“LIEVER LUI DAN MOE ?!”
“LIEVER LUI DAN MOE ?!” Beroepsopdracht van: Marianne Bulthuis & Michiel Smit Hogeschool van Amsterdam Instituut Fysiotherapie VU Amsterdam, jan 2004
Inhoudsopgave
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD ABSTRACT INLEIDING METHODE -Onderzoeksopzet - Onderzoeksdeelnemers - Meetgegevens - Fysiek gemeten waarden - Vragenlijst en aanmeldingsformulier - Definities - Statistische analyse RESULTATEN - Opgegeven lengte en gewicht - Fysiek gemeten waarden - Body Mass Index - Bloeddruk - Vetpercentage - Middel-heupomtrek - Aantal variabelen te hoog - Activiteit op het werk -Activiteit buiten het werk - Aantonen van verbanden DISCUSSIE CONCLUSIE KENNISGEVING SAMENVATTING LITERATUUR
-2-
pag. 2 pag. 3 pag. 4 pag. 4 pag. 6 pag. 6 pag. 6 pag. 6 pag. 6 pag. 7 pag. 7 pag. 8 pag. 8 pag. 8 pag. 8 pag. 9 pag. 9 pag. 10 pag. 10 pag. 11 pag. 12 pag. 12 pag. 13 pag. 16 pag. 17 pag. 18 pag. 18 pag. 19
VOORWOORD Voor onze beroepsopdracht hebben we een paar maanden meegelopen met het Foodsteps-onderzoek aan de VU bij het wetenschappelijk onderzoeksinstituut EMGO. In deze tijd hebben wij veel geleerd over het organiseren en uitvoeren van een wetenschappelijk onderzoek. Daarbij hebben we geleerd om wetenschappelijke literatuur te gebruiken voor het onderbouwen van een studie of eindproduct (zoals deze Beroepsopdracht). Dit alles hebben wij niet kunnen bereiken zonder de hulp en begeleiding van onze opdrachtgever Luuk Engbers en zijn onderzoeksassistent Bregje van der Wal die ons geholpen hebben om de resultaten te verwerken en een conclusie te trekken uit de gegevens. Hiervoor onze dank. We kunnen wel stellen dat het een zeer gezellige tijd is geweest en dat we nog regelmatig op bezoek komen om polshoogte te komen nemen. Maar ook op school hebben wij hulp en begeleiding gehad, deze werd door Cia Kesselaar geregeld. Hoewel we niet veel contact hadden konden wij toch altijd terecht voor eventuele problemen (vooral in het begin) met het participeren in een wetenschappelijk onderzoek. Het commentaar en de hulp waren altijd direct wat wij erg op prijs stelden zodat wij effectief en functioneel te werk konden gaan. Zodoende waren wij altijd ruim van te voren klaar met onze producten. Daarom willen wij graag Cia Kesselaar bedanken voor haar begeleiding. Bedankt voor de prettige tijd en de gezellige (lange) dagen Marianne Bulthuis Michiel Smit
-3-
“Wat is de gemiddelde BMI van de werknemers van het provinciehuis (ZH) en het gemeentehuis (DH) in Den Haag in vergelijking met de gemiddelde BMI van Nederlanders (met een minimum leeftijd van 20 jaar)?” Bulthuis M1, Smit M1 1
Fysiotherapiestudenten Hogeschool van Amsterdam i.s.m. EMGO-instituut VU MC
ABSTRACT Purpose: The purpose of this study was to determine if seated office workers have more body mass, then the average people in the Netherlands, all above 20 years of age. Furthermore the quantity and quality of physical activity was recorded and put against fat percentage and risk of hypertension and other chronic diseases (like Cardio Vascular Diseases). Methods: All subjects were measured (height, weight, bloodpressure, waist/hip-ratio, and fatpercentage) and each received a questionnaire with questions about physical activity at home and at work. 640 subjects were measured and received a questionnaire. 37 subjects were excluded because the questionnaire wasn’t returned or were returned incomplete. Results: All conclusions were taken from 603 subjects (342 men - 261 women) with the average age of 45 years old. 9,0% of all research-subjects had a higher BMI than de average people in the Netherlands. 33,6% of the men and 17,8% of the women were experiencing hypertension. The biggest correlations were found between BMI and fatpercentage (r = 0,44 & p ≤ 0,001) and between BMI and bloodpressure systolic (r = 0,36 & p ≤ 0,001) and diastolic (r = 0,34 & p ≤ 0,001). The greatest difference between men and women seems to be a too high waist/hip-ratio (14,3% vs. 69,0%). Discussion: The increase in BMI isn’t caused by the lack of physical activity at home. A too high BMI is probably caused by lack of physical activity at work. The results didn’t show that hypertension, high fatpercentage or high waist/hip-ratio is caused by overweight. Conclusion: The average seated office worker has a greater BMI than the average people in the Netherlands, caused by too little (heavy) physical activity at work. Too high BMI, hypertension and a too high waist/hip-ratio is associated with high chance of becoming overweight and obese. Significant differences were found between men and women. Keywords: physical activity, work, body mass, obesity, hypertension, fat, cross-sectional
INLEIDING Overgewicht is een groeiend wereldwijd gezondheidsprobleem. 1 Het aantal mensen met overgewicht neemt in Nederland steeds meer toe. 1,2,3,4 Tussen 1991 en 2000 is het percentage mensen met overgewicht gestegen van 35,1% naar 44,1%. 5 De prevalentie van overgewicht onder de Nederlandse bevolking is drastisch aan het toenemen en uit schattingen blijkt dat het einde van deze stijging, de komende jaren, nog niet in zicht is. 6 De afgelopen decennia is het eetpatroon van de Nederlandse bevolking veranderd. De inname van de hoeveelheid calorieën is gelijk gebleven, of zelfs gestegen (o.a. door stijgende welvaart). 7,8,9,10,11,12 Vooral de inname van vetten is drastisch gestegen, dit terwijl het verbruik van energie enorm gedaald is. In 1992 bleek het percentage vet-inname bij de Nederlandse bevolking 37% i.p.v. de aanbevolen 30-35%. Sindsdien is dit percentage alleen maar gestegen. 13
-4-
Het hebben van overgewicht is een overbodige belasting voor het lichaam. Zo heeft overgewicht een belangrijke rol in het veroorzaken van een aantal chronische ziekten: hypertensie, diabetes mellitus (type 2), verhoogd cholesterol, hart- en vaatziekten (= Cardio Vascular Diseases), ademhalingsproblemen, gewrichtsaandoeningen en verschillende typen kanker (o.a. dikke- en dunne darmkanker). 3,7,8,11,14,15,16,17, Het is daarom belangrijk dat overgewicht grondig en zo vroeg mogelijk wordt aangepakt. Het bestrijden van de oorzaken en gevolgen van overgewicht kost de Nederlandse regering en instanties rond de 505,4 miljoen Euro per jaar. 18 Overgewicht is een belangrijk probleem in de werkende sector. Het risico op arbeidsongeschiktheid bij mensen met overgewicht is 1,5 tot 2 keer hoger dan bij mensen zonder overgewicht. 19 Omdat de meeste volwassenen ongeveer de helft van de tijd dat ze wakker zijn doorbrengen op de werkplek, wordt aan de werkplek unieke mogelijkheden toegeschreven om een gezonde leefstijl te beïnvloeden en te stimuleren. 2,3,8,15,20 Wereldwijd is de welvaart toegenomen, gaat de technologische ontwikkeling met sprongen vooruit en treedt er automatisering in privé- en werksituatie op. De noodzaak tot bewegen tijdens het werk en om in het levensonderhoud te voorzien, is sterk afgenomen. 15,16,20,21 Daar tegenover staat dat er naast het werk over het algemeen meer gesport wordt dan vroeger. Uit onderzoek is gebleken dat met name bij mannen de hoeveelheid lichamelijk zware inspanning per dag samenhangt met de leefstijl: hoe inspannender de (werk)dag, hoe inactiever de leefstijl. 1 In dit artikel wordt juist het tegenovergestelde verondersteld. “Hoe inactiever op het werk, hoe actiever buiten het werk.” Werknemers met een zittend beroep bewegen weinig en zijn inactief tijdens werktijd (in 1996 zaten 3.2 miljoen werknemers stil op hun werk), 17 daarnaast is er vaak sprake van een ongezond eetgedrag, veroorzaakt door een hoge werkdruk en het feit dat er makkelijk ongezonde snacks te verkrijgen zijn. Meer dan 50% van de maaltijden die worden aangeboden in bedrijfsrestaurants bevatten producten met een hoog vetgehalte en bijna geen groenten. 13 De gehele Nederlandse bevolking wordt gemiddeld zwaarder. “Als dit zo is, kan men dan verwachten dat ambtenaren (gemiddeld) zwaarder zijn ?” Naast de andere genoemde punten, waar onderzoek naar gedaan zal worden, wordt ook de gemiddelde mate van activiteit vergeleken van de populatie ambtenaren in deze studie en de gemiddelde Nederlander. Verder wordt onderzocht of er verbanden zijn tussen: het hebben van overgewicht en een te hoge bloeddruk, tussen de hoeveelheid lichamelijke activiteit en een te hoog vetpercentage (ook met een normaal gewicht = BMI < 25,0). Tevens wordt onderzocht of er verschillen zijn tussen de opgegeven en fysiek gemeten waarden van lengte en gewicht. Tenslotte wordt bij alle verbanden gekeken of ze geslachtsafhankelijk zijn. Het doel van het onderzoek was om vast te stellen of de gemiddelde BMI van de werknemers van het provinciehuis (Zuid-Holland) en het gemeentehuis van Den Haag hoger ligt dan de gemiddelde BMI van Nederlanders (met een minimum leeftijd van 20 jaar) door deze waarden met elkaar te vergelijken.
-5-
METHODE Onderzoeksopzet Het onderzoek is opgezet in de vorm van een cross-sectioneel onderzoek, waarbij fysiek gemeten gegevens van 603 deelnemers worden beschreven. Er wordt gekeken naar verschillen tussen mannen en vrouwen en er worden verbanden aangetoond. In totaal hebben 640 deelnemers een lichamelijk onderzoek ondergaan, waarna elke deelnemer thuis een vragenlijst heeft ontvangen, ingevuld en opgestuurd. Bij 37 deelnemers ontbraken gegevens uit de vragenlijsten (of ze werden niet geretourneerd) en deze mensen zijn daardoor uit het onderzoek gevallen. Geen enkele deelnemer had lichamelijke en/of psychische beperkingen. Het onderzoek vindt plaats in het kader van het Foodsteps onderzoek, waarbij gebruik gemaakt wordt van ‘life-style’ aanpassingen op de werkplek. Er wordt onderzocht wat het effect is van veranderingen in het gebouw en de kantine op lichamelijke activiteiten en het eetpatroon. Onderzoeksdeelnemers Alle deelnemers aan dit onderzoek zijn werkzaam in 2 vergelijkbare bedrijven in Den Haag, het provinciehuis (ZH) en het gemeentehuis (DH), waarvan ruim 1000 mensen hebben gereageerd. Inclusie criterium was hierbij een contract voor minimaal 18 uur en/of 3 dagen per week. Exclusie criteria hierbij waren het niet kunnen traplopen en/of verrichten van lichamelijke inspanning zonder gebruik van hulpmiddelen (onder hulpmiddel wordt hier verstaan: het gebruik van rolstoel, elleboogskrukken, etc.) Het aantal deelnemers waaruit de conclusie is getrokken bestaat uit 603 (waarvan 342 mannen en 261 vrouwen (resp. 56,7% 43,3%)). Meetgegevens Bij dit onderzoek is gebruikt gemaakt van fysiek gemeten waarden: lengte, gewicht, middelomtrek, heupomtrek, bloeddruk en het vetpercentage (d.m.v. 4 huidplooien *zie “Fysiek gemeten waarden”). Tevens is gebruik gemaakt van een door het Extra Muraal Geneeskundig Onderzoek (EMGO) opgestelde vragenlijst. * Het aanmeldingsformulier van de deelnemers is gebruikt om een indruk te krijgen van de populatie, en voor een aantal algemene gegevens rondom lengte, gewicht en activiteit. *
Samensmelting van verschillende gevalideerde vragenlijsten: SQUASH (Short QUestionnaire to ASses Health)23, FFQ (Short Food Frequency Questionnaire)24,25 en “Attitude, social influence en self-efficacy” (ASE-model)26,27.
Fysiek gemeten waarden - Lengte (meter): gemeten zonder schoeisel (merk: Seca 206). - Gewicht (kilogram): gemeten in ondergoed (digitale weegschaal merk: Seca 888).
-6-
-
Middel- en heupomtrek (centimeter): Middelomtrek t.h.v. navel (gestandaardiseerd), heupomtrek t.h.v. trochanter major van het bovenbeen (gestandaardiseerd) (merk: Seca 200) Bloeddruk (mm/Hg) elektronische meting aan de linker bovenarm (gestandaardiseerd) (merk: Omron). 4 Huidplooien (millimeter): meting aan de linker lichaamszijde van 4 huidplooien (bicepsplooi, tricepsplooi, subscapulairplooi en supra-iliacaalplooi) (merk: Harpender). Alle resultaten zijn 2 keer gemeten waarna het gemiddelde genoteerd werd. 7,8,11,16
-
Vragenlijst en aanmeldingsformulier Voor het Foodsteps-onderzoek is een vragenlijst opgesteld. Deze vragenlijst is primair gericht op eetgewoonten en lichamelijke activiteit. Voor dit onderzoek zijn een aantal vragen uit de SQUASH-vragenlijst 19 gebruikt: aantal werkuren per dag, aantal zituren per dag, frequentie van sporten of (zwaar) lichamelijke activiteit, soort hoofdsport*, intensiteit hoofdsport en duur van de hoofdsport *
Onder hoofdsport wordt verstaan: de sport die iemand het meeste aantal uren per week beoefend, en waarbij daarnaast de hoogste intensiteit is opgegeven, waarbij het aantal uren belangrijker is dan de intensiteit).
Definities Body Mass Index (BMI) of Quetelet-index.
De BMI wordt uitgerekend als gewicht / lengte * lengte (formulevorm: kg / (lengte in m)2). Hierin worden 4 groepen onderscheiden. BMI < 23 = normaal, BMI 23,0-24,9 is = licht overgewicht (nog normaal), BMI 25,0-29,9 is overgewicht, BMI ≥ 30,0 = vetzucht/obesitas. 5,7,8,10,11,12,15,21,28 Bloeddruk.
De bloeddruk bestaat uit systolische en diastolische druk. Men spreekt van verhoogde bloeddruk als er een regelmatige verhoging geconstateerd wordt: systolisch ≥ 140 mm/Hg en diastolisch ≥ 90 mm/Hg. Indien een van beiden niet constant verhoogd is, is er geen sprake van verhoogde bloeddruk. 4,8,10,14,15,16,28 Middel/heup-ratio.
Om vast te stellen of er een verhoogde kans is op hart- en vaatziekten (CVD) wordt gebruik gemaakt van de omtrek. Andere aandoeningen zijn: diabetes mellitus (type 2), hoge bloeddruk, osteoporose en verschillende soorten kanker. In formulevorm: middelomtrek / heupomtrek = middel/heup-ratio. Er is wel een verhoogd risico indien deze ratio bij mannen ≥1,00 is en bij vrouwen ≥0,80 is. 3,8,12,15
Leeftijdscategorie.
De leeftijdscategorieën zijn in blokken van 10 jaar. De leeftijd van de deelnemers is berekend op 31-12-2003. < 30jr 30jr -39jr 40jr - 49jr 50jr - 59jr ≥ 60jr.
-7-
Vetpercentage.
Aan de hand van de 4 huidplooien kan met gebruikmaking van de tabel van “Durnin en Womersley” 29 het vetpercentage afgelezen worden (= afhankelijk van aantal mm, leeftijd en geslacht). De berekende vetpercentages van de deelnemers zijn als ‘te hoog’ beoordeeld als deze percentages hoger waren dan door de richtlijnen zijn aangegeven (afhankelijk van geslacht en leeftijd). Statistische analyse Voor het verwerken en analyseren van de onderzoeksgegevens is gebruik gemaakt van het statistiekprogramma SPSS 11.0 en de daarbij horende handboeken. 30,31 Voor het vinden van correlaties is de 'Spearman's correlation'-test gebruikt (r). Ook is gebruik gemaakt van de paired sample t-test.
RESULTATEN Opgegeven lengte en gewicht De fysiek gemeten waarden van lengte en gewicht zijn vergeleken met de waarden die de deelnemers zelf hebben opgegeven in de enquête (zie tabel 1). Hieruit blijkt dat: - het gemiddelde verschil in opgegeven en gemeten gewicht is -0,90 kg (p ≤ 0,001). Dit wil zeggen dat iedere deelnemer zijn lichaamsgewicht gemiddeld 0,90 kg lichter schatte dan het in werkelijkheid bleek te zijn. 17 % van de deelnemers (mannen + vrouwen) schatte zijn lichaamsgewicht ≥ 3 kg lichter dan gemeten. - het gemiddelde verschil in opgegeven en gemeten lengte is +0,4 cm (p ≤ 0,001). Dit wil zeggen dat iedere deelnemer zijn lichaamslengte gemiddeld 0,4 cm langer schatte dan het in werkelijkheid bleek te zijn. Tabel 1: Verschil tussen opgegeven en gemeten waarden
Gemiddeld opgegeven gewicht (in kg.) Gemiddeld fysiek gemeten gewicht (in kg.) Gemiddeld opgegeven lengte (in m.) Gemiddeld fysiek gemeten lengte (in m.)
Totaal 78,24 (sd. 13,18)
Mannen 84,99 (sd. 11,24)
Vrouwen 69,40 (sd. 9,90)
79,14 (sd. 13,69)
85,81 (sd. 11,81)
70,39 (sd. 10,75)
1,759 (sd. 0,97)
1,820 (sd. 0,069)
1,681 (sd. 0,068)
1,756 (sd. 0,097)
1,815 (sd. 0,07)
1,677 (sd. 0,068)
Fysiek gemeten waarden De mannen uit het onderzoek blijken 0,6% langer en 5,4% zwaarder dan de gemiddelde Nederlandse man. De vrouwen uit het onderzoek blijken slechts 0,01% langer te zijn en 0,1% zwaarder dan de gemiddelde Nederlandse vrouw (zie tabel 2). -8-
Tabel 2: Fysiek gemeten waarden alle deelnemers
ONDERZOEK
CBS
DATA Lengte (in m) Gewicht (in kg) Leeftijd (jr) Lengte (in m) Gewicht (in kg)
MAN 1,82 85,8 47,2 1,80 81,4
SD 0,07 11,8 8,65
VROUW 1,68 70,4 42,0 1,68 70,3
SD 0,07 10,75 9,23
Als men de gemiddelde BMI in Nederland (CBS-2000)5 vergeleken wordt met de deelnemers in Den Haag met overgewicht (BMI ≥ 25), blijkt dat er bij de deelnemers van het onderzoek 9% meer mensen zijn met overgewicht. Het grootste deel van dit verschil (tussen het CBS en het onderzoek) wordt veroorzaakt doordat er bij de mannen (met BMI ≥25,0) een verschil is van 11,8% (nl. tussen 59,1% en 47,9%). Ook in de andere cellen is er een hogere BMI te vinden t.o.v. de gemiddelde Nederlander (zie tabel 3). Tabel 3: BMI % van alle deelnemers
Deelnemers met (incl. BMI ≥ 30) BMI ≥ 25 Onderzoek CBS Deelnemers met BMI ≥ 30 Onderzoek CBS
Totaal
Mannen
Vrouwen
53,1 % 44,1 %
59,1 % 47,9 %
45,2 % 40,4 %
Totaal
Mannen
Vrouwen
9,6 % 9,4 %
8,8 % 8,6 %
10,7 % 10,2%
Body Mass Index Bij een BMI van < 25,0 is er niet tot nauwelijks een verschil te zien tussen mannen en vrouwen. Zodra de overgewichtgrens bereikt wordt zijn er zeer duidelijke verschillen. Bij de mannen met een BMI ≥ 25,0 is het verschil in percentage tussen het onderzoek en het CBS 11,2%. Bij de vrouwen is dit verschil slechts 4,8%. Bij een BMI ≥30,0 is het verschil bij mannen lager dan de vrouwen (resp. 0,2% - 0,5%) (zie tabel 3). Bloeddruk Van alle deelnemers blijkt in totaal 73,3% (n = 442) een normale bloeddruk te hebben. 26,7% (n = 161)van de deelnemers heeft een verhoogde bloeddruk (systolische druk ≥140 en mm/Hg diastolische druk ≥ 90 mm/Hg). Als de cijfers voor mannen en vrouwen apart vergeleken worden, dan blijkt dat de verhoudingen anders liggen. Bij de mannen heeft 33,6 % (n = 115) een verhoogde bloeddruk tegenover 17,6 % (n = 46) bij de vrouwen (zie figuur 1+2).
-9-
Verhoogde bloeddruk
Verhoogde bloeddruk
17,6%
33,6%
Normale bloeddruk 66,4%
Normale bloeddruk 82,4%
Figuur 1: Vrouwen verhoogde bloeddruk
Figuur 2: Mannen verhoogde bloeddruk
Vetpercentage Het vetpercentage is verdeeld in 2 categorieën: niet te hoog vetpercentage en te hoog vetpercentage. Voor het totaal geldt dat 13,4 % (n = 81) in de categorie niet te hoog vetpercentage valt, en 86,6% (n = 522) in de categorie te hoog vetpercentage. Deze percentages blijven nagenoeg gelijk als het totaal gesplitst wordt in mannen en vrouwen: 12,9% (n = 44) van de mannen en 14,2% (n = 37) van de vrouwen heeft een normaal (niet te hoog) vetpercentage, 87,1% (n = 298) van de mannen en 85,8% (n = 224) van de vrouwen hebben een te hoog vetpercentage (zie figuur 3).
Niet te hoog vet% 13,4%
Te hoog vet% 86,6%
Figuur 3: Te hoog vetpercentage
Middel/heup-omtrek De middel/heup-ratio is verdeeld in 2 categorieën: een verhoogde kans op CVD (maar ook diabetes mellitus (type 2), hoge bloeddruk, osteoporose en verschillende soorten kanker) en geen verhoogde kans op CVD. Voor het totaal geldt dat 62% (n = 374) in de categorie “geen verhoogde kans” valt, en 38 % (n = 229) in de categorie van de wel “Verhoogde kans op CVD”. Uit het vergelijken van percentages tussen mannen en vrouwen blijkt dat er bij de vrouwen een veel groter percentage “een verhoogde kans op CVD” heeft, 69 % (n = 180) bij de vrouwen tegenover 14,3 % (n = 49) bij de mannen (figuur 4+5). - 10 -
Verhoogde kans CVD
14,3% Geen verhoogde kans 31,0%
Verhoogde kans CVD 69,0%
Geen verhoogde kans
85,7%
Figuur 4: Mannen verhoogde kans CVD
Figuur 5: Vrouwen verhoogde kans CVD
Aantal variabelen te hoog In het diagram hiernaast is af te lezen hoeveel procent van de deelnemers in welke categorie valt hoeveel variabelen te hoog zijn. De categorie-indelingen zijn gebaseerd op het aantal variabelen dat hoger ligt dan de maximale waarde (van de richtlijn), per variabele. Het maximum aantal categorieën dat te hoog kan zijn is drie, omdat er hierbij naar 3 variabelen is gekeken: de hoogte van de bloeddruk, de middel/heup-ratio en het vetpercentage. Het gaat bij het aantal variabelen niet altijd om dezelfde variabelen; er is alleen gekeken naar het aantal variabelen dat te hoog is. Over het algemeen vallen de deelnemers in de categorie “2 variabelen te hoog” (44,3%, n = 267). De meeste mannen vallen in de categorie “1 variabele te hoog” (48,8% van de mannen, n = 167). De vrouwen juist in de categorie “2 variabelen te hoog” (55,6 % van de vrouwen, n = 145) (zie figuur 6).
3 variabelen te hoog
8,3%
0 variabelen te hoog
9,6%
2 variabelen te hoog
44,3%
1 variabele te hoog
37,8%
Figuur 6: aantal variabelen te hoog
- 11 -
Activiteit op het werk Uit de enquête blijkt dat 98,5% (n = 594) van de werknemers vaak tot altijd zit op de werkplek. Slechts 1,5% (n = 9) zit soms tijdens het werk. (zie figuur 7 + tabel 4). Altijd 28,9%
Soms
Tabel 4: Hoe vaak zit u per dag ?
1,5%
Vaak 69,7%
Figuur 7: Hoe vaak zit u per dag ?
Soms
Frequentie 9
Procent 1,5
Vaak
420
69,7
Altijd
174
28,9
Total
603
100,0
Tabel ter verduidelijking van figuur 7
Activiteiten buiten het werk Van de Nederlandse werkende beroepsbevolking blijk 79% soms of vaak (minimaal 2 keer per maand) aan lichamelijke activiteit te doen. Het gevonden percentage van 79,1% bij de deelnemers van ons onderzoek is nagenoeg gelijk aan het landelijk gemiddelde. 20,9% sport zelden of nooit ( < 2 keer per maand) (zie tabel 5). Als de activiteit bij mannen en vrouwen met elkaar vergeleken wordt, dan zijn de frequenties en aantallen van de verschillende sporten zo goed als gelijk, echter is het percentage vrouwen dat nooit sport iets groter dan het percentage mannen (resp. vrouwen 31,8%, mannen 29,8%). Er worden 34 verschillende sporten als hoofdsport genoemd. Bij de mannen is de verscheidenheid aan hoofdsporten groter (32 verschillende sporten), dan bij de vrouwen (23 verschillende sporten). Fitness / bedrijfsfitness is de sport die zowel bij de mannen, als bij de vrouwen, het meest beoefend wordt (totaal 25,9 %, mannen 24,3 %, vrouwen 28,0 %). Daarnaast worden hardlopen (bij de mannen 10,2 %) en aerobics (bij de vrouwen 6,5 %) naar verhouding veel als hoofdsport beoefend. Tabel 5: Activiteit buiten het werk om van alle deelnemers
Hoe vaak voert u zwaar lichamelijk activiteit uit Nooit
Frequentie
Procent
70
11,6
Cumulatief Percentage 11,6
< 2 per maand
56
9,3
26,0
2 - 3 keer / mnd
87
14,4
35,3
1 keer per week
170
28,2
63,5
Meerdere keren / wk
220
36,5
100,0
- 12 -
Van het totaal heeft 30,7 % (n = 185) van de deelnemers aangegeven geen sport te beoefenen. Dit percentage blijft nagenoeg gelijk als de groep verdeeld wordt naar geslacht (zie tabel 5). Aantonen van verbanden De relatie tussen Vetpercentage en Bloeddruk (systol. + diastol.)
Tussen de bloeddruk en het vetpercentage zijn minimale positieve correlaties gevonden. Tussen zowel diastolische als systolische bloeddruk en het vetpercentage zit een licht positief verband (r = 0,18 & p ≤ 0,001). Als gekeken wordt naar de verschillen tussen man en vrouw dan is er bij de diastolische druk geen verschil (r = 0,18 & p ≤ 0,001), bij de systolische druk is er een groter verschil: mannen r = 0,20 & p ≤ 0,001 en vrouwen r = 0,17 & p ≤ 0,006. De relatie tussen Vetpercentage en de mate van Sportbeoefening
Tussen sportbeoefening en vetpercentage is geen significant verband aan te tonen. Er is nauwelijks te spreken van een klein negatief verband. Wat betekent: hoe hoger het vetpercentage, hoe minder lichamelijke inspanning). (r = -0,13 & p ≤ 0,002). In de categorie ‘te hoog vetpercentage’ sporten naar verhouding minder mensen dan in de categorie ‘niet te hoog vetpercentage’. De relatie tussen Activiteit op het werk en Activiteit buiten het werk
Als naar de leefstijl gekeken wordt aan de hand van hoe vaak mensen sporten (actief / inactief), blijkt er geen verband aanwezig tussen het zitten op het werk (Zit-activiteit) en de hoeveelheid “Activiteiten buiten het werk om”. Van de groep mensen die vaak tot altijd zitten tijdens het werk sport: 15,7% nooit, 9,6% < 2 keer per maand, 11,9% 2-3 keer per maand, 27,2% 1 keer per week en 34,5% meerdere keren per week. Voor deze groep geldt niet: hoe inspannender de werkdag, hoe inactiever de leefstijl (zie tabel 6). Tabel 6: Relatie tussen activiteit op het werk en buit het werk
Activiteiten buiten het werk om Nooit
< 2 per maand
2 - 3 keer p/m
1 keer per week
Zitactiviteit op het werk Soms
Vaak
Altijd
% Activiteiten waarbij u moest zweten?
2,4%
52,40%
45,2%
% van het totaal
0,4%
8,4%
7,3%
% Activiteiten waarbij u moest zweten?
0,0%
68,0%
32,0%
% van het totaal
0,0%
6,5%
3,1%
% Activiteiten waarbij u moest zweten?
3,1%
62,5%
34,3%
% van het totaal
0,4%
7,7%
4,2%
% Activiteiten waarbij u moest zweten?
0,0%
67,6%
32,4%
% van het totaal
0,0%
18,4%
8,8%
- 13 -
Meerdere keren p/w
% Activiteiten waarbij u moest zweten?
1,1%
73,6%
25,3%
% van het totaal
0,4%
25,7%
8,8%
De relatie tussen Middel/heup-ratio en de BMI
Tussen BMI en middel/heup-ratio is een verband gevonden van 0,48 (r = 0,48 & p ≤ 0,001). Bij de mannen is het verband veel groter (r = 0,60 & p ≤ 0,001) dan bij de vrouwen (r = 0,35 & p ≤ 0,001) (zie figuur 8). Dit wil zeggen hoe hoger het de BMI, hoe groter het percentage mensen dat een verhoogde middel/heup-ratio heeft. De relatie tussen Vetpercentage en de BMI
Tussen BMI en vetpercentage zit een positief verband (r = 0,44 & p ≤ 0,001). Hoe hoger de BMI, hoe groter het percentage mensen met een te hoog vetpercentage (zie figuur 9). 50
80
40
60
30
40
Niet te hoog
20
Prorcent
Wat is het BMI
Categorie vet% 20
10 ,7
,8
,9
1,0
1,1
1,2
1,3
vetpercentage Te hoog
0
vetpercentage
< 23,0
25,0-29,99 23,0-24,99
Middel / heup ratio
> 30,0
BMI catagorie
Figuur 8: Mideel/heup-ratio t.o.v. BMI bij mannen
Figuur 9: Vetpercentage verdeeld per BMIgroep
De relatie tussen Bloeddruk en de BMI
Als BMI met te hoge bloeddruk vergeleken wordt (systol ≥140, diastol ≥90) blijkt er een kleiner verschil (r = 0,26 & p ≤ 0,001). Dit komt doordat niet iedereen met een te hoge systolisch druk ook per se een te hoge diastolische druk heeft, en omgekeerd. Tussen BMI en systolische bloeddruk zit een positief verband (r = 0,36 & p ≤ 0,001) (zie figuur 10). Dit betekent: hoe hoger de BMI, hoe hoger het percentage mensen met verhoogde systolische druk (zie figuur 11).
- 14 -
50
60
50 40
40
30
30
Systol. bloeddruk Wat is het BMI
20 t/m 140 mm/Hg
Procent
20
10 80
100
120
140
160
180
200
systolische druk
10
boven 140 mm/Hg systolische druk
0 < 23,0
220
25,0-29,99 23,0-24,99
Systolische bloeddruk in mm/Hg
> 30,0
BMI catagorie
Figuur 10: Systolische bloeddruk t.o.v. BMI
Figuur 11: Systolische bloeddruk verdeelt per BMIgroep
Tussen BMI en diastolische bloeddruk zit een positief verband (r = 0,34 & p ≤ 0,001) (figuur 12). Dit betekent: hoe hoger de BMI, hoe hoger het percentage mensen met verhoogde diastolische druk (zie diagram 10). 50
60
50 40
40
30
30
Diastol. bloeddruk t/m 90 mm/Hg 20
10 40
60
80
100
120
diastolische druk
10
Procent
Wat is het BMI
20
boven 90 mm/Hg 0
diastolische druk < 23,0
140
25,0-29,99 23,0-24,99
Diastolische bloeddruk in mm/Hg Figuur 12: Diastolische bloeddruk t.o.v. BMI
> 30,0
BMI catagorie Figuur 13: Diastolische bloeddruk verdeelt per BMIgroep
- 15 -
DISCUSSIE Het doel van het onderzoek was om de gemiddelde BMI van de werknemers van het provinciehuis (ZH) en het gemeentehuis (DH) in Den Haag te vergelijken met de gemiddelde BMI van Nederlanders (met een minimum leeftijd van 20 jaar of ouder) Uit het onderzoek blijkt dat er bij de deelnemers 9,0% meer mensen zijn met overgewicht dan de gemiddelde Nederlander. Dit is te verklaren uit verschillende oorzaken. • Van grote invloed op de BMI is het gebrek aan (zware) lichamelijke activiteit op de werkplek. 98,5% van de deelnemers geeft aan vaak tot altijd op het werk te zitten. Uit de literatuur blijkt dat 51% van de ondervraagde werknemers aangeeft vaak lang achtereen in het werk te moeten zitten 2,6. Vaak bieden de werkomstandigheden geen andere mogelijkheden. • Op het gebied van “activiteit buiten het werk om” sport de gemiddelde ambtenaar net zo veel als de gemiddelde Nederlander. Dus aan lichamelijke activiteit buiten het werk om ligt het niet. Hieruit kan geconcludeerd worden dat een in-actieve werkdag niet per se leidt tot een actieve leefstijl. • Indien de gemiddelde deelnemer vergeleken wordt met de gemiddelde Nederlander blijken de mannelijke deelnemers langer en zwaarder te zijn. Verschil tussen de vrouwelijke deelnemers en het CBS is minimaal. Het verschil in BMI wordt dus niet veroorzaakt door een verschil in lengte tussen de deelnemers en de gegevens van het CBS. • 1 op de 4 deelnemers blijkt een verhoogde bloeddruk te hebben. Dit is een groot verschil met de landelijke cijfers, aangezien 1 op de 5 Nederlanders een verhoogde bloeddruk heeft 5. Dit verschil zou verband kunnen houden met het feit dat een groter deel van de onderzoekspopulatie een verhoogde BMI heeft. 3,4,7,8,9,15,28 • 86,6 % van de deelnemers van het onderzoek bleek een te hoog vetpercentage te hebben. Uit het onderzoek blijkt dat er een significant verband is tussen vetpercentage en BMI. Aangezien een groot aantal van de deelnemers heeft een (te) hoge BMI, en dus een (te) hoog vetpercentage, wat leidt tot verschillende chronische aandoeningen, bijv. diabetes mellitus (type 2). 1,7,12,21. Een extra mogelijkheid voor (te) hoge BMI (niet in het onderzoek): het eetpatroon. Als er weinig lichamelijk activiteit is, maar het eetpatroon niet veranderd, zal er sprake zijn van een positieve energiebalans. Hierdoor zou overgewicht kunnen ontstaan. In ons onderzoek zijn meerdere verbanden aangetoond tussen BMI en middel/heup-ratio, BMI en vetpercentage en BMI en bloeddruk. • Een hoge middel/heup-ratio zorgt voor een verhoogde kans op o.a. CVD. (zie “methode”) Een toenemende BMI leidt tot een toenemende middel/heup-ratio en dus een verhoogde kans op o.a. CVD. • Een hogere BMI leidt tot een groter percentage deelnemers met een te hoog vetpercentage. - 16 -
•
Tussen BMI en hoge bloeddruk is een kleine, maar significante correlatie gevonden. Dit wil zeggen: hoe hoger het BMI, hoe groter de kans op een verhoogde bloeddruk.
Er zijn duidelijke verschillen gevonden tussen de mannen en vrouwen in de onderzoekspopulatie. • Op het gebied van bloeddruk blijkt uit het onderzoek dat 1 op de 3 mannen een verhoogde bloeddruk heeft tegenover 1 op de 6 vrouwen. Uit de cijfers van het RIVM blijkt dat 1 op de 4 mannen en 1 op de 5 vrouwen een verhoogde bloeddruk heeft.4 In het gedane onderzoek liggen de percentages bij de mannen hoger, bij de vrouwen lager. • Op het gebied van middel/heup-ratio blijkt dat 14,3% van de mannen een te grote ratio heeft, bij de vrouwen geldt dit voor 69,0% (!). Dit is bijna 5 keer zo veel. Onder onze deelnemers blijkt dit percentage bijna 2,5 keer zo groot te zijn als bij het onderzoek van de Hartstichting. 10 Omdat de meeste volwassenen ongeveer de helft van hun wakkere tijd doorbrengen op de werkplek 2,3,8,15,21 wordt aan de werkplek een unieke mogelijkheid toegeschreven om een gezonde leefstijl te beïnvloeden en te stimuleren. Het Foodsteps-onderzoek is gericht op ‘life-style’-aanpassingen op de werkplek. Er wordt onderzocht wat het effect is van aanpassing van de omgeving, zodat de werknemer meer gemotiveerd wordt om lichamelijk activiteit uit te voeren op de werkplek. Ook wordt hierbij gekeken naar het eetpatroon van de zittende werknemer. Een interessante vervolgstudie zou gericht kunnen zijn op het al dan niet preventief adviseren van werknemers over het in vorm houden van je lichaam op de werkplek.
CONCLUSIE Uit het onderzoek blijkt dat de gemiddelde ambtenaar uit het provinciehuis (ZH) en stadhuis (DH) een hogere BMI heeft dan de gemiddelde Nederlander. Dit wordt mogelijk veroorzaakt door een te kort aan (zware) lichamelijke activiteit op het werk. De hoeveelheid lichamelijke activiteit buiten het werk om even hoog als de gemiddelde Nederlander. Er blijkt geen verband tussen in-actief op het werk zijn en actief buiten het werk. Verder zijn te hoge BMI, te hoge bloeddruk en te grote middel/heup-ratio belangrijke kenmerken van overgewicht. In elk aspect van de verdere kenmerken van overgewicht hebben de deelnemers hogere waarden dan volgens de richtlijnen van gezondheidsinstellingen aanbevolen wordt. Hierin zijn significante verschillen gevonden tussen man en vrouw. Regelmatig in-actief zijn op de werkplek leidt tot overgewicht (daarbij wordt de voeding buiten beschouwing gelaten).
- 17 -
KENNISGEVING Graag willen wij bedanken Luuk Engbers en Bregje van de Wal van het EMGOinstituut voor het gebruik van hun gegevens vanuit het Foodsteps-onderzoek. Ook willen wij bedanken Rob Andeweg en Martin v/d Esch bij het gebruik en uitleg van statistiekprogramma SPSS. En tot slot Cia Kesselaar voor de begeleiding en supervisie van ons project (Hogeschool van Amsterdam, Tafelbergweg).
www.foodsteps.nl
Hogeschool van Amsterdam
SAMENVATTING Doel: Het doel van het onderzoek was om vast te stellen of de gemiddelde BMI van de werknemers van het provinciehuis (Zuid-Holland) en het gemeentehuis van Den Haag hoger ligt dan de gemiddelde BMI van Nederlanders (met een minimum leeftijd van 20 jaar) door deze waarden met elkaar te vergelijken. Daarnaast is gekeken naar het verband tussen de kwantiteit en kwaliteit van lichamelijke activiteit, vetpercentage, risico op hoge bloeddruk (hypertensie) en andere chronische ziekten (zoals hart- en vaatziekten). Methode: Alle deelnemers werden onderzocht (lichaamslengte, -gewicht, bloeddruk, middelheup-ratio en vetpercentage) en kregen een vragenlijst met vragen over lichamelijke activiteiten thuis en op het werk. In het totaal zijn 640 deelnemers onderzocht en ontvingen een vragenlijst. 37 deelnemers werden uit het onderzocht gehaald wegens het niet (of incompleet) retourneren van de vragenlijst. Resultaten: Voor het onderzoek zijn de gegevens van 603 deelnemers gebruikt (342 mannen – 261 vrouwen) met een gemiddelde leeftijd van 45 jaar. 9,0% van alle deelnemers had een hogere BMI dan de gemiddelde Nederlander. Bij 33,6% van de mannen en 17,8% van de vrouwen werd hypertensie gemeten. De grootste correlaties werden gevonden tussen BMI – vetpercentage (r = 0,44 p ≤ 0,001) , tussen BMI – systolisch bloeddruk (r = 0,36 & p ≤ 0,001) en tussen BMI – diastolische bloeddruk (r = 0,34 & p ≤ 0,001). Het grootste verschil tussen man en vrouw was de te grote middelheup-ratio (14,3% vs. 69,0%). Discussie: Het toegenomen BMI wordt niet veroorzaak door gebrek aan lichamelijke activiteit thuis. Waarschijnlijk ligt de oorzaak bij het uitoefenen van te weinig lichamelijke activiteit op het werk. Uit het onderzoek blijkt niet dat hypertensie, te hoog vetpercentage of te grote middelheup-ratio veroorzaakt worden door overgewicht.
- 18 -
Conclusie: De gemiddelde zittende ambtenaar heeft een groter BMI dan de gemiddelde Nederlander, waarschijnlijk veroorzaakt door te weinig (zware) lichamelijke activiteit op het werk. Een te hoge BMI, hypertensie en te grote middelheup-ratio staan in verband met een verhoogde kans op overgewicht of vetzucht. Hierbij zijn significante verschillen gevonden tussen mannen en vrouwen.
LITERATUURLIJST Onze opdrachtgever beschikt over alle literatuur gebruikt in het onderzoek “Foodsteps”. Deze literatuur zullen wij gaan testen aan de hand van een criterialijst uit “Hoe vind ik het?”.32 1
Backx, F.J.G., Swinkels, H., Bol, E. “Hoe lichamelijk (in)actief zijn Nederlandse volwassenen in hun vrije tijd” Maandbericht gezondheid statistiek, vol. 13(3), p 4-16, 1994 2 Lourijsen, E., Wortel, E. “Toekomst voor leefstijlprogramma’s op de werkplek ?“ Arbeidsomstandigheden, vol. 70(1), p 7-12, 1994 3 Seidell, J. “Lichamelijke (in)activiteit” Uit: Peeters, P.H.M., Bijnen, F.C.H., e.a. “Volksgezondheid toekomstverkenning. De Gezondheidstoestand van de Nederlandse bevolking in de periode 1950 - 2010” SDU uitgeverij, Den Haag, p 585 - 589, 1993 4 RIJKSINSTITUUT voor VOLKSGEZONDHEID en MILIEUHYGIENE = www.RIVM.nl http://www.rivm.nl/vtv/data/kompas/determinanten/endogeen/bloeddruk/bloeddruk_kort.htm
5
CENTRAAL BUREAU van STATISTIEK = www.CBS.nl Æ kerncijfers Æ gezondheid Æ lichaamslengte en overgewicht ( http://statline.cbs.nl/StatWeb/Table.asp?STB=G1&LA=nl&DM=SLNL&PA=7068gi&D1= 69-71,91-93,113-115&D2=(l-9)-l&HDR=T )
6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
Seidell, J. “Lichaamsgewicht” Uit: Maas, I.A.M / Gijsen, R. / Lobbezoo, I.E. / Poos, M.J.J.C. “Volksgezondheid toekomstverkenning. De Gezondheidstoestand : Een actualisering” Maarsen: Elsevier/ De Tijdstroom, p 654 - 661, 1997 Sowers, J.R. “Obesity as a cardiovascular risk factor” Am. Journal of Medicine, vol. 115 (8A), p 37 - 41, dec 2003 Berns, M.P.H. “Over gewicht en hart- en vaatziekten” Hartstichting, juni 1995 Smulders, P.G.W. “De gezondheid van werkenden en niet-werkenden.” Uit: Smulders, P.G.W. e.a. ”Arbeid en Gezondheid: risicofactoren” Lemma, Utrecht, p 239 - 250, 1995 HARTSTICHTING = www.hartstichting.nl World Health Organization “Obesity: Preventing and managing the global epidemic” WHO Technical Report Series #894, Geneva, p 41 - 84, 2000 Lindström, M. e.a. “Increasing prevalence of overweight, obesity and physical inactivity: 2 population based studies in 1986 and in 1994” European Journal of Public Health, vol. 13(4), p 306-312, dec 2003 Anoniem “Je werkt zoals je eet” Werk en welzijn, vol. 2, p 4-8, 2000 Arnett, D.K., e.a. “Fifteen-year trends in cardiovascular risk factors (1980-1982 through 1995-1997): The Minnesota Heart survey” American Journal of Epidemiology, vol. 156, p 929 - 935, 200222 Fransson, E.I.M. e.a. “Leisure time, occupational household physical activity, and risk factors for cardiovascular disease in working men and women: the WOLF-study” Scandinavian Journal of Public Health, vol. 31, p 324-333, 2003 Janssen, I. e.a. “Body Mass Index, Waist Circumference and health risk: evidence in support of current national institutes of health guidelines” Arch International Medicine, vol. 162, p 2074 - 2079, okt 2002 Zuidhof, A. Hildebrandt, V. “Aanpak fysieke belasting vergt meer dan alleen een goede werkplek” Arbeidsomstandigheden, p 32-34, 1998 U.S. Surgeon General. Physical activity and health; a report of the surgeon general. Atlanta GA: US Department of Health and Human Services, CDC, National Center for Disease Control and Prevention, USA, 1996
- 19 -
19 RIJKSINSTITUUT voor VOLKSGEZONDHEID en MILIEUHYGIENE = www.RIVM.nl ( http://www.rivm.nl/vtv/data/kompas/preventie/prevdeterminant/prevlicheigen/prevlichaams gewicht/prevlichaamsgewicht_kosten.htm)
20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33
Visscher TLS, Seidell JC. The public health impact of obesity. Ann Rev Public Health.;22: 355-357, 2001. Norman, A., e.a. “Total physical activity in relation to age, body mass, health and other factors in a cohort of Swedish men” Int. Journal of Obesity Related Metabolism Disorder, vol. 26(5), p 670-675, mei 2002 Barengo, N.C. e.a. “Twenty-five-year trends in physical activity of 30-59 y old populations in eastern Finland” Med. Science sports and exercise, vol. 34(8), p 13021307, aug 2002 Wendel-Vos, M. “Short Questionnaire to Asses Health (SQUASH) enhancing physical activity” In press, 2003 Assema P. van, Brug J., Ronda G., e.a. “A short dutch questionnaire to measure fruit ans vegetable intake: relative validity among adults and adolescents” Nut. Health, vol. 16(2), p 85-106, 2002 Assema P. van, Brug J., Ronda G., e.a. “The relative validity off a short Dutch questionnaire as means to rank adults and adolescents” Journal of Human Nutrition ans Dietetics, vol. 14, p 377-390, 2001 Kok G., Vries H. de, Mudde A., Strecher V.J. “Planned health education and the role of self-efficacy: Dutch research” Healt Education Research, vol. 6, p 231-238, 1991 Vries H. de, Dijkstra M. Kuhlman P. “Self-efficacy: the third factor besides attitude and subjective norm as a predictor of behavioral intentions” Health Education Research, vol. 3, p 273-282, 1988 Hu, G., Barengo, C. e.a. “Relationship of physical activity and Body Mass Index to the risk of hypertension: A prospective study in Finland” Hypertension, vol. 43, p 25 - 30, jan 2004 www.foodsteps.nl Æ deelnemers info Æ vetpercentage Baarde, B., De Goede, M. “Basisboek statistiek met SPSS” Groningen, Stenfert Kroese, maart 2003 Huizingh, E. “Inleiding SPSS 9.0 Windows en Data Entry” Academic Service, Schoonhoven, 1999 Aufdemkampe, G. e.a. ”Hoe vind ik het ?” Houten/Diegem Bohn Stafleu Van Loghum, 2000 CENTRAAL BUREAU van STATISTIEK = www.CBS.nl Æ kerncijfers Æ leefsituatie Æ sport, hobby, cultuur ( http://statline.cbs.nl/StatWeb/Table.asp?STB=T&LA=nl&DM=SLNL&PA=60029ned&D1= 0-23,30-33&D2=a&D3=a&HDR=G2&LYR=G1:0&TT=2 )
34 35
Houtman, I. e.a. “Evaluatie van monitorstudie naar stress en lichamelijke belasting” VUGA uitgeverij Den Haag, april 1995 Pate, R.R. / Pratt, M. / Blair, S. e.a. “Physical activity and public health. A recommendation from the Centers For Disease Control and Prevention and the American College of Sports Medicine” JAMA; 271: p 402 - 407, 1995
- 20 -