Fraai Lawaai Werkboek voor een goede samenwerking tussen leerkrachten groep1 t/m 4 en de AMV docent
Inhoudsopgave 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19.
Inleiding Introductie coöperatief leren in muziek Uitspreken van verwachtingen Een gezamenlijk perspectief op samenwerken Vijf voorwaarden bij samenwerkend leren Volledige instructie Kennis, vaardigheden, inzicht en attitude bij muziekonderwijs Vormen van intervisie Coaching on the Job: co-teaching Pedagogische kracht Niveaus van interactie Fasen van betrokkenheid Reflectie: 4 vragen tot nadenken Tops en tips Feedback geven en ontvangen Muziekles start al bij de instructie Leerdoelen beschrijven Tussenstand bepalen: schaalscore Kippenvel moment
pagina 3 pagina 4 -5 pagina 6 pagina 7 pagina 7 pagina 8 pagina 9 pagina 10 pagina 11 - 12 pagina 13 pagina 14 pagina 15 pagina 16 pagina 17 pagina 18 pagina 19 pagina 20 pagina 21 pagina 22
Bijlagen: coöperatieve werkvormen muziekonderwijs 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26.
Bespreken en herkennen van geluidsfragmenten Verklanken en noteren van grafische notatie: Snel – langzaam Hoog – laag Praktische werkvormen met echte instrumenten Bronvermeldingen Colofon
1
pagina 25 – 28 pagina 29 – 34 pagina 35 – 39 pagina 40 – 42 pagina 43 – 45 pagina 46 pagina 47
Inleiding In een tijd waarin de focus van het onderwijs ligt op vakken als taal en rekenen blijkt het juist nodig om extra aandacht te vragen voor muziekonderwijs op de basisschool. Leerkrachten merken in de klas wat het met leerlingen doet: ze worden er rustiger van, socialer of het is gewoon een lekkere uitlaatklep tussen de lessen door. Hiermee is muziekonderwijs meer dan alleen muziek maken met elkaar. Een project als ‘Fraai Lawaai’ levert een belangrijke bijdrage in de muzikale en sociale ontwikkeling van kinderen. Eén van de uitgangspunten van Fraai Lawaai binnen de onderbouw is een krachtige samenwerking tussen muziekdocent en onderbouw leerkracht met als doel dat de leerkracht nieuwe muzikale vaardigheden en werkvormen krijgt aangereikt van de muziekdocent. De inhoud van de muzieklessen worden vormgegeven via de methode Moet je Doen – Muziek. Deze reader is geschreven als handleiding om een effectieve samenwerking tot stand te brengen tussen de muziekdocent en leerkracht. De reader is bedoeld als logboek én als inspirerende bron van informatie ten aanzien van succesvolle coöperatieve muzikale werkvormen. De uitgangspunten van coöperatief leren op verschillende niveaus centraal:
Coöperatief leren; hoe geef je dit (gezamenlijk) vorm in de praktijk? Hoe vertaal je coöperatief leren naar het muziekonderwijs in de klas? Hoe ziet de samenwerking er uit tussen de muziekdocent (vakspecialist) en de groepsleerkracht (generalist) zodat de kennisoverdracht optimaal is?
In deze reader hebben we geprobeerd om niet alleen in te steken op het perspectief vanuit de muziekdocent of groepsleerkracht, maar juist vanuit de verbinding die ontstaat tijdens de Fraai Lawaai muzieklessen. Deze verbinding is een gezonde voorwaarde om het project Fraai Lawaai met elkaar tot een succes te maken en zo de motivatie van de leerlingen ten aanzien van muziekonderwijs te optimaliseren. Uiteindelijk wordt hiermee de weg vrij gemaakt voor het gericht ontwikkelen van talenten van kinderen.
Maarten Neomagus, APS Wouter Helmig, Kubus
2
2. Introductie coöperatief leren in muziek Kinderen werken graag samen. Ze leren van elkaar en nemen elkaars gedrag over. Kinderen hoeven niet te leren om samen te werken. Het zit in hun natuur. Toch is de praktijk vaak anders. Veel kinderen groeien op in (gezins)situaties die niet goed voor ze zijn. Samenwerken is daardoor veel minder vanzelfsprekend. Het kind moet immers voor zichzelf opkomen. In het onderwijs is goed te merken dat veel kinderen moeite hebben met samenwerken. Het project Fraai lawaai wordt gehouden op scholen die in wijken staan waar veel gebroken gezinnen wonen. Kinderen uit gebroken gezinnen moeten stap voor stap leren om samen te werken. Dit gaat met vallen en opstaan, maar door er consequent aandacht aan te besteden is er wel verandering te zien. Coöperatief leren is een bijzondere vorm van samenwerken. Het is mogelijk om gebruik te maken van vele diverse werkvormen, maar je kunt je ook beperken tot een aantal duidelijke en goed werkende werkvormen. Door deze werkvormen veel te herhalen, leren kinderen steeds beter om samen muziek te maken, samen op muziek te bewegen, te praten over muziek etc. Wat is coöperatief leren dan precies? Frits Evelein beschrijft coöperatief leren als volgt in zijn boek ‘coöperatief leren in muziek’: ‘Coöperatief leren in muziek stimuleert optimale muzikale interactie en creativiteit. De leerlingen worden elkaars muzikale model en nemen deels deze taak van de leerkracht over. Ze helpen elkaar bij het verwerven van muzikale vaardigheden en kennis.‘ Coöperatief leren is veel zelf ontdekken, waarbij de docent klaar staat om met korte instructies bij te sturen. Het is ook veel doen met weinig materiaal. Het is niet nodig om eerst muzieknoten te kunnen lezen of ritmes te kunnen klappen. Ieder kind kan geluid maken. Dat geluid kun je ordenen en geordend geluid is muziek. Deze opvatting is niet alledaags. Volwassenen denken al snel aan mooie klinkende resultaten als het om muzikaal onderwijs gaat. Kinderen denken niet in deze kaders. Zeker jonge kinderen zijn niet bezig met muziekstijlen of wat hoort en wat niet hoort. Als ze in kleine groepjes een krant krijgen en daar geluid mee mogen maken, is dit ook musiceren in hun ogen. Vanuit dit perspectief kun je kinderen eindeloos bezig laten zijn met muziek. Wanneer ze geluid geordend hebben kun je ze door middel van kaartjes eens vragen om dit hard of juist zacht opnieuw te spelen, of te koppelen aan emoties. De mogelijkheden zijn eindeloos. Het is aan de docent om te kijken welke opdrachten goed passen om het musiceren aan de gang te houden. Frits Evelein beschrijft in zijn boek ‘coöperatief leren in muziek’ vier principes van coöperatief leren: simultane interactie, gelijkwaardige bijdrage van de teamleden, individuele aanspreekbaarheid en positieve onderlinge afhankelijkheid. Simultane interactie betekent dat alle kinderen gelijktijdig interactief werken. Hierbij kan gedacht worden aan de volgende activiteiten in het groepsproces: luisteren naar elkaar, aan elkaar voordoen, uitleggen, dingen vergelijken, combineren, tot een geheel maken en afwerken. Gelijkwaardige bijdrage betekent niet dat elk kind hetzelfde doet (juist niet!) maar het betekent wel dat elk kind een bijdrage levert aan het proces en product. De teamleden mogen elkaar hierop aanspreken en de docent moet erop toezien dat dit goed verloopt. Individuele aanspreekbaarheid heeft heel veel met bovenstaande te maken. De rol van ieder kind is gelijkwaardig. Ieder kind is dus verantwoordelijk voor zijn/haar aandeel in het teamproces en het uiteindelijke product. Positieve onderlinge afhankelijkheid binnen een groep is het laatste aspect. Iedereen is nodig om tot een goed resultaat te komen. Als kinderen positief gestimuleerd worden kan er, zeker in de hogere
3
groepen een wij-gevoel ontstaan in de groep. Dit gevoel werkt als een motor voor een goede samenwerking. Naast deze vier principes is er in de praktijk een telkens terugkerende vorm te ontdekken waarin de lessen gegoten zijn. Elke les begint met een vorm van klassikale introductie, waarna de kinderen zelf gaan ontdekken. Dit doen ze individueel. Daarna gaan ze hun ontdekkingen delen met andere kinderen in teams van twee of drie. Daarna worden de teams van twee samengevoegd tot teams van vier kinderen. Dit zijn uiteindelijk de teams die de presentatie gaan verzorgen. Deze presentatie kan heel laagdrempelig en kort zijn. Elk kind heeft een eigen rol of taak binnen de groep. Deze taak krijgt het kind van de docent. Dat gebeurt volstrekt willekeurig door middel van kaartjes. De docent geeft een kaartje aan het kind en dat is de rol die het kind speelt in de groep. De docent kan er ook voor kiezen om de groep een aantal kaartjes te geven, waarna de groep zelf de rollen verdeelt. Mogelijke rollen zijn tijdbewaker, geluidsbewaker (zorgt ervoor dat het volume niet te hoog is), dirigent, instrumentenmeester (zorgt ervoor dat de instrumenten worden gehaald en opgeruimd en is verantwoordelijk voor de behandeling van de instrumenten), kaartjesmeester (zorgt voor het beheren van de kaartjes, inclusief het opruimen aan het eind van de les), voorzitter, etc. Het zal duidelijk zijn dat in de hogere groepen (midden en bovenbouw) meer rollen kunnen worden toegekend dan in de onderbouw. Daarnaast dient de docent goed in te schatten wat de kinderen al aan kunnen in het proces van samenwerken. Leg hierbij de lat niet te laag, maar houd rekening met het sociale klimaat in een klas. De kaartjes worden natuurlijk niet alleen gebruikt om rollen toe te kennen. Ze kunnen ook worden gebruikt om emoties aan een opdracht te koppelen, of verschillende parameters (hard/zacht, hoog/laag, veel/weinig). Door middel van plaatjes en tekeningen op de kaartjes kunnen kinderen worden uitgedaagd om bezig te zijn met betekenis van muziek. Dit kan heel concreet zijn door bijvoorbeeld een plaatje van een slang na te bootsen met een maracas, maar het kan ook op een abstract niveau gebeuren: “Waar denk je aan als je een paars kaartje krijgt. Welke muziek hoort daar dan bij?” In de hogere groepen kan er meer met tekst gedaan worden dan in de lagere groepen. Vandaar dat de kaartjes die gebruikt worden vanaf groep 5 veel meer tekst bevatten dan de kaartjes die gebruikt worden in de onderbouw. Tot slot nog een paar tips voor het werken met coöperatief leren: wees niet te veel resultaatgericht. Leer het proces te waarderen, ook als het niet loopt zoals je had verwacht. Ga goed om met de ruimte. groep 1/2 heeft de ruimte nodig, dus ga met ze naar een speellokaal. Gebruik vervolgens hoepels om de plek te markeren waar de groepjes moeten zitten. Gebruik geen harde instrumenten. Laat de kinderen genieten van zachte klanken. Ze hebben al genoeg herrie aan hun hoofd. Zorg voor focus. Ga niet vanuit de chaos een opdracht in, maar laat de kinderen eerst tot rust komen. Sta klaar voor verrassingen en durf je eigen muzikale kaders los te laten. Gebruik een goed hoorbaar instrument om de kinderen na een groepsopdracht weer de aandacht op jou te laten richten. Een triangel werkt heel goed omdat het niet te hard is, maar wel een lange toon heeft. De triangel kan ook aangeven dat de tijd om is. Gebruik bij ritmische opdrachten een ritmische context op cd of mp3 speler. Je kunt hierbij kiezen voor een simpele beat, maar het werkt ook goed om niet-westerse ritmes te gebruiken. De kinderen komen door de ritmische context meer in een groove en spelen beter samen.
4
3. Uitspreken van verwachtingen
Een onuitgesproken verwachting leidt tot een teleurstelling Een onuitgesproken behoefte leidt tot een klacht
Bespreek voorafgaand aan de les of overleg duidelijk je verwachting uit naar elkaar. Het helpt de les of het overleg te structureren en achteraf goed te evalueren, Is er aan ieders verwachtingen voldaan? En zo niet, wat moet er dan nog gebeuren? Om verachtingen over en weer helder te krijgen kun je gebruik maken van onderstaande vragen:
1. Zorg ervoor dat je je eigen verwachtingen helder hebt.
2. Stel jezelf de vraag: ”Wat wil ik bereiken met deze les?”
3. En: “Wat verwacht ik van de ander?”
4. Ga met elkaar na of je op deze twee vragen eenzelfde antwoord kunt geven, of het met elkaar eens bent over het antwoord.
5
4. Een gezamenlijk perspectief op samenwerken. Samenwerken gaat niet vanzelf. Ook als je elkaar wat beter kent is het verstandig met elkaar afspraken te maken over de manier van samenwerken ten aanzien van de lesstof van Moet Je Doen – Muziek en deze afspraken vast te leggen. Op het moment dat je de afspraken op papier hebt is het makkelijker om hier op terug te grijpen.
Op welke wijze communiceren wij ?
Op welke manier bereiden wij de les voor ?
Hoe bespreken wij de les na ?
Hoe informeren wij elkaar over de voortgang ?
---------------------------------------------------------------
---------------------------------------------------------------
---------------------------------------------------------------
6
5. Vijf voorwaarden bij samenwerkend leren. Coöperatief leren is een onderwijsleersituatie waarin de leerlingen in kleine heterogene groepen op een gestructureerde manier samenwerken aan een leertaak met een gezamenlijk doel. De leerlingen die samenwerken zijn niet alleen gericht op hun eigen leren, maar ook op dat van hun groepsgenoten. Leerlingen leren met elkaar en van elkaar. Niet elke vorm van samenwerking tussen leerlingen is te omschrijven als coöperatief leren. Het plaatsen van leerlingen in groepen met de opdracht dat ze mogen samenwerken of met elkaar mogen overleggen is nog geen coöperatief leren. Er kan pas over coöperatief leren gesproken worden als er sprake is van een aantal kenmerken.
Vijf basiskenmerken (Johnson, Johnson & Holubec, 1994) zijn typerend en bepalend voor coöperatief leren: 1.
Positieve wederzijdse afhankelijkheid Elkaar ECHT nodig hebben. 2.
Individuele verantwoordelijkheid Iedereen voelt dat hij mee moet doen. 3.
Directe interactie Ze zitten met de neuzen naar elkaar toe. 4.
Sociale vaardigheden Samenwerken is geen sociale vaardigheid; je hebt er juist sociale vaardigheden voor nodig.
5.
Evaluatie van het groepsproces Zonder aandacht voor het groepsproces haal je uit samenwerking niet alles wat er in zit.
7
6. Volledige instructie De kwaliteit van de instructie is bepalend voor de leerprestaties van kinderen. Een volledige instructie draagt bij aan de structuur in de lessen. Volledige instructie bestaat uit zes onderdelen. Onderstaand schema is bedoeld als ondersteuning bij de voorbereiding van je instructie.
Wat moet je doen?
Hoe moet je het aanpakken?
Hulp bij wie/ waar vind je hulp?
Tijd Hoeveel tijd krijg je?
Uitkomst Wat doen we er mee?
Klaar Wat ga je dan doen?
8
7. Kennis, vaardigheden, inzicht en attitude bij muziekonderwijs Kennis, vaardigheden en attitude worden niet geïsoleerd aangeboden. Aan de hand van bepaalde (voor de leerling relevante) contexten worden kennis en vaardigheden in samenhang aangeboden, wat moet leiden tot beïnvloeding van attitude en inzicht.
Vaardigheden
Kennis
Eigen maken van noodzakelijke termen, namen van instrumenten en de speelwijze ervan, namen van intervallen.
sociale vaardigheden psychomotorische vaardigheden culturele vaardigheden affectieve vaardigheden cognitieve vaardigheden
Attitude Juiste houding ten opzichte van die muziek.
Inzicht Leren hanteren van muziek als
Enthousiasme. Plezier en motivatie.
uitdrukkings- en communicatiemiddel.
9
8. Intervisie Intervisie is een georganiseerd gesprek tussen mensen met als oogmerk dat de deskundigheid van de betrokkenen wordt vergroot en de kwaliteit van het werk verbetert. Anders dan bij supervisie is er geen hiërarchische situatie waarin iemand de leiding heeft. Een manier om intervisie te voeren is volgens de vijf stappen-methode. De VIJF stappen-methode
Stap
Omschrijving
tijdsindicatie
Stap 1
Vraagintroductie: inbrenger introduceert zijn/haar vraag en geeft een beknopte toelichting:
5 min.
- wie, waar, wanneer. - Korte historie van het probleem. - Wat gebeurt er als je het niet oplost? Stap 2
Probleemverkenning: groepsleden verkennen de vraag door het stellen van vragen. Zij maken vooral gebruik van de volgende gespreksstijl (open vragen stellen, samenvattingen, luisterreacties, stiltes).
15 min.
Stap 3
Probleemdefinitie: - Groepsleden formuleren één of meer probleemsituaties. - De inbrenger formuleert na aanleiding van de probleemsituaties nogmaals zijn/haar vraag. Advisering: - Ieder groepslid formuleert tenminste één advies voor de inbrenger. - Inbrenger reageert op de adviezen: wat spreekt aan, wat niet?
15 min.
Evaluatie: de inbrenger evalueert het consultatieproces: ervaringen, effecten van inbreng groepsleden.
10 min.
Benodigde tijd
60 min.
Stap 4
Stap 5
10
15 min.
9. Coaching on the Job: Co-teaching De weg naar leren van en met elkaar Collegiale consultatie en feedbackgesprekken worden binnen het onderwijs steeds meer ingezet om de professionaliteit van leerkrachten te vergroten. Tegelijkertijd is begeleiding in het onderwijs niet altijd even toereikend of doeltreffend. Vooral waarbij het gaat om de uitbreiding van handelingsvaardigheden of als een attitudeverandering bij de leerkracht noodzakelijk is. Een co-teacher staat naast de groepsleerkracht in de klas. Op basis van de vraag van de groepsleerkracht vindt er door het letterlijk voordoen en nadoen (modellen) van gedrag een transfer plaats van kennis en vaardigheden. Met deze actieve manier van leren binnen de setting van de groep gaat co-teaching verder dan het begeleiden en het geven van adviezen en feedback aan de leerkracht. Immers, de co-teacher ondersteunt op een handelingsgerichte wijze de groepsleerkracht in het proces van het lesgeven, om te komen tot de gewenste situatie door de specifieke aanpak zichtbaar te maken. Belangrijk hierbij is dat er binnen deze setting altijd sprake is van een leermoment voor de leerkracht. Naast elkaar, maar niet los van elkaar Om als co-teacher aan de slag te gaan is het belangrijk om samen met de leerkracht de verwachtingen over en weer te bespreken en overeenstemming te hebben over het doel waartoe de ondersteuning plaatsvindt. Ook duidelijke afspraken over de manier waarop de leerkracht en de coteacher tijdens de les samenwerken zijn bepalend voor het al of niet slagen van een traject. Coteachingstrajecten zijn bij voorkeur steeds korte, vooraf afgesproken samenwerkingstrajecten, die aan tijd en gezamenlijk doel gebonden zijn. Vanuit deze ‘collectieve ambitie’ hebben beiden een taak of rol in de groep en zijn beiden (deels) verantwoordelijk voor het gegeven onderwijs van dat moment. Door middel van reflectie achteraf op zowel het doel als het proces wat er in de klas heeft plaatsgevonden, maar ook het proces van samenwerking tussen de leerkracht en de co-teacher is het leerrendement compleet. Meer en meer leggen scholen de verantwoordelijkheid voor het organiseren van het onderwijsaanbod en het bieden van de juiste begeleiding aan leerlingen, bij de groepsleerkracht. Hierdoor ontstaat bij de leerkracht professionaliseringsbehoefte om de eigen competenties te verbreden. Dit in tegenstelling tot de eerdere constructie van het organiseren van extra hulp binnen of buiten de klas, waarbij een professionaliseringswens niet altijd spontaan ontstond.
11
De ervaringen van leerkrachten die een co-teachingstraject hebben ‘ondervonden’ zijn positief. Het leren versnelt door het zien, het nadoen en het zelf doen. Doordat leren van en met elkaar centraal staat wordt co-teaching als begeleidingsmethodiek niet als extra werk of belastend ervaren. De ervaringen van getrainde co-teachers zijn ook positief. Zij bemerken echt een gedragsverandering bij een leerkracht te kunnen bewerkstelligen door zelf actief handelend te zijn in de klassensituatie.
Vier vormen van co-teaching
Ondersteunende co-teaching: de leraar neemt de leiding in de onderwijssituatie, de coteacher ondersteunt in de klas, in een subgroep of bij een individuele leerling. De leraar is verantwoordelijk voor de voorbereiding.
Parallel co-teaching: leraar en co-teacher werken tegelijkertijd met verschillende groepen in één klaslokaal aan dezelfde stof of differentiatie op diezelfde leerstof. De leraar en co-teacher zijn samen verantwoordelijk voor de voorbereiding.
Teamteaching: de co-teacher zet zijn specialisatie in binnen een klas. De co-teacher verzorgt de les, de leraar ondersteunt. Er is sprake van modelling. De co-teacher is hoofdverantwoordelijk voor de lesinhoud.
Complementaire co-teaching: de co-teacher versterkt op evenwaardige wijze de leraar. Dit gebeurt door het delen van specifieke kennis, het mogelijk maken van gerichte interventies, het vergroten van de oplossingsmogelijkheden en het versterken van de leerkracht. De leiding naar leerlingen wordt wisselend genomen. Beide zijn verantwoordelijk voor de totale les.
12
10. Pedagogische kracht Als je consequent bent stel je beiden dezelfde regels in de klas. Op deze manier is voor iedereen helder waar ze aan toe zijn. Ze weten wat wel of niet mag, ongeacht wie ze tegenkomen. Welke afspraken hebben jullie met de groep ?
13
11. Niveaus van interactie We onderscheiden vier niveaus van interactie. Het plaatje hieronder brengt ze in beeld. Elke vorm van interactie is van belang in bepaalde situaties. Een gesprek dat iets in beweging zet of een ontwikkeling betekent, noemen we hier een dialoog.
14
11.Fasen van betrokkenheid Deelnemers aan veranderingsprocessen kunnen in verschillende stadia van commitment zijn: Vervreemding: deze deelnemers voelen geen enkele verbinding met de inhoud en de doelen van het veranderingsproces. Dit kan gebeuren als de verandering een keuze is van het management (topdown benadering) of van buiten af wordt opgedrongen/afgedwongen. Onverschilligheid: deze deelnemers zeggen vaak ‘ja’, maar doen ‘nee’ (pocket-veto). Zij vinden dat ze geen keuze hebben om al of niet mee te doen en doen er alles aan de verandering aan te passen aan de bestaande situatie. Deze verandering zal dan ook niet succesvol zijn. Na korte tijd (bij het opdoemen van de eerste problemen) zullen de deelnemers weer terugvallen in oud gedrag. Betrokkenheid: deze deelnemers zijn nieuwsgierig naar de verandering. Volgens het betrokkenheidsmodel van Van den Berg en Vandenberghe (1995) doorlopen mensen diverse fasen van betrokkenheid: Fase 1: Zelfbetrokkenheid ( ‘Kan ík dit wel?’): Informeren en verzamelen binnen eigen school. Fase 2: Taakbetrokkenheid (‘Wat is er of heb ik nodig om dit te kunnen?’): Voorwaarden scheppen in materiële zin, zoals zorgen voor voldoende materialen, verzamelen voorbeeldmaterialen uit andere scholen, zorgen voor structuur zoals werkgroepen, hulp bij administratie en begeleiding/ondersteuning. Fase 3: Ander (leerling) betrokkenheid (‘Wat hebben de kinderen nodig om dit te kunnen?’): uitwisseling met andere scholen, netwerken. Of: (”Wat heeft mijn collega nodig om dit te kunnen?”): Afspraken over opdrachten, taken en verantwoordelijkheden, delegeren, activiteiten om vaardigheden van de onderwijsgevenden als functionerend lid van een organisatie te verbeteren (zoals communicatievaardigheden, conflicthantering, et cetera). Eigenaarschap: dit is de meest gewenste houding van deelnemers in een veranderingsproces. Deze mensen voelen zich een met het veranderingsdoel en –inhoud. Zij gaan er creatief mee aan de slag en geven er gezamenlijk vorm aan. Deze verandering zal succesvol en waarschijnlijk duurzaam zijn, omdat de deelnemers er voortdurende mee bezig zijn en de verandering blijven aanpassen aan de steeds veranderende omgeving, zonder het conceptuitgangspunten uit het oog te verliezen of los te laten. Eigenaarschap ontstaat door het kiezen voor verandering, creatieve spanning en ruimte om te ontwerpen.
15
12. Reflectie: Het is belangrijk om een nabespreking van een les zorgvuldig aan te pakken. Al was het alleen al om er voor te zorgen dat het leerrendement zo groot mogelijk is. Voor een goede reflectie is het belangrijk welke taal je gebruikt: het is anders om te praten over wat je de volgende keer anders wilt doen, dan praat je over wat er mis ging. Het gaat over dezelfde inhoud, maar met een andere lading.
vier vragen tot nadenken
Wat heb je gedaan?
Waar ben je tevreden over?
Wat doe je de volgende keer anders?
Welke hulp heb je daar eventueel bij nodig?
16
13. Tops en tips
Je kunt de nabespreking van een les gestructureerd laten verlopen door iedereen een top en een tip te laten benoemen. Tip! Hierbij is het belangrijk dat de tip ook daadwerkelijk in de vorm van een tip geformuleerd is. Zeg in plaats van: Je praatte veel te veel bijvoorbeeld: Laat vaker een stilte vallen. Hierdoor krijgt de ander ook ruimte om iets te zeggen.
Top
Tip
------------------------------------------------------------
-----------------------------------------------
------------------------------------------------------------
-----------------------------------------------
------------------------------------------------------------
-----------------------------------------------
------------------------------------------------------------
-----------------------------------------------
17
14. Feedback geven en ontvangen
Feedbackgevers vergeten vaak hun standaard te benoemen
Een gewaardeerde manier om feedback te geven is door middel van de 4 G’s: beschrijf eerst het gedrag dat je observeert, vervolgens het gevolg dat dit gedrag heeft, het gevoel dat het bij je oproept en vervolgens het gewenste gedrag van de ander.
18
15. Muziekles start al bij de instructie Een goede muziekles is afhankelijk van een aantal factoren. Met welke factoren houd jij rekening? Of zijn er factoren waar je nog niet eerder aan gedacht had? Natuurlijk is deze lijst niet compleet. Welke factor mag volgens jou niet ontbreken?
◊
Goede opstelling (bij voorkeur kring of hoefijzer).
◊
Frisse lucht.
◊
Motiverend begin van de les.
◊
Afwisseling in werkvormen: inspanning - ontspanning individueel - klassikaal vocaal - instrumentaal bewegen - zitten improviseren - reproduceren
◊
Tempo in de les (niet te laag -niet te hoog).
◊
Visuele hulpmiddelen.
◊
Materiaal.
◊
Korte en duidelijke formuleringen (muziekles is geen praatles).
◊
Oefeningen in dienst van het musiceren, bijv.:
◊
Ritmeoefening als voor-, tussen- en naspel.
◊
Stemvorming oefening bij lied of canon.
19
16. Leerdoelen beschrijven Een leerdoel (ook wel concreet doel of subdoel genoemd) is: een concrete, heldere en eenduidig geformuleerde omschrijving van het gewenste gedrag dat een cursist moet vertonen als bewijs dat het beoogde leerresultaat is bereikt. Een leerdoel geeft precies aan wat de leerling aan het einde van de les moet kunnen.
Beschrijf hieronder twee belangrijke leerdoelen van jouw les. Start hierbij met de volgende zin:
Aan het einde van deze les is de leerling in staat om……
20
17. Tussenstand bepalen: schaalscore Hoe ver zijn jullie op basis van je eerder uitgesproken verwachtingen? Scoor op onderstaande schaal en geef hierbij zelf de verdelingen aan.
21
18. Kippenvelmoment Een kippenvelmoment is een moment tijdens de les dat je nog heel lang bij blijft. Als je aan dit moment terug denkt, ervaar je letterlijk kippenvel. Kun jij een kippenvelmoment beschrijven en wat was de sleutel om dit moment te bereiken? Denk er eens over na hoe je dit moment weer kunt bereiken.
Mijn Kippenvelmoment Datum: Groep: Omschrijving:
Mijn Kippenvelmoment Datum: Groep: Omschrijving:
Mijn Kippenvelmoment Datum: Groep: Omschrijving:
22
Bijlagen: Coöperatieve werkvormen in muziek Met bijdrage van Charlotte Brondijk en Remmert Velthuis
23
Het introduceren van muziekinstrumenten: bespreken en herkennen van geluidsfragmenten Bijdrage: Charlotte Brondijk Doelgroep: Leerlingen groep 3 t/m 8 Doel en opzet werkvorm: De kinderen leren 1 of meerdere instrumenten kennen, en herkennen (vorm, geluid en speelwijze). Uitvoering: Stap 1. Klassikaal korte introductie van de te behandelen instrumenten Door middel van het laten zien van de instrumenten (al dan niet met speelwijze) of plaatjes van de instrumenten (digibord). Tijdens deze stap niet te veel uitleggen of voordoen. Stap 2. Coöperatief in 4-tallen: informatie verzamelen De opdracht is zoveel mogelijk informatie over dit instrument op te schrijven (groep 3 kan ook tekenen in plaats van schrijven, of alles onthouden). Dit kan één instrument betreffen, of meerdere. Als er meerdere instrumenten worden behandeld, verdeel de instrumenten dan over de groepjes, één instrument per groepje. Er volgen dan dus meerdere presentaties (dit kan ook een doel zijn: het maken van de presentatie…). Deze kinderen vertellen aan elkaar wat ze over dit instrument weten. De leerkracht helpt hierbij door de volgende vragen op het bord te zetten. Wat zie je? Waar is het van gemaakt? Weet je hoe het heet? Wat moet je doen om er geluid uit te krijgen? Weet je hoe je het instrument moet vasthouden? Weet je hoe je er op moet spelen? Ken je iemand die hier goed op kan spelen? Kun je de klank omschrijven? Waar moet je op letten om het geluid te kunnen herkennen? (klankkenmerken) Ken je nog andere instrumenten die hier op lijken? Wat vind jij van dit instrument? Voor groep 5 t/8 extra. De antwoorden zouden eventueel op de computer kunnen worden opgezocht:
Weet je bij welke instrumenten groep dit instrument hoort? Uit welk land komt dit instrument? Is het een klassiek of een modern instrument?
Bij de behandeling van één instrument is het aan te raden om een luistervoorbeeld halverwege deze stap te laten horen, zodat de kinderen daar al vertrouwd mee worden. Bij de behandeling van meerdere instrumenten tegelijk kan dat bij de klassikale presentatie van de instrumenten ter aanvulling worden gedaan. 24
Stap 3. Klassikale presentatie:
Bij de behandeling van meerdere instrumenten, laat de leerkracht voor de presentatie van een instrument een bijpassend luistervoorbeeld van het instrument horen. Eén groepje presenteert het instrument voor de klas, vertelt er zoveel mogelijk over en laat zien hoe zij denken dat er op gespeeld moet worden (als er geen echte instrumenten aanwezig zijn, kan er droog worden voorgedaan hoe er op gespeeld wordt). Daarna mogen de andere groepjes een aanvulling geven, maar alleen ter aanvulling of verbetering, dus geen herhaling. De leerkracht bepaald welk groepje aan de beurt is voor de aanvulling. Eventueel kan er nog een luistervoorbeeld of een videofragment van het instrument gebruikt worden ter aanvulling en om de kinderen aan de klank te laten wennen (liefst een ander fragment dan voor de presentatie en zo mogelijk met een andere stijl muziek). Bij meerdere instrumenten worden de stapjes bij stap 3 herhaald tot alle instrumenten aan bod zijn geweest. Tot slot herhaalt de leerkracht alle instrumenten nog kort: plaatje of instrument, naam en (juiste) speelwijze.
Mogelijke vervolgstappen na het behandelen van meerdere instrumenten: Stap 4. Klassikale voorbereiding coöperatieve opdracht: De klas wordt in tweetallen gedeeld. Per tweetal krijgen de kinderen kaartjes met daarop de instrumenten (en eventueel een bijpassend puzzelstencil). De leerkracht behandelt klassikaal kort de kaartjes (welk instrument, wat waren ook al weer de klankkenmerken?) Stap 5. Coöperatief in 2-tallen: Instrumenten herkennen op gehoor: De leerkracht laat een luistervoorbeeld van één van de instrumenten horen. De tweetallen kiezen het plaatje dat daar bij past en legt het voor zich neer, of op het juiste nummer van het puzzelstencil. Dit wordt herhaald tot er voor alle instrumenten een luistervoorbeeld heeft geklonken. Stap 6. Klassikale behandeling van de antwoorden: Ter controle draait de leerkracht weer de luistervoorbeelden één voor één. Voor groep 3 en 4: tijdens het luisteren mogen de kinderen de bijbehorende speelwijze met bewegingen laten zien. Voor groep 5 t/m 8: liefst in willekeurige volgorde. Daarna pas het juiste antwoord met daarbij behorende nummer en naam van instrument geven. Welk instrument was dit (welk kaartje)? Hoe heet het? Waar heb je dit aan herkend? (welk nummer op het puzzelblad?) Op deze manier worden alle luistervoorbeelden behandeld. Middelen voor werkvorm: o o o o
instrumenten of plaatjes van instrumenten (digibord) luistervoorbeelden van de instrumenten lventueel videofragmenten van de instrumenten len en papier voor de groepjes 25
o o o
Voor de vervolgstappen: kaartjes van de verschillende instrumenten eventueel een puzzelblad luistervoorbeelden van de instrumenten
Belangrijkste instructies van de leerkracht voor de leerlingen: o Bij stap 2: “Er is één groepsleider; hij/zij zorgt voor een goed overleg.” “Er is één schrijver. Hij/zij noteert de antwoorden.” “Overleg met elkaar.” “Let op de rolverdeling. Werk goed samen!” “Probeer alle vragen te beantwoorden.” “Misschien kun je nog wel meer over het instrument vertellen?” Bij meerdere instrumenten en dus meerdere presentaties:
“Iedereen van je groepje heeft zijn of haar eigen inbreng in de presentatie die je gaat maken, zorg dus voor een goede rolverdeling, ook tijdens de presentatie!” “Maak de presentatie niet te lang!"
Als er echte instrumenten aanwezig zijn: o
“Wees heel voorzichtig met het instrument.” “Laat het instrument op tafel liggen.” “Je mag nog niet op het instrument spelen, ook al weet je hoe het moet.” “Als je wilt laten zien hoe je er op speelt, doe je net alsof je het in je handen hebt.”
Bij stap 5: “Luister goed naar het instrument voor je het antwoord kiest.” “Overleg over de klankeigenschappen.” “Leg de kaartjes in de volgorde naast elkaar neer”, of “leg de kaartjes bij het juiste nummer van het puzzelblad.”
Groepsgrootte voor werkvorm: Vanaf stap 5 in groepjes van minimaal vier tot zes kinderen. o
o
Bij stap 2: werken in viertallen; kan er voor de rolverdeling binnen de groepjes gebruik worden gemaakt van rolkaartjes; verschillende rollen met daarbij behorende verantwoordelijkheden kunnen zijn: groepsleider, zorgt voor goed overleg schrijver, schrijft de antwoorden op kaartmeester, netjes houden en opruimen kaartjes/instrumentmeester, netjes houden en opruimen instrumenten geluidsmeester, bewaakt het volume tijdens overleg Bij stap 5: werken in tweetallen kan er voor de rolverdeling binnen de groepjes gebruik worden gemaakt van rolkaartjes; verschillende rollen met daarbij behorende verantwoordelijkheden kunnen zijn: groepsleider, zorgt voor goed overleg kaartmeester, netjes houden, neerleggen en opruimen van de kaartjes 26
Het gebruik van de kaartjes: o Gebruik liefst plaatjes van instrumenten waarbij iemand op het instrument speelt, met daarbij de juiste speelhouding. o Leuk bij stap 5 voor groep 6/7/8 is, om ’te veel kaartjes’ te hebben (dus ook van instrumenten waar geen luistervoorbeeld van volgt). Dan wordt het lastiger kiezen. o Het puzzelblad kan in een thema worden gemaakt.
Voorbeeld puzzelblad bij kerstles introductie instrumenten
Voorbeeldkaartjes bij les bij introductie instrumenten
27
Verklanken en noteren van grafische notatie: inzetbaar bij begrippen als veel en weinig, harde en zachte muziek en grafische vormen. Bijdrage: Charlotte Brondijk Doelgroep: Leerlingen groep 1 t/m 4 Doel en opzet werkvorm: De kinderen leren een grafisch teken om te zetten in geluid en vis versa . Zij maken daarbij gebruik van de begrippen veel/weinig en harde/zachte muziek Uitvoering: Stap 1. Klassikaal korte introductie van de te behandelen begrippen door middel van een liedje of een thema (zie methode). Gebruik hierbij ook echt de termen die bij de begrippen horen. De kinderen kunnen dit ook ervaren door bijvoorbeeld hard of zacht snel mee te stampen of klappen op de muziek (in een kring lopen, of met de handen meelopen op tafel of knieën). Stap 2. Klassikaal korte introductie van het verhaal en de kaartjes; De kaartjes kunnen geïntroduceerd worden tijdens het zingen van een liedje of activiteit behorende bij de methode of thema. Verklanken met handen of voeten, of verklanken met instrumenten (bij groep 1/2 kan dit met handen en voeten, maar ook prima met ritmestokjes of kleine instrumentjes). Bij gebruik van instrumenten, moet de koppeling van kaartje-instrument duidelijk worden afgesproken, niet alle instrumenten passen bij alle plaatjes (bij eerste keer gebruik instrumenten ook introductie speelwijze en eigenschappen van het instrument). “Wat zie je en hoe klinkt dit?”, “Wie kan dit kaartje voor de klas voorspelen je mag daarbij je handen of voeten gebruiken?” of “Wat zie je en hoe klinkt dit?”, “Welk instrument past hier goed bij?” en “Wie kan dit kaartje voor de klas voorspelen; je mag daarbij één instrument gebruiken?” (Let daarbij meteen of er duidelijk gebruik wordt gemaakt van de bijbehorende geluidssterkte, of aantal). Bij het invoegen van instrumentjes voor verschillende grafische tekens (zoals kerstballen en paaseieren) zijn niet alle instrumentjes voor alle tekens geschikt. Spreek met de kinderen dan af welk instrument bij welke klank/teken het beste past.
Bij groep 1/2 alle kaartjes samen behandelen en uitvoeren, bij groep 3/4 kan één of enkele moeilijke kaartjes behandeld worden en voor de klas worden uitgevoerd. De overgebleven kaartjes moeten dan verder door de leerlingen worden ingevuld.
Stap 3. Orkest vormen Om de coöperatieve opdracht duidelijk te maken wordt de opdracht eerst met de hele klas en daarna voor de klas met een klein groepje uitgevoerd, de leerkracht is dan de groepsleider/dirigent en wijst de kaartjes aan. 28
Om de kinderen in de juiste stemming te brengen is het gebruik van een bijpassende muzikale context (muziekfragment met een duidelijke beat of muzikaal kader) wenselijk zeker vanaf groep 3. Deze muziek draait tijdens het oefenen en tijdens de uitvoeringen op de achtergrond mee. De opdracht moet dus binnen dit kader worden uitgevoerd (moet bij deze muziek passen).
Klassikaal: leg de kaartjes voor iedereen duidelijk zichtbaar neer in een willekeurige volgorde. De dirigent wijst de kaartjes na elkaar aan en alle kinderen voeren de bijbehorende klanken uit. Let bij het aanwijzen van de kaartjes meteen op dat het goed bij de muzikale context past. (bij gebruik van verschillende instrumentjes goed letten op de eventuele koppeling instrument-kaartje (zie stap 2), de kinderen met een instrument spelen alleen bij het afgesproken kaartje) Na de klassikale uitvoering, kan dit herhaald worden met een nieuwe dirigent (een kind) die de kaartjes in een andere volgorde legt en de kaartjes weer na elkaar aanwijst. Er is nu een andere compositie ontstaan; wijs de kinderen daar op. Past de uitvoering op de muzikale context? Dit kan eventueel met meerdere dirigenten worden herhaald, wissel daarbij ook eens van kinderen en instrumenten, zo komt iedereen aan de beurt om verschillende instrumenten te spelen. (let dan wel weer op de koppeling instrument-kaartje: wie speelt wanneer?)
Stap 4. Orkest voor de klas: Maak een groepje van minimaal vier kinderen (orkestleden) aan (met of zonder instrument) en wijs één dirigent aan die de kaartjes aanwijst. Dit kleine groepje voert de coöperatieve opdracht al uit voor de klas en de rest van de klas kijkt toe. De kinderen moeten nu samen een volgorde maken van de kaartjes en daarna uitvoeren. Geef een applaus na afloop van de uitvoering. Geef daarna aan wat er erg goed ging tijdens de opdracht en waar je op moet letten. Misschien hebben de kinderen uit de klas ook goede tips en tops. Stap 5. Coöperatief in vier- of zestallen eigen compositie: de kinderen verklanken hun eigen compositie. De dirigent bepaalt de volgorde en wijst de kaartjes aan, de andere kinderen voeren uit. Na 2 minuten wisselen: nieuwe dirigent, nieuwe volgorde, dus nieuwe compositie. Stap 6. Onderbreken tussentijdse uitvoering: laat net voor een wissel van dirigent eens één groepje de geoefende compositie uitvoeren terwijl de klas luistert. “wat valt er op?” Zijn de verschillende kaartjes duidelijk te horen? Geef tips, of laat de kinderen tips verzinnen (groep 3/4) om het nog mooier/duidelijker te maken. Zijn de verschillen in de behandelde begrippen (zacht/hard, veel weinig enz) duidelijk hoorbaar? Stap 7. Onderbreken 1 groepje laten luisteren: laat net na een wissel van dirigent eens één groepje niet spelen, maar luisteren naar het grote geheel, los van hun eigen compositie. “Wat gebeurt er in de klas? Wat hoor je? Kun je kaartjes herkennen bij verschillende groepjes?” Neem één kaartje er uit en laat de kinderen wijzen naar het groepje waar ze dat kaartje op dat moment horen. Zo wordt het weer een heel andere compositie.
29
Extra
Ook erg leuk is om het geluid op te nemen (telefoon of opnameapparatuur) en dit aan het einde van de les te laten horen. Dit kan tijdens het spelen van de verschillende groepen door elkaar (zoals bij stap 6) of tijdens de uitvoering van één groepje(zoals bij stap 5). Tot slot zou je een uitvoering van een groepje kunnen afspelen. Kunnen de kinderen dan de kaartjes in de juiste volgorde leggen?
Mogelijke vervolgstappen voor leerlingen groep 3 en 4 o
o
o
Stap 8. Coöperatief 4-tallen: eigen compositie maken met grafische tekens. Kinderen tekenen samen een eigen compositie op papier met gebruikmaking van de symbolen van de gebruikte kaartjes en voeren dit uit op instrumenten; steeds één dirigent wijst met de compositie mee, de anderen spelen op het instrument. Of coöperatief samenvoegen: samenvoegen van composities. Dat kan stapsgewijs; samenvoegen van groepjes van twee- naar viertallen en van vier naar achttallen tot gehele klascompositie en vervolgens composities naast elkaar leggen. Eén kind wijst mee, andere kinderen spelen. De kinderen die geen instrument hebben volgen de compositie mee en krijgen daarna de kans het uit te voeren op het instrument. Wat wil je nog veranderen om het mooier te maken? Ook komen dan problemen aan de orde als; hoe krijg je het gelijk? Gelijk beginnen=aftellen, niet te snel, enz. Stap 9. Klassikale uitvoering met eigen compositie (ook al inzetbaar na stap 6): alle composities worden uitgevoerd achter elkaar met onderbreking van één klassencompositie op het bord. Er ontstaat dan een rondovorm: ABACADAE, enz. De klassencompositie is dan A en de groepscomposities zijn de overige delen. De leerkracht bepaalt de volgorde. Ieder groepje bepaalt zijn definitieve compositie en instrumentarium/orkest/dirigent. De leerkracht (of enkele kinderen) maken de klassencompositie (het A-deel). En dit wordt kort klassikaal geoefend. Klassikaal uitvoeren van het gehele muziekstuk. Door het A-deel blijft de gehele klas betrokken bij de uitvoering. Hierna kunnen de afzonderlijke composities nog worden nabesproken. Wat ging er goed, wat kan nog beter? Pasten de verschillende composities bij de muzikale context?
Middelen voor werkvorm: o Kaartjes met symbolen (zie bijlage, al dan niet met een vast thema) let hier bij wel op dat de symbolen duidelijk de muzikale begrippen weergeven die je wilt behandelen. (Eén set grote uitvoering voor klassikale instructie en verder één setje klein per groepje). o Voor groep 1/2 eventueel ritmestokjes en kleine instrumentjes, voor groep 3/4 klein instrumentarium ritmisch en eventueel ook melodisch genoeg voor de hele klas. o Aantal dirigeerstokjes (aanwijsstokken) voor de dirigenten (dit kunnen grote ritmestokjes zijn). o Eventueel opnameapparatuur. o Voor stap 8 papier en stiften.
Belangrijkste instructies van de leerkracht voor de leerlingen: o bij stap 4: 30
“Leg alle kaartjes voor het hele groepje goed zichtbaar op tafel (of op de grond).” “Iedereen van je groepje heeft zijn of haar eigen inbreng in de compositie die je gaat maken!” “De dirigent wijst aan.” “Let op de speelwijze van de instrumenten.” “Speel zachtjes, maar we hoorbaar.” “Let op de rolverdeling, werk goed samen!” “Speel het een paar keer als daar tijd voor is, pas wisselen als de leerkracht het aangeeft.” “Let goed op het verschil tussen …” (invullen begrippen)
Bij gebruik van kaartjes met verschillende grafische tekens: “Let goed op wanneer je aan de beurt bent om te spelen” “Je speelt alleen als jouw instrument aan de beurt is bij het afgesproken kaartje”. “Als iemand vergeet te spelen bij een kaartje help elkaar dan zachtjes herinneren.” Bij stap 8: “Er is één groepsleider; hij/zij tekent en wijst aan.” “Iedereen van je groepje heeft zijn of haar eigen inbreng in de compositie die je gaat maken!” “Maak de compositie niet te lang!"
o
Groepsgrootte voor werkvorm: Vanaf stap 5 in groepjes van minimaal vier tot zes kinderen. o Bij groep 3/4 kan er voor de rolverdeling binnen de groepjes gebruik worden gemaakt van rolkaartjes; verschillende rollen met daarbij behorende verantwoordelijkheden kunnen zijn: groepsleider (dirigent), bepaalt de volgorde en wijst aan kaartmeester, netjes houden en opruimen kaartjes instrumentmeester, verdeling, wisseling, netjes houden en opruimen instrumenten geluidsmeester, bewaakt het volume tijdens overleg en spelen
Het gebruik van de kaartjes: o Gebruik bij groep 1 en 2 niet te veel kaartjes in het begin. Begin met maximaal vier kaartjes. Later kun je uitbreiden naar meer kaartjes. o Bij groep 3 en 4 is de verleiding groot om alle kaartjes met nummers in één pdf op het digibord te projecteren, zonder setje per groepje. Dit is bij deze opdracht echter af te raden omdat de stapjes dan heel moeilijk zijn mee te wijzen.
31
Voorbeeldkaartjes bij les Moet je doen groep 2 Les 10 De kerstboom (ook geschikt voor groep 1 en 3)
Voorbeeldkaartjes bij les Moet je doen groep 2 Les 11 De houthakkertjes (ook geschikt voor groep 1)
Voorbeeldkaartjes bij les Moet je doen groep 2 Les 14 Rode stippen op een ei (kaartjes ook geschikt voor groep 1 en 3)
32
Voorbeeldkaartjes groep 1 en 2 bij les veel weinig muziek thema sterren en planeten (ruimtevaart) liedje ‘Wat een sterren’
Voorbeeldkaartjes bij les Moet je doen groep 3 Les 13 Zachtjes lopen (kaartjes ook geschikt voor groep 4 en 5 en de eenvoudige kaartjes ook voor 1 en 2)
33
Verklanken van een klankverhaal: snel-langzaam Bijdrage: Charlotte Brondijk Doelgroep: Leerlingen groep 1 t/m 5 Doel en opzet werkvorm: De kinderen leren een verhaal met plaatjes om te zetten in geluid. En maken daarbij gebruik van de begrippen snel-langzaam. Uitvoering: Stap 1. Klassikaal korte introductie snel-langzaam: door middel van een liedje of een thema (zie methode). Gebruik hierbij ook echt de termen snel en langzaam. De kinderen kunnen dit ook ervaren door langzaam of snel mee te lopen op de muziek (in een kring lopen, of met de handen meelopen op tafel of knieën). Stap 2. Klassikaal korte introductie van het verhaal en de kaartjes: de kaartjes kunnen geïntroduceerd worden tijdens het vertellen van een echt verhaal, waarbij het juiste kaartje omhoog wordt gehouden op bepaalde momenten binnen dit verhaal. Er kan ook gewerkt worden zonder duidelijk verhaal en alleen uitgegaan worden van de kaartjes (of een stripverhaal uit een boek). Verklanken met handen of voeten, of verklanken met instrumenten (bij groep 1/2 kan dit met handen en voeten, maar ook prima met ritmestokjes of kleine instrumentjes). Bij gebruik van instrumenten moet de koppeling van kaartje-instrument duidelijk worden afgesproken, niet alle instrumenten passen bij alle plaatjes. (Bij eerste keer gebruik instrumenten ook introductie speelwijze en eigenschappen van het instrument) “Wat zie je en hoe klinkt dit?”, “Wie kan dit kaartje voor de klas voorspelen je mag daarbij je handen of voeten gebruiken?” of “Wat zie je en hoe klinkt dit?”, “Welk instrument past hier goed bij?” en “Wie kan dit kaartje voor de klas voorspelen je mag daarbij één instrument gebruiken?” (Let daarbij meteen op het verschil op snel en langzaam en de speelwijze van het instrument en wijs de kinderen daarop.)
Bij groep 1/2 alle kaartjes samen behandelen en uitvoeren, bij groep 3/4 kunnen één of enkele moeilijke kaartjes behandeld worden en voor de klas worden uitgevoerd. De overgebleven kaartjes moeten dan verder door de leerlingen worden ingevuld.
Bij groep 3/4/5 kan er gebruik gemaakt worden van meerdere instrumenten per kaartje. Na de keuze van het eerste instrument kan er dan aan de klas gevraagd worden: “Welk deel van dit kaartje mist nu in het klankverhaal? Hoe kunnen we dit laten horen, op welk instrument?” Vul zo het ’orkest’ voor de klas aan tot het hele kaartje in klanken kan worden uitgevoerd.
Stap 3. Orkest vormen voor groep 1/2 (kan ook voor groep 3/4/5, maar deze stap kan bij 3/4/5 worden overgeslagen). Om de coöperatieve opdracht duidelijk te maken wordt de opdracht eerst met de hele klas en daarna voor de klas met een klein groepje uitgevoerd. De leerkracht is dan de groepsleider/dirigent en wijst de kaartjes aan. 34
Klassikaal: Leg de kaartjes voor iedereen duidelijk zichtbaar neer in een willekeurige volgorde. De dirigent wijst de kaartjes na elkaar aan en alle kinderen voeren de bijbehorende klanken uit. (bij gebruik van verschillende instrumentjes goed letten op de koppeling instrument-kaartje, de kinderen met een instrument spelen alleen bij het afgesproken kaartje) Na de klassikale uitvoering kan dit herhaald worden met een nieuwe dirigent (een kind) die de kaartjes in een andere volgorde legt en de kaartjes weer na elkaar aanwijst. Er is nu een ander klankverhaal ontstaan; wijs de kinderen daar op. Dit kan eventueel met meerdere dirigenten worden herhaald. Wissel daarbij ook eens van kinderen en instrumenten. Zo komt iedereen aan de beurt om verschillende instrumenten te spelen (let dan wel weer op de koppeling instrument-kaartje, wie speelt wanneer?) Orkest voor de klas: wijs voor ieder kaartje één orkestlid aan en bespreek nog even kort welke klank (instrument) daar bij hoort. Wijs één dirigent aan die de kaartjes in een volgorde legt en aanwijst. Dit kleine groepje voert de coöperatieve opdracht al uit en de rest van de klas kijkt toe. Geef een applaus na afloop van de uitvoering. Geef daarna aan wat er erg goed ging tijdens de opdracht en waar je op moet letten.
Stap 4 Coöperatief in vier- of zestallen eigen klankverhaal: De kinderen verklanken hun eigen klankverhaal. De dirigent bepaald de volgorde en wijst de kaartjes aan, de andere kinderen voeren uit. Na twee minuten wisselen: nieuwe dirigent, nieuwe volgorde, dus nieuw klankverhaal. Bij een bestaand verhaal of vaste verhaalvolgorde (strip) is het juist leuk om de volgorde te veranderen. Zo wordt het veel spannender en uitdagender voor de kinderen. Het loslaten van het vaste verhaal is voor groep 3/4/5 soms wel even wennen. Stap 5. Onderbreken tussentijdse uitvoering: laat net voor een wissel van dirigent eens één groepje het gespeelde klankverhaal uitvoeren terwijl de klas luistert. “Wat valt er op? Zijn de verschillende kaartjes duidelijk te horen?” Geef tips, of laat de kinderen tips verzinnen (groep 3/4) om het nog mooier/duidelijker te maken. Is het verschil tussen langzaam en snel duidelijk hoorbaar? Stap 6. Onderbreken 1 groepje laten luisteren: laat net na een wissel van dirigent eens één groepje niet spelen, maar luisteren naar het grote geheel, los van hun eigenklankverhaal. “Wat gebeurt er in de klas? Wat hoor je? Kun je kaartjes herkennen bij verschillende groepjes?” Neem één kaartje er uit en laat de kinderen wijzen naar het groepje waar ze dat kaartje op dat moment horen. Zo wordt het weer een heel ander klankverhaal. Extra
Ook erg leuk is om het geluid op te nemen (telefoon of opnameapparatuur) en dit aan het einde van de les te laten horen. Dit kan tijdens het spelen van de verschillende groepen door elkaar (zoals bij stap 6) of tijdens de uitvoering van één groepje(zoals bij stap 5). Tot slot zou je een uitvoering van een groepje kunnen afspelen. Kunnen de kinderen dan de kaartjes in de juiste volgorde leggen?
35
Mogelijke vervolgstappen voor leerlingen groep 3, 4 en 5 Stap 7. (vanaf groep 3) Klassikale uitvoering met eigen klankverhaal: alle klankverhalen worden uitgevoerd achter elkaar met onderbreking van het bijpassende liedje. Het klankverhaal wordt dan het voorspel/tussenspel/naspel van het liedje. Ieder groepje bepaalt zijn definitieve klankverhaal en instrumentarium/orkest/dirigent De leerkracht bepaalt de volgorde van uitvoering van de verschillende klankverhalen met daartussen steeds het liedje. Klassikaal uitvoeren van de klassencompositie, liefst voor publiek.
Middelen voor werkvorm: o Kaartjes met verhaal (zie bijlage, al dan niet met een vast verhaal). Let hier bij wel op dat er niet al te veel elementen van geluid per plaatje aanwezig zijn. (Eén set grote uitvoering voor klassikale instructie, verder één setje klein per groepje). o Voor groep 1/2 eventueel ritmestokjes en kleine instrumentjes, voor groep 3/4/5 klein instrumentarium ritmisch en eventueel ook melodisch genoeg voor de hele klas. o Aantal dirigeerstokjes (aanwijsstokken) voor de dirigenten (dit kunnen grote ritmestokjes zijn) o Eventueel opnameapparatuur
Belangrijkste instructies van de leerkracht voor de leerlingen: o Bij stap 4: “Leg alle kaartjes voor het hele groepje goed zichtbaar op tafel (of op de grond).” “De dirigent bepaalt de volgorde en wijst aan.” “Let op de speelwijze van de instrumenten.” “Speel zachtjes, maar we hoorbaar.” “Let goed op wanneer je aan de beurt bent om te spelen.” “Je speelt alleen als jouw instrument aan de beurt is bij het afgesproken kaartje.” “Als iemand vergeet te spelen bij een kaartje help elkaar dan zachtjes herinneren.” “Let op de rolverdeling, werk goed samen!” “Speel het een paar keer als daar tijd voor is, pas wisselen als de leerkracht het aangeeft.” “Let goed op het verschil tussen snel en langzaam.”
Groepsgrootte voor werkvorm: Vanaf stap 4 in groepjes van minimaal vier tot zes kinderen. o Bij groep 3/4/5 kan er voor de rolverdeling binnen de groepjes gebruik worden gemaakt van rolkaartjes. Verschillende rollen met daarbij behorende verantwoordelijkheden kunnen zijn: groepsleider (dirigent), bepaalt de volgorde en wijst aan kaartmeester, netjes houden en opruimen kaartjes instrumentmeester, verdeling, wisseling, netjes houden en opruimen instrumenten geluidsmeester, bewaakt het volume tijdens overleg en spelen
Het gebruik van de kaartjes:
36
o o
gebruik bij groep 1 en 2 niet te veel kaartjes in het begin. Begin met maximaal vier kaartjes. Later kun je uitbreiden naar meer kaartjes. Bij groep 3/4/5 is de verleiding groot om alle kaartjes met nummers in één pdf op het digibord te projecteren, zonder setje per groepje. Dit is bij deze opdracht echter af te raden omdat de stapjes dan heel moeilijk zijn mee te wijzen.
Voorbeeldkaartjes bij les Moet je doen groep 1 Les 4 Rikketikketik het regent (ook geschikt voor groep 2)
Voorbeeldkaartjes bij les Moet je doen groep 3 Les 3 De slak en het haasje (kaartjes ook geschikt voor groep 4)
Voorbeeldkaartjes bij les Moet je doen groep 5 Les 18 staan in de methode bij de kopieerbladen
Voorbeeldkaartjes bij les Moet je doen groep 5 Les 18 Aquarium (kaartjes ook geschikt voor groep 4) 37
38
Het herkennen en spelen van een motiefje of liedje met grafisch melodische notatie op een klokkenspel of xylofoon: hoog-laag Bijdrage: Charlotte Brondijk Doelgroep: Leerlingen groep 1 t/m 4 Doel en opzet werkvorm: De kinderen leren een melodische tonenreeks van hoog naar laag en laag naar hoog te herkennen en te koppelen aan grafische notatie. Uitvoering: o
o
o
o o
o
o
o
Stap 1. Klassikaal korte introductie hoog-laag: door middel van spelen op het klokkenspel/xylofoon. Houd tijdens het spelen het instrument schuin vast, grote staven (laag) beneden, kleine korte staven (hoog) omhoog, zodat het instrument ook als een trap wordt ervaren en laag ook laag klinkt. Gebruik hierbij ook echt de termen hoog- en laagklinkend en de toon gaat omhoog of omlaag. Speel ook eens een tonenreeks op één toon; was dit een hoge of een lage toon, of in het midden? Stap 2. Klassikaal korte introductie van de kaartjes (bij eerste keer gebruik instrument ook introductie speelwijze en eigenschappen van het instrument); wat zie je en hoe klinkt dit? Wie kan dit kaartje voor de klas voorspelen? (Let daarbij meteen op speelwijze, klokkenspel ligt dan plat op tafel, niet meer schuin). Stap 3. Coöperatief in tweetallen: klanken herkennen. Leerkracht speelt, kinderen koppelen juiste kaartje aan de gespeelde klanken; eerst één kaartje, later twee achter elkaar. Bij de leerlingen van groep 3 en 4 kan je al snel naar twee tot maximaal vier kaartjes achter elkaar gaan. Stap 4. Coöperatief in twee- of viertallen: klanken herkennen. Eén kind speelt, andere kind(eren) koppelen juiste kaartje aan de gespeelde klanken Stap 5. Coöperatief in 2-tallen of 4-tallen: Volgorde kaartjes spelen: kinderen bepalen samen een volgorde (of de juiste volgorde van het liedje). Eén kind wijst met de kaartjes mee (is de dirigent) en de andere speelt de kaartjes. Mogelijke vervolgstappen voor leerlingen groep 3 en 4 Stap 6. (vanaf groep 3) Coöperatief in twee- of viertallen: eigen compositie maken met hoog-laag trappetjes. Kinderen tekenen samen een volgorde van trappetjes op papier en voeren dit uit op instrument; steeds 1 kind wijst met de trappetjes mee 1 kind speelt Stap 7. (vanaf groep 3) Coöperatief in 2-tallen of 4-tallen: samenvoegen van composities. Dat kan stapsgewijs, het samenvoegen van groepjes van twee- naar viertallen en van vier- naar achttallen tot gehele klascompositie, composities naast elkaar leggen. Eén kind wijst mee, andere kinderen spelen. De kinderen die geen instrument hebben volgen de compositie mee en krijgen daarna de kans het uit te voeren op het instrument. Wat wil je nog veranderen om het mooier te maken? Ook komen dan problemen aan de orde als; hoe krijg je het gelijk? Gelijk beginnen=aftellen, niet te snel enz. Stap 8. Klassikaal uitvoeren van de klassencompositie, liefst voor publiek.
Middelen voor werkvorm: o Kaartjes met trappetjes (zie bijlage, al dan niet met een thema) let hier bij wel op dat duidelijk moet zijn waar het begin en het einde van de trap zit (hoe om de trap moet 39
o o
lopen) (1 setje per groepje) Klokkenspellen en/of xylofoons en daarbij behorende kloppers (1 per instrument); genoeg voor de helft van de klas Eventueel voor de laatste stappen (vanaf groep 3) papier en stiften
Belangrijkste instructies van de leerkracht voor de leerlingen: o Bij stap 3: “Leg alle kaartjes voor het hele groepje goed zichtbaar op tafel (of op de grond).” Bij groep 1/2: “Als je het juiste kaartje weet, houdt je het omhoog.” Bij groep 3/4: “Als je het juiste kaartje weet, leg je het voor je op tafel, apart van de anderen. Het volgende kaartje leg je daar achter (in de goede volgorde).” o Bij stap 4 en 5: Speelwijze instrumenten (“Zorg dat je de klopper losjes vasthoudt en slaat in het midden van het staafje.”) “Sla niet te hard, dat geeft een minder mooi geluid” en “Niet te hard spelen”. “Let op de rolverdeling, werk goed samen!” “Als je niet meer zo goed weet waar hoog en laag zit, kijk dan naar het instrument van de leerkracht.” (Zet het klokkenspel schuin voor in de klas, of als plaatje op het bord.) o Bij stap 6 en 7: “Er is één groepsleider; hij/zij tekent en wijst aan”. “Iedereen van je groepje heeft zijn of haar eigen inbreng in de compositie die je gaat maken!” “Maak de compositie niet te lang!"
Groepsgrootte voor werkvorm: vanaf stap 3 in tweetallen; stap 4 in viertallen. De volgende afspraken zijn nuttig: o voor de rolverdeling binnen de groepjes kan er gebruik worden gemaakt van rolkaartjes. Verschillende rollen met daarbij behorende verantwoordelijkheden kunnen zijn: groepsleider (dirigent), zorgt voor gelijke inbreng en overleg kaartmeester, netjes houden en opruimen kaartjes instrumentmeester, netjes houden en opruimen instrumenten geluidsmeester, bewaakt het volume tijdens overleg en spelen; o
Bij het samenvoegen van groepjes: nieuwe rolverdeling kiezen
Het gebruik van de kaartjes: o gebruik bij groep 1 en 2 niet te veel kaartjes in het begin, begin met maximaal vier kaartjes. Later kun je uitbreiden naar meer kaartjes. o Bij groep 3 en 4 is de verleiding groot om alle kaartjes met nummers in één pdf op het digibord te projecteren, zonder setje per groepje. Dat is bij deze opdracht echter af te raden omdat de stapjes dan heel moeilijk zijn mee te wijzen. o De kaartjes kunnen ook uit enkele trappetjes bestaan, zonder plaatje. Let hier bij wel op dat duidelijk moet zijn waar het begin en het einde van de trap zit (hoe om de trap moet lopen).
Verdiepingsmogelijkheden voor deze hoog–laag werkvorm Instrumenten: ter verdieping kan stap 6 ook worden aangevuld met andere melodische instrumenten en bij de eigencompositie kan worden uitgebreid met ritmische instrumenten. 40
Merken de kinderen dan op dat deze niet hoog en laag kunnen spelen? Daar moet je dan dus een andere manier van noteren voor bedenken.
Voorbeeldkaartjes bij les Moet je doen groep 2 Les 13 Teddyberen (ook geschikt voor groep 1)
Voorbeeldkaartjes bij les Moet je doen groep 2 Les 1 In de zee (ook geschikt voor groep 1)
Voorbeeldkaartjes bij les Moet je doen groep 3 Les 8 Sint en Piet op het Dak (ook geschikt voor groep 4 en 5, ter verdieping liedje helemaal spelen eventueel in canon zingen/spelen) let op, liedje staat in andere toonsoort in methode, moet voor spelen beginnen op C)
41
Praktische werkvormen met echte instrumenten Bijdrage: Remmert Velthuis Bij onderstaande werkvormen gaan we uit van de lessituatie waarbij alle leerlingen een instrument in hun handen hebben. Speel je nummer Instructie voor de leerlingen: ”Neem een getal in je hoofd tussen de 1 en de 8. Ik ga zo tellen van 1 t/m 8. Op het moment dat jouw getal wordt genoemd, speel je op je instrument.” Als je steeds een beetje sneller telt, ontstaat een muzikale cadans. Extra opties: 1.De leerlingen kunnen ook in (tafel)groepjes een getal met elkaar afspreken. 2. Afhankelijk van het niveau van de leerlingen en de instrumenten kun je ook aangeven welke toon of klank horen bij ieder getal. De muzikale schatjager Vertel dat er dadelijk een spel gespeeld wordt, waarbij in het lokaal een schat (bijvoorbeeld een triangel van ‘echt zilver!’) is verstopt. Eén leerling is de schatjager en moet de schat vinden. Dat doet hij met behulp van de klas want hoe dichter de schatjager bij de schat komt, hoe meer geluid de klas maakt op hun instrumenten. De schatjager gaat even op de gang staan en de schat wordt verstopt. De schatjager komt het lokaal weer binnen en zoekt met behulp van het geluid van de instrumenten de schat. Dirigent en zijn orkest Eén leerling is de dirigent. Hij geeft aan wanneer de anderen mogen beginnen met spelen. Als de dirigent het van te voren afgesproken stopteken geeft, moet iedereen stoppen met spelen. Hard en zacht kunnen worden toegevoegd, ook één noot, die door de hele klas tegelijk wordt gespeeld, kan worden aangegeven. Boter, kaas en spelen maar! Teken op het bord of een groot vel papier een boter kaas en eieren veld en vul de velden met verschillende speelmanieren, bijvoorbeeld zoals hieronder. Speel één van de speelmanieren.
Welk vakje zou hierbij horen? Waarom hoort dat vakje erbij? Als het antwoord goed is, speelt iedereen het vakje. Wie kan er ook een vakje voorspelen? Ik speel nu vakje 3, speel ik het goed of fout?
Als alle vakjes aan de beurt zijn geweest kan er een improvisatiestuk mee worden gemaakt. De verschillende vakjes worden door elkaar aangewezen en uitgevoerd. Als het goed gaat, kan ook een leerling de dirigent zijn. ”Zijn we tevreden over de uitvoering? Welk vakje gaat goed, welk vakje kunnen we nog beter spelen?”
42
43
Bronvermeldingen
Frits Evelein, Coöperatief leren in muziek Ettekoven, S. & Van Oort, A. (2010). Gereedschap voor het werk. Utrecht: APS. Coöperatief leren voor alle leerlingen, Marriet Forrer e.a. 2004 CPS onderwijs Koot, S (2011) Co-teaching, uitgeverij PICA Co-teaching, Maarten Neomagus en Annerieke Verkerk artikel in CNV onderwijs http://nl.wikipedia.org/wiki/Intervisie Hendriksen, J (2002) werkboek intervisie, uitgeverij Boom / Nelissen ‘Amsterdam ziet weer muziek in muziekonderwijs’, artikel verschenen in het schooljournaal Opbouw en facetten van de muziekles, leo van eisden (bron: internet, www.vaneisden.nl) http://www.kennisdelen.eu/wat-zijn-leerdoelen/ Diverse concepten APS
44
Deze bundel is een uitgave van Kubus Centrum voor Kunst en Cultuur Postbus 345 8200 AJ Lelystad Bezoekadres: Agorabaan 3, Lelystad Auteurs: Maarten Neomagus, Wouter Helmig, Bouke Sleurink, Charlotte Brondijk en Remmert Velthuis Eindredactie: Tekstpiloot | Robert Jan Schinkel Lelystad, 2013 Met dank aan: Fonds voor Cultuurparticipatie, Codarts, APS, Centrada, Rabobank, Inaxion, Meesters in Muziek, basisschool Driestromenland, basisschool Ichthus, basisschool Horizon, Gemeente Lelystad Het intellectuele eigendom van deze reader behoort toe aan Kubus. De inhoud mag uitsluitend worden gebruikt voor lesdoeleinden binnen het primair onderwijs. Niets uit deze reader mag zonder toestemming van Kubus worden uitgegeven of gedupliceerd. Het is verboden om (een deel van) de inhoud te gebruiken voor commerciële doeleinden.
45