M 200802
Vrouwen aan de start
E en vergelijk ing tussen vrouwelijk e en mannelijke starters en hun bedrijven
drs. A. Bruins drs. D. Snel
Zoetermeer, juni 2008
2
Vrouwen aan de start Vrouwen vinden het starten met een bedrijf nog meer dan mannen een uitdaging. Vrouwen combineren het bedrijf vaker dan mannen met andere activiteiten, met name met het verzorgen van gezin/kinderen. Zij zijn voor het levensonderhoud dan ook minder aangewezen op de inkomsten uit het bedrijf. Typerend voor bedrijven van vrouwen is de kleinschaligheid. Dat is al bij de start het geval, dat blijft na verloop van jaren zo en dat zal in de toekomst bij deze bedrijven ook zo blijven. Maar daarom zijn vrouwelijke ondernemers zeker niet minder tevreden over het bedrijf en het ondernemerschap dan mannelijke ondernemers.
1
Inleiding
A a n da c ht vo o r s ta rt er s In december 2003 ontvouwde het Ministerie van Economische Zaken in de beleidsbrief 'In actie voor ondernemers!' een groot aantal acties gericht op het vergroten van de ruimte voor ondernemers. Daarbij ging de aandacht vooral naar het wegnemen van knelpunten (bij de start van het bedrijf, bij de groei van het bedrijf en bij bedrijfsoverdracht en bedrijfsbeëindiging). In de beleidsbrief passeren enkele doelgroepen de revue. Ten aanzien van vrouwelijk ondernemerschap constateert het ministerie dat er weinig aanleiding is voor specifieke maatregelen omdat vrouwen bij het ondernemen geen specifieke knelpunten ervaren1. Het ministerie noemt het aandeel van 30 procent vrouwen onder de ondernemers in Nederland een gunstig percentage, waarmee Nederland boven het Europese gemiddelde scoort. Met het verdwijnen van specifiek op het stimuleren van vrouwelijk ondernemerschap gericht beleid, zijn de vrouwelijke ondernemers ook in het programma MKB en Ondernemerschap buiten beeld geraakt2. Onlangs vestigde de Kamer van Koophandel weer eens de aandacht op de ontwikkeling van het ondernemerschap van vrouwen met de conclusie dat het aandeel vrouwelijke ondernemers onder de starters zich in 2007 lijkt te stabiliseren, na een aantal jaren van flinke groei3 (zie figuur 1).
1
Het enige 'vrouwelijke knelpunt' dat in de beleidsbrief wordt genoemd betreft het feit dat bij vrouwelijke ondernemers vaker dan mannelijke ondernemers het probleem zich voordoet dat het moeilijk is krediet te krijgen voor lage bedragen omdat vrouwen vaak voor relatief lage bedragen een beroep op de bank doen.
2
De laatste publicatie over vrouwelijk ondernemerschap verscheen in september 2003: A. Bruins, Stimuleren van vrouwelijk ondernemerschap.
3
Kamer van Koophandel Nederland, Startersprofiel 2007, april 2008.
3
Figuur 1
Aandeel vrouwelijke starters in het totale aantal starters in de jaren 20002007
50
45
40
35
percentage
30
25
20
15
10
5
0 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Bron: Kamer van Koophandel Nederland, Startersprofiel 2007.
E I M - sta rt e rs co ho rt 2 003 Rond het moment dat de groei van het aandeel vrouwelijke starters begon af te vlakken, heeft EIM een groep startende ondernemers onderzocht en die vanaf dat moment met jaarlijkse metingen gevolgd (het EIM-starterscohort 2003). In die onderzoeken is wel steeds het onderscheid tussen vrouwelijke en mannelijke ondernemers meegenomen, maar er is nooit over gepubliceerd. We pakken nu de aandacht voor de vrouwelijke ondernemers weer op. Op basis van uitkomsten van het onderzoek kort na de start van het bedrijf (dit onderzoek vond plaats begin 2004) en van het onderzoek in het begin van 2008 schetsen we een beeld van de vrouwelijke startende ondernemers en hun bedrijven. Daarbij vergelijken we de vrouwelijke starters op verschillende aspecten met de mannelijke starters. De informatie m.b.t. de situatie bij de start heeft betrekking op alle starters, terwijl de informatie m.b.t. de huidige situatie betrekking heeft op de ondernemers die begin 2008 nog actief zijn met het bedrijf dat zij in 2003 zijn begonnen (de 'overlevers'). Achtereenvolgens komen aan de orde: de start als ondernemer, de omvang van het bedrijf, de opbrengst van het bedrijf en de tevredenheid en toekomstvisie van de ondernemers.
4
2
De start als ondernemer
A c t iv it e it en v oo r d e s ta r t De meeste starters waren direct voor de start van het bedrijf werkzaam in loondienst. Er is wat dit betreft geen verschil tussen vrouwelijke en mannelijke starters (71% en 69%). Vrouwelijke starters waren wel minder vaak dan mannelijke starters werkzaam in dezelfde branche als waarin zij nu als ondernemer zijn begonnen (43% tegenover 60% van degenen die in loondienst werkzaam waren). Van de starters die niet direct voorafgaand aan de start in loondienst werkzaam waren in dezelfde branche, waren vrouwelijke starters ook minder vaak dan mannelijke starters ooit eerder in loondienst werkzaam in dezelfde branche (27% tegenover 38%). Al met al heeft de helft van de vrouwelijke starters (49%) werkervaring in de branche, tegenover 64% van de mannelijke starters. De meest genoemde activiteit van zowel de vrouwelijke als de mannelijke starters die niet vanuit loondienst een bedrijf zijn begonnen, was het leiden van een andere onderneming. Van de mannelijke starters leidde echter een ruime meerderheid (63%) een andere onderneming, terwijl van slechts 30% van de vrouwelijke starters dit de belangrijkste activiteit direct voor de start was. Dat is maar net even meer dan het aandeel van de vrouwelijke starters, waarvan de belangrijkste activiteit bestond uit de verzorging van gezin/kinderen (27%). Terwijl aldus 9% van de vrouwelijke starters al ervaring had met het leiden van een onderneming, was dat het geval bij 19% van de mannelijke starters. Meer indirect was een veel grotere groep voor de start van het bedrijf bekend met het ondernemerschap. Van zowel de vrouwelijke starters als de mannelijke starters geeft de helft (resp. 52% en 51%) namelijk te kennen dat men van huis uit – bijvoorbeeld via een bedrijf van de ouders of de levenspartner – bekend was met het ondernemerschap. S ta r tmo t i ev en Voor vrijwel alle starters vormen de uitdaging en het eigen baas zijn motieven om een bedrijf te beginnen. Voor vrouwelijke starters geldt dit nog meer dan voor mannelijke starters (zie figuur 2). Vrouwelijke starters beginnen vaker dan mannelijke starters een bedrijf omdat dat betere mogelijkheden biedt om de zorg voor een gezin en arbeid te combineren en vanwege de mogelijkheid om specifieke werkzaamheden te verrichten.
5
Figuur 2
Mate waarin verschillende startmotieven sterk of enigszins een rol hebben gespeeld bij het besluit om een bedrijf te starten
uit nood door privé-omstandigheden
32
19
89
uitdaging 65
verrichten specifieke werkzaamheden
72 83
eigen baas zijn 48
betere combinatie gezin en arbeid meer geld verdienen dan in loondienst
58
51 61 63
vanzelf er in gegroeid beschikbaarheid eigen fin. middelen
24
ontevreden over baan in loondienst dreigende werkloosheid werkloosheid/geen baan kunnen vinden
86
58 53
48
ontdekking gat in de markt
96
27
32
36
13 11 23 24 percentage vrouwelijke starters
mannelijke starters
Bron: EIM-starterscohort 2003, onderzoek 2004.
Motieven die te maken hebben met de arbeidssituatie voorafgaand aan de start van het bedrijf - werkloosheid/geen baan kunnen vinden, dreigende werkloosheid, ontevredenheid over de baan in loondienst - worden over het algemeen weinig genoemd en er is weinig verschil tussen vrouwelijke en mannelijke starters. Toch noemen mannelijke starters vaker ‘pushfactoren’. Dat is toe te schrijven aan het feit dat ondernemerschap bij mannelijke starters vaker uit nood, door privé-omstandigheden, is geboren.
6
De omvang van het bedrijf
S ta r tk a p i ta a l Vrouwelijke starters beginnen het bedrijf met aanzienlijk minder startkapitaal dan mannelijke starters (zie figuur 3). Ruim meer dan de helft van de vrouwelijke starters begint met minder dan 5.000 euro. Figuur 3
Omvang van het startkapitaal
40
27 percentage
3
26
19
18 16 13
12
9
8
9
3
minder dan 2.500 euro
2.500 tot 5.000 euro
5.000 tot 10.000 euro vrouwelijke starters
10.000 tot 25.000 euro
25.000 tot 50.000 euro
meer dan 50.000 euro
mannelijke starters
Bron: EIM-starterscohort 2003, onderzoek 2004.
Wat betreft de herkomst van het startkapitaal is er geen verschil tussen vrouwelijke en mannelijke starters. In bijna drie op de vier gevallen (vrouwelijke starters 73% en mannelijke starters 72%) bestond het startkapitaal uitsluitend uit eigen geld. 8% van zowel de vrouwelijke als de mannelijke starters leende het volledige startkapitaal. Bij de overigen bestond het startkapitaal uit zowel eigen als geleend geld. Indien men voor (een deel van) het startkapitaal geld leende, dan was dat bij zowel de vrouwelijke als de mannelijke starters in de helft van de gevallen (mede) bij de bank. W e rk we ek va n d e on d ern em e r Bij de start van het bedrijf zijn vrouwelijke starters vaker dan mannelijke starters parttime - d.w.z. minder dan gemiddeld 30 uur per week - in het bedrijf werkzaam (zie tabel 1). Het aandeel parttime vrouwelijke ondernemers neemt in de loop van de jaren na de start weliswaar af, maar blijft aanmerkelijk hoger dan onder de mannelijke ondernemers. Bij de mannelijke ondernemers neemt het aandeel van de parttimers af vooral ten gunste van de ondernemers die heel veel tijd - 50 uur of meer gemiddeld per week - in het bedrijf steken, terwijl bij de vrouwelijke ondernemers de toename
7
zit bij de groep die gemiddeld 30 tot en met 49 uur per week in het bedrijf werkzaam is. Tabel 1
Aantal uren dat de ondernemer werkzaam is in het bedrijf (%)
vrouwelijke starters
mannelijke starters
minder dan 30 uur
57
39
30 t/m 49 uur
28
28
50 uur of meer
15
33
100
100
minder dan 30 uur
44
23
30 t/m 49 uur
39
33
50 uur of meer
17
44
100
100
situatie bij de start
totaal situatie nu
totaal
Bron: EIM-starterscohort 2003, onderzoek 2004 en 2008.
P a rt t im e on de r ne me rs Van de vrouwelijke starters die parttime (minder dan gemiddeld 30 uur per week) in het bedrijf werken zegt bij de start ruim de helft (57%) dat zij daarvoor bewust kiezen en dat – zeker voorlopig – zo willen houden. Op dat moment zegt slechts een op de drie mannelijke starters (31%) dat ook. Van de starters die meer tijd in het bedrijf werkzaam willen zijn, geven de vrouwelijke starters vaker aan ernaar te streven op termijn meer uren ermee bezig te zijn (23% tegenover 19% van de parttime mannelijke starters), terwijl de mannelijke starters vaker spoedig fulltime met de onderneming bezig willen zijn (37% tegenover 14% van de vrouwelijke parttime starters)1. Anno 2008 zijn de verschillen in opvatting tussen vrouwelijke en mannelijke ondernemers over het parttime ondernemerschap verdwenen. Ruim vier op de vijf parttime ondernemers (85% van de vrouwelijke ondernemers en 82% van de mannelijke ondernemers) zeggen nu daarvoor bewust te kiezen en dat - zeker voorlopig - zo te willen houden. Rond een op de tien van beide groepen parttime ondernemers zegt nu ernaar te streven op termijn meer uren met het bedrijf bezig te zijn. A n d er e a ct i vi t ei t en Vanwege het grotere aandeel parttime ondernemers onder de vrouwelijke starters, is het aandeel vrouwelijke starters met andere activiteiten naast de werkzaamheden in het bedrijf ook hoger, namelijk 47% tegenover 31% bij de mannelijke starters. Het aandeel van degenen waarvan de belangrijkste andere activiteit wordt gevormd door werk in loondienst is bij beide
1
8
Bij de start geeft 6% van de vrouwelijke parttime starters en 13% van de mannelijke parttime starters aan niet te weten wat men wil. In 2008 is dat resp. 5% en 7%.
groepen even groot (62% resp. 63%). Wat betreft overige andere activiteiten zijn er echter wel verschillen. Dan gaat het bij vrouwelijke starters vooral om verzorging van gezin/kinderen (20% tegenover 2%). Na verloop van tijd neemt het aandeel van de mannelijke ondernemers met andere activiteiten aanzienlijk af, namelijk naar 19% nu, terwijl dat bij de vrouwelijke ondernemers op min of meer hetzelfde niveau blijft (41%). Werk in loondienst komt als belangrijkste andere activiteit nu veel minder vaak voor. Vooral onder mannelijke ondernemers is dit afgenomen, namelijk tot 22% tegenover 42% bij vrouwelijke ondernemers. Daarentegen neemt het aandeel van de vrouwelijke ondernemers waarvan de andere activiteiten bestaan uit het verzorgen van gezin/kinderen toe tot 37% (bij mannelijke ondernemers 4%). P e rs on ee l Ook in de werkgelegenheid zien we de relatieve kleinschaligheid van de bedrijven van vrouwelijke starters terug. Kort na de start hebben minder vrouwelijke starters werknemers in dienst (zie tabel 2). Als zij wel werknemers in dienst hebben is er echter nauwelijks verschil met de mannelijke starters wat betreft het aantal werknemers: in ruim de helft van de gevallen gaat het om slechts één of twee werknemers. Van zowel de vrouwelijke als de mannelijke starters die het bedrijf beginnen zonder werknemers is het voor een op de vijf (resp. 22% en 20%) onzeker of men dat zo wil houden. Mannelijke starters zonder personeel zeggen vaker er zeker naar te streven om in de toekomst wel werknemers aan te nemen (23% tegenover 12% van de vrouwelijke starters zonder personeel). Als gevolg hiervan zijn er meer vrouwelijke starters zonder personeel die te kennen geven er zeker niet naar te streven om in de toekomst werknemers aan te nemen.
9
Tabel 2
Werknemers in de bedrijven (%)
vrouwelijke ondernemers
mannelijke ondernemers
13
20
1 of 2 werknemers
55
53
3 t/m 9 werknemers
30
31
10 of meer werknemers
15
16
100
100
20
34
1 of 2 werknemers
56
46
3 t/m 9 werknemers
33
46
10 of meer werknemers
11
8
100
100
situatie bij de start werknemers in dienst waarvan:
totaal situatie nu werknemers in dienst waarvan:
totaal
Bron: EIM-starterscohort 2003, onderzoek 2004 en 2008.
Zowel bij de vrouwelijke als bij de mannelijke starters neemt de werkgelegenheid in de bedrijven toe, maar bij de mannelijke starters wel meer dan bij de vrouwelijke starters. In 2008 heeft een op vijf vrouwelijke ondernemers werknemers in dienst, tegenover een op de drie mannelijke ondernemers (zie tabel 2). Bij de vrouwelijke ondernemers gaat het nog steeds in ruim de helft van de gevallen om één of twee werknemers. Nu is dat bij minder dan de helft van de mannelijke ondernemers het geval, terwijl het aandeel van de mannelijke ondernemers met drie tot en met negen werknemers inmiddels even hoog is.
10
4
De opbrengst van het bedrijf
O mz e t In de eerste tijd na de start van het bedrijf realiseerde de helft van de vrouwelijke starters (48%) een maandomzet tot 1.000 euro. Bij een op de drie mannelijke starters (31%) bleef de omzet beneden deze grens. Van de mannelijke starters realiseerde toen al ruim een op de vier (29%) een maandomzet van meer dan 10.000 euro, terwijl nog niet een op de tien vrouwelijke starters (8%) zo ver kwam. Dit verschil in omzet blijft bestaan. In 2007 realiseerde een op de vier vrouwelijke ondernemers een jaaromzet tot 10.000 euro, terwijl slechts 8% van de mannelijke ondernemers niet boven dit bedrag uitkwam. Daarentegen realiseerde een op de twee mannelijke ondernemers (51%) in 2007 een jaaromzet van meer dan 100.000 euro. Slechts een op de vier vrouwelijke ondernemers (26%) realiseerde een omzet van meer dan 100.000 euro. B ed r i jf sr e su lta a t Over 2007 was het bedrijfsresultaat van een ruime meerderheid van de bedrijven positief, maar het aandeel van de bedrijven met een nettowinst was bij de vrouwelijke ondernemers wel lager: 61% van de bedrijven van de vrouwelijke ondernemers en 76% van de bedrijven van de mannelijke ondernemers behaalde een nettowinst. Aan de negatieve kant scoren de bedrijven van de vrouwelijke ondernemers hoger: 11% van deze bedrijven leed over 2007 een nettoverlies, tegenover slechts 3% van de bederijven van de mannelijke ondernemers. Opvallend is hierbij dat vrouwelijke ondernemers twee keer zo vaak als mannelijke ondernemers (15% resp. 8%) niet konden aangeven of het bedrijfsresultaat over 2007 een nettowinst of een nettoverlies was of dat men quitte speelde. De noodzaak van een hoge opbrengst van het bedrijf - en misschien geldt dat ook wel voor de kennis van het bedrijfsresultaat - is bij de vrouwelijke ondernemers ook minder aanwezig. Zowel bij de start van het bedrijf als momenteel zijn de vrouwelijke ondernemers in veel mindere mate dan de mannelijke ondernemers voor het levensonderhoud voor een groot deel of volledig aangewezen op de inkomsten uit het bedrijf (zie tabel 3). De afhankelijkheid van de inkomsten uit het bedrijf is bij de mannelijke ondernemers in de loop der jaren ook nog aanzienlijk toegenomen, terwijl daarin bij de vrouwelijke ondernemers weinig verandering is opgetreden.
11
Tabel 3
Mate waarin de ondernemer voor het levensonderhoud is aangewezen op de inkomsten uit het bedrijf (%)
vrouwelijke starters
mannelijke starters
volledig aangewezen
16
23
voor een groot deel
19
21
voor een klein deel
22
23
zo goed als niet
43
33
100
100
volledig aangewezen
15
43
voor een groot deel
17
28
voor een klein deel
24
12
zo goed als niet
44
17
100
100
situatie bij de start
totaal situatie nu
totaal
Bron: EIM-starterscohort 2003, onderzoek 2004 en 2008.
12
De tevredenheid van de ondernemers
T ev r ed en he i d ov e r h et b e d r i jf Terugkijkend op de afgelopen jaren van het bedrijf waarmee zij in 2003 zijn begonnen, zijn de vrouwelijke ondernemers nog meer dan de mannelijke ondernemers tevreden over wat er van de onderneming is geworden (zie figuur 4). Figuur 4
Mate waarin de ondernemer tevreden is over wat er van de onderneming is geworden
55 53
41
percentage
5
30
16
4 1
0 zeer tevreden
tevreden vrouwelijke starters
matig tevreden
ontevreden
mannelijke starters
Bron: EIM, starterscohort 203, onderzoek 2008.
T ev r ed en he i d ov e r h et o nd e rn em e rs cha p Met zoveel ondernemers die tevreden zijn over het bedrijf, is het niet verrassend dat een grote meerderheid van de vrouwelijke ondernemers als zij weer voor de keuze zouden staan weer zou kiezen voor het ondernemerschap: 98%. Dat is een nog overtuigender meerderheid dan bij de mannelijke ondernemers, waarvan 91% weer voor het ondernemerschap zou kiezen. In grote meerderheid zouden beide groepen ondernemers dan ook weer kiezen voor dezelfde branche als waarin zij nu actief zijn.
13
6
Toekomstvisie van de ondernemers
S u cc es va n h et b e dr i jf Kijkend naar de toekomst van het bedrijf zijn de mannelijke ondernemers nog optimistischer dan vrouwelijke ondernemers: 15% van de mannelijke ondernemers ziet de toekomst van het bedrijf als zeer succesvol, tegenover 6% van de vrouwelijke ondernemers. Vrouwelijke ondernemers zien de toekomst van het bedrijf vaker (85% tegenover 76%) met vertrouwen tegemoet. Met 9% is het aandeel van de ondernemers die de toekomst van het bedrijf als onzeker of zelfs als problematisch bestempelen bij beide groepen gelijk. O mva n g va n h et b ed r i jf Op dit moment heeft een op de vijf vrouwelijke ondernemers werknemers in dienst, tegenover een op de drie mannelijke ondernemers. Mede tegen de achtergrond van het grote aandeel ‘bewust parttime-ondernemerschap’ (zie de paragraaf over parttime ondernemers in hoofdstuk 3), is het niet verwonderlijk dat er meer vrouwelijke dan mannelijke ondernemers zonder personeel zijn die te kennen geven er zeker niet naar te streven om in de toekomst werknemers aan te nemen. Vrijwel alle vrouwelijke ondernemers zonder personeel (92%) laten weten er zeker niet naar te streven in de toekomst werknemers aan te nemen. Twee op de drie mannelijke ondernemers zonder personeel (69%) denken er net zo over. Geen van de vrouwelijke ondernemers zonder personeel zegt nu er zeker naar te streven in de toekomst werknemers aan te nemen, terwijl 17% van de mannelijke ondernemers daar nog wel naar streeft. Meer in het algemeen zeggen de meeste ondernemers, zowel vrouwelijke als mannelijke, dat zij ernaar streven om een overzichtelijk bedrijf te behouden. Eerder is aangegeven dat de noodzaak van een hoge opbrengst bij vrouwelijke ondernemers minder aanwezig is. Bijna 20% geeft aan in de komende jaren niet te streven naar omzetvergroting, tegenover 13% van de mannelijke ondernemers. Slechts een derde van de ondernemers, zowel vrouwelijke als mannelijke, streeft nadrukkelijk naar omzetvergroting. B ed r i jf sv oe r in g Vooruitkijkend op hoe men verwacht dat de onderneming er over vijf jaar uitziet, geven de meeste vrouwelijke ondernemers aan dat de onderneming er hetzelfde uit zal zien (57%). Mannelijke ondernemers voorzien toch wel dat er het een en ander zal veranderen (57%). Dit heeft dan voornamelijk betrekking op (uitbreiding van) het personeel, veranderingen in de bedrijfsvoering, een grotere bedrijfsruimte. Bij de vrouwelijke ondernemers die veranderingen verwachten, heeft dit voornamelijk betrekking op een ander assortiment of productaanbod. De meeste vrouwelijke ondernemers (63%) stellen zich wel als doel het eigen vakmanschap (verder) te verbeteren, en de kwaliteit van de producten of diensten te verhogen (58%). Ruim een kwart stelt zich als doel om nieuwe markten te bewerken.
14