging van de loonkosten met het doel om personeel aan te trekken. Ten tweede is het onzeker of de inkomsten van voorzieningen met de ruimere openingstijden genoeg zouden stijgen om de ontstane kosten te dekken. Langere openingstijden gaan niet noodzakelijk gepaard met een hogere omzet. Als de omzet niet stijgt, zullen de kosten per eenheid toenemen, met uiteindelijk negatieve gevolgen voor de prijzen en dus voor de consument, of voor de organisatie zelf en de werkgelegenheid. Bij het eerste probleem dient de kanttekening te worden gemaakt dat extra openingstijden meer mogelijkheden bieden om verzuim voor privézaken te verminderen. Dit is ook een vorm van extra arbeidsaanbod. Bij het tweede probleem kan worden opgemerkt dat winkels in het verleden ruimere openingstijden zonder grote gevolgen hebben verwerkt. Bestaande studies vinden over het algemeen dat een verruiming van de openingstijden tot een iets hogere omzet leidt en geen stijging in de prijzen veroorzaakt (zie paragraaf 3.2). Dit zou betekenen dat er weinig gevolgen zouden zijn voor de prijzen en de werkgelegenheid. De grootste verandering is dan eerder kwalitatief van aard, en betreft het landschap van organisaties. Op al deze punten gaan we hieronder uitgebreider in. In het vervolg van deze paragraaf zullen we voor deze voorzieningen een inschatting maken van de extra benodigde kosten, die voor een belangrijk deel bestaan uit extra in te zetten arbeid. Omvang en kosten kinderopvang (dagopvang en BSO) De openingstijden van de kinderopvang verruimen. Dit betekent dat de kosten toenemen doordat de opvanguren per dag toenemen. Daarnaast is denkbaar dat de ruimere openingstijden tot een grotere vraag naar kinderopvang leidt, wat uiteraard ook extra kosten met zich meebrengt. Op deze beide effecten gaan we hieronder verder in. De collectieve uitgaven aan dagopvang zijn in 2008 ruim 1,6 miljard euro (Eindrapport Commissie Kinderopvang, 2009). Dit is inclusief een bijdrage van werkgevers via een
116
opslag op de werkloosheidspremie. De kosten voor buitenschoolse opvang zijn ongeveer 600 miljoen euro. De bijdrage van ouders in de totale kosten is daarnaast ongeveer een vijfde. Daardoor moeten bovengenoemd kosten nog eens met ongeveer een kwart verhoogd worden om de totale kosten te krijgen. Dit betreft dan ongeveer 2 miljard voor de dagopvang en 750 miljoen voor de BSO. Stel dat de openingsuren voor deze voorzieningen zouden uitbreiden, hoeveel zouden de kosten dan naar schatting omhoog gaan? Ongeveer tweederde van de kosten van kinderopvang betreft personeelskosten (Berkhout e.a., 2009). Huisvestingskosten zijn ongeveer 14%. Uit de studie van Paulussen-Hoogeboom e.a. (2009) blijkt dat voor de dagopvang de meest gebruikelijke openingstijden voor de dagopvang van 7.30 tot 18.00-18.30 zijn. Gemiddeld is de dagopvang dan ook 10.46 uur open. Een uitbreiding tot 7.00-19.00 uur zou dit oprekken tot 12 uur en daarmee een uitbreiding van ongeveer 11,5% zijn. Zowel de huisvestingskosten als personeelskosten zullen niet geheel proportioneel stijgen. Bij huisvesting zullen dit met name de variabele kosten zijn. Bij de personeelskosten zullen de overheadkosten vrij stabiel blijven en zit de kostenstijging met name in het primaire proces. We veronderstellen daarom dat de totale kosten met ongeveer de helft van de urenuitbreiding omhoog gaan, dus bijna 6%. De kosten voor dagopvang zouden dan ongeveer 110 miljoen stijgen. Bij de BSO geldt voor de voorschoolse opvang dat deze gemiddeld 1:07 duurt en veruit de meesten tussen 7:00 en 8:00 open gaan (Paulussen-Hoogenboom e.a., 2009). Omdat veruit de meeste om 8:30 sluiten, is een realistische veronderstelling dat de gemiddelde openingstijd op dit moment ongeveer 07:23 is. Het voorschoolse deel wordt in het 7-7 scenario dus 23 minuten uitgebreid. Voor het naschoolse deel van de buitenschoolse opvang geldt dat de openingstijden op woensdag en vrijdag aanzienlijk langer zijn dan maandag, dinsdag en donderdag. Op de eerste twee dagen is dit gemiddeld iets meer dan 6:10 en de laatste drie iets meer dan 3:10. De sluitingstijden liggen in de meeste gevallen op 18:00 (Paulussen-Hoogenboom e.a., 2009). Het naschoolse deel wordt dus ongeveer een uur uitgebreid. In relatieve termen betekent dit voor de totale BSO een uitbreiding van bijna 7 uur op een totaal van ongeveer 27,5 uur per week18. Dit is een uitbreiding van ongeveer 25%. Wanneer we wederom veronderstellen dat hierdoor de kosten met ongeveer de helft van deze urenuitbreiding omhoog gaan, betekent dit een kostenverhoging van 12,5%*750 miljoen, wat iets minder dan 100 miljoen betekent. Onder de gemaakte veronderstellingen nemen de totale kosten voor kinderopvang en buitenschoolse opvang dus ongeveer 200 miljoen euro toe (in prijzen van 2008). Deze orde van grootte is enigszins vergelijkbaar met de rekenexercitie in “Tijd is geld, geld is tijd”. In dit rapport worden de extra kosten van uitbreiding van de openingsuren voor Deventer op ongeveer 750.000 euro geschat (exclusief het effect van extra benodigde plekken). Om dit naar rato naar Nederland te vertalen moet ongeveer de factor 175 gebruikt worden, waarbij dit ongeveer 130 miljoen zou zijn. Dit is iets hoger dan in bovenstaande berekening voor de dagopvang. De bestaande openingstijden waarop deze berekening is toegepast in het rapport van Deventer zijn echter beperkter, waardoor de uitbreiding in Deventer groter is, en daarmee ook de kosten. Voorts worden de kosten van 18
Voor het gemak gaan we in deze berekening voor de relatieve uitbreiding uit van de weken waarin les gegeven wordt. In schoolvakanties zal de relatieve uitbreiding iets lager liggen als de opvang langer dan 27,5 uur open is.
117
ruimere openingstijden van de BSO juist weer aanzienlijk lager ingeschat. Wanneer dagopvang en BSO tezamen worden genomen en daarop de factor 175 wordt toegepast ontstaat een bedrag wat zeker spoort met de uitkomsten van bovenstaande exercitie. In de bovenstaande berekening is min of meer uitgegaan van een verruiming van de openingstijden bij de bestaande hoeveelheid kinderen waaraan zorg wordt verleend. Wanneer de verruiming extra vraag creëert, is dit een kostenpost op zich. Eerder bij de behandeling van uitkomsten van de TIS-enquête voor de effecten op de arbeidsparticipatie hebben we echter al geconstateerd dat de openingstijden van kinderopvang geen belangrijke rol speelt om bijvoorbeeld wel of niet te gaan werken. Met dit effect houden we dus verder geen rekening. Kosten burgerzaken Eén van de belangrijkste publieke voorzieningen waar de burger als consument mee te maken heeft voor het regelen van allerlei administratieve zaken, is de afdeling burgerzaken op gemeenten. Vandaar dat in een 7-7 scenario ook deze voorziening binnen het raamwerk van de ruimere openstelling komt. Wat brengt dit voor extra kosten met zich mee? In een notitie van de gemeente Houten19 wordt een overzicht gegeven van de openingstijden van de gemeenten voor publiekszaken in een twaalftal gemeenten van verschillende grootte. De openingstijden variëren van 8:00 tot 9:00. De sluitingstijden zijn nooit later dan 17:00 met uitzondering van een avondopenstelling van een dag in de week. In dezelfde notitie wordt verwezen naar de website www.watdoetjegemeente.nl waarvan is afgeleid dat burgerzaken gemiddeld 36 uur per week geopend is. Uit het bovenstaande is af te leiden hoeveel uur extra openstelling nodig zou zijn om juist aan beide randen van de dag dienstverlening aan te bieden. In de ochtend gaat het ruwweg om anderhalf uur per dag, dus 7,5 uur per week. Bij een dagelijkse avondopenstelling van 17:00 tot 19:00, gaat het om 4*2=8 uren extra. Samen dus 15,5 uur. Als de openstelling van de andere uren ongewijzigd blijft, betekent dit een extra openstelling van 43% meer uren. De extra kosten zullen met name op het personeel betrekking hebben. Uit een onderzoek van Jongman (2007) onder ruim 10 gemeenten is af te leiden dat de loonkosten van burgerzaken gemiddeld 13,4 euro per inwoner zijn. De totale kosten liggen rond de 30 euro per inwoner (voor 2006). Doorvertaald naar Nederland gaat het dan om 220 miljoen euro loonkosten van het vaste personeel. In lonen van 2009 zal dit wellicht rond de 240 miljoen euro liggen. Omdat verwacht mag worden dat het totale bezoek aan burgerzaken niet heel veel zal veranderen, maar wel gespreider zal plaatsvinden over meer uren, hoeft de bezetting niet volledig proportioneel te stijgen. Er zijn immers minder klanten per uur. We gaan er daarom van uit dat de 43% langere openstelling met 25% meer personeel kan worden opgevangen. In dat geval zijn de extra kosten 60 miljoen. We veronderstellen dat overige kostenposten (zoals huisvesting) veel minder zullen stijgen en dat daarmee de totale kostenstijging rond de 75 miljoen zit20.
19
20
http://www.nmkg.nl/documenten/downloads/2006062801_OpeningstijdenGemeentewinkelengemeentehuis.pdf
Ter vergelijking: Wanneer alle kosten volledig proportioneel zouden stijgen zou in prijzen van 2009 ongeveer 240 miljoen extra kosten worden gemaakt. Dit kan als een absoluut maximum worden beschouwd.
118
Kosten medische dienstverleners De medische dienstverlening verbreedt haar openingstijden van 7 tot 7. Bij de doorrekening van kosten hiervan concentreren we ons op drie beroepsgroepen: huisartsen, fysiotherapeuten en tandartsen. Voor de berekening van de extra kosten voor deze medische dienstverleners zijn de volgende elementen van belang:
De huidige openingstijden. De praktijkvorm. Wordt deze solo uitgevoerd, of met meerdere collega’s samen? Een belangrijk deel van de medische dienstverleners werken in een gezamenlijke praktijk. In dat geval is men flexibeler om openingstijden te verruimen, zonder dat dit tot veel extra inzet van de medische dienstverleners hoeft te leiden. De hoogte van de arbeidskosten van betreffende beroepsgroepen.
In de onderstaande tabel geven we enkele cruciale gegeven voor huisartsen, tandartsen en fysiotherapeuten. Tabel 8.2
Belangrijke inputs voor de berekening van extra kosten voor de extra uren van de medische dienstverlening in het 7-7 scenario
Beroepsgroep
Huidige openingstijden
Benodigde extra uren per week in 7-7
Huisartsen
Beginnen vaak om 8:00. Slechts 5% praktijken open op een avond of in het weekend (Reitsmavan Rooijen, 2009).
15
Fysiotherapeuten
Grote variatie; gemiddeld 10 8:00 beginnen en eindtijd varieert helemaal sterk
Praktijkvormen
2007: totaal aantal praktijken 4300 (bron Nivel): Solopraktijk: 43% duopraktijk 32% groepspraktijk 25% 2005: totaal aantal praktijken 4700 (bron Nivel):
Kosten arbeid
Norminkomen arbeidsvergoeding huisarts-eigenaar: 96 duizend in 2006 (Karssen e.a., 2009) Bruto maandinkomen 4400 in 2008 (loonwijzer)
Solopraktijk 34% Duopraktjjk 21% Groepspraktijk 45% Tandartsen
a)
Beginnen vaak tussen 15 8.00 en 8.30 en eindigen tussen 17.00 en 17.30
2004: totaal aantal praktijken naar schatting 6000, waarvan meeste solopraktijken (bewerking op gegevens Nivel)
Schatting inkomen rond bruto 100 duizend a) per jaar
http://www.youchooz.nl/beroepen/tandarts/122/salaris/5
We gaan uit van een variant, waarbij voor alle praktijken geldt dat men voor de extra uren iemand extra moet inzetten. Voorzover huisartsen-eigenaren zelf langer gaan werken, gaan we ervan uit dat zij verwachten dat hun norminkomen proportioneel stijgt, ook al stijgen de uitgevoerde prestaties niet veel. In zo’n scenario stijgen de kosten met (4300 praktijken)*(100.000 norminkomen21)*(15 extra uren)/(40 strandaard uren)=161 miljoen. 21
Hierbij is de 96 duizend euro norminkomen, dat betrekking heeft op 2006, opgehoogd naar het mooie ronde getal 100 duizend.
119
Er zijn argumenten om dit bedrag een onderschatting of overschatting te vinden. Het feit dat we ons alleen op arbeidskosten concentreren leidt tot een onderschatting. We veronderstellen dat huisvestingskosten e.d. maar in zeer beperkte mate mee omhooggaan en niet de grootste kostenpost zijn22. Voor een assistente zullen de kosten wel stijgen. Anderzijds is denkbaar dat in ieder geval in duo- en groepspraktijken een herschikking van werkzaamheden een belangrijk deel van de langere openstelling kan opvangen. Wanneer we voor fysiotherapeuten een zelfde aanpak hanteren komen we op het volgende: 4700*70000*(10/40)=82 miljoen. Voor tandartsen lijkt de berekening sterk op die van artsen: 6000*100.000*(15/40)=225 miljoen. Voorzover de extra behoefte aan deze beroepsgroepen ingevuld moet worden door extra arbeidsaanbod (en niet door langer werken), is maar de vraag of dit op de arbeidsmarkt gerealiseerd kan worden. Zelfs al zouden langere openingstijden een extra aanbod genereren, zou dit maar zeer beperkt zich richten op dergelijke beroepen. Het zou in ieder geval betekenen dat de overheid te maken krijgt met meer studenten in relatief dure opleidingen. Arbeidsmarktknelpunten voor deze beroepsgroepen lijken echter onvermijdelijk. Langere openingstijden detailhandel Uit hoofdstuk 3 blijkt dat eerdere verruimingen van de openstelling slechts tot beperkte veranderingen hebben geleid in werkgelegenheid en prijzen. Nu betrof dat wel veranderingen in de richting van openingsuren met een behoorlijk groot aanbod van klanten. Indien dit onvoldoende het geval was, hebben de meeste winkels immers de keuze om hier wel of niet aan mee te doen. In het scenario 7 tot 7 is deze keuzevrijheid er niet en zijn winkels in ieder geval standaard van 7 tot 7 geopend en blijven andere huidige openingstijden gehandhaafd. Het gaat hier dus om een uitbreiding. Sommige van deze extra uren – zekere in de morgen – zullen in bepaalde deelmarkten weinig klanten trekken. Denk bijvoorbeeld aan kledingzaken. Dit ligt naar verwachting weer anders voor bijvoorbeeld supermarkten, bakkers en kiosken. Voor wat betreft de kosten gaan we uit van twee varianten. De eerste is dat de detailhandel deze aanpassing op een zelfde manier verwerkt als eerdere openstelling en dat er weinig verandert aan werkgelegenheid en prijzen. Uit eerder onderzoek weten we dat de sector dit op een efficiënte manier weet op te lossen (zie hoofdstuk 3). Deze “oplossing” komt voor een deel voort uit een verschuiving van het kleinbedrijf naar het grootbedrijf die veel meer mogelijkheden hebben om hun personeelsbezetting aan te passen aan de hoeveelheid klanten. Een dergelijke verschuiving wordt op grond van een theoretisch model voorspeld door Nooteboom (1983) en spoort ook met een internationale vergelijking van de personeelsomvang van winkels en de lengte van openingstijden in betreffende landen. In de tweede variant gaan we uit van een min of meer stabiele structuur van de sector en kostenstijgingen in met name het kleinbedrijf. Omdat in bestaande statistieken de autohandel en –reparatie vaak los van de detailhandel staat, berekenen we de kosten voor deze bedrijfstak apart. Voor een globale inschatting van deze tweede variant, benutten we de kengetallen uit tabel 8.3.
22
Uit Karssen e.a. (2009) blijkt dat de jaarlijkse huisvestingskosten minder dan 10% van alle praktijkkosten omvatten. Deze liggen rond de 15-20 duizend euro per praktijk.
120
Tabel 8.3
Kengetallen voor berekening maximale variant extra kosten detailhandel Detailhandel
Autohandel en – reparatie (inclusief benzinestations)
Aantal bedrijven, naar werkzame personen (CBS, 2008) 1
32975
11560
2
19170
4175
3-4
12365
3285
5-9
8130
2655
10 of meer
5230
2315
77870
23990
Arbeidskosten per gewerkt uur in euro’s (CBS, 2004)
17,7
23,4
Totale arbeidskosten in miljarden euro’s (CBS, 2004)
10,6
4,0
14,3%
14,3%
Totaal aantal bedrijven
Stijging loonsom per arbeidsjaar in marktsector, 2004-2009 Aandeel personeelskosten in totale kosten (exclusief ondernemersinkomen eenmanszaken, Raming EIM, 2009, gepubliceerd op website HBD)
47%
Schatting totaal aantal gemiddelde openingsuren op dit moment
50
54
Schatting gemiddeld aantal extra openingsuren in 7-7 scenario
12
8
Ongeveer 1 miljard
260 miljoen
Extra kosten = exta uren * 52 weken * uurloon gewerkt uur * correctie stijging loonsom * aantal bedrijven/winkels
Om een doorrekening te maken, gaan we uit van de dezelfde veronderstelling als Nooteboom (1983) maakt in zijn theoretisch model, namelijk dat voor alle winkels de extra exploitatiekosten van extra openingsuren in absolute zin even hoog zijn. In relatieve zin is dit vooral voor kleinere bedrijven groot. Daar zal met name een extra inzet van arbeid gevraagd zijn. In grotere bedrijven zal men via een andere roostering veel kunnen opvangen, maar de extra kosten meer samenhangen met andere kostenposten als huisvesting. We gaan ervan uit dat de extra exploitatiekosten gelijk zijn aan de inzet van 1 extra persoon voor betreffende uren. Dit is immers wat voor de kleinste bedrijven noodzakelijk zal zijn. Uitgaande van deze veronderstellingen zijn de extra kosten gelijk aan: (12 uur)*(52 weken)*(17,7 uurloon)*(1,14 index)*(78000 winkels)=ongeveer 1 miljard. Dit is ruwweg 5% van alle kosten. Voor de autohandel en reparatie leidt dezelfde soort berekening tot het volgende resultaat: 8*52*23,4*1,14*24000=265 miljoen. Mobiliteit De verwachting bij de 7-tot-7 tijdsordening is dat door de ruimere openingstijden een betere spreiding van de reistijd over de dag ontstaat. We hebben echter geen empirische studies gevonden die het effect van ruimere openingstijden op mobiliteit meten. Daarom kunnen we alleen vermoeden dat het 7-tot-7 scenario een gunstig effect zou kunnen hebben op files, zonder dat we het kunnen kwantificeren.
121
Verdeeleffecten: wie werkt er op andere tijden in het 7-tot-7 scenario? Om een duidelijk beeld te verkrijgen van de verdeeleffecten van het flexibele scenario brengen we hieronder in kaart hoeveel werknemers te maken krijgen met de ruimere openingstijden in het 7-tot-7 scenario. In totaal werken in het 7-tot-7 scenario ongeveer 1 miljoen mensen in sectoren die direct beïnvloed worden door de verruimde openingstijden (zie tabel 8.4 hieronder). Dit zijn werknemers van de sectoren detailhandel, autohandel en –reparatie, medische voorzieningen als huisartsen, tandartsen, fysiotherapeuten, de afdeling burgerzaken van de gemeenten en kinderopvangorganisaties. Tabel 8.4
Aantal werkzame personen die werkzaam zijn in sectoren die in het 7-tot-7 scenario direct te maken kunnen krijgen met verruimde openingstijden
sector
aantal werkzame personen
detailhandel
761000
autohandel en -reparatie
161000
huisartsen fysiotherapeuten tandartsen burgerzaken kinderopvang Totaal
8783 13355 7759 4800 fte's (front + back office) 96692 1053589
Bron: CBS Statline, Nivel, Jongman (2007).
Natuurlijk hoeven niet alle werknemers van de sectoren waarvan de openingstijden verruimd worden op de randen van de dag te werken. De mate waarin het mogelijk zal zijn om aan te sluiten bij preferenties van werknemers, door aanpassing van de roosters bijvoorbeeld, hangt echter sterk af van de grootte van de getroffen organisaties. In de sectoren die door de nieuwe tijdsordening hun openingstijden zouden moeten verruimen zijn er echter veel kleine organisaties. Voor medische praktijken, kleinere winkels en garages, kleinere kinderopvangorganisaties en afdelingen burgerzaken zal het niet makkelijk zijn om ruimere openingstijden aan te passen aan de wensen van het personeel. De grootste groep die in het 7-tot-7 scenario op andere tijden moet gaan werken zijn werknemers van de detailhandel en de autohandel en –reparatie en de kinderopvang. De meeste werknemers van deze sectoren zijn lager en middelbaar opgeleid. Dit betekent dat de kosten van de 7-tot-7 tijdsordening voor een groot gedeelte bij deze groepen terecht komen. Opvallend is ook dat de sterke toename in de gewerkte uren bij medische voorzieningen en bij de afdeling burgerzaken van gemeenten door een vrij kleine groep werknemers moet worden gedragen. Natuurlijk kunnen ook additionele mensen worden aangenomen om de langere openingstijden mogelijk te maken, maar met name bij de medische dienstverlening is het de vraag of een dergelijke toename op korte termijn realiseerbaar is, gezien de verwachte personeelstekorten. De kosten van het flexibele scenario in termen van werken op de randen van de dag zijn dus geconcentreerd bij een relatief klein deel van de werkenden, en betreffen aan de ene kant vooral lager en middelbaar opgeleiden, en aan de andere kant een sector als de zorg, 122
waar personeel nu al schaars is. Dit betekent dat het flexibele scenario ongelijkheid creëert op het gebied van de keuze van arbeidstijden en waarschijnlijk van werkdruk, met name bij medische beroepen. Toegankelijkheid voorzieningen en vermindering verzuim In het 7-tot-7 scenario worden voorzieningen duidelijk beter toegankelijk, aangezien werkenden zeker kunnen zijn dat de tijd waarin de voorzieningen open zijn langer is dan hun werkdag duurt. Ze kunnen dan altijd terecht bij de voorzieningen op het gedeelte van het tijdsvenster van 7 tot 7 waarin ze niet werken. Dit betekent dat verzuim voor privézaken en bijvoorbeeld artsenbezoek veel minder nodig is. In bijlage 2 bij dit rapport is een inschatting gemaakt wat de gederfde productie is van verzuimde uren voor. Deze lopen al snel in de miljarden euro’s. In de berekening wordt een bandbreedte gehanteerd van 1 tot 9 miljard. Of dit verzuim door verruiming van de winkeltijden volledig zou verschuiven naar tijden buiten de werktijd is de vraag, maar al zou dit maar deels het geval zijn, gaat het dus om substantiële bedragen. Ruimere openingstijden van voorzieningen betekenen ook simpelweg dat er beter wordt voldaan aan de behoeftes van gebruikers. Onderzoek in Zeeland heeft laten zien dat een groot deel van de burgers publieke voorzieningen graag na 18 uur open ziet, en de huisarts en de tandarts al tussen 7 en 9 (Déhora Consultancy Group, 2009). Dit komt vrij dicht bij een 7-tot-7 tijdsordening. Collectief ritme Het voordeel van het 7-tot-7 scenario ten opzichte van het flexibele scenario is dat de werkdag een duidelijk begin en een duidelijk einde heeft. Men kan in het 7-tot-7 scenario ervan uitgaan dat mensen na 7 uur ’s avonds vrij zijn voor (collectieve) vrijetijdsactiviteiten. Er blijft dus een collectief ritme bestaan, ook al is die veranderd. Dit maakt de synchronisatie van tijden makkelijker dan in een flexibele tijdsordening. Aan de andere kant biedt het 7-tot-7 scenario minder totale ‘collectieve’ vrije tijd dan in de huidige tijdsordening. Burda et al. (2006) benadrukken dat gezamenlijke vrije tijd door individuen meer wordt gewaardeerd dan vrije tijd die niet gedeeld is. In dit opzicht leidt een reductie van de collectieve vrije tijd tot welzijnsverlies. Veenhoven (2009) toont ook aan dat de aanwezigheid van een actief verenigingsleven en de verenigingsdeelname van individuen positief samenhangen met subjectief welzijn. In het 7-tot-7 scenario wordt het iets moeilijker om collectieve activiteiten zoals verenigingsactiviteiten te plannen. Dit kan dus ook tot welzijnsverlies leiden. Welzijn Allereerst is het belangrijk om op te merken dat de effecten van het 7-tot-7 scenario op het welzijn niet dezelfde zijn voor de gebruikers van de voorzieningen die langer open moeten zijn als voor de werknemers van deze voorzieningen. Aan de gebruikerskant tonen Breedveld e.a. (2003) aan dat gevoelens van tijdsdruk samenhangen met de behoefte aan ruimere openingstijden. Dit betekent vermoedelijk dat als openingstijden van voorzieningen verruimd worden, gevoelens van tijdsdruk afnemen bij gebruikers. Last (2008) vindt ook dat de tevredenheid met openingstijden samenhangt met hoe tevreden men is over de combinatie van werk en privé. Dit suggereert dat ruimere openingstijden voor gebruikers de combinatie van werk en privé makkelijker zouden maken. Waarschijnlijk zal de afname in stress die gepaard gaat met minder tijdsdruk en een makkelijkere combinatie van werk en privé een gunstig effect hebben op de gezondheid van gebruikers. 123
Aan de andere kant moeten de werknemers van voorzieningen hun werktijden aanpassen om de langere openingstijden mogelijk te maken. Het effect van de 7-tot-7 tijdsordening op tijdsdruk, de combinatie tussen werk en privé en de gezondheid kan voor hen dus minder gunstig uitpakken. Veel hangt af van de vraag, hoeveel zeggenschap de werknemers van voorzieningen in de 7-tot-7 tijdsordening zullen hebben over hun arbeidstijden. Baaijens en Jansen (2006) laten zien dat flexibele werktijden een negatief effect kunnen hebben op de gezondheid van werknemers als de werkgever veel invloed heeft op de werktijden. Als het zo is dat meer autonomie in het werk tot meer baantevredenheid en motivatie leidt, en tot minder conflicten tussen werk en privé (zie paragraaf 3.3.1), zou een aanpassing van de werktijden die door de werkgever wordt opgelegd negatieve effecten kunnen hebben op deze aspecten. Zoals hierboven geschreven zal waarschijnlijk de mate van autonomie in de vormgeving van de werktijden door werknemers sterk afhangen van de grootte van de organisatie: werknemers van voorzieningen met weinig personeel zullen waarschijnlijk de meeste nadelen ondervinden. Het 7-tot-7 scenario heeft verder een aantal voor- en nadelen in termen van welzijn die op de gehele bevolking van toepassing zijn. Ten eerste is het zo dat iedereen per saldo in vrije tijd inlevert als men door de ruimere openingstijden van voorzieningen minder verzuimt in werktijd. Als de tijd die nodig is om medische of publieke zaken te regelen niet meer wordt afgetrokken van de werktijd, dan wordt het afgetrokken van de tijd die voorheen beschikbaar was voor zorg en/of vrijetijdsactiviteiten. Daartegenover staat dat de baten van minder verzuim in termen van extra productie op hun beurt welzijnsverhogend kunnen werken. Zoals hierboven aangegeven is het denkbaar dat het 7-tot-7 scenario voor sommige kleinere winkels een zodanige kostenstijging betekent dat deze het niet overleven. De verschuiving van kleinere naar grotere winkels kan een negatief effect op het welzijn hebben in de zin dat kleine winkels die in een buurt gevestigd zijn daardoor makkelijker bereikbaar zijn door de korte afstand en eventueel een plaats voor ontmoeting kunnen zijn. Tenslotte is de gelijkheid tussen man en vrouw ook een belangrijk determinant van welzijn (Veenhoven 2009). Voor de 7-tot-7 tijdsordening geldt net als voor het flexibele scenario dat deze faciliterend kan werken, in de zin dat het niet meer nodig lijkt dat een van beide partners in een huishouden in deeltijd werkt om een aantal nodige zaken te regelen, maar dat dit niet voldoende is om een cultuuromslag te weeg te brengen. Al met al lijken de effecten van het 7-tot-7 scenario op het welzijn gemengd: de betere beschikbaarheid van voorzieningen heeft positieve effecten op het welzijn van gebruikers, maar het effect op het welzijn van werknemers van deze voorzieningen is minder duidelijk en zal afhangen van hoeveel autonomie ze krijgen om hun werktijden vorm te geven; meer algemeen beschouwd levert men aan vrije tijd in als men minder verzuimt, is er ook minder collectieve vrije tijd, en bestaat er een risico dat kleinere winkels verdwijnen.
124
Overzicht kosten en baten Tabel 8.5
Overzicht kosten en baten 7-7 scenario met tentatieve kwantificering waar mogelijk (in euro’s op jaarbasis)
Kosten
Tentatieve kwantificering
Baten
Tentatieve kwantificering
Kinderopvang
200 miljoen
Doorrekening extra arbeidsaanbod
beperkt
Burgerzaken
240 miljoen
Productiewinst door minder verzuim Potentieel van privézaken en artsbezoek e.d. 1-9 miljard
Medische diensten
465 miljoen
Minder files
p.m.
Detailhandel
Maximaal 1 miljard
Betere toegankelijkheid voorzieningen
p.m.
Autohandel/reparatie
Maximaal 265 miljoen
Ongelijkheid in verdeling extra werk op tijden aan de randen van 7 tot 7
p.m.
Minder collectieve vrije tijd
p.m.
Minder individuele vrije tijd
p.m.
Verdwijnen van kleine winkels e.d.
p.m.
Uit de tabel blijkt dat nogal wat diensten die hun openingstijden uitbreiden te maken krijgen met aanzienlijk hogere kosten. Tezamen loopt dit – in deze tentatieve berekening – op tot maximaal ruim 2 miljard euro. Of deze voldoende gecompenseerd worden hangt sterk af van de effecten op de vermindering van het verzuim op het werk voor privézaken. In potentie valt hier veel winst te behalen. Cruciaal is daarom de vraag of het verzuim werkelijk zal verminderen door ruimere openingstijden. Voldoende compensatie door de baten van extra arbeidsaanbod lijkt minder voor de hand te liggen. BNP Het effect van het 7-tot-7 scenario op de participatie zal, zoals hierboven gezegd, naar verwachting niet heel groot zijn. In potentie is het wel mogelijk dat de productie aanzienlijk stijgt door minder verzuim. De mate waarin dit optreedt, zal bepalend zijn voor de vraag of de voor het BNP minder gunstige effecten van kostenverhogingen zullen worden gecompenseerd.
125
LITERATUUR Aguia, M. en E. Hurst (2007), Measuring trends in leisure: the allocation of time over five decades, in: The Quarterly Journal of Economics, august. Ala-Mursula, L., J. Vahtera, A. Kouvonen, A. Väänänen, A. Linna, J. Pentti en M. Kivimäki (2006), Long hours in paid and domestic work and subsequent sickness absence: does control over daily working hours matter? Occupational and Environment Medicine. 63, 608-616. Ancari, F. en V. Shankar (2004), Price Levels and Price Dispersion Within and Across Multiple Retailer Types: Further Evidence and Extension, in: Journal of the Academy of Marketing Science, vol. 32, no 2, pag. 176-187. Anderson, Jane, John C. Bricout, Michael D. West (2001), Telecommuting: Meeting the needs of business and emplotees with disabilities, in: Journal of Vocational Rehabilitation 16 (2001) 97-104. Anxo, D. (2002), Time Allocation and the Gender Division of Labour in France and Sweden, in: The Future of Work, Employment and Social Protection, Symposium France/ILO, pp. 99-108. Anxo, D. (2009), Working Time Policy in Sweden, in: Working Time Patterns: In Search of New Research Terrorities beyond Flexibility Debates, 2009 JILPT Workshop on Working Time, pp. 55-70. Baaijens, C. (2005), Arbeidstijden: tussen wens en werkelijkheid. Proefschrift, Universiteit Utrecht. Baaijens, C. en B. Jansen (2006), Balanceren met arbeidstijden. Déhora Consultancy Group. Bailey, D.E. en N.B. Kurland (2002), A review of telework research: findings, new directions, and lessons for the study of modern work. Journal of Organizational Behaviour, vol. 23, pp. 383-400. Baughman, R., D. DiNardi, en D. Holtz-Eakin (2003), Productivity and wage effects of “family-friendly” fringe benefits. International Journal of Manpower, 24, 3, 247259. Baur, M. en W. Ott (2005), Volkswirtschaftliche Auswirkungen flexibler Ladenöffnunsgzeiten, Staatssekretariat für Wirtschaft, 2005. Beers, T.M. (2000). Flexible Schedules and Shift Work: Replacing the ‘9-to-5’ Workday? Monthy Labor Review, Vol. 123. Bekker, S., M. Kerkhofs, A. Román, J. Schippers, M. de Voogd-Hamelink, T. Wilthagen (2008), Trendrapport. Aanbod van arbeid 2007. OSA-publicatie A 234. Belanger, F. (1999), Worker’s propensity to telecommute: An empirical study. Information & Management, 35, 139-153. Berkhout A., M. Gemmeke, L. Heuts en P. Poel. (2009), Marktwerking in de kinderopvang, uitgave Regioplan, publicatienummer 1842. Boekenoogen, M.(2003), Tijden van de Stad: Stadspeiling 2002, Onderzoek en Statistiek Gemeente Amersfoort, januari 2003
126
Bonke, J. en E. Koch-Weser (2004), The Welfare State and Time Allocation in Sweden, Denmark, France and Italy, in: Changing Life Patterns in Western Industrial Societies, Advances in Life Course Research, Volume 8, pp. 231-253. Booth, A. en J.C. van Ours (2010), Part-time jobs: what women want? Center Discussion Paper nr. 2010-05. Tilburg University. Bostelen, E. van, A. van Gerven, M.C.A.B. Hols, B.D. Lindemann, M. Rozema, D. van Veen, F. de Winter (2007), Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang. Een vergelijking met veel variabelen. Eindrapportage. Capgemini Nederland BV. Boumans, A. en M. Twuijver (2003), Telewerken: De stand van zaken. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rotterdam. Boylaud, O. en Nicoletti, G. (2001), Regulatory erform in retail distribution, in: OECD Economic Studies, no 32. Breedveld, Koen, A. van de Broek (2003), De meerkeuzemaatschappij. Facetten van de temporele organisatie van verplichtingen en voorzieningen, SCP, Den Haag, juni 2003. Breedveld, K. en A. van der Broek (2001), Trends in de Tijd, Sociaal en Cultureel Planbureau, oktober 2001. Breedveld, K., Cloïn, M. en A. van den Broek (2002), Ruimte voor tijd. Op weg naar een monitor tijdsordening. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag. Breunig, Robert, Andrew Weiss, Xiaodong Gong, Chikako Yamauchi (2009), Child care availability, quality and affordability: are local problems related to maternal labour supply? , Australian National University, Australian Treasury, 22 juni, 2009. Bundesministerium für Familie, Senioren, Frauen und Jugend (2005), Betriebswirtschaftliche Effekte familienfreundlicher Massnahmen, Berlin: Bundesministerium für Familie, Senioren, Frauen und Jugend. Bunn, F., G. Byrne en S. Kendall (2005), The Effects of Telephone Consultation and Triage on Healthcare Use and Patient Satisfaction: A Systematic Review. Br J Gen Pract. Dec; 55(521):910-1. Burda, M., P. Weil (2005), Blue laws, paper. Burda, M.C., D.S. Hamermesh en P. Weil (2006) , The distribution of Total Work in the EU and US. Burt, S. en L. Sparks (2003), E-commerce and the retail process: a review. Journal of Retailing and Consumer Services, vol 10, pp:275-286. Burtless, G. (1999), Squeezed for Time? American Inequality and the Shortage of Leisure, America at Work, Brookings Review. Butler, E.S., C. Aasheim en S. Williams (2007), Does Telecommuting Improve Productivity? Communication of the ACM, vol.50, no.4. Capgemini en Ernst & Young (2004). Online Availability of Public Services: How Is Europe Progressing? Report of the 4th Measurement. Capgemini. (2006). Online Availability of Public Services: How Is Europe Progressing? Report of the 6th Measurement.
127
Casimir, G.J. (2001), The impact of telecommuting in the division of labour in the domestic setting. Proefschrift, Wageningen Universiteit. Cascadis en PricewaterhouseCoopers (2010). Benchmark Nederlandse Gemeenten in de Elektronische Overheid Anno 2009. Choo, S., P.L. Mokhtarian en I. Salomon (2005), Does telecommuting reduce vehiclemiles traveled? An aggregate time series analysis for the U.S. Transportation, 32, 37-64. Cloïn, M., M. Schols en A. van den Broek (2010), Tijd op Orde? Een analyse van de tijdsorde vanuit het perspectief van de burger, uitgave: SCP. Commissie Bakker (2008), Naar een toekomst die werkt. Advies Commissie Arbeidsparticipatie. Commissie Kinderopvang (2009), Van Beter Subsidiëren naar beter organiseren. Eindrapport. Den Haag. Commonwealth Fund (2009), International Health Policy Survey of primary care physicians in 11 countries, in: Health Affairs 2009; 28(6): w1171-83 Cooper, C.D. en N.B. Kurland (2002), Telecommuting, professional isolation, and employee development in public and private organizations. Journal of Organizational Behavior, 23, 4, 511-532. Costa, G. en S. Sartori (2005), Flexible work hours, ageing and well-being.International Congress Series, 1280, 23-28. Costa, G., S. Sartori en T. Åkerstedt (2006), Influence of flexibility and variability of working hours on health and well-being. Chronobiology International, 23, 6, 11251137. Cousins, C.R. en N. Tang (2004), Working Time and Work and Family Conflict in the Netherlands, Sweden and the UK, Work Employment Society; 18; pp 531-549. Dalton, Dan R. en Debra J. Mesch (1990) The impact of flexible scheduling on employee attendacne and turnover, in: Administrative Science Quarterly, 35 (1990), 370 – 87 Déhora Consultancy Group (2009), Hoe 7 tot 7 proof is de Zeeuwse samenleving? Een onderzoek naar de tijden in Zeeland onder burgers, bedrijven en gemeenten, Amsterdam, maart 2009. Déhora (2006), De 24-uurs-mens, Cahier 3/2006, Stichting Bio-Wetenschappen en Maatschappij. Dekker, P. en S. Ederveen (2006), Europese tijden. De publieke opinie over Europa & Arbeidstijden, vergeleken en verklaard, Europese Verkenning 3, Bijlage bij Staat van de Europese Unie 2006, SCP, CPB. Doherty, S.T., J.C. Andrey en L.C. Johnson (2000), The Economic and Social Impacts of Telework. Dubrin, A.J. (1991), Comparison of the job satisfaction and productivity of telecommuters versus in-house employees: A research not on work in progress. Psychological Reports, 68, 1223-1234. Dulk, L. den en S. Spenkelink (2009), Werkgevers en de afstemming tussen werk en gezin, Universiteit Utrecht, Maart 2009.
128
Eaton, H. (2003), Can telecommuting close disability-related employment gaps? High Tech Careers Magazine, august 2003. Edwards, L.N. en E. Field-Hendrey (2002). Home-based work and women’s labor force decisions. Journal of Labor Economics, 20, 1, 170-200. Faggio, G. and S. Nickell (2006), "Patterns of Work Across the OECD", CEP Discussion Paper No. 730. Forslund, A. (2009), Labour Supply Incentives, Income Support Systems and Taxes in Sweden, Institute for Labour Market Policy Evaluation, Working Paper Series. Freeman, R. en R. Schettkat (2005), Jobs and Home work, Time-use evidence, in: Economic Policy. Freeman, R. en R. Schettkat (2004), Your Money or your Time; marketization and work in advanced economies, http://time.dufe.edu.cn/wencong/laboreconomics/schettkat.pdf. Gajendran, R.S. en D.A. Harrison (2007), The good, the bad, and the unknown about telecommuting: Meta-analysis of psychological mediators and individual consequences. Journal of Applied Psychology, 92, 6, 1524-1541. Gareis, Karsten (2002), The Intensity of Telework in 2002 in the EU, Switzerland and the USA. Geest, Leo van der en Lars Heuts (2006), Maatschappelijke effecten van internetfarmacie, NYFER, November 2006. Geisler, G. (1985), Blue Cross and Blue Shield of South Carolina: Program for clerical workers. Telematics and Informatics, 2, 2, 169-173. Gelderblom, A. (2007), Scholing van werkenden via ICT: deelname, kosten en baten, dissertatie, Amsterdam: Dutch University Press Giglierano, J. en M. Roldan (2001), Effects of Online Shopping on Vehicular Traffic. Mineta Transportation Institute, San Jose. Graaff de, T. (2004), On the substitution and complementarity between telework and travel: A review and application. Department of Regional Economics, Faculty of Economics and Business Administration, Free University Amsterdam, Amsterdam. Golden, L. (2001), Flexible work schedules: Which workers get them? American Behavioral Scientist, 44, 7, 1157-1178. Golden, T.D. en J.F. Veiga (2005), The impact of extent of telecommuting on job satisfaction: Resolving inconsistent findings. Journal of Management, 31, 2, 301318. Golden, T.D., J.F. Veiga en R.N. Dino (2008), The impact of professional isolation on teleworker job performance and turnover intentions: Does time spent teleworking, interacting face-to-face, or having access to communication-enhancingtechnology matter? Journal of Applied Psychology, 93, 6, 1412-1421. Golmanis, M., A. Hortascu, C. Syverson en O. Emre (2009), E-commerce and the Market Structure of Retail Industries, in: The Economic Journal, vol. 120, pag. 651-682. Goos, Maarten (2005), The impact of shop closing hours on labor and product markets, Centre for Economic Performance, London School of Economics, april 2005. Gradus, Raymond (1996), The Economic Effects of extending Shop Opening Hours, in: Journal of Economics vol. 64 (1996) No. 3, pp. 247-263. 129
Haddad, Hebba, Glenn Lyons, Kiron Chatterjee (2009), An examination of determinants influencing the desire for and frequency of part-day and whole-day homeworking, in: Journal of Transport Geography 17 (2009) 124-133. Hallam, L. (1994). Primary Medical Care Outside Normal Working Hours: Review of Published Work. British Medical Journal, Volume 308, pp. 249. Halpern, F.D. (2005), How time-flexible work policies can reduce stress, improve health, and save money. Stress and Health, 21, 157-168. Hill, E.J., B.C. Miller, S.P. Weiner en J. Colihan (1998), Influences of the virtual office on aspects of work and work/life balance. Personnel Psychology, 51, 667-683. Hill, E.J., M. Ferris en V. Martinson (2003), Does it matter where you work? A comparison of how three work venues (traditional office, virtual office, and home office) influence aspects of work and personal/family life. Journal of Vocational Behavior, 63, 220-241. Jaumotte, F. (2003), Female labour force participation: Past trends and main determinants in OECD countries, OECD Economics Department Working Papers, no. 376 (December 12). Jaumotte, F. (2003), Labour Force Particpation of Women: Empirical Evidence on the Role of Policy and Other Determinants in OECD Countries, OECD Economics Studies, no. 37. Jongman, K. (2007) De formatie, productie en tarieven van burgerzaken, een globale vergelijking. Meppeler reeks “213a-onderzoeken” naar doelmatigheid en doeltreffendheid. Nr. 8. Kay, J.A., C.N. Morris, S.M. Jaffer, S.A. Meadowcroft (1984), The Regulation of Retail Trading Hours, The Institute for Fiscal Studies, 1 / 2 Castle Lane, London, 1984. Kwadijk, J., Z. Szabo, R. de Groot, M. Toonen en A. Woerlee (2010), Trends in Mobiliteit 2009, speciale editie. ‘A=Beter’; miljarenbesparing voor de overheid. Capgemini Nederland B.V., Utrecht. Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (2008). Mobiliteitsbalans 2008: Congestie in Perspectief. Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (2009). Mobiliteitsbalans 2009. Keuzenkamp, S., C. Hillebrink, W. Portegijs en B. Pouwels (2009), Deeltijd (g)een Probleem, Sociaal en Cultureel Planbureau, oktober 2009. Kosfeld, Michael (2002), Why shops close again: An evolutionary perspective on the deregulation of shopping hours, in: European Economic Review 46 51-72. Kossek, E.E., B.A. Lautsch en S.C. Eaton (2006), Telecommuting, control, and boundary management: Correlates of policy use and practice, job control, and work-family effectiveness. Journal of Vocational Behavior, 68, 347-367. Kossek, E.E., B.A. Lautsch en S.C. Eaton (2005), Flexibility Enactment Theory: Implications of Flexibility Type, Control, and Boundary Management for WorkFamily Effectiveness, in: Work and Life Integration: Organizational, Cultural, and Individual Perspective,. New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates. Kreicbergs (2006), Zelfroosteren bevordert productiviteit, in: C. Baaijens en B. Jansen (red.), Balanceren met arbeidstijden, pag. 91-95.
130
Kreyenfeld, M en K. Hank (2000), Does the availability of child care influence the employment of mothers? Findings from western Germany, in: Population Research and Policy Review 19: 317-337, 2000. Last, Tineke, Rob van de Peppel (2008), Openingstijden in Enschede. Een onderzoek voor het tijdenbeleid van de gemeente Enschede, I&O Research BV, Enschede, oktober 2008. Leede, J. de, M. Blok en S. Wasser (2009), Telewerken en de waterschappen. Tussen koudwatervrees en enthousiasme. A&O-fonds Waterschappen. Lippe, A. van der, Jager en Y. Kops (2003), In balans tussen werk en privé? De invloed van de arbeidssituatie en de thuissituatie op combinatiedruk van mannen en vrouwen, in: Bevolking en Gezin, 32(2003), 3, 3-24 Lundin, D., E. Mörk en B. Öckert (2008), How Far Can Reduced Childcare Prices Push Female Labour Supply?, Labour Economics, 15, pp. 647-659. Mann, S. en L.. Holdsworth. (2003). The Psychological Impact of Teleworking; Stress, Emotions and Health, in: New Technology, Work and Employment, 19, 196-211. Martínez-Sánchez, A, M. Pérez-Pérez, P. de-Luis-Carnicer en M.J. Jiménez (2007a), Teleworking and workplace flexibility: a study of impact on firm performance. Personnel Review, 36, 1, 42-64. Martínez-Sánchez, A, M. Pérez-Pérez, P. de-Luis-Carnicer en M.J. Jiménez (2007b), Telework, human resource flexibility and firm performance. New Technology, Work and Employment, 22, 3, 208-223. Merens, Ans, Brigitte Hermans (2009), Emancipatiemonitor 2008, Sociaal en Cultureel Planbureau e. Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag, februari 2009. Mokhtarian, P.L. (1998), A synthetic approach to estimating the impacts of telecommuting on travel. Urban Studies, 35, 2, 215-241. Mulki, J.P., W.B. Locander, G.W. Marshall, E.G.Harris en J. Hensel (2008), Workplace isolation, salesperson commitment, and job performance. Journal of Personal Selling & Sales Management, 28, 1, 67-78. Nationaal scholenonderzoek (2009), Oudertevredenheid primair onderwijs, Landelijke rapportage, Centrum voor Online Onderzoek, 2009. Neumark, David, Junfu Zhang, Stephen Ciccarella (2008), The effects of Wal-Mart on local labor markets, in: Journal of Urban Economics 63 (2008), 405-430. Nooteboom, B. (1983), Openingstijden en schaaleffecten in de detailhandel. ESB, pag. 462-463 North, F. en P. Varkey (2009), A Retrospective Study of Adult Telephone Triage Calls in a US Call Centre. Journal of Telemedicine and Telecare; 15; pp. 165-170. NPCF en Zorgbelang Nederland (2010), Meldactie Huisartsenzorg november 2009, januari 2010 Nyfer (2006). Maatschappelijke Effecten van Internetfarmacie. OECD, Employment Outlook Database. OECD (2002, 2003 en 2005), Babies and Bosses: Reconciling Work and Family Life, vol.1 (2002), vol. 2 (2003) and vol. 4 (2005), OECD, Paris.
131
OECD (2007), Babies and Bosses: Reconciling Work and Family Life, OECD, Paris, 2007. OECD (2005b), e-Government for better government, OECD. Parijs. OECD (2009), Government at a glance 2009. Country note: United States. OECD, Paris. Oosterhaven, J., J.P. Elhorst, A, Heyma en C. Koopmans (2005), Indirecte Effecten Infrastructuur: Aanvulling Leidraad OEI, Tijdschrift Vervoerswetenschap 41 Oosterhof, S.F. (2008). Maakt Vrije Tijd Gelukkig?, Afstudeerscriptie Master Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid, Faculteit Sociologie, Erasmus Universiteit Rotterdam. Paulussen-Hoogeboom, M.C., I.C. van der Welle, M. Gemmeke, B. Dekker (2009), Contracturen, prijzen en openingstijden in dagopvang en buitenschoolse opvang. Eindrapport. Regioplan publicatienr. 1810. Amsterdam. Pierre G. en S. Scarpetta (2004), Employment protection through the eyes of employers: do they matter and how do firms respond to them?, paper. Plantinga, S., M. van Diepen en P. Kanne (2009), Behoefte Aan Ruime en Regelmatige Openingstijden, TNS NIPO, 2009 Pommer, E., H. van Kempen en E. Eggink (2008), De Staat van de Publieke Dienst. Sociaal en Cultureel Planbureau. Portegijs, W., M. Cloïn, I. Ooms en E. Eggink (2006), Hoe het werkt met kinderen, Sociaal en Cultureel Planbureau, maart 2006. Portegijs, W., M. Cloïn, S. Keuzenkamp, A. Merenes en E. Steenvoorden (2008), Verdeelde Tijd, Waarom vrouwen in deeltijd werken, Sociaal en Cultureel Planbureau, november 2008. Prescott, E. C. (2004), Why do Americans Work so much more then Europeans?, in: Federal Reserve Bank of Minneapolis Quarterly Review, vol. 28, No. 1, pp. 2-13. Price, J. en B. Yandle (2001), Labor Markets and Sunday Closing Laws, in: Journal of Labor Research, vol. 8, nr. 4, pag. 407-414. Projectgroep Tijd van Leven (Gemeente Deventer) (2005), Tijd is geld ….., Geld is tijd. Richards, S.H., P. Pound, A. Dickens, M. Greco en J.L. Campbell (2007), Exploring Users’ Experiences of Accessing Out-of-Hours Primary Medical Care Services. Qual Saf Health Care; 2007; 16; pp. 469-477 Riedman, A., G. van Gyes, A. Román, M. Kerkhofs, S. Bechmann (2010), European Company Survey 2009, Final report. European Foundation for the Improvement of Working and Living Conditions. Dublin. Rogerson, R. (2008), Structural transformation and the Deterioration of European labor Market Outcomes, in: Journal of Political Economy, vol. 116, no. 2. Rosenberg, S. (2009), Long Work Hours for Some, Short Work Hours for Others: Working Times in the United States, in: Working Time Patterns: In Search of New Research Terrorities beyond Flexibility Debates, 2009 JILPT Workshop on Working Time, 2009, pp. 71-86. Russell, H., P.J. O’Connell en F. McGinnity (2009), The Impact of Flexible Working Arrangements on Work-life Conflict and Work Pressure in Ireland. Gender, Work and Organization, vol. 16, no.2. 132
Saint-Paul, G. (2002), Employment protection, International Specialisation and Innovation, in: European Economic Review, nr. 46, pag. 375–395. Schoen, C., R. Osborn, M.M. Doty, M. Bishop, J. Pough en N. Murukutlat (2007), Toward Higher-Performance Health Systems: Adults’ Health Care Experiences in Seven Countries, Health Affairs. Schippers, J. en H. Hillebrink (2009), De kosten en baten van gezinsvriendelijk beleid. Een onderzoek onder organisaties. Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek (OSA). Selin, H. (2009), The Rise in Female Employment and the Role of Tax Incentives: An Empirical Analysis of the Swedish Individual Tax Reform of 1971, CESifo Working Paper No. 2629. Shafizadeh, K.R., P.L. Mokhtarian, D.A. Niemeier en I.Salomon (2000), The Costs and Benefits of Home-Based Telecommuting. California PATH Research Report. Sharit, J., S.J. Czaja, M.A. Hernandez en S.N. Nair (2009), The employability of older workers as teleworkers: An appraisal of issues and an empirical study. Human Factors and Ergonomics in Manufacturing, 19, 5, 457-477. Shepard III, E.M., T.J. Clifton en D. Kruse (1996). Flexible work hours and productivity: Some evidence from pharmaceutical Industry. Industrial relations, 35, 1, 123-139. Shin, B., O.R. Liu Sheng en K. Higa (2000), Teleworking: Existing Research and Future Directions. Journal of Organizational Computing and Electronic Commerce, 10(2), pp: 85-101. SHRM Foundation (2009), SHRM 2009 Employee Benefits Survey, Society for Human Resource Management. Staveren, I. van (2003), Toelichting kosten-batenanalyse Dagindeling Rotterdam. Stier, H. en N. Lewin-Epstein (2003), Time to Work: A Comparative Analysis of Preferences for Working Hours. Work and Occupations, vol. 30, no.3, pp:302-326. Sullivan, C., en S. Lewis (2001). Home-based telework, gender, and the synchronization of work and family: Perspectives of teleworkers and their co-residents. Gender, Work and Organization, 8, 2, 123-145. Sundström, M. (1993). The Growth in Full-Time Work Among Swedish Women in the 1980s. Acta Sociologica; 36: blz. 139-150. Tanguay, G., L. Vallée en P. Lanoie (1995), Shopping hours and Price levels in the Retailing Industry: A Theoretical and Empirical Analysis, in; Economic Inquiry, pag. 516-524. Taskforce Ketenherinrichting (2007). De Groei Ontketend: Overheid en Ondernemer on Line. Onstaan uit ministerie van Economische Zaken en VNO-NCW. Thornthwaite, L. en P. Sheldon (2003), Employee self-rostering for work-family balance. Leading examples in Austria. Employee Relations, vol.26, no.3, pp:238-254. Trafikkontoret (2009), Analysis of Traffic in Stockholm – with Special Focus on the Effects of the Congestion Tax 2005-2008. Vamenduc, Gérard en Patricia Vendramin (2001), Telework, from distance working to new forms of flexible work organization, in: Transfer: European review of Labour and Research, 2001; 7; 244.
133
Veenhoven, R. (2009). Groter Geluk voor een Groter Aantal: Is Dat Mogelijk en Wenselijk. Ethiek & Maatschappij, Themanummer Geluk & Politiek 1e Trimester 2009, Academia Press, jaargang 12 nr. 1 mei, blz. 25-50. Veurman, J., I. Wilmink, R. Gense and H. Baarbé (2002) Files zorgen vooral lokaal voor milieueffecten, in: Verkeerskunde, vol. 53, pp. 32-38. Vogels, R. (2002), Ouders bij de les. Betrokkenheid van ouders bij de school van hun kinderen. Den Haag, SCP, 2002. Waterval, R. (2007), Bedrijfsleven Vestigt Hoop op Digitale Vergunning., in: PM Special: Elektronische Dienstverlening, 20 december 2007. Weltevreden, J. (2007). Winkelen in het Internettijdperk. NAI Uitgevers, Rotterdam; Ruimtelijk Planbureau, Den Haag. West, Michael D. en Jane Anderson (2005), Telework and employees with disabilities: Accomodation and funding options, in: Journal of Vocational Rehabilitation 23 (2005) 115-122. West, D.M. (2004). E-Government and the Transformation of Service Delivery and Citizen Attitudes. Public Administration Review, Vol. 64, No. 1. White, M., S. Hill, P. McGovern, C. Mills en D. Smeaton (2003), ‘High-performance’ management practices, working hours, and work-life balance. British Journal of Industrial Relations, 41, 2, 175-195. Wolf, E., en M. Beblo (2004), Does work time flexibility work? An empirical assessment of the efficiency effects for German firms. Zentrum für Europäische Wirtschaftsforschung GmbH, Discussion paper No. 04-47. Ybema, J.F., G. Geuskens en K. Oude Hengel (2009), Oudere werknemers en langer doorwerken. TNO, Almere: Thieme. Ylikkännö, M. (2010), Employees’ Satisfaction with the Balance Between Work and Leisure in Finland, Sweden, Norway end Denmark – Time Use Perspective. Research on Finnish Society, vol. 3, pp 43-52.
134
BIJLAGE 1: KWANTITATIEVE VERGELIJKING TIJDSORDENING NEDERLAND – VS – ZWEDEN We gebruiken hier data over tijdbesteding uit de Multinational Time Use Survey (MTUS) voor Nederland en de VS, en uit de Harmonized European Time Use Survey (HETUS) voor Zweden. In de MTUS zijn de mogelijke tijdsbestedingen in de nationale tijdsbestedingonderzoeken vertaald in 41 vergelijkbare ‘activiteiten’, zodat een directe vergelijking van de tijdsbesteding mogelijk is tussen de verschillende bronnen. In de HETUS worden gegevens over tijdbesteding verzameld volgens een gezamenlijke classificatie van activiteiten. De classificaties van activiteiten in de MTUS en in de HETUS komen helaas niet overeen. Nederland en de VS zijn niet opgenomen in de HETUS. Daarom geven we hieronder een overzicht van de tijdbesteding voor grotere categorieën van activiteiten. We zorgen ervoor dat deze categorieën zo vergelijkbaar mogelijk zijn door daarin gedetailleerde activiteiten op te nemen die zelf zo vergelijkbaar mogelijk zijn. Andere problemen die optreden als men de resultaten van de tijdsbestedingonderzoeken voor de drie landen wil vergelijken, zijn:
De leeftijdsgroep van de respondenten is 12 jaar en ouder voor de Nederlandse data, 20 tot 99 voor de Zweedse en 15 jaar en ouder voor de Amerikaanse; Het meest recente beschikbare jaar is 2005 voor Nederland, 2000/2001 voor Zweden, en 2008 voor de VS (2004 in de MTUS).
Om hiervoor te corrigeren nemen we voor alle landen de leeftijdsgroep 20 jaar en ouder in beschouwing, en gebruiken we data die rond 2000 is verzameld. Dat is in 2000/2001 voor Zweden, in 2000 voor Nederland en in 2003 voor de VS (het eerste jaar van de MTUS).
Tijdbesteding van de gehele bevolking(20 jaar en ouder) naar geslacht Tabel 1 hieronder geeft een eerste overzicht van de tijd die aan de verschillende activiteiten wordt besteed door mannen en vrouwen in de drie landen.
135
Tabel 1
Tijdsbesteding in Nederland, VS en Zweden per geslacht voor personen van 20 jaar en ouder (in uren en minuten per dag) SE SE SE totaal mannen vrouwen
VS VS VS totaal mannen vrouwen
NL NL NL totaal mannen vrouwen
10:29
10:16
10:42
10:17
10:44
Betaald werk (totaal)
03:18
03:57
02:40
03:41
04:34
02:53
02:28
03:31
01:45
Thuiswerk
00:09
00:07
00:08
00:13
00:14
00:11
00:08
00:12
00:05
Studie
00:15
00:13
00:18
00:19
00:20
00:17
00:15
00:16
00:15
Huishoudelijke taken
02:49
02:18
03:18
01:59
01:21
02:33
02:24
01:28
03:03
Zorg voor kinderen
00:21
00:15
00:27
00:33
00:20
00:44
00:28
00:13
00:38
Maatschappelijke participatie 00:15
00:15
00:15
00:17
00:15
00:19
00:20
00:22
00:19
(Privé-) sociaal leven
01:01
00:56
01:07
00:51
00:45
00:57
01:40
01:30
01:48
Vrije tijd overig
04:00
04:15
03:48
03:48
04:02
03:35
03:33
03:59
03:15
Vrije tijd (totaal)
05:16
05:26
05:10
04:56
05:02
04:51
05:33
05:51
05:22
Woon- werk verkeer
00:18
00:21
00:16
00:19
00:26
00:14
00:23
00:33
00:17
Reizen (totaal)
01:24
01:28
01:20
01:21
01:25
01:17
01:17
01:22
01:14
Persoonlijke verzorging
10:03
10:29
10:28
10:55
Bron: eigen berekeningen, MTUS (Nederland, VS), HETUS online (Zweden)
Figuur 1 geeft weer welk aandeel van de totaal beschikbare tijd op een dag de verschillende hoofdactiviteiten in beslag nemen, voor het totaal van de bevolking, de mannen en de vrouwen in alle drie landen respectievelijk. Amerikanen besteden het meest tijd aan betaald werk, en Nederlanders het minst. Dit geldt voor zowel mannen als vrouwen. Dezelfde volgorde schijnt te gelden voor thuiswerk, met uitzondering van Nederlandse mannen. De hier opgenomen cijfers zijn echter niet echt vergelijkbaar vanwege verschillen in definities (in Nederland wordt ‘thuiswerken’ als een aparte categorie in de dagboeken geregistreerd, terwijl in Zweden en in de VS deze categorie wordt afgeleid uit de combinatie ‘werken’ als activiteit en ‘thuis’ als locatie). De Zweden lijken de meeste tijd te besteden aan huishoudelijk werk, en de Amerikanen het minst. Opvallend is dat Zweedse mannen ongeveer een uur gemiddeld meer per dag aan huishoudelijk werk besteden dan Nederlandse en Amerikaanse mannen. Aan zorg voor kinderen wordt door Amerikanen de meeste tijd besteed, zowel door mannen als door vrouwen. Over het algemeen besteden Zweden de minste tijd aan zorg voor kinderen, maar als men naar mannen kijkt blijken de Nederlandse mannen de minste tijd aan kinderen te besteden. Nederlanders hebben duidelijk de meeste vrije tijd, en Amerikanen de minste. Dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen, waarbij in alle drie landen geldt dat mannen meer 136
vrije tijd hebben dan vrouwen. Als men kijkt naar de invulling die mensen aan hun vrije tijd geven, blijkt dat Nederlanders meer tijd besteden dan Amerikanen en Zweden aan ‘sociale vrije tijd’, dat wil zeggen tijd dat ze doorbrengen met vrienden, familie, op bezoek, op feestjes, in verenigingen of in de kerk. Symmetrisch geldt ook dat ze minder tijd besteden dan Zweden en Amerikanen aan ‘overige vrije tijd’ in de zin van sporten, cultuur, hobby’s, media, etc. Nederlanders besteden iets meer tijd aan persoonlijke verzorging dan Amerikanen en Zweden. Zweden nemen duidelijk het meest tijd voor eten (01:35 per dag, niet in de tabel), en Amerikanen het minst (01:08 per dag). Nederland is er tussen in, met 1:19 per dag. Eten bevat hier ook eten in een restaurant. In alle drie landen wordt ongeveer gelijk veel tijd besteed aan studie en aan reizen. Figuur 1
Tijdsbesteding in Nederland, VS en Zweden per geslacht voor personen van 20 jaar en ouder: verdeling van de activiteiten over een dag.
100% 90% 80% Reizen
70%
Vrije tijd
60%
Zorg voor kinderen Huishoudelijke taken
50%
Studie
40%
Betaald werk
30%
Persoonlijke verzorging
20% 10%
an ne n -v ro uw VS en -t ot VS al -m an VS ne n -v ro uw en SE -t ot SE al -m an SE ne n -v ro uw en NL
-m NL
NL
-t
ot al
0%
Tijdbesteding van de potentiële beroepsbevolking (20 t/m 64 jaar) naar individuele kenmerken Omdat we in het bijzonder geïnteresseerd zijn in de gevolgen van de tijdsordening van een samenleving voor de arbeidsparticipatie, kijken we ook naar de tijdbesteding van de potentiële beroepsbevolking. Omdat in Zweden alleen mensen van 20 jaar en ouder in het tijdsbestedingonderzoek zijn meegenomen, gaan we hier uit van de bevolking die van 20 t/m 64 jaar oud is. We splitsen de bevolking verder op aan de hand van diverse relevante kenmerken. De opsplitsing naar geslacht blijft gehandhaafd. We voegen twee andere opsplitsingen toe:
137
naar de werkgelegenheidsstatus van de respondent (werkt in voltijd / werkt in deeltijd / geen betaald werk); naar de aanwezigheid van kinderen jonger dan 7 jaar in het huishouden (7 jaar is de grens die in het online HETUS bestand gehanteerd wordt).
De tijd die de afzonderlijke groepen binnen de potentiële beroepsbevolking aan verschillende activiteiten besteden is weergegeven in Tabel 2. Voltijdwerkers werken het langst in de VS, en het kortst in Zweden. Maar deeltijders werken in Zweden het langst, en in Nederland het kortst. Als men kijkt naar de tijd die men besteedt aan thuiswerken, zijn er geen grote verschillen in de VS tussen ouders van jonge kinderen en anderen. In Nederland maken vaders van jonge kinderen die voltijd werken veel meer gebruik van thuiswerken dan andere voltijdwerkende mannen. De andere groepen (deeltijdwerkende mannen, deeltijd- en voltijdwerkende vrouwen) schijnen juist minder thuis te werken als er kinderen jonger dan 7 aanwezig zijn in het huishouden. (Voor Zweden hebben we geen gedetailleerde data over thuiswerken). Als men de tijdbesteding van voltijdwerkers, deeltijdwerkers en niet-werkers vergelijkt, ziet men dat hoe minder tijd mensen besteden aan betaald werk, hoe meer ze besteden aan huishoudelijke taken en zorg voor kinderen. Dit is bijzonder duidelijk bij Nederlandse vrouwen en in de VS bij zowel mannen als vrouwen. Deze trend geldt echter niet voor Zweedse mannen: deeltijdwerkende mannen besteden niet meer tijd aan het huishouden in Zweden dan voltijdwerkende mannen; niet-werkende vaders van jonge kinderen brengen ook niet meer tijd met hen door dan voltijdwerkende vaders (voor deeltijdwerkende vaders van jonge kinderen zijn geen data beschikbaar, vanwege het beperkte aantal observaties). Onder Zweedse vrouwen besteden deeltijdwerkers wel meer tijd aan het huishouden dan voltijdwerkers, maar niet meer tijd aan de zorg voor kinderen. Nederlandse mannen schijnen ook niet meer tijd te besteden aan huishoudelijke taken als ze in deeltijd werken dan als ze voltijd werken. Dit geldt echter niet voor vaders van jonge kinderen: in deze groep doen deeltijdwerkers substantieel meer in het huishouden dan voltijdwerkers. Nederlandse vaders van jonge kinderen besteden ook als ze in deeltijd werken twee keer meer tijd aan de zorg voor hun kinderen dan als ze voltijd werken. Er is geen verschil tussen de tijd die aan de zorg voor kinderen wordt besteed tussen deeltijdwerkende en niet-werkende vaders. Het is niet verrassend dat niet-werkenden meer vrije tijd hebben dan deeltijdwerkenden, en deeltijdwerkenden meer vrije tijd dan voltijdwerkenden. Over het algemeen geldt ook dat vrouwen minder vrije tijd hebben dan mannen, ongeacht het land en de werkgelegenheidsstatus. Ook hebben ouders van jonge kinderen duidelijk minder vrije tijd dan anderen, ongeacht land, geslacht en werkgelegenheidsstatus. Ook bij persoonlijke verzorging geldt dat mensen die minder werken er meer tijd aan besteden. Over het algemeen besteden vrouwen iets meer tijd dan mannen aan persoonlijke verzorging. Ouders van jonge kinderen hebben in het algemeen iets minder tijd voor persoonlijke verzorging dan anderen.
138
Tabel 2
Tijdsbesteding in Zweden, de VS en Nederland per geslacht, werkgelegenheidsstatus en aanwezigheid van jonge kinderen in het huishouden, voor personen van 20 t/m 64 jaar (in uren en minuten per dag)
Persoon- Betaald HuishouZorg Vrije Woonlijke werk Thuisdelijke voor tijd werk Reizen verzorging (totaal) werk Studie taken kinderen (totaal) verkeer (totaal) SE Man
voltijd
deeltijd
kind<7
09:54
05:05
00:04
02:13
01:08
04:02
00:26
01:25
geen kind<7
09:53
05:27
00:05
01:56
00:08
04:51
00:29
01:33
totaal
09:54
05:23
00:05
02:03
00:20
04:40
00:29
01:31
.
.
.
.
.
.
.
.
geen kind<7
10:30
03:35
00:13
02:05
00:02
06:00
00:23
01:31
totaal
10:28
03:52
00:11
02:00
00:09
05:48
00:25
01:32
10:40
00:44
01:25
02:40
01:01
05:53
00:07
01:30
geen kind<7
11:01
00:47
01:18
02:23
00:02
06:45
00:04
01:31
totaal
10:58
00:47
01:19
02:25
00:09
06:41
00:04
01:32
10:04
04:40
00:16
02:05
00:18
05:02
00:25
01:31
kind<7
niet werkend kind<7
totaal Vrouw voltijd
deeltijd
.
kind<7
10:35
03:08
00:03
02:47
02:00
03:52
00:18
01:31
geen kind<7
10:23
04:40
00:05
02:42
00:09
04:24
00:26
01:29
totaal
10:24
04:28
00:05
02:44
00:24
04:22
00:25
01:29
kind<7
10:16
03:09
00:07
03:25
01:52
03:47
00:18
01:18
geen kind<7
10:32
03:43
00:06
03:21
00:19
04:28
00:25
01:27
totaal
10:29
03:34
00:06
03:21
00:42
04:16
00:23
01:24
niet werkend kind<7
10:34
00:29
01:11
03:36
02:28
04:16
00:03
01:20
geen kind<7
11:05
00:34
01:11
03:19
00:07
06:04
00:04
01:28
totaal
10:58
00:33
01:11
03:24
00:40
05:35
00:04
01:26
10:34
03:18
00:22
03:04
00:33
04:36
00:19
01:25
kind<7
09:41
06:11
00:16
00:10
01:44
01:09
03:31
00:35
01:31
geen kind<7
09:45
06:11
00:19
00:15
01:47
00:08
04:20
00:34
01:30
totaal VS Man
voltijd
deeltijd
totaal
09:44
06:11
00:18
00:14
01:46
00:26
04:06
00:34
01:30
kind<7
09:36
04:45
00:21
00:17
01:52
01:14
04:51
00:33
01:25
geen kind<7
10:14
03:32
00:18
01:04
02:04
00:04
05:18
00:28
01:40
totaal
10:07
03:45
00:19
00:56
02:02
00:17
05:13
00:29
01:37
10:30
00:26
00:02
00:42
04:19
01:20
05:40
00:05
01:00
geen kind<7
10:47
00:23
00:01
00:55
03:02
00:08
07:22
00:06
01:19
totaal
10:45
00:24
00:01
00:53
03:13
00:18
07:08
00:06
01:16
09:55
05:10
00:16
00:23
02:00
00:24
04:37
00:29
01:29
kind<7
10:05
04:57
00:21
00:11
02:32
01:51
02:58
00:21
01:24
geen kind<7
10:08
05:34
00:18
00:13
02:33
00:15
03:46
00:26
01:28
totaal
10:08
05:26
00:19
00:13
02:33
00:36
03:36
00:25
01:27
kind<7
10:13
02:50
00:18
00:19
03:04
02:28
03:41
00:15
01:21
niet werkend kind<7
totaal Vrouw voltijd
deeltijd
139
geen kind<7
10:37
02:52
00:18
00:31
03:27
00:29
04:35
00:17
01:27
totaal
10:28
02:51
00:18
00:27
03:19
01:10
04:16
00:16
01:25 01:07
niet werkend kind<7
10:40
00:06
00:01
00:26
04:08
02:55
04:33
00:03
geen kind<7
10:50
00:10
00:01
00:32
04:30
00:23
06:15
00:03
01:15
totaal
10:46
00:09
00:01
00:30
04:22
01:19
05:38
00:03
01:12
10:23
03:26
00:14
00:20
03:13
00:55
04:18
00:17
01:22
kind<7
09:45
06:07
00:26
00:07
01:30
00:55
04:06
00:55
01:29
geen kind<7
09:58
05:29
00:15
00:07
01:43
00:05
05:09
00:49
01:30
totaal
09:55
05:38
00:17
00:07
01:40
00:16
04:55
00:50
01:30
kind<7
10:30
02:48
00:00
00:06
02:21
01:47
05:21
00:17
01:08
geen kind<7
10:30
03:29
00:26
01:06
01:28
00:02
05:43
00:52
01:41
totaal
10:30
03:22
00:22
00:56
01:37
00:21
05:39
00:46
01:35
10:00
03:56
00:57
00:00
03:03
01:47
04:01
00:22
01:13
totaal NL Man
voltijd
deeltijd
niet werkend kind<7 geen kind<7
11:03
01:01
00:02
00:39
02:57
00:06
07:00
00:14
01:14
totaal
11:00
01:09
00:04
00:38
02:57
00:10
06:52
00:15
01:14
10:15
04:14
00:14
00:18
02:01
00:15
05:30
00:40
01:26 01:28
totaal Vrouw voltijd
deeltijd
kind<7
09:43
04:36
00:08
00:04
02:16
01:53
04:01
00:47
geen kind<7
10:27
04:35
00:15
00:16
02:21
00:06
04:48
00:40
01:27
totaal
10:24
04:35
00:14
00:15
02:21
00:13
04:45
00:41
01:27 01:31
kind<7
10:31
02:02
00:03
00:07
03:36
02:04
04:10
00:16
geen kind<7
10:40
02:37
00:08
00:13
03:38
00:19
05:09
00:24
01:23
totaal
10:37
02:26
00:06
00:11
03:38
00:52
04:50
00:22
01:26 01:19
niet werkend kind<7
totaal
10:46
00:26
00:05
00:05
04:20
02:20
04:44
00:04
geen kind<7
11:17
00:33
00:04
00:28
04:19
00:24
05:54
00:09
01:05
totaal
11:10
00:31
00:04
00:23
04:19
00:51
05:38
00:08
01:09
10:50
02:01
00:07
00:17
03:40
00:43
05:10
00:20
01:18
Bron: eigen berekeningen, MTUS (Nederland, VS), HETUS online (Zweden)
140
BIJLAGE 2: BATEN VAN HET OPLOSSEN VAN ENKELE SPECIFIEKE KNELPUNTEN In deze bijlage gaan we in op de baten van het oplossen van enkele specifieke knelpunten. In de eerste paragraaf geven we een doorrekening van de extra bijdrage aan het BNP als vrouwen die in deeltijd werken langer zouden werken. In de tweede paragraaf wordt een inschatting gemaakt van de baten die corresponderen met het verminderen van arbeidsverzuim door (tand)artsenbezoek en het regelen van privé-zaken. In de derde paragraaf geven we een inschatting van de baten van telewerken via de vermindering van files. Deze berekeningen worden benut in de hoofdtekst.
BATEN VAN EEN TOENAME IN ARBEIDSPARTICIPATIE VAN DEELTIJDWERKENDE VROUWEN (2 UUR OF 5 UUR) We geven hier een eerste algemene inschatting van de toename in het Brutto Binnenlands Product die zou resulteren uit een toename in de arbeidsparticipatie van deeltijdwerkende vrouwen met 2 of 5 uur. We laten de kosten om dit te bereiken buiten beschouwing. Methode We beschouwen hier alleen een verlenging, met 2 of 5 uur, van de arbeidsduur van reeds werkende vrouwen die in deeltijd werken. We laten vrouwen die een overgang maken van niet-werken naar werken buiten beschouwing, omdat het voor deze vrouwen moeilijk is om te weten hoe veel ze zouden verdienen als ze zouden werken. Bovendien geldt dat de overgang van niet-werken naar werken van andere aard is dan de overgang naar 2 of 5 uur meer werken voor vrouwen die al werken. Voor de berekening gaat we uit van de volgende vergelijking: V * U * uurloon = T waarbij V het aantal deeltijdwerkende vrouwen is, U is het gemiddelde aantal uren gewerkt door een deeltijdwerkende vrouw, uurloon is het gemiddelde uurloon van deeltijdwerkende vrouwen en T is het totale loon dat door deeltijdwerkende vrouwen wordt verdiend. We berekenen de baten van een toename in het aantal gewerkte uren door deeltijdwerkende vrouwen door U te laten toenemen met 2 of 5 uur. Data We baseren onze berekeningen deels op gegevens uit het Sociaal Statistisch Bestand (SSB Banen) van het CBS voor het jaar 2007, de meest recente beschikbare gegevens. Voor de periode t/m 2005 konden betrouwbare gegevens over het aantal gewerkte uren en het uurloon worden verkregen uit de EWL (Enquête Werkgelegenheid en Lonen). Deze enquête is echter in 2006 gestopt. Vanaf 2007 bevat het SSB alleen nog informatie over het aantal gewerkte dagen en een ‘deeltijdfactor’, dat niet direct geregistreerd wordt voor alle respondenten, maar voor een deel van de respondenten geïmputeerd wordt uit andere gegevens. Dit betekent dat de gegevens na 2005 minder betrouwbaar zijn dan daarvoor. Daarom combineren we in onze berekeningen beide bronnen. We nemen 31 december 2007 als pijldatum in het SSB, om ook eenmalige betalingen zoals eindejaarsuitkeringen mee te kunnen rekenen. 141
In het SSB beschouwen we vrouwen als deeltijders aan de hand van hun dienstverband: een vrouw werkt in deeltijd als ze een deeltijd dienstverband heeft of een dienstverband zonder vaste arbeidsduur (oproepkrachten, afroepkrachten, invalkrachten, etc.). Ook vrouwen die minder dan 12 uur per week werken zijn in het SSB meegenomen. De gemiddelde jaarlijkse arbeidsduur van deeltijdwerkende vrouwen in 2007 is berekend op basis van de lengte (in dagen) van de banen van deeltijdwerkende vrouwen in dit jaar en van de deeltijdfactor van deze banen (we gaan ervan uit dat een voltijd-werkdag 8 uur duurt). We stellen vast dat de gemiddelde jaarlijkse arbeidsduur lager is voor de groep met een geïmputeerde deeltijdfactor. Dit kan te maken hebben met een selectie-effect: mogelijk is de arbeidsduur van mensen die in deeltijd werken minder vaak direct bekend dan de arbeidsduur van voltijders. Het gemiddelde uurloon in het SSB wordt berekend door het jaarlijkse bruto loon (of sociale verzekeringsloon: loon en eenmalige betalingen) te delen door de berekende jaarlijkse arbeidsduur. We berekenen een gewogen gemiddelde van het uurloon van vrouwen met deeltijddienstverbanden en vrouwen met dienstverbanden zonder vaste arbeidsduur. Het bruto uurloon dat op deze manier wordt berekend is lager dan het bruto uurloon dat op Statline te vinden is voor het jaar 2005 (berekend op basis van de EWL). Dit komt voornamelijk doordat het aantal uren dat op basis van de deeltijdfactor wordt geschat hoger uitkomt dan de genormaliseerde arbeidsduur die in de EWL werd geregistreerd. Dit kan te maken hebben met het feit dat we veronderstellen dat een voltijdbaan altijd 40 uur omvangt, terwijl dit in sommige sectoren of bedrijven lager is, maar ook met problemen met de betrouwbaarheid van de deeltijdfactor. Om hiervoor te corrigeren gebruiken we een ophogingfactor: het uurloon berekend op basis van de EWL in 2005 was ca. 1,20 keer hoger dan het uurloon berekend voor het SSB-bestand in 2005 op basis van de deeltijdfactor. We vermenigvuldigen dus het berekende SSB-uurloon in 2007 met 1,20 om op een meer plausibele waarde te komen. Het aantal vrouwen dat in 2007 in deeltijd werkte is op Statline beschikbaar. Dit aantal bevat alle vrouwen die minder dan 35 uur per week werken, ongeacht hun dienstverband (vast, flexibel, zelfstandig, etc.). Dit betekent dat ook vrouwen die minder dan 12 uur werken zijn meegenomen. Berekening Onderstaande tabel presenteert de berekening van de toename in het totaal verdiende bruto loon die optreedt als vrouwen die in deeltijd werken 2 of 5 uur meer gaan werken. De toename bedraagt iets meer dan 4 miljard euro’s voor 2 uur en iets meer dan 11 miljard euro’s voor 5 uur.
142
Tabel 3
2007
Berekening toename in bruto loon door een toename in de arbeidsduur van deeltijdwerkende vrouwen met 2 of 5 uur (uitgangssituatie: 2007) totaal werkzame vrouwen in deeltijd (x 1000)
gemiddeld aantal uren vrouwen in deeltijd
2773
822,72
16,11
36753395
gemiddeld bruto totaal bruto loon toename in totaal uurloon vrouwen vrouwen in deeltijd (x bruto loon (x in deeltijd (euro's) 1000 euro's) 1000 euro's)
2 uur meer
2773
926,72
16,11
41399390
4645995
5 uur meer
2773
1082,72
16,11
48368383
11614988
Bron: eigen berekening op basis van Statline en SSB Banen 2007 (CBS).
De toename in het verdiende brutoloon door deeltijdwerkende vrouwen is een onderschatting van de totale bijdrage aan het BBP. De berekende baten moeten drie keer worden opgehoogd om de toename in BBP te benaderen:
het totaal verdiende sociale verzekeringsloon (of brutoloon) moet worden opgehoogd naar het totale loon zoals gedefinieerd in de nationale rekeningen, dat wil zeggen inclusief pensioenpremies, spaarloon e.d.; aan het totale loon zoals gedefinieerd in de nationale rekeningen moeten ook de werkgeverspremies worden toegevoegd; tenslotte moet een vertaalslag worden gemaakt van de totale beloning van deeltijdwerkende vrouwen (totale lonen en werkgeverspremies) naar hun bijdrage aan het BBP. Het is aannemelijk dat de toename in het BBP groter is dan de toename van de loonsom. Hoeveel precies is moeilijk exact aan te geven. Als bovengrens nemen we aan dat de toename in het BBP evenredig is met de toename in de totale beloning van deeltijdwerkende vrouwen. Hiertoe is op nationaal niveau de verhouding berekend tussen BBP en totale beloning (incl. werkgeverspremies etc.) van werknemers en zelfstandigen. Deze opslagfactor is toegepast op de totale beloning van de deeltijdwerkende vrouwen. Dit is een optimistische aanname in de zin dat vrouwen oververtegenwoordigd zijn in sectoren die minder kapitaalintensief zijn. In werkelijkheid zal dus de gehanteerde opslagfactor voor deze groep naar verwachting te hoog zijn en tot een zekere overschatting leiden. Bovendien gaan we bij deze optimistische aanname ervan uit dat – uitgaande van een standaard productiefunctie – de kapitaalgoederenvoorraad evenredig zal toenemen aan arbeid. Dit laatst kan overigens ook deels bereikt worden door een betere benutting van de bestaande voorraad.
Dit betekent dat de geschatte toename in de totale beloning als een ondergrens kan worden gezien van de baten voor het BBP van de toename van de arbeidsduur van deeltijdwerkende vrouwen. De toepassing van de opslagfactor voor het inkomen van andere productiefactoren leidt tot een bovengrens van deze baten. Tabel 4 geeft het resultaat weer van de drie verschillende ophogingen. De ophogingfactoren zijn op macro-niveau berekend op basis van Statline gegevens (arbeidskosten, arbeidsvolume werknemers en zelfstandigen, en nationale rekeningen). De baten van een toename in het aantal gewerkte uren door vrouwen die in deeltijd werken variëren dus van 6,8 tot 12 miljard euro’s voor een toename met 2 uur en van 17 tot 30 miljard euro’s voor een toename met 5 uur.
143
Tabel 4
Berekening toename in totale beloning/BBP door een toename in de arbeidsduur van deeltijdwerkende vrouwen met 2 of 5 uur (uitgangssituatie: 2007) totaal Ondergrens brutoloon totale lonen van Bovengrens toename vrouwen in van totale beloning van bijdragen in BBP: vrouwen deeltijd (incl. vrouwen in deeltijd BBP door toename Bovengrens in deeltijd pensioenpremies vrouwen in totale toename in (incl. e.d., in mln (in mln Werkgeverspremies, deeltijd (in beloning (in BBP (in mln euro's) euro's) in mln euro's) mln euro's) mln euro's) euro's)
ophogingfactor
1,15
1,27
1,78
2007
36753
42266
53678
95547
2 uur meer
41399
47609
60464
107626
6800
12000
5 uur meer
48368
55624
70642
125743
17000
30000
Bron: eigen berekening op basis van Statline en SSB Banen 2007 (CBS).
Het is van groot belang om op te merken dat we hier veronderstellen dat alle vrouwen die iets langer willen gaan werken ook meteen de mogelijkheid ervoor krijgen, en dat er geen verdringing optreedt van andere werkgelegenheid door het toegenomen arbeidsaanbod van deeltijdwerkende vrouwen. Bovendien berekenen we hier alleen de baten van een toename in de arbeidsduur van deeltijdwerkende vrouwen. Om een beeld te krijgen van het netto-effect van een dergelijke verandering, is het echter noodzakelijk om ook de kosten in beeld te brengen die men moet maken om deeltijdwerkende vrouwen ook daadwerkelijk de mogelijkheid en de prikkels te geven om hun arbeidsduur te verhogen (in termen van kinderopvang, fiscale maatregelen, etc.). Dergelijke faciliterende kosten hebben een (negatieve) doorwerking op het nationaal product. Tabel 5 geeft een overzicht van de veronderstellingen die we maken en van hun invloed op de berekende baten.
144
Tabel 5
Veronderstellingen van invloed op de berekende baten
Veronderstelling
Effect op de berekende baten BBP
- de baseline is 2007
onderschatting
- een voltijdaanstelling is voor 40 uur
onderschatting (in principe gecorrigeerd door ophoging naar EWL-niveau)
- ook grote deeltijders kunnen hun uren verhogen (maximum in aanstelling geen limiet die optreedt)
overschatting
- er treedt geen verdringing op
overschatting
- op de beloning is een opslagfactor gehanteerd voor de effecten op inkomens van andere productiefactoren
overschatting (daarom te zien als maximum en beloningsstijging te zien als minimum)
- de kosten zijn niet meegerekend
baten minus kosten zijn lager
ARBEIDSVERZUIM ALS GEVOLG VAN HUISARTSENBEZOEK, LOODGIETERS, E.D. Een deel van de werktijd van werkenden wordt besteed aan het regelen van privé-diensten omdat deze alleen tijdens werkuren beschikbaar zijn. Om dezelfde reden vindt (tand)artsenbezoek ook vaak tijdens werkuren plaats. Arbeidsvoorwaardelijk is dit laatste ook geregeld. Dit is een reguliere vorm van ziekteverzuim. Overigens geldt ook voor het eerste dat onder sommige condities hier verlof voor mogelijk is in CAO’s, bijvoorbeeld in de vorm van calamiteitenverlof. Zo’n omstandigheid is bijvoorbeeld als de waterleiding springt en de loodgieter acuut moet komen. In tabel 6 wordt een inschatting gemaakt van de omvang van een aantal vormen van verzuim. Het eerste onderzoek in de tabel van Motivaction, geeft een schatting van de totale omvang van de gederfde arbeidstijd door dit soort zaken. Dit betreft een half uur per week. Vertaald als aandeel van de gewerkte tijd komen we uit op 1,67%. Dit is echter duidelijk een maximum aan gederfde arbeidstijd en wel om het volgende:
23
Verondersteld wordt dat de halve dag per week van toepassing is op iedereen (ook deeltijders). Vandaar dat gedeeld is door 1378 uur, het totale aantal uren gewerkt door alle werkenden. Verondersteld is dat de verzuimde tijd niet wordt gecompenseerd door extra te werken in vrije tijd. Dit lijkt geen realistische veronderstelling. Zo blijkt uit onderzoek van Randstad dat bij degenen die relatief het meest gebruik maken van telefoon en Internet voor privézaken, ook degenen zijn die relatief de meeste tijd besteden aan werk in hun privétijd23. Dit suggereert dat er tijd wordt “geruild”, al is het aantal uren privétijd in werk wel hoger dan andersom. Verondersteld kan
http://www.plezieropjewerk.nl/blog/?p=735
145
worden dat een dergelijke “uitruil” deels ook plaatsvindt bij fysieke afwezigheid voor genoemde afspraken. Als men thuis is om bijvoorbeeld een loodgieter te ontvangen, is zeer wel denkbaar dat in veel functies men deze tijd thuis nog zoveel mogelijk benut om thuiswerk te verrichten. Dit betreft met name dus functies waarin thuiswerk mogelijk is. In het hoofdstuk over het flexibele scenario wordt beredeneerd dat dit minstens 40% is.
Tabel 6
Inschatting van aantal vormen van verzuim als aandeel van gewerkte tijd
Bron
Aard
Tijd die hiermee gemoeid is
Aandeel als verzuim volledig in werktijd plaatsvindt (ook voor deeltijders) en geen compensatie door extra werktijd plaatsvindt
Onderzoek Motivaction zoals gebruikt in onderzoek “Tijd is geld, geld is tijd”
“Later op werk komen of eerder vertrekken, om bijvoorbeeld naar de stomerij of tandarts te gaan, dan wel telefoontjes die gepleegd worden om een betrouwbare elektricien te vinden”
Half uur per week
0,5*46/1378=1,67%
Onderzoek “tijd is geld, geld is tijd” (projectgroep Tijd van Leven, 2005)
Artsenbezoek
Ruim 3 fysieke bezoeken per jaar
3/1378=0,22%
Per bezoek: 1 uur (wachttijd, behandeltijd, reistijd) Onderzoek “tijd is geld, geld is tijd”
Tandartsenbezoek
Ruim 2 bezoeken per jaar
2*0,9/1378=0,13%
Per bezoek 50-55 minuten (wachttijd, behandeltijd, reistijd) http://www.loyaltyfacts.com/automoti Garagebezoek (exclusief ve/112-individuele-marketing-invoor aankoop) automotive-brach
1,1 per jaar
1,1/1378=0,08%
1 uur per bezoek (veronderstelling SEOR)
Als dus sprake is van een bovengrens van 1,67%, wat is dan een ondergrens? Wij stellen voor om hiervoor de tijd voor (tand)artsenbezoek, met een beperkte opslag. Hiervoor zijn de volgende redenen. (Tand)artsenbezoek heeft de meest ”officiële” basis om hiervoor legitiem te verzuimen. Ten tweede is het vrijwel niet mogelijk om tijdens dit bezoek te werken, zoals bij het ontvangen van een loodgieter e.d. wel vaak mogelijk is. Deze ondergrens stellen we dan ook op 0,4% van de arbeidstijd24. De afleiding van de (maximaal) bestede tijd aan arts en huisarts is terug te vinden in tabel 6.
24
Dan nog is verondersteld dat ook deeltijders in werktijd deze bezoeken plegen.
146
Volgens CBS-cijfers zijn de totale loonkosten in 2009 (inclusief werkgeverspremies en premies voor pensioenen e.d.), 298 miljard euro. Op grond hiervan berekenen we 4 varianten voor de kosten van gederfde arbeidstijd. Tabel 7
Baten van vermindering verzuim: doorrekening van een aantal varianten Variant gederfde productie
Berekening
Resultaat
Hoog
Hoog (uitgaan van BNP)
556*1,67%
9,3 miljard
Hoog
Laag (uitgaan van arbeidskosten)
298*1,67%
5 miljard
Laag
Hoog
556*0,4%
2,2 miljard
Laag
Laag
298*0,4%
1,2 miljard
Variant verzuim
De gederfde productie door dit type verzuim varieert onder de verschillende veronderstellingen van 1 tot 9 miljard. Wat de berekening in ieder geval duidelijk maakt, is dat als een andere tijdsordening er voor zou zorgen dat minder werktijd verloren zou worden aan verzuim vanwege privézaken, dat dit in termen van productie veel zou kunnen opleveren. Bij een half uur per week loopt dit al in de miljarden.
FILES EN THUISWERKEN Kosten van files Een specifiek tijdsknelpunt zijn files. In de Mobiliteitsbalans 2009 van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid worden de reistijdverliezen door files geschat op 2,8 tot 3,6 miljard. Bijna de helft hiervan zijn de zogenaamde uitwijkkosten. Bij uitwijkkosten gaat het om kosten in verband met uitwijkgedrag, zoals eerder of later van huis gaan, omrijden, een ander vervoermiddel gebruiken of thuiswerken. Koopmans en Kroes (2004) schatten deze uitwijkkosten op bijna de helft van de totale filekosten. Deze uitkomst is ook toegepast op de berekening van de filekosten in de Mobiliteitsbalans. Wat niet is meegerekend bij deze congestiekosten zijn de daaraan gekoppelde milieukosten. Files leiden immers tot extra uitstoot. Uit een artikel van Veurman e.a. (2002) is af te leiden dat voor de meeste stoffen de emissies door files met ongeveer 4% toenemen. Bij CO2 is dit lager. In de Mobiliteitsbalans 2009 worden de milieukosten van vervoer in zijn algemeenheid apart uitgewerkt. Voor emissies van het wegvoervoer zijn deze ongeveer 1,5 tot 6 miljard. Vier procent hiervan varieert dus van 60 tot 240 miljoen. Wanneer we deze optellen bij de 2,8 tot 3,6 miljard komen we dus op 2,9 tot 3,8 miljard. Baten van minder files Wat betreft reistijd is er door thuis- en telewerken winst te behalen. Voor de duidelijkheid: deze winst betreft beperking van reistijd in het algemeen en niet alleen om files te vermijden. Deze verminderde reistijd leidt tot de volgende baten:
Minder congestie voor anderen (extern effect). Doordat tele- en thuiswerkers zelf niet de weg opgaan, bevorderen ze de doorstroom voor anderen;
147
Minder reistijd kan deels benut worden voor extra vrije tijd. Deze extra vrije tijd leidt tot een welvaartswinst van betrokkenen. Minder reistijd kan deels benut worden voor extra werktijd.
Dit derde effect willen we hieronder kwantificeren25. Daarbij moeten echter wel enkele kengetallen bepaald worden:
De mate waarin telewerk tot minder reistijd leidt; De mate waarin minder reistijd verdeeld wordt tussen vrije tijd en werktijd. De mate waarin meer telewerk wordt toegepast.
Voor de eerste gebruiken we de rekenregel van De Graaf (2004; zie paragraaf 3.3.2) dat de reistijd per extra werkuur telewerk met 7,4 minuut afneemt. Dit betreft de reistijd voor telewerkers en hiermee wordt dus geen rekening gehouden dat ook de reistijd van anderen kan afnemen, doordat files afnemen. Voor het tweede veronderstellen we dat ongeveer een derde van de bespaarde tijd besteed wordt aan werken. Dit is de uitkomst van een enquête die Blauw Research heeft uitgevoerd in opdracht van de Taskforce Mobiliteitsmanagement26. Een verschuiving van een werkuur naar telewerk levert dus ongeveer 2,5 minuut extra werktijd op, dit is iets meer dan 4%. In welke mate past men meer telewerk toe? Uitgaande van tabel 7.2 werkt in 2008 18% minstens een halve dag via telewerk. We veronderstellen nu dat het aandeel van de werkzame bevolking met telewerk stijgt tot 50%, en dat het gemiddeld steeds om 25% van hun tijd gaat. Het aandeel telewerk stijgt dan met 8%, wat vervolgens leidt tot 8%*4% extra werktijd, wat 0,32% is. Wanneer we deze stijging toepassen op de totale arbeidskosten27 (298 miljard in 2009) of het totale BNP (556 miljard) leidt dit tot een effect van 1 tot 1,8 miljard. Let wel: hierbij is het aandeel telewerk dus fors gestegen. Bij een kleinere daling zijn de effecten beperkter. Tabel 8
Kengetallen bij de doorrekening van de effecten van thuiswerken op reistijd telewerkers Kengetallen/veronderstellingen
Gewonnen reistijd
7,4 minuten per telewerkuur
Aandeel van gewonnen reistijd die aan werk wordt besteed
33%
Aandeel telewerk 2008
18%*(25% van hun tijd)=4,5%
Aandeel telewerk in flexibel scenario
50%*(25% van hun tijd)=12,5%
Lonen inclusief werkgeverspremies en pensioenpremies, exclusief beloning zelfstandigen
298 miljard euro (2009)
25
Voor het tweede effect is een zekere kwantificering mogelijk als een schaduwprijs zou worden vastgesteld voor de gewonnen vrije tijd.
26
http://www.ncsi.nl/kennisbank/onderzoeken/onderzoek_naar_slim_reizen_en_slim_werken/
27
Exclusief inkomen zelfstandigen.
148
BIJLAGE 3: KNELPUNTEN Werk-privé balans Informatie over hoe mensen in staat zijn om werk en privé te combineren geeft een indicatie over hoe veel tijdknelpunten ze ervaren in hun dagelijks leven. Vergelijkbare data over hoe de balans tussen werk en privé wordt ervaren in EU-lidstaten wordt verzameld door de European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions, via de European Quality of Life Survey (EQLS) and de European Working Conditions Survey (EWCS). Onderstaande tabellen (9 en 10) presenteren de antwoorden op een aantal geselecteerde vragen van deze surveys die gegeven zijn door mannen en vrouwen in Nederland en Zweden. Tabel 9
Bepaling van werktijden en verlof in Nederland en Zweden
Land
Zweden
Nederland
Geslacht
Mannen Vrouwen Totaal
Mannen Vrouwen Totaal
q17a. How are your working time arrangements set? They are set by the company with no possibility for changes You can choose between several fixed working schedules
34,0
34,9
34,4
35,8
37,2
36,4 10,1
4,9
7,8
6,3
8,3
12,4
You can adapt your working hours within certain limits
42,0
41,2
41,6
33,1
33,1
33,1
Your working hours are entirely determined by yourself
19,1
16,2
17,7
22,7
17,3
20,3
N=
552
503
1055
498
518
1016
Almost always
33,9
30,4
32,2
55,3
45,4
50,9
Often
29,2
23,5
26,5
19,5
24,6
21,8
Sometimes
16,4
21,4
18,8
9,9
8,2
9,2
q25g. You are free to decide when to take holidays or days off?
7,8
4,7
6,3
6,2
4,5
5,4
Almost never
Rarely
12,7
20,0
16,2
9,0
17,4
12,7
N=
547
499
1046
497
524
1021
Bron: European Working Conditions Survey, 2005 (www.eurofound.europa.eu)
Volgens de gegevens uit de European Working Conditions Survey hebben Nederlanders meer mogelijkheden om hun eigen werktijden en vakanties te bepalen dan de Zweden. Een groter aandeel van de Nederlandse dan van de Zweedse respondenten van de EWCS geeft aan, dat ze hun werktijden geheel zelf bepalen, en dat ze bijna altijd vrij zijn om verlof op te nemen wanneer ze willen. Het schijnt dus dat Nederland iets dichter bij een ‘flexibele’ tijdsordening staat dan Zweden. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat nog maar 20 procent van de Nederlandse respondenten aangaf, zijn/haar werktijden geheel zelf te mogen bepalen.
149
Tabel 10
Werk-privé balans in Nederland en Zweden
Land
Zweden
Geslacht
Mannen Vrouwen
Nederland Allen
Mannen Vrouwen
Allen
q18. Do your working hours fit in well with your family or social commitments outside work? Very well
38,9
36
37,5
24,4
37,2
30,1
Well
42,4
41,4
41,9
58,8
49
54,4
Not very well
14,1
17
15,5
12,4
13,5
12,9
Not at all well
4,5
5,7
5,1
4,4
0,2
2,6
N=
552
505
1057
498
525
1023
Q11_1 In the last year, how often would you say you've come home from work too tired to do your household jobs? Several times a week or a month
41,7
51,1
Several times a year to less often or rarely
45,4
40,3
43,0
42,5
46,1
44,2
Never
12,9
8,4
10,7
20,6
16,2
18,5
Don't know N=
46,2
36,6
37,5
37
0
0,2
0,1
0,4
0,2
0,3
317
332
649
302
301
603
Q11_2 How often has been difficult to fulfil family responsibilities because of the amount of time spent on your job? Several times a week or a month
17,2
19,8
18,4
31,7
26,1
29,1
Several times a year to less often or rarely
56,1
57,6
56,8
43,4
45,3
44,3
Never
26,7
22,1
24,5
24,5
28,6
26,4
0
0,5
0,2
0,4
0
0,2
317
332
649
302
301
603
Don't know N=
Q11_3 How often have you found it difficult to concentrate at work because of your family responsibilities? Several times a week or a month
5,1
4,7
4,9
5,1
6,9
6,0
Several times a year to less often or rarely
42,7
44,0
43,3
43,4
39,6
41,7
Never
52,3
51,2
51,7
51,3
53,4
52,3
Don't know N=
0
0,2
0,1
0,1
0
0,1
317
332
649
302
301
603
Bron: European Working Conditions Survey, 2005; European Quality of Life Survey, 2007 (www.eurofound.europa.eu)
Als men kijkt naar de werk-privé balans, schijnt Nederland het ook beter te doen dan Zweden. Op de vraag of de eigen werktijden goed aansluiten op verplichtingen buiten het werk antwoorden Nederlandse respondenten vaker met ‘zeer goed’ of ‘goed’ (84,5 procent vs. 79.4 procent). Het grootste verschil zit tussen Nederlandse en Zweedse vrouwen: Zweedse vrouwelijke respondenten zijn duidelijk minder vaak tevreden met de aansluiting van hun werktijden op hun privé-leven dan Nederlandse (77,4 procent vs. 86,2 procent). De kloof tussen Nederlandse en Zweedse vrouwen treedt ook op in de antwoorden op de vraag of men door de eigen arbeidsduur moeilijkheden heeft om te voldoen aan de verplichtingen binnen het gezin. Nederlandse vrouwelijke respondenten geven vaker aan dat ze nooit moeilijkheden hebben. Voor mannen is het beeld net anders 150
om, maar het verschil is ook minder groot. Op de vraag hoe vaak men door werk te vermoeid was om nog huishoudelijke taken te doen, antwoorden Zweedse respondenten vaker dat dit meerdere keren per week of per maand gebeurde, terwijl Nederlandse respondenten vaker aangaven dat dit nooit gebeurde. In Zweden lijkt het probleem weer groter voor vrouwen dan voor mannen. Het is opvallend dat, terwijl de meerderheid van de Nederlandse en Zweedse respondenten in de EWCS aangeeft dat de eigen werktijden goed aansluiten op het privéleven, toch een duidelijke meerderheid van de respondenten uit dezelfde landen in de EQLS aangeeft, problemen te hebben in hun privé-leven (te moe voor huishoudelijke taken, niet kunnen voldoen aan verplichtingen) vanwege de tijd een energie die het werk van hun vergt. Als het gaat om moeilijkheden om op het werk te concentreren door gezinsverplichtingen, antwoordt de meerderheid van de respondenten zowel in Nederland als in Zweden daar geen last van te hebben. Toch geven ongeveer 40 procent van de respondenten een paar keer per jaar daaronder te lijden. Tijdknelpunten In de European Quality of Life Survey wordt direct gevraagd naar tijdknelpunten in de zin dat mensen het gevoel hebben tijd tekort te komen voor bepaalde activiteiten. Onderstaande tabel vat de antwoorden op deze vragen samen voor Nederland en Zweden. Allereerst valt op dat de meerderheid van de respondenten zowel in Nederland als in Zweden het gevoel heeft de juiste hoeveelheid tijd te hebben voor respectievelijk familie, sociale contacten, hobby’s en participatorische activiteiten. Er is echter meestal een aanzienlijke minderheid die het gevoel heeft dat ze voor deze activiteiten te weinig tijd hebben. In Zweden vindt een groter aandeel van de respondenten dat ze te weinig tijd hebben voor sociale contacten buiten de familie en voor de eigen hobby’s dan in Nederland. Andersom hebben Nederlandse respondenten vaker het gevoel dat ze tijd voor hun familie tekort komen. Als het gaat om participatorische activiteiten zijn de verschillen tussen de twee landen niet heel groot. Opvallend is dat de verschillen tussen man en vrouw in de ervaren knelpunten in beide landen heel vergelijkbaar zijn: zowel in Nederland als in Zweden hebben eerder mannen het gevoel dat ze tijd tekort komen voor familie en andere sociale contacten, terwijl vrouwen eerder te weinig tijd hebben voor hobby’s en participatorische activiteiten.
151
Tabel 11
Tijdknelpunten in Nederland en Zweden
Land
Zweden
Geslacht
Mannen Vrouwen
Nederland Allen
Mannen
Vrouwen
Allen
Q39_2 Do you think you spend the right amount of time with family members living in your household or elsewhere? Too much
0,7
1,1
0,9
0,5
1,4
1
Just right
71,9
74,4
73,2
67,0
70,2
68,6
Too little
27,7
26,1
23,4
24,7
29,4
26,1
NA/Don't know
1,3
1,2
1,2
3,1
2,4
2,7
N=
495
522
1017
481
530
1011
Q39_3 Do you think you spend the right amount of time with other social contacts (not family)? Too much
0,1
3,1
1,6
0,6
0,8
0,7
Just right
55,3
54,5
54,9
63,5
67,4
65,5
Too little
44,4
41,7
43,0
35,8
31,3
33,5
NA/Don't know
0,2
0,7
0,4
0,1
0,5
0,3
N=
495
522
1017
481
530
1011
6,6
2,7
4,6
Q39_4 Do you think you devote the right amount of time to your own hobbies/ interests? Too much
4,8
2,7
3,7
Just right
54,5
49,7
52
58,3
56,1
57,1
Too little
39,5
46,5
43,1
35,0
41,0
38,0
NA/Don't know
1,3
1,1
1,2
0,2
0,2
0,2
N=
495
522
1017
481
530
1011
Q39_5 Do you think you spend the right amount of time taking part in voluntary work or political activities? Too much
3,8
2,4
3,1
2,1
2,1
2,1
Just right
47,0
45,4
46,2
53,1
47,6
50,3
Too little
30,3
32,6
31,5
29,4
32,6
31,0
NA/Don't know
18,9
19,6
19,3
15,3
17,8
16,6
N=
495
522
1017
481
530
1011
Bron: European Quality of Life Survey, 2007 (www.eurofound.europa.eu)
Tijdsdruk Een andere manier om er achter te komen, hoe veel knelpunten in de tijd mensen ervaren, is om te kijken naar hoe veel tijdsdruk ze ervaren. Helaas hebben we op dit gebied geen internationale bron kunnen vinden die vergelijkbare gegevens zou bevatten. We baseren ons dus hier op gegevens uit de nationale tijdsbestedingonderzoeken. Nederland Gevoelens van tijdsdruk in Nederland zijn uitgebreid gedocumenteerd door het SCP op basis van het Tijdsbestedingonderzoek. Onderstaande tabel geeft weer hoe vaak respondenten van dit onderzoek aangaven zich gejaagd te voelen in 2000 en in 2005.
152
Tabel 12
Subjectieve tijdsdruk naar sekse, bevolking van 20-64 jaar, 2000-2005 (in aantallen en procenten) 2000
2005
aandeel minstens eens per week gejaagd
52
52
aandeel minstens eens per week gejaagd mannen
48
47
aandeel minstens eens per week gejaagd vrouwen
55
58
aantal dagen per week gejaagd
1,4
1,4
aantal dagen per week gejaagd mannen
1,4
1,2
aantal dagen per week gejaagd vrouwen
1,4
1,6
Bron: SCP 2006 (TBO’00-’05)
Te zien is dat gevoelens van gejaagdheid tussen 2000 en 2005 iets zijn toegenomen voor vrouwen en iets afgenomen voor mannen. In ieder geval geldt dat vrouwen vaker het gevoel hebben gejaagd te zijn dan mannen. Zweden In de gegevens van het Zweedse tijdsbestedingonderzoek die beschikbaar zijn op de HETUS-website wordt geregistreerd of de respondent zich op de dag van de invulling van de enquête gehaast voelde. Er is niet direct aan de respondent gevraagd hoe vaak ze zich gejaagd voelen. De gegevens die hieronder (in Tabel 13) zijn dus niet vergelijkbaar met de gegevens voor Nederland (uit Tabel 12). Ze mogen ook niet direct worden vertaald naar individuen: in principe vult elke respondent van het Zweedse tijdsbestedingonderzoek twee dagboeken in: één op een weekdag en een op een weekenddag. Voor sommige respondenten zijn echter niet beide dagboeken bruikbaar. We kunnen daarom niet zomaar veronderstellen dat elk respondent in de tabel hieronder vertegenwoordigd staat in de vorm van twee waarnemingen. Tabel 13
Gevoelens van gejaagdheid in Zweden (aandeel in het totaal ingevulde dagboeken) Mannen
Vrouwen
Totaal
Yes
13,46
18,02
16,02
No
86,54
81,98
83,98
aantal ingevulde dagboeken
3291
4224
7515
Did diarist feel rushed on the diary day?
Bron:
HETUS, Zweedse data
153
In dagboeken die ingevuld zijn door vrouwen wordt vaker vermeldt dat de respondent op de dag van invulling zich gehaast voelde. Dit spoort met de bevinding uit Nederland dat vrouwen vaker gevoelens van gejaagdheid hebben dan mannen. Nederlanders geven aan, zich ongeveer 1,4 dagen per week gejaagd te voelen. Dit is 20 procent van een week. In dat opzicht lijken Zweden het beter te doen, met maar 16 procent. Zo’n vergelijking is echter niet betrouwbaar, omdat de manier waarop de gegevens werden verzameld zo sterk verschilt tussen beide landen.
154
B&T Ontwerp en advies (www.b-en-t.nl)
SEOR doet onafhankelijk toegepast economisch onderzoek in opdracht van overheid en bedrijfsleven. SEOR is een onderdeel van de Erasmus School of Economics (ESE) en is een onafhankelijke werkmaatschappij van de EUR Holding, Erasmus Universiteit Rotterdam SEOR provides independent applied economic research on behalf of the public and the private sector. SEOR belongs to the Erasmus School of Economics (ESE) and is an independent subsidiary of the EUR Holding, Erasmus University Rotterdam
Burgemeester Oudlaan 50 3062 PA Rotterdam www.seor.nl
Postbus / P.O. Box 1738 3000 DR Rotterdam The Netherlands
T +31 10 408 2220 F +31 10 408 9650 E
[email protected]