LITERATUURSTUDIE HEALTH RELATED QUALITY OF LIFE MEETINSTRUMENTEN
De Vliegher K., Debaillie R., Geys L. Federatie van Wit-Gele Kruisverenigingen van Vlaanderen
Onderzoeksrapport: 351.04 Brussel, November 2004
1
INHOUDSTAFEL Inleiding
4
Deel 1: Rapport literatuurstudie: HRQOL meetinstrumenten
5
1. Inleiding 2. HRQOL meetinstrumenten: Dementie 2.1 Over de ontwikkeling van ‘Dementie QOL’ meetinstrumenten 2.2 Over de bestaande ‘Dementie QOL’ meetinstrumenten 3. HRQOL meetinstrumenten: Diabetes 4. HRQOL meetinstrumenten: Oncologie 5. HRQOL meetinstrumenten: Ouderen 6. HRQOL meetinstrumenten: Palliatieve patiënten 7. HRQOL meetinstrumenten: Pediatrie 8. HRQOL meetinstrumenten: Psychiatrie Deel 2: HRQOL meetinstrumenten in de thuisverpleegkunde 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Dementie Diabetes Oncologie Ouderen Palliatieve patiënten Pediatrie Psychiatrie Besluit
5 10 10 14 24 33 35 44 48 53 58 59 60 60 60 61 61 62 62
Deel 3: Samenvatting
63
Enkele verduidelijkingen
80
Geraadpleegde literatuur
81
Bijlagen: Afzonderlijk rapport 1. Ouderen • Brief Psychiatric Rating Scale (BPRS) • Barthel Index (BI) • Health of the Nation Outcome Scales 65 + (HoNOS 65+) • Quality of Life Index (Spinal Cord, Stroke, ….) • Arthritis Impact Measurement Scales 2 (AIMS2) • Health Assessment Questionnaire phase 45 (HAQ) • Short Form – 36 Health Survey Questionnaire (SF-36) • Assessment of Quality of Life (AQOL) 2. Dementie • Discomfort Scale for Dementia of the Alzheimer’s Type
2
3. Pediatrie • Centre for Epidemiological Studies-Depression Children (CES-DC) • Pediatric Quality of Life Inventory versie 4.0 (PedsQL 4.0) • Child Health Questionnaire (CHQ) • HAEMOQOL (ter info naar versies voor ouders en kinderen) 4. Palliatieve patiënten • World Health Organization Quality of Life-100 (WHOQOL-100) • Palliative Care Quality of Life Questionnaire 5. Oncologie • Functional Assessment of Cancer Therapy – General (FACT-G)
3
INLEIDING De literatuurstudie naar instrumenten die kwaliteit van leven vaststellen of meten (verder aangegeven als (HR)QOL, (Health Related) Quality of Life) werd aangevangen met een search via pubmed (medline), Cebam, Cinahl. Vervolgens werden enkel die artikels weerhouden, die dateerden tussen 1993 en 2003 en die terug te vinden waren in de biomedische bibliotheek van Gasthuisberg. Aanvankelijk was het de bedoeling de focus te leggen op HRQOL studies in de thuiszorg, maar aangezien een dergelijke zoektocht niet veel opleverde, werden alle gezondheidszorgsectoren geviseerd. Bijgevolg moet worden vermeld dat de psychometrische eigenschappen van de meetinstrumenten niet specifiek werden bestudeerd in de thuiszorg. De uitgevoerde literatuurstudie naar HRQOL meetinstrumenten is opgebouwd uit drie delen. In het eerste deel wordt aandacht besteed aan de bestaande literatuur rond de concepten ‘kwaliteit van leven (QOL)’ en ‘gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven (HRQOL)’. Verder worden de meetinstrumenten besproken per patiëntenpopulatie, waarin ze werden bestudeerd: dementie, diabetes, oncologie, ouderen, palliatieve, pediatrie en psychiatrie. In het tweede deel wordt gekeken naar welke meetinstrumenten interessant en toepasbaar kunnen zijn in de thuisverpleegkunde. Hier dient wel te worden opgemerkt dat de naar voor geschoven meetinstrumenten de weliswaar beargumenteerde, maar toch subjectieve voorkeur weergeven van de onderzoeker. In het derde deel wordt een samenvattend overzicht gegeven, waarin de psychometrische eigenschappen van de bestudeerde HRQOL meetinstrumenten, alsook de nodige randinformatie, worden weergegeven in tabelvorm.
4
DEEL 1: RAPPORT LITERATUURSTUDIE: HEALTH RELATED QUALITY OF LIFE MEETINSTRUMENTEN 1. INLEIDING Gezondheidsstatus, functionele status en kwaliteit van leven zijn drie concepten die frequent door elkaar worden gebruikt wanneer men wil verwijzen naar het domein van ‘gezondheid’. Het begrip ‘gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven’ komt het meest frequent naar voor in de literatuur, waarbij een onderscheid wordt gemaakt met algemene kwaliteit van leven, waarin ook aspecten vervat zitten als inkomen, vrijheid, kwaliteit van de omgeving, die niet specifiek verwijzen naar ‘gezondheid’. Ondanks het feit dat een laag inkomen, een beperkte vrijheid of een lage omgevingskwaliteit de gezondheid van mensen kan beïnvloeden, worden deze aspecten van kwaliteit van leven niet beoogd wanneer het gaat om gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven (Health-Related Quality of Life: HRQOL) (Gyatt et al. 1993). Het gebruik van de term HRQOL weerspiegelt een verschuiving van het denken in termen van ‘de dokter weet wat goed is voor de patiënt’ naar ‘wat wil en vindt de patiënt zelf?’ en impliceert een toenemende aandacht voor de individuele beleving van bepaalde gezondheidsproblemen (Jonker et al. 2001). Het begrip ‘gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven’ krijgt heel wat aandacht in de wetenschappelijke literatuur en in de individuele patiëntenzorg. Het meten van de HRQOL van patiënten gebeurt met verschillende doeleinden: enerzijds om patiënten of groepen van patiënten van elkaar te onderscheiden en anderzijds om patiëntoutcomes te voorspellen en therapeutische interventies te evalueren. Het meten van HRQOL is belangrijk om de impact van chronische ziektes vast te stellen en om inzicht te krijgen in het fenomeen dat twee patiënten met dezelfde klinische criteria soms totaal verschillende reacties kunnen hebben. Het meten van HRQOL is het uitgangspunt van vele wetenschappelijke artikels, maar blijkbaar is er een gebrek aan duidelijkheid of consistentie over de betekenis van het begrip en het instrument waarmee dit begrip dient te worden gemeten. Zo geeft het merendeel van de artikels niet weer welke definitie van kwaliteit van leven er werd gehanteerd en wordt er niet weergegeven of de algemene kwaliteit van leven (ook met betrekking tot de niet-medische factoren, zoals job, familie, enz.) wordt bedoeld of de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven (Gill et al. 1994). Porter et al. (2000) hebben een review uitgevoerd naar de geschiedenis en ontwikkeling van outcome onderzoek in de oncologische chirurgie. Outcomes kunnen, breed gezien, worden gecategoriseerd in 5 metingen: dood, ziekte, onvermogen/handicap, discomfort en ontevredenheid. De kost kan hoogstwaarschijnlijk ook worden gezien als een zesde outcome meting. Daar de focus meer en meer wordt gelegd op onderzoek naar outcomes, neemt de hoeveelheid literatuur met betrekking tot HRQOL toe. HRQOL wordt door Porter et al. (2000) gedefinieerd als de mate waarin een patiënt zijn/haar gewoonlijk of verwacht fysiek, emotioneel en sociaal welbevinden wordt beïnvloed door een medische toestand of behandeling. HRQOL incorporeert patiëntsymptomen, functionele status, en rol
5
functioneren. Het meest aangewezen is dat deze elementen worden beoordeeld vanuit het perspectief van de patiënt zelf en niet aan de hand van een vaststelling door de gezondheidswerker. Patiënt-gecentreerde instrumenten, die HRQOL outcomes vaststellen, vereisen vragenlijsten die betrouwbaar, valide en multidimensioneel zijn. Vanuit een analytisch oogpunt zijn er twee methoden om HRQOL te onderzoeken: psychometrisch gebaseerde methoden en preferentie gebaseerde methoden. De psychometrisch gebaseerde methoden maken gebruik van een soort van schaal of score om HRQOL op een kwantitatieve wijze voor te stellen. Deze schalen of scores kunnen algemeen (generic) zijn of specifiek. Een kritiek op deze methode is dat deze instrumenten patiënten vragen te antwoorden op vragen, die als belangrijk werden aanzien door anderen. Preferentie gebaseerde methoden proberen de waarden van de patiënten zelf met betrekking tot een bepaalde gezondheidstoestand te achterhalen. Intrinsiek aan deze methodologie is het concept van een ‘utility’ (een nummer tussen 0 en 1 dat de sterkte van de voorkeur van een individu weergeeft ten aanzien van verschillende gezondheidsoutcomes onder voorwaarden van onzekerheid). De drie belangrijkste methoden om ‘utilities’ te bekomen zijn divers en controversieel: standard gamble (SG) methode, time trade-off (TTO) methode en Visual Analogue (VAS) rating scale. Twee belangrijke voordelen van ‘utilities’ is de mogelijkheid tot het berekenen van een enkelvoudig gewogen meting, namelijk, quality-adjusted lifeyears (QALY), en het incorporeren van de percepties en waarden van patiënten. Enkele begrippen die frequent worden gehanteerd in onderzoek naar kwaliteit van leven (Gill et al. 1994): - item: een enkelvoudige vraag, zoals ‘Hoe is het gesteld met Uw eetlust?’ - schaal: bevat de beschikbare categorieën of andere mechanismen om het antwoord op de vraag te geven (bv. de bovenstaande vraag kan worden beantwoord als een open-vraag, waarbij een blanco ruimte wordt gelaten, of er kunnen 4 antwoordcategorieën voorop worden gesteld, zijnde slecht, eerder zwak, gematigd en excellent, of via een visuele schaal kan een kruis worden geplaatst op een lijn met aan de ene kant ‘slecht’ en aan de andere kant ‘excellent’). - domein: identificeert een welbepaalde focus of aandacht, zoals de spijsvertering of functionele capaciteit. - instrument of index: de verzameling van items die wordt gebruikt om de gewenste data te bekomen. - om kwaliteit van leven te meten kunnen één of meerdere instrumenten worden gebruikt: 1. in geval van één instrument wordt de output van multiple component items of domeinen gevormd op één of twee manieren: a) de componenten worden individueel geciteerd, achter elkaar, om een profiel te vormen (bv. Nottingham Health Profile=een index met een profielcitaat van 13 component elementen, subschalen genoemd); b) de component onderdelen worden geaggregeerd of gefuseerd om één enkele samengestelde score te creëren (bv. de score van de Spitzer QL-Index wordt gevormd door de waarden, toegekend aan de vijf domeinen, op te tellen). 2. in geval er meerdere instrumenten worden gebruikt in één enkele studie, kunnen de resultaten worden gerapporteerd als een profiel van scores voor individuele instrumenten of als een aggregatie dat één enkele samengestelde score vormt voor de groep.
6
Om het meten van de kwaliteit van leven te verbeteren, doet Gill et al. (1994) drie aanbevelingen: 1. Maak gebruik van globale ratings: vraag de patiënt 2 globale ratings te geven, één voor de algemene kwaliteit van leven en één voor de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven. 2. Laat de patiënt zowel de zwaarte van problemen scoren, als het belang van deze problemen. 3. Geef de patiënt de mogelijkheid om supplementaire items te noteren die voor hem/haar belangrijk zijn en die hij/zij niet terug heeft gevonden tussen de standaard items. Gyatt et al. 1993 geven de volgende methoden weer om HRQOL te meten: - vragenlijsten die worden ingevuld door getrainde interviewers (dure methode, maar het verlaagt de kans op errors en op missing items en bevordert de compliance); - vragenlijsten die worden ingevuld door de respondent zelf (minder duur, maar meer kans op missing items en op non-respons); - vragenlijsten die worden ingevuld door de respondenten zelf, maar onder supervisie (compromis tussen de twee vorige methoden); - een telefonisch interview (vermindert de kans op errors en op missing items). Een goed HRQOL meetinstrument moet voldoen aan de volgende criteria (Gyatt et al. 1993): - het dient duidelijk te zijn of het gaat om een discriminatie instrument (patiënten met een slechte HRQOL onderscheiden van patiënten met een goede HRQOL) dan wel om een evaluatie instrument (mate waarin de HRQOL is veranderd): beide instrumenten hebben immers een verschillende constructie, dus men moet op voorhand zeer goed weten wat men precies wil meten; - bij discriminatie instrumenten wordt een hoge mate van reproduceerbaarheid en accuraatheid vertaald in ‘betrouwbaarheid’; naarmate het instrument meer wordt gebruikt en het in steeds meer situaties de verwachte resultaten oplevert, wordt het vertrouwen in de validiteit van het instrument groter (men kan beter spreken van ‘er is een sterke evidentie dat het instrument valide is in een groot aantal settings en studies’, i.p.v. ‘het instrument is valide’). Een discriminatie instrument meet verschillen tussen patiënten op een bepaald moment in de tijd en deze verschillen kunnen worden geïnterpreteerd als verwaarloosbaar, klein, gematigd of groot; - bij evaluatie instrumenten wordt een hoge mate van reproduceerbaarheid en accuraatheid vertaald in ‘de mate waarin het instrument verandering kan meten’: ‘responsiveness’. Een evaluatie instrument meet verschillen gedurende een bepaalde tijdsperiode bij éénzelfde patiënt en deze verschillen kunnen worden geïnterpreteerd als verwaarloosbaar, klein, gematigd of groot’. Guyatt et al. (1993) hebben het over 2 grote types van HRQOL meetinstrumenten: 1.) ‘Generic’ (algemene) instrumenten, die een samenvatting geven van HRQOL: gezondheidsprofielen: meten van alle belangrijke aspecten van HRQOL (bv. Sickness Impact Profile)
7
utility meetinstrumenten: ontwikkeld voor economische evaluatie, waarbij de patiënten hun preferenties kunnen weergeven voor behandelingsmethoden en outcomes. 2.) Specifieke instrumenten, die de focus leggen op problemen geassocieerd met een enkelvoudige ziektetoestand, patiëntengroep of functiedomein: ziekte specifiek (bv. hartfalen, astma) populatie of patiënt specifiek (bv. de kwetsbare ouderen) functie specifiek (bv. m.b.t. de slaapfunctie) probleem specifiek (bv. pijn) Algemene instrumenten kunnen breed worden toegepast en maken het mogelijk om vergelijkingen te maken doorheen ziektes en interventies. Deze instrumenten zijn zeer bruikbaar voor beleidsanalyses en gezondheidszorgbeslissingen. Ziektespecifieke instrumenten bieden een grotere precisie en gevoeligheid voor klinisch belangrijke veranderingen, die mogelijk over het hoofd worden gezien bij een bredere benadering. Dergelijke instrumenten lijken ook meer relevant en praktisch voor patiënten en clinici. Het grote nadeel van deze instrumenten is dat ze niet zo gemakkelijk kunnen worden gebruikt in vergelijkingen doorheen ziektes. Ze zijn vaak beperkt tot bepaalde populaties of interventies en omdat ze juist zo specifiek zijn, bevatten zij zelden alle aspecten van functionele gezondheid en welbevinden. Daarnaast bestaan er ook combinaties van algemene en specifieke meetinstrumenten, de zogenaamde hybride meetinstrumenten, (bv. EORTEC QLQ-C30). Guyatt et al. (1993) geven aan dat het belangrijk is om bij vertaalde HRQOL meetinstrumenten eerst een pretest uit te voeren om er zeker van te zijn dat het vertaalde instrument op dezelfde wijze wordt geïnterpreteerd als de oorspronkelijke versie van het instrument. Ook al is de vertaling adequaat uitgevoerd, dan nog is het mogelijk dat culturele verschillen een effect hebben op het meetinstrument. Er wordt aangeraden het volledige validatie proces te herhalen op het vertaalde instrument. Garrat et al. (2002) hebben een uitgebreide review uitgevoerd om na te gaan in welke mate outcome instrumenten worden ontwikkeld, die kunnen worden beoordeeld door de patiënt zelf. De Arthritis Impact Measurement Scales, de Health Assessment Questionnaire en de Treatment of Cancer quality of Life Questionnaire (QLQ-C30) van de EORTEC, allen ziekte-specifieke instrumenten, werden het meest gerapporteerd. Toch ondergingen de algemene instrumenten als SF-36, Sickness Impact Profile en Nottingham Health Profile, de meeste evaluaties. Zij werden geëvalueerd in verschillende patiëntenpopulaties en ze werden vertaald in meerdere talen. Ze besluiten hun review met de bemerking dat er duidelijk spraken is van inconsistentie in de selectie van meetinstrumenten voor klinisch onderzoek: in een studie van 67 klinische onderzoeken hebben er 48 gebruik gemaakt van 62 verschillende (bestaande) instrumenten en 13 hebben een nieuw instrument ontwikkeld. De onderzoekers raden aan bij aanvang van een onderzoek steeds eerst een grondige literatuurstudie te doen over welke instrumenten met betrekking tot het te onderzoeken onderwerp reeds beschikbaar zijn, alvorens een nieuw instrument te ontwikkelen.
8
Evers (2003) vat de problemen met betrekking tot het design en de evaluatie van een zelfregistratie QOL instrument voor gebruik bij kankerpatiënten samen als volgt: - Slechts 15% van de bestudeerde artikels hebben een conceptuele definitie van QOL (Gill & Feinstein, 1994). - In slechts 17% van de bestudeerde artikels werd de respondent uitgenodigd om een eigen subjectieve beoordeling te geven van QOL. - Sinds een aantal jaar is het gebruik van een even aantal antwoord categorieën in Likert type schaling algemeen aanvaard. - Ondanks de significante toename van de hoeveelheid QOL publicaties en instrumenten, is hun conceptuele kwaliteit niet evenredig verbeterd. Dat is mogelijk de reden waarom honderden verschillende QOL instrumenten bestaan, terwijl geen enkel instrument het heeft gemaakt tot ‘gouden standaard’. - In de onderzoeksgemeenschap blijkt de sterke overtuiging te domineren dat publicaties, ouder dan 5 jaar, geen waardevolle ideeën van feiten bevatten. Ondanks heel wat oppervlakkige verandering, is er echter geen fundamentele verandering in het domein van QOL onderzoek. Om werkelijke vooruitgang te boeken is er dringend nood aan het verhelderen van de conceptuele verwarring. - QOL als een subjectieve perceptie van persoonlijke tevredenheid met de levensomstandigheden moet duidelijk worden onderscheiden van condities als gezondheidsstatus, functionele gezondheidsstatus of de performantie van activiteiten van het dagelijks leven. Te dikwijls worden deze concepten verkeerdelijk gebruikt als uitwisselbaar. - De uitdaging bestaat erin om duidelijk het voorkomen van symptomen of distress percepties als indicatoren voor subjectieve gezondheidspercepties te onderscheiden van QOL percepties. - Een andere conceptuele uitdaging is het maken van een duidelijker onderscheid tussen QOL als een specifieke perceptie en de concepten en variabelen die deze perceptie kunnen beïnvloeden of bepalen en de concepten en variabelen die kunnen worden aanzien als gevolgen van QOL. In wat volgt, wordt voor 7 patiëntenpopulaties een overzicht gegeven van HRQOL meetinstrumenten met hun psychometrische eigenschappen. Per patiëntenpopulatie worden de bestudeerde artikels weergegeven volgens jaar van publicatie.
9
2. HRQOL MEETINSTRUMENTEN: DEMENTIE 2.1 Over de ontwikkeling van ‘Dementie Kwaliteit van Leven’ meetinstrumenten * Jonker et al. (2001): I. Model om welbevinden bij demente patiënten te meten. Doel: Een overzicht geven van de ontwikkelingen in het kwaliteit van leven onderzoek in de gezondheidszorg, in het bijzonder bij dementerenden. Er wordt ingegaan op de verschillende dimensies en domeinen van kwaliteit van leven, en op het inconsistent gebruik van het begrip ‘welbevinden’. Het is de bedoeling een kader te bieden voor de ontwikkeling van valide meetinstrumenten voor dementerende patiënten. Hiervoor wordt een model geschetst. Resultaten: Binnen het kwaliteit van leven onderzoek is geleidelijk aan een dichotomie ontstaan: vanuit de sociale wetenschappen werd een breed concept gepresenteerd en vanuit de geneeskunde werd een ziekte-gerelateerd concept van QOL gepresenteerd. Zo ontstond het begrip ‘gezondheidsgerelateerde QOL’, waarbij vooral het belang van gezondheid voor het welzijn van het individu wordt benadrukt. Het nadeel van een dergelijk concept is dat het snel leidt tot een benadering in termen van ziekte, beperkingen en handicaps, waardoor de aandacht gaat naar ‘de dingen die mis zijn’. De laatste jaren ziet men een trend om naast ziekte-specifieke aspecten ook een oordeel over het welbevinden als geheel op te nemen. M.b.t. wat men onder het begrip QOL moet verstaan, bestaat er één consensus: het is een multidimensioneel begrip. Over de precieze aard en het aantal dimensies is men het nog niet eens. Er blijken 5 belangrijke dimensies te zijn: een fysieke, sociale en psychische dimensie en verder ook omgevingskenmerken en persoonsfactoren. Een ander veelbesproken thema is door ‘wie’ QOL wordt bepaald. De meesten zijn van mening dat het gaat om een persoonlijke, individuele waardering van de levenssituatie die bij voorkeur door de betrokkene zelf dient te worden gegeven en die bovendien sterk wordt beïnvloed door het individuele waarden- en normenpatroon. Multidimensionaliteit van het begrip QOL: - Het gebied van dementie is met name ontgonnen door Lawton, die zijn raamwerk eerst heeft toegepast op de ‘kwetsbare ouderen’ en daarna op dementerenden. Hij definieert QOL als ‘de multidimensionele beoordeling van het in een specifieke context functionerend individu, waarbij de beoordeling deels door het individu zelf, deels via observatie volgens sociaalnormatieve criteria plaatsvindt’. Lawton onderscheidt 4 domeinen van QOL: ziekte-gerelateerde domeinen, omgevingsfactoren, tevredenheid met alle belangrijke (levens)domeinen en welbevinden (=de centrale maat van QOL). Anderen die bezig zijn met QOL bij dementerenden borduren voort op Lawton en baseren hun werk gedeeltelijk op zijn concepten. - Om QOL bij matig tot ernstig dementerenden te bepalen, onderscheiden Volicer et al. 3 domeinen: betekenisvolle activiteiten (sociale dimensie), medische aspecten (fysieke dimensie) en psychiatrische symptomen (psychische dimensie). Ook hier is de centrale maat = welbevinden. - Gurland en Katz: het centrale aspect = het tekortschieten van adaptatiemogelijkheden. Zij gaan uit van een deficitmodel door beperkingen te formuleren die kenmerkend zijn voor dementerenden: afname van QOL
10
-
-
wordt gedefinieerd als een verlies van adaptieve mogelijkheden. Deze benadering gaat voorbij aan welbevinden als een bruikbare maat van QOL bij dementerenden. Brod et al.: welbevinden = centrale maat van QOL bij dementerenden. Zij introduceren in hun raamwerk 2 nieuwe domeinen (naast de 3 traditionele): interactievaardigheden en het kunnen genieten van sensorische prikkels (bv. luisteren naar muziek). Rabins et al. hanteren in hun ziekte-specifieke schaal 5 domeinen, namelijk sociale interactie, rolfunctioneren, stemming, genieten van vrijetijdsactiviteiten en interactie met de leefomgeving. Welbevinden is ook hier een belangrijke maat voor QOL bij dementerenden.
Wie beoordeelt de QOL en wie bepaalt wat QOL is of hoe goed QOL is? - Uit de meeste dementiespecifieke literatuur komt naar voren dat welbevinden een centrale maat is voor QOL. Hierbij gaat het om ‘hoe goed iemand zich voelt’, anders gezegd, om een vergelijking tussen de zelfwaardering van de actuele en de gewenste situatie. De beste bron voor dat oordeel is het individu zelf, omdat deze alleen kan beslissen welke aspecten bij de evaluatie betrokken moeten worden. Uit recent onderzoek blijkt ook dat licht en matig dementerenden in staat zijn die beoordeling zelf te geven en dus een betrouwbare bron zijn voor het oordeel over hun welbevinden. Een hiërarchisch model voor QOL bij dementie: Welbevinden (als de subjectieve evaluatie van de levenssituatie als geheel, als resultante van de waardering over de verschillende levensdomeinen)
Evaluatie van domeinen
Persoon (dementiegerelateerd): fysiek psychisch sociaal
Persoon (niet dementieOmgeving: gerelateerd): steun, leeftijd structuur religie in woonopleiding klimaat In dit model staat welbevinden centraal en dit begrip geldt in het model als uitkomstmaat en als centrale indicator voor QOL. Besluit: Er werd een poging ondernomen een model te presenteren dat een uitgangspunt kan zijn bij het benaderen van QOL bij dementerenden. Het model moet voldoende algemeen zijn voor de verdere ontwikkeling van de conceptuele kennis op dit gebied en bovendien moet het kunnen worden toegepast in interventiestudies. De centrale maat voor QOL = welbevinden. Het is belangrijk verder onderzoek te verrichten naar welke domeinen ontbreken in het model, naar de toetsing van het model, naar de samenhang tussen de verschillende domeinen.
11
Het blijkt dat de dementerende steeds als eerste bron van beoordeling moet worden gezien en aangesproken. Bij ernstige dementie is dit natuurlijk zeer moeilijk. * Van Der Steen et al. (2001): Kwaliteit van leven en dementie: II. Selectie van een meetinstrument voor welbevinden op ‘modelmaat’. Doel: Een conceptueel model voor QOL vormt steeds vaker het theoretisch uitgangspunt bij de keuze van een meetinstrument, waar voorheen de nadruk op de praktische bruikbaarheid en de psychometrische eigenschappen lag. Het model dient als leidraad voor de ontwikkeling en voor de verantwoording van de keuze. In dit artikel: - wordt het contrast tussen het al dan niet gebruiken van een model bij het ontwikkelen of selecteren van een meetinstrument duidelijk gemaakt; - worden meetinstrumenten representatief voor de welbevinden-benadering in de context geplaatst van diverse andere typen meetinstrumenten; - wordt, a.d.h.v. drie belangrijke meetinstrumenten uit de jaren ’90, de aansluiting daarvan op het recent ontwikkelde model (cf. artikel hierboven) besproken; - wordt er geïnformeerd over het uiteindelijk gekozen meetinstrument voor het meten van welbevinden bij dementerende patiënten. Methodologie: 1. Brede inventarisatie van de gevonden literatuur (1966-2000, Medline, PsychLit) 2. Een geschikt meetinstrument = inhoudelijk aansluiten op het meten van welbevinden volgens het ontwikkelde model: een balans van positieve en negatieve factoren weerspiegelen en de items van het te selecteren meetinstrument dienen gerelateerd te zijn aan ‘welbevinden’ (ADL-factoren, persoonskenmerken en andere determinanten van welbevinden zijn van een ‘lagere orde’ en horen daarom niet thuis in het meetinstrument); 3. Bij voorkeur vult de patiënt zelf het meetinstrument in, maar op grond van gedragsobservatie kan ook een andere persoon dan de patiënt een oordeel over het welbevinden geven; 4. Het meetinstrument wordt uitgekozen naar de mate van overeenkomst tussen het achterliggende model en het door de onderzoekers ontwikkelde model: het instrument moet dus welbevinden meten en een subjectieve waardering geven. 5. Ondergeschikt bij de keuze zijn: criteria voor psychometrische eigenschappen, het al dan niet precies aangegeven zijn van toepassingsmogelijkheden en een eventuele beschikbaarheid van een Nederlandse versie. Resultaten: 1. Meetinstrumenten: niet model-gestuurd De constructiemethoden van de meeste meetinstrumenten werden veelal slechts in algemene termen aangeduid. Van een aantal meetinstrumenten was onduidelijk hoe ze precies tot stand waren gekomen. Het waren gemodificeerde versies van bestaande instrumenten, waarbij de verantwoording voor de selectie van dementie-geschikte items ontbrak. Voorbeelden van instrumenten: - Patient Related QOL (QOL: er ontbrak een beschrijving of referentie van het instrument);
12
-
Lancashire Quality of Life Profile (LQOLP: er wordt niet vermeld hoe het instrument werd aangepast) WHOQOL-100 (onvoldoende ziekte-specifiek) Pleasant Events Schedule Alzheimer’s Disease (PES-AD: oorspronkelijk ontwikkeld voor ouderen en de criteria voor de aanpassing ontbraken).
2. Meetinstrumenten: niet de ‘welbevinden-benadering’ - PES-AD: ontwikkeld als uitkomstmaat voor onderzoek naar depressie, waardoor er een grote nadruk wordt gelegd op psychopathologie (medicaliseren van psychiatrisch en afwijkend gedrag). Deze schaal is ook minder patiënt-gericht. - Behavior Pathology in Alzheimer’s disease rating scale (Behave-AD) en Progressive Deterioration Scale (PDS): opname van ADL-items, maar deze instrumenten stroken niet met de benadering, waarbij welbevinden als eenheid wordt gezien en waarbij objectieve factoren een andere plaats in de hiërarchie innemen, namelijk als determinanten. - Schedule for the Evaluation of Individual Quality of Life (SEIQOL): de patiënt kiest zelf de domeinen die hij/zij van belang vindt. Het afnemen van deze schaal is zeer complex, en ze is enkel geschikt voor zeer licht dementerende patiënten. Van deze schaal is een verkorte vorm ontwikkeld, maar toch is ze nog niet geschikt voor het specificeren van welbevinden naar domeinen in groepen van patiënten, daar patiënten een waardering geven aan zelf gekozen domeinen. 3. Een welbevinden schaal aansluitend op het model - Affect Rating Scale (ARS): observaties van positieve en negatieve gedragingen en daardoor vooral geschikt voor patiënten in een verder stadium van dementie. Deze schaal is van invloed geweest op de inhoud van o.a. de DQOL. Het is mogelijk de best ontwikkelde HRQOL schaal voor dementie en een essentieel begin voor het begrijpen van QOL in deze populatie. Het instrument heeft een goede interobserver-overeenstemming. Het blijkt wel voornamelijk onwelbevinden te meten. - Quality of Life in Alzheimer’s Disease (QOL-AD): het achterliggende concept is minder duidelijk. Het instrument meet zowel items als ‘fysieke gezondheid’ en ‘geheugen’, als positieve en negatieve gevoelens. Er wordt gevraagd naar het oordeel over een aantal domeinen die uit verschillende benaderingen in de literatuur naar voor komen: het instrument past daarom minder goed in de welbevinden-benadering. - Dementia Quality of Life instrument (D-QOL): gebaseerd op een specifiek conceptueel model, waarin QOL in het breder perspectief wordt geplaatst van zijn determinanten, zoals ADL en sociale omgeving. In de ontwikkeling van dit instrument werden algemeen aanvaarde technieken in QOL onderzoek gebruikt (focusgroepen, piloot-studies, en vervolgens aanpassen) om domeinen en items te definiëren. Het instrument bevat 5 domeinen: esthetiek, positief affect, negatief affect, zelfbeeld en gevoelens van erbij horen. De domeinen sluiten aan bij de idee dat welbevinden een balans van positieve en negatieve gevoelens omvat. Er wordt enkel gevraagd naar het oordeel van de patiënt zelf, in tegenstelling tot QOL-AD (oordeel van patiënt en verzorger) en de ARS (observatieschaal). Het instrument is geschikt voor afname bij licht tot matig dementerenden. De psychometrische eigenschappen waren
13
acceptabel bij toetsing in een Amerikaanse populatie van dementerende, thuiswonende patiënten en patiënten die de dagbehandeling bezochten en verschillende vormen van dementie hadden. ARS (de oudste) en D-QOL zijn gebaseerd op modellen die door de auteurs zelf zijn ontwikkeld. Omdat de mening van de patiënt zelf wordt gevraagd en vanwege de relatief korte afnameduur (10 minuten) werd de D-QOL gekozen als het meest geschikte instrument voor het meten van welbevinden als maat voor QOL bij dementerende patiënten. Besluit: De gekozen D-QOL is niet geschikt voor zwaar dementerende patiënten, die de mogelijkheid hebben verloren hun eigen toestand te evalueren. Toekomstig onderzoek moet uitwijzen of er een instrument, of systeem van instrumenten, ontwikkeld kan worden, waarbij dezelfde concepten worden gemeten in alle stadia van dementie. Op het moment dat er werd gekozen voor D-QOL bestond er nog geen gevalideerde Nederlandse versie. Ook de geschiktheid voor de Nederlandse situatie van, bv. dagbehandeling en intramurale zorg, en de psychometrische eigenschappen bij afname in deze populaties moesten nog worden onderzocht. 2.2 Over de bestaande ‘Dementie Kwaliteit van Leven’ meetinstrumenten * Brod et al. (1999): Conceptualization and measurement of quality of life in dementia: the Dementia Quality of Life Instrument (DQOL) Doel: Onderzoek naar kwaliteit van leven wordt zelden uitgevoerd bij de dementerende populatie zelf, maar eerder bij de personen in de directe omgeving van de dementerende persoon (zogenaamde proxi-metingen). Nochtans is er toenemende evidentie dat het merendeel van de dementerenden, in een vroeg en middelmatig gevorderd stadium, vragen met betrekking tot zichzelf en hun situatie begrijpt en deze kan beantwoorden. Dit onderzoek was erop gericht: - de domeinen van kwaliteit van leven, die van toepassing zijn bij dementerende personen, te conceptualiseren; - een instrument te ontwikkelen dat gebaseerd is op deze conceptualisering en dat door de interviewer kan worden afgenomen bij de dementerende zelf; - de psychometrische eigenschappen van het instrument en de uitvoerbaarheid van de registratie te bepalen. Methodologie: De studie werd uitgevoerd in 2 fasen: enerzijds het verfijnen van het concept ‘kwaliteit van leven’ voor dementerende personen en anderzijds het ontwikkelen, het piloottesten en het veldtesten van het ‘Dementia Quality of Life’ instrument (ziekte-specifiek instrument). Om een dementie specifieke definitie van kwaliteit van leven te bekomen werden drie focusgroepen samengesteld: één met zorgverleners die instaan voor de zorg van een dementerende in uiteenlopende stadia van de ziekte, één zorgaanbiedersgroep (directeur, maatschappelijk assistent, programma assistent van een Alzheimer’s volwassen dagverzorgingsprogramma, een vertegenwoordiger van de Alzheimer’s associatie, de coördinator van een geriatrisch assessment programma en een verpleegkundige werkzaam op een afdeling voor dementerenden in een rusthuis) en een groep met 6 dementerende personen in een vroeg stadium van de ziekte, die regelmatig participeerden in een ‘vroeg gediagnosticeerde support groep’.
14
De verzamelde informatie uit de focusgroepen en de literatuurstudie vormden de basis voor het conceptueel raamwerk van kwaliteit van leven in dementerende populaties. Resultaten: 1. Conceptualisatie van kwaliteit van leven bij dementerenden Er werd bepaald dat dementie een invloed heeft op alle traditionele domeinen van kwaliteit van leven, waardoor kan worden aangenomen dat de impact multidimensioneel is. Het definiëren van elk (traditioneel) domein gebeurde wel in functie van de ziekte. Naast de traditionele domeinen van kwaliteit van leven (fysiek functioneren, ADL, activiteiten naar eigen oordeel (zoals hobby’s, recreatie activiteiten, vakanties, werk/productiviteit, actief-zijn), mobiliteit, sociale interactie, lichamelijk welzijn, gevoel van welzijn, perceptie van gezondheid en tevredenheid) werden er twee specifieke ziekte domeinen aan toegevoegd, zijnde gevoel van esthetiek (plezier beleven, appreciatie van schoonheid/natuur, creativiteit/artistieke expressie en appreciatie, bewustwording en appreciatie van de omgeving) en interactie capaciteit (communicatie moeilijkheden, mogelijkheid tot begrijpen, verwarring). 2. De steekproef en response rate De gegevens van 95 personen werden verwerkt en het invullen van de vragenlijst nam tussen 13 en 65 minuten in beslag. 3. Finale schalen Vanuit de originele item pool, voldeden 56 items, die 17 schalen vormden, aan de criteria voor psychometrische adequaatheid. Van deze 56 items, voldeden 29 items, die 5 schalen vormden, ook de selectiecriteria (conceptuele duidelijkheid, niet overtollig zijn en subjectief van aard zijn). 4. Resultaten naar variabiliteit en betrouwbaarheid De resultaten zijn gebaseerd op de 29 items, die voldeden aan de selectiecriteria. De scores van de respondenten voor elke schaal werden berekend door het gemiddelde te nemen van de antwoorden van de respondenten op de items, die de schaal omvatten. - De interne consistentie betrouwbaarheid varieerde tussen Cronbach’s Alpha (CA) 0.67 en 0.89, dus boven het criterium van 0.50 (4 van de 5 schalen hadden een score van CA 0.70 of meer. - Test-hertest coëfficiënten na twee weken varieerden tussen CA 0.64 en 0.90, dus boven het criterium van 0.50. - Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de schaal, waren er geen significante verschillen tussen de groepen met milde en middelmatig gevorderde niveau’s van dementie. - Correlaties tussen de 5 gevoel van welzijn schalen varieerden tussen 0.09 en 0.67 (gemiddelde van 0.36) met de hoogste correlatie tussen zelfbeeld positief affect. - Correlatie tussen de gevoel van welzijn schaal en de ‘Geriatric Depression Scale (GDS)’: de hypothese dat de GDS het hoogst zou correleren met de negatieve affect schaal werd bevestigd. Besluit: Dit onderzoek toont aan dat dementerende personen informatie kunnen geven over hun eigen subjectieve staat (via een interview). Alle schalen vertonen minimaal een gematigde betrouwbaarheid en een preliminaire evidentie van validiteit. De
15
significante verschillen in gemiddelde kwaliteit van leven scores tussen depressieve en niet-depressieve patiënten, en dit op de 4 schalen van gevoel van welzijn, geven de discriminerende validiteit van het instrument weer. Het DQOL instrument werd getest bij personen met dementie die een MMSE score hadden van 12 of meer. Verder onderzoek is nodig om vast te stellen of het instrument ook valide en betrouwbaar is bij personen in een hoger stadium van dementie. Voor de personen in het laatste stadium van dementie is dit instrument niet bedoeld. De ‘Apparent Affect Rating Scale’ is voor deze personen veelbelovend om de kwaliteit van hun leven te bepalen. Ook moet er worden nagegaan of dezelfde resultaten worden bekomen bij dementerende personen, waar geen zorgverleners bij aanwezig zijn. Door het direct meten van de kwaliteit van leven (QOL) van personen met dementie is het DQOL instrument een veelbelovend alternatief voor de proxi metingen. * Bureau-Chalot et al. (2002): Feasibility, acceptability and internal consistency reliability of the Nottingham Health Profile in dementia patients Doel: Het evalueren van de subjectieve gezondheidsstatus is belangrijk in het licht van kwaliteit van zorg, maar is zeer moeilijk te bewerkstelligen bij dementerende personen. Instrumenten als de ‘Dementia Quality of Life’, de ‘Pleasant Event Schedule-AD’ of de ‘Progressive Deterioration Scale’ kunnen worden gebruikt bij de dementerende populatie, maar deze zijn niet beschikbaar in de Franse taal (het is een Franse studie). Het doel van deze studie is het vaststellen van de uitvoerbaarheid, de aanvaardbaarheid en de interne consistentie betrouwbaarheid van het Nottingham Health Profile (NHP) instrument: een algemeen instrument, beschikbaar in het Frans, voor het meten van de subjectieve gezondheidsstatus van dementerende personen. Methodologie: In deze studie werden dementerende personen geselecteerd vanuit 4 Frans sprekende Europese landen (Frankrijk, België, Luxemburg en Zwitserland: in totaal namen 6 ziekenhuizen deel en 10 instellingen, gespecialiseerd in de zorg voor dementerende personen), alsook de mantelzorger van de dementerende persoon (diegene die de persoon het meeste kende en zag) en de formele zorgverlener (vanuit het gezondheidszorgteam dat direct verantwoordelijk was voor de patiënt: de verzorgende of verpleegkundige in het begin van zijn/haar verblijf in het ziekenhuis/instelling, of de arts in consultatie). Indien de patiënt er niet in slaagde het instrument zelfstandig in te vullen, werd hulp aangeboden door de interviewer. De vragenlijst zelf bestond uit 3 delen: een sociodemografisch deel, de NHP en een deel dat diende te worden ingevuld door de interviewer (info m.b.t. aanvaardbaarheid, methode van invullen, de begrijpbaarheid van het instrument, enz.). NHP is opgebouwd uit 38 items die 6 domeinen beschrijven: fysieke mobiliteit (8 items), sociale isolatie (5 items), emotionele reacties (9 items), pijn (8 items), slaap (5 items) en energie (3 items). De domeinscores varieerden tussen 0 (goede subjectieve gezondheidsstatus) en 100 (slechte subjectieve gezondheidsstatus). Resultaten: Er werden 145 patiënten geselecteerd uit 16 centra en zij hebben samen met 130 mantelzorgers (77% partners of kinderen en 23% verdere familie) en 142 formele zorgverleners (95% waren verpleeghulpen of verpleegkundigen) het instrument ingevuld. Voor 99% van de patiënten was het mogelijk het instrument in te vullen, waarvan slechts 16% dit zelfstandig kon uitvoeren. Het zelfstandig kunnen uitvoeren ging gepaard met een hogere MMSE score (lage MMSE score = verergering
16
van cognitieve problemen). 94% van de patiënten heeft alle 38 items ingevuld en 83.5% vulde minimum 30 items in. Het instrument werd ingevuld met een gemiddelde tijd van 13.5 minuten. Voor de interne consistentie betrouwbaarheid werd de test-hertest betrouwbaarheid berekend voor 52 respondenten uit de initiële steekproef (1 op 4 patiënten) door hen het instrument 4 dagen later nogmaals te laten invullen: CA groter dan 0.70, behalve voor sociale isolatie en emotionele reacties. De waarden van de proxi’s zijn te vergelijken met die van de patiënten zelf. De interrater betrouwbaarheid was gematigd tot zwak voor de mantelzorgers en zwak voor formele zorgverleners. De beide proxi’s vertoonden gematigde overeenstemming m.b.t. de domeinen emotionele reacties, pijn en energie en een zwakke overeenstemming m.b.t. sociale isolatie. Besluit: Uit deze studie is gebleken dat de graad van objectiviteit van de vragen en het niveau van impairment van de patiënt een invloed kunnen hebben op de correspondentie tussen de proxi’s en de patiënten en dat de overeenstemming groter is m.b.t. objectieve domeinen dan m.b.t. subjectieve domeinen. Het zelfstandig kunnen invullen van een vragenlijst door de respondent zelf is belangrijk, daar de hulp van een interviewer bias kan veroorzaken in de antwoorden. Slechts 16% van de patiënten slaagde erin de NHP zelfstandig in te vullen. Hierdoor dient de gemiddelde invultijd van 13.5 minuten met enig scepticisme te worden bekeken. Bovendien bleken de vragen, zowel bij de proxi’s als bij de patiënten zelf, inadequaat te zijn voor het bestuderen van de psychologische dimensies, welke toch belangrijke concepten zijn van de gezondheidsstatus van de patiënt. Algemeen kan uit het bovenstaande worden geconcludeerd dat er toch enige vragen kunnen worden gesteld bij het rechtvaardig gebruik van dit instrument bij dementerende personen. * Van Der Steen et al. (2002): Het meten van (on)welbevinden bij demente patiënten: Validiteit van de Nederlandse versie van de Discomfort Scale – Dementia of Alzheimer Type (DS-DAT) Doel: DS-DAT is het eerste ontwikkelde instrument om (on)welbevinden te meten bij zwaar dementerenden. Het concept discomfort werd vertaald naar ‘onwelbevinden’. In dit artikel worden de aspecten van validiteit van de Nederlandse versie bepaald: de face en inhoudsvaliditeit, interne consistentie en constructvaliditeit. Methodologie: Tussen oktober 1996 en juli 1998 werd DS-DAT afgenomen door verpleeghuisartsen bij 706 psychogeriatrische pneumoniepatiënten in 61 Nederlandse verpleeghuizen. De ernst van dementie werd retrospectief bepaald twee weken vóór de pneumonie, met de Bedford Alzheimer Nursing Severity Scale (BANS-S) voor ernstig dementerenden op een schaal van 7 tot 28. Van de 706 oorspronkelijke deelnemers werd er bij 662 personen de diagnose dementie gesteld. Resultaten: Gemiddeld waren de patiënten matig tot ernstig dementerend. 1. Face validiteit en inhoudsvaliditeit Op het eerste zicht lijkt het instrument valide: - Item-omschrijving wijst in de richting van onwelbevinden of welbevinden. Omdat 7 van de 9 items negatieve aspecten van welbevinden betreffen, is
17
-
onwelbevinden de beste noemer. De wijze waarop de schaal is ontwikkeld maakt een adequate inhoudsvaliditeit aannemelijk. Items: hoorbaar/luidruchtig ademhalen, negatief stemgebruik, tevreden gelaatsuitdrukking, bedroefde gelaatsuitdrukking, angstige gelaatsuitdrukking, gefronst gelaat, ontspannen lichaamstaal, gespannen lichaamstaal, zenuwachtige bewegingen/bewegingsonrust.
2. Interne consistentie - CA tussen 0.82 en 0.84 voor verschillende meetmomenten (0.82 tijdens en 3 dagen na de behandelingsbeslissing al dan niet AB te geven, en 0.84 voor zowel 10 dagen, 1 maand en 3 maanden daarna). - Uit factoranalyse bleek dat ten tijde van de behandelingsbeslissing, één onderliggende dimensie 42% van de variantie verklaarde, andere dimensies verklaarden slechts 11% of minder. 3. Constructvaliditeit - Toetsing van de hypothese ‘Het onwelbevinden is hoog tijdens de ziekteperiode en vervolgens lager als de patiënt genezen is’. - Het onwelbevinden bleek ten tijde van de behandelingsbeslissing positief gecorreleerd met de mate van ziek zijn, volgens het oordeel van de arts. 4. Verschillende patiëntengroepen - Het onwelbevinden tijdens een pneumonie verliep bij verschillende typen dementie op dezelfde wijze. - Bij mannen: iets hoger onwelbevinden en ook iets hoger vlak voor het overlijden. - De scores vertoonden verder een lichte samenhang met het stadium van dementie: het onwelbevinden was hoger bij ernstiger dementerenden, zowel ten tijde van de behandelingsbeslissing als 3 maanden erna. 5. Individuele patiënten - De piek (te zien bij het gemiddelde van een groep patiënten) was op individueel niveau minder duidelijk. Besluit: De DS-DAT is ontwikkeld voor het meten van onwelbevinden. - Goede interne consistentie. - Slechts één onderliggende factor kon worden aangetoond (Hoorbaar/luidruchtig ademhalen kon minder in verband worden gebracht met één en dezelfde factor), wat wijst op het meten van één concept. - Onwelbevinden blijkt, zoals verwacht, samen te hangen met acuut ziek zijn en vervolgens met genezing. - Een score vanaf 8 à 10 kan worden beschouwd als ‘veel onwelbevinden’. - In dit onderzoek wordt niet nagegaan of de resultaten van het instrument overeenstemmen met wat wordt gevonden met andere meetinstrumenten: verder onderzoek is dus nodig. - In dit onderzoek wordt het instrument afgenomen door verpleeghuisartsen, terwijl het eigenlijk is ontwikkeld ter afname door verpleegkundigen: controle is nodig of dezelfde resultaten worden bekomen bij afname door andere disciplines.
18
-
Voor een groep patiënten kunnen bestaande verschillen in onwelbevinden worden aangetoond, maar voor individuele patiënten blijkt het verloop nog grillig te zijn (verder onderzoek is nodig). Het instrument lijkt een valide instrument om onwelbevinden te meten bij (ernstig) dementerende patiënten. * Ready et al. (2003): Quality of life measures for dementia Doel: Review van de bestaande meetinstrumenten rond QOL die speciaal werden ontwikkeld voor de dementerende populatie. Deze review heeft tot doel lezers meer bewust te maken van de bestaande meetinstrumenten en het belang aan te geven van de verschillen die bestaan tussen meetinstrumenten, zodat toekomstige onderzoekers en clinici het beste meetinstrument selecteren voor hun doeleinden. Methodologie: De literatuur rond dementie en QOL werd bestudeerd van jaargang 1966 tot 2002. Er werd gezocht via Medline en PsychoINFO. Resultaten: Er werden 14 artikels gevonden, waarbij 9 verschillende dementie QOL schalen werden geïdentificeerd en bestudeerd (cf. onderstaande tabel). Besluit: Op basis van dit review artikel kan de volgende top 3 van ‘Dementie QOL’ meetinstrumenten worden samengesteld: 1. DQOL: - er worden 5 domeinen van QOL gemeten (positief en negatief affect, gevoel ergens bij te horen, zelfachting en gevoel van esthetiek) - oordeel van dementerende (vroeg of matig stadium) persoon zelf - het invullen neemt ongeveer 10 minuten in beslag - matig tot hoge interne consistentie betrouwbaarheid 2. QOL-AD: - de volgende domeinen worden gemeten: fysieke conditie, gemoedstoestand, geheugen, functioneringsvermogen, interpersoonlijke relaties, vermogen om aan betekenisvolle activiteiten te participeren, financiële situatie en globale meting van zichzelf en QOL als een geheel - rapporteringen van patiënten (via interview) en/of informele zorgverleners (via vragenlijst) vormen de basis - invullen neemt ongeveer 10 minuten in beslag - adequate interne consistentie betrouwbaarheid - aanvaardbare test-hertest betrouwbaarheid 3. CBS: - globale QOL schaal, aangevuld met positieve emoties, ervaringen en tevredenheid - psychometrische evidentie voor gebruik bij zowel vroeg stadium als ernstig dementerenden - adequate interrater betrouwbaarheid en criterion validiteit - nadeel: afname door een clinicus Het is wel belangrijk voor ogen te houden dat een meetinstrument steeds moet worden geselecteerd in functie van de vooropgestelde doelstellingen.
19
CornellBrown Scale for Quality of Life in Dementia (CBS)
Alzheimer Disease Related Quality of Life (ADRQL)
Instrument Activity and Affect Indicators of QOL (Albert et al.).
20
Items Sterkte Zwakte Activity: 15 items vanuit de Van toepassing bij zowel vroeg stadium - Een eerder enge meting van QOL, namelijk QOL wordt Pleasant Events Schedule-AD (Teri dementerenden als bij ernstig dementerenden. beperkt tot ‘Activiteit’ en ‘Affect’. et al.). Van toepassing in instellingen en in de Affect: 6 items vanuit de Affect thuiszorgsettings. Rating Scale (Lawton). Validiteit: Significante correlatie tussen activiteit en de aangepaste MMSE scores, aangevend dat de activiteit vermindert als de ernst van dementie toeneemt; affect metingen vertoonden variabele associaties met de ernst va dementie. Test-hertest CA varieerde van 0.53 tot 0.92 voor de affect items en was boven 0.60 voor 12 van de 15 activiteit items. Er waren geen systematische verschillen in QOL rapportages tussen familie en institutionele zorgverleners. Meten van positieve en negatieve - Op dit moment is er geen weet van gepubliceerde gedragingen doorheen 5 domeinen: gegevens m.b.t. de psychometrische eigenschappen sociale interactie, bewustzijn van van deze schaal; zichzelf, gevoelens en - Het is niet duidelijk of deze schaal toepasbaar is in gemoedstoestand, plezier beleven zowel instellingen als thuiszorgsettings; aan activiteiten, en reageren op de - Het is niet duidelijk voor welk stadium van de ziekte omgeving. deze schaal is ontwikkeld. Een globale QOL schaal. Psychometrische evidentie dat de schaal geschikt is Gebaseerd op een wijziging voor vroeg stadium en ernstig dementerenden. van de Cornell Scale for Depression De perspectieven van de patiënten zelf en die van in Dementia: positieve aspecten van de informele zorgverleners worden samengenomen in 1 die schaal werden uitgebreid met score. De schaal wordt afgenomen door een clinicus na een positieve emoties, ervaringen en gezamenlijk interview met de patiënt en de informele tevredenheid; de score schaal werd zorgverlener. veranderd: van –2 tot +2. Adequate interrater betrouwbaarheid van intraclass r=0.90 en interne consistentie CA van 0.81. - Criterion validiteit werd aangetoond door een positieve correlatie tussen CBS scores en Visual Analogue positieve gemoedstoestand scores bij patiënten.
-
Gericht op het vaststellen van de ervaringen van dementerenden. Ontwikkeld voor de residentiële sector waar dementerenden niet meer in staat zijn valide en betrouwbare beschrijvingen te geven van hun ervaringen. Het welbevinden en de activiteiten worden gecodeerd met een nadruk op gedragingen, die verondersteld worden gerelateerd te zijn aan QOL. Welbevinden versus ziek zijn wordt gescoord op een 6-punt ordinale schaal. Er zijn 24 activiteiten categorieën. Sociaal isolement wordt ook gemeten. 29 items, met 1 globaal Dementia Quality of item (Welke score zou U geven m.b.t. Uw QOL), die 5 domeinen Life van QOL van leven meten: positief Instrument affect (6 items), negatief affect (11 (DQOL) items), gevoel ergens bij te horen (3 items), zelfachting (4 items), gevoel van esthetiek (5 items). Een unieke schaal, daar ze is ontwikkeld om te worden ingevuld door de patiënt zelf; dus bij patiënten in een vroeg stadium tot matig stadium van de ziekte.
Dementia Care Mapping (DCM)
Interne consistentie betrouwbaarheid voor de subschalen is matig tot hoog. M.b.t. de betrouwbaarheid van de schaal waren er geen significante verschillen tussen de vroeg stadium en matig stadium dementerenden. Het invullen van de schaal neemt ongeveer 10 minuten in beslag.
-
21
Het is een intensieve methode, waarbij Het is een intensieve methode, waarbij observatoren observatoren de indicatoren van QOL van de patiënten elke de indicatoren van QOL van de patiënten elke 56 minuten 56 minuten moeten scoren over een periode van 6 uur. moeten scoren over een periode van 6 uur. Interne consistentie: significante correlatie tussen de activiteitscores en de welbevinden en ziekte scores. Goede betrouwbaarheid naar de welbevinden scores toe en gematigde m.b.t. het sociaal isolement. Validiteit: overeenstemming tussen DCM scores en ‘quality assurance audit’ metingen van residentiële verpleegkundige zorg. Concurrent validiteit: significante correlatie van welbevinden en ziekte scores met een potlood en pen, algemene meting van QOL voor een subset van 19 respondenten, maar voor de activiteiten was er geen significante correlatie met de QOL meting.
-
Quality of LifeAlzheimer’s Disease (QOL-AD)
-
13 items die de volgende domeinen meten: fysieke conditie, gemoedstoestand, geheugen, functioneringsvermogen, interpersoonlijke relaties, vermogen om in betekenisvolle activiteiten te participeren, financiële situatie, en globale meting van zichzelf en QOL als een geheel.
Meten van aspecten van Psychological Well-Being in QOL gerelateerd aan psychologisch welbevinden. Cognitively Het invullen van de schaal Impaired gebeurt door de observator. Persons 11 items, die de positieve (PWB-CIP) en negatieve affectieve toestand en het engagement gedrag meten. Mild tot matig dementerenden, die worden verzorgd in de thuissituatie. Basis: selectie van een Quality of Life in Late- subset van items van de Activity and Affect Scale (Albert et al.) Stage Bij laat stadium Dementia dementerenden. (QUALID) De schaal was ontwikkeld om afgenomen te worden door rusthuispersoneel. Beknopte schaal. Proxi-instrument dat 11 observatie gedragingen meet m.b.t. activiteiten en emotionele toestand en dit over de vorige 7 dagen. Positieve inter-item correlatie en variërend van 0.17 tot 0.70; voor 19 respondenten was de test-hertest 0.81. Interrater betrouwbaarheid was 0.83 voor 23 respondenten. Geen significante correlaties tussen QUALID en de MMSE of een meting van basis ADL, maar matige en significante correlatie met een meting van depressie en neuropsychiatrische symptomen. Beknopte schaal. Gebaseerd op rapporteringen door patiënten, informele zorgverleners of beiden, maar ze vullen de schaal elk apart in (patiënten worden geïnterviewd en informele zorgverleners vullen een vragenlijst in). Duur: ongeveer 10 min. voor de patiënten en minder voor de informele zorgverleners. Antwoord mogelijkheden: 4-punt multiple choice opties Interne consistentie betrouwbaarheid: CA van 0.84 tot 0.88. De 1 week test-hertest betrouwbaarheid was
-
Longitudinale data zijn beschikbaar m.b.t. psychometrische eigenschappen. Interne consistentie betrouwbaarheid: sterk voor de 3 subschalen (resp. 0.79, 0.74, 0.66), ook bij follow-up na 18 maanden (resp. 0.75, 0.83, 0.68). Validiteit: significante correlaties tussen PWB-CIP scores en metingen van depressie, persoonlijkheid, sociaal gedrag, functioneringsvermogen, oplossen van problemen en taakoriëntatie, ook bij follow-up na 18 maanden.
-
22
- De schaal steunt op een conceptualisatie van QOL, dat door sommigen misschien kan worden aanzien als te breed, omdat items als geheugen en functioneringsvermogen ook zijn inbegrepen.
- Het geeft een relatief enge meting van QOL: enkel de focus op affect en gedrag.
Quality of Life Assessment Schedule (QOLAS)
Enige instrument dat werd ontwikkeld voor individuele patiënten, met zowel een kwalitatieve als kwantitatieve benadering: de patiënten worden geïnterviewd waarbij de vraag wordt gesteld naar wat er belangrijk is voor hun QOL en 2 items worden geïdentificeerd van elk van de volgende domeinen: fysiek, psychologisch, sociaal/familie, alledaagse activiteiten en cognitief functioneren; dan scoren ze in welke mate ze een probleem ondervinden met elk van de 10 items op een 6punt schaal.
23
aanvaardbaar (0.76 voor patiënten en 0.92 voor zorgverleners). Validiteit: lage tot matige correlaties tussen QOL scores en de MMSE en rapportering van ADL, depressie en engagement in plezierige activiteiten. Validiteit van patiënt scores in de tweede studie (177 patiënten t.o.v. 77 in de eerste studie): correlaties tussen QOL-AD scores en verschillende metingen van domeinen die verondersteld worden geassocieerd te zijn met QOL: gedragcompetentie, psychologische status, fysiek functioneren, interpersoonlijke omgeving. - Interne consistentie betrouwbaarheid: CA 0.78 voor De psychometrische eigenschappen werden patiënten en informele zorgverleners. geëvalueerd in een kleine steekproef (22 patiënten). - Construct validiteit: hogere QOL scores door patiënten met een lagere beperking in ADL activiteiten dan patiënten met een hogere score - Overeenstemming tussen gerapporteerde QOL door patiënten; scores op een algemeen instrument varieerden van zwak tot goed en voor de informele zorgverleners van zwak tot zeer goed.
3. HRQOL MEETINSTRUMENTEN: DIABETES * Jacobson et al. (1994): The evaluation of two measures of quality of life in patients with type 1 and type 2 diabetes. Doel: De effecten onderzoeken van type 1 en type 2 diabetes op de percepties van patiënten met betrekking tot hun kwaliteit van leven en het vergelijken van de psychometrische mogelijkheden van een algemeen (SF-36) versus een diabetesspecifieke (DQOL) kwaliteit van leven meting. Methodologie: Vanuit een outpatient afdeling in een diabetes centrum werden 240 patiënten bereid gevonden aan het onderzoek deel te nemen. Resultaten: Deze studie toonde een aanvaardbare interne consistentie voor de DQOL bij type 1 en type 2 diabetes patiënten. Dus, eerdere resultaten bij type 1 diabetes patiënten werden nu ook bevestigd bij type 2 diabetes patiënten. De impact en tevredenheidschalen van de DQOL bleken ook gevoelig te zijn voor het effect van de levensstijl op verschillende diabetes behandelingen. De bezorgdheid schalen bleken minder gevoelig te zijn voor verschillen in ernst van complicaties. Met betrekking tot de SF-36 toonde deze studie ook een aanvaardbare interne consistentie bij zowel type 1 als type 2 diabetes patiënten. Ook hier was de kwaliteit van leven lager bij patiënten met meer ernstige diabetes complicaties. De SF-36 bleek minder gevoelig te zijn voor levensstijl effecten dan de DQOL, maar meer gevoelig voor veranderingen in het aantal en de ernst van complicaties dan de DQOL. Besluit: De DQOL is misschien vooral bruikbaar voor het detecteren van kwaliteit van leven effecten, waar veranderingen in morbiditeit niet detecteerbaar zijn, terwijl de SF-36 misschien een meer gevoelige indicator is voor veranderingen in fysieke status. De grootte van de correlaties tussen de SF-36 subschalen en de DQOL subschalen maken duidelijk dat deze twee benaderingen voor het meten van kwaliteit van leven overlappend zijn, maar niet overbodig, daar elke benadering andere informatie kan verschaffen en verschillend gevoelig kan zijn voor klinisch relevante zaken. Het gebruik van beide instrumenten kan dus aangewezen zijn. * Boyer et al. (1997): The development of an instrument for assessing the quality of life of people with diabetes: Diabetes-39. Doel: Het bieden van een overzicht met betrekking tot een 2-jarig project dat werd opgezet om een evaluatie instrument te ontwikkelen in het kader van het vaststellen van de kwaliteit van leven van mensen met diabetes. Methodologie: Een ad random selectie van 1000 patiënten boven de 18 jaar kregen een vragenlijst toegestuurd. Een initiële set van 93 kwaliteit van leven items werd geselecteerd en gecategoriseerd in 10 groepen: diabetes medicatie, diabetes controle, angst en bezorgdheid, energie en mobiliteit, slaap, voedingsbeperkingen, zelfaanvaarding, sociale en peer last, andere ziekten en seksueel functioneren. Het objectief was het selecteren van items die het best uitten welke factoren de grootste impact hebben op de kwaliteit van leven van diabetes patiënten. Daarnaast werden er ook 26 vragen opgenomen met betrekking tot de algemene gezondheid, diabetesspecifieke gezondheid en demografische items.
24
Resultaten: In de eerste fase werden er van de 1000 verstuurde vragenlijsten 542 ingevuld teruggestuurd, waarvan er 516 bruikbaar werden geacht voor factoranalyse. Deze factoranalyse resulteerde in een 42-item, 6 categorieën, instrument: energie en mobiliteit (14 items), diabetes controle (12 items), angst en bezorgdheid (6 items), sociale en peer last (5 items), seksueel functioneren (3 items), en diabetes medicatie (2 items). In een tweede fase van het onderzoek werd de validiteit en betrouwbaarheid van het 42-item instrument getest in twee verschillende groepen van patiënten: één groep van een algemene praktijk, waarvan 170 patiënten de vragenlijst hadden teruggestuurd (response rate 73,3%) en een andere groep van een outpatient ziekenhuis afdeling, waarvan 290 patiënten de vragenlijst hadden teruggestuurd (response rate 45.8%). Aan het instrument werden ook de 36 vragen van de SF-36 toegevoegd. De item standaarddeviatie was ongeveer gelijk in elke categorie. Het instrument werd nogmaals bestudeerd en drie vragen werden weggelaten, wat resulteerde in een 39-item instrument: energie en mobiliteit (15 items), diabetes controle (12 items), angst en bezorgdheid (4 items), sociale en peer last (5 items), en seksueel functioneren (3 items). In het kader van de betrouwbaarheid bevonden de Cronbach’s Alpha waarden zich voor de 5 categorieën boven 0.70. Besluit: Tests naar validiteit en betrouwbaarheid tonen dat het 39-item instrument een valide instrument is, waarbij significante correlaties worden aangetoond tussen een algemene kwaliteit van leven vaststelling, het patroon van de ernst van diabetes en comorbiditeit. De resultaten van de diabetes-39 correleren goed met de resultaten van het bestaande algemeen kwaliteit van leven instrument, SF-36 Health Status Questionnaire. Verder onderzoek hierrond is wel vereist. Het instrument kan worden gebruikt om probleemgebieden aan te duiden. Beperkingen zijn onder meer de onduidelijkheid of het instrument verschillen kan weergeven tussen individuele patiënten (noodzakelijk om een discriminerend instrument te zijn). Het is ook onduidelijk of het ontwikkelde instrument een evaluatief instrument is (cf. doel van de studie). * Anderson et al. (1998): The third version of the Diabetes Attitude Scale Doel: Een derde versie van de ‘Diabetes Attitude Scale (DAS-3)’ ontwikkelen, die congruent is met de recente wetenschappelijke kennis over diabetes, die een betere subschaal interne betrouwbaarheid heeft en die korter is dan de vorige versies van dit instrument. De gewijzigde versie werd gebruikt om: - de attitudes van patiënten tegenover diabetes en de behandeling ervan te meten; - aan te tonen dat controversiële overtuigingen over diabetes gerelateerd kunnen zijn aan de professionele groep waartoe iemand behoort (bv. artsen versus verpleegkundigen); - aan te tonen dat een speciaal diabetes training programma voor geneeskunde studenten een impact kan hebben op hun attitudes naar diabetes toe; - te tonen dat er een consistente relatie is tussen diabetes gerelateerde attitudes van patiënten en hun zelfgerapporteerde therapietrouw; - geslachtsverschillen in diabetes attitudes te meten; - de verschillen te meten tussen de attitudes van professionelen en patiënten.
25
Methodologie: De tweede versie van de DAS werd herbekeken en herschreven door een panel diabetes experten, inclusief patiënten, geassocieerd met de Universiteit van Michigan Diabetes onderzoek en training centrum. De gewijzigde versie van het instrument werd verzonden naar artsen, verpleegkundigen, diëtisten en patiënten met diabetes. Ingevulde en bruikbare vragenlijsten werden bekomen van 384 patiënten met diabetes, 321 artsen, 540 verpleegkundigen en 569 diëtisten. In totaal werden er 1814 vragenlijsten gebruikt voor analyse. Resultaten: De studie resulteerde in een gewijzigde DAS met 33 items en 5 discrete subschalen. De subschalen hadden betrekking op de volgende attitudes: nood aan speciale training om diabetes zorg te geven, ernst van type 2 diabetes, waarde van strenge glucose controle, psychosociale impact van diabetes en attitude tegenover patiënt autonomie. Algemeen waren de subschaal betrouwbaarheden van de DAS-3 superieur t.o.v. de vroegere versies van de schaal. Voor de subschaal ‘nood aan speciale training’ scoorden de diëtisten het hoogst, gevolgd door de verpleegkundigen (hoge scores verwijzen naar een hoge overeenkomst met de items). Voor de subschaal ‘psychosociale impact’ scoorden de verpleegkundigen het hoogst gevolgd door diëtisten en artsen. Voor de andere drie subschalen waren de verschillen in scores tussen de verpleegkundigen en de diëtisten niet significant, maar scores van de artsen waren lager dan die van de verpleegkundigen en de diëtisten. De drie disciplines hadden meer positieve attitudes tegenover diabetes dan hun collega’s, die minder tijd spendeerden aan het behandelen van diabetes. Met betrekking tot de subschalen ‘ernst van type 2 diabetes’ en ‘psychosociale impact’ was er een verschil in score tussen patiënten die insuline kregen en patiënten die geen insuline kregen. Besluit: De DAS-3 is een valide en betrouwbaar algemeen instrument om diabetes gerelateerde attitudes te meten. Het instrument is ook bruikbaar voor vergelijkingen doorheen verschillende groepen van gezondheidswerkers en/of patiënten. De DAS-3 is ook geschikt voor de evaluatie van patiënt en/of professionele educatie programma’s, indien deze programma’s gericht zijn op de specifieke topics die worden gemeten door de vijf DAS-3 subschalen. * Pouwer et al. (1999): The 12-item Well-Being Questionnaire. Doel: Een 22-item versie van de Well-Being Questionnaire (W-BQ) werd gebruikt om mensen met ernstige psychologische problemen te kunnen identificeren. In een redelijk aantal studies werden de psychometrische kwaliteiten van deze versie geëvalueerd, waarbij men aan de hand van factoranalyse tot een 12-item verkorte vorm kwam van W-BQ (W-BQ12). Deze versie was opgebouwd uit drie 4-item subschalen: negatief welbevinden (NWB), energie (ENE), en positief welbevinden (PWB). In deze studie was het de bedoeling de validiteit en betrouwbaarheid van deze verkorte versie te onderzoeken bij Nederlandse diabetes patiënten. Methodologie: De vragenlijsten werden ad random opgestuurd naar 3000 leden van de Diabetes Vereniging in Nederland (DVN). De respondenten werd gevraagd een set van vragenlijsten in te vullen en enkele additionele vragen m.b.t. hun geslacht, leeftijd, leeftijd bij begin van diabetes, complicaties, co-morbiditeit en huidige behandeling bij een psychiater/psycholoog. Om psychopathologische co-morbiditeit vast te stellen werden de volgende antwoordmogelijkheden gegeven: depressie, angst, eetstoornis, schizofrenie, en chronische vermoeidheid. De respondenten werden
26
uitgenodigd hun naam en adres te noteren voor deelname aan de follow-up studie. Om de test-hertest betrouwbaarheid te meten werd een tweede set van vragenlijsten toegestuurd aan de mensen die hun naam en adres hadden genoteerd (213 personen van de geselecteerde 250, response rate 85%). Om de validiteit te bestuderen van de W-BQ12 bestond de in te vullen set vragenlijsten uit de Nederlandse versies van WBQ12, Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS), State Trait Anxiety Inventory (STAI), Diabetes Fear of Injecting and Self-Testing Questionnaire (D-FISO), Problem Areas in Diabetes (PAID), Diabetes Quality of Life Measure, Diabetes Coping Measure, Fear of Hypoglycemia Survey, Center for Epidemiological Studies Depression (CES-D) en de Short-Form (SF)- 36 Health Survey. Resultaten: De vragenlijsten werden ingevuld teruggestuurd door 1472 mensen met diabetes (response rate 49%). De interne consistentie was voldoende voor alle WBQ12 subschalen. De W-BQ12 kan worden aanzien als een korte, gemakkelijk in te vullen vragenlijst, bestaande uit 12 items, die werden ontwikkeld om informatie te bekomen over verschillende aspecten van het psychologisch welbevinden van personen met diabetes. De betrouwbaarheid van de W-BQ12 werd ondersteund. Correlaties tussen schalen toonden de convergent validiteit aan van de W-BQ12. Lage correlaties tussen de W-BQ12 schalen en fysiek functioneren, fysieke rol beperkingen, en pijn en General Health Perception (SF-36) kunnen worden geïnterpreteerd als bewijs voor de discriminerende validiteit van de W-BQ12. De betrouwbaarheid wordt aangetoond door een CA tussen 0.88 en 0.91 voor de General Wel-Being Scale (GWB). De test-hertest betrouwbaarheid van de meeste schalen was hoog. Alle W-BQ12 schalen bleken significante voorspellers te zijn van zelfgerapporteerde depressie en psychologische/psychiatrische behandeling. Besluit: Deze studie is een eerste evaluatie van de validiteit en betrouwbaarheid van de Nederlandse versie van de W-BQ12 bij een grote steekproef van mannen en vrouwen met type 1 en type 2 diabetes. De studie toont aan dat het gaat om een valide en betrouwbaar instrument. * Anderson et al. (2000): The diabetes empowerment scale Doel: Het evalueren van de effectiviteit van een patiënt-ondersteunend programma dat volledig is gefocust op psychosociale aangelegenheden, zoals managen van stress, bekomen van familiale ondersteuning, onderhandelen met professionele gezondheidswerkers en omgaan met onaangename emoties. In dat kader werd de ‘Diabetes Empowerment Scale (DES)’ ontwikkeld: een 37-item likert-type vragenlijst. Methodologie: Evidentie voor de validiteit van de pilootversie van de DES werd geleverd door consistente correlaties tussen de pre- en postondersteuningsprogrammaveranderingsscores op de DES en veranderingsscores op de onafhankelijke metingen van positieve en negatieve attitudes tegenover het hebben van diabetes, zoals gemeten met de Diabetes Care Profile (DCP) en glycosylated hemoglobine niveau’s. In het kader van de validiteit en betrouwbaarheid van de DES werd ervoor geopteerd elk DES item specifiek te richten op diabetes. De vragenlijst werd vervolgens verstuurd of overhandigd aan een gelegenheidssteekproef van patiënten met diabetes (n=375), waarbij de steekproef wel representatief was naar geslacht, leeftijd en type van diabetes.
27
Resultaten: Factoranalyse resulteerde in een 28-item DES met 3 subschalen, die 56% van de totale variantie verklaren: managen van de psychosociale aspecten van diabetes, vaststellen van dissatisfactie en de bereidheid tot verandering en het stellen en bereiken van diabetes doelstellingen. Concurrent validiteit werd aangetoond door consistente correlaties tussen de DES subschalen en de drie gevalideerde subschalen van de DCP. Preliminaire test-hertest betrouwbaarheid werd aangetoond door de testhertest correlatie (0.79) tussen DES scores, wanneer de piloot versie van het instrument werd ingevuld door dezelfde groep van subjecten in het begin en op het einde van de 6 weken niet-behandelingscontrole periode. Besluit: De resultaten van deze studie geven een preliminaire ondersteuning van de validiteit, de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van de DES. De sterkte van de intercorrelaties tussen de DES subschalen suggereert dat het instrument gerelateerde, maar afzonderlijke domeinen van psychosociale zelfeffectiviteit meet. Het instrument is ook redelijk specifiek: de relatie wordt zichtbaar gemaakt tussen de psychosociale zelfeffectiviteit en diabetes gerelateerd gedrag. DES moet worden gezien als een instrument om psychosociale zelfeffectiviteit te meten als een outcome van succesvolle klinische en educationele interventies. Het kan ook geschikt zijn als instrument om het succes van de aanpassing aan en het zelfmanagement van diabetes te meten. Hieromtrent is nog verder onderzoek vereist. Verder onderzoek is ook nodig in het kader van verschillende steekproeven van diabetespatiënten om de factorstructuur en de betrouwbaarheid van de subschalen te bevestigen. * Snoek et al. (2000): Diabetes-related emotional distress in Dutch and US diabetic patients. Doel: Rapporteren over de validatie van de Nederlandse versie van de Problem Areas in Diabetes Scale (PAID) door de PAID scores te vergelijken doorheen een steekproef van Nederlandse en US diabetes patiënten. Methodologie: Van de 40000 leden van de Nederlandse Diabetes Vereniging werden 3000 leden geselecteerd, die een set van vragenlijsten kregen toegestuurd, waaronder de PAID. Om de test-hertest betrouwbaarheid te meten kregen ad random 250 patiënten uit de gehele groep de uitnodiging de set van vragenlijsten een tweede maal in te vullen. De PAID gegevens van een US steekproef van 256 type 1 en type 2 diabetes patiënten werden opnieuw geanalyseerd en vergeleken met de Nederlandse steekproef. De zelfgerapporteerde demografische en klinische karakteristieken van de patiënten includeerden leeftijd, geslacht, burgerlijke status, maandelijks inkomen, opleidingsjaren, leeftijd bij begin van diabetes, behandelingsregime, aantal complicaties, meest recent HbA1c niveau, co-morbiditeit, frequentie van zelfmonitoring van bloedglucosegehalte (SMBG), geschiedenis van ernstige hypoglycemie, ziekenhuisopname o.w.v. diabetes ketoacidose (DKA), en geschiedenis van psychologische/psychiatrische behandeling. De PAID is een zelfrapportage vragenlijst, opgebouwd uit 20 statements, die geïdentificeerd zijn als negatieve emoties gerelateerd aan het leven met diabetes. Elk item wordt beoordeeld op een 6-punt Likert schaal en het invullen van de schaal neemt 3 tot 5 minuten in beslag. In het kader van de interpretatie werden de PAID scores getransformeerd in een 0 tot 100 schaal, waarbij hoge scores grotere emotionele distress aangeven.
28
Resultaten: In totaal hebben 1472 patiënten de vragenlijsten ingevuld teruggestuurd (49% response rate). De Nederlandse steekproef bleek vergelijkbaar te zijn met de US steekproef in termen van leeftijd, geslacht, leeftijd van begin van diabetes, duur van diabetes, distributie van type 1 en type 2 diabetes en percentage van type 2 patiënten behandeld met insuline. Principale component analyse leverde 4 factoren op: negatieve emoties (12 items), behandelingsproblemen (3 items), voedingsgerelateerde problemen (3 items), en gebrek aan sociale ondersteuning (2 items). Cronbach’s alpha voor de 4 PAID subdimensies in de US steekproef was vergelijkbaar met deze in de Nederlandse steekproef (variërend van 0.72 tot 0.95). De PAID werd een tweede maal ingevuld door 202 patiënten, waarbij Pearson’s correlatie een goede stabiliteit suggereerde (0.83 voor de totale PAID). Convergent en discriminerende validiteit werden ondersteund, alsook interne consistentie en factoriële validiteit. Besluit: Wanneer de PAID scores doorheen de US en Nederlandse steekproef bij type 1 en type 2 diabetes patiënten worden vergeleken, werden gelijkaardige probleemgebieden geïdentificeerd als meest stressvol, maar de US patiënten rapporteerden hogere niveau’s van stress. Dit kan eventueel wijzen op cross-culturele verschillen in de ervaren stress. Verder onderzoek is vereist naar de lange termijn stabiliteit en de gevoeligheid voor verandering van het instrument. * Garrat et al. (2002): Patient-assessed health outcome measures for diabetes: A structured review. Doel: Aan potentiële gebruikers gestructureerde evidentie verschaffen met betrekking tot de inhoud- en meetmogelijkheden van de besproken instrumenten: Appraisal of Diabetes Scale (ADS), Audit of Diabetes-Dependent Quality of Life (ADDQOL), Diabetes Health Profile (DHP), Diabetes Impact Measurement Scales (DIMS), Diabetes Quality of Life Measure (DQOL), Diabetes-39 (D-39), Diabetes Specific Quality of Life Scale (DSQLS), Questionnaire on Stress in Patients with DiabetesRevised (QSD-R), Well-Being Enquiry for Diabetics (WED). Methodologie: Inclusiecriteria: instrumenten die door de patiënt worden ingevuld en ziekte specifiek zijn met HRQOL als hoofdfocus, met enige empirische evaluatie van de meetmogelijkheden en de validiteit. Negen instrumenten voldeden aan de inclusiecriteria. Bespreking: InstruSetting Type ment
ADS
Omschrijving
Betrouwbaarheid
Om vast te stellen hoe personen met diabetes hun ziekte en de impact ervan Cronbach's alpha evalueren; de inhoud is gebaseerd op boven 0.70 en een theorie en eerder onderzoek; 7 items op adequate USA Insuline een 5-punt schaal: controle, onzekerheid, vaststelling van coping, affect van diabetes op test-hertest levensdoelen, voorspellend karakter van betrouwbaar-heid diabetes en graad van disstress veroorzaakt door diabetes.
Validiteit Patiënten werden niet betrokken bij de ontwikkeling; presentatie van hypotheses in de validatie; geen formele evaluatie van de gevoeligheid voor verandering
29
ADDQ OL
UK
UKNetherl DHP andsDenma rk
DIMS
USA
DQOL USA
Om individuele percepties van de impact van diabetes op de kwaliteit van hun leven te meten; de inhoud is gebaseerd op de review van bestaande instrumenten, Insuline/ discussies met gezondheidsprofessionals dieet, en interviews met 12 diabetes patiënten; oraal/die 13 items gerelateerd aan fysiek et functioneren, symptomen, psychologisch welbevinden, rolactiviteiten en persoonlijke belevingen; impact wordt gemeten op een 7-punt en de belangrijkheid op een 4-punt schaal. DHP-1: om psychosociaal disfunctioneren te identificeren bij volwassen insuline-afhankelijke en insuline-behoeftige patiënten in ambulante setting; de inhoud is gebaseerd op literatuurreview, review van Type 1 beschikbare instrumenten, interviews met en Type 25 Type 1 en insuline-behoeftige 2 patiënten en discussies met diabetes gezondheidsprofessionals; 32 items met 3 dimensies: psychologische distress, barrières tot activiteit en geremd eten; De DHP-18 is een aanpassing van de DHP-1 voor gebruik bij niet insuline afhankelijke patiënten. Om longitudinale veranderingen in gezondheidsstatus voor applicatie in klinische trials te meten; inhoud is gebaseerd op literatuurreview, bestaande Type 1 instrumenten en discussies met clinici; 44 en Type items met 5 dimensies (4- tot 6-punt 2 schaal): specifieke symptomen, nietspecifieke symptomen, welbevinden, diabetes gerelateerde moraal en sociale rol vervulling. Voor gebruik in klinische trials in de vergelijking van twee behandelingen van chronische complicaties bij patiënten met type 1 en type 2 diabetes; de inhoud is gebaseerd op literatuurreview rond de zorg voor diabetes patiënten en Type 1 problemen i.v.m. de impact op hun leven, en Type consultatie met clinici en patiënten met 2 type 1 diabetes; 46 items met vier dimensies: tevredenheid met de behandeling, impact van de behandeling, bezorgdheden over de toekomstige effecten van diabetes en over sociale en beroepsaangelegenheden.
Er werd aandacht besteed aan face validiteit bij de ontwikkeling; Cronbach's alpha presentatie van hypotheses in de boven 0.70 validatie; geen formele evaluatie van de gevoeligheid voor verandering
Er werd aandacht besteed aan face validiteit bij de Cronbach's alpha ontwikkeling; geen boven 0.70 formele evaluatie van de gevoeligheid voor verandering
Patiënten werden niet betrokken bij Zwakkere de ontwikkeling; geen formele evidentie van betrouwbaarheid evaluatie van de gevoeligheid voor verandering Er werd aandacht besteed aan face validiteit bij de ontwikkeling; werd niet onderworpen aan factoranalyse of Zwakkere principale evidentie van componentanalyse; betrouwbaarheid presentatie van hypotheses in de validatie; geen formele evaluatie van de gevoeligheid voor verandering
30
D-39
Type 1 USA en Type 2
DSQO Germa Type 1 LS ny
QSD-R
WED
Type 1 Germa en Type ny 2
Italy
Type 1 en Type 2
Evaluatie instrument om de kwaliteit van Geen expliciete leven vast te stellen van diabetes patiënten; de inhoud is gebaseerd op aandacht voor face validiteit bij de literatuurreview, bestaande kwaliteit van ontwikkeling; leven instrumenten en ongestructureerde interviews met Cronbach's alpha presentatie van hypotheses in de boven 0.70 gezondheidsprofessionelen en diabetes validatie; geen patiënten; 39 items met 5 dimensies op een 5-punt Visual Analogue scale: formele evaluatie van de gevoeligheid energie en mobiliteit, diabetes controle, voor verandering angst en bezorgdheid, sociale en peer last en seksueel functioneren Om de kwaliteit van leven te meten van type 1 patiënten; inclusief een voorkeurgewogen behandelingstevredenheid Er werd aandacht dimensie; de inhoud is gebaseerd op besteed aan face bestaande instrumenten en validiteit bij de gestructureerde groepsdiscussies met type Cronbach's alpha ontwikkeling; geen boven 0.70 1 patiënten; 39 kwaliteit van leven items formele evaluatie met 6 dimensies op een 6-punt schaal: van de gevoeligheid sociale relaties, vrije tijdsflexibiliteit, voor verandering fysieke klachten, bezorgdheden over de toekomst, dieet restricties en dagelijkse beslommeringen. Om psychologische stress geassocieerd Geen expliciete met problemen in het dagelijks leven met aandacht voor face diabetes vast te stellen; op basis van validiteit bij de psychometrische evidentie en klinische ontwikkeling; ervaring werd het instrument aangepast; presentatie van 45 items met 8 dimensies: vrije tijd, hypotheses in de depressie/angst voor de toekomst, validatie; geen hypoglycemie, behandelingsregime/dieet, formele evaluatie fysieke klachten, werk, partner en doktervan de gevoeligheid voor verandering patiënt relatie. Om ziekte gerelateerde kwaliteit van leven te meten voor applicatie in Geen expliciete klinische settings; diabetologen, aandacht voor face psychiaters, verpleegkundigen en diabetes validiteit bij de patiënten hebben een bijdrage geleverd Cronbach's alpha ontwikkeling; geen aan de ontwikkeling, alsook andere boven 0.70 formele evaluatie instrumenten waaronder de DQOL; 50 van de gevoeligheid items met 4 dimensies op een 5-punt voor verandering schaal: symptomen, discomfort, sereniteit en impact.
Besluit: De ADDQOL, DHP en DSQOL bieden de meest beloftevolle benadering van de door de patiënt vastgestelde meting van ziekte-specifieke HRQOL met diabetes, omdat deze instrumenten evidentie hebben voor interne betrouwbaarheid en interne en externe constructvaliditeit, alsook een expliciete aandacht voor inhoudsvaliditeit. Het gebrek aan evidentie voor de gevoeligheid voor verandering is echter de belangrijkste beperking van alle instrumenten. * Redekop et al. (2002): Health-related quality of life and treatment satisfaction in Dutch patients with type 2 diabetes. Doel: Het vaststellen van de HRQOL en de behandelingstevredenheid van patiënten met type 2 diabetes in Nederland en het onderzoeken van de patiënt karakteristieken
31
geassocieerd met kwaliteit van leven en behandelingstevredenheid. Deze studie is een onderdeel van een grote studie bij type 2 diabetes patiënten in 8 Europese landen (CODE-2 studie). Methodologie: Een steekproef van type 2 diabetes patiënten, geselecteerd aan de hand van een representatieve steekproef van 29 huisartsen, vulde vragenlijsten in met betrekking tot hun kwaliteit van leven en behandelingstevredenheid. Om HRQOL te meten werd gebruik gemaakt van het Euroqol 5-D instrument, een veel gebruikt en gevalideerd algemeen instrument met 5 dimensies: mobiliteit, zelfzorg, dagelijkse activiteiten, pijn/discomfort, en angst/depressie. Elke dimensie heeft drie niveau’s: geen beperkingen, enkele beperkingen en verschillende beperkingen. Additioneel werd de respondenten gevraagd hun algemene, actuele gezondheidsstatus te beschrijven aan de hand van de Euroqol Visual Analogue Scale (VAS). De behandelingstevredenheid werd gemeten door middel van de Diabetes Treatment Satisfaction Questionnaire (DTSQ), opgebouwd uit 6 vragen met elk 7 antwoordmogelijkheden, waarbij een hoge score wijst op een grote tevredenheid. Resultaten: De vragenlijsten werden teruggestuurd door 1348 patiënten. Diabetes patiënten rapporteerden een gemiddelde EQ5D utility score van 0.74, wat een klein beetje lager is dan de scores bij individuen van gelijke leeftijd in de algemene UK populatie. Vrouwen, oudere patiënten en patiënten met een langere duur van diabetes rapporteerden een lagere HRQOL dan andere patiënten. Insuline therapie en de aanwezigheid van complicaties waren geassocieerd met een lagere kwaliteit van leven. Patiënten zonder complicaties rapporteerden de hoogste HRQOL. De gemiddelde Euroqol VAS bedroeg 0.68, waarbij de kwaliteit van leven licht daalde met de leeftijd en waarbij vrouwen een lagere kwaliteit van leven rapporteerden dan mannen. Insuline patiënten rapporteerden een lagere kwaliteit van leven dan patiënten met een orale therapie en patiënten met een dieettherapie toonden een betere kwaliteit van leven. Obesitas en complicaties waren geassocieerd met een lagere kwaliteit van leven. De EQ5D utility en de Euroqol VAS correleerden goed. Ingevulde DTSQ scores waren beschikbaar voor 1162 patiënten. De maximale score was 36 en 50% van de patiënten scoorden 33 of hoger, wat neerkomt op een hoge tevredenheid. Insuline therapie en HbA1c niveau waren geassocieerd met behandelingstevredenheid, suggererend dat jongere patiënten, patiënten met insuline therapie en patiënten met hogere HbA1c niveau’s minder tevreden waren met de behandeling dan andere patiënten. De correlatie tussen behandelingstevredenheid en HRQOL was gematigd, maar statistisch significant. Besluit: Oudere leeftijd, vrouw zijn, insuline therapie, aanwezigheid van complicaties en obesitas zijn geassocieerd met een lagere HRQOL. De duur van diabetes bleek niet te zijn geassocieerd met de kwaliteit van leven na aanpassing voor patiënt karakteristieken. Een onverwachte associatie was dat angst/depressie meer werd gerapporteerd door jongere dan door oudere patiënten. Ondanks het feit dat de EQ5D (verwachte) verschillen aangeeft in kwaliteit van leven tussen diabetes patiënten, wil dit nog niet zeggen dat de gevoeligheid van de EQ5D vergelijkbaar is met deze van een diabetes-specifiek instrument. De lage correlatie tussen de behandelingstevredenheid en de HRQOL maakt duidelijk dat het hier om twee verschillende fenomenen gaat.
32
4. HRQOL MEETINSTRUMENTEN: ONCOLOGIE * Sloan et al. (1998): Randomized comparison of four tools measuring overall quality of life in patients with advanced cancer. Doel: Het vergelijken van de resultaten van een eenvoudige, één-item Spitzer Uniscale (UNISCALE) met drie andere instrumenten, die single-value schattingen van globale QOL produceren, zijnde de 5-item QOL index (QLI), de Functional Living Index-Cancer (FLIC) en de één-item picture-face scale (PICT). Methodologie: Een totaal van 128 patiënten werd gestratifieerd naar behandeling en gerandomiseerd toegewezen aan één van de vier evaluaties: UNISCALE; UNISCALE plus FLIC; UNISCALE plus QLI; UNISCALE plus PICT. UNISCALE is een éénitem Visual-Analogue scale. De geschiktheid en de effectiviteit van de UNISCALE als een eenvoudige en valide meting van QOL, voornamelijk voor zwaar zieke patiënten, is reeds lang bevestigd. De FLIC is een 22-item Likert/Visual Analogue zelfrapportage schaal. Elk item wordt gescoord van 1 tot 7. FLIC werd reeds wereldwijd gebruikt in clinical trials, is redelijk eenvoudig in te vullen en toont gevoeligheid voor veranderingen doorheen de tijd. QLI is een 5-item instrument, waarbij de patiënt zijn welbevinden moet scoren in de domeinen van activiteit, dagelijks leven, gezondheid, ondersteuning. Dit instrument werd in verschillende trials gevalideerd als een eenvoudig, gemakkelijk te gebruiken instrument. PICT is een één-item instrument, waarbij de patiënt aan de hand van 7 picture-face tekeningen moet aangeven welke tekening het best zijn QOL weergeeft. Dit instrument wordt veel gebruikt in de pediatrie. Resultaten: Een opvallend resultaat was de sterke correlatie tussen de instrumenten. UNISCALE scores waren sterker gecorreleerd met de picture-face scores (spearman correlaties van 0.62 tot 0.95), dan met de FLIC (spearman correlaties van 0.49 tot 0.83) scores en de QLI (spearman correlaties van 0.57 tot 0.81) scores. Een dergelijk niveau van correlatie kan worden aanzien als een bevestiging van construct validiteit, waarbij alle instrumenten dezelfde aspecten van QOL meten. De veranderingen doorheen de tijd waren consistent voor de instrumenten met één kleine uitzondering: UNISCALE toonde een grotere verandering doorheen de tijd (daling) dan de FLIC, waardoor een hogere gevoeligheid wordt gesuggereerd van de UNISCALE. UNISCALE verschillen toonden een relatief goede overeenkomst tussen patiënten en artsen voor zeer hoge of zeer lage QOL. Voor gematigde QOL scores was er een discrepantie op te merken tussen patiënten en artsen, waarbij de artsen de QOL van patiënten leken te onderschatten. Besluit: In deze studie werden twee eenvoudige, korte meetinstrumenten vergeleken met twee langere, meer complexe instrumenten in een populatie van patiënten met vergevorderde kanker. De veralgemeenbaarheid van de bevindingen uit deze studie naar patiënten met kanker in een vroeg stadium is nog een vraagteken. De bevindingen toonden een goede correlatie en concordantie tussen de UNISCALE en de andere instrumenten, waardoor kan worden gesuggereerd dat de UNISCALE een aanvaardbaar QOL instrument is bij patiënten met gevorderde kanker. De PICT werd in vergelijking met de UNISCALE minder geaccepteerd door de deelnemers (kinderachtig). Het gebruik van een één-item instrument heeft het voordeel een minimale last te bezorgen aan de patiënt. De prognostische waarde van de
33
UNISCALE bij deze patiënten werd bevestigd in deze studie. De validiteit van de UNISCALE werd aangetoond door de correlatie met de andere drie instrumenten. Er dient wel te worden opgemerkt dat de UNISCALE tot doel heeft de algemene en globale QOL te meten (geen surrogaat voor een volledig multidimensioneel onderzoek van QOL). * Tamburini (2001): Symposium article: Health-related quality of life measures in cancer. Doel: Het geven van een beschrijving van de karakteristieken van HRQOL meetinstrumenten die het meest frequent worden gebruikt in kankeronderzoek, zoals de EORTC Quality of Life Questionnaire Core 30 Items (QLQ-C30), de Functional Assessment of Chronic Illness Therapy (FACIT) Measurement System, de Rotterdam Symptom Checklist (RSCL) en de Symptom Distress Scale (SDS). Beschrijving: De EORTC QLQ-C30 is een vragenlijst die werd ontwikkeld om de QOL vast te stellen van kankerpatiënten. Deze vragenlijst werd vertaald en gevalideerd in 38 landen en werd reeds gebruikt in meer dan 1500 studies wereldwijd. De schaal bevat functionele schalen (het fysiek, rol, cognitief, emotioneel, sociaal functioneren), 3 symptoomschalen (vermoeidheid, pijn en braken), een globale gezondheidsstatus- en QOL schaal en 6 items m.b.t. verlies van eetlust. Voor de functionele en globale QOL schalen komen hoge scores overeen met een beter niveau van functioneren. Voor de symptoom georiënteerde schalen komen hoge scores overeen met ernstige symptomen. Het FACIT systeem is een combinatie van een specifiek en een algemeen instrument. Het is een verzameling van HRQOL vragenlijsten die worden gebruikt in chronische ziektes. Het systeem bevat meer dan 400 items en meer dan 30 ziekte-specifieke subschalen, waarbij geselecteerde schalen beschikbaar zijn in meer dan 40 talen. De gezondheidsstatus wordt vastgesteld in termen van 4 HRQOL dimensies: fysiek welbevinden (PWB), emotioneel welbevinden (EWB), sociaal welbevinden (SWB), en functioneel welbevinden (FWB). PWB bevat ziekte symptomen, zoals pijn en nevenwerkingen van behandeling. EWB meet de coping mogelijkheden en reflecteert de ervaring van gevoelens, gaande van vreugde tot distress. SWB reflecteert de kwaliteit van relaties met familie en vrienden en het aantal sociale activiteiten. FWB refereert naar hoe goed een individu basis en instrumentele ADL’s kan uitvoeren, zoals zelfzorg, huishouden en werk. Het systeem begon met de ontwikkeling van de FACT-G, een algemene vragenlijst die dienst doet als kern (core) algemeen instrument en toelaat om gezonde met zieke populaties te vergelijken. De RSCL is een kanker-specifiek instrument om psychologische en fysieke distress te meten bij kankerpatiënten die deelnemen aan klinisch onderzoek. Het instrument werd gevalideerd in verschillende kankerpopulaties. Patiënten dienen op een 4-punt Likertschaal aan te duiden in welke mate zij de afgelopen week last hadden van de geïndiceerde symptomen. De aangepaste SDS is opgebouwd uit 13 items, waarbij ook de frequentie van nausea en pijn wordt vastgesteld. De items worden gescoord op een schaal van 1 (geen distress) tot 5 (extensieve distress). Besluit: Er zijn verschillende instrumenten beschikbaar om HRQOL te meten, maar de voorkeur zal niet alleen worden bepaald door de psychometrische mogelijkheden
34
van een instrument die noodzakelijk zijn in klinisch onderzoek, maar ook door de bruikbaarheid en verstaanbaarheid voor de arts. Uit het onderzoek van Cella et al. (2002) is gebleken dat de EORTC QLQ-C30 en de FACT-G valide en betrouwbare instrumenten zijn. 5. QOL MEETINSTRUMENTEN: OUDEREN * Hayes et al. (1995): The SF-36 Health Survey Questionnaire: Is it suitable for use with older adults? Doel: De SF-36 is afgeleid van een 149-item gezondheidsstatus vragenlijst, die werd ontwikkeld en getest in een populatie van meer dan 22000 patiënten als deel van de Medical Outcomes Study. De 36 vragen bevatten 8 gezondheidsschalen die 3 aspecten van gezondheid meten (functionele status, welbevinden en algemene evaluatie van gezondheid) en een niet geschaalde vaststelling van veranderingen in gezondheidsstatus. De SF-36 heeft de bedoeling een kort, begrijpelijk en gemakkelijk in te vullen instrument te zijn voor gebruik in klinische settings en om gebruikt te kunnen worden doorheen sociale en demografische groepen. Ten opzichte van de NHP (Nottingham Health Profile) heeft de SF-36 het voordeel gevoeliger te zijn voor lage niveau’s van gezondheid, die belangrijk zijn voor de respondent. Een mogelijke beperking van de SF-36 is dat slaapstoornissen niet worden bevraagd en emotionele reacties, pijn en fysieke mobiliteit minder worden gedekt. In deze studie wordt nagegaan of de SF-36 kan worden gebruikt bij ouderen. Methodologie: De UK versie van de SF-36 werd getest in 2 settings: outpatients en huisartspraktijken. Na het invullen van de vragenlijst werden alle respondenten geïnterviewd met gebruik van een semi-gestructureerde vragenlijst om na te gaan wat ze vonden van het instrument en of er moeilijkheden mee werden ondervonden. Resultaten: In totaal namen 195 patiënten deel aan de studie, waarvan 139 patiënten de vragenlijst niet zelf konden invullen (interview). De vragenlijst werd door 84% in 10 minuten of minder ingevuld. De validiteit en gevoeligheid van het instrument werd aangetoond door de daling in SF-36 scores (hoe hoger de score, hoe beter de gezondheid) bij hogere leeftijd en de zwakkere gezondheidsstatus van de outpatient steekproef in vergelijking met de patiënten in de huisartspraktijk. De SF-36 legt de nadruk op het dagelijks fysiek functioneren, wat het instrument zeer geschikt maakt voor afname bij ouderen. De belangrijkste reden voor het niet invullen van items (missing data) had te maken met het moeilijk kunnen beantwoorden van vragen m.b.t. werk en activiteiten die veel energie/kracht vergen (respondenten vonden dat deze vragen niet van toepassing waren). Besluit: Deze studie bevestigt dat de SF-36 een belangrijke bijdrage levert aan algemene gezondheidsstatus instrumenten, die kunnen worden gebruikt bij ouderen. In deze studie worden ook enkele kleine aanpassingen voorgesteld die de aanvaardbaarheid van het instrument zal vergroten bij ouderen en de problemen m.b.t. missing data zal reduceren. Het zelf kunnen invullen van de vragenlijst blijkt te worden beïnvloed door de leeftijd en de fysieke en mentale gezondheid van de respondenten.
35
* Anderson et al. (1996): Validation of the Short Form 36 (SF-36) Health Survey Questionnaire among stroke patients. Doel: De interne consistentie en validiteit testen van de SF-36 in een populatie van lange termijn overlevers van een beroerte. Methodologie: Retrospectief werden er 170 patiënten geïdentificeerd met acute beroerte. Het was de bedoeling de outcome vast te stellen van alle overlevende patiënten 1 jaar na de initiële beroerte, waarbij opname in een ziekenhuis was vereist. De SF-36 werd afgenomen door middel van een interview, daar uit eerder onderzoek was gebleken dat patiënten, die een beroerte hadden gehad, moeilijkheden hadden om de vragenlijst zelf in te vullen. De scores van de SF-36 gaan van 0 tot 100, met hogere scores die een betere gezondheid aangeven. Interne consistentie werd vastgesteld a.d.h.v. Cronbach’s Alpha en construct validiteit werd vastgesteld door na te gaan in welke mate de SF-36 scores varieerden met fysieke disabiliteit, mentale ziekte en variërende niveau’s van sociale activiteit. Fysieke disabiliteit werd gemeten door gebruik van de BI (Barthel Index). Mentale ziekte werd vastgesteld door gebruik van de GHQ-28 (General Health Questionnaire): een veel gebruikt screening instrument voor het ontdekken van psychiatrische stoornissen. Sociale activiteit werd gemeten door gebruik van de AAP (Adelaide Activities Profile): een nieuw instrument om levensstijl activiteiten van ouderen te meten met een focus op zowel gedrag als op fysieke capaciteit. Resultaten: De SF-36 werd ingevuld door 90 patiënten en het invullen nam ongeveer 8 minuten in beslag. Lage scores werden bekomen voor fysiek functioneren, algemene gezondheid en vitaliteit, terwijl de scores voor sociaal functioneren geleken op deze van de algemene populatie 65+ en ouder. Voor alle schalen, met uitzondering de schaal voor vitaliteit, was de interne consistentie bevredigend. Met stijgende leeftijd was er een significante daling waar te nemen in de gemiddelde scores voor fysiek functioneren en vrouwen bleken hogere gemiddelde scores te hebben voor de schalen van rolbeperking-emoties, sociaal functioneren en mentale gezondheid. Construct validiteit werd aangetoond door duidelijke verschillen doorheen alle acht SF-36 schalen voor patiënten met geïdentificeerde gezondheidsproblemen. Voor ADL afhankelijke patiënten was het verschil in gemiddelde scores het grootst voor fysiek functioneren en algemene gezondheidsschalen, terwijl voor patiënten met mentale ziekte de sterkste associaties werden gevonden voor sociaal functioneren, rolbeperkingen-emoties en mentale gezondheidsschalen. Besluit: Bij gebruik in een interview setting (waardoor het aantal missings wordt gereduceerd) blijkt de SF-36 geschikt te zijn voor gebruik bij oudere patiënten met beroerte gerelateerde disabiliteit. De SF-36 blijkt ook niet gehinderd te worden door een hoog aantal missing data of door zwakke construct validiteit. Afhankelijk van de resultaten van verder onderzoek m.b.t. de gevoeligheid voor verandering, kan de SF36 een geschikt outcome instrument zijn voor zowel patiënten in clinical trials, als in een routine praktijk.
36
* Dorman et al. (1997): Is the EuroQOL a valid measure of HRQOL after stroke? Doel: EuroQOL is een algemeen instrument om HRQOL te meten. Het geeft een eenvoudig beschrijvend profiel van gezondheid in vijf dimensies, elk op drie niveau’s: mobiliteit, zelfzorg, sociaal, pijn en psychologisch. Het instrument bevat ook een Visual Analogue Scale, waarop patiënten hun gezondheid scoren van 0 tot 100. In deze studie werden enkele aspecten van de validiteit van het instrument vastgesteld door het instrument te vergelijken met een variëteit aan vaak gebruikte en gevalideerde instrumenten in een groep van patiënten die een beroerte hebben gehad. Methodologie: Patiënten werden geselecteerd uit een register van patiënten, 3 maanden na hun beroerte en patiënten die in de nabijheid van het ziekenhuis woonden. Alle patiënten werden bezocht door een verpleegkundige, waarbij zij enkele eenvoudige vragen stelde en de EuroQOL, Frenchay Activities Index, Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) en Visual Analogue Pain Scale voorlegde. Wanneer de patiënten de vragen niet zelf konden invullen, werden ze ingevuld door middel van een interview. Op het einde van het interview werden de Barthel Index en de OCPS disabiliteitscores vastgelegd. De OCPS bevat ook een communicatie schaal: patiënten die moeilijkheden hadden op het vlak van communicatie (6 in totaal) werden niet opgenomen in de analyse. Resultaten: In totaal namen 152 patiënten deel aan deze studie, waarvan 92 patiënten in staat waren de vragenlijsten zelf in te vullen, zonder hulp. De concurrent validiteit was goed: patiënten die moeilijkheden rapporteerden met de EuroQOL, rapporteerden ook een disfunctioneren met het relevant standaard instrument voor dat domein. De EuroQOL was valide, zowel wanneer de patiënten de vragenlijsten zelf konden invullen als niet. Discriminant validiteit werd aangetoond door outcome profielen die een onderscheid maakten tussen de grote beroerte syndromen. Patiënten met een minder ernstige beroerte hadden betere outcomes, zoals werd vastgesteld door de EuroQOL. De convergente relaties tussen mobiliteit, zelfzorg en sociaal functioneren ondersteunden ook de construct validiteit, omdat het functioneren in alle domeinen sterk was gerelateerd aan de patiënt zijn fysiek functioneren. Het was moeilijk om de validiteit vast te stellen van numerieke beoordelingen van algemene HRQOL, omdat dit domein moeilijk te definiëren was en hoog subjectief was. De concurrent convergent validiteit kon niet worden vastgesteld, omdat andere valide instrumenten, die gelijke outcomes meten, niet konden worden geïdentificeerd. De VAS voor het vaststellen van algemene HRQOL leek wel discriminant validiteit te hebben, daar er verschillen werden gevonden in de gemiddelde beoordelingen van algemene HRQOL doorheen de verschillende graden en syndromen van beroerte. Besluit: De EuroQOL lijkt een redelijk valide instrument te zijn dat kan worden ingevuld door de patiënt en via interview. Indien verder onderzoek de betrouwbaarheid en geschiktheid van het instrument bevestigen bij overlevenden van acute beroerte, dan kan het bruikbaar zijn in routinematig klinische screening van patiënten voor psychosociale problemen na een beroerte, alsook in het meten van outcomes in grote ad random gecontroleerde trials en audit studies.
37
* Hurst et al. (1997): Measuring HRQOL in rheumatoid arthritis: validity, responsiveness and reliability of Euroqol (EQ-5D). Doel: EQ-5D is een instrument dat is opgebouwd uit twee delen. Deel 1 is gericht op zelfgerapporteerde problemen op vlak van 5 domeinen (gezondheidsprofiel): mobiliteit, zelfzorg, dagelijkse activiteiten, pijn/discomfort en angst/depressie. Elk domein is onderverdeeld in 3 niveau’s van ernst (geen probleem, matig probleem, extreem probleem). Deel 2 is een VAS zelfrapportage schaal, waarbij de respondent op een verticale 20 cm lijn dient aan te duiden welke de beste (100) of slechtst (0) ingebeelde gezondheidsstatus is. In deze studie is het de bedoeling de validiteit, gevoeligheid en betrouwbaarheid te testen van drie vormen van EQ-5D in een steekproef van reumatoïde artritis (RA) patiënten, gestratifieerd volgens functionele klasse. Methodologie: In totaal werden 233 patiënten gerekruteerd voor deelname. Na 3 maanden waren nog 224 patiënten beschikbaar voor deelname aan de follow-up. Naast demografische en socio-economische gegevens werden ook American College of Rheumatology (ACR) ziekte activiteit metingen, de gemodifieerde Stanford Health Assessment Questionnaire (HAQ), de patiënt- en dokter-vastgestelde ziekte activiteit (Likert schaal), de 10 cm VAS voor pijn (pain-VA), de erythrocyte sedimentation rate (ESR), de Hospital Anxiety and Depression (HAD) scale, de aan- of afwezigheid van co-morbiditeit of medicatie neveneffecten, en de radiologische erosions verzameld. De metingen werden uitgevoerd op het moment zelf, op 3 maanden en op 12 maanden follow-up. Deze studie rapporteert de resultaten van de metingen op 3 maanden follow-up. Resultaten: EQ-5D als gezondheidsprofiel: met toenemende functionele klasse, stijgt de proportie van patiënten, die gematigde tot ernstige problemen rapporteren, progressief in elk van de 5 domeinen. EQ-5D als gezondheidsindex (EQ-5D Utility): goede discriminatie tussen elke functionele klasse. EQ-5D als zelfrapporteringsschaal (EQ-5D VAS): goede discriminatie tussen klassen 1, 2 en 3, maar niet tussen 3 en 4. De gemiddelde EQ-5D utility was significant lager voor patiënten die samenwoonden met een partner vergeleken met onafhankelijk wonenden, ook patiënten die met een mantelzorger samenwoonden hadden significant lagere scores. Patiënten die nog werkten hadden significant hogere EQ-5D utility en EQ-5D VAS scores. Zowel de EQ-5D Utility als de EQ-5D VAS toonden gelijke en significante correlaties met ACR ziekte activiteit metingen en elk van de andere variabelen. Beiden waren ook significant gecorreleerd met HAD scores, duur van RA, radiologische erosions, jaren van educatie, co-morbiditeit en leeftijd. In realiteit waren de EQ-5D Utility waarden sterker gecorreleerd met metingen van ziekte activiteit dan EQ-5D VAS. HAQ, HAD-mood, pain-VAS en patiënt gerapporteerde ziekte activiteit waren significante en consistente voorspellers van EQ-5D Utility op baseline en na 3 maanden. Na 3 maanden kwam ESR er ook bij. HAQ, HAD-mood en pain-VAS waren consistente voorspellers van EQ-5D VAS op baseline en na 3 maanden. Op baseline kwamen er ook nog 3 andere onafhankelijke variabelen bij, waardoor werd aangetoond dat het model gevoelig is voor andere factoren. Regressie analyse van gevoeligheidsscores voor EQ-5D Utility en VAS toonden een significante correlatie met verandering in elk van de conditie-specifieke metingen. De HAQ was duidelijk het meest betrouwbaar instrument, maar de EQ-5D Utility en de EQ-5D VAS toonden een grotere betrouwbaarheid dan verschillende van de ziekte-specifieke instrumenten.
38
Besluit: EQ-5D heeft construct validiteit bij RA en is minstens zo gevoelig voor klinische verandering en zo betrouwbaar als veel van de ziekte-specifieke instrumenten die worden gebruikt bij RA. De EQ-5D VAS is betrouwbaar en bruikbaar voor het meten van veranderingen in gepercipieerde gezondheid. * Stadnyk et al. (1998): Testing the measurement properties of the Short Form 36 Health Survey in a frail elderly population. Doel: Het onderzoeken van de bruikbaarheid, de schaalmogelijkheden, betrouwbaarheid, validiteit en gevoeligheid van de SF-36 bij kwetsbare ouderen die werden opgenomen in een inpatient rehabilitatie service en een outpatient hospitalisatieprogramma. Methodologie: De studie werd uitgevoerd bij de Geriatric Restorative Care (GRC) en de Geriatric Day Hospital (GDH) services in Canada. De SF-36 en de Nottingham Health Profile (NHP) werden ad random afgenomen bij opname en bij ontslag. Een aangepaste versie van de Spitzer Quality of Life Index (SQLI) werd door de interviewer afgenomen bij de GDH en GRC multidisciplinaire teams. Voor een ad random subset van de GRC/GDH opnames werd de SF-36 opnieuw afgenomen op baseline met de bedoeling de test-hertest betrouwbaarheid vast te stellen. Resultaten: In totaal hebben 131 patiënten, zowel bij opname als bij ontslag, de vragenlijsten ingevuld. Gemiddeld nam het invullen van de SF-36 20 minuten in beslag. De meeste inconsistenties werden gevonden m.b.t. SF-36 2-item sociaal functioneren schaal. Bij opname had 66% van de patiënten alle 36 items ingevuld. Betrouwbaarheid: het merendeel van de berekende cronbach’s alpha viel beneden de aanvaardbare standaard voor klinisch gebruik van het instrument. Geen van de SF-36 subschalen voldeed aan de minimum standaard voor test-hertest betrouwbaarheid. Convergent validiteit werd niet vastgesteld voor de SF-36 sociaal functioneren of algemene gezondheidsschalen, voor Role-physical en Role-emotional subschalen. Alle 8 SF-36 subschalen waren minder gevoelig voor verandering doorheen de tijd dan de specifieke gezondheidsschalen, die gebruik maakten van statistische evaluatie van de grootte van de verandering. Besluit: Dit is de eerste studie die de performantie van de SF-36 onderzoekt in een cohort van kwetsbare ouderen. Deze studie wilde twee zaken vaststellen, namelijk dat de SF-36 ‘het optimaal outcome instrument’ is en dat het instrument superieure meetmogelijkheden voorstelt voor subsequent gebruik bij kwestbare ouderen. Deze twee brede claims worden echter niet bevestigd in deze studie. In klinische toepassingen is het aangewezen het instrument samen met andere outcome instrumenten te gebruiken die specifiek ontwikkeld zijn voor gebruik bij kwetsbare ouderen. * Burns et al. (1999): Health of the Nation Outcome Scales for elderly people (HoNOS 65+). Doel: De aangepaste versie van de Health of the Nation Outcome Scales (HoNOS) testen bij psychiatrische ouderen.
39
Methodologie: Een pilootstudie werd opgezet met de aangepaste versie, waarbij 104 beoordelaars (artsen, Vpk, psychiatrische thuiszorg Vpk, andere leden van het multidisciplinair team) de schaal hebben ingevuld voor 805 patiënten als deel van een routine klinische praktijk. Van de beoordelaars vond 39% het invullen van de schaal nuttig en 50% van enig nut. De schaal discrimineerde tussen patiënten met dementie en patiënten met psychiatrische stoornissen. De 12 items werden gescoord op een 4punt schaal. Resultaten: Factoranalyse op de 805 scores leverde vier factoren op: disabiliteit/hinder, psychiatrische symptomen, fysieke ziekte en psychosociale hinder. In het kader van de validiteit werden de HoNOS 65+ scores vergeleken met de scores van de Geriatric Depression Scale (GDS), Mini-Mental State Examination (MMSE), Brief Psychiatric Rating Scale (BPRS), Crichton Royal Behaviour Rating Scale (CRBS) en de Barthel Index (BI). Algemeen gezien gaven de correlaties een bevredigende validiteit aan. In het kader van de betrouwbaarheid werden twee studies onafhankelijk uitgevoerd door drie auteurs. Eén in Manchester en één in Harlow. De betrouwbaarheid bleek excellent te zijn voor het merendeel van de items en was goed te vergelijken met de algemene adult HoNOS versie, die ook werd gebruikt bij ouderen. Besluit: HoNOS 65+ is te bestempelen als een succesvolle aanpassing van het ‘ouder’ instrument HoNOS. Het instrument heeft een goede interrater betrouwbaarheid, het is een valide instrument tegenover andere bestaande schalen die mentale gezondheidsproblemen vaststellen bij oudere patiënten en het wordt algemeen goed aanvaard door de klinische staff. Het voordeel van dit instrument is dat het een breed gamma van sociale, fysieke en psychologische functies herleidt in een unitaire score en dat het gemakkelijk in te vullen is als deel van de klinische praktijk (consultatie). Verdere testing van het instrument is wel aan te bevelen. * Carver et al. (1999): Validity and reliability of the Medical Outcomes Study Short Form 20 questionnaire as a measure of quality of life in elderly people living at home. Doel: Het onderzoeken van de validiteit, betrouwbaarheid en uitvoerbaarheid/geschiktheid van de Medical Outcome Study SF-20 bij thuiswonende ouderen. Methodologie: De deelnemers waren 65 jaar of ouder en woonden thuis. De steekproef bevatte 333 deelnemers. De SF-20 is een kort multidimensioneel instrument dat 6 aspecten van gezondheidsstatus meet: fysiek functioneren (6 items), rol functioneren (2 items), sociaal functioneren (1 item), mentale gezondheid (5 items), algemene gezondheidspercepties (5 items), en pijn (1 item). Elke score werd herleid naar een schaal van 0 tot 100, waarbij hogere scores een betere status aangeven. De SF-20 werd geïncorporeerd in de grotere CSHA vragenlijst, die ook opgebouwd is uit de Spitzer Quality of Life Index, de Older Americans’ Resources and Services (OARS), de Barthel Index en de 3MS. Resultaten: Het merendeel van de deelnemers beoordeelde de gezondheidsstatus als vrij goed tot zeer goed. Oudere deelnemers leken lager te scoren op alle subschalen
40
van de SF-20, behalve voor mentale gezondheid. Mannen leken hoger te scoren voor fysiek functioneren en vrouwen voor sociaal functioneren. In het algemeen waren de scores van de Spitzer Quality of Life Index stabiel doorheen alle leeftijdsgroepen. De scores van de BI, de OARS en de 3MS leken te dalen met de leeftijd. In het kader van de validiteit concludeerde een panel van experten dat de items in het instrument valide leken, maar ze stelden de face-validiteit van de SF-20 in vraag, daar het instrument geen vaststelling deed van het geheugen, andere aspecten van cognitief functioneren of van de zelfregistratie van medicatie. De SF-20 houdt geen rekening met een aanpassing aan de omgeving. De fysiek functioneren en de rol functioneren subschaal correleerden respectievelijk matig en minder goed met de BI, OARS en OARS-IADL. In termen van discriminant construct validiteit correleerden de fysiek functioneren en de rol functioneren subschalen zwak met de 3MS. Alle subschalen vertoonden een voldoende interne betrouwbaarheid. De gemiddelde tijd om het instrument in te vullen bedroeg 5-7 minuten. Besluit: Er kunnen twee potentiële bronnen van bias worden vastgesteld: overlevingsbias (thuiswonende patiënten zijn in betere conditie dan geïnstitutionaliseerde patiënten) en response bias, waardoor de steekproef kan opgebouwd zijn uit een abnormaal homogene groep van relatief gezonde ouderen. De resultaten kunnen ook moeilijk worden veralgemeend naar patiënten met cognitieve stoornissen, daar deze patiënten werden geëxcludeerd. Er is nood aan valide, betrouwbare en gevoelige instrumenten om de multidimensionele problemen van kwetsbare ouderen te bevatten. Deze studie levert slechts een zwak bewijs voor de SF-20 als HRQOL instrument bij ouderen: verschillende belangrijke factoren, relevant voor QOL, werden niet gemeten door het instrument en er zijn onvoldoende data die het routine gebruik van de SF-20 als instrument voor outcome van zorg bij ouderen aanbevelen. * Mingardi et al. (1999): Health-related quality of life in dialysis patients: a report from an Italian study using the SF-36 Health Survey. Doel: Rapporteren over de validiteit, de bruikbaarheid, de aanvaardbaarheid, de psychometrische performantie en de cross-sectionele relatie met een geselecteerde lijst van klinische variabelen van de SF-36 bij Italiaanse End- stage Renal disease (ESRD). Methodologie: De studie maakt deel uit van een groter, prospectief, multicentre trial (DIA-QOL studie). Patiënten, die werden behandeld in 4 dialyse eenheden, werden geïncludeerd in de studie met een follow-up voor 2 jaar. Resultaten: Van de 304 geselecteerde dialyse patiënten hebben 246 patiënten de vragenlijst ingevuld (80,9%). De items, die kunnen worden geassocieerd met het hoogste percentage aan missing data, verwezen naar fysieke en emotionele rol schalen. Er werden hogere item-schaal correlaties gevonden binnen de schaal dan tussen schalen (discriminant validiteit). De interne consistentie was altijd hoger dan 0.70 en hoger dan 0.90 in de fysiek functioneren schaal. Gemiddeld gezien waren scores op de fysieke domeinen geassocieerd met leeftijd, geslacht, educatie, burgerlijke status, werkstatus, diabetes en het wachten op een niertransplantatie. De schaal m.b.t. de mentale gezondheid was significant gecorreleerd met de aanwezigheid van mentale co-morbide condities.
41
Besluit: De huidige studie toont aan dat de performantie van de SF-36 goed is in een steekproef met Italiaanse dialyse patiënten. De response rate was ook hoog, waardoor wordt aangenomen dat de vragenlijst aanvaard werd door de respondenten. Alle groep en schaal assumpties, alsook de interne betrouwbaarheid voldeden aan de standaarden. * Walters et al. (2001): Using the SF-36 with older adults: A cross-sectional community-based survey. Doel: Kan de SF-36, een populair, zelf in te vullen, algemeen gezondheidsstatus instrument, succesvol worden gebruikt bij ouderen? Kan de SF-36 populatie scores leveren voor een representatieve steekproef van community-dwelling (thuiswonende) volwassenen boven de 65 jaar? Methodologie: Omdat de onderzoekspopulatie gepensioneerd was en potentieel een zwakke gezondheid had, werden er drie kleine veranderingen uitgevoerd aan de standaard SF-36. Ten eerste werd de oorspronkelijke volgorde van de items in vraag 3 (typisch dagelijkse activiteiten) omgekeerd: van minder energieke activiteiten naar meer energieke activiteiten i.p.v. omgekeerd, zodat een oudere bij het zien van een energieke activiteit als eerste niet onmiddellijk zou afhaken voor de hele vraag. Ten tweede werden drie items toegevoegd bij vraag 3, omdat het mogelijk is dat sommige ouderen zelfs niet de minst energie vergende activiteit kunnen uitvoeren: zelfstandig eten, vanuit een stoel rechtstaan en rondwandelen in huis werden toegevoegd. Ten derde werden in vraag 4 de woorden ‘werk en andere’ verwijderd, daar dit niet van toepassing is bij mensen die zijn gepensioneerd. De deelnemers werden geselecteerd vanuit 12 algemene praktijken. De potentiële deelnemers kregen per post een 10 pagina tellende vragenlijst opgestuurd, met inbegrip van de SF-36, een fysiek functioneren vragenlijst en een klein aantal sociodemografische vragen. Resultaten: De vragenlijst werd opgestuurd naar 9887 personen, waarvan 8117 personen (82%) de vragenlijsten ingevuld hebben teruggestuurd. Voor alle dimensies, met uitzondering voor de dimensie sociaal functioneren (0.79), bedroeg CA meer dan 0.80, wat gelijklopend is met de resultaten in studies die werden uitgevoerd bij jongere populaties. De toegevoegde items correleerden significant met de originele dimensie: ‘zelfstandig eten’ toonde de zwakste correlatie, maar ‘rechtstaan vanuit een stoel’ en ‘rondwandelen in huis’ hadden respectievelijk correlaties van 0.68 en 0.67. CA voor de omgekeerde fysieke dimensie bedroeg 0.95. Vrouwen rapporteerden een zwakkere gezondheid dan mannen op alle dimensies, zelfs na aanpassing voor leeftijd. Ouderen die alleen woonden, rapporteerden ook een slechtere gezondheid, alsook ouderen die de afgelopen twee weken een arts hadden bezocht. Voor elke dimensie daalden de scores bij toenemende leeftijd. Deze gegevens ondersteunden de construct validiteit van de SF-36 bij ouderen. Opmerkelijk was de hoger dan verwachte score in de groep van personen tussen 60-64 jaar en deze piek bleek voor vrouwen te zijn en niet voor mannen. Besluit: Deze bevindingen bevestigen de interne consistentie van de items met hun eigen dimensies in oudere populaties. Vorige studies hebben aangetoond dat de items in de rol functioneringsdimensies problematisch zijn voor ouderen in termen van niet invullen, wat werd verholpen door de vragenlijst aan te passen.
42
* Osborne et al. (2003): Quality of life assessment in the community-dwelling elderly: Validation of the Assessment of Quality of Life (AQOL) Instrument and comparison with the SF-36. Doel: Het onderzoeken van de psychometrische eigenschappen van de AQOL en andere instrumenten door gebruik te maken van de gegevens die werden verzameld aan de hand van een grotere steekproef van chronisch zieke ouderen, die deelnamen aan een gerandomiseerde controlled trial van zorgcoördinatie. Methodologie: Van de oorspronkelijke 1315 patiënten hebben 1056 patiënten (80%) deelgenomen aan deze studie. De deelnemers werden gerandomiseerd toegewezen om ofwel een interventie te ondergaan, ofwel de gewone zorg te krijgen en ze vulden de vragenlijsten in op baseline en op 6-maandelijkse intervallen. De AQOL is een algemeen HRQOL utility instrument, dat is opgebouwd uit 5 domeinen: onafhankelijk wonen, sociale relaties, fysiek, psychologisch welbevinden en ziekte. Elke schaal levert gewogen scores op van 0.0 tot 1.0 (beste gezondheid). De SF-36 werd gebruikt om de gezondheidsstatus van de participanten te meten. De 8 dimensies van de SF-36 kunnen worden gecombineerd in 2 sleutel gezondheidsstatus metingen: Physical Component Summary (PCS index) en Mental Component Summary (MCS index). De ‘Older American Resources and Services (OARS)’ werd ontwikkeld in de jaren ’70 om begrijpbare vaststellingen te doen die ongepaste institutionalisering reduceren en om alternatieve zorg voor ouderen te evalueren. De OARS is opgebouwd uit 2 delen: de Multidimensional Functional Assessment Questionnaire (MFAQ) en de Services Assessment Questionnaire. In de huidige studie worden ook de Social Resources scale en de Self-care scale van de MFAQ afgenomen. Resultaten: Concurrent validiteit: de AQOL utility was matig gecorreleerd met 4 van de 8 SF-36 schalen, was het minst geassocieerd met Role Physical en Role Emotional en was matig gecorreleerd met de SF-36 MCS en PCS, maar was zeer hoog gecorreleerd met de OARS zelfzorg. Construct validiteit: 4 factoren werden geïdentificeerd, waarbij elke factor één van de vier originele dimensies van de AQOL representeerde, elk met 3 items. De algemene betrouwbaarheid was 0.73, waarbij de interne consistentie van de subschalen varieerde van 0.43 tot 0.76 (cronbach’s alpha). Gevoeligheid: de OARS zelfzorg schaal was gevoeliger dan de AQOL, de Independent Living scale was gevoeliger dan de AQOL utility score en de sociale relatie schaal was equivalent; de SF-36 summary schalen waren minder gevoelig en enkel de fysiek functioneren schaal was even gevoelig dan de AQOL. Verandering doorheen de tijd detecteren: de AQOL had de hoogste relatieve efficiëntie in vergelijking met de andere instrumenten. Besluit: De bevindingen uit deze studie suggereren dat de AQOL een responsief en gevoelig instrument is. Op psychometrisch niveau is het minstens zo goed als de instrumenten waarmee het in deze studie wordt vergeleken. Gezien de robuuste psychometrische mogelijkheden lijkt het een geschikt utility instrument te zijn voor klinische en epidemiologische studies bij ouderen.
43
6. HRQOL MEETINSTRUMENTEN: PALLIATIEVE PATIËNTEN * Kaasa et al. (1995): The EORTC Core Quality of Life Questionnaire (QLQ-C30): Validity and reliability when analysed with patients treated with palliative radiotherapy. Doel: Het testen van de validiteit en betrouwbaarheid van de QLQ-C30 in een populatie van patiënten die worden behandeld met palliatieve radiotherapie. Methodologie: Er werd aan de geselecteerde patiënten gevraagd de vragenlijst in te vullen voor de start van de radiotherapie en 4 weken na deze start. De EORTC QLQC30 is een 9 multi-item vragenlijst: 5 functionele schalen (fysiek, rol, cognitief, emotioneel en sociaal), een globale QOL schaal en 3 symptoomschalen (vermoeidheid, pijn en nausea/braken). Additioneel worden er ook enkele één-item symptoom vragen gesteld (cf. Tamburini 2001). Psychologische distress werd gemeten met The General Health Questionnaire, 20-item versie (GHQ-20). Pijn intensiteit werd gemeten met een 5-punt schaal en een 10 cm lange VAS. Resultaten: De pre-behandeling vragenlijst werd ingevuld door 247 patiënten en na 4 weken werd de vragenlijst ingevuld door 181 patiënten. Minder dan 5% van de patiënten had hulp nodig bij het invullen. De zwakste schaal was de rol functioneringsschaal. De nausea schaal en de cognitief functioneringsschaal toonden lage item schaal correlaties na 4 weken behandeling. De betrouwbaarheid van de rol functioneringsschaal en de cognitief functioneringsschalen was minder vergeleken met de andere schalen, maar na 4 weken behandeling was de betrouwbaarheid iets verbeterd. De criterion validiteit werd voor de emotionele functioneringsschaal bevestigd door de hoge correlatie met de GHQ-20. Besluit: De psychometrische eigenschappen van de EORTC QLQ-C30 zijn bevredigend tot excellent en het instrument blijkt bruikbaar te zijn voor het ontdekken van veranderingen doorheen de tijd. Het instrument is ontwikkeld om QOL te meten in algemene klinische trials voor kanker, niet specifiek gericht op kankerpatiënten met geavanceerde ziekte. Deze studie toont dat de vragenlijst eveneens bruikbaar is om QOL te meten van patiënten met geavanceerde ziekte, die palliatieve radiotherapie krijgen toegediend. * Sterkenburg et al. (1996): A reliability and validity study of the McMaster Quality of Life Scale (MQLS) for a palliative population. Doel: Het onderzoeken van de intra- en interrater betrouwbaarheid van de MQLS voor terminaal zieke patiënten, inclusief de effecten van een beoordeling door proxi’s en het bestuderen van de gevoeligheid van de MQLS voor verandering in de QOL van de patiënt. Verder is het ook de bedoeling aandacht te besteden aan de interne consistentie van de inhoud van de subschalen en de construct en concurrent validiteit. Methodologie: MQLS bevat 4 dimensies (fysiek, emotioneel, sociaal en spiritueel) en 32 items (o.a. fysieke symptomen, functionele status, sociaal functioneren, cognitie, slaap en rust, energie en vitaliteit, algemene tevredenheid met het leven, en betekenis van het leven). Elk item wordt beoordeeld op een 7-punt schaal. Het formulier, dat is bestemd voor de familie of vpk staff, bevat een optie ‘geen idee’ en ‘niet van
44
toepassing’. De patiënt, een familielid (dichtst bij de patiënt) en iemand van de vpk staff vulden de vragenlijst in op tijd 1 (beoordeling over de laatste 24 uur), tijd 2 (drie uur later) en tijd 3 (één week later, maar enkel door de patiënt; de vpk gaf enkel weer of de toestand was verbeterd, verslechterd of stabiel was gebleven). Het stafflid vulde ook de Spitzer QOL Index in. Resultaten: In totaal hebben 84 patiënten (46 zelf en 37 door proxi’s), 60 familieleden en 77 vpk de vragenlijsten ingevuld. Vpk en familieleden vulden de vragenlijst in op 3 minuten, maar sommige patiënten deden er tot 30 minuten over. De MQLS bleek een betrouwbaar en valide instrument te zijn en het bleek een excellente intra-rater betrouwbaarheid en een redelijke inter-rater betrouwbaarheid te hebben. De interne consistentie was ook goed en het instrument maakte het mogelijk om fysieke en nietfysieke aspecten van QOL apart te meten. Het instrument was ook gevoelig voor verandering in de toestand van de patiënt. De MQLS correleerde goed met de Spitzer QOL Index, wat neerkomt op een goede concurrent validiteit. Patiënten, die verbaal hun scores van QOL beoordeelden, scoorden wel lager dan patiënten die de vragenlijst zelf hadden ingevuld. Idealiter vullen palliatieve patiënten zelf de vragenlijsten in. * Saxena et al. (2002): A commentary: Cross-cultural quality of life assessment at the end of life. Doel: Dit artikel geeft een beschrijving van het World Health Organization Quality of Life (WHOQOL) instrument voor het vaststellen van QOL in de eindfase van het leven: de WHOQOL-100, de WHOQOL-Bref en de Spiritual, Religiousness and Personal Beliefs (SRPB’s). WHOQOL-100: een subjectief, cross-cultureel meetinstrument voor het vaststellen van de percepties van de respondenten en de subjectieve evaluatie van verschillende aspecten van hun leven. Het instrument werd simultaan ontwikkeld in verschillende talen (ook in het Nederlands) en doorheen 15 verschillende culturele centra (ook Nederland). Itemanalyse van de pilootdata leidde tot een 100-item instrument met inbegrip van 24 facetten van QOL, georganiseerd in 6 domeinen: fysiek, psychologisch, niveau van onafhankelijkheid, sociaal, omgeving en SRPB’s. Elk facet van QOL bevatte 4 items op een 5-punt schaal. WHOQOL-Bref: een verkorte versie van de WHOQOL-100. Dit instrument bevat 26 items. Zowel de WHOQOL-100 als de WHOQOL-Bref zijn momenteel beschikbaar in 40 talen. Analyses leidden tot de bevinding dat geslacht, educatie en leeftijd een impact hebben op de perceptie van QOL in een multinationale steekproef van ouderen. WHOQOL-HIV/AIDS en SRPB’s: zijn twee modules van de WHOQOL. Dit zijn onafhankelijke vragenlijsten die kunnen worden toegevoegd aan de algemene WHOQOL-100 of de WHOQOL-Bref om specifieke aspecten van QOL te meten. De 15 additionele HIV/AIDS facetten waren samen met de WHOQOL-100 onderwerp van een pilootstudie bij 900 personen van 6 cultureel verschillende centra. Itemanalyse leidde tot een 33-item HIV/AIDS module met 12 facetten, inclusief symptomen, lichaamsbeeld, sociale inclusie, vergiffenis, spiritualiteit en dood en doodgaan. Het werk rond deze WHOQOL-HIV/AIDS module leidde tot de
45
ontwikkeling van de specifieke SRPB’s module. Een pilootstudie rond deze module werd uitgevoerd, maar de resultaten moeten nog worden gefinaliseerd. Initiële resultaten tonen dat 8 facetten goede psychometrische eigenschappen hebben: spirituele connectie, betekenis van het leven, vrees, heel zijn en integratie, spirituele sterkte, innerlijke vrede, hoop/optimisme en geloof. Het blijkt ook dat de SRPB’s module een uniek concept van QOL meet. Besluit: Sociale en culturele factoren moeten in rekening worden gebracht bij het meten van QOL in de eindfase van het leven. De WHOQOL is het enige QOL instrument dat simultaan werd ontwikkeld in verschillende culturen. Het gaat om een cross-cultureel meetinstrument dat bruikbaar kan zijn voor het meten van QOL doorheen verschillende gebieden. Meer bepaald de ontwikkeling van de twee modules kan zeer bruikbaar zijn voor het vaststellen van QOL in de eindfase van het leven. * McMillan (2003): Quality-of-life Assessment in palliative care. Doel: Verschillende instrumenten werden ontwikkeld om QOL te meten en werden in de loop der jaren ook verfijnd. Dit artikel beschrijft de mogelijkheden van deze instrumenten om QOL te meten in een palliatieve zorg setting. Methodologie: Literatuurreview. Algemeen dient een QOL instrument te voldoen aan volgende criteria: multidimensioneel, verzamelen van subjectieve data via zelfrapportering door de patiënt zelf, bruikbaar in de settings waarin ze worden gebruikt, valide en betrouwbaar zijn. QLI en HQLI werden specifiek ontwikkeld voor gebruik in de palliatieve zorg en ze werden gevalideerd binnen palliatieve zorg populaties. De andere QOL instrumenten werden ontwikkeld voor gebruik in de oncologie populatie. Zij includeren sommige aspecten van QOL die relevant zijn in de palliatieve zorg, waardoor zij, mits nauwkeurige evaluatie, kunnen worden gebruikt in sommige situaties. Resultaten: Instrument
Quality of Life Index (QLI) (Spitzer et al.)
Hospice QOL Index (HQLI)
Palliatief instrument
Ja
Ja
Jaar van publicatie
1981
1996
Dimensies
Zelf-rapport-ering
Lengte
Activiteit, wonen, Interview-techniek gezondheid, Neen, door op 5 domeinen en ondersteuning, kijk met een 3-punt artsen op het leven schaal
Fysiek/functioneel, psychologisch, sociaal/spiritueel, financieel
Ja
Validiteit data
Betrouwbaarheidsdata
Ja
Ja
Ja, wel een verdere 25 numerieke rating validering schaal items op een nodig voor schaal van 1 tot 10 andere palliatieve settings
46
Ja
Linear OnAnalog Selfduidelijk Assessment Voor Functional gebruik Living Indexin Cancer klinische (FLIC) trials Voor kanker Quality of patiënten Life Index in het (Pallida et al.) algemee n Voor kanker Quality of patiënten Life Indexin het Cancer versie algemeen Voor Cancer kanker Rehabilitatio patiënten n Evaluation in het System algemee Short-Form n Voor Functional kanker Assessment of patiënten Cancer in het Therapy algemee General n Voor Quality of gebruik Life in Questionnair klinische e Cancer trials
1976
Fysieke, sociale, psychologische effecten van ziekte, persoonlijke relaties
Ja
25 VAS items in cm van 0 tot 10
Beperkt
Neen
1984
Fysiek welbevinden, psychologische toestand, familie interactie, sociale mogelijkheden, somatische sensatie
Ja
22 Likert schaal items op schaal van 1 tot 7
Ja
Neen
1990
Symptoomcontrole, fysiek welbevinden, psychologisch welbevinden
Ja
14 VAS items met scores van 0 tot 100
Ja
Ja
1990
Tevredenheid en belangrijkheid van gezondheid/function eren, socioeconomisch welbevinden, psychologisch/spiritu eel welbevinden, familie
Ja
70 (35 tevredenheidsitems gewogen op 35 belangrijkheidsitems op een 6-puntschaal)
Ja
Ja
1991
Fysiek, psychologisch, medische interactie, huwelijks- en seksuele problemen
Ja
59 Likert schaal items van 0 tot 4 (zeer veel)
Ja
Ja
1993
Fysiek, functioneel, sociaal, emotioneel, relatie met de arts
Ja
28 Likertachtige items op een 5-punt schaal
Ja
Ja
1993
Functioneel (fysiek, rol, sociaal, cognitief, emotioneel), financieel, symptomen globale gezondheid en globale QOL
Ja
30 items op een 0 tot 100 schaal
Ja
Ja
Besluit: De Spitzer QLI werd specifiek ontwikkeld voor en gevalideerd in palliatieve zorg settings, maar het instrument maakt geen gebruik van een patiëntrapportering en de interview-techniek maakt het instrument duur in gebruik. Ondanks het feit dat de HQLI ontwikkeld en bestudeerd werd in de palliatieve zorg setting, is het een relatief nieuw instrument, ontwikkeld voor ziekenhuissettings, waardoor het gebruik in andere settings verder dient te worden onderzocht. De andere instrumenten werden niet specifiek ontwikkeld voor palliatieve zorg settings, waardoor voor deze settings verdere gegevens dienen te worden verzameld inzake validiteit en betrouwbaarheid.
47
7. HRQOL MEETINSTRUMENTEN: PEDIATRIE * Varni et al. (1998): The Pediatric Cancer Quality of Life Inventory-32 (PCQL32). Doel: Onderzoeken van de validiteit, betrouwbaarheid en interne consistentie van de PCQL-32. Methodologie: PCQL-32 is opgebouwd uit 32 items met 5 domeinen op een 4-punt schaal: ziekte- en behandelingsgerelateerde symptomen, fysiek functioneren, psychologisch functioneren, sociaal functioneren, en cognitief functioneren. Het instrument is opgebouwd uit twee parallelle formulieren: één voor de patiënt en één voor de proxi. Het is een ziekte-specifiek instrument om HRQOL te definiëren in termen van de impact van de ziekte en behandeling op het fysiek, psychologisch, sociaal en cognitief functioneren van het individu en op de ziekte/behandelingsgerelateerde symptomen. M.b.t. de construct validiteit van het instrument werden gestandaardiseerde psychosociale instrumenten gebruikt: - Voor emotionele distress (patiënt): Children’s Depression Inventory-32 (CDI) met 27 items, State-Trait Anxiety Inventory-32 for Children (STAIC). - Voor sociale ondersteuning (patiënt): Social Support Scale for Children and Adolescents (SSSC). - Voor gepercipieerde competentie (patiënt): Self-Perception Profile for Children (SPPC) and Adolescents (SPPA). - Voor emotionele distress, sociaal functioneren, academische competentie (proxi’s): 138-item Child Behaviour Checklist (CBCL). In totaal hebben 291 families deelgenomen aan deze studie (response rate van 89.5%). Resultaten: Algemeen gezien ondersteunden de bekomen gegevens de validiteit en betrouwbaarheid van het instrument als een multidimensioneel zelfgerapporteerde en proxi gerapporteerde pediatrische HRQOL. De ziekte/behandeling, fysiek functioneren en psychologisch functioneren schalen waren in staat de behandelingsgroep te onderscheiden van de niet behandelingsgroep, wat wijst op discriminant validiteit. Het correlatiepatroon tussen de PCQL-32 schalen en de gestandaardiseerde, psychosociale instrumenten was consistent met de hypotheses en leverde een initiële ondersteuning voor de construct validiteit van deze schalen doorheen patiënten en proxi gerapporteerde formulieren. Construct validiteit is wel een niet eindigend proces en verdere evidentie zal moeten worden aangetoond in verder veldonderzoek en randomized controlled clinical trials. Patiënt rapportage had een CA van 0.91 en proxi rapportage had een CA van 0.92, aantonend dat de 32 items van de PCQL intern consistent zijn en een unitaire construct blijken te meten. HUI werd ook reeds extensief gebruikt bij kanker patiënten en anderen, maar de HUI maakt geen gebruik van zelfrapportage door de patiënt, wat toch heel belangrijk is, gezien de frequente onderbeoordeling van HRQOL door proxi’s. Deze studie toonde wel het tegendeel, namelijk zowel patiënt als proxi beoordeelden de HRQOL op dezelfde wijze. Verder onderzoek dient wel te worden uitgevoerd naar de mogelijkheid van de PCQL-32 om veranderingen doorheen de tijd vast te stellen.
48
* Varni et al. (1999): The PedsQL™: Measurement Model for the Pediatric Quality of Life Inventory. Doel: Validiteit, betrouwbaarheid en interne consistentie nagaan van de PedsQL™ . Methodologie: Deze studie maakt gebruik van dezelfde methodologie en database als de studie van Varni et al. 1998. Het enige verschil is dat dit instrument een algemeen HRQOL instrument is, opgebouwd uit een 15-item kernmeting, die wordt samengevat in 3 schalen, en 30-items, die worden samengevat in 8 symptoom/behandelingsgerelateerde modules. Kern: fysiek functioneren (6 items), psychologisch functioneren (5 items) en sociaal functioneren (4 items). Modules: pijn (3 items), nausea (5 items), procedurele angst (3 items), behandelingsangst (3 items), bezorgdheid (3 items), cognitieve problemen (7 items), gepercipieerd fysiek voorkomen (4 items) en arts/verpleegkundige communicatie (2 items). Resultaten: Algemeen gezien ondersteunden de bekomen gegevens de validiteit en betrouwbaarheid van het instrument als een multidimensioneel zelfgerapporteerde en proxi gerapporteerde pediatrische HRQOL. De patiënt en de proxi beoordeelden HRQOL op dezelfde wijze, wat door de bevindingen in de literatuur niet wordt bevestigd (onderbeoordeling door de proxi). Verder onderzoek is vereist m.b.t. de gevoeligheid van het instrument voor verandering. Er wordt verwacht dat de PedsQL veranderingen zal ondergaan, wanneer het instrument zal worden gebruikt in andere pediatrische, chronische gezondheidstoestanden, zoals astma, artritis, diabetes, enzovoort. * Eiser & Morse (2001): A review of measures of quality of life for children with chronic illness. Doel: Het identificeren en evalueren van bestaande algemene en ziekte-specifieke instrumenten van QOL in het kader van het werken met kinderen. Review overzicht: Algemene instrumenten van QOL Instrument
Rapportage
Leeftijd kind
Aantal Aantal domitems einen
Child Health and Illness Profile Kind zelf 11 tot 17
6
Ouders 4 tot 19 Kind zelf 10 tot 19 Ouders 9 tot 15 Kind zelf 9 tot 15
12 12 15 15
Kind zelf
Tiener
6
Exeter Quality of Life Measure Kind zelf
7 tot 12
Child Health Questionnaire Child Quality of Life Questionnaire Darthmouth Coop Functional Health Assessment Charts
Functional Status (II) R
Ouders
0 tot 16
8
153
Betrouwbaarheid
Validiteit
Herkomst
Test-retest; Internal
Criterion, Construct
USA
Concurrent
USA
Construct
UK
98,50,28 Internal 87 15 Test-retest 15 6
Test-retest
Construct
USA
16
Internal
Clinical
UK
43
Internal
Construct
USA
49
Internal; testConcurrent retest
Generic Health Questionnaire
Kind zelf
6 tot 16
5
25
How are you?
Ouders Kind zelf
7 tot 13 7 tot 13
5 5
80 80
Internal
Construct
Nederland
KINDL
Kind zelf
8 tot 16
4
40
Internal; testretest
Construct; clinical; concurrent
Duitsland
4 4 5 5
74 74 30 30
Onder evaluatie
Onder evaluatie
Zweden
Pediatric Quality of Life Questionnaire
Ouders 2 tot 18 Kind zelf 12 tot 18 Ouders 2 tot 18 Kind zelf 5 tot 18
Internal
Construct; clinical
USA
Perceived Illness Experience
Kind zelf 11 tot 18
8
34
Test-retest; Internal
Construct
UK
Quality of Life ProfileAdolescent Version
Kind zelf 14 tot 20
3
54
Internal
Construct
Canada
Nordic Quality of Life Questionnaire for Children
Sickness Impact Profile (adapted Ouders from the adult version)
TACQOL
Ouders Kind zelf
3 tot 14
12
135
Enkel beschikbaar voor volwassenen
8 tot 11 8 tot 11
7 7
108 108
Internal
10
16
7 7 16 17
15 15 16 17
3
3
The Warwick Child Health and Ouders 0 tot 5 Morbidity Profile Health Utilities Index Mark 2 Ouders 6 tot 18 Health Utilities Index Mark 3 Ouders 6 tot 18 16D Kind zelf 12 tot 15 17D Kind zelf 8 tot 11 Quality of Well Being
Ouders
0 tot 18
UK
USA
Construct; clinical
Nederland
Construct
UK
Clinical
Canada
Test-retest
Clinical
Finland
Test-retest; internal
Clinical
USA
Test-retest; interrater Test-retest Internal
Ziekte-specifieke instrumenten van QOL Instrument
Rapportage
Leeftijd Aantal Aantal Betrouwkind domeinen items baarheid
Validiteit
Herkomst
About my Asthma
Kind zelf
6 tot 12
Concurrent
USA
Asthma Quality of Life
Kind zelf Adolescent
44
Internal
4
30
Gebaseerd op volwassenen
Australië
UK
Childhood Asthma Questionnaires
Kind zelf
4 tot 7 8 tot 11 12 tot 16
1 2 3
14 22 31
Internal; test-retest
Pediatric Asthma Quality of Life Questionnaire
Kind zelf
7 tot 17
3
23
Test-retest
Construct
Canada
Behavioral Affective and Somatic Experiences Scale (Cancer)
Ouders Kind zelf Vpk
5 tot 17 5 tot 17 5 tot 17
5 5 5
38 14 18
Internal; interrater
Clinical
USA
50
The Miami Pediatric Quality of Life Questionnaire (Cancer)
Ouders
1 tot 18
3
56
Internal; test-retest
Clinical
USA
The Pediatric Cancer Quality of Life Inventory
Ouders Kind zelf
8 tot 18 8 tot 18
5 5
32 32
Internal
Construct; clinical
USA
The Pediatric Oncology Quality of Life Questionnaire
Ouders
0 tot 18
3
21
Internal; interrater
Concurrent; clinical
USA
Ouders
0.5 tot 16
1
1
Interrater
Construct; clinical
USA
Ouders
6 tot 17
5
30
Face
UK
Niet duidelijk
7
31
Volwassenen meting
Canada
Kind zelf
8 tot 18
5
25
Volwassenen meting
USA
Kind zelf
11 tot 17
7
48
Internal; test-retest
Kind zelf
3 tot 16
6
10
Test-retest
UK
Diabetes Quality of Life
Kind zelf
11 tot 18
3
52
Interal; testretest
USA
Juvenile Arthritis QOL Questionnaire
Ouders Kind zelf
2 tot 18 9 tot 18
4 4
74 74
Life Satisfaction Index for Adolescents
Kind zelf
12 tot 18
5
35
Pediatric Rhinoconjunctivitis QOL
Kind zelf Kind zelf
6 tot 12 12 tot 17
5 6
23 25
QOL for Children with Crohn's Disease
Kind zelf
8 tot 17
6
88
QOL Headache in Youth
Ouders Kind zelf
12 tot 18 12 tot 18
14 14
71 71
Ouders
0.5 tot 12
6
6
Kind zelf Ouders Kind zelf
8 tot 18 5 tot 12 13 tot 20
5 10 10
45 44 47
Kind zelf
10 tot 20
5
21
Play Performance Scale for Children (Cancer) Impact of Child Illness Scales (Epilepsy)
Quality of Life in Epilepsy-31 Ouders/kind Quality of Life in Epilepsy (adapted from QOLIE-89) Quality of Life in EpilepsyAD-48 Children's Dermatology Life Quality Index
QOL for Children with Otitis Media QOL and Short Stature QOL in Spina Bifida Questionnaire QOL Profile for Spine Deformities
Construct
USA
Construct; clinical
Canada
Internal
Construct
Canada
Internal Test-retest
Concurrent
Canada
Concurrent
USA
Clinical
Noorwegen
Construct; sensitivity
USA
Internal Test-retest Internal; test-retest
Israël Internal Test-retest Test-retest; Internal
Construct
Canada Spanje
Besluit: Deze review toont aan dat er heel wat inconsistenties en problemen zijn m.b.t. het meten van QOL bij kinderen, onder andere: - is er onduidelijkheid over de definitie van QOL (het is belangrijk na te gaan in welke mate de bestaande instrumenten omtrent QOL werkelijk dezelfde onderliggende ‘construct’ vaststellen); - is er een beperkte beschikbaarheid van ziekte-specifieke instrumenten; - moet men in relatieve mate rekening houden met discrepanties tussen beoordelingen door de kinderen zelf en beoordelingen door de ouders; - is er een beperkte beschikbaarheid van instrumenten die volledig kunnen worden ingevuld door de kinderen zelf;
51
-
is er een gebrek aan precisie met betrekking tot de domeinen van QOL bij kinderen; is de geschiktheid van de instrumenten in verschillende culturen ook nog vaag.
* RAAT ET AL. (2002): RELIABILITY AND VALIDITY OF COMPREHENSIVE HEALTH STATUS MEASURES IN CHILDREN: THE CHILD HEALTH QUESTIONNAIRE IN RELATION TO THE HEALTH UTILITIES INDEX. Doel: In deze studie wordt gekeken naar de 50 item proxi versie van de CHQ (CHQPF50). Dit instrument is geschikt voor ouders van kinderen van 4 jaar en ouder. De Health Utilities Index mark 2 (HUI2) wordt gekozen om de concurrent validiteit te evalueren van de CHQ-PF50. Meer concreet is het de bedoeling de geschiktheid als een proxi meetinstrument, de betrouwbaarheid en de validiteit van de CHQ-PF50 vast te stellen. Methodologie: De studie werd uitgevoerd in Nederland met een vertaalde versie. De CHQ werd voorgesteld als een breed toepasbaar gezondheidsstatus meetinstrument bij kinderen, dat zowel fysieke als psychologische domeinen dekt. Het instrument gebruikt dezelfde structuur en methodologische benadering dan de SF-36. Daar het echter specifiek werd ontwikkeld voor gebruik bij kinderen en adolescenten, bevat het ook domeinen zoals zelfbeeld en familie functioneren, welke niet worden gevonden in de instrumenten voor volwassenen en de SF-36. De CHQ-PF50 is opgebouwd uit 50 items, verdeeld over 11 multi-item schalen (fysiek functioneren, rol functioneren (emotioneel/gedrag), rol functioneren (fysiek), pijn, algemeen gedrag, mentale gezondheid, zelfbeeld, algemene gezondheidspercepties, emotionele impact van ouders, tijdsimpact van ouders, familie activiteiten) en 2 één-item vragen (familie cohesie en verandering in gezondheid). Resultaten: Van de 467 uitgedeelde vragenlijsten aan kinderen tussen 5 en 13 jaar, werden er 364 ingevuld door de ouders. De response rate in de test-hertest fase (bij kinderen van 10-11 jaar) bedroeg 63%. De kinderen in deze studie waren voornamelijk gezonde kinderen. Sommige aspecten van de performantie van de CHQ-PF50 waren excellent (geschiktheid), anderen waren goed (concurrent en discriminant validiteit), en anderen moeten verder worden onderzocht (test-hertest betrouwbaarheid). De performantie van dit instrument was equivalent aan dat van de HUI2. Een kortere versie van het instrument is momenteel beschikbaar: een 28-item vragenlijst. Uniek aan dit instrument is de opname van 3 familie impact schalen. Concurrent validiteit: alle CHQ schalen, behalve 'rol functioneren-emotioneel/gedrag', correleerden beter met de veronderstelde parallelle HUI2 domeinen (0.26-0.49), dan met andere domeinen. De CHQ samenvattingscores correleerden met overeenstemmende HUI2 domeinen. Discriminant validiteit: 6 CHQ schalen waren in de mogelijkheid te discrimineren naar aan- en afwezigheid van chronische condities. De gevoeligheid voor veranderingen werd niet gemeten. Besluit: Momenteel wordt het instrument beschikbaar gemaakt in 21 talen in 32 landen. Zowel de HUI2 als de CHQ-PF50 mogen worden gezien als geschikte algemene gezondheidsstatus instrumenten. In dit stadium voldoen de psychometrische eigenschappen van de CHQ voor applicatie in klinisch en ‘public health’ outcome onderzoek, additioneel aan ziekte-specifiek, gezondheidsstatus en klinisch onderzoek.
52
8. HRQOL MEETINSTRUMENTEN: PSYCHIATRIE * Russo et al. (1997): Longitudinal assessment of Quality of Life in acute psychiatric inpatients: Reliability and validity. Doel: Het onderzoeken van de betrouwbaarheid, validiteit en gevoeligheid voor verandering van Lehman’s Quality of Life Interview (QOLI). Methodologie: Het gaat om een longitudinale (bij opname en ontslag) outcome studie bij 981 acuut zieke psychiatrische inpatients. De QOLI werd afgenomen bij opname en ontslag door een verpleegkundige volgens een gestructureerde interview procedure. Het interview nam 20 minuten in beslag. De vragenlijst is opgebouwd uit 44 items, 7 tevredenheidsschalen, een globaal levenstevredenheid item, en 14 functionele items. Alle tevredenheidsitems en schaalscores gingen van 1 (vreselijk) tot 7 (fantastisch). Frequentie items gingen van 1 (helemaal niet) tot 5 (eenmaal per dag). De patiënten beoordeelden hun tevredenheid in functie van hun thuisomgeving vóór hospitalisatie, zowel bij opname als bij ontslag. Resultaten: Het merendeel van de niet ingevulde vragenlijsten had te maken met ‘gebrek aan tijd door de staff’. De interne consistentie betrouwbaarheden van de 7 tevredenheidsschalen voor de gehele steekproef was excellent. De interrelaties tussen de functionele en tevredenheid indices waren laag, wat aangeeft dat tevredenheid en functionele indices unieke aspecten van QOL vaststellen. Patiënten en verpleegkundigen stonden positief ten aanzien van het gebruik van de QOLI: patiënten hadden het gevoel dat verpleegkundigen geïnteresseerd waren in de bijzonderheden in hun leven en verpleegkundigen zagen de vragenlijst als een goed startpunt om de patiënt zijn/haar psychosociale status en behoeften te leren kennen. Een mogelijke beperking van het onderzoek voor construct validiteit van de QOLI was het gebrek aan construct consistentie voor manische patiënten: enerzijds kan de relatie tussen tevredenheid en functionele variabelen eerder onafhankelijk zijn voor patiënten met ernstige psychosen, anderzijds kunnen de wisselingen in stemmingen van manische patiënten de tevredenheidsscores beïnvloeden, ongeacht hun functionele correlaties. Een andere beperking is het zelfrapportage karakter van de QOLI, waarbij geen poging werd ondernomen om functionele items te verifiëren als inkomen en woonsituatie. Algemeen gezien, rapporteerden manische patiënten de grootste tevredenheid, gevolgd door schizofrene patiënten en patiënten met andere stoornissen. Depressieve patiënten rapporteerden de laagste tevredenheid. De QOLI schaal toonde een gevoeligheid voor longitudinale veranderingen in de tevredenheid van patiënten met hun dagdagelijkse omgeving. De voordelen in deze studie zijn: een grote, representatieve steekproef; het presenteren van longitudinale outcome gegevens bij inpatients; het aantonen van betrouwbaarheid en validiteit van de QOLI. Verder onderzoek is nodig om aan te tonen dat de geobserveerde veranderingen ook te vinden zijn bij de patiëntengroepen zonder hospitalisatie. Besluit: De resultaten van deze studie tonen aan dat de QOLI een goede betrouwbaarheid en validiteit heeft, waardoor het instrument kan worden gebruikt als een outcome instrument in gelijkaardige patiëntensteekproeven.
53
* Orrell et al. (1999): Validity and reliability of the Health of the Nation Outcome Scales in psychiatric patients in the community. Doel: Het onderzoeken van de validiteit en de betrouwbaarheid van de HoNOS bij patiënten die in contact zijn met mentale gezondheidsdiensten. Methodologie: De steekproef werd getrokken uit 3 bronnen van psychiatrische contacten: acute inpatients, daghospitaalpatiënten en outpatients. De volgende instrumenten werden in deze studie gebruikt: - Health of the Nation Outcome Scales (HoNOS): een korte algemene vaststelling van functioneren en additioneel, het identificeren van problemen doorheen 12 brede mentale gezondheidsgerelateerde gebieden. - Social Behavior Scale (SBS): het vaststellen van het sociaal functioneren van patiënten met chronisch psychiatrische stoornissen, opgebouwd uit 17 items. - Brief Psychiatric Rating Scale (BPRS): psychiatrische schaal beoordeeld door de interviewer. - Global Assessment Scale (GAS): een algemene schaal voor het evalueren van het algemeen functioneren van psychiatrische patiënten, een betrouwbaar instrument, gevoelig voor verandering. - Location of community Support Scale (LOCSS): identificeren van het niveau van behoefte van psychiatrische outpatients. - General Health Questionnaire: een korte meting voor screening van psychiatrische cases in de gemeenschap. - The Medical Outcomes Study Short Form-36 (MOS SF-36): om algemene QOL te meten, met inbegrip van algemene gezondheid, activiteitsniveau, emotionele en somatische klachten en geassocieerde disabiliteit. Resultaten: Er werden gegevens verzameld van 100 patiënten. LOCSS en GAS geven enkel een enkelvoudige beoordeling van het functioneren van patiënten, terwijl de BPRS zich enkel richt tot psychiatrische symptomen, maar niet tot sociale outcome. De SBS dekt sociale deficits, maar enkel een paar psychiatrische symptomen. De GHQ is een nuttige korte screeningschaal voor het identificeren van psychiatrische cases in de gemeenschap, maar het is maar van beperkte waarde in ziekenhuispopulaties, omdat het geen psychiatrische symptomen of sociaal functioneren dekt. De HoNOS waren relatief gemakkelijk te gebruiken en snel in te vullen (5 tot 10 minuten). De HoNOS correleerden het best met de MOS SF-36 en het instrument had een goede criterion validiteit en voorspelde psychiatrische plaatsing, maar de LOCSS, SBS en BPRS schalen ook. Daar schizofrenie meestal wordt geassocieerd met zwakkere outcome dan de meeste andere mentale stoornissen, was de bevinding van weinig tot geen verschil in HoNOS score eerder onverwacht, maar enkel een klein aantal items in de HoNOS relateren aan schizofrene symptomen. Besluit: De klinische implicaties van de HoNOS zijn: kort en gemakkelijk te gebruiken, breed gamma aan problemen worden geadresseerd, goede correlaties met andere schalen en hoge scores geassocieerd met inpatient status. De beperkingen zijn: lage test-hertest betrouwbaarheid voor sommige items, lage interrater betrouwbaarheid voor sommige items en beperkte dekking van psychiatrische symptomen. Op basis van de resultaten doet de HoNOS het niet beter dan de andere instrumenten. Het grote voordeel van dit instrument is dat de 12 items een groter geheel voorschotelen van mentale gezondheidoutcomes dan de meeste andere korte
54
instrumenten. Verdere follow-up studies moeten worden uitgevoerd om weer te geven hoe ver de HoNOS functioneert als een instrument dat outcomes voorspelt in plaats van enkel het leveren van een cross-sectioneel inzicht. * Salyers et al. (2000): Reliability and validity of the SF-12 Health Survey among people with severe mental illness. Doel: Het vaststellen van de betrouwbaarheid en validiteit van de Medical Outcomes Study Short-Form 12-item Health Survey (MOS SF-12) in een grote steekproef van mensen met ernstig mentale ziekte. Methodologie: Recent werd een 12-item versie van de MOS SF-36 ontwikkeld om in een kortere vaststelling van HRQOL te voorzien. De psychometrische eigenschappen van de SF-12 werden echter nog niet onderzocht bij mensen met een ernstig mentale ziekte. Deze studie maakt deel uit van een grotere studie rond risico gedrag en seksueel overdraagbare aandoeningen bij mensen met ernstig mentale ziekte in 4 staten. Alle deelnemers hadden een diagnose van schizofrenie of een andere psychotische stoornis. In totaal hebben 946 patiënten de SF-12 ingevuld. Een substeekproef van 77 mensen werd samengesteld in het kader van de test-hertest betrouwbaarheid. De SF-12 werd afgenomen aan de hand van een 1 uur durend interview. De SF-12 bevat 12-items voor het vaststellen van fysieke en mentale gezondheid en het bevat ook 2 summary scores (MCS en PCS). Resultaten: Factoranalyse bracht 2 factoren naar voor die 55% van de variantie verklaarden. De eerste factor had betrekking op fysieke gezondheid items en de tweede factor laadde op mentale gezondheid items. In het kader van test-hertest betrouwbaarheid was de stabiliteit van de SF-12 sterk voor zowel de PCS als de MCS. Het niveau van stabiliteit was voldoende om groepen te onderzoeken doorheen de tijd. Het gevonden niveau van stabiliteit was echter te laag om scores van een individu te onderzoeken doorheen de tijd. Dus, de SF-12 is meer bruikbaar als evaluatie/onderzoeksinstrument op groepsniveau dan op individueel niveau. De MCS discrimineerde deze groep van mensen van de algemene populatie. Opmerkelijk was dat mensen met schizofrenie hun mentale gezondheid hoger inschatten dan mensen met affectieve stoornissen. Men verwachtte eigenlijk geen verschil, waardoor een inspectie van de items doet suggereren dat de MCS stemmingsgerelateerde karakteristieken representeert. Een andere verklaring is dat mensen met schizofrenie zich vaak de ernst van hun ziekte niet realiseren. Convergent en divergent validiteit werden ondersteund. De impact van het type van registratie (mondeling of schriftelijk) van de SF-12 is nog niet bekend in deze populatie. Daaromtrent is meer onderzoek vereist. Het is eveneens belangrijk om aan te tonen dat SF-12 scores gevoelig genoeg zijn om klinische verandering doorheen de tijd te detecteren. Besluit: In deze grote, multisite, steekproef van mensen met ernstig mentale ziekte deed de SF-12 het redelijk goed. De factorstructuur van de SF-12 was consistent met de structuur die werd gevonden in andere populaties. De steekproef includeerde een verscheiden groep van mensen met ernstig mentale ziekte vanuit verschillende lokaties (stedelijk en landelijk) en behandelingssettings (inpatient en outpatient). Deze verscheidenheid maakt het mogelijk de bevindingen te veralgemenen naar andere patiënten die normaal worden gezien in de mentale gezondheidssector. Deze
55
preliminaire bevindingen suggereren dat de SF-12 een betrouwbaar en valide instrument is om HRQOL vast te stellen bij mensen met een ernstig mentale ziekte. * Evans et al. (2002): Towards a standardised brief outcome measure: psychometric properties and utility of the CORE-OM. Doel: Het onderzoeken van de betrouwbaarheid, validiteit en gevoeligheid voor verandering van de Clinical Outcomes in Routine Evaluation – Outcome Measure (CORE-OM). Methodologie: Het meetinstrument neemt twee A4’s in beslag en is opgebouwd uit 34 eenvoudig verwoorde items, die worden beantwoord op een 5-punt schaal van ‘helemaal niet’ tot ‘meestal of altijd’. Het instrument bevat 5 domeinen: subjectief welbevinden (4 items), problemen/symptomen (12 items), levensfunctioneren (12 items) en risico (voor zichzelf en voor anderen, 6 items). Hoe hoger de scores, hoe meer problemen. Data werden bekomen van twee belangrijke steekproeven: een nietklinische en een klinische steekproef. Resultaten: De response rate voor de niet-klinische steekproef bedroeg 91% en voor de klinische steekproef 80%. Alle domeinen hadden een CA tussen 0.75 en 0.95. De gevoeligheid voor verandering werd bekeken in relatie tot 3 settings: counseling in de primaire zorg, student counseling, en een klinische groep, die NHS psychotherapie en/of counseling diensten bevat. De resultaten toonden substantiële en hoog statistisch significante verbeteringen op alle scores voor alle 3 de settings. De 3 mogelijke categorieën van betrouwbaarheid voor verandering zijn: niet betrouwbaar, betrouwbare verbetering en betrouwbare achteruitgang. De 4 categorieën van klinisch significante verandering zijn: in de klinische range blijven, in de niet-klinische range blijven, veranderen van klinisch naar niet-klinisch (klinisch significante verbetering), en verandering van niet-klinisch naar klinisch (klinisch significante achteruitgang). De ideale outcome is uiteraard: betrouwbaar en een klinisch significante verbetering. Het merendeel van de patiënten vertoonde een betrouwbare verbetering in alle drie de groepen. Slechts weinigen vertoonden een klinisch significante of betrouwbare achteruitgang. Er kan, bijgevolg, wel worden benadrukt dat het instrument gevoelig is voor verandering in alle drie de settings. Besluit: Is de CORE-OM betrouwbaar, valide en gevoelig voor verandering? Ja * Meijer et al. (2002): Quality of Life in schizophrenia measured by the MOS SF-36 and the Lancashire Quality of Life Profile: a comparison. Doel: Het vergelijken van twee QOL instrumenten naar betrouwbaarheid, toepasbaarheid en conceptuele overlapping in een groep van schizofrene outpatients. Methodologie: De steekproef bevatte 143 schizofrene patiënten uit twee regio’s, namelijk uit Amsterdam en West-Friesland. De Medical Outcome Study 36 Item Short Form (MOS SF-36) is een 36 item zelfrapportage instrument, bestaande uit 8 domeinen: fysiek functioneren, rol beperkingen door fysieke problemen, pijn, algemene gezondheid, vitaliteit, sociaal functioneren, rol beperkingen door emotionele problemen, mentale gezondheid. De MOS SF-36 staat voor een subjectief-zelfrapportage-algemeen-multidimensioneel-gezondheidsgerelateerde
56
benadering van QOL. De 8 dimensies kunnen worden gevisualiseerd als een gezondheidsprofiel. Naast deze dimensies kunnen ook een Physical Component Summary Scale en Mental Component Summary Scale worden geconstrueerd. De Lancashire Quality of Life Profile (LQOLP) is een gestructureerd interview, dat specifiek werd ontwikkeld voor mensen met ernstig mentale ziekte. De focus ligt op de tevredenheid met het leven op verschillende levensdomeinen voor deze groep. Een persoon wordt gevraagd zijn tevredenheid te beoordelen op een 7-punt schaal, gaande van ‘het kan niet erger’ tot ‘het kan niet beter’. In deze studie werd beoordeeld dat sommige additionele domeinen, zoals autonomie, zin voor doel, innerlijke ervaring en intieme relaties, ook van groot belang zijn vanuit het oogpunt van de patiënt. Om deze reden werd de Life Regard Index met de twee subschalen ‘framework’ en ‘fullfilment’ toegevoegd. De LQOLP bevat volgende subschalen: tevredenheid met de gezondheid, met de vrije tijd en de sociale participatie, met de woonsituatie, met familierelaties, met de financiën, met de veiligheid, positief en negatief zelfbeeld (de Rosenberg 10-item Self-Esteem Scale voor het vaststellen van het individueel gevoel van iets waard te zijn), framework (een deel van de Life Regard Index voor het vaststellen van de graad waarin een individu in staat is zijn/haar leven te zien vanuit een betekenisvol perspectief) en fullfilment (ook een deel van de Life Regard Index , maar voor de vaststelling of een individu uit dit perspectief een set levensdoelen kan afleiden). De LQOLP staat voor een gecombineerd subjectief en objectief-interviewziekte-specifiek-multidimensioneel-tevredenheid met het leven in het algemeen benadering van QOL. De Global Assessment of Functioning (GAF) is een instrument om psychologisch, sociaal en occupationeel functioneren vast te stellen door een professionele zorgverlener. Resultaten: De LQOLP en de MOS SF-36 konden beiden op een betrouwbare wijze worden gebruikt bij schizofrene patiënten die ambulant werden behandeld. De betrouwbaarheidscoëfficiënten waren goed en vergelijkbaar met de bevindingen van anderen in dit type van populatie. De exploratie van de onderliggende QOL constructs toonde aan dat HRQOL, zoals gemeten met de MOS SF-36, moet worden onderscheiden van de tevredenheid met het leven, zoals gemeten met de LQOLP. Deze studie maakte duidelijk dat schizofrene patiënten wel degelijk in staat waren om HRQOL te onderscheiden van tevredenheid met het leven. De schalen van beide instrumenten correleerden eerder matig met de GAF schaal. Deze bevinding werd bevestigd door de uitgevoerde Multiple Regression Analysis, waarin de MOS SF-36 en de LQOLP slechts 22% van de variantie verklaarden. Besluit: Deze studie bevestigt het belang van een goed geargumenteerde keuze voor een bepaald QOL instrument in groepen van patiënten met chronische mentale ziekte. QOL, zoals gemeten door de LQOLP, blijkt een concept te zijn dat enkel gedeeltelijk is gerelateerd aan HRQOL tegenover de MOS SF –36. Men moet dus altijd duidelijk overwegen welke aspecten van QOL men bedoelt te meten.
57
DEEL 2: HRQOL MEETINSTRUMENTEN IN DE THUISVERPLEEGKUNDE
De uitgevoerde literatuurstudie naar meetinstrumenten rond gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven (HRQOL) heeft betrekking op artikels die werden gepubliceerd van 1993 tot 2003 (2004 werd nog niet bestudeerd). De bestudeerde artikels kaderen binnen onderzoek naar de psychometrische eigenschappen (betrouwbaarheid, validiteit, enzovoort) van HRQOL meetinstrumenten. Deze literatuurstudie is zeker niet allesomvattend, maar het kan wel reeds een globaal beeld geven over de bestaande/ontwikkelde meetinstrumenten om HRQOL te meten. Het uitvoeren van deze literatuurstudie is op zich geen complexe opgave, in de zin dat er heel wat wetenschappelijke aandacht wordt/werd besteed aan onderzoek naar ‘gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven’. Het complexe situeert zich echter op twee vlakken. Enerzijds werd het al snel duidelijk dat dergelijke wetenschappelijke studies zeer schaars zijn in de thuiszorgsetting, waardoor ervoor werd geopteerd de gehele gezondheidszorgsector als uitgangspunt te nemen. Anderzijds was het ook opmerkelijk dat het merendeel van de studies niet weergeeft welke definitie van kwaliteit van leven werd gehanteerd, noch of het gaat om algemene kwaliteit van leven of gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven. Deze twee bemerkingen moeten niet alleen in rekening worden gebracht bij de interpretatie van de resultaten, maar ook bij de afweging of het begrip werd gemeten met het meest geschikte meetinstrument. Verder is het opmerkelijk dat het merendeel van de bestudeerde onderzoeken zich op het experimenteel niveau bevindt. Een groot aantal studies stelt zich tot doel een nieuw meetinstrument te ontwikkelen of de theoretische en methodologische kwaliteit van bestaande instrumenten en aspecten van validiteit te bevorderen. Daarentegen wordt er minder aandacht besteed aan het bestuderen van gelijkenissen of verschillen tussen de HRQOL instrumenten. Zo is het eveneens interessant, en misschien zelfs aangewezen, om na te gaan in welke mate de bestaande HRQOL instrumenten overeenstemmen, hetzelfde meten en dezelfde resultaten bekomen. Een dergelijke vergelijking wordt natuurlijk bemoeilijkt door het gebrek aan een ‘gouden standaard’ (een basis). Een dergelijke gouden standaard vereist dan weer een duidelijke conceptualisatie van het begrip HRQOL, die momenteel ontbreekt. Globaal gezien kan uit deze literatuurstudie worden geconcludeerd dat er ontzettend veel belang moet worden gehecht aan een goed beargumenteerde keuze voor een bepaald HRQOL instrument in een bepaalde patiëntenpopulatie. Men moet dus altijd, enerzijds duidelijk overwegen welke aspecten van HRQOL men beoogt te meten en anderzijds dient men een kritische evaluatie uit te voeren naar het gebruik van een bepaalde operationalisatie in relatie tot de onderzoeksvragen die men wenst te beantwoorden. Ondanks het feit dat de HRQOL meetinstrumenten, uit het eerste deel van de literatuurstudie, niet specifiek werden bestudeerd in de thuiszorgsetting, leent de bekomen informatie er zich wel toe om per patiëntenpopulatie de twee
58
meetinstrumenten weer te geven die het meest geschikt lijken voor het meten van HRQOL in de thuisverpleegkunde. Voor elke patiëntenpopulatie werden de twee meest geschikte HRQOL meetinstrumenten voor de thuiszorgsetting gekozen om (één van) volgende redenen: - de psychometrische eigenschappen waren veelbelovender dan deze van de andere instrumenten; - QOL werd in een breder perspectief geplaatst dan het geval was bij de andere instrumenten; - de doelpopulatie is breder dan bij de andere instrumenten; - de instrumenten werden ontwikkeld voor of reeds getest in de thuiszorgsetting; - de instrumenten bestaan reeds in een Nederlandse versie; - het subjectief oordeel van de onderzoeker, op basis van kennis van en ervaring met de sector van de thuisverpleegkunde in Vlaanderen. 1. Dementie 1. Dementia Quality of Life (DQOL) (Van Der Steen et al. 2001) 2. Affect Rating Scale (ARS) (Van Der Steen et al. 2001) Voor de dementerende populatie kan het DQOL meetinstrument worden beschouwd als het meest geschikt voor gebruik in de thuiszorgsetting: - het instrument is gebaseerd op een specifiek conceptueel model, waarbij QOL in een breed perspectief wordt geplaatst (inclusief ADL en sociale omgeving); - het instrument bevat 5 domeinen (esthetiek, positief affect, negatief affect, zelfbeeld en gevoelens van erbij te horen) die aansluiten bij de idee dat welbevinden een balans van positieve en negatieve gevoelens omvat; - het instrument is gericht op het oordeel van de patiënt zelf; - het instrument is geschikt voor afname bij licht tot matig dementerenden; - het afnemen neemt ongeveer 10 minuten in beslag; - er werden reeds aanvaardbare resultaten bekomen in een Amerikaanse populatie van dementerende, thuiswonende patiënten. ARS is eveneens geschikt voor gebruik in de thuissituatie. Het instrument kan worden afgenomen bij ernstig dementerenden en het is zelfs van invloed geweest op de inhoud van DQOL. ARS heeft echter, in vergelijking met DQOL, een hogere afnameduur en het is een observatieschaal, waardoor wordt voorbijgegaan aan het oordeel van de patiënt en/of proxi en waardoor het instrument ook meer geschikt is voor afname bij ernstig dementerenden en minder bij licht tot matig dementerenden. Algemeen kan wel worden gesteld dat beide instrumenten complementair zijn: DQOL is het meest geschikt voor afname bij mild tot matig dementerenden en ARS is het meest geschikt voor afname bij ernstig dementerenden.
59
2. Diabetes 1. Diabetes Health Profile (DHP) 2. Audit of Diabetes-Dependent Quality of Life (ADDQOL) Zowel DHP als ADDQOL maken gebruik van het oordeel van de patiënt om ziektespecifieke HRQOL met diabetes vast te stellen. De psychometrische eigenschappen van beide instrumenten zijn goed. Algemeen kan worden gesteld dat beide meetinstrumenten aan elkaar zijn gewaagd, maar de voordelen van DHP, in vergelijking met ADDQOL, zijn dat het instrument werd ontwikkeld voor gebruik bij zowel type 1 als type 2 diabetespatiënten, dat er een aangepaste versie (DHP-18) werd ontwikkeld voor gebruik bij niet-insuline afhankelijke patiënten, dat het instrument werd ontwikkeld voor gebruik in de ambulante setting en dat het werd getest bij een Nederlandse diabetespopulatie. 3. Oncologie 1. Functional Assessment of Cancer Therapy-General (FACT-G) 2. European Organization for Research and Treatment of Cancer Quality of Life Questionnaire Core 30 (EORTC QOL-C30) Beide instrumenten blijken valide en betrouwbare resultaten te geven bij kankerpatiënten. Zowel de FACT-G als de EORTC QOL-C30 werden vertaald en getest in verschillenden talen en landen. De FACT-G als het meest geschikt HRQOL meetinstrument van de twee beschouwen, heeft louter te maken met de constructie en het opzet van het meetinstrument. De FACT-G bevat 27 items rond algemene vragen, verdeeld over vier primaire QOL domeinen. Additioneel werden er FACIT schalen ontwikkeld om de FACT-G aan te vullen. Concreet wil dit zeggen dat er tot 300 vragen aan de FACT-G kunnen worden toegevoegd, wanneer dit relevant zou blijken in het kader van de ziekte, de behandeling en/of de conditie van de patiënt/populatie. Op deze manier kan de algemene vragenlijst steeds worden aangevuld met ziektespecifieke vragen, wat de reikwijdte van het instrument aanzienlijk vergroot. 4. Ouderen 1. Health of the Nation Outcome Scales for elderly people (HONOS 65+) 2. Short Form 36 (SF-36) De HONOS 65+ heeft goede psychometrische eigenschappen tegenover andere schalen die mentale gezondheidsproblemen vaststellen bij ouderen. Het instrument dient wel te worden beoordeeld door de klinische staff, waarbij dient te worden opgemerkt dat het instrument goed wordt aanvaard door de staff en dat het gemakkelijk kan worden ingevuld tijdens de consultatie en als deel ervan. De SF-36 neemt ongeveer 8 minuten in beslag en het kan zowel worden afgenomen via een interview als door de patiënt zelf. Op zich kan worden gesteld dat de SF-36 evenwaardig is aan de HONOS 65+, daar heel wat studies de geschiktheid van het instrument bij ouderen bevestigen en aantonen. Doch, uit enkele studies is gebleken dat het gebruik van het SF-36 instrument bij kwetsbare ouderen niet de verhoopte
60
resultaten opleverde, waardoor men voor deze populatie enkele aanpassingen heeft moeten doorvoeren aan de standaard SF-36. De gemaakte aanpassingen hebben de resultaten wel verbeterd, waardoor het instrument dan ook terug te vinden is in de top 2. 5. Palliatieve patiënten 1. World Health Organization Quality of Life (WHOQOL) 2. European Organization for Research and Treatment of Cancer Quality of Life Questionnaire Core 30 (EORTC QLQ-C30) De psychometrische eigenschappen van de EORTC QLQ-C30 blijken zeer goed te zijn in de palliatieve populatie en het instrument blijkt ook bruikbaar te zijn om veranderingen doorheen de tijd te meten. Het voordeel van de WHOQOL schuilt zich dan ook in de structuur en het opzet van het meetinstrument. Naast de algemene WHOQOL-100 bestaat er ook een verkorte versie van het instrument (WHOQOLBref) en de mogelijkheid om specifieke aspecten aan beide meetinstrumenten toe te voegen. Zo kan er enerzijds een HIV/AIDS module worden toegevoegd en anderzijds een SRPB (Spiritual, Religiousness and Personal Beliefs) module. Deze laatste module richt zich tot de spirituele connectie, de betekenis van het leven, vrees, heel zijn en integratie, spirituele sterkte, innerlijke vrede, hoop/optimisme en geloof. Deze 8 additionele facetten moeten zeker kunnen in rekening worden gebracht bij het meten van QOL in de eindfase van het leven. Verder bestaat er ook een Nederlandse versie van het instrument en is het bruikbaar voor het meten van HRQOL doorheen verschillende culturele gebieden. De sociale en culturele factoren zijn zeker belangrijk in de eindfase van het leven. 6. Pediatrie 1. Child Health Questionnaire (CHQ) 2. Pediatric Cancer Quality of Life Inventory-32 (PCQL-32) CHQ kan zowel worden ingevuld door de ouders van kinderen van 4 jaar en ouder, als door de kinderen zelf, indien deze tussen 10 en 19 jaar oud zijn. Het instrument gebruikt dezelfde structuur en methodologische benadering als de SF-36, met additionele domeinen zoals zelfbeeld en familiaal functioneren. De psychometrische eigenschappen van de Nederlandse versie van het instrument zijn goed. PCQL-32 is, in vergelijking met CHQ, een ziekte-specifiek instrument, gericht op kankerpatiënten. Ook voor dit instrument zijn de psychometrische eigenschappen goed en er werd aangetoond dat het kind (8-18 jaar) en de proxi (voor kinderen van 8-18 jaar) de HRQOL op dezelfde wijze beoordeelden. Algemeen kan worden gesteld dat pediatrische meetinstrumenten nog niet echt hun toepassing hebben in de thuisverpleegkunde, maar aangezien ook kinderen worden geconfronteerd met ziekte en sterfte, kan het ook hun wens en die van hun ouders zijn om dit ziekte- of stervensproces thuis door te maken. In de toekomst zullen pediatrische meetinstrumenten in de thuiszorgsetting dan ook aan belang winnen.
61
7. Psychiatrie 1. Clinical Outcomes in Routine Evaluation-Outcome Measure (CORE-OM) 2. Short Form-36 (SF-36) CORE-OM blijkt een valide en betrouwbaar instrument te zijn en bovendien blijkt het ook gevoelig te zijn voor veranderingen doorheen de tijd. Het instrument beslaat 2 A4 pagina’s en is opgebouwd uit eenvoudig verwoorde items. De psychometrische eigenschappen van de SF-36 zijn goed en het instrument kan worden ingevuld door de patiënt zelf en het kan ook worden afgenomen via een interview. Van de SF-36 bestaat ook een verkorte versie, de SF-12, die goede resultaten oplevert bij mensen met een ernstig mentale ziekte in de ambulante setting. Het afnemen van het instrument neemt wel 1 uur in beslag. Algemeen kan worden gesteld dat beide instrumenten goede resultaten opleveren, waarbij CORE-OM het voordeel heeft kort te zijn, gemakkelijk in te vullen en gevoelig te zijn voor veranderingen doorheen de tijd. Dit laatste aspect werd voor de SF-36 niet bevestigd in het onderzoek, opgenomen in deze literatuurstudie. 8. Besluit Per patiëntenpopulatie werden twee meetinstrumenten naar voor geschoven, die het meest geschikt lijken om HRQOL te meten in de thuiszorgsetting. Deze oefening werd uitgevoerd op basis van de gevonden studies en op basis van de resultaten van deze studies. Dit wil zeggen dat men enerzijds moet rekening houden met het feit dat er mogelijk nog andere HRQOL meetinstrumenten zijn, die de literatuursearch heeft gemist, en die ook goede of misschien betere resultaten opleveren in de thuiszorgsetting. Anderzijds moet men ook rekening houden met het feit dat de literatuursearch kan voorbijgegaan zijn aan studies die de goede resultaten van de meetinstrumenten in dit rapport nog meer bevestigen of juist weerleggen. Het opzet van deze literatuurstudie kan, bijgevolg, niet zijn dat men op basis van deze informatie hét HRQOL meetinstrument kiest voor gebruik in de thuisverpleegkunde. Het is belangrijk om deze informatie met een groep van mensen te bespreken, verder uit te diepen en uit te testen, zodat kan worden nagegaan of het al dan niet mogelijk is één HRQOL meetinstrument uit te kiezen over de patiëntenpopulaties heen, of dat men het beter acht per patiëntenpopulatie of groepen van populaties een instrument te hanteren of dat men ervoor opteert een algemeen instrument te hanteren dat men naargelang de ziekte, de behandeling en de behoefte aanvult met meer specifieke items/vragen. Uit deze literatuurstudie kan worden geconcludeerd dat het niet eenvoudig is om één HRQOL meetinstrument te vinden dat geschikt is voor alle patiëntenpopulaties: een combinatie van een algemeen met een ziekte-specifiek HRQOL meetinstrument is wenselijk.
62
DEEL 3: SAMENVATTEND OVERZICHT
In het eerste deel werd de wetenschappelijke literatuur rond Health Related Quality of Life (HRQOL) meetinstrumenten ingedeeld en besproken per patiëntenpopulatie, waarbij per onderzoeksartikel een beschrijving werd gegeven van het doel van de studie, de methodologie, de resultaten en de conclusie. Om deze informatie gestructureerder en overzichtelijker te maken werden de bestudeerde meetinstrumenten, uit het eerste deel, opgenomen in onderstaand overzicht. In de mate van het mogelijke werd voor elk meetinstrument de bron weergegeven, het soort instrument, de items waaruit het instrument is opgebouwd, de wijze van rapporteren, de te voorziene tijdsinvestering, de beschikbaarheid van het instrument in het Nederlands en eventuele bijzonderheden.
63
Ziektespecifiek
Ziektespecifiek
Brod et al. 1999
Ready et al. 2003
HoofdSoort auteur en instru-ment jaartal
Interviewen van respondenten
29 items, over 5 gevoel van welzijn schalen, voldeden aan de criteria van psychometrische adequaatheid en voldeden ook aan de selectiecriteria: zelfbeeld, positief affect/humor, negatief affect, gevoel van erbij te horen, gevoel van schoonheid (5 punt Visual schaal) Ongeveer 10 minuten
Tussen 13 en 65 minuten
Tijdsinvestering
Het instrument kan door de respondent zelf worden ingevuld, Gemiddeld maar in deze studie 13.5 minuut heeft slechts 16% het instrument zelfstandig ingevuld.
29 items over 5 domeinen van QOL (cf. Brod et In te vullen door de al. 1999) en 1 globaal item (welke score zou U patiënt zelf geven m.b.t. Uw QOL).
Rapportage
Items
38 items, vervat in 6 domeinen: fysieke Bureaumobiliteit (8 items), sociale isolatie (5), NHP (NotAlgemeen emotionele reacties (9), pijn (8), slaap (5), tingham Health Chalot et al. (generic) 2002 energie (3) met domeinscores variërend tussen 0 Profile) (goede gezondheidsstatus) en 100
DQOL (Dementia Quality of Life)
Instrument
Ja
Neen
Neen
Beschikbaar in Neder-lands
De uitvoerbaarheid en aanvaardbaarheid van dit instrument zijn goed op voorwaarde dat de interviewer aanwezig is en wanneer de test-hertest betrouwbaarheid en de interne consistentie goed zijn. De vragen bleken inadequaat te zijn voor het bestuderen van de psychologische dimensies (toch belangrijke concepten van QOL).
Te gebruiken bij dementerenden in een vroeg of matig stadium van hun ziekte.
De studie toonde aan dat dementerende personen wel degelijk info kunnen geven over hun eigen status via een proxi methode van registratie. Of dit instrument ook kan worden gebruikt bij zwaar dementerenden moet verder worden onderzocht.
Bijzonderheden
CBS (CornellBrown Scale for Ready et al. Algemeen 2003 (generic) QOL in Dementia)
Telefonische interviews
De schaal werd ontwikkeld op basis van de De schaal wordt Cornell Scale for Depression in Dementia: de afgenomen door een positieve aspecten van die schaal werden clinicus na een uitgebreid met positieve emoties, ervaringen en gezamenlijk tevredenheid. interview met de patiënt en de
Meten van positieve en negatieve gedragingen doorheen 5 domeinen: sociale interactie, bewustzijn van zichzelf, gevoelens en gemoedstoestand, plezier beleven aan activiteiten, en reageren op de omgeving.
ADRQL Ready et al. (Alzheimer 2003 Disease Related QOL)
Activity and Affect Indicators of QOL
Ready et al. 2003
9 items: hoorbaar/luidruchtig ademhalen, negatief stemgebruik, tevreden Het instrument werd gelaatsuitdrukking, bedroefde ontwikkeld om te gelaatsuitdrukking, angstige gelaatsuitdrukking, worden afgenomen gefronst gelaat, ontspannen lichaamstaal, door gespannen lichaamstaal, zenuwachtige verpleegkundigen bewegingen/bewegingsonrust.
15 activiteit items (zowel voorkomend binnen als buiten het huis); 6 affect items, inclusief positief en negatief affect en makkelijk herkenbaar in lichaams- en gezichtsexpressies: plezier, boosheid, angst, depressie, interesse en tevredenheid.
DS-DAT Van Der (Discomfort Scale-Dementia Steen et al. (2002) of Alzheimer Type)
Neen
Neen
Neen
Ja
65
Er is psychometrische evidentie dat deze schaal geschikt is voor gebruik bij vroeg stadium en ernstig dementerenden.
Op dit moment is er geen weet van gepubliceerde gegevens inzake de psychometrische eigenschappen van deze schaal; het is niet duidelijk of deze schaal toepasbaar is in zowel instellingen als thuiszorg settings; het is niet duidelijk voor welk stadium van de ziekte deze schaal is ontwikkeld.
Een eerder enge meting van QOL, want QOL wordt beperkt tot activiteit en affect.
In dit onderzoek wordt het instrument afgenomen door verpleeghuisartsen in plaats van door verpleegkundigen: controle is nodig of dezelfde resultaten worden bekomen bij afname door andere disciplines; voor een groep patiënten kunnen bestaande verschillen in onwelbevinden worden aangetoond, maar voor individuele patiënten blijkt het verloop nog grillig te zijn (verder onderzoek is nodig).
De schaal werd Basis: selectie van een subset van items van de ontwikkeld om Activity and Affect Scale; 11 observatie afgenomen te worden gedragingen m.b.t. activiteiten en emotionele door rusthuispersotoestand en dit over de vorige 7 dagen. neel.
Observator vult de schaal in.
QUALID (quality of life Ready et al. 2003 in late-stage Dementia)
Er zijn 24 activiteit categorieën en sociaal isolement wordt ook gemeten.
11 items, die de positieve en negatieve affectieve toestand en betrokken gedrag meten.
Ready et al. 2003
PWB-CIP (Psychological Well-Being in Ready et al. 2003 Cognitively Impaired Persons)
DCM (Dementia Care Mapping)
Het is een inten-sieve methode, waarbij obser-vatoren de indic-atoren van QOL van de patiënten elke 56 minuten moeten scoren over een periode van 6 uur
patiënt en de informele zorgverlener.
Neen
Neen
Neen
66
Het is een eerder beknopte schaal, te gebruiken bij ernstig dementerenden.
Het instrument werd getest bij mild tot matig dementerenden in de thuissituatie, maar het geeft een relatief enge meting van QOL: enkel de focus op affect en gedrag.
Het instrument werd ontwikkeld voor gebruik in de residentiële sector, waar dementerenden geen valide en betrouwbare beschrijvingen meer kunnen geven van hun ervaringen.
Ready et al. 2003
Neen
67
Het instrument is geschikt voor de evaluatie van patiënt en/of professionele educatie programma’s, indien deze programma’s gericht zijn op de specifieke topics die worden gemeten door de 5 DAS-3 subschalen.
Het instrument bevat een kwantitatieve en kwalitatieve benadering van QOL.
33 items en 5 discrete subschalen: nood aan Het instrument werd speciale training om diabetes zorg te geven, DAS-3 (Diabingevuld door Anderson et Algemeen ernst van type 2 diabetes, waarde van strenge etes Attitude al. 1998 (generic) patiënten, artsen, Vpk glucose controle, psychosociale impact, attitude Scale) en diëtisten. tegenover patiënt autonomie.
Interviews
Het gaat om een uitgebreid instrument (inbegrip van items rond geheugen en het functioneringsvermogen).
DQOL is misschien vooral bruikbaar voor het detecteren van kwaliteit van leven effecten, waar veranderingen in morbiditeit niet detecteerbaar zijn, terwijl de SF-36 misschien een meer gevoelige indicator is voor veranderingen in fysieke status.
De respondenten wordt gevraagd wat ze belangrijk vinden voor hun QOL en er worden 2 items geïdentificeerd van elk van de volgende domeinen: fysiek, psychologisch, sociaal/familie, alledaagse activiteiten en cognitief functioneren; dan scoren ze in welke mate ze een probleem ondervinden met elk van de 10 items op een 6-punt schaal.
Neen
Algemeen (generic; SFVgl DQOL met Jacobson et 36) versus al. 1994 ziekteSF-36 specifiek (DQOL)
QOLAS (QOL Ready et al. Assessment 2003 Schedule)
QOL-AD (QOL-Alzheimer's Disease)
13 items die de volgende domeinen meten: Ongeveer 10 fysieke conditie, gemoedstoestand, geheugen, min. voor de Patiënten worden functioneringsvermogen, interpersoonlijke geïnterviewd en patiënten relaties, vermogen om in betekenisvolle (minder voor informele activiteiten te participeren, financiële situatie, en zorgverleners vullen de informele globale meting van zichzelf en QOL als een de schaal zelf in. zorgvergeheel. Antwoord mogelijkheden: 4-punt leners). multiple choice opties
Ziektespecifiek
Ziektespecifiek
Ziektespecifiek
Ziektespecifiek
DQOL Garrat et al. (Diabetes 2002 Quality of Life Measure)
DHP (Diabetes Garrat et al. 2002 Health Profile)
DIMS (Diabetes Impact Garrat et al. 2002 Measurement Scales)
44 items met 5 dimensies (4- tot 6-punt schaal): specifieke symptomen, niet-specifieke symptomen, welbevinden, diabetes gerelateerde moraal en sociale rol vervulling.
32 items met 3 dimensies: psychologische disstress, barrières tot activiteit en 'disinhibited' eten
13 items gerelateerd aan fysiek functioneren, symptomen, psychologisch welbevinden, rolactiviteiten en persoonlijke belevingen; impact wordt gemeten op een 7-punt en belangrijkheid op een 4-punt schaal. 46 items met vier dimensies: tevredenheid met de behandeling, impact van de behandeling, bezorgdheden over de toekomstige effecten van diabetes en over sociale en beroepsaangelegenheden.
7 items op een 5-punt schaal: controle, Ziekteonzekerheid, coping, affect van diabetes op specifiek levensdoelen, voorspellend karakter van diabetes en graad van disstress veroorzaakt door diabetes.
Garrat et al. 2002
ADDQOL (Audit of DiabetesDependent QOL)
ADS (ApGarrat et al. praisal of 2002 Diabetes Scale)
DES (Diabetes Anderson et Empowerment al. 2000 Scale)
37 item Likert-type vragenlijst; factoranalyse resulteerde in 28 items met 3 subschalen: managen van psychosociale aspecten van diabetes, vaststellen van ontevredenheid en bereidheid tot verandering, het stellen en bereiken van diabetes doelstellingen. Zelfrapportage instrument
Neen
Ja
Neen
Neen
Neen
Neen
68
De DHP biedt een beloftevolle benadering van de patiënt-vastgestelde meting van ziekte-specifieke HRQOL met diabetes.
De ADDQOL biedt een beloftevolle benadering van de patiënt-vastgestelde meting van ziekte-specifieke HRQOL met diabetes.
Het instrument is redelijk specifiek: relatie tussen psychosociale zelfeffectiviteit en diabetes gerelateerd gedrag. De betrouwbaarheid van de subschalen moet nog verder worden onderzocht.
Garrat et al. 2002
Boyer et al. 1997
Ziektespecifiek
Ziektespecifiek
Ziektespecifiek
QSD-R (Questionnaire on Garrat et al. ZiekteStress in 2002 specifiek Patients with DiabetesRevised) WED (WellGarrat et al. ZiekteBeing Enquiry 2002 specifiek for Diabetics) W-BQ (WellPouwer et al. Being Ques1999 tionnaire)
DSQLS (Diabetes Specific QOL Scale)
D-39 (Diabetes39)
Garrat et al. 2002
12-items met drie 4-item subschalen: negatief welbevinden (NWB), energie (ENE), en positief welbevinden (PWB).
50 items met 4 dimensies op een 5-punt schaal: symptomen, discomfort, sereniteit en impact.
45 items met 8 dimensies: vrije tijd, depressie/angst voor de toekomst, hypoglycemie, behandelingsregime/dieet, fysieke klachten, werk, partner en dokter-patiënt relatie.
93 items in 10 groepen: diabetes medicatie, diabetes controle, angst en bezorgdheid, energie en mobiliteit, slaap, voedingsbeperkingen, zelfaanvaarding, sociale en peer last, andere ziekten en seksueel functioneren; 26 vragen m.b.t. de algemene gezondheid, diabetesspecifieke gezondheid en demografische items. 39 kwaliteit van leven items met 6 dimensies op een 6-punt schaal: sociale relaties, vrije tijdsflexibiliteit, fysieke klachten, bezorgdheden over de toekomst, dieet restricties en dagelijkse beslommeringen.
39 items met 5 dimensies op een 5-punt Visual Analogue scale: energie en mobiliteit, diabetes controle, angst en bezorgdheid, sociale en peer last en seksueel functioneren
Zelfrapportage instrument
Ja
Neen
69
De Nederlandse versie van het instrument blijkt valide en betrouwbare resultaten te geven.
De DSQLS biedt een beloftevolle benadering van de patiënt-vastgestelde meting van ziekte-specifieke HRQOL met diabetes.
8 minuten
Ongeveer 10 minuten.
Interview
Combinatie van interview en zelfrapportage.
8 gezondheidschalen: fysiek functioneren (10 items), rol beperkingen-fysiek (4), pijn (2), algemene gezondheid (5), vitaliteit (4), sociaal functioneren (2), rol beperkingen-emotioneel (3), mentale gezondheid (5); uit de 8 domeinen kunnen twee kerndimensies worden afgeleid: fysiek en mentaal.
Hayes et al. Algemeen (generic) 1995
SF-36 (Short Form-36 Health Anderson et Algemeen Survey Quesal. 1996 (generic) tionnaire)
Zelfrapportage instrument
Uniscale= enkelvoudig item Visual Analogue schaal (kruis zetten op een lijn); QLI=5 items op een 3 punt schaal; FLIC=22 items Likert-Visual Analogue schaal met elk item scorend van 1 tot 7; PICT=enkelvoudig item schaal (voornamelijk gebruikt in pediatrie).
3 tot 5 minuten
UNISCALE, QLI (QOL index), FLIC Sloan et al. (Functional 1998 Living IndexCancer), PICT (Picture-Face Scale)
Zelfrapportage instrument
20 statements, die worden geïdentificeerd als normale negatieve emoties gerelateerd aan het leven met diabetes; elk item wordt beoordeeld op een 6 punt Likert schaal
PAID (Problem Snoek et al. Areas in 2000 Diabetes Scale)
Ja
Ja
Ja
70
De belangrijkste reden voor het niet invullen van items (missing data) had te maken met het moeilijk kunnen beantwoorden van vragen m.b.t. werk en activiteiten die veel energie/kracht vergen (dergelijke vragen zijn niet van toepassing bij ouderen).
Geschikt instrument voor afname bij ouderen.
UNISCALE heeft tot doel de algemene en globale QOL te meten (geen surrogaat voor een volledig multidimensioneel onderzoek van QOL).
Verder onderzoek is vereist naar de lange termijn stabiliteit en de gevoeligheid voor verandering van het instrument.
Er werden 3 wijzigingen doorgevoerd: volgorde van de items in vraag 3 werd omgekeerd en van minder naar meer energieke activiteiten; 3 items werden toegevoegd (zelfstandig eten, vanuit een stoel rechtstaan en rondwandelen in huis); in vraag 4 werden 'werk en andere' verwijderd.
12 items op een 5-punt schaal met subschalen: gedrag, impairment, symptomen en sociaal.
Walters et al. 2001
HoNOS (Health of the Nation Burns et al. Outcome 1999 Scales)
Stadnyk et al. 1998
Ongeveer 20 minuten
104 beoordeelaars (van het multiTussen 5 en 15 disciplinair team) minuten vulden de schaal in voor 805 patiënten
Zelfrapportage
Interviews
Ja
Ja
71
Het voordeel van dit instrument is dat het een breed gamma van sociale, fysieke en psychologische functies herleidt in een unitaire score en dat het gemakkelijk in te vullen is als deel van de klinische praktijk (consultatie). Verdere testing van het instrument is wel aan te bevelen.
De uitgevoerde aanpassingen hebben de respons rate verhoogd, alsook de geschiktheid van het instrument voor afname bij ouderen.
Deze studie wilde twee zaken vaststellen: de SF-36 is ‘het optimaal outcome instrument’ en het instrument stelt superieure meetmogelijkheden voor subsequent gebruik bij frêle ouderen. Deze twee brede claims werden niet bevestigd door deze studie. In klinische toepassingen is het aangewezen het instrument samen met andere outcome instrumenten te gebruiken die specifiek ontwikkeld zijn voor gebruik bij kwetsbare ouderen.
MOS SF-20 Carver et al. Algemeen (Medical 1999 (generic) Outcome Study Short Form-20)
Orrell et al. 1999
20 items over 6 gezondheidaspecten: fysiek functioneren (6 items), rol functioneren (2), sociaal functioneren (1), mentale gezondheid (5), algemene gezondheidspercepties (5), pijn (1).
5 tot 10 minuten
Face-to-face 5 tot 7 minuten interviews aan huis
Zelfrapportage
72
Deze studie levert een zwak bewijs voor de SF-20 als HRQOL instrument bij ouderen: verschillende belangrijke factoren, relevant voor QOL, werden niet gemeten door het instrument en er zijn insufficiënte data die het routine gebruik van de SF-20 als outcomeinstrument bij ouderen aanbevelen.
Deze studie werd uitgevoerd bij patiënten met psychiatrische stoornissen. Het grote voordeel van dit instrument is dat de 12 items een groter geheel voorschotelen van mentale gezondheidoutcomes dan de meeste andere korte instrumenten. Verdere follow-up studies moeten worden uitgevoerd om weer te geven in welke mate HoNOS functioneert als een instrument dat outcomes voorspelt in plaats van enkel het leveren van een cross-sectioneel inzicht.
5 dimensies, elk op 3 niveaus van ernst: mobiliteit, zelfzorg, dagelijkse activiteiten, pijn/discomfort, angst/depressie; VAS
Dorman et al. 1997
Algemeen (generic)
Euro-QOL
Een verzameling van HRQOL instrumenten voor chronische ziekten; 4 dimensies: fysiek (PWB), emotioneel (EWB), sociaal (SWB), functioneel (FWB) welbevinden.
FACIT Combinatie (Functional Cella et al. algemeen en Assessment of 2002 ziekteChronic Illness specifiek Therapy)
MOS SF-12
MOS SF36:Algemeen (generic); LQOLP: ziektespecifiek
12-items voor het vaststellen van fysieke en Salyers et al. Algemeen mentale gezondheid en het bevat ook 2 summary 2000 (generic) scores (Mental Component Summary en Physical Component Summary).
MOS SF-36 (Medical Outcome Study Meijer et al. Short Form-36) 2002 en LQOLP (Lancashire QOL Profile)
MOS SF-36=36 items en 8 domeinen: fysiek functioneren, rol beperkingen door fysieke problemen, pijn, algemene gezondheid, vitaliteit, sociaal functioneren, rol beperkingen door emotionele problemen, mentale gezondheid; LQOLP: gestructureerd interview, specifiek ontwikkeld voor mensen met ernstige mentale ziekte, met als subschalen tevredenheid met gezondheid, met vrije tijd en sociale participatie, met de woonsituatie, met familierelaties, met de financiën, met de veiligheid, positief en negatief zelfbeeld, framework (additioneel) en fullfilment (additioneel).
Combinatie van zelfrapportage en interview.
Interview
Zelfrapportage
Interview van 1 uur
Ja
FACT-G: Ja
Ja
73
In deze studie werd de betrouwbaarheid en geschiktheid van het instrument niet bevestigd (verder onderzoek is vereist).
Beschrijvend artikel.
Preliminaire resultaten, bij ernstig mentaal zieken, geven aan dat het gaat om een valide en betrouwbaar instrument.
Deze studie maakt duidelijk dat schizofrene patiënten wel degelijk in staat zijn om HRQOL te onderscheiden van tevredenheid met het leven. Deze studie bevestigt ook het belang van een goed geargumenteerde keuze voor een bepaald QOL instrument in groepen van patiënten met chronische mentale ziekte.
In McMillan et al. 2003
5 dimensies: activiteit, wonen, gezondheid, Interview afgenomen ondersteuning, kijk op het leven; 3-punt schaal door artsen
EORTC QLQ- Kaasa et al. 1995 C30
Quality of Life Index (QLI) (Spitzer et al.)
9 multi-item vragenlijst: 5 functionele schalen met ja/neen (fysiek, rol, cognitief, emotioneel en sociaal), een globale QOL schaal op een 7-punt Algemeen lineaire Analogue schaal en 3 symptoom schalen Zelfrapportage (generic) op een 4-punt categorieke schaal (vermoeidheid, (eventueel met hulp) pijn en nausea/braken). Additioneel worden er ook enkele één-item symptoom vragen gesteld (m.b.t. verlies van eetlust).
5 domeinen: onafhankelijk wonen, sociale relaties, fysiek, psychologisch welbevinden en ziekte. Elke schaal levert gewogen scores op van 0.0 tot 1.0 (beste gezondheid).
Algemeen (generic)
Zelfrapportage
AQOL Osborne et (Assessment of al. 2003 QOL)
Hurst et al. 1997
Neen
Ja
Neen
74
Bij patiënten met reumatoïde artritis is het instrument betrouwbaar en bruikbaar voor het meten van verandering in HRQOL. OARS zelfzorg schaal was gevoeliger dan de AQOL, de Independent Living scale was gevoeliger dan de AQOL utility score en de sociale relatie schaal was equivalent; de SF-36 summary schalen waren minder gevoelig en enkel de fysiek functioneren schaal was even gevoelig dan de AQOL. Verandering over tijd detecteren: de AQOL heeft de hoogste relatieve efficiëntie in vergelijking met de andere instrumenten. Het instrument was ontwikkeld om QOL te meten in algemene klinische trials voor kanker, niet specifiek gericht op kankerpatiënten met geavanceerde ziekte. Deze studie toonde dat de vragenlijst eveneens bruikbaar is om QOL te meten van patiënten met geavanceerde ziekte, die palliatieve radiotherapie krijgen toegediend. Niet specifiek ontwikkeld voor de palliatieve setting, dus nood aan verder onderzoek inzake validiteit en betrouwbaarheid.
Zelfrapportage
Zelfrapportage
Zelfrapportage
Zelfrapportage
Dimensies: fysieke, sociale, psychologische effecten van ziekte, persoonlijke relaties; 25 VAS items in cm van 0 tot 10 Dimensies: fysiek welbevinden, psychologische toestand, familiale interactie, sociale mogelijkheden, somatische sensatie; 22 Likert schaal items op schaal van 1 tot 7 Dimensies: symptoomcontrole, fysiek welbevinden, psychologisch welbevinden; 14 VAS items met scores van 0 tot 100 Dimensies: tevredenheid en belangrijkheid van gezondheid/functioneren, socio-economisch welbevinden, psychologisch/spiritueel welbevinden, familie; 70 items (35 tevredenheidsitems gewogen op 35 belangrijkheidsitems op een 6-puntschaal)
In McMillan et al. 2003
In McMilFunctional lan et al. Living Index2003 Cancer (FLIC)
In McMillan et al. 2003
In McMillan et al. 2003
Linear Analog Self-Assessment
Quality of Life Index (Pallida et al.)
Quality of Life Index-Cancer versie
Zelfrapportage
Dimensies: fysiek/functioneel, psychologisch, sociaal/spiritueel, financieel; 25 numerieke rating schaal items op een schaal van 1 tot 10
In McMillan et al. 2003
Hospice QOL Index (HQLI)
Neen
Ja
Neen
75
Niet specifiek ontwikkeld voor de palliatieve setting, dus nood aan verder onderzoek inzake validiteit en betrouwbaarheid.
Niet specifiek ontwikkeld voor de palliatieve setting, dus nood aan verder onderzoek inzake validiteit en betrouwbaarheid.
Niet specifiek ontwikkeld voor de palliatieve setting, dus nood aan verder onderzoek inzake validiteit en betrouwbaarheid.
Niet specifiek ontwikkeld voor de palliatieve setting, dus nood aan verder onderzoek inzake validiteit en betrouwbaarheid.
Het instrument werd ontwikkeld en bestudeerd in de palliatieve setting, maar het is een relatief nieuw instrument en gericht op de ziekenhuissetting (gebruik in andere settings dient verder te worden onderzocht).
Zelfrapportage
Zelfrapportage
Combinatie zelfrapportage en invullen door een proxi
Dimensies: fysiek, functioneel, sociaal, emotioneel, relatie met de arts; 28 Likertachtige items op een 5-punt schaal Dimensies: functioneel (fysiek, rol, sociaal, cognitief, emotioneel), financieel, symptomen globale gezondheid en globale QOL; 30 items op een 0 tot 100 schaal 4 dimensies (fysiek, emotioneel, sociaal en spiritueel) en 32 items (o.a. fysieke symptomen, functionele status, sociaal functioneren, cognitie, slaap en rust, energie en vitaliteit, algemene tevredenheid met het leven, en betekenis van het leven). Elk item wordt beoordeeld op een 7punt schaal.
Functional In McMilAssessment of lan et al. Cancer Therapy 2003 General
In McMillan et al. 2003
Sterkenburg et al. 1996
Quality of Life Questionnaire Cancer
MQLS (McMaster QOL Scale)
Zelfrapportage
Dimensies: fysiek, psychologisch, medische interactie, huwelijks- en seksuele problemen; 59 Likert schaal items van 0 tot 4 (zeer veel)
In McMillan et al. 2003
Cancer Rehabilitation Evaluation System ShortForm
Patiënten tot 30 minuten en familie en Vpk in 3 minuten
Ja
Neen
76
Het instrument maakte het mogelijk om fysieke en niet-fysieke aspecten van QOL afzonderlijk te meten en veranderingen in de toestand van de patiënt werden gemeten.
Niet specifiek ontwikkeld voor de palliatieve setting, dus nood aan verder onderzoek inzake validiteit en betrouwbaarheid.
Niet specifiek ontwikkeld voor de palliatieve setting, dus nood aan verder onderzoek inzake validiteit en betrouwbaarheid.
Niet specifiek ontwikkeld voor de palliatieve setting, dus nood aan verder onderzoek inzake validiteit en betrouwbaarheid.
In Eiser et al. 2001
In Eiser et al. 2001
Child Health and Illness Profile
Child Health Ques-tionnaire
6 domeinen en 153 items
Zelfrapportage
Algemeen 12 domeinen en 98, 50, 28 items voor ouders; 12 Ouders en kinderen (generic) domeinen en 87 items voor kinderen zelf
Algemeen (generic)
Ja
Ja
77
Er is onduidelijkheid inzake de definitie en het meten van QOL; er is een gebrek aan precisie met betrekking tot de domeinen van QOL; de culturele geschiktheid van het instrument is nog vaag; men moet rekening houden met discrepanties tussen beoordelingen door de kinderen zelf en beoordelingen door de ouders; er is een beperkte beschikbaarheid van instrumenten die volledig kunnen worden ingevuld door de kinderen zelf.
Ziektespecifiek
In Eiser et al. 2001
Pediatric Cancer QOL Inventory
Ziektespecifiek
Ziektespecifiek
Behavioral Affective and In Eiser et Somatic Experal. 2001 iences Scale (cancer)
How are you?
Varni et al. 1998
Algemeen (generic) Algemeen (generic)
KINDL
In Eiser et al. 2001 In Eiser et al. 2001
Raat et al. 2002
Neen
Ouders en kinderen zelf
Ouders en kinderen zelf
32 items met 5 domeinen op een 4-punt schaal: ziekte- en behandelingsgerelateerde symptomen, fysiek functioneren, psychologisch functioneren, Kinderen tussen 8 en sociaal functioneren, en cognitief functioneren. 18 jaar en hun ouders Het instrument is opgebouwd uit twee parallelle formulieren: één voor de patiënt en één voor de proxi.
5 domeinen en 32 items
Neen
Neen
Ja
Ja
Zelfrapportage
Ingevuld door de ouders alleen
5 domeinen en 38 items voor ouders, 14 items Ouders, kinderen zelf en Vpk voor kinderen, 18 items voor Vpk
5 domeinen en 80 items
4 domeinen en 40 items
50 items verdeeld over 11 multi-item schalen en 2 enkelvoudige item vragen (familie cohesie en verandering in gezondheid). CHQ wordt vergeleken met HUI2 (Health Utilities Index 2): 6 domeinen, elk met 4 of 5 niveaus, maar i.p.v. multi-item schalen, een ordinaal classificatie systeem.
78
Het kind en de proxi beoordeelden HRQOL op dezelfde wijze. Verder onderzoek dient te worden uitgevoerd naar de mogelijkheid van de PCQL-32 om veranderingen doorheen de tijd vast te stellen.
Cf. Eiser et al. 2001
Cf. Eiser et al. 2001
Cf. Eiser et al. 2001
Cf. Eiser et al. 2001
De gevoeligheid voor verandering werd niet gemeten.
QOLI (QOL interview)
Russo et al. 1997
Play Performance Scale for In Eiser et al. 2001 Children (Cancer) In Eiser et Diabetes QOL al. 2001 CORE-OM (Clinical Outcomes in Evans et al. Routine 2002 EvaluationOutcome Measure)
PedsQL Varni et al. (Pediatric QOL 1999 Inventory)
Zelfrapportage
3 domeinen en 52 items 34 items op een 5-punt schaal met 5 domeinen: subjectief welbevinden (4 items), problemen/ symptomen (12), levensfunctioneren (12) en risico (voor zichzelf en voor anderen, 6 items). (Hoe hoger de scores, hoe meer problemen)
Ziektespecifiek
Afgenomen bij 44 items, 7 tevredenheidsschalen, een globaal opname en ontslag levenstevredenheid item, en 14 functionele door een Vpk, items. De patiënten beoordelen hun tevredenheid volgens een in functie van hun thuisomgeving voor gestructureerde hospitalisatie, zowel bij opname als bij ontslag. procedure
Zelfrapportage
1 domein en 1 item
Ziektespecifiek Ouders
15-item kernmeting, die worden samengevat in 3 schalen, en 30-items, die worden samengevat in 8 symptoom/behandelingsgerelateerde modules. Kern: fysiek functioneren (6 items), psychologisch functioneren (5) en sociaal Algemeen Kinderen tussen 8 en (generic) functioneren (4). Modules: pijn (3, nausea (5), 18 jaar en hun ouders procedurele angst (3), behandelingsangst (3), bezorgdheid (3), cognitieve problemen (7), gepercipieerd fysiek voorkomen (4) en arts/verpleegkundige communicatie (2).
Interview van 20 minuten
Neen
Neen
Ja
79
Het niet invullen van de vragenlijst was voornamelijk te wijten aan ‘gebrek aan tijd door de staff’. De QOLI schaal toonde een gevoeligheid voor longitudinale veranderingen in de tevredenheid van patiënten met hun dagdagelijkse omgeving.
De CORE-OM is betrouwbaar, valide en gevoelig voor verandering. Verder is het instrument in grote mate aanvaardbaar en toepasbaar.
Cf. Eiser et al. 2001
Cf. Eiser et al. 2001
Dezelfde methodologie en database als Varni et al. 1998, maar nu met een algemeen instrument. Verder onderzoek is nodig om de validiteit te testen m.b.t. het behouden van afzonderlijke psychologische en sociale functioneringsschalen.
ENKELE VERDUIDELIJKINGEN
Betrouwbaarheid:
Test-hertest betrouwbaarheid:
Interne consistentie betrouwbaarheid:
de mate waarin een schaal consistente resultaten voortbrengt wanneer de meting van een kenmerk herhaaldelijk wordt uitgevoerd.
benadering waarbij de betrouwbaarheid wordt bepaald door de respondenten identieke schaal onderwerpen voor te leggen op verschillende momenten onder (nagenoeg) dezelfde omstandigheden.
benadering waarbij de interne consistentie van een aantal onderwerpen wordt bepaald door de individuele consistenties van de onderwerpen op te tellen en daarmee een totaalscore van de schaal te vormen.
Validiteit:
de mate waarin verschillen in de geobserveerde schaalscores de werkelijke verschillen onder de objecten van het gemeten object vertegenwoordigen en waarbij de verschillen niet ontstaan zijn door ‘systematische’ of ‘random’ errors.
Criterion validiteit:
soort validiteit die onderzoekt of de meetschaal presteert zoals verwacht, in relatie tot andere geselecteerde variabelen die worden beschouwd als zinvolle criteria.
Construct validiteit: soort validiteit die zich afvraagt welke constructie of welk kenmerk de schaal meet. Een poging wordt gedaan om theoretische vragen te beantwoorden waarom een schaal werkt en welke gevolgtrekkingen gedaan kunnen worden met betrekking tot de onderliggende schaal. Convergent validiteit: meting van construct validiteit die meet in welke mate de schaal positief correleert met andere metingen van dezelfde constructie. Discriminant validiteit:
Outpatients:
soort construct validiteit die de mate bepaalt waarin een meting niet correleert met andere contructs waarvan het moet verschillen. Poliklinische, ambulante patiënten
Community-dwelling: Thuiswonend
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
Anderson, R.M., Fitzgerald, J.T., Funnell, M.M., Gruppen, L.D. The third version of the Diabetes Attitude Scale. Diabetes Care (1998), 21 (9), p. 1403-1407. Anderson, R.M., Funnell, M.M., Fitzgerald, J.T., Marrero, D.G. The Diabetes Empowerment Scale. Diabetes Care (2000), 23 (6), p. 739-743. Anderson, C., Laubscher, S., Burns, R. Validation of the Short Form 36 (SF-36) Health Survey Questionnaire among stroke patients. Stroke (1996), 27, p. 1812-1816. Boyer, J.G. & Earp, J.A.L. The development of an instrument for assessing the quality of life of people with diabetes: Diabetes-39. Medical Care (1997), 35 (5), p. 440-453. Brod, M., Stewart A.L., Sands, L., Walton, P. Conceptualization and measurement of quality of life in dementia: the dementia quality of life instrument (DQOL). The Gerontologist (1999), 39 (1), p. 25-35. Bureau-Chalot, F., Novella, J.L., Jolly, D., Ankri, J., Guillemin, F., Blanchard, F. Feasibility, acceptability and internal consistency reliability of the Nottingham Health Profile in dementia patients. Gerontology (2002), 48, p. 220-225. Burns, A., Beevor, A., Lelliott, P., Wing, J., Blakey, A., Orrell, M., Mulinga, J., Hadden, S. Health of the Nation Outcome Scales for elderly people (HoNOS 65+). British Journal of Psychiatry (1999), 174, P. 424-427. Carver, D.J., Chapman, C.A., Thomas, V.S., Stadnyk, K.J., Rockwood, K. Validity and reliability of the Medical Outcomes Study Short Form 20 questionnaire as a measure of quality of life in elderly people living at home. Age and Ageing (1999), 28, p.169-174. Cella, D., Chang, C.H., Lai, J.S., Webster, K. Advances in quality of life measurements in oncology patients. Seminars in Oncology (2002), 29 (3, suppl. 8), p. 60-68. Cella, D. & Nowinski, C.J. Measuring quality of life in chronic illness: The Functional Assessment of Chronic Illness Therapy Measurement System. Arch. Phys. Med. Rehabilitation (2002), 83 (suppl. 2), p. S10-S17. Dorman, P.J., Waddell, F., Slattery, J., Dennis, M., Sandercock, P. Is the EuroQOL a valid measure of HRQOL after stroke. Stroke (1997), 28, p. 1876-1882. Eiser, C., Morse, R. A review of measures of quality of life for children with chronic illness. Archives of Disease in Childhood (2001), 84, p. 205-211. Evans, C., Connell, J., Barkham, M., Margison, F., McGrath, G., Mellor-Clark, J., Audin, K. Towards a standardised brief outcome mesure: psychometric properties and utility of the CORE-OM. British Journal of Psychiatry (2002), 180, p. S1-S6. 81
Evers, G. Comments on ‘The quality of life: design and evaluation of a selfassessment instrument for use with cancer patients’. International Journal for Nursing Studies (2003), 40 (5), p. 521-523. Garrat, A.M., Schmidt, L., Fitzpatrick, R. Patient-assessed health outcome measures for diabetes: A structured review. Diabetic Medicine (2002), 19, p. 1-11. Garrat, A., Schmidt, L., Mackintosh, A., Fitzpatrick, R. Quality of life measurement: bibliographic study of patient assessed health outcome measures. British Medical Journal (2002), 324 (7351), vanaf p. 1417. Gill, T.M., Feinstein, A.R. A critical appraisal of the quality of quality-of-life measurements. JAMA (1994), 8, p. 619-626. Guyatt, G.H., Feeny, D.H., Patrick, D.L. Measuring health-related quality of life. Annals of Internal Medicine (1993), 118, p. 622-629. Hawthorne, G., Richardson, J., Atherton, N. A comparison of the assessment of quality of life (AQOL) with four other generic utility instruments. Annals of Internal Medicine (2001), 33, p. 358-370. Hayes, V., Morris, J., Wolfe, C., Morgan, M. The SF-36 Health Survey Questionnaire: Is it suitable for use with older adults? Age and Ageing (1995), 24, P. 120-125. Hurst, N.P., Kind, P., Ruta, D., Hunter, M., Stubbings, A. Measuring health-related quality of life in rheumatoid arthritis: validity, responsiveness and reliability of Euroqol (EQ-5D). British Journal of Rheumatology (1997), 36, p. 551-559. Jacobson, A.M., De Groot, M., Samson, J.A. The evaluation of two measures of quality of life in patients with type 1 and type 2 diabetes. Diabetes Care (1994), 17 (4), p. 267-274. Jonker, C., Gerritsen, D.L., Van Der Steen, J.T., Bosboom, P.R., Van Campen, C., Kleemans, A.H.M., Schrijver, T.L. Kwaliteit van leven en dementie. I. Model om welbevinden bij demente patiënten te meten. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie (2001), 32 (6), p. 252-258. Kaasa, S., Bjordal, K., Aaronson, N., Moum, T., Wist, E., Hagen, S., Kwikstad, A., EORTC study group on quality of life. The EORTC Core Quality of Life Questionnaire (QLQ-C30): Validity and reliability when analysed with patients treated with palliative radiotherapy. European Journal of Cancer (1995), 13A (13/14), p. 2260-2263. McCrone, P., Leese, M., Thornicroft, G., Schene, A.H., Kundsen, H.C., VazquezBarquero, J., Lasalvia, A., Padfield, S., White, I.R., Griffith, G., Epsilon Study Group. Reliability of the Camberwell Assessment of Need – European Version: Epsilon Study 6. British Journal of Psychiatry (2000), 39 (suppl.), p. S34-S40.
82
McMillan, S.C. Quality-of-life Assessment in palliative care. Cancer Control Journal (2003), 3 (3). Meijer, C.J., Schene, A.H., Koeter, M.W.J. Quality of Life in schizophrenia measured by the MOS SF-36 and the Lancashire Quality of Life Profile: a comparison. Acta Psychiatrica Scandinavica (2002), 105, p. 293-300. Mingardi, G., Cornalba, L., Cortinovis, E., Ruggiata, R., Mosconi, P., Apolone, G. Health-related quality of life in dialysis patients: a report from an Italian study using the SF-36 Health Survey. Nephrol Dial Transplant (1999), 14, p. 1503-1510. Orrell, M., Yard, P., Handysides, J., Schapira, R. Validity and reliability if the Health of the Nation Ouctome Scales in psychiatric patients in the community. British Journal of Psychiatry (1999), 174, p. 409-412. Osborne, R.H., Hawthorne, G., Lew, E.A., Gray, L.C. Quality of life in the community-dwelling elderly: Validation of the Assessment of Quality of Life (AQOL) Instrument and comparison with the SF-36. Journal of Clinical Epidemiology (2003), 56 (2), p. 138-147. Porter, G.A. & Skibber, J.M. Outcomes research in surgical oncology. Annals of Surgical Oncology (2000), 7 (5), p. 367-375. Pouwer, F., Van Der Ploeg, H.M., Adèr, H.J., Heine, R.J., Snoek, F.J. The 12-item Well-Being Questionnaire. Diabetes Care (1999), 22 (12), p. 2004-2010. Raat, H., Bonsel, G.J., Essink-Bot, M.-L., Landgraf, J.M., Gemke, R.J.B.J. Reliability and validity of comprehensive health status measures in children: The Child Health Questionnaire in relation to the Health Utilities Index. Journal of clinical Epidemiology (2002), 55, p. 67-76. Ready, R.E., Ott, B.R. Quality of life measures for dementia. Health and quality of life outcomes (2003), 1 (11). Redekop, W.K., Koopmanschap, M.A., Stolk, R.P., Rutten, G.E.H.M., Wolffenbuttel, B.H.R., Niessen, L.W.N. Health-related quality of life and treatment satisfaction in Dutch patients with type 2 diabetes. Diabetes Care (2002), 25, p. 458-463. Russo, J., Roy-Byrne, P., Reeder, D., Alexander, M., Dwyer-O’Connor, E., Dagadakis, C., Ries, R., Patrick, D. Longitudinal assessment of Quality of Life in acute psychiatric inpatients: Reliability and validity. The Journal of Nervous and Mental Disease (1997), 185 (3), p. 166-175. Salyers, M.P., Bosworth, H.B., Swanson, J.W., Lamb-Pagone, J., Osher, F.C. Reliability and validity of the SF-12 Health Survey among people with severe mental illness. Medical Care (2000), 38 (11), p. 1141-1150. Saxena, S., O’Connell, K., Underwood, L. A commentary: Cross-cultural quality-oflife assessment at the end of life. The Gerontologist (2002), 42 (special issue III), p. 81-85.
83
Sloan, J.A., Loprinzi, C.L., Kuross, S.A., Miser, A.W., O’Fallon, J.R., Mahoney, M.R., Heid, I.M., Bretscher, M.E., Vaught, N.L. Randomized comparison of four tools measuring overall quality of life in patients with advanced cancer. Journal of Clinical Oncology (1998), 16 (11), p. 3662-3673. Snoek, F.J., Pouwer F., Welch, G.W., Polonsky, W.H. Diabetes-related emotional distress in Dutch and US diabetic patients. Diabetes Care (2000), 23 (9), p. 13051309. Stadnyk, K., Calder, J., Rockwood, K. Testing the measurement properties of the Short Form-36 Health Survey in a frail elderly population. Journal of Clinical Epidemiology (1998), 51 (10), p. 827-835. Sterkenburg, C.A., King, B., Woodward, C.A. A reliability and validity study of the McMaster Quality of Life Scale (MQLS) for a palliative population. Journal of Palliative Care (1996), 12 (1), p. 18-25. Tamburini, M. Symposium article: Health-related quality of life measures in cancer. Annals of oncology (2001), 12 (suppl. 3), p. S7-S10. Van Der Steen, J.T., Van Campen, C., Bosboom, P.R., Gerritsen, D.L., Kleemans, A.H.M., Schrijver, T.L., Jonker, C. Kwaliteit van leven en dementie: II. Selectie van een meetinstrument voor welbevinden op ‘modelmaat’. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie (2001), 32 (6), p. 259-264. Van Der Steen, J.T., Ooms, M.E., Van Der Wal, G., Ribbe, M.W. Het meten van (on)welbevinden bij demente patiënten: Validiteit van de Nederlandse versie van de Discomfort Scale – Dementia of Alzheimer Type (DS-DAT). Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie (2002), 33 (6), p. 257-263. Varni, J.W., Katz, E.R., Seid, M.S., Quiggins, D.J.L., Friedman-Bender, A. The Pediatric Cancer Quality of Life Inventory-32 (PCQL-32). Cancer (1998), 82, p. 1184-1196. Varni, J.W., Seid, M.S., Rode, C.A. The PedsQL ™: Measurement Model for the Pediatric Quality of Life Inventory. Medical Care (1999), 37 (2), p. 126-139. Varni, J.W., Seid, M.S., Kurtin, P.S. PedsQL ™ 4.0: Reliability and validity of the Pediatric Quality of Life Inventory ™ Version 4.0 Generic Core Scales in healthy and patient populations. Medical Care (2001), 39 (8), p. 800-812. Varni, J.W., Burwinkle, T.M., Katz, E.R., Meeske, K., Dickinson, P. The PedsQL ™ in pediatric cancer: Reliability and validity of the Pediatric Quality of Life Inventory ™ Generic Core Scales, Multidimensional Fatigue Scale, and Cancer Module. Cancer (2002), 94, p. 2090-2106. Varni, J.W., Burwinkle, T.M., Jacobs, J.R., Gottschalk, M., Kaufman, F., Jones, K.L. The PedsQL™ in type 1 and type 2 diabetes: Reliability and validity of the Pediatric Quality of Life Inventory™ Generic Core Scales and Type 1 Diabetes Module. Diabetes Care (2003), 26, p. 631-637.
84
Walters, S.J., Munro, J.F., Brazier, J.E. Using the SF-36 with older adults: A crosssectional community-based survey. Age and Ageing (2001), 30, p. 337-343. Yates, P., Garralda, M.E., Higginson, I. Paddington Complexity Scale and Health of the Nation Ouctome Scales for children and adolescents. British Journal of Psychiatry (1999), 174, p.417-423. Zhan, L. Quality of life: conceptual and measurement issues. Journal of Advanced Nursing (1992), 17, p. 795-800.
85