Versie 2 – Openbaring 18:9 t/m 24 – nr.1279
[Uitzending 1279: Openbaring 18:9 t/m 24]
In de vorige uitzending lazen we over het Babylon van de eindtijd. Zij waant zich onaantastbaar als heerseres over de volken en eigent zich zodoende feitelijk de positie van God toe. Daarom zal er in één klap een einde worden gemaakt aan haar arrogante zelfverheffing en valse gerustheid door het straffend oordeel van God. We lezen in Openbaring 18 vers 8: Omdat zij dat zegt, zal zij op één dag door allerlei rampen worden overvallen: door honger, dood en ellende, en zij zal door het vuur verteerd worden. Dat is de straf die de HERE, de sterke God, haar geeft. Dat het oordeel zo plotseling wordt voltrokken, komt door de sterke God die Babylon deze straf geeft: de HERE. Daarmee wordt vervuld wat de HERE al in Jeremia 50:33 t/m 35 door Jeremia liet profeteren: De HERE van de hemelse legers zegt: Het volk Israël en Juda wordt onrecht aangedaan. Degenen die hen gevangen hebben genomen, houden hen vast en weigeren hen te laten gaan. Maar hun verlosser is sterk. Zijn naam is HERE van de hemelse legers. Hij zal hun recht verdedigen en ervoor zorgen dat zij worden bevrijd en weer in rust en vrede in Israël kunnen wonen. Maar wat de Babyloniërs betreft: voor hen zal er geen rust zijn! Het zwaard van de vernietiging zal de Chaldeeën slaan, zegt de HERE. Het zal het volk van Babel slaan en ook haar bewindslieden en wijze mannen.
Openbaring 18 vers 9: Als de koningen van de aarde, die ontucht met haar hebben bedreven en van haar luxe hebben genoten, haar zien branden, zullen zij huilen en jammeren. In de verzen 9 t/m 19 volgt een drietal klaagzangen over de val van ‘Babylon’, namelijk: 1 – de klaagzang van de koningen van de aarde, in de verzen 9 en 10; 2 – de klaagzang van de handelaars van de aarde, in de verzen 11 t/m 16; en 3 – de klaagzang van alle zeelieden van de aarde, in de verzen 17 t/m 19. Voor elk van hen betekent de verwoesting van Babylon een zware tegenslag, omdat zij ieder op hun eigen manier van haar afhankelijk waren. Als de koningen van de aarde die ontucht met haar hebben bedreven (vs.3), zien dat de stad in brand staat, zullen ze klagen, dat wil zeggen: zij zullen zichzelf beklagen!, omdat er een abrupt einde is gekomen aan het weelderige, TTB – NL – TWR – CW
1
Versie 2 – Openbaring 18:9 t/m 24 – nr.1279
luxueuze leven van Babylon waarvan zij hebben genoten. In het Grieks lezen we de woorden: ‘de koningen van de aarde… zullen zich op de borst slaan’. Het ‘zich op de borst slaan’ of ‘zich slaan’ is een uiting van rouw (Openb.1:7; Matth.11:17; 24:30; Luc.8:52; 23:27). Over het in brand staan van Babylon verwijs ik naar vers 8 en Openbaring 17:16. De grammaticale tijdsvormen in de verschillende klaagzangen variëren. In vers 9 de toekomende tijd (‘zij zullen huilen’), in de Griekse tekst van vers 11 de tegenwoordige tijd (‘zij huilen’), en de aoristusvorm in de Griekse tekst van de verzen 17 t/m 19 (‘ze riepen... huilende’). Maar voor Johannes is er steeds sprake van een nog aanstaand gebeuren. Deze manier van spreken hangt samen met het typisch apocalyptische vertelperspectief: de visionair of ziener beschrijft de gebeurtenissen levendig, alsof ze zich voor zijn ogen voltrekken of al zijn gebeurd.
Openbaring 18 vers 10: Uit angst voor de pijniging die zij ondergaat, blijven zij van een afstand toekijken en ze roepen: Och, Babylon! Och, grote en machtige stad, in één uur is uw vonnis voltrokken! De koningen van de aarde staan op veilige afstand van de brandende stad, om niet ook zelf door het gericht te worden getroffen. Ze zien met leedwezen hoe de stad te gronde gaat, maar steken geen hand uit om te redden wat er nog te redden valt. Hun eigen veiligheid gaat voor. Dat nu gezegd wordt dat het ‘vonnis’ over de stad zich ‘in één uur’ voltrekt, is een variatie op ‘in één dag’ uit vers 8, waardoor het dramatisch effect van wat er wordt gezegd nog wordt versterkt.
Openbaring 18 vers 11: Over de hele wereld zullen handelaars huilen en jammeren omdat er niemand meer over is om hun handelswaar te kopen. Bij het geweeklaag van de koningen van de aarde voegt zich het zelfbeklag van de handelaars van de aarde, die met leedwezen constateren dat hun voormalige afzetmarkt in rook is opgegaan. Niemand is er meer die hun handelswaar afneemt. Voor het woord ‘handelswaar’ staat er in het Grieks een woord dat ‘vracht’ of ‘scheepslading’ betekent, het gaat dan ook om het verlies van een flinke afzetmarkt.
Openbaring 18 vers 12 en 13: Er is geen handel meer in goud en zilver, TTB – NL – TWR – CW
2
Versie 2 – Openbaring 18:9 t/m 24 – nr.1279
edelstenen en parels, fijn linnen, purper, zijde en scharlaken, geurig hout, ivoren en dure houten voorwerpen, brons, ijzer en marmer, kaneel en andere specerijen, parfums, zalven en wierook, wijn en olie, fijn meel en graan, lastdieren en schapen, paarden en wagens, en zelfs niet in slaven, levende mensen. Er volgt nu een lange opsomming van de rijkdommen die in ‘Babylon’ (vgl. Openb.17:1) werden geïmporteerd en op de markten van Babylon aan de man werden gebracht. Het lijkt wel alsof de handelaars nog niet inzien dat het einde nu is gekomen en alweer op zoek zijn naar een nieuw afzetgebied, zo prijzen ze hun waren aan! We krijgen daardoor in elk geval een indruk van de buitengewone pracht en praal die Rome – hier aangeduid als Babylon – kenmerkte. De lijst herinnert aan Ezechiël 27, waar de rijkdommen van de havenstad Tyrus uitvoerig worden beschreven. De lijst opent met een opsomming van kostbare sieraden: ‘goud, zilver, edelstenen en parels’. Dan volgt kleding: ‘fijn linnen, purper, zijde, scharlaken’. In het oude Rome werd linnen – weefsel – vanuit India en zijde vanuit ZuidChina aangevoerd. De lijst wordt voortgezet met allerlei dure decoraties: ‘geurig hout, ivoren en dure houten voorwerpen, brons, ijzer en marmer’. Geurig hout is afkomstig van citroen- of thujabomen, en werd vanuit NoordAfrika geïmporteerd en onder meer gebruikt voor het maken van meubels. De lijst gaat verder met specerijen: ‘kaneel, en andere specerijen, parfums, zalven en wierook’, en voedsel: ‘wijn, olie, fijn meel en graan’. Specerijen werden uit Arabië geïmporteerd, olie en wijn uit Spanje, Griekenland en Noord-Afrika, fijn bloem en graan uit Egypte – de graanschuur van het Midden-Oosten. Tenslotte worden in vers 13 genoemd ‘lastdieren, schapen, paarden, wagens, en slaven’. Voor de woorden ‘slaven’ en ‘levende mensen’ lezen we in de Griekse tekst: ‘van
lichamen; en zielen van mensen’. Het woordje ‘en’ moeten we verkla-
rend opvatten en vertalen met: ‘lichamen, namelijk: zielen van mensen’. Het woord ‘lichaam’ was in de Oudheid een gebruikelijke aanduiding voor ‘slaven en lijfeigenen’. Het feit dat deze mensen in één adem worden genoemd met lastdieren, schapen, paarden en wagens en dan ook nog eens helemaal achteraan in de lijst, is tekenend voor de minderwaardige en mensonterende TTB – NL – TWR – CW
3
Versie 2 – Openbaring 18:9 t/m 24 – nr.1279
positie van slaven en lijfeigenen in de Oudheid. Ze werden gezien als een deel van de inboedel. Er klinkt dan ook heel duidelijk verontwaardiging door in de laatste woorden van vers 13. Het zijn niet alleen lichamen, slaven, maar vooral: levende mensen! (in Ezech.27:13 staat voor ‘slaven’ in de Hebreeuwse tekst: ‘zielen van mensen’).
Openbaring 18 vers 14: Al die lekkere en mooie dingen waar u zo naar verlangde, krijgt u niet. Al uw pracht en praal is u voorgoed afgenomen. In een andere Bijbelvertaling lezen we in vers 14: En het ooft, waarnaar uw ziel begerig was, is van u weggegaan en al wat kostelijk en schitterend was, is voor u verloren en het zal nooit meer gevonden worden. In vers 14 wordt ‘Babylon’ nu toegesproken in de tweede persoon. Babylon was uit op het samenbrengen van allerlei rijkdommen (‘ooft ... kostelijke en schitterende dingen’), maar door haar val is al haar weelde en rijkdom voorgoed verdwenen. Het Griekse woord voor ‘ooft’ betekent eigenlijk: de tijd waarin de oogst rijpt, en dan ook: de opbrengst van de oogst, namelijk: de rijpe vrucht. De uitdrukking ‘het ooft, waarnaar uw ziel begerig was’ betekent ‘de oogst waarnaar u verlangt’. Bij de woorden ‘al wat kostelijk en schitterend is’ kunnen we onder meer denken aan eersteklas voedsel en schitterende kleding, zaken die onder de rijken van Rome bijzonder in trek waren.
Openbaring 18 vers 15: De handelaars die haar deze dingen verkochten en er rijk van werden, zullen huilen en jammeren. Zij zullen op een afstand blijven staan, vol afschuw over de pijniging die zij ondergaat. Net als de koningen van de aarde (vs.9-10) zullen ook de handelaars of kooplieden die met Babylon handel dreven op een veilige afstand staan toekijken hoe hun afzetgebied en bron van inkomsten in vlammen opgaat (zie ook: Ezech.27:36). De woorden ‘deze dingen’ hebben betrekking op de in de verzen 12 t/m 14 opgesomde koopwaren.
Openbaring 18 vers 16: Och, grote stad! zullen zij zeggen. Eerst was u gekleed in fijn linnen, purper en scharlaken en droeg u gouden sieraden, edelstenen en parels, en één uur later was u al die schitterende rijkdom kwijt! De beschrijving van de voorbije pracht en praal van ‘Babylon’ komt TTB – NL – TWR – CW
4
Versie 2 – Openbaring 18:9 t/m 24 – nr.1279
overeen met de beschrijving van de hoer in Openbaring 17:4 (de hoer = Babylon). In Openbaring 17:4 t/m 7 wordt een uitvoerige beschrijving gegeven van de vrouw die op het beest zit. Ze is uitgedost in weelderige kleding en versierd met kostbare sieraden (Openb.18:16). De kleur van haar kleding (donkerrood of scharlakenrood) komt overeen met die van het beest en verraadt hun verwantschap (Openb.17:3). De gouden beker die zij in haar hand heeft, is vol met ‘gruwelijke en onreine dingen van haar ontucht’ (Openb.17:4).
Openbaring 18 vers 17: Ook alle kapiteins, stuurlui en matrozen, allen die op zee de kost verdienen, stonden vanuit de verte te kijken naar de rook die uit de brandende stad opsteeg. De woorden aan het slot van vers 16 ‘en in één uur was u al die schitterende rijkdom kwijt!’ sluiten in elk geval de weeklacht van de kooplieden af. In de meeste Griekse tekstedities staan deze woorden aan het begin van vers 17, maar de meeste moderne Bijbelvertalingen plaatsen ze aan het eind van vers 16.
Bij het huilen en jammeren van de koningen van de aarde (vs.9-10) en de handelaars van de aarde (vs.11-16) voegt zich het geklaag van hen die de zeeën bevaren (‘alle kapiteins, stuurlui en matrozen’) of de kost verdienen met wat de zee oplevert (‘allen die op zee de kost verdienen‘). Bij dit laatste valt te denken aan allen die op één of andere manier voor hun inkomen zijn aangewezen op de zee, dus ook op de wal, of, in meer letterlijke zin, aan de vissers of parelduikers. De verbinding met de zeevaart past goed bij Rome, dat via het havenstadje Ostia met de Middellandse Zee is verbonden. Verder doet de beschrijving vooral denken aan die van de havenstad Tyrus, die in het OT, net als Babylon, staat voor een antigoddelijke macht (Ezech.27:25-36). Openbaring 18 vers 18: Zo’n grote en machtige stad vind je nergens meer! riepen ze. Bij de aanblik van het brandende ‘Babylon’ slaken ook de zeelieden een kreet van ontzetting, ze roepen: ‘Zo’n grote en machtige stad vind je nergens meer! De uitroep van de zeelieden zal, net als in Ezechiël 27, in negatieve zin zijn bedoeld, om uit te drukken hoe miserabel de stad er aan toe is. In Ezechiël 27:32 horen we zeelieden roepen: Welke stad ter wereld kon zich meten met Tyrus, de prachtige stad, midden in de zee? (vgl.Jer.22:8). TTB – NL – TWR – CW
5
Versie 2 – Openbaring 18:9 t/m 24 – nr.1279
Openbaring 18 vers 19: Ze wierpen stof over hun hoofd, als teken van hun verdriet en rouw, en schreeuwden: Och, grote stad! Eerst maakte zij alle scheepseigenaren rijk door haar welvaart, nu ligt zij er binnen één uur ontredderd bij. Net als de koningen van de aarde (vs.10) en de handelaars (vs.16) schreeuwen nu ook de zeelieden over Babylon: Och, grote stad! En net als het zich op de borst slaan (vs.9) is ‘stof over het hoofd werpen’ ook een teken van groot verdriet en rouw (Jozua 7:6;Job 2:12;Klaagl.2:10;Ezech. 27:30). Maar ook het geklaag van de zeelieden komt voort uit eigenbelang. Want door de verwoesting van de stad is van hen werkgelegenheid en een rijke bron aan inkomsten afgenomen. De woorden ‘nu ligt zij – de stad – er binnen één uur ontredderd bij‘, is een variatie op ‘in één dag’ uit vers 8, waardoor het dramatisch effect van wat er wordt gezegd nog wordt versterkt (zie ook:vs.10).
Openbaring 18 vers 20: Hemel, wees blij over haar ondergang! Iedereen die bij God hoort, apostelen en profeten, verheug u! God heeft haar gestraft voor wat zij u heeft aangedaan. Geheel onverwacht klinkt er te midden van het wee-geroep, klagen, treuren en huilen (vs.9-19) een heel ander geluid: wees blij over haar! (Openb.12:12; Jer.51:8). Het is moeilijk de stem nader te identificeren. Is het nog steeds de stem uit de hemel (vs.4) of is mogelijk Johannes zelf aan het woord? Het woord wordt in elk geval gericht tot de hemel. Niet alleen de hemel wordt opgeroepen vreugde te bedrijven, maar ook ‘iedereen die bij God hoort, apostelen en profeten’. Het herhalen van het lidwoord, in de Griekse tekst, geeft aan dat het om drie onderscheiden groepen gaat. Maar het is niet duidelijk of Johannes deze als gelovigen op aarde wil onderscheiden van de hemel (en haar inwoners, de engelen) of dat hij spreekt over de heiligen, apostelen en profeten in de hemel (Openb.12:12). In het laatste geval moeten we aannemen dat vertegenwoordigers van de genoemde groepen bedoeld zijn, die al gestorven zijn en in de hemel (Openb.6: 9-11; 7:9-17; 17:6). In het Grieks lezen we: Verheug u over haar, de hemel en de heiligen, en de apostelen en profeten, want God heeft uw oordeel aan haar geoordeeld. De ‘heiligen’ zijn de gelovigen (bv. Openb.5:8; 8:3), de ‘apostelen’ de twaalf apostelen (Openb.21:14) en met de ‘profeten’, die ná de apostelen genoemd worden, zijn de profeten uit de christelijke gemeenten TTB – NL – TWR – CW
6
Versie 2 – Openbaring 18:9 t/m 24 – nr.1279
bedoeld (Ef.2:20; 3:5). De woorden ‘want God heeft uw oordeel aan haar geoordeeld‘ betekent ‘iemands rechtszaak behandelen’ (Klaagl.3:59 LXX).
Openbaring 18 vers 21: Een sterke engel pakte een steen zo groot als een molensteen en gooide die in zee. Zo zal de grote stad Babylon met één zwaai weggegooid worden, zei hij. Zij zal voorgoed van de aardbodem worden weggevaagd. Zoals de hofmaarschalk Seraja van de profeet Jeremia de opdracht ontving om de boekrol met onheilsprofetieën over Babel aan een steen vast te maken en die in de rivier de Eufraat te gooien, als een symbolische uitbeelding van de naderende ondergang van Babel (Jer.51:60-64), zo werpt een sterke engel (Openb.5:2; 10:1) een voorwerp in zee – dat in vorm en grootte op een molensteen lijkt (Matth.18:6; Marcus 9:42; Lucas 17:2). Het is een uitbeelding van het oordeel dat over de stad Babylon zal worden voltrokken. Het zal van de aardbodem verdwijnen. We lazen: Zo zal de grote stad Babylon met één zwaai weggegooid worden, zei hij. Zij zal voorgoed van de aardbodem worden weggevaagd. Aangezien er sprake is van een ‘grote’ molensteen, zullen we in vers 21 moeten denken aan de zogenaamde ezels molensteen, die door een ezel werd aangedreven, in onderscheid met de (kleinere) handmolen. Deze dramatische handeling van de engel doet sterk denken aan de beeldende manier van spreken van de OT profeten (Jes.20:16; Jer.13:1-11; Ezech.4:1-5:17).
Openbaring 18 vers 22: Er zal geen muziek meer gehoord worden, geen harp en geen gezang, geen fluit en geen bazuin. Er zullen geen ambachtslui meer werken en geen molen zal meer draaien. Wat eens een stad was die bruiste van leven en bedrijvigheid, is veranderd in een levenloze, verlaten plaats, een oord waar demonen en boze geesten huizen (vs.2). De beschrijving in de Griekse tekst van de verzen 22 en 23 gaat van de derde persoon over naar de tweede persoon – ‘Babylon’ wordt nu zelf aangesproken. De beschrijving is met name ontleend aan Jeremia 25:10 (zie ook Jes.24 :8; Ezech.26:13). Er heerst een doodse stilte in de stad. Het geluid van ‘lierspelers, zangers, fluitspelers en bazuinblazers’, die gewoonlijk allerlei feestelijke gelegenheden met hun muziek opluisterden, maar ook bij begrafenissen werden ingeschakeld, zal niet meer worden gehoord. De industrie ligt stil: ‘er TTB – NL – TWR – CW
7
Versie 2 – Openbaring 18:9 t/m 24 – nr.1279
zullen geen ambachtslui meer werken. En het geluid dat het meest bij het leven van alledag hoort – het geluid van de molen om graan tot meel te malen voor het dagelijks brood – wordt niet meer gehoord, omdat er geen graan meer is en omdat er geen inwoners meer in de stad zijn. Het grote ‘Babylon’ van de eindtijd is een eenzame, troosteloze plaats geworden. De stad is uitgestorven, het hele maatschappelijke leven ligt stil. Openbaring 18 vers 23: ’s Nachts zal er geen lamp meer branden en van bruiloften zal geen sprake meer zijn. Dit alles staat haar te wachten, omdat haar zakenlui de machtigste ter wereld waren en omdat zij met haar toverij alle volken misleidde. Het bloed van de profeten en de gelovigen heeft in deze stad gevloeid. Niet alleen zal het doodstil zijn in de stad (vs.22), Babylon zal ook volledig in duisternis worden gehuld. Duidelijker kan de absoluutheid van Gods oordeel niet worden uitgedrukt. De engel noemt nog een oorzaak van de stilte in de stad: er zullen geen bruidsparen meer zijn. Het huwelijk symboliseert blijdschap en vrolijkheid, maar ook hoop en toekomstverwachting (Jer.33:11), maar voor Babylon is dat alles er niet meer. De gekozen woorden sluiten aan bij Jeremia 25 (vs.10; vgl. Jer.7:34; 16:9). Er worden drie redenen genoemd voor het oordeel dat Babylon treft, waarvan de derde in vers 24 staat. De eerste twee worden ingeleid met het woordje ‘omdat’. In de eerste plaats waren de zakenlui van Babylon ‘de machtigste ter wereld’. Met deze woorden worden de zelfverheerlijking en de vermenging van macht en rijkdom in Babylon bekritiseerd (vs.3, 7; Jes.23:8-9; Ezech.27). Christenen ondervonden in de eerste eeuw moeilijkheden in het economisch leven (Openb.2:9,20) en zo is het ook in het Babylon van de eindtijd (Openb. 13:16-17). In de tweede plaats misleidde Babylon alle volken door haar toverij. Toverij is in dit verband, net als overspel (Openb.17:2;18:3), beeldspraak voor de verleiding van de valse godsdienst.
Openbaring 18 vers 24: Zij is schuldig aan het bloed van alle mensen die op aarde zijn vermoord. Terwijl in de vorige verzen de ‘sterke engel’ (vs.21) tot Babylon sprak, wordt er in vers 24 over de gevallen stad gesproken. Johannes noemt een derde reden voor het zware oordeel over de stad, namelijk: Zij is schuldig aan het bloed van alle mensen die op aarde zijn vermoord. TTB – NL – TWR – CW
8
Versie 2 – Openbaring 18:9 t/m 24 – nr.1279
Het betekent dat de inwoners van de stad onschuldig bloed hebben vergoten (Gen.4:10). In de Griekse tekst worden drie groepen mensen als slachtoffers genoemd: en in haar werd gevonden het bloed van profeten en heiligen en van allen, die geslacht zijn op de aarde. Al eerder (Openb.16:6; 17:6) is aangegeven dat de antichristelijke macht van de eindtijd de gelovigen vervolgt en doodt. Met degenen ‘die geslacht zijn op de aarde’ kunnen alle overige slachtoffers van het geweld van Babylon bedoeld zijn. Maar het noemen van ‘de aarde’, een gebied groter dan Babylon, en de woorden ‘geslacht zijn’ of ‘vermoord zijn’ die in Openb.6:9 gebruikt worden voor de martelaren, kunnen er ook op wijzen dat we bij de derde groep moeten denken aan gelovigen die zijn gedood.
In de volgende uitzending lezen we verder in Openbaring 19.
TTB – NL – TWR – CW
9