31e jaargang
Lone-wolf terrorism Humanitaire interventie CerAmony Frederik van Eeden
3
herfst 2011
Redactioneel Uitgave van Artsen voor Vrede / AVV en de Nederlandse Vereniging voor Medische Polemologie ‘Gezondheidszorg en Vredesvraagstukken’ / NVMP Verschijnt vier keer per jaar.
Colofon Redactie M. Bakker A. Botzen-Gramsma H. D’aes (hoofdredacteur) J.M.G. van der Dennen (eindredacteur) H. van Iterson W. Kusters E.C. Mudde
Samensteller van de Engelse synopsis: P. M. Moll-Huber. Medecorrector: A. Mercx Redactie-adres Voor Nederland: Bosschastraat 17, 3514 HN Utrecht, telefoon: (030) 272 29 40, e-mail:
[email protected] Internet: www.nvmp.org Voor Vlaanderen: Hugo D’aes, Van Stralenstraat 10, 2060 Antwerpen, e-mail
[email protected] Internet: http://users.skynet.be/artsenvoorvrede Europese website: http://www.ippnw-europe.org
Vormgeving / druk Equipe, Heerenveen Drukkerij Banda BV, Heerenveen Kopijsluiting Inleveren kopij voor 15 november 2011. Bureau / Secretariaat Voor NVMP: Bosschastraat 17, 3514 HN Utrecht, telefoon: (030) 272 29 40, e-mail:
[email protected] Voor vragen over en bestellen van medischpolemologische literatuur (artikelen, boeken, documentatiemappen), audiovisueel materiaal, symposiumverslagen en eerder verschenen Nieuwsbrieven. Postrekening bestellingen 55 52 587. Voor Artsen voor Vrede / AVV (Vlaanderen): J. De Loof, Karel van de Woestijnestraat 18, 9300 Aalst, telefoon: (053) 78 44 26.
In een oorlog is de waarheid, zoals u Nieuwsbrieflezer ongetwijfeld weet, the first casualty (toegeschreven aan respectievelijk Hiram W. Johnson, Arthur Ponsonby, Samuel Johnson, Rudyard Kipling en Aeschylus). Soldaten en huurlingen van Kadhafi zouden (meldt de Volkskrant van 31 augustus 2011) burgers als menselijk schild hebben gebruikt volgens de organisatie Artsen voor Mensenrechten. Kinderen zouden op tanks zijn gezet om NAVO-aanvallen te voorkomen. Burgers zouden zijn opgepakt en als schild gebruikt om een NAVO-aanval op munitiedepots te voorkomen. Ook zouden soldaten zich stelselmatig schuldig hebben gemaakt aan moord en verkrachting. Anderzijds meldt de Franse journalist Michel Collon dat het, volgens talrijke (maar niet nader genoemde) getuigen, juist de stoottroepen van de zogeheten ‘democratische’ rebellen zouden zijn die niet ophouden oorlogsmisdaden, barbaarse verkrachtingen, plunderingen en racistische lynchpartijen te begaan. Desinformatie, manipulatie van het nieuws, en oorlogspropaganda zijn waarschijnlijk van alle tijden, maar met de huidige mediatechnieken en met behulp van wetenschappelijke methoden tot hoge kunst verheven. Uit ‘vaderlandsliefde’ is zelfs de grofste leugen blijkbaar geoorloofd. Misleiding is integraal onderdeel van de ‘militainment’industrie. Het is bepaald niet speculatief om in het algemeen te stellen dat in een wat eufemistisch een “gewapend conflict” heet, zoals dat in Libië, alle partijen zich schuldig maken aan wreedheden en oorlogsmisdaden. Wreedheid is nauw verbonden met wraakzucht. Hoe meer de ene partij gekrenkt is, geschonden, geschoffeerd, vernederd, gemarteld, hoe dieper de
Lidmaatschap NVMP-lidmaatschap vanaf € 60,--/jaar. Postrekening NVMP: 43 95 340. Opzegging lidmaatschap uiterlijk 3 december. Artsen voor Vrede / AVV: het modale lidgeld bedraagt € 60,--/jaar. Bijdragen op rek.nr.: 429-8072731-15 of rek.nr. 001-1066890-63 van Artsen voor Vrede.
Woord van de NVMP-voorzitter Voorkomen is beter dan genezen . . . . . . 3
Copyright Overnemen van artikelen uit de Nieuwsbrief is toegestaan met vermelding van de bron.
Lone-wolf terrorism . . . . . . . . . . . . . . . . 5
Bij de voorplaat War and peace
/
GEZONDHEIDSZORG EN VREDESVRAAGSTUKKEN ARTSEN VOOR VREDE
2
Etienne de la Boétie stelde in zijn Discours de la servitude volontaire van 1576 al dat het “geheim van elke overheersing” is: de overheersten medeplichtig maken aan hun eigen overheersing. Maar blijkbaar kunnen mensen collectief besluiten niet meer medeplichtig te willen zijn. Misschien is de macro-sociologie van overheersing en onderwerping door dictators en tirannen enerzijds, en vrijheidsstrijd door de overheersten en onderworpenen anderzijds, ook gebaseerd op een simpel principe. Waarom zouden we er ons anders al eeuwenlang mee bezighouden? U treft in dit nummer van de NVMP/AVV Nieuwsbrief hopelijk wederom enkele bijdragen die tot nadenken nopen. Tenslotte, onze onvolprezen medecorrector An Mercx moest deze keer helaas verstek laten gaan. Haar accuratesse en vakkennis zijn zelfs door de voltallige redactie niet te evenaren; daarom alvast onze verontschuldigingen voor de restfouten die u ongetwijfeld aan zult treffen. Ook zult u de achterpagina van Akke missen.Wegens onverwachte gezondheidsproblemen heeft zij haar redactionele functie moeten neerleggen. Namens de redactie, Johan M.G. van der Dennen
Inhoud
‘Injury prevention in Africa’ . . . . . . . . . 4
Humanitaire interventie . . . . . . . . . . . . . 8
Een kijk op de militaire budgetten . . . . 10
ISSN 1389-0247
verbittering, hoe heftiger en intensiever de wraak en de wreedheid. Dit is gebaseerd op een eenvoudig principe dat zelfs kinderen al begrijpen: wederkerigheid of reciprociteit. Zonder reciprociteit zou het normale sociale verkeer onmogelijk zijn. “Wie goed doet, goed ontmoet” heeft als keerzijde “wie kwaad doet, kwaad ontmoet”. ‘Bijltjesdag’ is zowel letterlijk als figuurlijk een ‘afrekening’ en vereffening.
Over het effect van gruwelijke oorlogsfoto’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
CerAmony, een Canadese popgroep . . . 14
Frederik van Eeden (1860-1932) . . . . . . 16
Column: voorspellen . . . . . . . . . . . . . . . 19
Haat tegen minderheden . . . . . . . . . . . . 20
Ontmenselijking ontraadseld? . . . . . . . . 21
Woord van de NVMP-voorzitter Voorkomen is beter dan genezen... oud, vanuit de overtuiging dat voor elke arts preventie van oorlog – en zeker van een nucleaire – de meest ultieme vorm is van de aloude volkswijsheid ‘Voorkòmen is beter dan genezen’ – voor zover er na een kernbom nog iets te genezen valt…
Peter Buijs duo-voorzitter NVMP Geachte leden, Het lijkt me de hoogste tijd voor een nadere kennismaking met uw duo-voorzitter, naast onze geridderde Herman Spanjaard. Zoals ik ook aangaf in m’n jaarrede op de laatste ALV heeft het AB vorig jaar ingestemd met deze ongebruikelijke constructie, toen Herman aangaf 10 jaar voorzitterschap wel genoeg te vinden – en wie kan hem daar ongelijk in geven? Het probleem was alleen, dat er vooralsnog geen bestuursleden waren, die het stokje geheel en al van hem konden overnemen. Toen echter ook sondering buiten onze bestuurskring geen soelaas bleek te bieden heb ik eerst met Herman gesproken en daarna het AB voorgesteld het voor een jaar gezamenlijk te doen. Aldus werd besloten en door de Algemene Leden Vergadering van mei 2010 aangenomen, overigens in mijn afwezigheid, wegens het drie-jaarlijkse Global Congress van Wonca, de wereldorganisatie van huisartsen, in Cancun. Daarom konden de leden mij pas bestuurlijk in actie zien tijdens de afgelopen ALV – toen deze duo-constructie met algemene instemming op voorstel van het bestuur met nog een jaar verlengd werd, en eerder ook als dagvoorzitter tijdens het Symposium ter gelegenheid van ons 40-jarig bestaan.
Mijn lidmaatschap van de NVMP is, weliswaar slapend, al vele decennia
Een sterke boost onderging deze overtuiging tijdens m’n eerste bezoek aan Japan, enkele jaren geleden. Samen met mijn vriend en collegabedrijfsarts Dick Spreeuwers, voorzitter van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten – en sinds kort ook NVMP-lid – heb ik toen enkele dagen vastgeknoopt aan een congres van ons beider internationale organisatie ICOH (International Commission on Occupational Health, sorterend onder de VN). Dat bracht ons naar prachtige steden als Kyoto, Nara (eindpunt van de zijderoute indertijd) en als eerste Hiroshima (waar kennen we die uitgang –shima ook al weer nog meer van…). Diep onder de indruk waren we, van de site en vooral van het museum: een bezoek daaraan zou verplichte kost moeten zijn voor elke wereldburger, en vooral de jongeren.
Hoewel Herman niet wist van dit bezoek en hoezeer dat me gesensibiliseerd had, benaderde hij me enige tijd later met de vraag om AB-lid te willen worden, en om hem daarna op zo kort mogelijke termijn op te volgen. Met het beeld van het deels gesmolten kinderdriewielertje uit het museum in Hiroshima nog op het netvlies heb ik op het eerste ja gezegd, maar op het tweede vooralsnog nee – niet uit onwil, maar omdat er een reële kans bestond – en bestaat – op een eervol, maar arbeidsintensief karwei vanuit mijn werk, waarover het komende jaar meer duidelijkheid zal ontstaan. En als dat door gaat, dan zal dat me zoveel tijd kosten, dat ik wellicht zelfs het AB zal moeten verlaten…
op ons ALV-Symposium aan de aanwezigen in overweging gegeven – of we ons ook niet scherper moeten uitspreken over de gevaren van kerncentrales, en dan natuurlijk met name over de ‘onze’ in Borsele, en de plannen voor een tweede aldaar – zeker na de gebeurtenissen in Fukushima. Voor wie vanavond (28-8-11) de rapportage op het journaal heeft gezien over de steeds duidelijker schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid voor de komende tientallen jaren, zal dat waarschijnlijk geen vraag zijn.
Ook twee opvallende punten uit ons Symposium pleitten daar zonneklaar voor: het blote feit dat ook Borsele onverzekerbaar is – en verzekeraars staan nu niet bepaald bekend als linkse rakkers – waarmee het risico afgewenteld wordt op de belasting betalende bevolking. En ten tweede het feit dat de Japanse autoriteiten na de ramp het aanvaardbare stralingsniveau doodleuk hebben verhoogd, omdat anders delen van Tokio hadden moeten worden ontruimd. Dus wordt het niet de hoogste tijd dat Nederland het voorbeeld volgt van toch niet geweldig progressieve landen als Duitsland, Zwitserland, Italië en Japan?
Als NVMP hebben we gemeend ons om die redenen aan te moeten sluiten bij het brede initiatief van milieuorganisaties ‘Schoon genoeg van kernenergie’, en zoeken we naar geeigende wegen om het debat in medische kring over deze existentiële vragen aan te jagen, samen met onze collega’s milieuartsen, waarvan we al een spreker hadden uitgenodigd op ons Symposium. Spannende tijden dus! Uw duo-voorzitter, Peter Buijs
Maar voorlopig is het nog niet zover, en bevinden we ons als NVMP in een boeiende fase, waar de vraag is – ook
3
Verslag van de 6th African Regional Safe Communities Conference, 5-8 Juli, Livingstone, Zambia
‘Injury prevention in Africa’ Zambia is gevestigd. Zodra we klaar zijn besluiten we daar even langs te gaan. We weten hun interesse te wekken en de volgende dag wordt afgesproken om in het hotel een interview op te nemen. Met de Afrikaanse mentaliteit zijn beloftes altijd nog af te wachten, maar de volgende dag is de cameraploeg, één man en de interviewer, present. En zo doen we aan het hotelzwembad nog een target-X, wat dezelfde dag nog wordt uitgezonden op Zambiaanse televisie.
Bettina Kortekaas Van de maanden februari tot en met augustus doe ik mijn laatste coschappen in Zuid-Afrika en Malawi. Halverwege mijn periode daar krijg ik over de IPPNW-server een mail dat er een conferentie gaat plaatsvinden in Zambia, met als thema: Injury prevention in Africa. Ik denk dat het bijwonen van dit congres een waardevolle toevoeging is aan mijn tijd hier, nu ik in de praktijk zoveel voorbeelden tegenkom. Daarbij is het een unieke mogelijkheid om te zien hoe de IPPNW-organisatie in Afrika actief is. Malawi is een buurland van Zambia, dus ik bedacht dat een reis per bus goed te doen was. Na drie dagen Afrikaans bussen moet ik hier toch op terugkomen. Tijdens mijn coschappen hier in Afrika zie ik op de afdeling vele schrijnende gevallen die door middel van preventie voorkomen hadden kunnen worden. Voorbeelden zijn onder andere de vele brandwonden. De mensen hier leven in provisorische hutjes, die veel te dicht op elkaar staan. Er wordt geprobeerd illegaal elektriciteit af te tappen, de gebruikte paraffinestoven zijn erg ouderwets en warmwaterbaden worden bereid met zelf gekookt water. In al deze normale bezigheden voor de mensen hier schuilen talloze gevaren, waarvan we de gevolgen vaak met vertraging in het ziekenhuis zien. Ook de vele verkeersongevallen, door onder andere gebrek aan goede wegen en voertuigen, alcoholmisbruik en overtreden of ontbreken van verkeersregels, zouden met behulp van preventie te voorkomen zijn. Verder zijn er nog de trieste gevolgen van small arms, huishoudelijk geweld en misbruik door mannen. Al deze onderwerpen komen op het congres aan de orde. Wij met de IPPNW delegatie willen de mensen hier laten beseffen dat, ook al is Afrika een kern-
4
African congresdeelnemers en Bettina
wapenvrij continent, zij degenen zijn die bij een mogelijke aanval het zwaarst getroffen kunnen worden. Door hun armoede merken zij als eersten de gevolgen van een nucleaire winter. Samen met Arielle Denis uit Genève van de ICAN-campagne, zijn wij de enigen uit Europa. De rest van het IPPNW team bestaat voornamelijk uit Zambianen en Nigerianen.
Op de tweede dag van het congres geven verschillende IPPNW- leden een presentatie. De volgende onderwerpen komen aan bod: Africa nucleair free zone, nucleaire wapens, de ICAN-campagne en het gebruik van small arms, one-bullet stories. Aan het einde van de dag plannen we een target-X actie op de straat. Wanneer we hier volop mee bezig zijn, weet een van de voorbijgangers ons te vertellen dat om de hoek het nationale televisiestation van
Target X
De laatste dag hebben we nog een boardmeeting waarop de belangrijke zaken en aandachtspunten van de afgelopen dagen worden besproken. Er worden plannen gemaakt voor nieuwe acties en om bestaande te laten voortduren. Ook wordt er nagedacht hoe we meer Afrikaanse landen bij IPPNW kunnen betrekken. Tijdens het congres waren er haast geen studenten aanwezig, voornamelijk wegens geldgebrek. Na deze intensieve dagen is er nog tijd voor een kort bezoek aan de Victoria Falls, erg mooi. Een klein beetje bevreesd, met de cijfers van de verkeersongevallen nog in mijn hoofd, begin ik aan de lange terugreis met de bus naar Malawi. Waarbij ik voldaan terugkijk op een zeer leerzaam congres, wat mij ook veel inzichten in de Afrikaanse cultuur heeft gegeven. Hopelijk is er op het wereldcongres in Japan een goed vertegenwoordigde Afrika-delegatie aanwezig. *
Gestoorde eenlingen of structurele bedreiging?
Lone-wolf terrorism Hans van Iterson Sinds 9/11 Amerika in het hart raakte weten wij dat het Westen niet gespaard blijft van grootschalige terroristische aanslagen. We zijn beducht geworden voor terroristische organisaties die het op onze samenleving hebben gemunt. Enigszins ‘opgelucht’ zijn wij dan ook als we na een aanslag vernemen dat de dader een blanke autochtoon is, een enkeling, een geïsoleerde gek, zonder banden met Al Qaida of welke terreurgroep dan ook. Gestoorde moordenaars immers zullen er altijd blijven en veel kun je er toch niet tegen doen. Maar wat is het verhaal achter deze eenlingen? Karst Tates, Volkert van der Graaf, Hans van Themschen, Tristan van der Vlis, Anders Breivik, wat heeft hen bewogen tot hun gruweldaden? Het onderzoek Lonewolf terrorism van het COT (Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement) probeert overeenkomsten te vinden tussen deze op zichzelf staande aanslagen van enkelingen. Aangezien terrorisme in zijn algemeenheid als een collectieve activiteit te boek staat verdient de term Lonewolf terrorisme enige uitleg. Het rapport omschrijft lone-wolves als personen die alleen handelen en geen lid zijn van een terroristische organisatie of netwerk. Lone-wolves kunnen wel sympathiseren met terroristische denkbeelden of bewegingen maar vormen er geen onderdeel van. Essentieel is dat ze handelen zonder opdracht van buitenaf. Een verschil met een politieke moordenaar is dat bij de lone-wolf de boodschap of het effect dat hij met zijn daad denkt te bereiken belangrijker is dat de persoon/personen die hij daadwerkelijk doodt.
Wat is een Lone-wolf?
Om tot een beter beeld te komen wordt in het rapport gekeken tot hoever het verschijnsel lone-wolf is terug te voeren. De oorsprong lijkt te liggen in het negentiende-eeuwse anarchisme. Mikhail Bakunin (1814-1876) was van mening dat individuen mensen moesten gaan vermoorden die de bestaande sociale orde vertegenwoordigden. De anarchistische revolutie moest bij voorkeur individueel gevoerd worden. In de 20e eeuw leidde dit in de Verenigde Staten tot leaderless resistance. Voormalig Ku Klux Klan-lid Louis Beam propageerde in de jaren ’60 om het communisme op individueel niveau te bestrijden: like the fog which forms when conditions are right and disappears when they are not, so must the resistance to tyranny be.
In de jaren ’90 wordt de term lonewolf voor het eerst gebruikt door Tom Metzger en Alex Curtis die daarmee kleinschalig activisme omschrijven dat veelal moeilijker is op te sporen dan het regulaire groepsgewijze terrorisme. Gebrekkige gegevens maken het helaas onmogelijk om een kwantitatieve historie van lone-wolf terrorisme te schetsen. Het onderzoek meet gevallen vanaf 1968 tot 2007. In die periode is lone-wolf terrorisme verantwoordelijk voor ‘slechts’ 1,28% van alle terroristische aanslagen. Daar komt bij dat 42% van de gevallen in de Verenigde Staten plaatsvinden. Kijkend naar het ‘waarom’ van aanslagen door lone-wolves blijken blanke suprematie, moslim fundamentalisme, nationalisme/separatisme en anti-abortus activisme (vrijwel uitsluitend in de VS) de belangrijkste motieven te zijn. Achter elke lone-wolf schuilt echter een ander verhaal en deze zijn vaak complex, het merendeel van het rapport bestaat daarom uit een gedetailleerd onderzoek van vijf lone-wolves en hun beweegredenen.
Motieven van de Lone-wolf
David Copeland werd in april 1999 bekend als de London nailbomber.
David Copeland
Copeland liet gedurende die maand 3 spijkerbommen ontploffen in Londen. Doelwit waren kleurlingen, Aziaten en homo’s. Drie doden en 129 gewonden waren het gevolg. Copeland werkte alleen maar had wel een politiek doel: het creëren van rassenrellen in Engeland. Arische dominantie van de wereld was zijn ideaalbeeld. Buitenlanders moesten het land uit en homo’s waren perverse gedegenereerden. Copeland wilde beroemd worden tegen elke prijs. Zijn aanslagen moesten voorpaginanieuws worden. In zijn woorden: If no one remembers who you were, you never existed. Op 6 mei 2002 vermoorde dierenactivist Volkert van der Graaf politicus Pim Fortuyn op het mediapark in Hilversum. Van der Graaf had binding met organisaties voor dierenrechten en Fortuyn’s opmerking om nertsenfokkers weer vrij baan te geven was hem een doorn in het oog. Fortuyn werd door medepolitici afgeschilderd als een gevaarlijk man voor de samenleving en zelfs vergelijkingen met Hitler werden gemaakt. Van der Graaf deelde deze mening en hoewel hij moreel tegen het doden van levende wezens was wilde hij met deze daad een dienst bewijzen aan de moslimgemeenschap en kwetsbare groepen in de samenleving. In tegenstelling tot Copeland, die geen enkele spijt betoonde, worstelt van der Graaf nog steeds met de vraag of hij het juiste heeft gedaan.
Volkert van der Graaf
Fuchs was verantwoordelijk voor een
Franz Fuchs
Vervolg op pagina 6
5
Vervolg van pagina 5
aantal bomaanslagen in Oostenrijk en Duitsland tussen 1993 en 1996. Buitenlanders en organisaties die daarmee sympathiseerden waren zijn doelwit. Vier doden en 15 gewonden waren het resultaat. Fuchs was een intelligente man die werd gedreven door racistische motieven, maar vooral ook een geesteszieke die nooit een samenhangende verklaring voor zijn daden heeft afgelegd. Beter bekend als the Unabomber. Kaczynski was maar liefst 18 jaar, tussen 1978 en 1995, actief en stuurde in totaal zestien bompakketten en bombrieven naar met name universiteiten en luchtvaartmaatschappijen. Drie doden en 23 gewonden. Kaczynski had een heel scala aan motieven variërend van haat tegen moderne technologie, aantasting van de leefomgeving tot het wereldwijde industriële systeem. Hij schreef een uitgebreid manifesto waarin hij de industriële revolutie een ramp voor de mensheid noemt. Om deze boodschap onder de aandacht van de mensheid te brengen “moesten mensen gedood worden die willens en wetens economische groei en technologische vooruitgang promoten”. In zijn ogen waren dit misdadigers die niet beter verdienden. Kaczynski leefde teruggetrokken in een hut in de bossen. De publicatie van zijn manifest in de NYTimes leidde in 1995 uiteindelijk tot zijn arrestatie.
Theodore Kaczynski
Op 4 november 1995 werd de Israëlische premier Yitzhak Rabin in Tel Aviv vermoord door Yigal Amir. Amir rechtvaardigde zijn daad met citaten uit de bijbel. Hij handelde “in opdracht van God” en toonde geen berouw. De vooruitstrevende Rabin werd door hem als een “collaborateur met de Palestijnse terroristen” gezien.
Yigal Amir
6
Ten einde Israël te redden moest Rabin sterven. In zijn woorden: Maybe physically I acted alone, but what pulled the trigger was not only my finger, but the finger of this whole nation. Wat leren we van bovenstaande 5 gevallen? Er zijn overeenkomsten, maar nog meer verschillen. Kijkend naar de sociale en psychische gesteldheid van deze lone-wolves dan is het te kort door de bocht om hen alleen als ‘gevaarlijke gekken’ af te schilderen. Desalniettemin is er bij ieder van hen sprake van een psychologische stoornis. Nog even daargelaten dat het om 5 mannen gaat.
Psychologische stoornis
David Copeland had als puber al sadistische dromen waarin hij zijn klasgenoten vermoordde. Hij plande zijn daden rationeel en toonde geen enkele wroeging, de aanslagen zag hij zelfs als “zijn roeping”. Hij werd omschreven als een loner with few friends.
Volkert van der Graaf was een intellectueel, een perfectionist, in hoge mate toegewijd aan zijn werk. Moraliteit en normbesef stonden bij hem hoog in het vaandel. Om zijn principes te realiseren was hij bereid tot het uiterste te gaan. Anderzijds ontbrak het hem aan zelfvertrouwen en raakte hij in een depressie toen in 1990 zijn relatie stukliep. Een zelfmoordpoging was het gevolg. In de aanloop naar de moord op Fortuyn toonde hij zich echter ontspannen. Een te grote fixatie, perfectionisme en stress zouden hem waarschijnlijk geblokkeerd hebben.
Franz Fuchs had een psychiatrisch verleden. Hij was depressief en zag zichzelf als een mislukkeling. My meaning and existence for mankind is zero. Hij verbleef enkele maanden in een inrichting. Fuchs had een IQ van 139 en was een veelbelovend student, wiens studie echter niet van de grond kwam. Hij was sociaal zwak en in zichzelf gekeerd.
Hij begon het leven te haten en ontwikkelde een haat tegen buitenlanders. Op een of andere manier wilde hij wraak nemen op de vernederingen die het leven hem bood.
Ook Kaczynski was een zeer intelligente student. Hij behaalde een universitaire graad en werd hoog gewaardeerd door zijn docenten. Maar Kaczynski miste elke vorm van sociaal leven. Hij was onbekwaam een relatie op te bouwen en overwoog zelfs een geslachtsverandering. Seksueel misbruik tijdens zijn jeugd droeg bij aan een paranoïde, schizofrene persoonlijkheid. Uiteindelijk trok hij zich terug uit de bewoonde wereld om een geïsoleerd leven te leiden. Zijn persoonlijke frustraties veroorzaakte een haat tegen de moderne samenleving. Yigal Amir was eveneens een intelligente maar tegelijkertijd complexe persoon die liefde en bewondering tegen elke prijs zocht. Ook Amir was een loner. Enige tijd voor de moord op Rabin raakte hij in een hevige depressie toen zijn vriendin hem verliet en trouwde met een ander. Amir’s broer verklaarde dat deze depressie hem ertoe bracht “zichzelf op te offeren”. Amirs latente haat tegen Palestijnen en zijn radicale vrienden deden hem geloven dat hij de redder van het Israëlische volk moest worden.
Achter elke lone-wolf zit een ander verhaal. Het zou te ver voeren om de gevallen van Karst Tates en Tristan van der Vlis te analyseren. Bij hen gaat het vooral om persoonlijke frustraties die niet zozeer gekoppeld zijn aan een ideologisch motief. Bij Anders Breivik ligt dat anders. Op vrijdag 22 juli 2011 vond een dubbele aanslag in Noorwegen plaats, bestaande uit een bomaanslag in de regeringswijk van de hoofdstad Oslo en een schietpartij op een zomerkamp van de jeugdafdeling van de sociaaldemocratische Noorse Arbeiderspartij op het eiland Utøya. Zowel voor de bomaanslag als voor de schietpartij op Utøya heeft Breivik een bekentenis afgelegd. Hij zei dat de aanslagen, die hij jarenlang had voorbereid, “gruwelijk maar noodzakelijk” waren
Anders Breivik
en hij beschouwt zijn daden niet als misdaden. Volgens Breivik ging het in de politiek al tientallen jaren niet meer om de strijd tussen socialisme en kapitalisme, maar om “de strijd tussen internationalisme en nationalisme”. Eveneens verklaarde hij alleen te hebben gehandeld.
In mei 2009 richtte hij in Rena zijn eigen bedrijfje op, zogenaamd om groenten te telen en te verhandelen. Zo kon hij legaal aan grote hoeveelheden kunstmest komen, die hij gebruikte bij het maken van explosieven.
Kort na de aanslagen werd op internet een document van 1.518 pagina’s gevonden onder de titel 2083 – A European Declaration of Independence. Het document is een samenraapsel van eigen opstellen en andermans beschouwingen en bestaat, naast een dagboek en een biografie, uit drie delen. Breivik betoogt dat Europa's politieke systeem inclusief de Europese Unie gefaald heeft. Ook weidt hij uit over de schadelijke invloed van de islam en het marxisme op Europa en presenteert een hervormingsplan waarin gewelddadige acties en aanslagen worden genoemd.
Daarnaast verklaart hij zich een uitgesproken voorstander van partijen als de FPÖ, Front National en het Vlaams Belang.
Kaczynski, bekend als de Unabomber, heeft in ideologisch opzicht niets gemeen met Breivik – de Unabomber wilde een revolutie ontketenen tegen de industrialisering en technocratisering van de Amerikaanse samenleving – maar zijn manifest was een inspiratiebron voor Breivik. De Noor kopieerde grote delen ervan voor zijn eigen ‘boek’.
In tegenstelling tot de Unabomber is Breivik echter geen mensenschuwe zonderling. Breivik had vrienden, was sociaal actief en zo handig dat hij zijn vriendschappen bewust manipuleerde als een cover-up story voor zijn – geheime – activiteiten. Maar net als veel andere lone-wolves ontwikkelde Breivik een eigen ideologie waarin hij zijn persoonlijke frustraties (niet doorgebroken in de politiek, vechtpartijen met moslimjongeren in zijn ‘rappers-periode’) heeft vermengd met ideeën over de gevaren van de islamisering van Europa. Verder onderzoek zal nodig zijn om zijn psychische toestand bloot te leggen. Uit deze 5 gevallen, aangevuld met Anders Breivik, blijkt dat lonewolves vooral een product zijn van een eigen ideologie welke in combinatie met persoonlijke frustraties en aversies tot hun daden geleid hebben. Bestaande ideologieën en extremistische bewegingen kunnen hierbij een rol gespeeld hebben maar waren nooit doorslaggevend.
Overeenkomsten
Wat in de 5 voorbeelden duidelijk naar voren komt is dat de motieven van lone-wolves zeer complex en dynamisch zijn. Intelligent, sociaal arm en een psychische stoornis zijn trefwoorden die veelal op een lonewolf van toepassing zijn. In tegenstelling tot wat mensen denken is het gevaar dat zij vormen voor de samenleving groot. Aangenomen mag worden dat de drempel voor het gebruik van een massavernietigingswapen bij een lone-wolf het laagst ligt. *
Slachtoffer na bomaanslag in Oslo
Het artikel Lone-Wolf Terrorism is te vinden op internet: http://www.transnationalterrorism.eu/ tekst/publications/ LoneWolf%20Terrorism.pdf
7
De Libië-casus
Humanitaire interventie Karel Koster, Wetenschappelijk Bureau SP De uitgebreide interventieoorlog van een aantal NAVO lidstaten in de burgeroorlog in Libië heeft de kwestie van humanitaire interventie oorlogen weer op de voorgrond van het politieke debat geplaatst. Het conflict in Libië is immers een sprekend voorbeeld hiervan.VN Veiligheidsraad resolutie 1973, aangenomen op 17 maart 2011 roept immers op tot het beschermen van burgers. Maar na maandenlange militaire operaties, die uiteindelijk uitmondden in het in elkaar storten van het Khadafi bewind, moet de vraag gesteld worden of er geen sprake was van een proces dat is uitgelopen op precies het tegenovergestelde van dat wat beoogd werd. Door de gevolgde strategie worden burgers uiteindelijk niet beschermd tegen oorlogsgeweld. Dat was wel het geval in de eerste dagen van de interventie, toen Franse vliegtuigen de opmars van Khadafi’s troepen op de opstandige burgers in Benghazi stopten. Maar daarna is het conflict gaandeweg geëscaleerd en verhevigd voortgezet. De buitenlandse steun aan de rebellen bestond niet alleen uit de NAVO operatie Unified Protector maar ook uit een reeks afzonderlijke operaties uitgevoerd door de strijdkrachten van onder andere Frankrijk, de Verenigde Staten en Groot Brittannië die los van die NAVO operatie plaatsvonden. Daarom kon de NAVO woordvoerder op persconferenties hardnekkig volhouden dat de NAVO slechts bezig was met het beschermen van burgers. Het NAVO beleid was immers de uitkomst van een aantal ver uiteenlopende posities: in contrast met de interventielijn van Frankrijk en Groot Brittannië, was
8
Duitsland aanzienlijk terughoudender. President Obama, die te maken had met een Congres dat in opstand kwam tegen het oorlogvoeren zonder toestemming van de volksvertegenwoordiging (noodzakelijk onder de War Powers Act) was ook niet enthousiast. De Nederlandse lijn was iets tussen Duitsland en Frankrijk in: meevliegen maar niet bombarderen. Alle betrokken landen steunden echter de verdergaande militaire steun aan de opstandelingen, hetzij passief hetzij actief.
Ontegenzeggelijk is inderdaad het leven van een aantal burgers gered aan het begin van de oorlog: maar het valt moeilijk vol te houden dat de systematische aanvallen op de hoogste bevelscentra van het Libische regeringleger plus de residenties van de regeringsleiders - honderden kilometers van de gevechtslocaties – ook het doel hadden om burgers te beschermen. Die vraag kan ook gesteld worden ten aanzien van de NAVO bombardementen op olie-installaties. Sterker nog: de militaire interventie ging nog verder, door de tactische inzet van de NAVO luchtmachten ter ondersteuning van de rebellen aan het front. Deze hadden daarmee de beschikking over een buitenlandse luchtmacht, net als in 1999, toen de UCK guerrilla’s in Kosovo zulke luchtsteun kregen. Daarnaast is Frankrijk overgegaan op de leverantie van wapens en ander materieel aan de rebellen,die ook gebruik maakten van de gespecialiseerde diensten van buitenlandse contractanten. In de slot-
Khadafi
fase van de strijd om Tripoli werden ook speciale eenheden van Jordanië en Qatar waargenomen door journalisten ter plekke.
Het antwoord op de vraag waarom dit gebeurde is van beslissend belang voor de mogelijkheden om burgers te beschermen. Er was zeker sprake van mission creep maar dat lijkt een onafdoende verklaring. Er speelde immers ook een binnenlandspolitieke component in de strategieën van deze landen – de herverkiezing van Obama en Sarkozy het komende jaar. Daarnaast ging het om regime change - de regering van Khadafi moest omver worden geworpen. Het is niet onaannemelijk dat dit vanaf het begin van de operatie het doel was van de regeringen die het initiatief namen. Wie dat accepteert moet logischerwijs deze doelstelling naast die van de bescherming van burgers zetten en zich afvragen welke bepalend was voor de militaire strategie.
Door de gemaakte operationele keuzes, die voortvloeien uit de strategische doelen van de leidende NAVO lidstaten, werd één kant in een burgeroorlog ondersteund. De levens van de burgers in de gebieden gecontroleerd door de Khadafi regering, werden direct (door de bombardementen) en indirect (door de militaire operaties op de grond) bedreigd.
Resolutie 1973 bevatte in paragraaf 1 ook een oproep om te komen tot een onmiddellijk staakt-het-vuren. Die oproep is ondersteund door de
Afrikaanse Unie en de voormalige secretaris generaal van de Verenigd Naties, Kofi Annan. Elk voorstel tot onderhandeling is steeds afgewezen door de rebellen van de Nationale Overgangsraad omdat ze de eis stelden dat Khadafi eerst het veld moet ruimen. Deze voorwaarde is ondersteund door de NAVO deelnemers aan operatie Unified Protector, waarmee ze een beslissende politieke rol speelden in het interne Libische conflict.
Met het erkennen van de Overgangsraad van de rebellen op 15 juli is de door westerse landen gedomineerde Internationale Contactgroep een stap verder gegaan: de Khadafi regering werd ‘gedelegitimeerd’.
Libië-rebel
Dat was niet het doel van de oorspronkelijke VN resolutie. Door deze naar eigen inzicht op de boven beschreven manier te interpreteren wordt de internationale consensus gecreëerd via resolutie 1973 onderuit gehaald. Door het beleid van regime change te formaliseren via de Contactgroep, werd de militaire strategie van de NAVO politiek bevestigd.
Deze delegitimering van de VN heeft vanzelfsprekend gevolgen. Zowel de Russische als de Chinese regering heeft zich uitgesproken tegen de radicale herinterpretatie van de oorspronkelijke resolutie. Pogingen om vergelijkbare resoluties aan te nemen in bijvoorbeeld het geval van Syrië, zullen waarschijnlijk op een veto van die landen stuitten. Aangezien dit feit geen hindernis vormde voor de eigen vrije interpretatie van de Veiligheidsraad resolutie was het de NAVO lidstaten kennelijk niet te doen om de
burgerbevolking te beschermen maar om een onwelgevallig regiem op te ruimen. Een regiem dat in voorgaande jaren door diezelfde landen omarmd werd en ondersteund met wapenleveranties, olie en gas leverantie contracten en waarvan miljarden investeringen werden ontvangen.
De grote blijdschap over de val van een tiranniek regiem – de gruwelijkheden zijn inmiddels ruim gedocumenteerd – moet afgewogen worden tegen deze realiteit. Het moet toch te denken geven dat het beleid van deze landen verschoof met hun geopolitieke belangen. Door zich afhankelijk te maken van deze buitenlandse militaire krachten, hebben de nieuwe machthebbers in Libië zich bovendien schatplichtig gemaakt aan buitenlandse machten voor wie de belangen van de bevolking niet noodzakelijkerwijs voorop staan. Dit precedent – het inroepen van buitenlandse militaire krachten – dreigt ook in Syrië te worden toegepast. Naast eerdere uitspraken van delen van de oppositie tegen militaire interventie van buiten werden eind augustus – niet toevallig na de val van het Khadafi regiem – ook geluiden gehoord die wel zo een interventie wilden. De krachtsverhoudingen in Syrië liggen echter nog ingewikkelder dan in Libië. Terwijl de afwikkeling van het laatste conflict eind augustus nog ongewis is, zou een herhaling tegen Syrië vanwege de zeer gevoelige positie van dat land in de regio – bijvoorbeeld in relatie tot buurlanden Israel en Irak – grote
NAVO-bommen op Tripoli
chaos tot gevolg kunnen hebben; dat land zou wel eens uit elkaar kunnen vallen.
Door voorstanders van deze interventie oorlogen hier in Nederland worden oproepen uit de regio om militaire hulp graag aangehaald. Het ingaan op zulke uitnodigingen – zonder internationale legitimatie via de Verenigde Naties – valt echter zeer sterk af te raden. Goede bedoelingen zijn niet afdoende en een beleid dat daarop gebaseerd is kan rampzalige gevolgen hebben.
Het concept van burger bescherming net als responsibility to protect en ‘humanitaire interventie’ wordt ongeloofwaardig als het geassocieerd wordt met illegale buitenlandse militaire interventies. Maar dat is precies wat er in Libië gebeurd is en nu vaker dreigt te gebeuren. *
9
Een kijk op de militaire budgetten Henry Firket, AMPGN In financiële kringen wijst men met beschuldigende vinger naar de hoge schuldenlast van een groot aantal staten als oorzaak van de aanslepende economische crisis. En men eist van de betrokken regeringen dat ze nieuwe leningen fors terugschroeven om terugbetaling van de oude te kunnen blijven garanderen. Dat is redelijk hallucinant, als men bedenkt hoe deze crisis is ontstaan. Het is nog maar vier jaar geleden dat Amerikaanse banken weinig vermogende burgers aanspoorden om te lenen voor de aankoop van een huis.Als de klanten niet meer konden terugbetalen hoopten de banken de in beslag genomen eigendommen met flinke winst te kunnen verkopen. Men weet hoe het afliep: het systeem werd het slachtoffer van zijn eigen succes en vele, ook Europese, banken moesten gered worden door enorme staatssubsidies die de belastingbetaler veel geld kosten. Hoe dan ook, diezelfde financiële kringen zijn nu erg streng voor de staatsuitgaven, die slechts in evenwicht kunnen worden gehouden door aanzienlijke leningen die zullen worden terugbetaald … met nieuwe leningen, waarvan de intresten voor sommige landen onbetaalbaar dreigen te worden. Quasi alle regeringen zoeken wanhopig naar middelen om hun inkomsten en uitgaven in evenwicht te krijgen, hetzij door de belastingen verhogen (wat door sommigen erg kwalijk wordt genomen) hetzij door de uitgaven te verminderen (wat anderen dan weer niet zien zitten). Er wordt bij voorkeur gesnoeid in de sociale uitkeringen en onderwijs. Welnu, een veel grotere slokop van geld, de militaire uitgaven, ontsnapt bijna in alle landen aan de besparingen.
In tegenstelling tot de andere lopende uitgaven (werkloosheidsuitkeringen, sociale zekerheid, pensioenen enz.) hangen de militaire uitgaven in vredes-
10
tijd af van een hele reeks factoren. Er zijn namelijk objectieve gegevens, zoals het aantal militairen of de middelen van de staatskas. Maar er spelen ook minder exacte factoren mee, zoals de vermeende bedoelingen van potentiële vijanden, de geloofwaardigheid van hun dreigementen en of de staat veel of weinig spendeert aan wapentuig waarvan de praktische bruikbaarheid moeilijk te becijferen valt. Er wordt ook druk uitgeoefend door topmilitairen, die steeds de meest pessimistische hypothese zullen voorhouden, en uiteraard door de wapenhandelaars, wiens belangen voor de hand liggen. En als er oorlog uitbreekt waardoor de staat in gevaar komt is het al helemaal gedaan met tellen.
We vergelijken hieronder de uitgaven van enkele grote en minder grote landen (tabel). Alle gegevens zijn mits enig zoekwerk te vinden op het internet. De militaire uitgaven per bewoner werden berekend aan de hand van de gemiddelde belasting (in dollars), deze per actieve militair aan de hand van de gemiddelde kost inclusief soldij en collectieve uitrusting (in duizenden dollars). We hebben enkel rekening gehouden met soldaten in actieve dienst, niet met reservisten waarvan het aantal aanzienlijk kan variëren. Bij de vergelijking dient men ook rekening te houden met de belangrijke meerkost van een militaire vloot, die sommige landen erop na houden.
Zoals verwacht zijn er per land enorme verschillen in de militaire uitgaven. India en China zijn in volle ontwikkeling met een gigantische bevolking. Bijgevolg zullen hun militaire uitgaven per inwoner (of per militair onder de wapens) een stuk lager liggen dan in de rijke landen. Beide landen worden tegen directe agressie beschermd door hun uitgestrektheid. Maar waarom bedragen de Chinese uitgaven meer dan drie maal die van India? De vergelijking tussen de aartsvijanden Noorden Zuid-Korea is ook een interessante denkoefening. Noord-Korea, waarvan de cijfers “staatsgeheim” zijn, besteedt volgens betrouwbare schattingen een vierde tot de helft van zijn inkomsten aan leger en wapens, waaronder de volstrekt onbruikbare kernbommen.
Zijn het die kernwapens die tot een overdreven reactie van Zuid-Korea hebben geleid? Of zijn de uitgaven van Noord-Korea een reactie op die van Zuid-Korea dat twee maal zoveel inwoners telt en twintig keer zo rijk is? U kunt kiezen, naargelang uw ideologische achtergrond. Maar wellicht zijn deze verspillingen het resultaat van een wederzijds opbod.
Dat brengt ons bij de grote WestEuropese landen Duitsland, Frankrijk, Italië en Verenigd Koninkrijk, met een vergelijkbare ontwikkeling en bevolkingen. Waarom spenderen Frankrijk en Groot-Brittannië de helft meer dan de andere twee die, alle verhoudingen in acht genomen, niet méér uitgeven dan de kleinste Europese landen? Men moet goed beseffen dat hun kanonnen en geweren niet beter zijn, want alle wapens zijn gestandaardiseerd door NAVO-richtlijnen. Ligt het verschil niet in die nutteloze kernwapens?... Waarom geeft Australië, een land dat toch niet bepaald als oorlogszuchtig bekend staat en dat duizenden kilometers in het rond geen vijanden te bespeuren heeft, per inwoner aan defensie evenveel uit als Frankrijk en het VK, terwijl buurland NieuwZeeland genoeg heeft aan een fractie die vergelijkbaar is met de bescheidener Europese lidstaten? En welke mug heeft Saoedi-Arabië gestoken, dat dit land zo nodig 11 % van zijn rijkelijke olie-inkomsten moet besteden aan een leger dat enkel de woestijn als vijand heeft? Pakistan, dat reeds het ultieme wapen bezit en waar generaals het blijkbaar voor het zeggen hebben, heeft geen open boekhouding. Maar het is bang van India, zijn machtige buur waarmee het al zo vaak in conflict heeft gelegen. Toch zijn de militaire uitgaven van Pakistan waarschijnlijk niet zo hoog als men zou vrezen. Zijn buurland Iran daarentegen, dat zich inspant om kernwapens te bemachtigen maar daar nog niet in geslaagd is, betaalt maar liefst 34.000 dollar per militair in dienst, waarmee dit relatief arme land zich op het niveau plaatst van de rijkste landen van het Oosten. Het zijn in elk geval niet de soldijen van de militairen waar zo veel geld naar toe gaat. De beweegredenen van Israël laten zich raden. Het heeft
Land
Militaire uitgaven van enkele landen
Militair budget (miljoen $)
USA * China * Frankrijk * UK * Rusland * Japan Duitsland Saoedi-Arabië Italië Brazilië India * Zuid-Korea Noord-Korea * Canada Iran Australië Spanje Turkije Israël * Nederland Griekenland België Pakistan * (2006) Portugal Zwitserland
% van het BNP
687 4.7 114 2.2 61.3 2.5 57.4 2.7 52.6 4.3 51.4 1 46.8 1.4 42 11 38 1.8 28 1.8 34.8 2.8 24 2.9 niet gepubliceerd 20 1.5 20 2.5 19.8 1.9 18 ? 1.3 15.6 2.7 13 6.3 11.6 1.5 9.3 3.2 5.4 1.2 5.2 2.8 5.2 2.1 4.4 0.8
Bevolking (miljoen)
313 1336 65 63 138 126 81 27 61 201 1140 48 22 34 77 21 47 79 7.9 17 10.7 10.8 172 11.3 7.6
Uitgaven per inwoner ($)
2194 85 943 911 381 407 577 1555 622 139 30.6 500 ? 588 257 943 383 197 1645 682 859 500 30 460 579
Uitgaven per actieve militair (x 1.000 $) 155 50 270 328 51 223 186 178 130 220 26 37 ? 304 34 344 142 31 73 99 59 135 8 (?) 120 200
Enkele landen hebben geen leger, omdat het is afgeschaft (Costa Rica) of omdat hun defensie verzekerd wordt door een ander land (vaak ex-kolonies) * kernwapenmogendheden
atoombommen en spant zich tot het uiterste in om de tegenstellingen tussen de Arabische buurlanden aan te wakkeren. Het geeft per inwoner meer dan 1.600 dollar uit, waarmee op het op de tweede plaats in de wereldranglijst van verspillers komt te staan.
Dichter bij ons worden we dagelijks bestookt met berichten over de kolossale schuldenberg van Griekenland, dat met failliet wordt bedreigd als het niet drastisch snoeit in zijn uitgaven. Griekenland heeft evenveel inwoners als België maar beduidend minder inkomsten. Nochtans bedraagt zijn militair budget meer dan het dubbele dan dat van ons. (Het lijkt onwaarschijnlijk dat het wassen en strijken van de pittoreske klederdracht van de Atheense Evzonen deze uitgaven rechtvaardigt). Toch schijnt daar niet aan geraakt te mogen worden. De NAVO waakt. Portugal, de andere slechte leerling van de financiële klas, geeft aan zijn leger ook al evenveel geld uit als België hoewel het over heel wat minder inkomsten beschikt. Sommige Grieken
kunnen dan nog als excuus de vijandigheid aanvoeren van de Turkse buren – nochtans hun partners in de NAVO – maar dat argument gaat niet op voor Portugal, land aan het westelijk uiteinde van Europa, waarvan de inkomsten zo’n militair budget nauwelijks kunnen torsen. Beide landen kenden niet zo lang geleden nog een militaire dictatuur, die zich toen rijkelijk heeft bediend. Wellicht ziet men hier nog de overblijfselen van deze nefaste periode. En dan komen we bij de koploper van de militaire verspillingen: de Verenigde Staten die in hun eentje 43% van het werelddefensiebudget uitgeven. En een deel van de kosten van de kernwapens wordt dan nog door het Ministerie van Energie gedragen in plaats van door het Pentagon! Alles is in voorraad: kernwapens à volonté (hoewel het er al minder zijn dan tevoren), antiraketsystemen, die men ons overigens ook wil verpatsen (om ons te verdedigen tegen wie?), vliegdekschepen en allerhande vernuftige wapensystemen die veel geld kosten en vaak weinig wettelijk zijn (granaten met verarmd urani-
um, enz…). Ongetwijfeld zijn de zinloze oorlogen waarin de VS de laatste tien jaar verwikkeld zijn verantwoordelijk voor deze ontspoorde uitgaven. De situatie weerspiegelt nog steeds het psychologisch klimaat van de Koude Oorlog, toen er wedijver was met Rusland, die gelukkig verbaal is gebleven. Dat laatste land heeft zich sindsdien trouwens op het niveau geplaatst van de minder oorlogszuchtige Europese landen zoals België.
Verschillende Amerikaanse presidenten hebben gepoogd de militaire uitgaven te verminderen. Zo slaagde Clinton erin deze terug te schroeven tot een derde op het einde van zijn carrière. Maar toen Bush junior arriveerde schoten de budgetten van het Pentagon weer de hoogte in. Sindsdien zijn ze weer verdubbeld, zijn ze een van de motoren van de economie en stijgen ze tot een bedrag dat de schulden van het land evenaart. Wat betekent dat ze ofwel betaald worden met niet bestaand geld, door biljetten te drukken die niet gedekt zijn door reële bezittingen, ofwel met leningen, waar buitenlanders nog steeds massaal op inschrijven. Obama lijkt vol goede bedoelingen, maar verwezenlijkte nog maar weinig op dat gebied. Het is moeilijk om de buitenlandse schulden van de VS correct in te schatten, omdat niet alleen de federale overheid maar ook staten en steden leningen kunnen uitschrijven, zolang ze maar gedekt worden door de centrale overheid. Republikeinse politici benadrukken dat het “normaal” is dat de grootste wereldmacht ook de grootste militaire uitgaven heeft. Als men op deze weg verder gaat, zal de voorspelling die president Eisenhower bij zijn afscheidsspeech deed meer en meer werkelijkheid worden: “De groeiende invloed van het militair-industrieel complex riskeert de grootse bedreiging voor de democratie te worden”. Men zou er kunnen aan toevoegen: en voor de vrede. En Eisenhower, die de interne keuken maar al te goed kende, wist waarover hij het had. * Economie et dépenses militaires, door Henri Firket, verscheen in de nieuwsbrief van de AMPGN (Association Médicale pour la Prévention de la Guerre Nucléaire, Franstalige Belgische afdeling van IPPNW) en werd vertaald door Hugo D’aes.
11
Over het effect van gruwelijke oorlogsfoto’s technologie bepaalde slachting was verworden. De tekening waarin een groep keuringsartsen een skelet Kriegsverwendungsfähig verklaart, is daar een van de medische vertalingen van die opvatting.
Leo van Bergen ‘Het helpt niets’, verzuchtte Rutger Pontzen in een artikel in de Volkskrant (26-3-2011) naar aanleiding van de foto’s geplaatst in Der Spiegel van en over een Amerikaans moordcommando, waarvan een der leden inmiddels een 24-jarige gevangenisstraf tegen zich heeft uit horen spreken. Het maken en/of het publiceren van gruwelijke oorlogsfoto’s of -tekeningen gebeurt, aldus Pontzen, om oorlog aan te klagen, maar behalve een direct effect van afschuw bij de kijker veroorzaken ze geen rimpeling in een glas water. Het idee zou zijn dat als maar genoeg mensen dergelijke beelden zagen, oorlog als vanzelf zou verdwijnen, maar dat getuigt, zo zegt Pontzen impliciet, van grote naïviteit. Dat is echter alleen maar zo omdat we nu weten dat deze met name in het Interbellum populaire opvatting, bijvoorbeeld bij toch bepaald schrandere types als Virginia Woolf of Käthe Kollwitz, door de Tweede Wereldoorlog is gelogenstraft. Over de bedoelingen van het publiceren van gruwelijke oorlogsfoto’s valt echter heel wat meer te zeggen dan louter dat zij aanklagen, nog afgezien van de vraag of zij inderdaad ‘de waarheid over oorlog’ weergeven gezien de problemen voortkomend uit zaken als framing, retouchering, enscenering, bijschriften, plaats en tijd van publicatie. Goya wilde met zijn Desastros de la Guerra vooral aantonen tot wat voor slechts een bezettende macht in staat is als zij zich geconfronteerd ziet met een zich verzettende bevolking (zie ook Atjeh, de beide wereldoorlogen, Vietnam en Irak). In 1915 publiceerde de Nederlandse arts Van Tienhoven gruwelijke foto’s over de oorlog in Servië, met als enige be-
12
doeling bewijzen voor Oostenrijkse oorlogsmisdaden openbaar te maken. Goya’s enige echte artistieke opvolger, oorlogsvrijwilliger Otto Dix, was te zeer een Nietzscheaan om diepdoorleefde pacifistische bedoelingen te hebben met zijn over WO I handelende serie Krieg, met daarin de nodige beelden van verminking en psychisch lijden. Hij wilde gewoon tekenen wat hij had gezien en dat was nu eenmaal weinig fraai. En Georg Grosz, eveneens tekenend over de oorlog van 1914-1918, wilde het letterlijke en figuurlijke verlies van humaniteit weergeven ten gevolge van het feit dat oorlog tot een door
Het beëindigen van oorlog was wel de expliciete bedoeling van het in 1924 uitgekomen fotoboek Krieg dem Kriege van de Duitse antimilitarist Ernst Friedrich, een boek dat Susan Sontag omschreef als fotografische shock-therapy en waarvan ze zei dat als foto’s inderdaad oorlog onmogelijk hadden kunnen maken, Krieg dem Kriege het wel zou zijn gelukt. Vooral de sectie genaamd ‘Het gezicht van de oorlog’, met vele hem door medici clandestien aangeleverde foto’s van gezichtsmismaakten en invaliden, was even indrukwekkend als afschuwwekkend.
Zo’n antioorlogseffect werd gevreesd door sommige Amerikaanse (medisch-)militairen toen in 2008 enkele artsen gruwelijke foto’s wilden publiceren van in Afghanistan en Irak gewond geraakte soldaten en burgers. Dat kon alleen maar tot afname van oorlogssteun leiden. De auteurs lieten echter weten dat, zelfs als dat zo was, dit publicatie niet mocht tegenhouden. Een dergelijk boek was hoogst noodzakelijk ter voorbereiding van nieuwe artsen op de horror die hen te wachten zou komen te staan. Uitgave van War Surgery had uitdrukkelijk geen antioorlogsbedoeling, maar diende tot training van toekomstige artsen. De begeleidende teksten waren dan ook volledig medisch van aard. Het is dus zeer de vraag of al deze tekeningen en foto’s inderdaad ‘niet hebben geholpen’ alleen maar omdat ze niet tot het einde van oorlog hebben geleid.
Afghanistan civilian killteam
Ten eerste was het dus helemaal niet de bedoeling van al die foto’s en tekeningen om een einde aan iedere oorlog te maken. En ten tweede zegt
Pontzen zelf al dat de tekeningen van Goya pas in 1863 werden gepubliceerd (waarom toen wel?). Wellicht hebben ze daardoor onbewust een rol gespeeld bij het opstellen en ondertekenen van de eerste Conventie van Genève één jaar later, een proces dat veel makkelijker en sneller verliep dan velen hadden verwacht, al had dat naast humanitaire ook militaire redenen. Misschien hebben de antigifgastekeningen van bijvoorbeeld Louis Raemaekers meegeholpen aan de totstandkoming van het Geneefse Gifgasprotocol van 1925. Volgens journalist H.S. Villard hebben zij in ieder geval meer dan wie of wat dan ook bijgedragen aan de afkeer van chemische oorlogvoering. Zeker is dat de foto’s van Friedrich het anti-oorlogssentiment van rond 1930 sterk hebben beïnvloed. Zeker is ook dat de vele foto’s van concentratiekampen een rol hebben gespeeld bij de veroordeling van oorlogsmisdadi-
De trots van de familie
gers en het opstellen van de vierde Geneefse Conventie (1949), gericht op de bescherming van burgers.
Kortom: de bedoelingen van de schilders en fotografen zijn divers, de bedoelingen van degenen die de tekeningen en foto’s publiceerden zo mogelijk nog diverser (en dan heb ik het nog niet over de bedoelingen of de perceptie van degenen die naar de tekeningen en foto’s kijken). Maar zelfs als de tekeningen en foto’s niet volledig hebben geleid tot waarvoor ze eigenlijk waren bedoeld, en zelfs als we aannemen dat die bedoeling wél was to end all wars, dan nog wil dat dus nog steeds niet zeggen dat zij geen effect hebben gehad, al is dat effect niet altijd zichtbaar, laat staan meetbaar.
En wat het effect van War Surgery betreft: dat boek kan alleen maar het effect hebben gehad waarvoor het
was bedoeld. Iedere arts die naar een oorlogsgebied vertrekt en het heeft ingezien, kan nauwelijks nog zeggen niet te hebben geweten wat hem of haar te wachten stond. *
Louis Raemaekers, the gas fiend
13
Componisten en het thema ‘Oorlog en Vrede’
CerAmony, een Canadese popgroep Christien Mudde We maken ditmaal een uitstapje buiten de klassieke muziek, want natuurlijk staat de tijd niet stil en maken ook nu vaak nog jonge mensen muziek geïnspireerd op het thema “Oorlog en Vrede”. Zo’n geïnspireerde en inspirerende muzikale groep ontmoette ik op het congres “25 jaar Tsjernobyl” in Berlijn, waarvan u mijn verslag in het vorige nummer kunt vinden. Deze twee jonge mensen van aboriginal afkomst proberen de stem te vertolken van de jeugd van het Cree volk van St. James Bay ten noorden van Quebec. Tijdens het congres vulden zij regelmatig de ruimte tussen de uiterst serieuze lezingen op. Het was even wennen. Ik ben geen kenner, dus om te zeggen welke vorm van eigentijdse muziek uit de jongerencultuur het was? vraag het me niet. Gelukkig bleek uit hun website dat ze zich niet beperken tot één genre of stijl, dus het is toch wel goed. Inspirerend en verfrissend was het in elk geval wel en aanstekelijk, hoe deze twee jongens hun “boodschap” over het voetlicht brachten. Ik zal u dan ook niet vervelen met een volkomen ondeskundige muzikale analyse, maar iets vertellen over hun achtergrond en over de songs die ze schrijven.
De naam CerAmony (waarbij de A is voorgesteld als een heilige ceremoniële tent) is gekozen, omdat ieder ras, volk of religie gebruik maakt van ceremonieën, dus een universeel begrijpelijke naam. CerAmony is trots op de Cree cultuur, maar hun boodschap is universeel in die zin, dat in de huidige tijd veel oorspronkelijke culturen dreigen te verdwijnen. Een belangrijk onderwerp in hun muziek is de teloorgang van de Cree cultuur. De Cree´s zijn
14
een aboriginalvolk in het noorden van Canada. In 1975 werd de eerste Paix des Braves tussen de Cree´s en Inuits van Noord-Canada met de Canadese regering gesloten, waarbij een grote mate van autonomie werd gegarandeerd. In 2002 volgde een tweede Paix des Braves, die de verkoop regelde van de twee grootste rivieren in het Creeland, door de Cree´s ten noorden van Quebec (aan James Bay) aan de Canadese regering en tevens de vorming van een Cree Mineral Exploration Board. Dit alles voor de som van 3,5 miljard dollar. Natuurlijk vreest men dat er ook uraniummijnbouw gaat komen met alle desastreuze gevolgen voor mens en milieu. Met de belofte dat de Cree´s hierdoor welvarender worden is ermee ingestemd, maar velen vrezen de teloorgang van de Cree-cultuur. De jeugd studeert nu vaak ver van huis volgens de regels en normen van de Westerse beschaving en wordt wat zij noemen First Nations assimilated sons. In hun liederen speelt ook het verlangen naar vrede een grote rol.
Pakesso Mukash werd geboren op Fort George Island en groeide op in Whapmagoostui en Montreal. Van jongs af aan was hij spiritueel geïnspireerd door zijn Abenaki-afkomst die in zijn naam Pakesso tot uiting komt. Die spiritualiteit behoedde hem voor de valkuilen waar veel van zijn leeftijdsgenoten in terecht kwamen, alcoholisme en drugs. Het gaat in zijn poëzie over de grootsheid van het opstaan voor zichzelf en z’n volk. Poëzie, die begon in angst (zoals in zijn lied: First Son) en zich geleidelijk aan ontwikkelde tot woorden van hoop en zelfbewustzijn, zoals in hun grootste hit The Last Great Men. Zijn inspiratie vond hij onder meer bij de Beatles, Simon and Garfunkel en Guns N’Roses. Pakesso speelt de toetsen en zingt.
Uit: First Son (rappend gezongen):
This ain’t exactly what I wanted to become A First Nations assimilated son
I never wanted to be down on my knees to plead, bleed and receive
What you wanted to give me A pen and paper, First Nations eraser Devastate in the state of a Nation to Nation understanding That’ll never be understood by neither me or you Unless you want me to be what you want me to be And that’s as white as the white of your teeth When you smile and say nothing in the world is for free
History tends to come around the bend And lend itself to the end destruction of men But I refuse to lose all my red in your blues And I choose to use what I never gave in to you My heart, my soul, never meant to be under control My spirit, my mind, getting stronger with the passing of time This ain’t exactly what I wanted to become....
Cree Grandfather I want to walk where you have walked Grandfather I want to see where you hunted Grandmother I want to sleep where you made a home Grandmother I want to know how to live my life
En uit:The Last Great Men
We are sent down south to get an education With the expectance that we will help our communities And become fighters and protect the Cree land But’s being destroyed before we can come home Where will be able to hunt so that we can be the true Cree that we were meant to be?
Everything that we as a Cree people are today Is in the hands of a generation that is passing away All of our legends, our stories and traditional ways Are threatened by the arrival of the modern day What will we than become when we’ve
hem terug zal brengen bij de waarden, die dat volk altijd vertegenwoordigde)
Ghost, what a vision, mirage and a dream So close and yet so far from me Light up in the world at those you meet Break their hearts with your naivety Teach them to forgive with a smile
lost touch with our roots
Nuhkuu (= grootmoeder) I thought I heard you say that the time has come For you to pack your things and make your way back home To the land of the Cree...
Nuumshu (=grootvader) I now turn to you I can see the trail? but I can’t find you I can feel the tears but I refuse to cry..
N’danshkuushiimmch (= mijn voorouders) I look to the north, west, east and south.... And I know that we’ll meet again because I’m the grandson of the last great men.
Zanger Mattew A. Iserhoff is het grootste muzikale talent van de twee. Al op 3-jarige leeftijd, op een cassette recorder opname was dat duidelijk en hij was al vroeg in de ban van muziek. Met het opgroeien werd hij zich meer en meer bewust van de spirituele kracht van muziek, hoe muziek invloed kan hebben en veranderingen in de wereld kan bewerkstelligen. Hij probeerde tal van muzikale stijlen (zoals Indigenous), die de sound van CerAmony zouden vormen. Zijn muzikale filosofie is dat muziek verenigt en dat een musicus zich niet moet beperken tot één enkel genre. Zijn stem kan rappen, hoog zweven of fluisteren en is als het ware de uiting van zijn vrije geest, waaruit de melodieën van CerAmony geboren worden. Maar de teksten en de muziek van de songs maken hij en Pakesso vaak samen, dus de taakverdeling is niet strikt.
You leave us behind and leave the light on So we can find our way back home. Daughter of the time of war the day will come for you I know To see the day that gun shoots no more The seeds of peace will have been sown
en uit: Shine Alive
Oh how far you’ve come From the shadow of the bomb Oh how far you’ll go Once you learn to walk with hope
Oh how beautiful The children have become Oh let the truth be known The love of man can grow
Mother of the passing age Cleanse yourself from all your pain Caress the hand of those who change Forgive the ones who’ve lost their ways When we’ve had enough Of war tragedy Our minds will become The weapons of peace.
en uit: Guns
Deze woorden zijn voor mij zeer ontroerend. Jonge mensen als Pakesso en Matthew zijn een bron van inspiratie en hoop. Hun muziek is gemaakt voor de massa’s en omvat vele genres en dus is hun bereik groot. Ik wens hen een grote toekomst. *
Hun muziek is via hun website www.ceramony.ca te horen.
(het is een lied over de Geest van het Cree-volk, waarin hij gelooft, dat die
Uit: Ghost
15
Frederik van Eeden (1860-1932) drijvende factor (l'art pour l'art) sloot niet aan bij zijn levensvisie.
Nico Vroenhof De reeks ‘Erflaters van de Vredesbeweging’ beschrijft een reeks persoonlijkheden die hebben bijgedragen tot de vredesbeweging.Veel mensen hebben zich in de loop van de geschiedenis ingespannen om een einde te maken aan het intentioneel doden of op andere manieren uitschakelen van mensen. Meestal ging het om idealisten, soms om mensen die met praktische voorstellen kwamen. In de verschillende bijdragen wordt getracht na te gaan waarin ze lukten of mislukten en waarom dit gebeurde. Een bijzondere plaats wordt ingenomen door de dichter, romancier, toneelschrijver, arts en psychiater, wetenschapper en filosoof, sociaal geëngageerd hervormer en vredestichter, Frederik van Eeden. Buiten het wetenschappelijke hield hij zich bezig met esoterie en transcendentaal denken. Hij was controversieel in zijn tijd en blijft na 100 jaar nog altijd een typisch vertegenwoordiger van het naïeve vredesactivisme. Zeker wat betreft de vaagheid en tegenstrijdigheden van de idealen en het door elkaar mengen van verschillende doelstellingen. Frederik van Eeden groeide op in een milieu waarin kunst en wetenschap een belangrijke rol speelden. In 1878 ging hij medicijnen studeren in Amsterdam. Na zijn promotie vestigde hij zich te Bussum als huisarts, maar al snel specialiseerde hij zich geheel in psychotherapie. In het begin van de jaren tachtig van de negentiende eeuw speelde Van Eeden een belangrijke rol in het studentenleven in Amsterdam en publiceerde hij zijn eerste artikelen en blijspelen. Hij werd lid van de letterkundige vereniging Flanor en richtte in 1885 met Frank van der Goes, Willem Kloos, Willem Paap en Albert Verwey het tijdschrift De Nieuwe Gids op, dat de spreekbuis van de Beweging van
Leven
16
Frederik van Eeden
Tachtig zou worden. De Tachtigers zetten zich af tegen de Victoriaanse domineespoëzie, die populair was in de tweede helft van de negentiende eeuw.
De eerste afleveringen van De Nieuwe Gids bevatten delen van het door Van Eeden geschreven allegorisch sprookje De kleine Johannes, dat in 1887 in boekvorm werd uitgegeven. Dit sprookje dat voor vele generaties scholieren verplichte literatuur was, verdeelt de jeugd in vier fases: de fase van de ongerepte kinderlijke staat (Windekind), de puberteit waarin de zinnelijkheid ontwaakt (Robinetta), de overgang naar de adolescentie waarin de drang naar het rationele overheerst (Cijfer, Pluizer) en de overwinning daarop met het kiezen voor de mensheid (De Ongenoemde). Het verhaal bevat allerlei autobiografische elementen. Zo correspondeert de samenstelling van het gezin met de familie waarin Frederik van Eeden opgroeide. Hij gaf aan de hoofdpersoon de naam van Johannes, de naam van zijn oudste broer. Hij wekte op die manier de indruk dat hij de plaats innam van zijn broer. Deze oudere broer was zowat het zwarte schaap van de familie. Hij studeerde slecht en na verschillende mislukkingen trok hij naar India. Daar volgde een psychische instorting die eindigde in zelfmoord. In 1894 trad van Eeden uit de redactie van De Nieuwe Gids. De nadruk die de Tachtigers legden op de esthetiek als
In 1886 trouwde Frederik van Eeden met Martha van Vloten. Ze kregen twee zoons. Over het leven en de dood van zijn zoon Paul schreef hij het boek Paul's ontwaken. Ze scheidden in 1907 en het zelfde jaar hertrouwde hij met Geertruida Woutrina Everts, met wie hij eveneens twee zoons kreeg. In zijn latere leven hield Van Eeden zich hoe langer hoe meer bezig met significa (leer van de taal als middel waarmee mensen elkaar beïnvloeden) en spiritisme (geloof dat stelt dat de mens na zijn dood in staat is om met andere, nog levende mensen te communiceren). In 1897 verscheen zijn Redekunstige grondslag van verstandhouding, dat wordt beschouwd als de eerste Nederlandse tekst over de significa. Hoe problematisch is het, aldus van Eeden, dat elk woord zijn betekenis pas in de zin krijgt? De grote “geestesvergiftiging” vindt plaats door verkeerd gebruik van woorden als “eer”, “klassenstrijd”, “idealisme” en “utopie”. Het grote geneesmiddel tegen deze geestesvergiftiging zou significa zijn, de leer die zuiveren en reinheid centraal stelt. Heel duidelijk is het allemaal niet.
Psychologie, Parapsychologie, Spiritisme en Religie
Parapsychologie en spiritisme moesten bij Van Eeden de brug slaan tussen religieuze verlangens en het wetenschappelijke geweten. Hij was sterk onder de indruk van Frederic W.H. Myers die via wetenschappelijk onderzoek het bestaan van de menselijke ziel wilde aantonen. Van Eeden was een verdediger van het begrip “levenskracht”. Toch vond hij dat men natuurwetten (die binnen tijd en ruimte functioneren) niet mocht gebruiken om transcendentale verschijnselen te verklaren. In de loop van de jaren kreeg hij het steeds lastiger om de grenzen tussen geloof en wetenschap af te bakenen. Het conflict tussen zijn idealen en de weerbarstige werkelijkheid van alledag nam vanaf zijn veertigste levensjaar nog maar toe. In 1900 ver-
scheen zijn psychologische roman Van de koele meren des doods, die sindsdien vele malen herdrukt is en nog steeds gelezen wordt. Hierin stelt Van Eeden de helende waarde van religie en psychotherapie tegenover fatalistisch denken. In 1982 werd dit boek verfilmd door Nouchka van Brakel met Renée Soutendijk in de hoofdrol. Het verhaal speelt zich af in de negentiende eeuw en beschrijft het leven van Hedwig Marga de Fontayne. Zij is een gevoelige en intelligente vrouw die haar emoties niet in overeenstemming kan brengen met de realiteit. Ze is jong en weet het hart van vele mensen te veroveren door haar schoonheid en spontaan karakter. Na de dood van haar moeder raakt haar vader aan de drank en is hun geld snel op. Ze trouwt met Gerard Wijbrands, maar loopt uiteindelijk weg met een pianist, Ritsaart, naar Engeland. Ze krijgt een kind, dat al binnen enkele maanden na de geboorte sterft. Met het dode kind in een koffertje gaat ze naar Parijs waar ze verslaafd raakt aan morfine en in de prostitutie gaat om die verslaving te bekostigen. Ze komt terecht in een ziekenhuis Hôpital de la Salpêtrière, waar ze in contact komt met kloosterzuster Paula, die haar van haar verslaving af weet te helpen. Hedwig keert weer terug en brengt haar laatste jaren door bij een boerenfamilie, die vroeger op hun erf woonde. Van Eeden was niet alleen een verwonderde toeschouwer van deze wereld. Hij wilde ook mee bepalen hoe mensen zouden moeten voelen en denken. In 1887 schrijft Van Deyssel hem: Jij houdt zoveel van de andere menschen dat je graag had dat zij leerden denken en doen zoo als jij bepaald gelooft dat het beste is, terwijl het voor mij onverschillig is hoe zij denken en doen. Op 3 augustus 1882 noteert hij in zijn dagboek dat onbaatzuchtig liefhebben het leidend beginsel in zijn leven is. Iets van de Tolstoj-achtige sociale hervormer die van Eeden later zou worden is hier al te bespeuren. Ondanks die drang tot naastenliefde moet hij echter constateren dat hij soms ook een grote afkeer heeft van het grootste gedeelte van de mensheid. Mensenhaat en mensenliefde komen beide in De kleine Johannes voor. Op het einde van het boek heeft Van
Wereldverbeteraar
Eeden zijn alter ego Johannes na diens strijd met Cijfer en Pluizer de weg laten kiezen naar het Oosten, waar de mensheid is en haar weedom. Op het einde van de jaren tachtig groeit in hem de overtuiging dat hem wat de sociale kwesties betreft een taak wacht. Het enge conservatisme waarmee zijn vader hem had grootgebracht kon hij doorbreken. Hij spiegelde zich aan Multatuli en Tolstoj wiens roem als sociale hervormer steeds groter werd. Hij verdiepte zich in het socialisme en raakte er steeds meer van overtuigd dat sociale en morele vooruitgang niet alleen een zaak van de wetenschap was. Hij stelde dat de mens in de loop van de evolutie moreler was geworden en dat er een toename van humaniteit was dank zij die “morele intuïtie”. Om die “morele intuïtie” te verklaren beriep hij zich op de evolutieleer van de in die tijd beroemde filosoof en socioloog Spencer. Volgens Spencer konden eenvoudige nuttigheids-ervaringen (een term van Van Eeden) door overerving zich in de volgende geslachten tot “een intuïtief begrip van goed en kwaad bestendigen”.
Vanaf 1897 trad Van Eeden nadrukkelijk naar voren als geneesheer van de zieke maatschappij. De maatschappij zag hij als een organisme dat door verschillende oorzaken ontregeld was. Hij meende dat het zijn taak was niet alleen een diagnose te stellen maar ook een therapie aan te bieden. Volgens hem was een van de oorzaken van de ontregeling het eigendomsrecht op grond en productiemiddelen. Hij bestudeerde verschillend bestaande coöperatieven in Nederland en België. Zijn plannen om een nieuw soort samenleving op te richten stootten op weerstand en zelfs hoon. De in die tijd bekende Berlijnse arts Franz Oppenheimer schreef: Was Sie vorhaben, ist schon zweihundert Mal versucht worden und 200 Mal gescheitert! Toch zette hij door en stichtte de Walden-kolonie. Aanvankelijk werd Walden, de leefgemeenschap van van Eeden, of 'kolonie' zoals dat toen genoemd werd, vooral bevolkt door artistiek ingestelde jongeren uit de meer welgestelde klassen, die droomden van een idyllisch herderlijk bestaan op het platteland. Ook woonden er neurotische patiënten die bij de psychiater Van Eeden een arbeidsthera-
pie volgden. Later kwamen er meer arbeiders naar Walden die zelfstandig, dat wil zeggen zonder door bazen op hun vingers gekeken of door opzichters gecommandeerd te worden, hun levensonderhoud wilden verdienen. Deze verschuiving hing voor een deel samen met de ontwikkeling van Van Eedens denkbeelden over binnenlandse kolonisatie. Hij begon met Walden om voor zichzelf en een paar anderen de gelegenheid te scheppen een beter leven te leiden. Dit beperkte doel bevredigde Van Eeden al snel niet meer. Walden mocht geen geïsoleerde vrijplaats blijven voor de happy few, maar moest een sociaal-economische omwenteling op gang brengen die heilzaam was voor iedereen.
Na een aanloopperiode van twee jaar waarin zowel bewoners als reglementen elkaar snel opvolgden werd Walden in 1901 een collectieve coöperatie, dat wil zeggen een woonen werkgemeenschap die uitging van de leefregel: geven naar krachten en nemen naar behoefte. In 1903 gaven de bewoners deze organisatievorm echter weer op en werd Walden tot het faillissement in 1907 een vereniging van productieve associaties. Hieronder verstond men de wisselende groep bedrijfjes die op Walden gevestigd waren, plus de bewoners van de zogenoemde hutten die op het landgoed gebouwd waren. Walden telde een bakkersgroep met bezorgers, suiker- en chocoladebewerkers; tuinbouwers die hun waren in de omringende villawijken en in de stad uitventten; een timmermanswerkplaats; en een pension in het 'groote huis', de villa die op het landgoed stond. Iedere groep bepaalde onderling wie werd toegelaten als aspirantkolonist en regelde beleidskwesties die deze specifieke groep aangingen onderling, bijvoorbeeld of nachtarbeid gewenst was. De vereniging had een boekhouder in dienst die ook de financiële administratie van de groepen voerde. Van Eeden was voor de buitenwereld het gezicht van Walden maar hij stond eigenlijk min of meer buiten het werkverband. Hij droeg niet veel bij aan de productie en zonderde zich graag af om te schrijven en studeren. Hij was op Walden niet geliefd en hij kreeg te maken met veel tegenwerking. De zaak werd op de spits gedreven in
Vervolg op pagina 18
17
Vervolg van pagina 17
1906 toen de algemene vergadering Van Eeden ontsloeg als lid, officieel omdat hij niet deelnam aan de productie, in werkelijkheid omdat vooral de goeddraaiende bakkersgroep zijn inmenging wilde voorkomen. Zij vreesden hun winsten met de verlies lijdende tuingroep te moeten delen. De bakkersgroep verliet de coöperatie en pogingen om nieuwe mensen aan te trekken mislukten. Door dit conflict was Van Eeden genoodzaakt het project Walden in 1907 te beëindigen. Het experiment van 1898 tot 1907 is voor de ontwikkeling van het socialisme in Nederland van betekenis geweest. Fredrik van Eeden maakte tijdens een rondreis in Zweden kennis met de 16 jaar jongere psychiater Poul Bjerre (1876-1964). De combinatie van moraal, geld en intellect bij de Zweed, een combinatie waar hij zijn leven lang door gebiologeerd was, sprak hem aan. Net als van Eeden was Bjerre als psychiater geïnteresseerd in het onderscheid tussen ziekte en gezondheid, neurose en stabiliteit. Hij genoot veel faam en was bevriend met Freud en Jung. Tijdens zijn verblijf in Zweden werd van Eeden verteld dat hij in aanmerking kon komen voor de Nobelprijs van de vrede. Dit zou voor hem een geweldige sprong kunnen betekenen. In één klap zou hij zijn vijanden in Nederland verpletteren en uit de financiële problemen zijn. Maar het was Nederland zelf dat de kandidatuur moest stellen. Dit verliep moeizaam. Na een vergeefse poging in 1912 zou van Eeden nog enkele keren vergeefs een poging wagen.
Vredesapostel
Op 16 oktober 1916 – het tweede jaar van de Grote Oorlog – schreef Bjerre hem met de vraag of hij deel wilde uitmaken van een vredesmissie. Bjerre had eerder al teleurstellende ervaringen gehad o.a. met de zogenaamde Fordexpeditie. Henry Ford, de autobouwer, vond vanaf het begin van de oorlog dat oorlog een verkwisting was, een resultaat van slecht management. Het was Fords plan de oorlog door onderhandelingen te beëindigen, waarbij personen uit neutrale landen als tussenpersonen zouden optreden. Bij de pacifisten was er een groot enthousiasme voor Fords plan. Ford huurde een groot schip dat samen met de pacifisten naar Europa
18
voer met de kreet Out of the trenches by Christmas. De reis werd een totale mislukking en de Ford-expeditie werd geridiculiseerd. Nadien waren een aantal deelnemers tot de overtuiging gekomen dat er in het verborgene moest gewerkt worden. De vraag aan van Eeden was of hij, als bewoner van een neutraal land, samen met Bjerre naar Parijs zou willen gaan. Ze zouden elkaar in Londen ontmoeten. Van Eeden sprak met zijn vriend Loudon, de Nederlandse minister van Buitenlandse zaken. Deze toonde direct belangstelling en gaf hem een introductie bij de Duitse ambassa-deur. Op zondag 31 december 1916 vertrok hij. In Londen bezocht hij de Nederlandse ambassadeur en lunchte met de Amerikaanse gezant. Op 18 januari kreeg hij eindelijk een onderhoud met de Lloyd George, de eerste minister van Engeland. Deze gaf toe dat een geheime conferentie nodig was en waarschijnlijk ook plaats zou vinden. Maar voorlopig vond hij het nog “prematuur”. Van Eeden keerde terug naar Nederland en bracht nadien verslag uit bij de Duitse ambassadeur, Rosen.
De gesprekken bleven aanslepen. Aan Bjerre schreef van Eeden dat hij de indruk had dat Berlijn hem aan het lijntje hield. Dit kon volgens hem zo niet doorgaan en hij wilde aan de ambassadeur een termijn van drie weken stellen waarbinnen Berlijn met zijn minimumvoorwaarden voor vrede zou komen. Gebeurde dat niet dan zou hij openbaar maken dat niet Engeland maar Duitsland de oorlog verlengde. Bjerre schrok zich haast dood toen hij het plan vernam. Hij telegrafeerde onmiddellijk: “Dein Plan absolut verwerflich”.Van Eeden beloofde zijn geduld te bewaren. Dat Rosen hem aan het lijntje hield kwam misschien doordat deze hem geen serieuze onderhandelingspartner vond. Maar waarschijnlijker is nog dat Rosens houding ook te maken had met het feit dat hijzelf vanaf februari 1917 bezig was een conferentie voor te bereiden, waarbij socialisten uit verschillende landen betrokken waren. Van Eeden als vredesonderhandelaar was geen succes. Het is ook moeilijk voor te stellen dat een persoon als hij, die niet in staat was met zichzelf en
zijn directe omgeving in vrede te leven, die zich door verspreide interesses niet langdurig op één taak kon concentreren en die bovendien politiek niet neutraal was, een goede geheime onderhandelaar zou kunnen zijn. Vooral na de Eerste Wereldoorlog werd hij aangetrokken door het katholicisme. Tijdens spiritistische séances traden mediums op die onder sterke katholieke invloed stonden. Maar vooral zijn kennismaking met de jezuïet Jacques van Ginneken, was van grote betekenis. Deze was hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde. Hij was een dynamische persoonlijkheid en Brabants luidruchtig. Hij droeg het hart op de tong en betoverde zijn gehoor met een soort openbare biecht waarbij hij vaak in tranen uitbarstte. Van alle kanten werd op van Eeden ingewerkt om hem over de drempel te halen. Zijn vrouw Truida praatte met fanatieke geloofsijver op hem in. De monniken in de Sint-Paulus abdij waar hij soms verbleef deden met hun gezang een beroep op zijn esthetische en religieuze gevoelens. Andere bekeerlingen – Jan van Gennep en Pieter van der Meer de Walcheren – vertelden over hun ommekeer. Maar vooral zijn eigen gezin was van doorslaggevende betekenis. Hij was diep geroerd toen zijn kinderen Evert en Hugo bij hun doopsel voor het altaar knielden. Uiteindelijk nam hij zijn beslissing. Katholiek Nederland was blij. Maar buitenlandse vrienden begrepen totaal niets van zijn beslissing. Het proces van geestelijke aftakeling dat aan het einde van de Eerste Wereldoorlog begon, manifesteerde zich in de laatste tien jaren van zijn leven steeds duidelijker. Het was een pijnlijk en onwaardig proces waarvan hij zich vaak goed bewust was. ... Hier sta ik nu, als een mislukt profeet. De waereld gaat aan mij voorbij – ze bekommert zich niet om mij…, schreef hij in 1925. Zijn geheugen ging achteruit. Zijn geschrift dat eens mooi en krachtig was werd zwak en onduidelijk, al kon het op sommige dagen weer normaal zijn. Van Eeden werd mager. Zijn rug was gebogen. Het grote witbehaarde hoofd hing naar voren. Zijn ogen staarden in de verte. Op donderdag 16 juni 1932 stierf van Eeden. Een week voor zijn dood had hij een aanval van bronchitis
Laatste jaren
Column
Voorspellen Leon Wecke
Waarzeggers zijn er altijd geweest. De toekomst zou voorspelbaar zijn. Immer bleken daartoe begaafden in glazen bollen te kunnen kijken. En nog steeds worden toekomstverkenningen ondernomen door kwakzalvende halvegaren tot hoog wetenschappelijke instituten.Alhoewel de toekomst per definitie niet verkend kan worden: ze bestaat immers nog niet. De bases van toekomstverkenningen variëren van heilige geschriften tot diepgaande wetenschappelijke analyses van het recente en verre verleden. De uitgangspunten zijn veelal in basis-veronderstellingen, in paradigmata, geformuleerd. Zo heeft het statenparadigma lange tijd mede gefunctioneerd als verklaring voor het feitelijke en toekomstige internationale gebeuren in de wereld. De wereld werd gezien als het speelveld van onafhankelijke biljartballen die, elkaar aantrekkend en afstotend, de internationale relaties vorm gaven. Nadien werd het statenparadigma aangevuld met het paradigma van de complexe interdependentie, de veronderstelling inzake de complexe wederzijdse afhankelijkheid van de internationale actoren. Niet een anarchie van onafhankelijke staten maar een wereld waarin de veiligheid door middel van samenwerking en integratie bewerkstelligd werd. En vervolgens gold ook het inzicht dat de grote mondiale vraagstukken niet los van elkaar staan, maar onderling gerelateerd zijn. Gebeurtenissen op het ene gebied zouden hun repercussies hebben op het andere. Zo kon men onder meer over met elkaar gerelateerde economische, militaire, ecologische, sociale, politieke, juridische veiligheid spreken. Het begrip “comprehensive security” kwam in zwang, maar werd ook weer ten onrechte snel vergeten. Overigens het ene veiligheidsgebied is van meer belang dan het andere als het om de toekomst van de wereld gaat. En wat mij betreft staat ecologische veiligheid ver bovenaan. Deze zal immers op alle andere veiligheidsgebieden van invloed zijn.Wellicht dat hier een vierde paradigma op zijn plaats is en wel dat van de voortgaande vernietiging van milieu en biosfeer. Zolang zelfs zogenaamde ‘duurzame groei’ een nastrevenswaardig doel in onze kapitalistische samenleving is, zal per definitie de veiligheid op alle andere gebieden in toenemend gevaar komen. Maar wellicht dat komende generaties tot andere inzichten geraken. Het is, zoals Nederlands eerste polemoloog, wijlen prof. Bert Röling, opmerkte dat de mate
gekregen. Hij had de laatste maanden niemand meer herkend.
Verantwoording De basis van deze bijdrage berust vooral op de 2 magistrale werken van
waarin genoegen wordt genomen met bepaalde wetenschappelijke verklaringen en de daarbij behorende begripsinhouden bepaald is door tijd, cultuur en plaats. Het voorafgaande wil niet zeggen dat geen betrouwbare inschatting gemaakt kan worden van ontwikkelingen op een korte termijn.Veelal zijn de gegevens, de statistieken en de trendbeschrijvingen wel aanwezig, maar zijn het de politici die, vaak geleid door publieke opinies, een bepaald beeld van de werkelijkheid presenteren. Politici prefereren het beeld te presenteren van de werkelijkheid dat aansluit bij de opvattingen van de eigen achterban en/of bepaalde besluiten en uitvoeringen daarvan legitimeert. Zo hebben kennelijk de politieke en economische belangen verbonden aan het ondersteunen van Arabische dictators er mede toe geleid dat vanuit het Westen een succesvolle revolutie niet tot de mogelijkheden werd gerekend. Toch hebben sinds de Tweede Wereldoorlog tal van wetenschappelijke auteurs de voorwaarden voor succesvolle volksopstanden beschreven en zulks op basis van het recente verleden. Hierbij valt te denken aan wetenschappers als de Feierabends, Schwartz en Gurr, welke laatste in1970 zijn boek Why Men Rebel publiceerde. Als cruciale voorwaarden voor geslaagde revoluties wordt de ontrouw van de sterke arm aan de zittende regering genoemd, de deloyaliteit van politie en leger, die niet optreden of de kant van de rebellen kiezen, en een goed functionerende communicatie tussen de ontevredenen.Aan beide voorwaarden was voorafgaand aan de “Arabische Lente” in een aantal landen voldaan. Bezit van mobiele telefoon en internet waren bekend alsook gegevens over de relatie van krijgsmacht en politie met de gevestigde regering.Toch kwam het voor velen als een verrassing in meerderlij opzicht. Er zijn veel volkeren met kwalijke regeringen en met veel ontevreden en gefrustreerde jongeren in bezit van telefoon en computer. De vraag voor die regeringen is niet of ze ooit aan de kant gezet worden, maar eerder wanneer. De vraag voor de Westerse democratieën is wanneer het moment gekomen is om in het eigenbelang de rebellerende partij te gaan steunen en dat uiteraard met een verwijzing naar zeer gemeende menslievende bedoelingen.
Jan Fortuin: Tweespalt. Het leven van Frederik van Eeden tot 1901. Querido en Trots verbrijzeld. Het leven van Frederic van Eeden vanaf 1901. Querido (1996). Verder kwam informatie uit Wikipedia en literaire naslag-
werken. Bijzondere aandacht ging naar zijn vredesmissie in 1916, behandeld in het tweede deel van Jan Fortuin. De boeken De kleine Johannes en Van de koele meren des doods zijn ook als luisterboeken vrij verkrijgbaar. *
19
Boekbespreking
Haat tegen minderheden Andries Hoogerwerf. Boom Lemma Uitgevers, Den Haag (2011) – 136 bladz.
Eduard Kusters Haat is een gevoel van diepe afkeer ten opzichte van iemand, dat samengaat met het verlangen om die persoon leed aan te doen of hem te zien ondergaan. Het gaat verder dan een hekel aan iemand hebben. Als haat overgaat in handelen, kan men over haatgedrag spreken.Tot die vormen behoren stigmatiseren, beledigen, vernederen, discrimineren en uitsluiten. Over haat wordt veel gesproken, maar een betrouwbare kennis over hoe haat begint, verloopt en eindigt is nog steeds schaars.
media niet meer aan bod komt. Media zijn ten slotte de zintuigen van een gemeenschap. Zij bepalen hoe de publieke opinie de werkelijkheid waarneemt. Wie stuurt die media? Op welke wijze gebeurt dat? Wat maakt dat een onbeduidende Duitse korporaal als Hitler tot een charismatische, haat predikende leider wordt getransformeerd om dan een tiental jaren later als een onverantwoordelijke gokker te worden gecatalogiseerd?
De auteur is emeritus hoogleraar in beleidswetenschappen van de universiteit Twente en heeft al verschillende werken met gelijkaardige thema’s op zijn naam staan. In dit boek bespreekt hij eerst de kenmerken van haat en de hatende mens. Vervolgens analyseert hij de verschillende vormen van haat. Waar en in welke vormen haat te voorschijn komt: de groep en haat, cultuur en haat, conflict en haat, tenslotte ongelijkheid en haat. Het laatste hoofdstuk handelt over het beleid tegen haat.
De schrijver heeft zichzelf tot doel gesteld een boek te schrijven dat aan wetenschappelijke eisen voldoet en tegelijk voor een breed publiek toegankelijk blijft. Volgens mij is hij daarin geslaagd. In heldere korte zinnen formuleert hij zijn gedachten over welke vormen van haat er bestaan en met welke sociale en culturele verschijnselen ze samenhangen. Het is niet altijd duidelijk in hoeverre deze sociale en culturele verschijnselen een gevolg dan wel een begeleidend fenomeen van haat zijn. Het is wel spijtig dat de rol van de
20
Het boek behandelt vooral Nederlandse toestanden. De naam Geert Wilders valt regelmatig. Vooral
moslims of andere groepen die op godsdienst of mythen gebaseerd zijn, komen aan bod. Nochtans zou de beeldvorming van de twee taalgroepen in België ook een mooi voorbeeld zijn geweest van hoe wederzijdse afkeer kan gecreëerd worden. Een facet dat ook niet aan bod komt is het verschijnsel amok. De moorden in een kinderdagverblijf in Dendermonde (België) of de schietpartij in Alphen aan den Rijn (Nederland) zijn helaas geen uitzonderingen. Ook in de VS, Duitsland, Finland en Noorwegen gebeurden dergelijk feiten. Wat speelt hier? Haat van de enkeling tegen de gemeenschap? Een soort theatrale geste zoals bij zelfmoordterroristen?
De auteur besluit zijn werk met een advies. Omgaan met destructieve haat tegen minderheden moet gebaseerd zijn op de kardinale of voornaamste deugden die al sinds de GrieksRomeinse oudheid als wegwijzers voor politici en burgers zijn aanbevolen: wijsheid, rechtvaardigheid, moed en gematigdheid. *
Boekbespreking
Onmenselijking ontraadseld? David Livingstone Smith (2011). Less than Human:Why We Demean, Enslave, and Exterminate Others. St. Martin’s Press, New York. ISBN 978-0-312-53272-7, pp. 326
Johan M.G. van der Dennen David Livingstone Smith is filosoof en directeur van het New England Institute for Cognitive Science and Evolutionary Psychology van de Universiteit van New England. Less than Human is een filosofischgekleurd vervolg op een eerder boek van zijn hand, namelijk The Most Dangerous Animal: Human Nature and the Origins of War (2007), waarin Smith twee opmerkelijke stellingen verdedigde: (1) mensen zijn fundamenteel ambivalent ten opzichte van geweld in het algemeen en oorlog in het bijzonder; en (2) mensen beschikken over sterke remmingen tegen het doden van soortgenoten en benodigen derhalve eveneens sterke vormen van zelfbedrog (self-deception) om deze natuurlijke barrières te doorbreken. Man, in short, is a reluctant killer. De vormen van zelfbedrog die Smith in dat boek behandelt kunnen worden samengevat onder de algemene noemer ‘ontmenselijking’ oftewel ‘dehumanisatie’.
Er bestaat een zekere consensus onder deskundigen op het gebied van de minder aangename aspecten van de menselijke natuur dat dehumanisatie (de tendens om bepaalde soortgenoten als minder dan menselijk te beschouwen) een cruciale rol speelt in de escalatieprocessen die leiden tot genocide, oorlog, slavernij, en xenofobisch, racistisch en etnisch geweld, etc., kortom, tot het intentioneel doden of exploiteren of onderdrukken van medemensen. Er bestaan verschillende vormen van dehumanisatie, maar de bekendste en gevaarlijkste vorm is het degraderen van medemensen tot Untermenschen (de Holocaust) of tot smerig ongedierte (bacillen, parasieten, rioolratten, kakkerlakken: de Hutu-Tutsi genocide) dat uitgeroeid dient te worden als een
David Livingstone Smith
eenvoudige daad van hygiëne. Een andere vorm van dehumanisatie is die van diabolische, ondergronds wroetende maatschappij-vernietigende, puurheid-van-het-ras-aantastende, of de revolutionaire-ideologie-ondermijnende subversieve elementen (bekend van de ‘zuiveringen’ van de Franse Revolutie, de Chinese Culturele Revolutie, de Cambodjaanse killing fields, etc.).
Wat betreft de stelling dat mensen over sterke dodingsremmingen beschikken: deze claim is niet nieuw, en werd al in de jaren vijftig van de vorige eeuw gearticuleerd door de humane etholoog Irenäus Eibl-Eibesfeldt in zijn opus magnum Krieg und Frieden aus der Sicht der Verhaltensforschung. Ik heb onlangs alle evidentie voor en tegen menselijke dodingsremmingen geïnventariseerd (A vindication of EiblEibesfeldt’s concept of Tötungshemmungen (conspecific killing inhibitions)? Military psychology and the neurosciences in het Human Ethology Bulletin, in druk), en het lijkt erop dat er inderdaad zoiets als dodingsremmingen bestaan, hoewel het ontstaan en evolutie ervan nog hoogst onduidelijk zijn, gezien het feit dat deze remmingen in (pre)historische groepsconflicten eerder een nadeel dan een adaptief voordeel waren. Ook lijken ze tamelijk gemakkelijk te overkomen of te omzeilen, onder andere door processen van distantiëring en dehumanisatie. In Less than Human betoogt Smith, geheel ten onrechte, dat er niet of
nauwelijks literatuur over dehumanisatie bestaat en dat hij de eerste is die het verschijnsel integraal behandelt. Hij geeft inderdaad een zeer eigenzinnige analyse – die echter toch, naar mijn gevoel, tenslotte onbevredigend blijft. Hij herhaalt zijn stelling over de menselijke ambivalentie ten opzichte van het doden van medemensen: On one hand we slaughter members of our own kind with gusto, while on the other hand we express a horror of spilling human blood. I argue that this isn’t mere hypocrisy, but expresses two sides of human nature, each of which is authentic (p. 8).
Het eigenzinnige en verrassende – en controversiële – van het boek is dat dehumanisatie en racisme conceptueel met elkaar in verband worden gebracht: Dehumanization feeds on racism; without racism, it probably couldn’t exist (p.8). Het voor mij onbevredigende is de eigenzinnige ‘twist’ die Smith geeft aan het begrip dehumanisatie: … dehumanization is the belief that some beings only appear human, but beneath the surface, where it really counts, they aren’t human at all. The Nazis labelled Jews as Untermenschen (subhumans) because they were convinced that, although Jew looked every bit as human as the average Aryan, this was a façade and that, concealed behind it, Jews were really filthy, parasitic vermin. Of course, Jews did not wear their subhumanity on their sleeves. They were regarded as insidiously subhuman. Their ostensible humanity was, at best, only skin deep (p. 4-5).
Dit wordt in enigszins andere bewoordingen herhaald op pagina 101:
In this book, I will argue that when we dehumanize people we think of them as counterfeit human beings – creatures
Vervolg op pagina 22
21
Vervolg van pagina 21
that look like humans, but who are not endowed with a human essence – and that this is possible only because of our natural tendency to think that there are essence-based natural kinds. This way of thinking doesn’t come from “outside”. We neither absorb it from our culture, nor learn it from observation. Rather, it seems to reflect our cognitive architecture – the evolved design of the human psyche.
Smith heeft deze afwijkende, idiosyncratische definitie van dehumanisatie nodig om de notie van menselijk ‘essentie’ – de kern van zijn verhaal – te introduceren. In de eerste hoofdstukken van het boek behandelt Smith dehumanisatie in de geschiedenis, en vooral de Westerse filosofische ideeëngeschiedenis, zoals het idee van Aristoteles dat alle barbaren (‘brabbelaars’ = nietGrieks sprekenden) “van nature slaven” waren; het debat tussen Las Casas en de Sepulveda of de Indianen wel of niet een ziel hadden (en dus mensen of beesten waren); de eerste beschrijving van outgroup bias in de Westerse geschiedenis in de geschriften (A Treatise of Human Nature, 1739-40) van David Hume: When our nation is at war with any other, we detest them under the character of cruel, perfidious, unjust and violent: but always esteem ourselves and allies equitable, moderate and merciful; Sumner’s (1907) belangrijke concept ‘ethnocentrisme’ (Wij zijn de echte mensen; zij zijn minder dan menselijk), Erikson’s (1966) concept van “culturele pseudo-speciatie”; Kelman’s (1973) eerste gebruik van de term ‘dehumanisatie’ in een sociaalpsychologisch artikel; etc. Het idee dat mensen denken in “natuurlijke categorieën” en in “essenties” komt, behalve van eerdere denkers zoals John Locke en John Stuart Mill, vooral van het
22
empirische werk van, onder andere, antropologen en neurowetenschappers Lawrence Hirschfeld en Francisco GilWhite. Hirschfeld vond in zijn onderzoek naar de ontwikkeling van het concept ‘ras’ bij kinderen dat kinderen van zo’n jaar of drie er al van overtuigd zijn dat ras een intrinsieke, immutabele, en essentiële karakteristiek is van de identiteit van een persoon. “Je hoeft ze niet te leren dat ras een ‘diepe’
eigenschap is, dat hebben ze zelf al uitgevogeld”. Gil-White vond dat etnische groepen worden gepercipieerd als biologische soorten met een gemeenschappelijke en erfelijke essentie. Smith bouwt voort op deze bevindingen door te stellen dat ergens in het traject van de menselijke evolutie mensen andere mensen als medemensen gingen (h)erkennen door het toekennen van een gemeenzame menselijke essentie. Maar dit leverde een gigantisch probleem op omdat de
aloude etnocentrisch-xenofobische tendensen nog volop aanwezig en werkzaam waren. De oplossing van dit dilemma was, volgens Smith, onze ambivalentie ten opzichte van geweld en doden: This is how our ambivalence toward violence began. The new fellow feeling born of a sense of common humanity took its place alongside the older xenophobic sensibility. On one hand, we are disposed to carve the world into them and us and take a hostile stance toward outsiders. On the other hand, we think of all people as members of the human community and have a powerful aversion to harming them. Dehumanization offered an escape from this bind… dehumanization caught on because it offered a means by which humans could overcome moral restraints against acts of violence… They could selectively exclude ethnic groups from the charmed circle of a common humanity, slaughter them, and take their possessions, while at the same time enjoying the benefits of trade and affiliation with others (p. 250-51). Merkwaardig genoeg verscheen er ongeveer een maand na publicatie van Smith’ boek The Most Dangerous Animal een artikel van de antropoloog Paul Roscoe Intelligence, coalitional killing, and the antecedents of war in American Anthropologist, 3, 2007, 485-95, waarin Roscoe het menselijk vermogen om de dodingsremmingen te overwinnen toekende aan de evolutie van onze intelligentie (hij schreef ook dodingsremmingen en intelligentie toe aan onze fylogenetisch naaste neef de chimpansee): Under this hypothesis, the stage was set for humans to become a killer species when they or their predecessors became sufficiently intelligent to recognize when it was advantageous to kill (p. 488). Met
andere woorden: naarmate onze voorouders intelligenter werden konden ze steeds efficiëntere strategieën en tactieken ontwikkelen om hun (aangeboren) dodingsremmingen ‘kort te sluiten’ (short-circuit). Gebaseerd op de observatie van Jane Goodall dat chimpansees de andere chimpansees die ze aanvallen eveneens lijken te “dechimpanseren”, beargumenteert Roscoe dat het vermogen tot dehumanisatie al van voor de afsplitsing van chimpansees en hominiden dateert. Dit in tegenstelling tot Smith die het vermogen tot essentialisering grotendeels laat samenhangen met de evolutie van het menselijk taalvermogen; veel later dus.
Less than Human is een alleszins merkwaardig boek. Smith maakt excursies naar bijna vergeten denkers en filosofen, en legt onverwachte verbanden die alleen een vakfilosoof, die ook het terrein van de zich razendsnel ontwikkelende empirische menswetenschappen overziet, kan leggen. Aan eruditie is derhalve geen gebrek, wel aan geloofwaardigheid. Ik heb de neiging om de verklaring van dehumanisatie van Roscoe veel serieuzer te nemen dan die van Smith, die lijkt te persevereren op een thema dat van het begin af aan gedoemd is tot mislukking. Ik denk dat iemand die bijvoorbeeld het escalerende antisemitisme in Europa van voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog bestudeert weinig behoefte zal hebben aan een verklaringscategorie als essentialisering of counterfeit humans.
Of neem de “Amerikaanse Sfinx” Thomas Jefferson. Hij was de voornaamste opsteller van de United States Declaration of Independence: “We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal, that they are endowed by their Creator with cer-
tain unalienable Rights, that among these are Life, Liberty, and the pursuit of Happiness”. Tegelijkertijd was Jefferson verantwoordelijk voor de infame Indian Removal Act, en was hij groot-slavenhouder (hij was eigenaar van 187 slaven volgens zijn eigen boekhouding), en onderhield hij seksuele betrekkingen met zijn slavin Sally Hemmings bij wie hij 6 kinderen verwekte (bevestigd door DNA-tests). In
zijn geschriften was Jefferson echter een overtuigd abolitionist: hij vond slavernij immoreel, een abominable crime en een vile form of injustice.
Wat moeten we hiervan maken? Hoewel Jefferson door velen als ultieme hypocriet wordt versleten, is zijn levensloop toch vooral uit opportunisme te verklaren. Slaven werden in zijn tijd voornamelijk gezien als intellectueel op het niveau van kinderen, als inferieure mensen, maar, voor zover ik
uit de relevante literatuur kan opmaken, niet als creaturen die een menselijke essentie misten.
In zijn The Most Dangerous Animal belijdt Smith zijn geloof in darwiniaans evolutionisme als paradigma waarbinnen problemen zoals oorlog en geweld moeten worden geanalyseerd. Ik weet niet of het iets te maken heeft met voortschrijdend dan wel met terugschrijdend inzicht, maar in Less than Human besteedt Smith een heel hoofdstuk aan het ontkennen dat het ‘raiding’ gedrag en de wreedheid van chimpansees te vergelijken zou zijn met de ‘primitieve’ oorlogvoering en de wreedheid van de menselijke soort, m.a.w. hij laat het principe van fylogenetische continuïteit los. Onthutsend. Het lijkt erop dat Smith bezweken is voor de verleiding van het filosofisch exceptionalisme (de Sonderstellung van de Mens [met hoofdletter] in de orde der dingen), een topdown benadering die, zoals Frans de Waal al enige jaren geleden opmerkte, inzake de vergelijkende analyse van mens- en diergedrag, in tegenstelling tot de bottom-up benadering, vrijwel nooit iets interessants heeft opgeleverd.
Heeft Smith iets bijgedragen aan het ontraadselen van het fenomeen ontmenselijking? Uiteindelijk denk ik dat hij gefaald heeft – hoewel het hier een interessante mislukking betreft. Het raadsel van de dehumanisatie is niet zozeer een raadsel in de zin van een in principe oplosbare puzzel, maar wellicht meer een paradox. In een artikel over de rechtvaardiging van geweld stelde ik in 1995: “Een vreemde paradox ligt besloten in het dehumanisatieproces, inzoverre dat alleen mensen, die eerst als mensen zijn her- en erkend, ‘ontmenselijkt’ kunnen worden”. *
23
24