Literatuuronderzoek extramurale behandeling zintuiglijk gehandicapten.
Amsterdam, oktober 2013 In opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Literatuuronderzoek extramurale behandeling zintuiglijk gehandicapten
Caren Tempelman Caroline Berden
Roetersstraat 29 - 1018 WB Amsterdam - T (+31) 20 525 1630 - F (+31) 020 525 1686 - www.seo.nl -
[email protected] ABN-AMRO IBAN: NL14ABNA0411744356 BIC: ABNANL2A - ING: IBAN: NL96INGB0004641100 BIC: INGBNL2A KvK Amsterdam 41197444 - BTW NL 003023965 B
“De wetenschap dat het goed is” SEO Economisch Onderzoek doet onafhankelijk toegepast onderzoek in opdracht van overheid en bedrijfsleven. Ons onderzoek helpt onze opdrachtgevers bij het nemen van beslissingen. SEO Economisch Onderzoek is gelieerd aan de Universiteit van Amsterdam. Dat geeft ons zicht op de nieuwste wetenschappelijke methoden. We hebben geen winstoogmerk en investeren continu in het intellectueel kapitaal van de medewerkers via promotietrajecten, het uitbrengen van wetenschappelijke publicaties, kennisnetwerken en congresbezoek.
SEO-rapport nr. 2013-64 ISBN 978-90-6733-725-0
Copyright © 2013 SEO Amsterdam. Alle rechten voorbehouden. Het is geoorloofd gegevens uit dit rapport te gebruiken in artikelen en dergelijke, mits daarbij de bron duidelijk en nauwkeurig wordt vermeld.
LITERATUURONDERZOEK EXTRAMURALE BEHANDELING ZINTUIGLIJK GEHANDICAPTEN
i
Samenvatting Leeftijd is de belangrijkste risicofactor voor het krijgen van een zintuiglijke beperking. Andere factoren, zoals geslacht en opleidingsniveau, spelen ook een rol. De ernst van de auditieve of visuele beperking is van invloed op zorggebruik en zorgkosten. Deze literatuurstudie geeft inzicht in: de voorspelbaarheid van zintuiglijke beperkingen • de voorspelbaarheid van gebruik en kosten van extramurale behandeling van mensen met een zintuiglijke beperking Het onderzoek gaat afzonderlijk in op auditieve en visuele beperkingen. Daarnaast wordt in het bijzonder aandacht gegeven aan de groep mensen die zowel een auditieve als een visuele beperking heeft, de zogenaamde doofblinden. •
Voorspelbaarheid van zintuiglijke beperkingen Ouderen, mannen en mensen met een lage sociaal economische status hebben vaker een auditieve beperking. Ook mensen met bepaalde aandoeningen, zoals hart- en vaatziekten, defect immuunsysteem en oorinfecties hebben vaker een auditieve beperking. Hiernaast spelen arbeidsomstandigheden een rol: mensen die tijdens het werk veel blootstaan aan lawaai worden vaker auditief beperkt. Het effect van overgewicht, alcoholgebruik en roken is niet eenduidig. Zo vinden sommige studies dat rokers vaker auditief beperkt zijn en andere studies vinden geen verschil in auditieve beperkingen tussen rokers en niet-rokers. Ook voor visuele beperkingen geldt dat ouderen en laagopgeleiden een verhoogde kans op een beperking hebben. Het effect van geslacht is niet duidelijk. Een groot aantal studies vindt geen effect van geslacht, maar andere studies vinden dat vrouwen een hogere kans hebben op een visuele beperking. Bepaalde (oog)aandoeningen, zoals glaucoom, cataract en macula degeneratie, maar ook diabetes, geven een sterk verhoogde kans op het krijgen van een visuele beperking. Vooral ouderen worden doofblind, doordat zij op latere leeftijd zowel een auditieve als een visuele beperkingen krijgen. Daarnaast blijkt dat ouderen met een visuele beperking een verhoogde kans hebben op een auditieve beperking in vergelijking met ouderen die geen visuele beperking hebben.
Voorspelbaarheid van zorggebruik en/of zorgkosten Niet iedereen met een zintuiglijke beperking maakt ook daadwerkelijk gebruik van extramurale behandeling. In Nederland maken relatief veel jongeren en weinig ouderen gebruik van extramurale behandeling voor auditieve beperkingen. AWBZ-instellingen geven in cliëntprofielen aan dat individuele verschillen in leeftijd, karakter, weerbaarheid, gezondheid en het netwerk een grote rol spelen bij de aanwezigheid en de ernst van beperkingen en participatieproblemen. Deze factoren zijn daarom van invloed op de hulpvraag en de benodigde zorg. Over het algemeen wordt in de wetenschappelijke literatuur bij ouderen een effect gevonden van de ernst van de gehoorbeperking op het zorggebruik. Hoe ernstiger de beperking, hoe meer zorg wordt gebruikt. Het effect van type beperking, aangeboren of laatverworven doofheid, is onduidelijk. Leeftijd en geslacht zijn volgens meerdere onderzoeken bij ouderen niet van invloed op het zorggebruik.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
Onderzoek naar het gebruik van hoortoestellen onder ouderen geeft hetzelfde beeld: alleen de ernst van de beperking beïnvloedt het gebruik. Bij visuele beperkingen maken in Nederland ook veel volwassenen en ouderen gebruik van extramurale behandeling. In de cliëntprofielen die zijn opgesteld door de AWBZ-instellingen blijkt dat bij invulling van de hulpvraag rekening wordt gehouden met persoonlijke factoren, maar de mate waarin deze van invloed zijn verschilt per cliëntprofiel. Uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat de ernst van de visuele beperking van invloed is op zowel het zorggebruik als de zorgkosten. Ook nu is dit een robuust resultaat: verschillende studies tonen deze relatie aan. In de meeste studies (één uitgezonderd) wordt een effect van opleidingsniveau of cognitieve capaciteit gevonden. Over het algemeen geldt: hoe hoger het opleidingsniveau, hoe groter de kans dat men zorg gebruikt. Vier onderzoeken rapporteren over het effect van leeftijd en geslacht op zorggebruik en/of zorgkosten. Slechts in één studie leidt een hogere leeftijd tot een hoger zorggebruik. Geen van de onderzoeken vindt een verschil tussen het zorggebruik van mannen en vrouwen. De studies nemen op verschillende manieren de aanwezigheid van andere gezondheidsproblemen (subjectieve gezondheid, depressiviteit) of beperkingen (auditieve beperkingen, ADL-beperkingen) mee. In alle gevallen wordt geen effect op zorggebruik gevonden. De zorgvraag van doofblinden is essentieel anders dan de zorgvraag van enkelvoudig zintuiglijk gehandicapten. Doofblinden kunnen immers hun gehoor of gezichtsvermogen niet gebruiken ter compensatie van de beperking. De invloed van kenmerken van doofblinden op het zorggebruik is nauwelijks wetenschappelijk onderzocht.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
LITERATUURONDERZOEK EXTRAMURALE BEHANDELING ZINTUIGLIJK GEHANDICAPTEN
Inhoudsopgave Samenvatting........................................................................................................................ i 1
Inleiding..................................................................................................................... 1 1.1 Onderzoeksaanpak ................................................................................................................ 1
2
Voorspelbaarheid van zintuiglijke beperkingen ....................................................... 3 2.1 Wat is een zintuiglijke beperking?....................................................................................... 3 2.2
3
Kenmerken van personen met zintuiglijke beperkingen ................................................ 5
Voorspelbaarheid van zorggebruik en zorgkosten .................................................. 17 3.1 Extramurale behandeling zintuiglijk gehandicapten ......................................................17 3.2
Kenmerken die leiden tot zorggebruik en /of zorgkosten ...........................................20
Literatuur ...........................................................................................................................29 Bijlage A
Zoekstrategie ................................................................................................. 41
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
LITERATUURONDERZOEK EXTRAMURALE BEHANDELING ZINTUIGLIJK GEHANDICAPTEN
1
1
Inleiding
Deze literatuurstudie geeft inzicht in de kenmerken van verzekerden die een voorspellende waarde hebben voor (toekomstig) gebruik van extramurale behandeling en/of de hoogte van de kosten voor deze zorg, In het Regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ is opgenomen dat de huidige intramurale geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en de extramurale verpleging per 2015 vanuit de AWBZ worden overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet (Zvw). De overheveling van extramurale behandeling is niet opgenomen in het Regeerakkoord. Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) adviseert het kabinet welke onderdelen van de extramurale AWBZ-behandeling onder de Zvw zouden passen. In hun advies van 25 juni 2013 komt het CVZ tot de conclusie dat een groot deel van de zorg aan zintuiglijk beperkten, die nu geleverd wordt binnen de AWBZ, onder de Zvw zou kunnen vallen. De overhevelingen vanuit de AWBZ naar de Zvw hebben consequenties voor de risicoverevening. Door de overhevelingen worden zorgverzekeraars verantwoordelijk voor de inkoop van deze zorg en gaan zorgverzekeraars risico lopen over de kosten voor de zorg die overgeheveld wordt. Het is daarom belangrijk om te onderzoeken hoe de kosten kunnen worden opgenomen in het risicovereveningssysteem. Een eerste stap hierin is het uitvoeren van een literatuuronderzoek. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft SEO Economisch Onderzoek gevraagd een literatuuronderzoek te doen naar de voorspellers van extramurale behandeling voor mensen met een zintuiglijke beperking. Het doel van dit literatuuronderzoek is inzicht te krijgen in de mate van voorspelbaarheid van (toekomstig) gebruik van extramurale behandeling en de hoogte van de kosten voor deze zorg op basis van kenmerken van verzekerden.
1.1
Onderzoeksaanpak
Het hebben van een zintuiglijke beperking is een goede voorspeller voor het gebruik van extramurale behandeling en/of de kosten voor deze zorg. Een zintuiglijke beperking is immers een voorwaarde om gebruik te kunnen maken. Maar niet iedereen met een zintuiglijke beperking maakt ook daadwerkelijk gebruik van extramurale behandeling. De ernst en complexiteit van de beperking kunnen hierbij een rol spelen, maar ook opleidingsniveau, leeftijd, geslacht, aanwezigheid van mantelzorgers, enzovoorts kunnen van invloed zijn op het daadwerkelijke gebruik van extramurale behandeling. Om inzicht te krijgen in de kenmerken van verzekerden die een voorspellende waarde hebben voor (toekomstig) gebruik van extramurale behandeling en/of de hoogte van de kosten voor deze zorg, maakt dit onderzoek daarom onderscheid naar: 1 • de voorspelbaarheid van zintuiglijke beperkingen 1
Conform een onderzoek naar voorspellers van zorggebruik in de GGZ, zie Bakker en Pansier-Mast (2011)
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
2
HOOFDSTUK 1
•
de voorspelbaarheid van zorggebruik en/of zorgkosten van mensen met een zintuiglijke beperking
Het onderzoek gaat afzonderlijk in op kenmerken en zorggebruik van mensen met auditieve en visuele beperkingen, omdat hierbij verschillende factoren een rol spelen. Daarnaast wordt in het bijzonder aandacht gegeven aan de groep mensen die zowel een auditieve als een visuele beperking heeft, de zogenaamde doofblinden. Dit onderzoek gaat niet nader in op mensen met ernstige spraak- en taalmoeilijkheden (ESM). De problematiek van ESM is vergelijkbaar met de problematiek waar mensen met een auditief/communicatieve handicap mee te maken kunnen krijgen. Bij ESM kunnen daarom dezelfde interventies worden ingezet, zie CVZ (2013). De verwachting is dat de kenmerken die van invloed zijn op zorggebruik van mensen met ESM vergelijkbaar zijn met die van mensen met auditieve beperkingen (bijvoorbeeld ernst van de beperking). Daarnaast leverde een quickscan van de literatuur geen studies op die keken naar zorggebruik van mensen met een taalstoornis. 2 Dit onderzoek is een literatuuronderzoek. Er is gezocht naar internationale en nationale literatuur over determinanten van zintuiglijke beperkingen en kenmerken van mensen met een zintuiglijke beperking die zorg gebruiken. Hierbij is gebruik gemaakt van de digitale bibliotheek van de UvA, die toegang geeft tot een breed scala aan wetenschappelijke tijdschriften en artikelen. Ook is gezocht in Pubmed, een databases voor medische literatuur, en met behulp van Google scholar. Daarnaast zijn ook de referentielijsten van relevante artikelen doorgenomen. Het onderzoek beperkt zich tot literatuur over Westerse landen (Europa, VS, Australië, Groot-Brittanië, enz.), omdat die resultaten beter vergelijkbaar zijn met de Nederlandse situatie. Er is gezocht naar zo recent mogelijke literatuur. Bijlage A gaat uitgebreider in op de zoekstrategie en de gebruikte zoektermen. Het bleek in dit onderzoek niet mogelijk om de mate van voorspellende waarde van kenmerken in kaart te brengen. Dit komt doordat de verschillende studies rapporteren over verschillende uitkomstmaten en verschillende onderzoeksgroepen (bijvoorbeeld volwassenen of alleen ouderen), wat een onderlinge vergelijking niet goed mogelijk maakt. Het onderzoek beperkt zich daarom tot een kwalitatieve duiding van de kenmerken. Informatie over de inzet van extramurale behandeling en typen cliënten in Nederland komen van de Stichting Samenwerkende Instellingen Auditief en/of Communicatief beperkten (SIAC) en de Vereniging van Instellingen voor mensen met een visuele beperking (VIVIS).
2
Gezocht is in Pubmed met de zoektermen “language impairment” en “care use/utiliz(s)ation”
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
LITERATUURONDERZOEK EXTRAMURALE BEHANDELING ZINTUIGLIJK GEHANDICAPTEN
2
3
Voorspelbaarheid van zintuiglijke beperkingen
Naar schatting 575.000 Nederlanders hebben een auditieve beperking, 300.000 zijn visueel beperkt en 38.000 zijn doofblind. Leeftijd is de belangrijkste risicofactor voor het krijgen van één van deze zintuiglijke beperkingen. Naast leeftijd spelen ook andere factoren, zoals onder andere geslacht en opleidingsniveau, een rol.
2.1
Wat is een zintuiglijke beperking?
Iemand heeft een zintuiglijke beperking als één of meer zintuigen niet of beperkt functioneren. Het onderzoek focust op de volgende soorten zintuiglijke beperkingen: • Auditieve beperkingen; • Visuele beperkingen; • Doofblindheid.
Auditieve beperkingen Personen met een auditieve beperking zijn slechthorend of doof. De mate van gehoorverlies wordt vastgesteld door middel van audiometrie van het beste oor, zonder gebruik van hulpmiddelen. Iemand komt in aanmerking voor extramurale behandeling in de AWBZ als het drempelverlies van het audiogram ten minste 35 decibel (dB) is, verkregen door het gehoorverlies bij frequenties van 1.000, 2.000 en 4.000 Hz te middelen of, als het drempelverlies groter is dan 25 dB bij meting volgens de Fletcherindex ( = gemiddelde gehoorverlies bij frequenties van 500, 1.000 en 2.000 Hz). 3 Ongeveer 575.000 thuiswonende Nederlanders hadden op 1 januari 2011 matige of ernstige gehoorproblemen (De Klerk et al., 2012). Uit prevalentiecijfers blijkt dat het aandeel personen met een auditieve beperking sterk toeneemt met de leeftijd (Figuur 2.1).
3
Bron: www.cvz.nl/pakket/awbz-kompas/grondslagen+awbz
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
4
HOOFDSTUK 2
Figuur 2.1
Hoe ouder, hoe groter het aandeel personen met een auditieve beperking
300 250 200 150 100 50 0
De figuur toont de prevalentie van lawaai- en ouderdomsslechthorendheid per 1000 personen in Nederland in 2007. Bron: Gommer & Poos (2010)
Visuele beperkingen Personen met een visuele beperking zijn slechtziend of blind. Er bestaan verschillende definities voor blindheid en slechtziendheid. De meeste definities gaan uit van bepaalde waardes voor de gezichtsscherpte (de visus) en het gezichtsveld. Deze worden gemeten in het beste oog met beste/ beschikbare correctie. Een visus van 0,1 (6/60) geeft het vermogen weer om objecten te zien op 6 meter afstand die een normaal oog op 60 meter afstand kan zien. De normale gezichtsscherpte is 1 (6/6). (Limburg et al., 2007) Bij vaststelling van de doelgroep gaat de visuele sector uit van de richtlijn “Visusstoornissen, revalidatie en verwijzing” van het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap. Volgens deze richtlijn zijn personen blind bij een visus van minder dan 0,05, of gezichtsveld met een totale openingshoek van 10 graden of minder in het beste oog met beste correctie. Personen zijn slechtziend bij een visus van minder dan 0,3 maar beter of gelijk aan 0,05 of een gezichtsveld van 30 graden of minder maar groter dan 10 graden in het beste oog met beste correctie. Daarnaast zijn er naast visus en gezichtsveld ook stoornissen als fotofobie, contrastzien of donkeradaptatie die grote invloed hebben op de mate van visuele beperking. Ook als personen met een visus tussen de 0,3 en 0,5 problemen ondervinden komen ze in aanmerking voor revalidatiezorg. In Nederland zijn ongeveer 1 miljoen mensen met matig of ernstige visuele beperkingen (De Klerk et al., 2012). Het aandeel blinden en slechtzienden (inclusief refractie afwijkingen) 45 is respectievelijk 0,5 en 1,4 procent (in 2005). Er waren toen naar schatting 300.000 Nederlanders blind of slechtziend. Ongeveer 76.000 van hen was blind en circa 222.000 personen waren slechtziend (Limburg et al., 2007). Bij 70 procent van de slechtzienden en blinden in Nederland is de beperking te behandelen of was deze te voorkomen geweest (Limburg et al., 2005). Het aandeel blinden en slechtzienden stijgt met de leeftijd (zie Figuur 2.2).
4 5
Visus van minder dan 0,05 of gezichtsveld van 10 graden of minder in het beste oog met beschikbare correctie. Visus van minder dan 0,3 of gezichtsveld van 30 graden of minder in het beste oog met beschikbare correctie.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
VOORSPELBAARHEID VAN ZINTUIGLIJKE BEPERKINGEN
Figuur 2.2
5
Aandeel visueel beperkten het grootst onder ouderen
400 300 200 100 0 0-14
15-49
50-54
55-59
60-64
Blindheid
65-69
70-74
75-79
80-84
85-89
90+
Slechtziendheid
De figuur toont de prevalentie van blind- en slechtziendheid per 1.000 personen in Nederland in 2005. Bron: Tabel 2.2, 2.3 en 2.4 uit Limburg et al. (2007)
Doofblind Personen met een auditieve en visuele beperking zijn doofblind. Deze mensen zijn zowel blind of slechtziend als doof of slechthorend. Een persoon is doofblind als een gehoorverlies van 35 dB of meer voorkomt in combinatie met een visusverlies in scherpzien van 0,30 of minder en/of een gezichtsveld van 30 graden of minder. In instellingen voor personen met een verstandelijke beperking wordt vaak de grens van 25 dB of meer gehanteerd. Hierover bestaat internationaal consensus (Vaal et al., 2007). Doofblindheid wordt over het algemeen onderscheiden naar leeftijd waarop iemand doofblind wordt: • Aangeboren doofblindheid; • Vroeg verworven doofblindheid; • Ouderdomsdoofblindheid. Bij aangeboren doofblindheid is iemand doofblind vanaf geboorte of ontstaat doofblindheid voordat de taalontwikkeling begint. Vroeg verworven doofblindheid ontstaat op jonge of volwassen leeftijd. Ouderdomsdoofblindheid ontstaat doordat visuele en auditieve mogelijkheden afnemen als gevolg van het ouder worden (Vaal et al., 2007). Ongeveer 33.000 à 38.000 Nederlanders zijn doofblind. Tussen de 30.000 tot 35.000 is na hun 55e jaar doofblind geworden. 6
2.2
Kenmerken van personen met zintuiglijke beperkingen
Deze paragraaf gaat na wat personen kenmerkt die een zintuiglijke beperking hebben. De verbanden tussen kenmerk en zintuiglijke beperking die in de literatuur zijn gevonden zijn niet per definitie causaal. Vaak laat de literatuur alleen zien dat er een samenhang bestaat.
6
www.doofblind.nl
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
6
HOOFDSTUK 2
Auditieve beperkingen Wat kenmerkt personen met auditieve beperkingen? Er is veel onderzoek gedaan naar determinanten van auditieve beperkingen. Verschillende onderzoekers geven een overzicht van de literatuur, zoals Fransen et al. (2003), Horikawa et al. (2013), Katbamna et al. (2008), Van Eyken et al. (2007). Onderliggende literatuurstudie put uit de genoemde overzichtsstudies en is daarnaast aangevuld met andere relevante literatuur. Vanwege de veelheid aan studies beschrijft deze literatuurstudie de gevonden effecten niet per studie maar per risicofactor. Demografische en sociaal economische factoren Tabel 2.1
Leeftijd gevolgd door geslacht zijn belangrijke risicofactoren voor auditieve beperking Aantal studies
Kenmerk
Relatie
Bronnen
Leeftijd
Hoe ouder men is, hoe vaker men auditief beperkt is
Van Eyken et al. (2007)*, Fransen et al. (2003)*, Horikawa et al. (2013)*, Lin et al. (2011), De Klerk et al. (2012), Drongelen et al. (2000)
6
Geslacht
Mannen zijn vaker auditief beperkt
Lin et al. (2011), Van Eyken et al. (2007), De Klerk et al. (2012), Drongelen et al. (2000)
4
Etniciteit
Zwarte Amerikanen zijn minder vaak auditief beperkt
Lin et al. (2011)
1
Opleidingsniveau
Laag opgeleiden zijn vaker auditief beperkt
Sixt & Rosenhall (1997), Poortinga (2007), Lin et al. (2011), Zahn et al. (2011)
4
Sociaal economische status (SES)
Personen met lage SES zijn vaker auditief beperkt
Sixt & Rosenhall (1997), Poortinga (2007), Boss et al. (2011)
3
* Review/ meta-analyse Bron: SEO Economisch Onderzoek
Uit literatuurstudies blijkt dat leeftijd, geslacht, etniciteit, opleidingsniveau en sociaal economische status risicofactoren zijn. Leeftijd is een belangrijk bepalende factor: Hoe ouder men is, hoe groter de kans op een auditieve beperking. Deze relatie komt eenduidig naar voren uit zes studies (zie Tabel 2.1) en is dus robuust te noemen. Daarnaast speelt geslacht een rol. Zo hebben mannen een hogere kans dan vrouwen om op latere leeftijd een auditieve beperking te ontwikkelen. Dit resultaat blijkt uit vier studies (zie Tabel 2.1). Maar één studie kijkt naar etniciteit en concludeert dat zwarte Amerikanen een lager risico op auditieve beperkingen hebben. Een lager opleidingsniveau en sociaal economische status geeft een verhoogd risico op auditieve beperkingen (zie Tabel 2.1). Sociaal economische status wordt in de studies verschillend gedefinieerd. Zo kijken Sixt & Rosenhall (1997) naar beroepsstatus, Poortinga (2007) naar sociale status van het huishouden en of iemand wel of niet werkt (economische status) en Boss et al. (2011) kijken of iemand onder of boven de armoedegrens leeft.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
VOORSPELBAARHEID VAN ZINTUIGLIJKE BEPERKINGEN
7
Medische factoren Tabel 2.2
Auditieve beperkingen komen bij bepaalde aandoeningen vaker voor Aantal studies
Kenmerk
Relatie
Bronnen
Gebruik van ototoxische medicatie
Oorzaak van (tijdelijk) auditieve beperkingen
Stypulkowski (1990), Aran et al. (1992), Boettcher et al. (1992), Mills et al. (1999), Chen et al. (2006), Lee et al. (1998), Rybak et al. (1992), Selimoglu (2007)
8
• Purchase-Helzner et al. (2004) • Clark et al. (1995), Helzner et al. (2005)
1 2
Aandoeningen: Hoge botmineraaldichtheid
Relatie niet eenduidig: • Geen effect • Personen met een hoge botmineraaldichtheid zijn minder vaak auditief beperkt
Cholesterolniveau
Geen relatie
Zhan et al. (2011)
1
Nierziekte
Personen met deze aandoening zijn vaker auditief beperkt
Antonelli et al. (1990)
1
Hoofdtrauma
Hoofdtrauma veroorzaakt auditieve beperking
Danielidis et al. (2007), Feldmann (1987), Fitzgerald (1996), Rosenhall et al. (1993)
4
Defect immuunsysteem
Personen met deze aandoening zijn vaker auditief beperkt
Iwai et al. (2003), Iwai et al. (2001), Iwai et al. (1999)
3
Oorinfectie
Vrouwen met deze aandoening zijn vaker auditief beperkt
Zhan et al. (2011)
1
Diabetes
Relatie niet eenduidig: • Geen relatie • Diabeten zijn vaker auditief beperkt
Hart- en vaatziekten
• Geen relatie bij beroerte • Personen met hart- en vaatziekten zijn vaker auditief beperkt
• Lin et al. (2011), Zahn et al. (2011) • Horikawa et al. (2013), Fransen et al. (2003), Kurien et al. (1989), Frisina et al. (2006) • Lin et al. (2011) • Kurien et al. (1989), Gates et al. (1993), Brant et al. (1996), Picciotti et al. (2004), Torre et al. (2005), Zahn et al. (2011)
2 4
1 6
Hoge bloeddruk
Geen relatie
Zahn et al. (2011), Lin et al. (2011)
2
(erfelijke) aandoeningen
Personen met deze aandoening zijn vaker (aangeboren) auditief beperkt
Lamoré (2011) in www.audiologieboek.nl/htm/hfd7/7-32.htm#7324
1
Bron:
SEO Economisch Onderzoek
Bepaald medicatiegebruik en een aantal aandoeningen zijn oorzaak van auditieve beperkingen (zie Tabel 2.2). Acht studies zijn het erover eens dat het gebruik van bepaalde medicatie tot (tijdelijke) auditieve beperkingen leidt. En uit verschillende studies blijkt dat een aantal aandoeningen vaker voorkomt in combinatie met een auditieve beperking. Het gaat dan om nierziekte (1 studie), een defect immuunsysteem (3 studies) en oorinfecties (1 studie). Bij laatstgenoemde aandoening wordt alleen onder vrouwen een groter risico op auditieve beperkingen gevonden. Hoofdtrauma wordt als oorzaak gezien voor auditieve beperkingen door 4 studies. Bij een aantal aandoeningen waaronder diabetes en hart- en vaatziekten zijn onderzoekers het niet eens over het effect. Vier onderzoeken vinden een hogere prevalentie van auditieve beperkingen onder diabeten, ook wanneer gecorrigeerd wordt voor bepaalde achtergrondkenmerken, terwijl twee studies juist geen effect vinden na correctie. Hetzelfde geldt voor hart- en vaatziekten. Eén studie vindt geen effect, terwijl andere studies wel een hogere prevalentie vinden onder personen met hart- en vaatziekten. Eén van deze studies vindt dit effect overigens alleen voor vrouwen (Zahn et al., 2011). Er dient wel opgemerkt te worden dat de studie die geen effect vindt (Lin et al., 2011) alleen kijkt naar het effect van beroerte en niet naar het bredere hart- en vaatziekten. Over het algemeen wijst het
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
8
HOOFDSTUK 2
onderzoek erop dat hart- en vaatziekten dus van invloed zijn. Uit twee studies blijkt dat hoge bloeddruk geen effect heeft op de kans op een auditieve beperking (zie Tabel 2.2). Daarnaast is het effect van mate van botmineraaldichtheid en cholesterolniveau in de literatuur bekeken. Ook verschillen studies over het effect van hoge botmineraaldichtheid. Twee onderzoeken vinden dat hoge botmineraaldichtheid een beschermend effect heeft op de kans op auditieve beperkingen (Clark et al., 1995, Helzner et al., 2005), terwijl één studie geen effect vindt (Purchase-Helzner et al., 2004). Het cholesterolniveau heeft geen effect op de kans een auditieve beperking te krijgen (Zahn et al., 2011). Ten slotte zijn er een aantal (erfelijke) aandoeningen en syndromen (zoals mutaties in genen en Waardenburg-, Usher- en CHARGE-syndroom) die zorgen voor aangeboren auditieve beperkingen. De resultaten zijn samengevat in Tabel 2.2. Arbeidsomstandigheden en andere omgevingsfactoren Tabel 2.3
Bepaald medicatiegebruik en blootstelling aan lawaai zijn risicofactoren Aantal studies
Kenmerk
Relatie
Bronnen
Blootstelling aan lawaai
Personen die zijn blootgesteld aan lawaai zijn vaker auditief beperkt
Clark (1991), Lutman & Spencer (1990), Gates et al. (2000), Kujawa & Liberman (2006), Fransen et al. (2008), Zahn et al. (2011), Hoppenbrouwers et al. (2011)
7
Blootstelling aan bepaalde chemicaliën
Oorzaak van auditieve beperkingen
Johnson & Nylen (1995), Fuente & McPherson (2006), Fuente et al. (2006), Morata et al. (2002), Rybak (1992), Chang et al. (2006), Sliwinska-Kowalska et al. (2004)
7
Blootstelling aan trillingen
Personen die hieraan blootstaan Rybak et al. (1992) zijn vaker auditief beperkt
1
Blootstelling aan zware metalen
Personen die hieraan blootstaan Pekkarinen et al. (1995) zijn vaker auditief beperkt
1
Bron:
SEO Economisch Onderzoek
Personen die blootgesteld zijn aan lawaai, bepaalde chemicaliën, trillingen en zware metalen hebben vaker een auditieve beperking. Dit blijkt uit literatuuronderzoek. Zeven studies laten zien dat blootstelling aan lawaai (vooral tijdens het werk) de kans op auditieve beperkingen verhoogt (zie Tabel 2.3). In Hoppenbrouwers et al. (2011) worden een aantal studies genoemd die specifiek kijken naar blootstelling aan lawaai op het risico van een auditieve beperking onder jongeren, bijvoorbeeld door MP3-spelers. Ook zijn verschillende studies het erover eens dat blootstelling aan bepaalde chemicaliën oorzaak is van auditieve beperkingen (zie Tabel 2.3). Sommige van deze studies laten zien dat dit effect alleen optreedt wanneer personen daarbij ook blootgesteld worden aan lawaai. Daarnaast worden blootstelling aan trillingen en blootstelling aan zware metalen genoemd als risicofactor (zie Tabel 2.3).
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
VOORSPELBAARHEID VAN ZINTUIGLIJKE BEPERKINGEN
9
Leefstijl Tabel 2.4
Effect van leefstijlfactoren niet eenduidig
Kenmerk
Relatie
BMI
Relatie niet eenduidig: • Geen relatie • Personen met hoge BMI zijn vaker auditief beperkt
Alcoholgebruik
Relatie niet eenduidig: • geen relatie • Vaker auditief beperkt • Minder vaak auditief beperkt
Roken
Relatie niet eenduidig: • Geen relatie • Rokers zijn vaker auditief beperkt
• Relatie afhankelijk van dosis Dieet
Bron:
Relatie niet eenduidig: • Geen relatie • Dieet heeft beschermend effect
Aantal studies
Bronnen • Zhan et al. (2011) • Fransen et al. (2008)
1 1
• Brant et al. (1996), Itoh et al. (2001) • Rosenhall et al. (1993), Helzner et al. (2005) • Gopinath et al. (2010)
2 2 1
• Brant et al. (1996), Gates et al. (1993), Fuortes et al. (1995), Lin et al. (2011) • Mellstrom et al. (1982), Rosenhall et al. (1993), Helzner et al. (2005), Cruickshanks et al. (1998), Itoh et al. (2001), Nomura et al. (2005), Gopinath et al. (2010), Katbamna et al. (2008), Zahn et al. (2011) • Fransen et al. (2008)
4
• Willot et al. (1995), Torre et al. (2004) • Seidman (2000), Le & Keithley (2007)
2 2
9
1
SEO Economisch Onderzoek
Het effect van BMI, alcoholgebruik, roken en dieet is niet eenduidig. Zo vindt één studie dat BMI, gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht, geen effect heeft op het hebben van een auditieve beperking (zie Tabel 2.4). Een andere studie spreekt echter over een correlatie tussen een hoge BMI en auditieve beperking. Twee studies vinden dat overmatig gebruik van alcohol geen effect heeft, terwijl twee andere studies een verhoogd risico vinden (zie Tabel 2.4). Ook het effect van gematigd alcoholgebruik is niet eenduidig. Zo vindt een oudere studie dat gematigd gebruik geen effect heeft, terwijl een recentere studie juist vindt dat gematigd gebruik een beschermend effect heeft op de kans op een auditieve beperking. In negen onderzoeken blijkt roken een negatief effect te hebben op het gehoor en dus te resulteren in een hogere kans op een auditieve beperking, vier studies vinden geen effect en één studie vindt dat het effect afhangt van de dosis (zie Tabel 2.4). De relatie dieet en auditieve beperkingen is alleen getest bij proefdieren. Eén studie vond geen effect bij een dieet dat uitgaat van calorierestrictie, terwijl twee studies een beschermend effect vonden (zie Tabel 2.4). Een andere studie vond een beschermend effect van de inname van anti-oxidanten. Samengevat De gevonden studies zijn uiteraard onderling verschillend, bijvoorbeeld wat betreft de definitie van een auditieve beperking en de bekeken onderzoeksgroepen. Daarbij wordt de ene keer uitgegaan van objectief gemeten gegevens over de auditieve beperking terwijl een andere studie uitgaat van een subjectieve uitvraag van de mate van auditieve beperking. Ook de achtergrondkenmerken en het aantal waarvoor gecorrigeerd wordt om het effect van kenmerken te meten verschilt per studie. Ondanks deze verschillen laten al deze studies zien dat demografische kenmerken, zoals leeftijd, geslacht en etniciteit en sociaal economische factoren
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
10
HOOFDSTUK 2
zoals opleidingsniveau en sociaal economische status van invloed zijn op de kans om een auditieve beperking te krijgen. Ook bepaalde medische factoren zijn van invloed. Het gaat dan om het gebruik van bepaalde medicatie en aandoeningen als nierziekte, hoofdtrauma, een defect immuunsysteem, oorinfectie, hart- en vaatziekten en aangeboren aandoeningen. Daarnaast spelen ook bepaalde arbeidsomstandigheden en andere omgevingsfactoren zoals blootstelling aan lawaai, bepaalde chemicaliën, trillingen en zware metalen een rol bij de kans op auditieve beperking. Tabel 2.5 geeft een overzicht van de kenmerken die van invloed zijn op de kans om een auditieve beperking te krijgen. Vanwege de veelheid aan onderzochte kenmerken toont de tabel alleen de kenmerken waarbij een relatie is gevonden. Tabel 2.5
Verschillende factoren zijn van invloed op de kans op auditieve beperkingen
Kenmerk
Relatie
Demografische en sociaal economische factoren Leeftijd
Hoe ouder men is, hoe vaker men auditief beperkt is
Geslacht
Mannen zijn vaker auditief beperkt
Etniciteit
Zwarte Amerikanen zijn minder vaak auditief beperkt
Opleidingsniveau
Laag opgeleiden zijn vaker auditief beperkt
Sociaal economische status
Personen met lage SES zijn vaker auditief beperkt
Medische factoren Gebruik van ototoxische medicatie
Oorzaak van (tijdelijk) auditieve beperkingen
Nierziekte
Personen met deze aandoening zijn vaker auditief beperkt
Hoofdtrauma
Hoofdtrauma veroorzaakt auditieve beperking
Defect immuunsysteem
Personen met deze aandoening zijn vaker auditief beperkt
Oorinfectie
Vrouwen met deze aandoening zijn vaker auditief beperkt
Hart- en vaatziekten
Personen met hart- en vaatziekten zijn vaker auditief beperkt
(Erfelijke) aandoeningen
Personen met deze aandoening zijn vaker (aangeboren) auditief beperkt
Arbeidsomstandigheden en andere omgevingsfactoren Blootstelling aan lawaai
Personen die zijn blootgesteld aan lawaai zijn vaker auditief beperkt
Blootstelling aan bepaalde chemicaliën
Oorzaak van auditieve beperkingen
Blootstelling aan trillingen
Personen die hieraan blootstaan zijn vaker auditief beperkt
Blootstelling aan zware metalen
Personen die hieraan blootstaan zijn vaker auditief beperkt
Bron:
SEO Economisch Onderzoek
Visuele beperkingen Wat kenmerkt personen met een verhoogd risico op visuele beperkingen? Net als bij auditieve beperkingen is er veel onderzoek gedaan naar de determinanten van personen met visuele beperkingen. Deze literatuurstudie put uit overzichtsstudies van Limburg et al. (2007) en Ulldemolins et al. (2012) en andere aanvullende literatuur. Ook hier beschrijft de literatuurstudie de gevonden effecten vanwege de veelheid aan studies niet per studie maar per risicofactor.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
VOORSPELBAARHEID VAN ZINTUIGLIJKE BEPERKINGEN
11
Demografische en sociaal economische factoren Tabel 2.6
Ouderen en laagopgeleiden hebben een grotere kans op een visuele beperking Aantal studies
Kenmerk
Relatie
Bronnen
Leeftijd
Hoe ouder, hoe vaker visueel beperkt
De Klerk et al. (2012), Congdon et al. (2004), Ko et al. (2012), Horowitz et al. (2005), Owen et al. (2013), Branch et al. (1989), DiNuzzo et al. (2001), Hatfield (1973), Kirchner & Schmeidler (1999), Laforge et al. (1992), Munoz et al. (2002), Naeyart & Grace (1990), Nelson (1987), Raina et al. (2000), Rodriguez et al. (2002), Rubin et al. (1994), Salive et al. (1992), Tielsch et al. (1991), Perruccio et al. (2010)
19
Geslacht
Relatie niet eenduidig: • Geen relatie
• Horowitz et al. (2005), Liu et al. (2001), Branch et al. (1989), Dana et al. (1990), Laforge et al. (1992), Munoz et al. (2000), Tielsch et al. (1990), West et al. (1997), Congdon et al. (2004), The eye diseases prevalence research group (2004), Fan et al. (2012), Ko et al. (2012), Perruccio et al. (2010) • De Klerk et al. (2012), Campbell et al. (1999), Carabellese et al. (1993), Raina et al. (2000), Rodriguez et al. (2002), Abou-Gareeb et al. (2001) (correctie leeftijd), Cedrone et al. (2006) • Congdon et al. (2004), The eye diseases prevalence research group (2004)
13
• Vrouwen zijn vaker visueel beperkt • Zwarte Amerikaanse mannen zijn vaker visueel beperkt
7
2
Etniciteit
• geen relatie • niet-blanke amerikanen zijn vaker visueel beperkt
• Frick et al. (2007) • Congdon et al. (2004), Sommer et al. (1991), Tielsch et al. (1990, 1991), Ko et al. (2012) Munoz et al. (2000), Rahmani et al. (1996), Rubin et al. (1997), West et al. (1997), Horowitz et al. (2005), DiNuzzo et al. (2001), Varma et al. (2010), Fan et al. (2012)
1 13
Opleidingsniveau
• Geen relatie • Lager opgeleiden zijn vaker visueel beperkt
• Horowitz et al. (2005) • Fan et al. (2012), Ko et al. (2012), Dana et al. (1990), DiNuzzo et al. (2001), Livingston et al. (1997), Ma et al. (2001), Raina et al. (2000), Saaddine et al. (1999), Salive et al. (1992), Tielsch et al. (1991), Perruccio et al. (2010), Wilson et al. (2008), Bailey et al. (2006), Liu et al. (2001), Dandona et al. (2001), Ryskulova et al. (2008)
1 16
Sociaal economische status (SES)
• Personen met lage SES zijn vaker visueel beperkt
• Ko et al. (2012), Wilson et al. (2008), Bailey et al. (2006), Dandona et al. (2001), Rahi et al. (2009) • Stang et al. (2003)
5
Leefsituatie
• Personen met hoge SES zijn vaker visueel beperkt Geen relatie
Informele sociale Personen zonder informele steun sociale steun zijn vaker visueel beperkt Bron:
1
Horowitz et al. (2005), Branch et al. (1989)
2
Horowitz et al. (2005)
1
SEO Economisch Onderzoek
Uit 19 bekeken studies blijkt dat net als bij auditieve beperkingen de kans op een visuele beperking toeneemt met de leeftijd (zie Tabel 2.6). Dit effect kan daardoor zeer robuust genoemd worden. Wat betreft geslacht laten 7 studies zien dat visuele beperkingen vaker voorkomen bij vrouwen dan bij mannen, terwijl 13 studies geen relatie vinden. Twee studies vinden dat blindheid vaker voorkomt onder zwarte Amerikaanse mannen dan vrouwen (zie Tabel 2.6). Dit
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
12
HOOFDSTUK 2
effect geldt niet voor mannen van een andere etniciteit. Wat betreft slechtziendheid vindt deze studie overigens een significant hogere prevalentie onder blanke Amerikaanse vrouwen dan mannen. Bij etniciteit vindt één studie geen effect, terwijl 13 studies wel effecten vinden. Zo vindt één van de studies een hoger risico voor niet-blanke Amerikanen (Fan et al., 2012). Volgens vijf studies is de prevalentie van visuele beperkingen hoger onder zwarte Amerikanen (Ko et al., 2012, Munoz et al., 2000, Rahmani et al., 1996, Rubin et al., 1997, West et al., 1997). Drie studies vinden laatstgenoemde effect alleen voor blindheid (Congdon et al., 2004, Sommer et al., 1991, Tielsch et al., 1990, 1991). Ook zijn er drie studies die een hogere prevalentie van visuele beperkingen vinden onder Hispanics (Horowitz et al., 2005, DiNuzzo et al., 2001, Varma et al., 2010), terwijl één studie dit effect alleen vindt voor slechtziendheid (Congdon et al., 2004). Lager opleidingsniveau en lagere sociaal economische status worden genoemd in verschillende onderzoeken naar kenmerken van een visuele beperking. Eén studie laat zien dat opleidingsniveau geen effect heeft op de kans op een visuele beperking, terwijl uit 16 andere studies blijkt dat lager opgeleiden vaker een visuele beperking hebben (zie Tabel 2.6). In dit geval lijkt het dus veilig te veronderstellen dat opleidingsniveau van invloed is op de kans om een visuele beperking te krijgen. Sociaal economische status wordt in de bekeken studies verschillend gedefinieerd. Zo komt uit een aantal studies naar voren dat armoede (gemeten als armoede inkomen ratio in Ko et al., 2012), lager inkomen (Wilson et al., 2008, Bailey et al., 2006, Dandona et al., 2001) en lage sociale klasse (gemeten als de beroepsstatus van de vader in Rahi et al., 2009) vaker voorkomt onder visueel beperkten. Opvallend is dat een Duits onderzoek juist een hogere prevalentie vindt van visueel beperkten onder personen met een hoge sociaal economische status (gemeten als een mix van opleidingsniveau, beroep en inkomen in Stang et al., 2003). Ook zijn de leefsituatie en de mate van informele steun onderzocht. Alleen wonen blijkt geen effect te hebben op de kans op een visuele beperking (zie Tabel 2.6). Personen zonder informele sociale steun daarentegen hebben een 2,5 keer groter risico op een visuele beperking dan personen die wel een netwerk om zich heen hebben (Horowitz et al., 2005). Medische factoren Tabel 2.7
Alle in de literatuur onderzochte medische kenmerken zijn risicofactoren voor een visuele beperking Aantal studies
Kenmerken
Relatie
Bronnen
Oogziekten (Maculadegeneratie, Cataract, Glaucoom, Diabetische retinopathie)
Personen met oogziekten zijn vaker visueel beperkt
Fan et al. (2012), Owen et al. (2013), Perruccio et al. (2010), Limburg et al. (2005)
4
Verstandelijke beperking
Hoe meer verstandelijk beperkt, hoe vaker visueel beperkt
Limburg et al. (2005)
1
Diabetes
Diabeten zijn vaker visueel beperkt
Ko et al. (2012), Fan et al. (2012), Perruccio et al. (2010)
3
(Erfelijke) aandoeningen
Personen met deze aandoening zijn vaker (aangeboren) visueel beperkt
Limburg et al. (2007)
1
Bron:
SEO Economisch Onderzoek
Oogziekten, de mate van verstandelijke beperking en diabetes zijn risicofactoren, zo blijkt uit verschillende studies. Oogziekten als macula degeneratie, cataract, glaucoom en diabetische
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
VOORSPELBAARHEID VAN ZINTUIGLIJKE BEPERKINGEN
13
retinopathie geven een hoger risico op visuele beperkingen, zo blijkt uit 4 studies (zie Tabel 2.7). Prevalentie van visuele beperkingen is hoger onder verstandelijk beperkten en neemt toe naar mate van verstandelijke beperking die een persoon heeft, zo blijkt één studie. Uit drie studies blijkt een verhoogd risico voor diabeten. De studie van Fan et al. (2012) vindt dit verhoogde risico voor personen die diabetes en/of hartziekten hebben en/of een beroerte hebben gehad. Daarnaast kan de visuele beperking aangeboren zijn. Aangeboren visuele beperkingen worden veroorzaakt door (erfelijke) aandoeningen (zoals cerebrale blindheid, erfelijke retina dystrofiën, congenitaal rubellasyndroom, enz).. Leefstijl Tabel 2.8
BMI, alcoholgebruik en roken zijn risicofactoren voor een visuele beperking Aantal studies
Kenmerken
Relatie
Bronnen
BMI
Obese personen zijn vaker visueel beperkt
Fan et al. (2012)
1
Roken
Rokers zijn vaker visueel beperkt
Fan et al. (2012)
1
Alcoholgebruik
Effect afhankelijk van het gebruik
Fan et al. (2012)
1
Bron:
SEO Economisch Onderzoek
BMI, Roken en alcoholgebruik zijn risicofactoren voor de kans op een visuele beperking (zie Tabel 2.7). Uit één studie blijkt dat obese personen 7 wanneer gecorrigeerd wordt voor verschillende kenmerken waaronder diabetes 8, een hoger risico op een visuele beperking hebben. Uit diezelfde studie komt naar voren dat personen die roken een hoger risico hebben op visuele beperkingen dan personen die nooit hebben gerookt. De studie kijkt ook naar het effect van alcoholgebruik. De onderzoekers vinden dat personen die meer dan 1 glas per dag drinken een hoger risico hebben en dat personen die wel eens meer dan 4 (voor vrouwen) of 5 (voor mannen) glazen alcohol drinken een hoger risico op een visuele beperking hebben. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de onderzoekers in hun data-analyse alleen kijken naar personen die de afgelopen maand alcohol hebben genuttigd en dus geen gegevens hebben over mensen die niet hebben gedronken. Zodoende kan niet worden geconcludeerd dat drinkers vaker visueel beperkt zijn dan niet-drinkers.
7 8
Iemand is obese bij een BMI van 30 en hoger Er wordt gecorrigeerd voor geslacht, etniciteit, opleidingsniveau, of men rookt of gerookt heeft, of men ooit hartziekte, beroerte, diabetes of oogziekten (Cataract, Glaucoom, Maculadegeneratie en Diabetische Retinopatie) heeft gehad.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
14
HOOFDSTUK 2
Samengevat Tabel 2.9
Verschillende factoren zijn van invloed op de kans op visuele beperkingen
Kenmerk
Relatie
Demografische en sociaal economische factoren Leeftijd
Hoe ouder, hoe vaker visueel beperkt
Etniciteit
niet-blanke amerikanen zijn vaker visueel beperkt
Opleidingsniveau
Lager opgeleiden zijn vaker visueel beperkt
Sociaal economische status (SES)
Personen met lage SES zijn vaker visueel beperkt
Informele sociale steun
Personen zonder informele sociale steun zijn vaker visueel beperkt
Medische factoren Oogziekten (Maculadegeneratie, Cataract, Glaucoom, Diabetische retinopathie)
Personen met oogziekten zijn vaker visueel beperkt
Verstandelijke beperking
Hoe meer verstandelijk beperkt, hoe vaker visueel beperkt
Diabetes
Diabeten zijn vaker visueel beperkt
(Erfelijke) aandoeningen
Personen met deze aandoening zijn vaker (aangeboren) visueel beperkt
Leefstijl BMI
Obese personen zijn vaker visueel beperkt
Alcoholgebruik
Effect afhankelijk van het gebruik
Roken
Rokers zijn vaker visueel beperkt
Bron:
SEO Economisch Onderzoek
Tabel 2.9 geeft een overzicht van de kenmerken die van invloed zijn op de kans om een visuele beperking te krijgen. Vanwege de veelheid aan onderzochte kenmerken toont de tabel alleen de kenmerken waarbij een relatie is gevonden. Ook bij de literatuurstudie naar de determinanten van visuele beperkingen geldt dat de gevonden studies vaak onderling verschillen. Het kan dan gaan om verschillen wat betreft de definitie van een visuele beperking of de bekeken onderzoeksgroepen. Ook wordt bij sommige studies uitgegaan van objectief gemeten gegevens over de visuele beperking terwijl andere studies uitgaan van een subjectieve uitvraag van de mate van visuele beperking. Daarnaast kunnen de achtergrondkenmerken waarvoor gecorrigeerd wordt om het effect van kenmerken te meten verschillen per studie. Desalniettemin wijst de overgrote meerderheid van de onderzoeken uit dat ouderen, laagopgeleiden en mensen met bepaalde (oog)aandoeningen een grotere kans hebben op een visuele beperking. Daarnaast is leefstijl, zoals BMI, roken en alcoholgebruik van invloed. Mensen met overgewicht, rokers en mensen die veel alcohol drinken zijn vaker visueel beperkt.
Doofblind Wie worden er doofblind? Er is minder onderzoek gedaan naar de kenmerken van doofblinden dan naar de kenmerken van auditief dan wel visueel beperkten. Voor de literatuurstudie is geput uit de Nederlandse studie van Vaal et al. (2007) en deze is aangevuld met andere bronnen. Ook hier zijn de effecten niet per studie beschreven, maar per kenmerk voor de drie verschillende vormen van doofblindheid.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
VOORSPELBAARHEID VAN ZINTUIGLIJKE BEPERKINGEN
15
Aangeboren doofblindheid Tabel 2.10
Syndromen en vroeggeboorte zijn risico voor doofblindheid Aantal studies
Kenmerk
Relatie
Bronnen
Syndromen (bijv. CHARGE, congenitale Rubellasyndroom, etc.)
Kinderen met deze aandoening zijn vaker doofblind
Vaal et al. (2007), Chen et al. (2004), Dammeyer (2010)
3
Premature geboorte of geboortetrauma
Prematuur geboren kinderen zijn vaker doofblind
Vaal et al. (2007), Chen et al. (2004), Dammeyer (2010)
3
Bron:
SEO Economisch Onderzoek
Uit drie studies blijkt dat bepaalde syndromen vaak samengaan met aangeboren doofblindheid (zie Tabel 2.10). Het gaat om een groot aantal syndromen (zie tabel 2 in Dammeyer et al., 2013). De belangrijkste oorzaak van aangeboren doofblindheid onder kinderen is het CHARGE syndroom (Dammeyer et al., 2013). Het congenitaal rubella syndroom is de belangrijkste oorzaak van aangeboren doofblindheid onder personen ouder dan 18 jaar, gevolgd door het syndroom van Down (Dammeyer et al., 2013). De moeder heeft in geval van congenitaal rubella syndroom rodehond gehad gedurende de eerste 3 maanden van de zwangerschap. Ook premature geboorte of geboortetrauma geven verhoogde kans op doofblindheid. Dit komt naar voren in 3 studies (zie Tabel 2.10). Vroegverworven doofblindheid Tabel 2.11
Aandoeningen zijn risico voor vroegverworven doofblindheid Aantal studies
Kenmerk
Relatie
Bronnen
Aandoeningen (bijv. Syndroom van Usher)
Personen met deze aandoening zijn vaker doofblind
Vaal et al. (2007), Chen et al. (2004)
2
Erfelijke aandoeningen (bijv. Syndroom van Sylvester)
Personen met deze erfelijke aandoening zijn vaker doofblind
Vaal et al. (2007), Chen et al. (2004)
2
Hoofdtrauma, hersenbeschadiging op jonge leeftijd, hersenvliesontsteking, hypoxie
Personen met een van deze kenmerken zijn vaker doofblind
Vaal et al. (2007), Chen et al. (2004)
2
Bron:
SEO Economisch Onderzoek
Ook bij vroegverworven doofblindheid spelen verschillende (erfelijke) aandoeningen een rol (zie Tabel 2.11). Het grootste deel van de personen met vroeg verworven doofblindheid heeft het syndroom van Usher (Vaal et al., 2007). Er zijn echter wel 70 verschillende syndromen die samenhangen met doofblindheid (Chen et al.; 2004). De onderzoekers geven daarbij niet aan of het om aangeboren of vroeg verworven doofblindheid gaat.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
16
HOOFDSTUK 2
Ouderdomsdoofblindheid Tabel 2.12
Voornamelijk leeftijd en visuele beperkingen zijn risico voor ouderdomsdoofblindheid
Kenmerk
Relatie
Combinatie van kenmerken uit voorgaande tabellen
Zie tabellen 2.1 t/m 2.6
Visuele beperking
Personen met een visuele beperking zijn ook vaker auditief beperkt
Bron:
Bronnen
Aantal studies
Chia et al. (2006), Schneck (2012)
2
SEO Economisch Onderzoek
De meest voorkomende oorzaak van doofblindheid op latere leeftijd is de combinatie van leeftijdsgebonden auditieve en visuele beperkingen (Vaal et al., 2007). De studies naar auditieve beperkingen en visuele beperkingen hadden veelal betrekking op deze beperkingen op latere leeftijd. Zodoende leiden combinaties van risico’s voor auditieve beperkingen en visuele beperkingen tot een verhoogd risico op ouderdomsdoofblindheid. Daarnaast blijkt uit twee studies dat het hebben van een visuele beperking effect heeft op de kans op een auditieve beperking (zie Tabel 2.12). Samengevat Tabel 2.13
Verschillende factoren zijn van invloed op het risico op doofblindheid
Kenmerk
Relatie
Aangeboren doofblindheid Syndromen (bijv. CHARGE, congenitale Rubellasyndroom, etc.)
Kinderen met deze aandoening zijn vaker doofblind
Premature geboorte of geboortetrauma
Prematuur geboren kinderen zijn vaker doofblind
Vroegverworven doofblindheid Aandoeningen (bijv. Syndroom van Usher)
Personen met deze aandoening zijn vaker doofblind
Erfelijke aandoeningen (bijv. Syndroom van Sylvester)
Personen met deze erfelijke aandoening zijn vaker doofblind
Hoofdtrauma, hersenbeschadiging op jonge leeftijd, hersenvliesontsteking, hypoxie
Personen met een van deze kenmerken zijn vaker doofblind
Ouderdomsdoofblindheid Combinatie van kenmerken uit voorgaande tabellen
Zie tabellen 2.1 t/m 2.6
Visuele beperking
Personen met een visuele beperking zijn ook vaker auditief beperkt
Bron:
SEO Economisch Onderzoek
Uit de literatuurstudie blijkt dat bij aangeboren doofblindheid syndromen en premature geboorte of geboortetrauma van invloed zijn. Bij vroegverworven doofblindheid spelen (erfelijke) aandoeningen en rol en ook hoofdtrauma, hersenbeschadiging op jonge leeftijd, hersenvliesontsteking en hypoxie. Visuele beperkingen en kenmerken die van invloed zijn op het risico op auditieve en ook op visuele beperkingen spelen een rol bij ouderdomsdoofblindheid.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
LITERATUURONDERZOEK EXTRAMURALE BEHANDELING ZINTUIGLIJK GEHANDICAPTEN
3
17
Voorspelbaarheid van zorggebruik en zorgkosten
Uit internationaal onderzoek blijkt vooral dat de ernst van de auditieve of visuele beperking van invloed is op zorggebruik en zorgkosten. Demografische factoren, zoals leeftijd en geslacht, lijken bij ouderen geen rol te spelen. Het opleidingsniveau is voor mensen met een visuele beperking wel van invloed op het zorggebruik: hoe hoger het opleidingsniveau, hoe groter het zorggebruik.
3.1
Extramurale behandeling zintuiglijk gehandicapten
Extramurale behandeling in de AWBZ is gericht op het herstel van een aandoening of handicap of om te voorkomen dat de aandoening of handicap erger wordt. Om voor extramurale behandeling voor zintuiglijk gehandicapten in aanmerking te komen moet uiteraard sprake zijn van een zintuiglijke beperking. Gewoonlijk heeft men een indicatie nodig om AWBZ-zorg te kunnen gebruiken, deze wordt afgegeven door het CIZ. 9 Extramurale behandeling voor mensen met een zintuiglijke beperking is echter indicatievrij. In de praktijk hanteren AWBZ-instellingen voor mensen met een auditieve beperking een gehoordrempel van ten minste 35 dB en voor mensen met een visuele beperking een gezichtscherpte van minder dan 0,3 10, zie hoofdstuk 2. Het College voor Zorgverzekeringen heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de AWBZ-zorg voor zintuiglijk gehandicapten en de mogelijkheden om deze onder de Zvw te brengen, zie CVZ (2013). Zij maakt hierbij onderscheid naar mensen met een auditief/communicatieve handicap, mensen met een visuele handicap of mensen met beide handicaps (doofblind). Het zorgaanbod voor deze drie groepen zintuiglijk gehandicapten is complex en divers. De zorg hangt sterk af van de mate van de handicap, persoonlijkheidskenmerken en het moment waarop de beperking zich openbaart (bv tijdens de kindertijd of pas op latere leeftijd). Vaak is de zorg multidisciplinair van aard. De zorgvraag van doofblinden blijkt essentieel anders dan de zorgvraag van enkelvoudig zintuiglijk gehandicapten. Doofblinden hebben allemaal ondersteuning nodig, vaak levenslang en levensbreed. Voor enkelvoudig zintuiglijk gehandicapten hanteert het CVZ de volgende indeling van AWBZzorg: 1. Diagnostiek (het in kaart brengen van de stoornis en de correctiemogelijkheden) Bv zorg verleend door een oogarts of optometrist 2. Zorg gericht op het psychisch leren omgaan met de beperking Bv zorg verleend door een (GZ-)psycholoog. 3. Zorg gericht op het opheffen of compenseren van de beperking Bv zorg verleend door een logopedist of brailledocent
9 10
Centrum Indicatiestelling zorg. Bureau Jeugdzorg indiceert overigens kinderen jonger dan 18 jaar met een psychiatrische aandoening. Soms komen mensen met een gezichtsscherpte tussen de 0,3 en 0,5 ook in aanmerking voor AWBZzorg.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
18
4.
HOOFDSTUK 3
Zorg gericht op ondersteuning bij maatschappelijk functioneren Bv zorg verleend door een ambulant begeleider.
Tabel 3.1 toont de uitgaven aan extramurale behandeling in de jaren 2010 tot en met 2012. In 2012 bedroegen de totale uitgaven aan extramurale behandeling voor mensen met een zintuiglijke beperking bijna 160 miljoen euro. De grootste uitgaven worden gedaan voor de behandeling van mensen met een auditieve beperking. Sommige zorg die nu tot behandeling wordt gerekend (zoals maatschappelijke ondersteuning) is eigenlijk geen behandeling maar begeleiding. Tabel 3.1
Totale uitgaven in 2012 voor extramurale behandeling van zintuiglijk gehandicapten bijna 160 miljoen euro (in miljoenen euro’s)
Prestaties onder functie behandeling
2010
2011
2012
Behandeling visueel
59,3
63,4
67,3
Behandeling auditief
81,6
84,8
90,5
140,9
148.2
157,8
Totaal
In de tabel staan de totale kosten voor extramurale behandeling van zintuiglijk gehandicapten, uitgesplitst naar auditief en visueel, in miljoenen euro’s. Bron:
www.zorgcijfersdata.cvz.nl
Extramurale behandeling auditief Om inzichtelijk te maken welke cliënten gebruikmaken van extramurale behandeling hebben de instellingen verenigd in SIAC 11 gegevens verzameld over de inzet van extramurale zorg. Daaruit blijkt dat het merendeel van de cliënten van extramurale behandeling voor auditieve beperkingen jonger is dan 12 jaar, zie Tabel 3.2. Relatief weinig mensen van 23 jaar of ouder worden behandeld. Deze groep mensen wordt vaak doorverwezen naar de audiologische centra (die onder de Zvw vallen). 12 Hiernaast valt op dat in verhouding veel zorg wordt ingezet bij kinderen van 1 tot 5 jaar. Tabel 3.2
Merendeel van de cliënten van extramurale behandeling auditief is jonger dan 12 jaar
Leeftijdscategorie jonger dan 1 jaar
% clienten
% uren zorg
2%
1%
1 tot 5 jaar
33%
54%
5 tot 12 jaar
32%
23%
12 tot 23 jaar
10%
7%
23 jaar of ouder
23%
15%
100%
100%
Totaal
In de tabel staat weergegeven welke cliënten gebruik hebben gemaakt van extramurale behandeling geleverd door SIAC-instellingen en om hoeveel uren zorg het ging, uitgesplitst naar leeftijd van de cliënt. Bron:
SIAC (2013a), Data-analyse auditief en/of communicatief
Tabel 3.3 toont dat de helft van de cliënten ernstige spraak- en taalmoeilijkheden (ESM) heeft. Dit zijn (veelal) kinderen die problemen hebben bij het begrijpen en/of spreken van de taal. Hoewel het hier om een andere aandoening dan een auditieve aandoening gaat, is de
11 12
Stichting Samenwerkende Instellingen Auditief en/of Communicatief beperkten Bron: persoonlijke communicatie met Kentalis.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
VOORSPELBAARHEID VAN ZORGGEBRUIK EN ZORGKOSTEN
19
problematiek wel vergelijkbaar. Daarom kunnen bij ESM dezelfde interventies worden ingezet en wordt deze groep onder auditieve behandeling geschaard (zie CVZ, 2013). Tabel 3.3
Merendeel van de cliënten van extramurale behandeling auditief heeft ernstige taalen spraakmoeilijkheden % cliënten
Dominante stoornis
% uren zorg
Doof
26%
20%
Slechthorend
11%
8%
3%
5%
Ernstige spraak- en taalmoeilijkheden
50%
63%
Onbekend
10%
5%
100%
100%
Doofblind
Totaal
In de tabel staat weergegeven welke cliënten gebruik hebben gemaakt van extramurale behandeling geleverd door SIAC-instellingen en om hoeveel uren zorg het ging. Bron:
SIAC (2013a), Data-analyse auditief en/of communicatief
Extramurale behandeling visueel Ook VIVIS 13 heeft gegevens verzameld over de inzet van extramurale zorg. Zij hebben geen cijfers gepresenteerd naar cliëntkenmerken (bijvoorbeeld leeftijd), maar naar cliëntprofiel. Tabel 3.4 toont het percentage unieke cliënten per profiel en de ingezette zorg. De tabel toont dat in tegenstelling tot extramurale behandeling voor mensen met een auditieve beperking een groot deel van de cliënten volwassenen en/of ouderen betreft. De meeste cliënten vallen in het profiel ‘onderzoek en functionele diagnostiek’. Het gaat hier vaak om kortdurende zorg, meestal minder dan 10 uur per cliënt, VIVIS (2013). De profielen 4a (meerjarige revalidatie kinderen) en 4b (meerjarige revalidatie, behoud zelfstandigheid) zijn niet in de tabel opgenomen. Voor deze profielen zijn geen cijfers gepresenteerd, omdat ze nog niet zijn afgerond. Profiel 4b betreft grotendeels de AWBZ-functie begeleiding en niet behandeling. Voor profiel 4a geldt dat in 2012 ruim 2.900 kinderen zijn behandeld (bij de profielen in Tabel 3.4 ging het in totaal om bijna 15.000 cliënten). Zo’n 18 procent van het totaal aantal bestede uren in 2012 (zowel voor afgeronde als niet-afgeronde profielen) werd ingezet voor de revalidatie van kinderen. 14 Tabel 3.4
Merendeel van de cliënten van extramurale behandeling visueel betreft diagnostiek
Profiel
Doelgroep
% clienten
1 Onderzoek en functionele diagnostiek Kinderen, volwassenen en ouderen
40%
% uren zorg 28%
2 Hulpmiddelenadvies en instructie
Volwassenen en ouderen
6%
3%
3 Korte revalidatie
Volwassenen en ouderen
29%
41%
5 Intensieve revalidatie
Volwassenen en ouderen
6 Diagnostiek en consultatie/borging
AWBZ-instellingen
Totaal
0%
13%
33%
15%
108%*
100%
* Totaal is groter dan 100% omdat cliënten in meerdere profielen kunnen vallen. In de tabel staat weergegeven welke cliënten gebruik hebben gemaakt van extramurale behandeling geleverd door VIVIS-instellingen en om hoeveel uren zorg het ging. Bron:
VIVIS (2013), Van sectorrapportage naar bekostiging
13
Vereniging van instellingen voor mensen met een visuele beperking Persoonlijke communicatie VIVIS.
14
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
20
3.2
HOOFDSTUK 3
Kenmerken die leiden tot zorggebruik en /of zorgkosten
Auditieve beperking In Nederland maken relatief veel jongeren en relatief weinig ouderen gebruik van extramurale behandeling voor auditieve beperkingen. Deze studie maakt daarom onderscheid naar voorspellers voor zorggebruik en –kosten voor kinderen en/of volwassenen en ouderen. In de cliëntprofielen die zijn opgesteld door de SIAC-instellingen wordt gesteld dat individuele verschillen in leeftijd, karakter, weerbaarheid, gezondheid en het netwerk een grote rol spelen bij de aanwezigheid en de ernst van beperkingen en participatieproblemen. Deze zijn dus van invloed op de hulpvraag en de benodigde zorg (SIAC, 2013b). Daarnaast is de aanwezigheid van een Cochleair Implantaat (CI) van invloed op de zorgvraag (SIAC, 2013b). 15 Mensen met een CI hebben een andere zorgbehoefte dan mensen zonder CI. Ook bijkomende stoornissen en problematiek (comorbiditeit) is van invloed op de zorgvraag. Het hebben van (meerdere) aanvullende beperkingen leidt tot een grotere en meer langdurige zorgvraag. 16 Voor dove/slechthorende kinderen met een cognitieve beperking is het bijvoorbeeld moeilijker om de effecten van hun audtitieve beperking te compenseren, zie Bonder (2012). Tot slot is de zorgbehoefte afhankelijk van het moment in het leven waarop de beperking zich voordoet (CVZ, 2013). Mensen met een aangeboren of vroegverworven stoornis hebben een grotere taalachterstand en grotere communicatieproblemen en daardoor meer ondersteuning nodig. Deze literatuurstudie beschrijft literatuur over zorggebruik en/of zorgkosten van mensen met een auditieve beperking en de factoren die hierop van invloed zijn. 17 Het onderscheid tussen zorg voor mensen met een auditieve beperking geleverd onder de Zvw en de AWBZ is moeilijk te maken omdat in het buitenland vaak geen (of een ander) onderscheid wordt gemaakt. Mede doordat beperkt literatuur aanwezig is, kijkt dit onderzoek daarom naar alle geleverde zorg. Kinderen en/of volwassenen Omdat de kans op een auditieve beperking sterk toeneemt met de leeftijd en mensen gemiddeld steeds ouder worden, is de recente literatuur naar zorggebruik en zorgkosten onder mensen met een auditieve beperking vooral gericht op ouderen. Slechts twee studies gaan in op zorggebruik onder volwassenen, geen enkele op het zorggebruik onder kinderen. Barnett en Franks (2002) deden onderzoek onder mensen van 19 jaar of ouder en vinden een verschil in zorggebruik tussen mensen die al van jongs af aan een auditieve beperking hebben en mensen die op latere leeftijd een auditieve beperking krijgen. Mensen die al hun hele leven een auditieve beperking hebben, bezoeken minder vaak een arts. Hierbij is gecorrigeerd voor verschillen in kenmerken zoals leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, inkomen, burgerlijke staat en etniciteit. De onderzoekers relateren dit aan barrières; deze mensen kennen vaker alleen gebarentaal wat het moeilijker maakt om met een zorgverlener te communiceren. Kurz et al. (1991) keken naar zorggebruik van Amerikanen van 18 jaar of ouder met auditieve beperkingen. Deze studie is inmiddels erg 15 16 17
Met een CI kunnen personen die geen of nog maar een beperkt restgehoor bezitten in beperkte mate (weer) klanken, geluiden en spraak waarnemen. Persoonlijke communcatie SIAC Bij de factoren is vooral gekeken naar de invloed van ‘harde’ factoren, zoals leeftijd, geslacht, ernst van de beperking, enzovoorts. ‘Zachte’ factoren, zoals houding ten opzichte van hoortoestellen, motivatie, ervaren druk zijn buiten beschouwing gelaten.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
VOORSPELBAARHEID VAN ZORGGEBRUIK EN ZORGKOSTEN
21
verouderd, maar vanwege het gebrek aan recentere onderzoeken toch opgenomen in deze literatuurstudie. Zij vinden geen effect van de ernst van de beperking op het zorggebruik (artsenbezoek en ziekenhuisbezoek), maar maken geen onderscheid naar mensen die al hun hele leven een beperking hebben of deze pas op latere leeftijd ontwikkelen. Naast studies naar zorggebruik, zijn er ook twee studies naar de zorgkosten. Mohr et al. (2000) maken een inschatting van de kosten die gedurende het leven gemaakt worden voor doofheid en ernstige slechthorendheid. Zij vinden dat de kosten voor revalidatie en overige zorgkosten (inclusief hulpmiddelen) gerekend over het hele leven hoger zijn voor prelinguaal doven (0-2 jaar) dan voor mensen die later doof of slechthorend zijn geworden. Mohr et al. (2000) gaan echter niet in op het feit dat kinderen van 0-2 jaar een langere verwachte levensduur hebben dan 65jarigen, waardoor de kosten per levensjaar lager uitvallen. Als we uitgaan van kosten per levensjaar, verdwijnen de verschillen in kosten tussen vroeg- en laatdoven. Het enige andere onderzoek naar zorgkosten van mensen met gehoorbeperkingen is een onderzoek uit Australië, CRC (2006). 18 Zij tonen de kosten voor zorg aan mensen met gehoorbeperkingen uitgesplitst naar type zorg, zoals huisarts, poliklinisch ziekenhuisbezoek, medicijngebruik, overige professionals, enzovoorts. De groep overige professionals omvat audiologische hulp en logopedie en lijkt waarschijnlijk het meest op extramurale behandeling. Het blijkt dat binnen deze groep 45 procent van de kosten gemaakt wordt voor kinderen van 0 tot 14 jaar. Opvallend, volgens de onderzoekers, omdat slechts 1 procent van de mensen met gehoorproblemen tot deze groep behoort. Dit sluit aan bij de Nederlandse situatie waar de meeste auditieve beperkten ouderen zijn, maar de extramurale behandeling vooral wordt ingezet bij jonge kinderen. In dit onderzoek is echter niet gecorrigeerd voor achtergrondkenmerken, zoals geslacht of de aanwezigheid van andere aandoeningen die van invloed kunnen zijn op zorggebruik. In Nederland is in 2006 een nationale longitudinale studie naar horen opgezet. 19 Uit onderzoek op basis van deze gegevens onder 18- tot 65-jarigen blijkt dat het totale zorggebruik en de totale zorgkosten van slechthorenden gelijk is aan dat van mensen zonder hoorproblemen als het gaat om niet-hoorgerelateerde zorg. Hierbij is helaas niet specifiek ingezoomd op de groep slechthorenden en dus niet af te leiden of het zorggebruik groter is voor vroegdoven versus laatdoven en mensen met een ernstige gehoorbeperking versus mensen met een matige gehoorbeperking (zie Nachtegaal et al., 2010). Ook een andere recente studie naar gebruik van hoorzorg in de Verenigde Staten onder mensen vanaf 21 jaar is om soortgelijke redenen buiten beschouwing gelaten (Nash et al., 2013). In dit onderzoek naar factoren die van invloed zijn op het laten doen van een gehoortest is niet voldoende gecorrigeerd voor het hebben van een gehoorbeperking. Ouderen Laplante-Lévesque et al. (2011) deden onderzoek naar het gebruik van hulpmiddelen en revalidatiezorg onder 50-plussers met een gehoorbeperking in Australië. De onderzochte groep mensen zocht voor de eerste keer hulp voor hun gehoor. Onder begeleiding van een audioloog konden zij vervolgens kiezen welke zorg zij wilden gebruiken: een hoortoestel, een communicatietraining of geen interventie. Uit deze analyse blijkt dat de ernst van de beperking van invloed is op het zorggebruik: hoe groter de beperking, hoe groter de kans dat mensen een 18 19
Niet gepubliceerd in een peer-reviewed tijdschrift. Zie www.hooronderzoek.nl
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
22
HOOFDSTUK 3
interventie kiezen. Demografische kenmerken zoals leeftijd, geslacht, maar ook opleidingsniveau, sociaal-economische status 20 en huishoudsamenstelling waren niet van invloed op het zorggebruik. Ook de duur van de beperking had geen effect. Het ging hier echter wel om een kleine steekproef (139 personen), waardoor minder snel significante verschillen gevonden zullen worden. Duijvestijn et al. (2003) deden onderzoek onder Nederlandse 55-plussers met een gehoorbeperking, maar zonder hoortoestel. Ze keken of deze mensen hun huisarts hebben bezocht voor hun auditieve beperking en welke factoren daarbij van invloed waren. Ook zij vonden dat leeftijd en geslacht niet van invloed waren op zorggebruik. Ernst van de beperking speelde wel een rol bij de keuze om naar de huisarts te gaan vanwege de auditieve beperking. Hierbij ging het om het subjectieve oordeel: mensen die hun gehoor slechter beoordeelden of aangaven dagelijks last te hebben van hun gehoor, gingen vaker naar de huisarts. Knudsen et al. (2010) hebben een literatuurreview gedaan naar factoren die van invloed zijn op de zorgvraag voor een auditieve beperking. Daaruit blijkt dat ook uit literatuur voor 2000 een ernstigere beperking leidt tot een grotere zorgvraag en dat leeftijd en geslacht geen effect hebben. Gebruik hulpmiddelen door jongeren en ouderen Tot slot is ook gekeken naar het gebruik van hulpmiddelen van mensen met een auditieve beperking, zoals hoortoestellen. In 2010 is onderzoek gedaan naar slechthorendheid en gebruik van hoortoestellen van Nederlanders van 18 jaar of ouder (Van Thiel, 2010). Daaruit blijkt dat ongeveer 46 procent van de slechthorenden een hoortoestel heeft. Andere hoorhulpmiddelen, zoals ringleidingen en telefoonversterkers worden minder vaak gebruikt: slechts 15 procent van de slechthorenden gebruikt een ander hulpmiddel. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat vooral de ernst van de beperking van invloed is op het hebben van een hoortoestel: hoe ernstiger de beperking hoe groter de kans dat men een hoortoestel bezit, zie Gussekloo et al. (2003), Chang et al. (2009), Helvik et al. (2008), Palmer et al. (2009) en Fisher et al. (2010). Leeftijd, geslacht, leefsituatie (alleen of met andere), opleidingsniveau en sociaal-economische status blijken niet of nauwelijks van invloed op hoortoestelgebruik (Gussekloo et al., 2003, Helvik et al., 2008, Knudsen et al., 2010). Alleen Fisher et al. (2010) vinden dat hoger opgeleide ouderen in de VS vaker hoortoestellen gebruiken, de andere onderzoeken vinden geen effect van opleidingsniveau. Deze studies zijn echter allemaal gericht op ouderen. Op basis hiervan kan dus niet geconcludeerd worden dat opleidingsniveau, leeftijd, geslacht en dergelijke geen rol spelen bij hoortoestelgebruik van jongeren en/of volwassenen. Samengevat Over het algemeen wordt in de wetenschappelijke literatuur (bij ouderen) een effect gevonden van de ernst van de gehoorbeperking op het zorggebruik, zie Tabel 3.5. Het effect van type beperking lijkt niet eenduidig, maar dat kan komen doordat verschillende zorgvormen zijn onderzocht. Barnett en Franks (2002) kijken alleen naar het verschil in artsbezoek tussen vroegen laatdoven en vinden dat vroegdoven minder vaak naar de arts gaan. Mohr et al (2000) nemen alle zorgvormen mee (dus ook revalidatiezorg en andere medische kosten) en vinden geen verschil in kosten tussen vroeg- en laatdoven. Het kan zijn dat vroegdoven minder vaak naar een reguliere arts gaan vanwege communicatiedrempels, maar juist vaker een arts bezoeken die gespecialiseerd is in (communicatie met) mensen met auditieve beperkingen. Het effect van leeftijd onder kinderen en/of volwassenen is nauwelijks onderzocht. Leeftijd en andere factoren 20
Sociaal economische status was onderscheiden naar hoog en laag op basis van een middelentoets die de Australische overheid hanteert.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
VOORSPELBAARHEID VAN ZORGGEBRUIK EN ZORGKOSTEN
23
die mogelijk van invloed zijn op zorggebruik, zoals geslacht, opleiding en huishoudsamenstelling, worden vaak wel meegenomen in de analyses maar de resultaten worden niet altijd gepresenteerd. Voor ouderen met een auditieve beperking geldt dat demografische factoren niet van invloed lijken te zijn op zorggebruik (Tabel 3.5). Vooral bij leeftijd en geslacht lijken de resultaten robuust, omdat ze uit meerdere onderzoeken volgen. Onderzoek naar het gebruik van hoortoestellen onder ouderen geeft hetzelfde beeld: alleen ernst van de beperking beïnvloedt gebruik. Tabel 3.5
Overzicht van kenmerken die mogelijk van invloed zijn op zorggebruik en zorgkosten van mensen met een auditieve beperking
Kenmerk
Relatie
Bronnen
Aantal studies
Kinderen en/of volwassenen Leeftijd
Hogere zorgkosten voor 0-14-jarigen (geen correctie voor achtergrondkenmerken)
Type beperking (vroegdoof versus laatdoof)
Relatie niet eenduidig: • Vroegdoven bezoeken minder vaak arts • Vroegdoven hebben soortgelijke zorgkosten als laatdoven
Ernst van de beperking Geen effect
CRC (2006)
1
•
Barnett en Franks (2002)
1
•
Mohr et al. (2000)
1
Kurz et al. (1991)
1
Ouderen Leeftijd
Geen effect
Lavante-Lévesque et al. (2011), Duijvestijn et al. (2003), Knudsen et al. (2010) *
3
Geslacht
Geen effect
Lavante-Lévesque et al. (2011), Duijvestijn et al. (2003), Knudsen et al. (2010) *
3
Opleidingsniveau
Geen effect
Lavante-Lévesque et al. (2011)
1
Sociaal economische status
Geen effect
Lavante-Lévesque et al. (2011)
1
Huishoudsamenstelling Geen effect
Lavante-Lévesque et al. (2011)
1
Duur van de beperking Geen effect
Lavante-Lévesque et al. (2011)
1
Ernst van de beperking Hoe groter de (ervaren) beperking, hoe hoger het zorggebruik
Lavante-Lévesque et al. (2011), Duijvestijn et al. (2003), Knudsen et al. (2010) *
3
*Review/meta-analyse Bron: SEO Economisch Onderzoek
Dit literatuuronderzoek kent enkele beperkingen. Het is belangrijk om te realiseren dat de gevonden studies onderling verschillen. Zo is het onderzochte zorggebruik voor de meeste studies verschillend en andere zorg dan die bij extramurale behandeling geleverd wordt. Eén onderzoek kijkt bijvoorbeeld naar huisartsbezoek vanwege de gehoorbeperking (Duijvestijn et al., 2003), een ander kijkt naar het gebruik van revalidatiezorg (Lavante-Lévesque et al., 2011). Ook de wijze waarop de auditieve beperking wordt gedefinieerd verschilt. Sommige onderzoeken gebruiken audiometrisch onderzoek om de aanwezigheid van een auditieve beperking vast te stellen en anderen stellen vragen, zoals “kunt u gefluister verstaan?”. Doordat auditieve beperkingen relatief weinig voorkomen, zijn de onderzochte studies daarnaast vaak op relatief kleine aantallen gebaseerd.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
24
HOOFDSTUK 3
Visuele beperking In tegenstelling tot de extramurale behandeling van auditief beperkten, maken in Nederland ook veel volwassenen en ouderen gebruik van extramurale behandeling voor visuele beperkingen. In de cliëntprofielen die zijn opgesteld door de VIVIS-instellingen blijkt dat bij de hulpvraag rekening wordt gehouden met de overige functies, externe en persoonlijke factoren. De mate waarin deze van invloed zijn verschilt per profiel zie VIVIS (2013). Verwijzing naar een vorm van revalidatie wordt in Nederland aanbevolen bij een gezichtscherpte van <0.3 en/of een duidelijke hulpvraag waarvoor onvoldoende therapeutische mogelijkheden in de reguliere oogzorg bestaan, zie richtlijn Nederlands Oogheelkundig Gezelschap. Deze literatuurstudie beschrijft literatuur over zorggebruik en/of zorgkosten van mensen met een visuele beperking en/of een sterk verhoogd risico daarop (bijvoorbeeld omdat zij aan macula degeneratie lijden). Er is gekeken naar factoren die van invloed zijn op zorggebruik. 21 Omdat ook volwassenen en ouderen veel gebruikmaken van extramurale behandeling en onderzoek ook vaak gericht is op 30- en 40-plussers, wordt nu geen onderscheid naar kinderen/volwassenen en ouderen gemaakt. In dit geval is een onderscheid naar onderliggende aandoening interessanter. Niet iedereen met een oogaandoening (zoals glaucoom of macula degeneratie) en dus een verhoogd risico op een visuele beperking heeft ook daadwerkelijk een beperking. Ook voor mensen met een visuele beperking geldt dat het onderscheid tussen zorg geleverd onder de Zvw en de AWBZ moeilijk te maken is omdat in het buitenland vaak geen (of een ander) onderscheid wordt gemaakt. Mede doordat beperkt literatuur aanwezig is, kijkt dit onderzoek daarom naar alle geleverde zorg. Mensen met een visuele beperking Chou et al. (2012) onderzochten het bezoek aan oogartsen voor mensen in de VS van 40 jaar of ouder met een visuele beperking. Zij vinden dat het zorggebruik sterk afhangt van achtergrondkenmerken: een lager opleidingsniveau en een lager inkomen leiden tot een lager zorggebruik. Laitinen et al. (2008) analyseerden –onder andere- het gebruik van low vision revalidatie in Finland onder mensen van 30 jaar of ouder met een visuele beperking. Deze revalidatie bestond uit trainingen om patiënten op te leiden, te helpen met oriëntatie en mobiliteit, te helpen met algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) of consultatie met een sociaal werker. Zij vinden dat mensen met een ernstigere visuele beperking vaker gebruikmaken van deze diensten. Daarnaast blijkt dat mensen met verminderde cognitieve capaciteiten minder vaak gebruikmaken. Zij vinden geen effect van leeftijd, geslacht, leefsituatie, inkomen en mobiliteitsproblemen op het gebruik van revalidatiediensten. Ook bij opleidingsniveau vinden zij geen effect, maar dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het opnemen van cognitieve capaciteiten. Mensen met een hoger opleidingsniveau hebben ook grotere cognitieve capaciteiten. In een ander onderzoek in Finland is gekeken naar het laten doen van oogonderzoek onder mensen van 75 jaar of ouder met een visuele beperking, Lupsakko et al. (2003). Zij vonden dat mensen met ADL-beperkingen en mensen met verminderde cognitieve capaciteiten minder vaak hun ogen lieten onderzoeken. Leeftijd, geslacht, leefsituatie en het hebben van een auditieve beperking hadden geen effect op het laten doen van oogonderzoek. Ook in Canada is onderzoek gedaan naar het gebruik van low vision revalidatiediensten, zie Mwilambwe et al. (2009). In dit 21
Bij de factoren is vooral gekeken naar de invloed van ‘harde’ factoren, zoals leeftijd, geslacht, ernst van de beperking, enzovoorts. ‘Zachte’ factoren, zoals motivatie en ervaren druk zijn buiten beschouwing gelaten.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
VOORSPELBAARHEID VAN ZORGGEBRUIK EN ZORGKOSTEN
25
geval werden mensen in de wachtruimte van een oogarts gevraagd of zij gebruik maakten van revalidatiezorg. Alleen ernst van de beperking blijkt van invloed op gebruik van revalidatiediensten. Mensen met een slechter gezichtsvermogen, gebruikten vaker zorg. Leeftijd, geslacht, etniciteit, opleidingsniveau, type aandoening (glaucoom, macula degeneratie, diabetische retinopathie of anders), subjectieve gezondheid en het hebben van depressieve symptomen hebben geen effect op het gebruik. Deze literatuurstudie laat twee onderzoeken naar zorggebruik buiten beschouwing omdat deze studies alleen naar afzonderlijke factoren kijken en niet naar alle factoren tezamen (multivariate analyse), zie Overbury en Wittich (2011) en Lee et al. (2009). In dat geval is niet met zekerheid te zeggen of afzonderlijke factoren, zoals leeftijd, van invloed zijn op zorggebruik. Oudere mensen zullen vaak ernstigere beperkingen hebben en daardoor meer zorg gebruiken. Het is dus belangrijk om leeftijd en ernst van de beperking tegelijkertijd te onderzoeken. Onderzoek naar de zorgkosten van mensen met een visuele beperking is uitgevoerd in de VS (Javitt et al., 2007). Zij kijken naar de totale zorgkosten die gedeclareerd zijn bij Medicare (65plussers) voor mensen met een visuele beperking en maken daarbij onderscheid tussen kosten voor oogzorg (zoals bezoek oogarts, oogoperatie) en overige kosten. Nadat gecorrigeerd is voor leeftijd, geslacht, etniciteit, het hebben van diabetes blijkt dat de jaarlijkse kosten voor oogzorg groter zijn voor met een ernstige beperking, dan mensen met een milde beperking. Blinde mensen hebben echter de laagste zorgkosten. Bij hen worden wel veel hogere niet-oogzorgkosten gemaakt. Dit lijkt logisch. Bij mensen die blind zijn, is behandeling door een oogarts minder zinvol. Mensen met een aandoening met sterk verhoogd risico op visuele beperking Omdat veel visuele beperkingen worden veroorzaakt door aandoeningen, is ook veel onderzoek gedaan naar het gebruik van zorg onder mensen met een aandoening die een sterk verhoogd risico geeft op het verkrijgen van een visuele beperking. In sommige gevallen ervaren deze mensen al een beperking, maar in sommige gevallen ook nog niet. Studies worden alleen meegenomen als zij corrigeren voor de aanwezigheid van een visuele beperking. Anders bestaat het risico op onterechte conclusies, bijvoorbeeld dat leeftijd van invloed lijkt op oogzorggebruik, terwijl dat komt door de aanwezigheid van een visuele beperking. Ouderen hebben immers vaker een visuele beperking. Eén van de belangrijkste veroorzakers van visuele beperkingen is macula degeneratie, een onomkeerbare aandoening waarbij kegeltjes in de gele vlek afsterven. Uit onderzoek in Noord-Ierland onder mensen van 50 jaar en ouder met macula degeneratie blijkt dat mensen met een zwaardere beperking meer zorg gebruiken, zowel formeel als informeel. Daarnaast hing een hoger zorggebruik samen met een hogere leeftijd en huishoudsamenstelling: ouderen en alleenstaande gebruikten meer zorg, zie Ke et al. (2007). Geslacht was niet van invloed. Schmier et al. (2006) deden ook onderzoek naar zorggebruik van mensen met macula degeneratie. Zij keken naar mensen van 18 jaar of ouder in de VS en vroegen of zij gebruik maakten van low vision diensten en/of hulpmiddelen. Na correctie voor achtergrondkenmerken (leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, enz.) vonden ze dat de ernst van de beperking van invloed is op het al dan niet gebruikmaken van zorg en de hoeveelheid gebruikte zorg (in uren). De relatie bleek niet lineair: de gebruikte uren zorg namen sterk toe voor mensen met een ernstige visuele beperking.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
26
HOOFDSTUK 3
Schmier et al. (2006) brachten ook de zorgkosten in kaart. Ook de kosten blijken toe te nemen met de ernst van de beperking. Mensen die rond de grens van een visuele beperking zitten die gehanteerd wordt door de Nederlandse oogartsen hadden jaarlijks rond de $1.200 aan kosten. Mensen met ernstigere beperkingen hadden jaarlijkse kosten van rond de $1.600. Ook Bramley et al. (2008) deden onderzoek naar de zorgkosten in de VS. Dit keer onder 65-jarigen met glaucoom. Kosten betreffen de Medicare kosten voor ziekenhuisbezoek, artsbezoek, revalidatie, enzovoorts. Zij vinden ook dat de kosten stijgen naarmate de beperking ernstiger wordt. De kosten zijn het hoogst voor blinde mensen. Gebruik hulpmiddelen Ongeveer 80 procent van de mensen met een visuele beperking maakt gebruik van visuele hulpmiddelen, zoals loepen, zie NOG richtlijn “Visusstoornissen”. Laitinen et al. (2008) onderzochten factoren die van invloed zijn op het gebruik van hulpmiddelen en vonden dat mensen met een ernstigere beperking vaker een visueel hulpmiddel gebruikten. Mensen in een instelling maakten hiervan minder vaak gebruik. Leeftijd, geslacht, wonen in een stedelijke regio, inkomen, opleidingsniveau, cognitieve capaciteiten en mobiliteit bleken niet van invloed. Samengevat Net als bij auditieve beperkingen blijkt dat de ernst van de visuele beperking sterk van invloed is op zowel het zorggebruik als de zorgkosten. Dit geldt ook voor onderzoeken onder mensen met macula degeneratie en glaucoom. Ook nu blijkt dit een robuust resultaat: verschillende studies tonen deze relatie aan, zie Tabel 3.6. Wat betreft demografische kenmerken, leidt een hogere leeftijd in één studie (onder macula degeneratiepatiënten) tot een hoger zorggebruik. De overige drie studies die over leeftijd rapporteren, vinden geen effect. Deze vier studies vinden allen geen effect van geslacht. Ook dit lijkt dus een robuust resultaat. In de meeste studies (één uitgezonderd) wordt een effect van opleidingsniveau of cognitieve capaciteit gevonden. Over het algemeen geldt: hoe hoger het opleidingsniveau, hoe groter de kans dat men zorg gebruikt. De twee studies die inkomen meenemen geven geen eenduidig beeld. In het ene onderzoek vindt men een positieve relatie, in het andere onderzoek wordt geen relatie gevonden. De leefsituatie onder macula degeneratiepatienten is wel van invloed op het zorggebruik, maar onder mensen met een visuele beperking, ongeacht de oorzaak, niet. Tot slot is etniciteit in één studie onderzocht en bleek er geen effect te zijn. In de onderzoeken wordt op verschillende manieren geprobeerd om gezondheidskenmerken mee te nemen. Eén onderzoek kijkt naar de aanwezigheid van ziektes die een risico vormen op visuele beperkingen (Mwilambwe et al., 2009). Daaruit blijkt niet dat mensen met een bepaalde aandoening meer zorg gebruiken. In deze studie zijn ook subjectieve gezondheid en de aanwezigheid van depressieve symptomen meegenomen. Beiden hadden geen effect. Andere onderzoeken nemen beperkingen in de mobiliteit mee of ADL-beperkingen en auditieve beperkingen. In alle gevallen wordt geen effect op zorggebruik gevonden. Al met al lijkt er behoorlijk wat bewijs te zijn dat leeftijd en geslacht niet van invloed zijn op zorggebruik en opleidingsniveau juist wel.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
VOORSPELBAARHEID VAN ZORGGEBRUIK EN ZORGKOSTEN
Tabel 3.6
27
Overzicht van kenmerken die mogelijk van invloed zijn op zorggebruik en zorgkosten van mensen met een (sterk verhoogd risico op) visuele beperking
Kenmerk
Relatie
Aantal studies
Bronnen
Mensen met een visuele beperking Leeftijd
Geen effect
Laitinen et al. (2008), Lupsakko et al. (2003), Mwilambwe et al. (2009)
3
Geslacht
Geen effect
Laitinen et al. (2008), Lupsakko et al. (2003), Mwilambwe et al. (2009)
3
Leefsituatie
Geen effect
Laitinen et al. (2008), Lupsakko et al. (2003)
2
Etniciteit
Geen effect
Mwilambwe et al. (2009)
1
Opleidingsniveau/ cognitieve capaciteit
•
• Chou et al. (2012), Laitinen et al. (2008), Lupsakko et al. (2003) • Mwilambwe et al. (2009)
3
• Inkomen
Ernst van de beperking
Hoger opleidingsniveau/ cognitieve capaciteit, hoe groter het zorggebruik Geen effect
Niet eenduidig: • Hoe hoger het inkomen, hoe • groter het zorggebruik • Geen effect • • •
Hoe ernstiger de beperking, • hoe groter het zorggebruik Hoe ernstiger de beperking, • hoe hoger de zorgkosten (behalve bij blinden)
Chou et al. (2012),
1 1 1
Laitinen et al. (2008) Laitinen et al. (2008), Mwilambwe et al. (2009) Javitt et al., 2007
3 1
Type beperking (glaucoom, macula degeneratie, etc)
Geen effect
Mwilambwe et al. (2009)
1
Mobiliteitsproblemen
Geen effect
Laitinen et al. (2008)
1
ADL-beperkingen
Geen effect
Lupsakko et al. (2003)
1
Subjectieve gezondheid
Geen effect
Mwilambwe et al. (2009)
1
Auditieve beperking
Geen effect
Lupsakko et al. (2003)
1
Depressie
Geen effect
Mwilambwe et al. (2009)
1
Mensen met een aandoening met sterk verhoogd risico op een visuele beperking Leeftijd
Hoe ouder, hoe groter het zorggebruik
Ke et al. (2007)
1
Geslacht
Geen effect
Ke et al. (2007)
1
Leefsituatie
Alleenstaanden gebruiken meer Ke et al. (2007) zorg
1
Ernst van de beperking
•
2
•
Bron:
Hoe ernstiger de beperking, hoe groter het zorggebruik Hoe ernstiger de beperking, hoe hoger de zorgkosten
• •
Ke et al. (2007), Schmier et al. (2006) Schmier et al. (2006), Bramley et al. (2008)
2
SEO Economisch Onderzoek
Ook bij het literatuuroverzicht voor mensen met een visuele beperking is het belangrijk om te realiseren dat deze studies onderling verschillen. Zo is het onderzochte zorggebruik verschillend. Sommige onderzoeken kijken naar het gebruik van revalidatiezorg, anderen naar bezoeken aan een oogarts of uitgevoerde oogonderzoeken. Ook de wijze waarop de visuele beperking wordt gedefinieerd verschilt. Sommige onderzoeken gebruiken oogtesten om de aanwezigheid van een beperking vast te stellen en anderen stellen vragen, zoals “kunt u de krant lezen?”. Ook de onderzoeksgroepen verschillen omdat de verschillende onderzoeken andere definities van visuele beperking hanteren of omdat sommige onderzoeken gericht zijn op mensen in een bepaalde leeftijdscategorie.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
28
HOOFDSTUK 3
Doofblinden De zorgvraag van doofblinden is essentieel anders dan de zorgvraag van enkelvoudig zintuiglijk gehandicapten. Doofblinden hebben allemaal ondersteuning nodig, vaak levenslang en levensbreed, zie CVZ (2013). Hierbij is gekeken naar mensen die zowel blind als doof zijn (en niet naar mensen die slechtziend en slechthorend zijn). De SIAC-instellingen stellen in hun cliëntenprofielen dat doofblindheid regelmatig voorkomt in combinatie met andere stoornissen. Deze kunnen van algemene en specifieke mentale of fysieke aard zijn, bijvoorbeeld evenwichtsstoornissen of motorische stoornissen, maar ook psychiatrische en/of verstandelijke ontwikkelingsproblematiek. Deze stoornissen zijn van grote invloed zijn op de wijze waarop de hulpvraag beantwoord kan worden. Daarnaast heeft de graad van de zintuiglijke beperking een belangrijke impact. Naast medische problemen spelen ook het geslacht, (culturele) achtergrond en het netwerk een grote rol bij de aanwezigheid en de ernst van beperkingen en participatieproblemen, die samenhangen met de functiestoornissen en dus ook bij de bepaling van de hulpvraag en bij de beantwoording daarvan, SIAC (2013b). Ook de instellingen voor mensen met een visuele beperking behandelen doofblinden. De aard en impact van de visuele en auditieve beperking zijn bepalend voor het in te zetten traject. 22 Vraag naar en gebruik van zorg door doofblinden is nog nauwelijks onderzocht, zie Saunders et al. (2007). In recent onderzoek in Nederland en België naar doofblindheid en het gebruik van hoortoestellen, wordt aangegeven dat doofblinden een grote behoefte hebben aan gespecialiseerde revalidatiezorg (hulpmiddelen en training), zie Vreeken et al. (2013). Over het algemeen gebruiken mensen met een zintuiglijke beperking de andere zintuigen om deze te compenseren. Voor doofblinde mensen is dat een stuk lastiger. Zij kunnen hun gehoorverlies niet compenseren met hun ogen (bijvoorbeeld door lip te lezen) en hun gezichtsverlies niet compenseren met gehoor (bijvoorbeeld door gesproken teksten te luisteren). Vreeken et al. (2013) ondervroegen mensen van 50 jaar of ouder, die stonden ingeschreven bij revalidatiecentra voor visuele beperkingen, naar hun gehoor. Zij vonden dat 35 procent van de mensen met een gehoorbeperking geen gebruikmaakte van hoortoestellen. Het gebruik nam sterk toe met leeftijd en verschillende niet tussen mannen en vrouwen. Het effect van leeftijd wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het feit dat de gehoorbeperking ernstiger is bij ouderen. Wittich et al. (2012) brachten kenmerken in kaart van doofblinden die gebruikmaakten van revalidatiezorg in Canada. Zij vonden dat 70 procent van de gebruikers 65-plus was en 43 procent was ouder dan 85 jaar. Hieruit kan nog niet de conclusie getrokken worden dat leeftijd van invloed is op gebruik omdat niet vergelijken is met doofblinden die geen gebruikmaken van revalidatiezorg. Vanwege het beperkte aantal onderzoeken kan voor doofblindheid geen tabel met relevante kenmerken samengesteld worden.
22
Persoonlijke communicatie VIVIS
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
LITERATUURONDERZOEK EXTRAMURALE BEHANDELING ZINTUIGLIJK GEHANDICAPTEN
29
Literatuur Abou-Gareeb, I., Lewallen, S., Bassett, K. et al. (2001). Gender and blindness: A meta-analysis of population-based prevalence surveys. Ophthalmic Epidemiol 2001;8:39-56. Antonelli, A.R., Bonfioli, F., Garrubba, V. et al: Audiological findings in elderly patients with chronic renal failure. Acta Otolaryngol Suppl 1990;476:54–68. Aran, J.M., Hiel, H., Hayashida, T. (1992). Noise, aminoglycosides, diuretics; in Dancer A, Henderson D, Salvi R, Hamernik R (eds): Noise-Induced Hearing Loss. St Louis, Mosby, pp 188–195. Bailey, R.N., Indian, R.W., Zhang, X. et al. (2006). Visual impairment and eye care among older adults - five States, 2005. MMWR Morb Mortal Wkly Rep;55:1321-5. Barnett, S. & P. Franks (2002), Health Care Utilization and Adults Who Are Deaf: Relationship with Age at Onset of Deafness, Health Services Research, 37, 105-120. Boettcher, F.A., Gratton, M.A., Bancroft, B.R. et al. (1992). Interaction of noise and other agents: recent advances; in Henderson D, Salvi R, Hamernik R (eds): Noise-Induced Hearing Loss. St Louis, Mosby, pp 175–187. Bonder, F. (2012), De noodzaak van expertisebekostiging. Kentalis/Compas. Boss, E.F., Niparko, J.K., Gaskin, D.J. et al. (2011). Socioeconomic disparities for hearingimpaired children in the United States. Laryngoscope, 121(4):860-6. Bramley, T. P. Peeples, J. Walt, et al. (2008), Impact of Vision Loss on Costs and Outcomes in Medicare Beneficiaries With Glaucoma, Archives of Ophthalmology, 126(6), 849-856. Branch, L.G., Horowitz, A., Carr, C. (1989). The Implications for Everyday Life of Incident ReportedVisual Decline Among People Over Age 65 Living in the Community. The Gerontologist 29 (3): 359–65. Brant, L.J., Gordon-Salant, S., Pearson, J.D. et al. (1996). Risk factors related to age-associated hearing loss in speech frequencies. J Am Acad Audiol; 7: 152–160. Campbell, V.A., Crews, J.E., Moriarty, D.G. et al. (1999). Surveillance for Sensory Impairment, Activity Limitation, and Health-Related Quality of Life Among Older Adults—United States, 1993-1997. CDC Surveillance Summaries, Morbidity and Mortality Weekly Report 48 (8): 131–56. Carabellese, C., Appollonio, I., Rozzini, R. et al. (1993). Sensory Impairment and Quality of Life in a Community Elderly Population. Journal of the American Geriatrics Society 41 (4): 401–407.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
30
Cedrone, C., Nucci, C., Scuderi, G. et al. (2006). Prevalence of blindness and low vision in an Italian population: A comparison with other European studies. Eye (Lond);20:661-7. Chang, S.J., Chen, C.J., Lien, C.H. et al. (2006). Hearing loss in workers exposed to toluene and noise. Environ Health Perspect; 114: 1283–1286. Chang, W., H. Tseng, T. Chao et al. (2008). Measurement of hearing aid outcome in the elderly: Comparison between young and old elderly. Otolaryngology-Head and Neck Surgery, 138, 730734. Chen, D. (2004). Young Children Who are Deaf-Blind: Implications for Professionals in Deaf and Hard of Hearing Services. The Volta Review, vol. 104(4) (monograph), 273-284. Chen, Y., Huang, W.G., Zha, D.J. et al. (2007). Aspirin attenuates gentamicin ototoxicity: from the laboratory to the clinic. Hear Res; 226: 178–182. Chia, E.-M., Mitchell, P., Rochtchina, E. et al. (2006). Association Between Vision and Hearing Impairments and Their Combined Effects on Quality of Life. Arch ophthalmol, vol. 124, 1465-1470. Chou, C., L. Barker, J. Crews, et al. (2012), Disparities in Eye Care Utilization Among the United States Adults With Visual Impairment: Findings From the Behavioral Risk Factor Surveillance System 2006-2009, American Journal of Ophthalmology, 154, S45-S52. Clark, K., Sowers, M.R., Wallace, R.B. et al. (1995). Age-related hearing loss and bone mass in a population of rural women aged 60 to 85 years. Ann Epidemiol; 5: 8–14. Congdon, N., B. O’Colmain, C. Klaver et al. (2004), Causes and prevalence of visual impairment among adults in the United States, Arch Ophthalmology, 122(4), 477-485. CRC HEAR/Access Economics (2006). Listen Hear! The economic impact and cost of hearing loss in Australia. Cruickshanks, K.J., Klein, R., Klein, B.E. et al. (1998). Cigarette smoking and hearing loss: the epidemiology of hearing loss study. JAMA;279: 1715–1719. CVZ (2013), Kan de zorg voor zintuiglijk gehandicapten onder de ZVW vallen?, Diemen: CVZ. De Klerk, M., H. Fernee, I. Woittiez et al. (2012), Factsheet Mensen met lichamelijke of verstandelijke beperkingen, Den Haag: SCP. Dammeyer, J. (2010). Prevalence and aetiology of congenitally deafblind people in Denmark. International Journal of Audiology; 49: 76–82
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
LITERATUUR
31
Dana, M.R., Tielsch, J.M., Enger, C. et al. (1990). Visual Impairment in a Rural Appalachian Community: Prevalence and Causes.” Journal of the American Medical Association 264 (18): 2400–2405. Dandona, R., Dandona, L. (2001). Socioeconomic status and blindness. Br J Ophthalmol; 85:1484-8. Danielidis, V., Tsimpiris, N., Balatsouras, D.G. et al (2007). Short-term pathophysiologic changes and histopathologic findings of the auditory pathway after closed head injury, using a rabbit model. Audiol Neurootol; 12: 145–154. De Klerk, M., Fernee, H., Woittiez, I. et al. (2012), Factsheet Mensen met lichamelijke of verstandelijke beperkingen, Den Haag: SCP. DiNuzzo, A.R., Black, S.A., Lichtenstein, M.J. et al. (2001). Prevalence of Functional Blindness,Visual Impairment, and Related Functional Def-icits Among Elderly Mexican Americans. Journal of Gerontology: Medical Sciences 56 (9):M548–51. Drongelen, A.W. van, Peters-Volleberg, G.W.M., Berg Jeths, A. van den (2000). Hoorhulpmiddelen: historische ontwikkelingen en toekomstverwachtingen. RIVM rapport 605910 003. Bilthoven: RIVM. Duijvestijn, J., L. Anteunis, C. Hoek et al. (2003), Help-seeking Behaviour of Hearing-impaired Persons Aged >= 5 Years; Effect of Complaints, Significant Others and Hearing Aid Image, Acta Oto-Laryngologica, 123, 846–850. Elliot, A., C. Chou, X. Zhang et al. (2010), Eye-Care Utilization Among Women Aged ≥40 Years with Eye Diseases, Morbidity and Mortality Weekly Report (MMWR), 59(19), 588-591. Fan, A.Z., Li, Y., Zhang, X. et al. (2012). Alcohol Consumption, Drinking Pattern, and SelfReported Visual Impairment, Ophthalmic Epidemiology, 19(1), 8–15. Feldmann, H. (1987). Sudden hearing loss with delayed onset following head trauma. Acta Otolaryngol; 103: 379–383. Fischer, M., K. Cruickshanks, T. Wiley, et al. (2011), Determinants of Hearing Aid Acquisition in Older Adults, American Journal of Public Health, 101, 1449-1455. Fitzgerald, D.C. (1996). Head trauma: hearing loss and dizziness. J Trauma; 40: 488–496. The Eye Diseases Prevalence Research Group. 2004. “Causes and Prevalence of Visual Impairment Among Adults in the United States.” Archives of Ophthalmology 122:477–85. Fransen, E., N. Lemkens, L. Van Laer et al. (2003), Age-related hearing impairment (ARHI): environmental risk factors and genetic prospects, Experimental Gerontology, 38, 353-359.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
32
Fransen, E., V. Topsakal, J. Hendrickx, et al. (2008), Occupational noise, Smoking, and a High Body Mass Index are Risk Factors for Age-related Hearing Impairment and Moderate Alcohol Consumption is Protective: A European Population-based Multicenter Study, Journal of the Association for Research in Otolaryngology, 9, 264-276. Frick, K.D., Gower, E.W., Kempen, J.H. et al. (2007). Economic impact of visual impairment and blindness in the United States. Arch Ophthalmol;125:544-50. Frisina, S.T., Mapes, F., Kim, S. et al. (2006). Characterization of hearing loss in aged type II diabetics. Hear Res; 211: 103–113. Fuente, A., McPherson, B. (2006). Organic solvents and hearing loss: the challenge for audiology. Int J Audiol; 45: 367–381. Fuente, A., McPherson, B., Munoz, V. et al. (2006). Assessment of central auditory processing in a group of workers exposed to solvents. Acta Otolaryngol; 126: 1188–1194. Fuortes, L.J., Tang, S., Pomrehn, P. et al. (1995). Prospective evaluation of associations between hearing sensitivity and selected cardiovascular risk factors. Am J Ind Med;28:275–280. Gates, G.A., Cobb, J.L., D’Agostino, R.B. et al. (1993). The relation of hearing in the elderly to the presence of cardiovascular disease and cardiovascular risk factors. Arch Otolaryngol Head Neck Surg; 119: 156–161. Gates, G.A., Schmid, P., Kujawa, S.G. et al. (2000). Longitudinal threshold changes in older men with audiometric notches. Hear Res; 141: 220–228. Gommer AM, Poos MJJC (2010). Hoe vaak komen gehoorstoornissen voor? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,
Nationaal Kompas Volksgezondheid\Gezondheidstoestand\Ziekten en aandoeningen\Zenuwstelsel en zintuigen\Gehoorstoornissen Gopinath, B., Flood, V.M., McMahon, C.M. et al. (2010). The Effects of Smoking and Alcohol Consumption on Age-Related Hearing Loss: The Blue Mountains Hearing Study. Ear & hearing, vol. 31, no. 2, 277-282. Gussekloo, J., L. de Bont, M. von Faber et al. (2003). Auditory rehabilitation of older people from the general population—The Leiden 85-plus Study. British Journal of General Practice, 53, 536-540. Hatfield, E. M. (1973). Estimates of Blindness in the United States. Sight-Saving Review 43 (2): 69– 80. Helvik, A. S., S. Wennberg, G. Jacobsen, et al. (2008). Why do some individuals with objectively verified hearing loss reject hearing aids? Audiological Medicine, 6, 141-148.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
LITERATUUR
33
Helzner, E.P., Cauley, J.A., Pratt, S.R. et al. (2005). Hearing sensitivity and bone mineral density in older adults: the Health, Aging and Body Composition Study. Osteoporos Int; 16: 1675–1682. Hoppenbrouwers, K., Guérin, C., Roelants, M. et al. (2011). MP3-spelers, een bedreiging voor het gehoor van jongeren? Kencijfers van de studie JOnG! Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin: Leuven. Horikawa, C., Kodama, S., Tanaka, S. et al.(2013). Diabetes and Risk of Hearing Impairment in Adults: A Meta-Analysis. J Clin Endocrinol Metab, 98 (1):51-58. Horowitz, A., M. Brennan, J. Reinhardt (2005), Prevalence and Risk Factors for Self-Reported Visual Impairment Among Middle-Aged and Older Adults, Research on Aging, 27, 307-326. Itoh, A., Nakashima, T., Arao, H. et al. (2001). Smoking and drinking habits as risk factors for hearing loss in the elderly: epidemiological study of subjects undergoing routine health checks in Aichi, Japan. Public Health; 115: 192–196. Iwai, H., Lee, S., Inaba, M. et al (2001). Prevention of accelerated presbycusis by bone marrow transplantation in senescence-accelerated mice. Bone Marrow Transplant 2001; 28: 323– 328. Iwai, H., Lee, S., Inaba, M. et al (2003). Correlation between accelerated presbycusis and decreased immune functions. Exp Gerontol 2003; 38: 319–325. Iwai, H., Tomoda, K., Sugiura, K. et al (1999). T cells infiltrating from the systemic circulation proliferate in the endolymphatic sac. Ann Otol Rhinol Laryngol 1999; 108: 1146–1150. Javitt, J., Z. Zhou, R. Wilke (2007), Association between Vision Loss and Higher Medical Care Costs in Medicare Beneficiaries. Costs Are Greater for Those with Progressive Vision Loss, Ophthalmology, 114, 238-245. Johnson, A.C., Nylen, P.R. (1995). Effect of industrial solvents on hearing. Occup Med; 10: 623– 640. Katbamna, B., Flamme, G.A. (2008). Acquired Hearing Loss in Adolescents. Pediatr Clin N Am, 55:1391-1402. Ke, M., A. Montgomery, M. Stevenson, et al. (2007), Formal and informal care utilisation amongst elderly persons with visual impairment, British Journal of Ophthalmology, 91, 12791281. Knudsen, L., M. Oberg, C. Nielsen et al. (2010), Factors Influencing Help Seeking, Hearing Aid Uptake, Hearing Aid Use and Satisfaction With Hearing Aids: A Review of the Literature, Trends in Amplification, 14(3), 127-154.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
34
Ko, F., S. Vitale, C. Chou, et al. (2012), Prevalence of Nonrefractive Visual Impairment in US Adults and Associated Risk Factors, 1999-2002 and 2005-2008, Journal of the American Medical Association, 308(22), 2361-2368. Kujawa, S.G., Liberman, M.C. (2006). Acceleration of agerelated hearing loss by early noise exposure: evidence of a misspent youth. J Neurosci; 26: 2115–2123. Kurien, M., Thomas, K., Bhanu, T.S. (1989). Hearing threshold in patients with diabetes mellitus. J Laryngol; 103: 164–168. Kurz, R., C. Haddock, D. Van Winkle et al. (1991), The Effects of Hearing Impairment on Health Services Utilization, Medical Care, 29, 878-889. Laforge, R.G., Spector, W.D., Sternberg, J. (1992). The Relationship of Vision and Hearing Impairment to One-Year Mortality and Functional Decline. Journal of Aging and Health 4 (1): 126–48. Laitinen, A., S. Koskinen, S. Rudanko et al. (2008), Use of Eye Care Services and Need for Assistance in the Visually Impaired, Optometry and Vision Science, 85, 341-349. Laplante-Lévesque, A., Hickson, L., L. Worral (2011), Predictors of rehabilitation intervention decisions in adults with acquired hearing impairment, Journal of Speech, Language, and Hearing Research, Le, T., Keithley, E.M. (2007). Effects of antioxidants on the aging inner ear. Hear Res; 226: 194– 202. Lee, F.S., Matthews, L.J., Mills, J.H. et al. (1998). Analysis of blood chemistry and hearing levels in a sample of older persons. Ear Hear; 19: 180–190. Lee, D., B. La,, S. Arora, et al. (2009), Reported Eye Care Utilization and Health Insurance Status Among US Adults, Archives of Ophthalmology, 127(3), 303-310. Limburg, H. (2007). Epidemiologie van visuele beperkingen en een demografische verkenning. Een studie in opdracht van Stichting InZicht. Grootebroek: Health information services. Limburg, H., Boon, J.M. den, Hogeweg, M., et al. (2005). Vermijdbare slechtziendheid in Nederland: het project ‘Vision 2020 Netherlands’ van de Wereldgezondheidsorganisatie. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde, 149, 577-82. Lin, F.R., Thorpe, R., Gordon-Salant, S. et al. (2011). Hearing Loss Prevalence and Risk Factors Among Older Adults in the United States. J Gerontol A Biol Sci Med Sci. 66A(5):582–590. Liu, J.H., Cheng, C.Y., Chen, S.J. et al. (2001). Visual impairment in a Taiwanese population: Prevalence, causes, and socioeconomic factors. Ophthalmic Epidemiol;8:339-50.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
LITERATUUR
35
Livingston, P.M., McCarty, C.A., Taylor, H.R. (1997). Visual Impairment and Socioeconomic Factors. British Journal of Ophthalmology 81 (7): 574–7. Lupsakko, T., M. Mantyjarvi, H. Kautiainen, et al. (2003), Decrease of functional or cognitive capacity explains the lack of eye examination in visually impaired older persons, Journal of the American Geriatrics Society- Letters to the Editor, 51, 573-574. Lutman, M.E., Spencer, H.S. (1990). Occupational noise and demographic factors in hearing. Acta Otolaryngol Suppl; 476: 74–84. Ma, F., Lee, D.J., Gomez-Marin, O. et al. (2001). Sociodemographic Correlates of Visual Impairment in Hispanic Adults. Journal of Visual Impairment & Blindness 95 (1): 40–5. Mellstrom, D., Rundgren, A., Jagenburg, R. et al. (1982). Tobacco smoking, ageing and health among the elderly: a longitudinal population study of 70-year-old men and an age cohort comparison. Age Ageing;11:45–58. Mills, J.H., Matthews, L.J., Lee, F.S. et al. (1999). Gender-specific effects of drugs on hearing levels of older persons. Ann NY Acad Sci; 884: 381–388. Mohr P., Feldman J.J., Dunbar, J. et al. (2000). The societal costs of severe to profound hearing loss in the United States, International Journal of Technology Assessment in Health Care , 16(4), 1120 – 1135. Morata, T.C., Johnson, A.C., Nylen, P. et al. (2002). Audiometric findings in workers exposed to low levels of styrene and noise. J Occup Environ Med; 44: 806–814. Munoz, B., West, S.K., Rodriquez, J., et al. (2002). Visual Impairment and the Problem of Uncorrected Refractive Error in a Mexican-American Population: Proyecto VER. Investigative Ophthalmology&Visual Science 43 (3): 608–14. Munoz, B., West, S.K., Rubin, G.S. et al. (2000). Causes of Blindness andVisual Impairment in a Population of Older Americans. Archives of Ophthalmology 118 (6): 819–25. Mwilambwe, A., W. Wittich, E. Freeman (2009), Disparities in awareness and use of low-vision Rehabilitation, Canadian Journal of Ophthalmology, 44, 686-691. Nachtegaal, J., M. Heymans, M. Van Tulder et al. (2010), Comparing health care use and related costs between groups with and without hearing impairment, International Journal of Audiology, 49, 881-890. Naeyart, K. M., Grace, G. (1990). Prevalence and Causes of Blindness and Visual Impairment in Canada. Journal of Visual Impairment & Blindness 84 (9): 361–3.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
36
Nash, S., Cruickshanks, K., Huang, G. et al. (2013), Unmet Healthcare Needs: The Beaver Dam Offspring Study, American Journal of Public Health, 103, 1134-1139. Nelson, K..A. (1987). Statistical Brief #35: Visual Impairment Among Elderly Americans: Statistics in Transition. Journal of Visual Impairment & Blindness 81 (7): 331–4. Nelson, K..A., Dimitrova, E. (1993). Severe Visual Impairment in the United States and in Each State, 1990. Journal of Visual Impairment & Blindness 87 (3): 80–5. Nomura, K., Nakao, M., Morimoto, T. (2005). Effect of smoking on hearing loss: quality assessment and meta-analysis. Prev Med; 40: 138–144. Overbury, O. en W. Wittich (2011), Barriers to Low Vision Rehabilitation: The Montreal Barriers Study, Investigative Ophthalmology & Visual Science, 52, 8933-8938. Owen, C.G., Fletcher, A.E., Donoghue, M. et al. (2003). How big is the burden of visual loss caused by age related macular degeneration in the United Kingdom? Br J Ophthalmol, 87:312-317. Palmer C., H. Solodar, W. Hurley et al. (2009), Self-perception of hearing ability as a strong predictor of hearing aid purchase, Journal of the Academy of Rehabilitative Audiology , 20, 341 – 347. Perruccio, A.V., Badley, E.M., Trope, G.E. (2010). A Canadian population-based study of vision problems: assessing the significance of socioeconomic status. Can J ophthalmol, vol. 45, no. 5, 477-483. Pekkarinen, J. (1995). Noise, impulse noise, other physical factors: combined effects on hearing. Occup. Med. 10, 545–559. Poortinga, W. (2007) The prevalence and clustering of four major lifestyle risk factors in an English adult population. Prev Med; 44: 124–128. Picciotti, P., Torsello, A., Wolf, F.I. et al. (2004). Age-dependent modifications of expression level of VEGF and its receptors in the inner ear. Exp Gerontol 2004; 39: 1253–1258. Purchase-Helzner, E.L., Cauley, J.A., Faulkner, K.A. et al. (2004). Hearing sensitivity and the risk of incident falls and fracture in older women: the study of osteoporotic fractures. Ann Epidemiol; 14: 311–318. Rahi, J.S., Cumberland, P.M., Peckham, C.S. (2009). Visual function in workingage adults: Early life influences and associations with health and social outcomes. Ophthalmology;116:1866-71.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
LITERATUUR
37
Rahmani, B., Tielsch, J.M., Katz, J. et al.. (1996). The Cause-Specific Prevalence of Visual Impairment in an Urban Population: The Baltimore Eye Survey. Ophthalmology 103 (11): 1721–6. Raina, P., Wong, M., Dukeshire, S. et al. (2000). Prevalence, Risk Factors and Self-Reported Medical Causes of Seeing and Hearing- Related Disabilities Among Older Adults. Canadian Journal on Aging 19 (2): 260–78. Rodriquez, J., Sanchez, R., Munoz, B. (2002). Causes of Blindness and Visual Impairment in a Population-Based Sample of U.S. Hispanics. Ophthalmology 109 (4): 737–43. Rosenhall, U., Sixt, E., Sundh, V. et al. (1993). Svanborg A: Correlations between presbyacusis and extrinsic noxious factors. Audiology; 32: 234–243. Rubin, G.S.., Bandeen-Roche, K., Prasad-Rao, P. et al. (1994). Visual Impairment and Disability in Older Adults. Optometry and Visual Science 71 (12): 750–60. Rubin, G.S.., West, S.K., Munoz, B. et al. (1997). AComprehensive Assessment of Visual Impairment in a Population of Older Americans: The SEE Study. Investigative Ophthalmology & Visual Science 38 (3): 557–68. Ryskulova, A., Turczyn, K., Makuc, D.M. et al. (2008). Self-reported age-related eye diseases and visual impairment in the United States: Results of the 2002 national health interview survey. Am J Public Health;98:454-61. Rybak, L.P. (1992). Hearing: the effect of chemicals. Otolaryngol Head Neck Surg; 106: 677–686. Saaddine, J.B., Narayan, K.M., Engelgau, M.M. et al. (1999). Prevalence of Self-Rated Visual Impairment Among Adults With Diabetes. American Journal of Public Health 89 (8): 1200– 1205. Salive, M.E., Guralnik, J., Christen, W. (1992). Functional Blindness and Visual Impairment in Older Adults From Three Communities. Ophthalmology 99 (12): 1840–7. Salive, M.E., Guralnik, J., Glynn, R.J. (1994). Association of Visual Impairment With Mobility and Physical Function. Journal of the American Geriatrics Society 42 (3): 287–92. Schmier, J., M. Halpern, D. Covert, et al. (2006), Impact of visual impairment on use of caregiving by individuals with age-related macular degeneration, RETINA, The Journal of Retinal and Vitreous Diseases, 26, 1056-1062. Schneck, M.E., Lott, L.A., Haegerstrom-Portnoy, G. et al. (2011). Association between hearing and vision impairments in older adults. Ophthalmic Physiol Opt 2012, 32, 45–52. doi: 10.1111/j.1475-1313.2011.00876.x
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
38
Seidman, M.D., Khan, M.J., Bai, U. et al (2000): Biologic activity of mitochondrial metabolites on aging and age-related hearing loss. Am J Otol; 21: 161–167. Selimoglu, E. (2007). Aminoglycoside-induced ototoxicity. Curr Pharm Des; 13: 119–126. SIAC (2013a), Data-analyse auditief en/of communicatief, Samenwerkende Instellingen Auditieve Communicatieve Sector. SIAC (2013b), Cliëntprofielen- en productenboek auditief en/of communicatief, Samenwerkende Instellingen Auditieve Communicatieve Sector. Sixt, E., Rosenhall, U. (1997). Presbyacusis related to socioeconomic factors and state of health. Scand Audiol; 26: 133–140. Sliwinska-Kowalska, M., Zamyslowska-Szmytke, E., Szymczak, W. et al. (2004). Effects of coexposure to noise and mixture of organic solvents on hearing in dockyard workers. J Occup Environ Med; 46: 30–38. Sommer, A., Tielsch, J.M., Ketz, J. et al. (1991). Racial Differences in the Cause Specific Prevalence of Blindness in East Baltimore. New England Journal of Medicine 325 (20): 1412– 7. Stang, A, Jöckel, K.H. (2003). Visual disturbances in a population-based survey of 6962 subjects: The German national health examination survey 1998. Eur J Public Health;13:202-9. Stypulkowski, P.H. (1990). Mechanisms of salicylate ototoxicity. Hear Res; 46: 113–145. Tielsch, J.M., Sommer, A., Witt, K. et al. (1990). Blindness and Visual Impairment in an American Urban Population: The Baltimore Eye Survey.” Archives of Ophthalmology 108 (2): 286–90. Tielsch, J.M., Sommer, A., Katz, J. et al. (1991). Socioeconomic Status and Visual Impairment Among Urban Americans. Archives of Ophthalmology 109 (5): 1840–7. Torre, P. 3rd, Cruickshanks, K.J., Klein, B.E. et al. (2005). The association between cardiovascular disease and cochlear function in older adults. J Speech Lang Hear Res; 48: 473–481. Torre, P. 3rd, Mattison, J.A., Fowler, C.G. et al. (2004). Assessment of auditory function in rhesus monkeys (Macaca mulatta): effects of age and calorie restriction. Neurobiol Aging; 25: 945–954. Ulldemolins, A., V. Lansingh, L. Valencia et al. (2012), Social inequalities in blindness and visual impairment: A review of social determinants, Indian Journal of Ophthalmology, 60(5), 368-375. Vaal, J., Schippers, A. (2007). Prevalentie van doofblindheid in Nederland. NIZW.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
LITERATUUR
39
Van Eyken, E., G. Van Camp, L. Van Laer, (2007), The complexity of age-related hearing impairment: contributing environmental and genetic factors, Audiology & Neurology, 12, 345-358. Van Thiel, L. (2010), Gehoor Nederland 2010, Amsterdam: TNS NIPO. Varma, R., Chung, J., Foong, A.W. et al. (2010). Four-year incidence and progression of visual impairment in Latinos: The Los Angeles Latino Eye Study. Am J Ophthalmol;149:713-27. VIVIS (2013), Van sectorrapportage naar bekostiging, Vereniging van Instellingen voor mensen met een Visuele beperking. West, S.K., Munoz, B., Rubin, G.S. et al. (1997). Functional and Visual Impairment in a Population-Based Study of Older Adults: The SEE Project.” Investigative Ophthalmology & Visual Science 38 (1): 72–82. West, S.K., Gildengorin, G., Haegerstrom-Portnoy, G. et al. (2002). Is Vision Function Related to Physical Functional Ability in Older Adults? Journal of the American Geriatrics Society 50 (1): 136–45. Willott, J.F., Erway, L.C., Archer, J.R. et al. (1995). Genetics of age-related hearing loss in mice. 2. Strain differences and effects of caloric restriction on cochlear pathology and evoked response thresholds. Hear Res; 88: 143–155. Wilson, C.J., Rust, G., Levine, R. et al. (2008). Disparities in vision impairment Among adults in the United States. Ethn Dis;18 (Suppl 2):S242-6. Zhan, W., Cruickshanks, K.J., Klein, B.E.K. et al. (2011). Modifiable determinants of hearing impairment in adults. Preventive medicine, 53, 338-342.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK
LITERATUURONDERZOEK EXTRAMURALE BEHANDELING ZINTUIGLIJK GEHANDICAPTEN
Bijlage A
41
Zoekstrategie
Er is gezocht naar internationale en nationale literatuur over determinanten van zintuiglijke beperkingen en kenmerken van mensen met een zintuiglijke beperking die zorg gebruiken. Hierbij is gebruik gemaakt van de digitale bibliotheek van de UvA, die toegang geeft tot een breed scala aan wetenschappelijke tijdschriften en artikelen. Ook is gezocht in Pubmed, een databases voor medische literatuur, en met behulp van Google scholar. Daarnaast zijn ook de referentielijsten van relevante artikelen doorgenomen. De volgende zoektermen zijn in het Nederlands gebruikt: • Determinanten, kenmerken, risicofactoren, prevalentie • Visuele beperking, slechtzienden, blinden • Auditieve beperking, slechthorenden, doven • Doofblind • Zorggebruik, gebruik oog(heelkundige)zorg, gebruik hoorzorg • Revalidatie, gebruik hulpmiddelen • Zorgkosten, zorguitgaven In het Engels gaat het om de volgende zoektermen: • Determinants, characteristics, risk factors, prevalence • Vision/visual impairment, low vision, blindness, partially sighted, sensory impairment • Hearing impairment, hearing loss, hard-of-hearing, deaf • Deafblind, dual sensory loss, dual sensory impairment • Care utiliz(s)ation, use of care, eye care, hearing care, health services • Rehabilitation (services), low vision aids • Costs, expenditure Het onderzoek beperkt zich tot literatuur over Westerse landen (Europa, VS, Australië, GrootBrittanië, enz.), omdat die resultaten beter vergelijkbaar zijn met de Nederlandse situatie. Er is gekeken naar zo recent mogelijke literatuur.
SEO ECONOMISCH ONDERZOEK