Liedertafel Heerensocieteit Boerengilde Venray anno 1990
G
1.
ildebroeders maakt plezieren ‘Met muziek vroeg en de laat Iaat ons nu de jaarfeest vieren Van de maagd Cecilia Refr. Zingt speelt ter ere van dees maged La sol fa mi re ut Fa sol la Cecilia
Spant nu bas, keel en violen, Speelt op citer, harp en fluit! Maakt van vreugde kapriolen t’eren van dees weerde bruid! Refr. Komt de liefde te vermind’ren, Laat ons maar standvastig staan: Genen nijd en kan ons hind’ren, Onze gild’ zal nooit vergaan! Refr. 2. ooi mien daörp in de peel Nie wiet van de maas ien ‘t land van d’n haas lit mien daörp, wor ik altied an daenk. Mit zien veld en zien wei, mit zien schaöp ien de hei. Rooi, gij ziet mij ‘t duurste geschaenk!
R
Rooi, mien daörp ien de Piel, ik halt van ow mit hart en mit ziel. Ien os Rooi zie ik tuus, ien de Pïël stöt mien. huus. Pïël en Rooi zien bij mij noemer iën! En waor ik ok zie, ow vergaet ik toch nie, naörges viend ik zo’n rust as bij ow. Gen daörp is zo moi as mien daörp mien goed Rooi dorrum zie ik’t liefste bij ow! 3. omt vrienden in het ronde Minnaars van ene stiel ik zal u gaan verkonden Hoe ik door “t slijperswiel De kost verdien voor vrouw en kind 1
K
Schoon blootgesteld aan weer en wind refrein: Terlïerelom, terla! Van linksom, rechtsom draait mijne steen Door het roeren van mijn been jujujujujujujuju De smid die moet hard werken Gestadig voor het vier Hij durft hem niet versterken Met ene kan goed bier Terwijl ik ga op mijn gemak Soms ook wel met een lege zak. Refr.
De schoenpik, stijf gezeten Op enen pikkelstoel Zou kaas en droog brood eten Maar als ik nood gevoel Dan slijp ik tot de avond toe en zo heb ik nooit arremoe. Refr. 4. e uil die op de peerboom zat. De uil die op de peerboom zat En boven zijn hoofd daar zat een kat Van simmedomdeine van farilonla! En boven zijn hoofd daar zat een kat. De uil vivat! De uil vivat!
Ze tapten hem vijf onsen bloed, ‘t Is jammer dat hij sterven moet. Van simmedondeine van farilonla! ‘t Is jammer dat hij sterven moet. De uil vivat! De uil vivat! De koster met zijn droeve stem, De koster met zijn droeve stem, Die zong van “Do-mi-ne Re-qui-em” Van simmedondeine van farilonla! Die zong van “do-mi-ne Re-qui-em” De uil vivat! De uil vivat! 5 hermenieke van Bergeijk ‘t Hermenieke van Bergeijk Dë spulde toch zo sjeik En ze hebben saam geklonken Ze hebben saam gedronken
t
Refrein Van ‘t gerstebier van Kyrie Gerstebier van Kyrie Gerstebier van Kyrie eleison
Schoon lieveken sta op, en uwen mei is hier. ‘k Een sta er toch voorwaar voor uw schone mei niet op. Of en zal er mijn venster niet ontsluiten. Uw mei die komt te laat; Plant vrij hem op de straat. Schoon lieveke, plant uwen mei daarbuiten.” 7. l die willen te kaapren varen Moeten mannen met baarden zijn
A
refrein Jan, Pier, Tjores en Corneel Die hebben baarden, die hebben baarden Jan, Pier, Tjores en Corneel Die hebben baarden, zij varen mee Al die ranzige tweebak lusten Moeten mannen met baarden zijn Refr.
D
De pastoor van Bergeijk Die is er toch zo rijk En alsie komt te sterven Drinkt heel Bergeijk van d’erven. Refrein
Al die met ons de walrus killen Moeten mannen met baarden zijn Refr.
De uil die daar zijn pootje brak, De uil die daar zijn pootje brak, Ze staken hem in een blauwe zak. Van simmedondeine van farilonla! Ze staken hem in een blauwe zak. De uil vivat! De uil vivat!
En het raadhuis van Bergeijk De is ‘ne kelder rijk En in die grote kelder Daor schuimt ‘et toch zo helder. Refrein 6. choon lieveken waar waarde gij? De eersten Meiennacht, Dat gij mij gene meien bracht?” “Den eersten Meiennacht Schoon lief, toen was ik ziek! Schoon lieveken , ik kost er van mijn beddeke niet.” “Schoon lieveken waar waarde gij Den tweeden meiennacht, Dat gij mij gene meien bracht?” “Den tweede meiennacht Zocht ik een eglantier;
refrein: En te midden van die rommel, rommel Dreef de torenspits van Bommel, Bommel En te midden van die rommel, rommel Dreef de torenspits in ‘t rond
Zij droegen hem naar de doctoor, Zij droegen hem naar de doctoor, De juffrouw die kwam zelvers voor. Van simmedondeine van farilonla’ De juffrouw die kwam zeivers voor. De uil vivat! De uil vivat! Ze tapten hem vijf onsen bloed,
S
Al die deftige pijpkens smoren Moeten mannen met baarden zijn Refr.
Al die dood en duivel niet duchten Moeten mannen met baarden zijn Refr. 8. n die grote stad Zaltbommel, Bommel, Heerste grote watersnood En zo menig arme drommel, drommel Die niet zwemmen kon ging dood.
I
H01012014-2
Liedertafel Heerensocieteit Boerengilde Venray anno 1990 Wanneer ik jou met raad van dienst wil zijn. Refr. Want een kaaiman zit in de kali en ook een kaaiman zit in Persapen ‘t is je schoonma, m’n kleine Ali die erop Een matroos met houten benen, benen loert dat jij getrouwd zal zijn. Refr. En een rode zwembroek aan Zei toen niet Piet Hein, met een aalwaêrig 12. Zat er als een kind te wenen wenen woord: e koning van Siam Want zijn schip dat was vergaan. Refr. Wel, jongetjes van Oranje die had het zo koud Kom klim ‘reis aan dit en dat Spaanse 9. Toen heeft hij zijn kop in de kachel boord amma ‘k wil een man hè. gedouwd 2x En rol me die mat van Spanje! Watter man mijn lieve kind refrein Wil je soms soms een Fransman he Hij moest voor zijn vrouw een paar Nee’mama nee. ‘n Franseman die wil ek doen Klommen niet de jongens als katten in ‘t boodschappen nie. Een pak lucifers en een dotje katoen 2x want Want parlez vous versta ek nie. vochten ze niet als leeuwen? Dit is mijn plezier met die boer jong kerels En kocht nog wat zout en een flesje azijn Ze sloegen de Spanjêrs duchtig te schand’ Hij hier. Dat smaakt bij de pudding zo pittig en fijn Tot in Spanje klonk hun schreeuwen 2x refrein Mamma ‘k wil een man hè. Watter man mijn lieve kind Hij nam die azijn dee’ j al in een vergiet Kwam er nu nog eenmaal zo’n Zilveren Wil je soms een Duitser he? Nee mama Dat was wel niet slim, maar dat hinderde Vloot nee. ‘n Duitse man die wil ek nie want niet 2x Zeg, zou jelui nog zo kloppen? Schweinefleisch dat lus ek nie. Hij was maar net thuis of daar brulde zijn Of zoudt gij u veilig en en wel buiten Dit is.... vrouw. schoot Ben jij nou een koning wat heb ik aan jou Maar stil in je hangmat stoppen? Mamma ‘k wil een man hè. 2x Watter man mijn lieve kind Toen kreegie ‘t zo warm en toen kreegie ‘t Wel, Hollands bloed Wil je soms een Engelsman? Nee mama zo koud Dat bloed heeft nog wel moed! nee. ‘n Engelsman die wil ek nie, want I Toen heeftie zijn kop in de kachel Al bennen we niet groot 2x love you versta ek nie. gedouwd 2x We zouen winnen de Zilveren Vloot! Dit is ……………….. We zouen winnen, nóg winnen een De koning van Siam die ging toen kapoet Zilveren Vloot! Mamma ‘k wil een man hè. Dat heb je ervan als je boodschappen doet Watter man mijn lieve kind 11. 2x Wil je dan een Boer soms he? Ja mama ja joen, ajoen ajoen 13. ‘n Boereman die wil ek he . In ‘n boer se in die hoge klapperboom ajoen ajoen aar was laatst een meisje loos arme wil ek Ie. Masmira Djangan main gila. Die wou gaan varen, Dit is... Ajoen ajoen ajoen in die hoge die wou gaan varen, klapperboom 10. daar was laatst een meisje loos, Ajoen ajoen Masmira eb je wel gehoord van de die wou gaan varen als lichtmatroos Djangan main gila zilveren vloot De Zilveren vloot van Spanje Zij moest klimmen in de mast niet baden daar in de kali, die had er veel Spaanse matten aan boord Ga Maken de zeilen, maken de zeilen En ga niet trouwen daar in Persapen. en appeltjes van Oranje Zij moest klimmen in de mast Laat je raden m’n kleine Ali Maken de zeilen met touwtjes vast 2 Op een vlot van houten planken, planken Zat een grote herdershond Zo erbarmelijk te janken, janken Omdat hij zijn baas niet vond . Refr.
Piet Hein, Piet Hein Piet Hein, zijn naam is klein Zijn daden bennen groot 2x Die heeft gewonnen de Zilveren Vloot! Die heeft gewonnen, gewonnen de Zilveren Vloot!
D
M
A
H
D
Maar door storm en tegenweer Sloegen de zeilen, sloegen de zeilen Maar door storm en tegenweer Sloegen de zeilen van boven neer Och, kapteintje, sla me niet Ik ben uw liefje, ik ben uw liefje Och, kapteintje, sla me niet Ik ben uw liefje zoals gij ziet Zij moest komen in de kajuit Kreeg een pak ransel, kreeg een pak ransel Zij moest komen in de kajuit Kreeg een pak ransel en toen was het uit 14.
M
ij Sarie Marais
is zo ver van mijn hart, Maar ik hoop haar weer te sien. Sy het in die wijk van die mooi-rivier gewoon, Nog voor die oorlog het begin. Refrein: O, breng my terug naar die ou Transvaal, Daar waar my Sarie woon, Daar onder in die mielies by die groen doringboom, Daar woon my Sarie Marais. (2*) Ek was so bang dat die kakies my sou vang, En ver oor die see wegstuur; Toen vlug ek naar die kant van die Uppingtonse sand Daar onder langs die Grootrivier. Refrein:. Verlossing het gekom en die huistoe gaan was daar Trug naar die ou Transvaal; My liewelings persoon sal seker ook daar wees Om my met ‘n kus te beloon. Refr.
H01012014-2
Liedertafel Heerensocieteit Boerengilde Venray anno 1990 15. Wel Annemarieke waar gaat gij naar toe? (2.x) ‘k Gane naar buiten, al bij de soldaten Hopsasa faldera, Annemarie Wel Annemarieke, wat gaat gij daar doen? (2x) Haspen en spinnen, soldaatjes beminnen Hopsasa faldera, Annemarie Wel Annemarieke, hebt gij er geen man? (2x) Heb ik geen man, ik krijge geen slagen Hopsasa faldera, Annemarie Wel Annemarieke, hebt gij er geen kind? (2x) Heb ik geen kind, ik moet er niet zorgen Hopsasa faldera, Annemarie
B
16.
obbejaan klim die berg so haestig en so lustig Bobbejaan klim die berg sohaestig en so lustig Bobbejaan klim die berg om dieRooinek te vererg’ Hoera voor die Boer hoera!
Refrein: Je moe nie huil nie, Je moe nie treur nie, die Stellenboschse kerls kom’ weer! Je moe nie huil nie, Je moe nie treur nie, die Stellenboschse kerls kom’weer! Bobbeiaan sluip die dal so haestig en zo lustig Bobbeiaan sluip die dal so haestig en zo lustig Bobbejaan sluip die dal om die Rooinek te verval Hoera voor die Boer hoera! Refr Bobbejaan kruip die haag so haestig en so
3
lustig 2x Bobbejaan kruip die haag om die Rooi nek te verjaag. Hoera voor die Boer hoera! Refr. 17. ubbele Jan die ziede niet meer op de kermis staan Hij is er met zijn wagentje vandoor gegaan
D
Refrein: Jan, Jan, Dubbele Jan, waar zijde gij heen gevaren? Jan, Jan, waar zijde gij heen gegaan? Voor zijn karretje liep er een ouwe merrie mee Die gisteren de mallemolen draaien dee. Refr. Boven erop stond zijn ouwe tingeldoos Die speulde schoner dan de meeste radio’s. Refr. Zoek die Jan vanavond in de maneschijn Want zonder Dubbele Jan en kan “t geen kermis zijn. 18. ls de klok van Arnemuiden Welkom thuis voor ons zal luiden. Wordt de vreugde soms vermengd met droevenis. Als een schip op zee gebleven is.
A
Wendt het roer we komen thuis gevaren. Rijk was de buit -maar bang en zwaar de nacht. Land in zicht en onze ogenstaren. Naar de kust die lokkend op ons wacht. Refr. Rijke zee waarvan de vissers dromen. Want gij geeft brood aan man en vrouw en kind. Wrede zee jij hebt zo veelgenomen. In jouw schoot rust menig trouwe vrind.
Refr.
‘t Is haring of paling of verse kabeljauw Je mag er niet van eten, je hartje is te 19. flauw. aar in dat kleine café Refr. Aan de haven, Toen ‘k laatst van Suriname kwam, Daar zijn de mensen gelijk en tevree Zag ik van ver een schip Daar in dat kleine café aan de haven Ik dacht dat ‘t aan de wolken hing maar Daar telt je geld of wie je bent niet meer het zat op een klip. mee Refr. De avondzon valt over straten en pleinen 21. De gouden zon zakt in de stad ili Marlen En mensen die moe in hun huizen Vor der Kaserne, vor dem großen verdwijnen Tor Ze hebben de dag weer gehad Stand eine Laterne, und steht sie noch De neonreclame die knipoogt langs ramen davor Het motregent zachtjes op straat So wollen wir uns da wiedersehn, De stad lijkt gestorven, toch klinkt er Bei der Laterne wolln wir stehn muziek Wie einst, Lili Marlen, Uit een deur die nog wijd openstaat wie einst, Lili Marlen. Refr.: Unsre beiden Schatten sahn wie Einer aus De toog is van koper, Dass wir lieb uns hatten, toch ligt er een loper de voetbalclub hangt dass sah man gleich daraus aan de muur Und alle Leute solln es sehn, De trekkast die maakt meer lawaai dan wenn wir bei der Laterne stehn de jukebox Wie einst, Lili Marlen, Een pilsje dat is-t-er niet duur. wie einst, Lili Marlen Een mens is daar mens, rijk of arm, ‘t is daar warm Aus dem stillen Raume, aus der Erde Geen monsieur of madam maar WC Grund Maar ‘t glas is gespoeld in ‘t helderste Hebt mich wie in Traume water dein verliebter Mund Ja ‘t is daar een heel goed cafe. Wenn sich die späten Nebel drehn, werd’ich bei der Laterne stehn 20. Wie einst, Lili Marlen, est Zuid-West van Ameland wie einst, Lili Marlen. daar ligt een kolkje diep Daar vangt men schol en schellevis 22. maar mooie meisjes niet rink-liedt op de peekelharingh Refr.: ‘Haringh is soo bon, bon, bon, Hoog is de zolder, Laag is de vloer Om eens op te drincken Mooi is het meisje maar lelijk is zijn moer. Sa, ontsteeckt de ton, ton, ton, Laet de Bekers klincken. Anna van Neste verkoopte gij geen vis Daer, daer, daer heb je van het Nat; Welnee ik Annelietje ik weet niet wat dat Drinckt vry, daer is noch meer in ‘t Vat. is. 2* Refr.
D
L
W
D
H01012014-2
Liedertafel Heerensocieteit Boerengilde Venray anno 1990 Maetje dat geldt jou, jou, jou, Sóó ien proper teuchje; Wiljer tweetjes nou, nou, nou, Eick die drinck sen meuchje. Drie, drie, drie maeckt een Claver-blat; Drinckt vry, daer is noch meer in ‘t vat. 2* Daer was drooghte, ja, ja, ja, Geef jy ‘t sulcken neepje? Schencker kom, kom, dra, dra, dra, Brenght ons vocht uyt ‘t Scheepje. Soo, soo, soo, wel bekomje dat; Drinckt vry, daer is noch meer in ‘t vat. 2* t Steeltje moeter by, by, by, At Sei te beter klemmen; Peeckelharingh, wy, wy, wy Doen jou lustig swemmen. Sa, sa, sa Vrienden haestje wat; Drinckt vry, en laet geen Bier in ‘t vat. 23. ntwaakt, ontwaakt, de roep van de haan.(2) Een stralende zon in gouden baan
O V
iva la musica Viva la musica, viva la musica Viva la musica, viva la musica
24.
D
rie schuimtamboers Drie schuimtamboers, die kwamen uit het Oosten, Drie schuimtamboers die kwamen uit het Oosten, Van rom-bom, wat maal ik er om? Die kwamen uit het Oosten rom-bom!”
Een van de drie zag daar een aardig meisje “Zeg, meisjelief mag ik met jou verkeren? Van rom-bom, wat maal ik er om? Mag ik met jou verkeren, rom-bom!”
4
“Zeg, jongeman, dat moet je mijn vader vragen: Zegt die van ‘ ja’ dan kun je mij behagen; Van rom-bom, wat maal ik er om? Dan kun je mij behagen, rom-bom!” “ Zeg, oude heer, mag ik je dochter trouwen? Zij is voorwaar de schoonste aller vrouwen! Van rom-bom, wat maal ik er om? De schoonste aller vrouwen,, rom-bom!”
“Zeg, oude heer, je mag je dochter houen!” Van rom-bom, wat maal ik er om? Je mag je dochter houen! rom-bom!” 25 oemba, toemba Toemba, toemba, toemba, toemba, Toemba, toemba, toemba! In het bos, in het bos, Wonen indianen. Ze weten niet wat pijlen zijn, Ze schieten met bananen!
“Zeg, jonge man, zeg mij: wat is jouw rijkdom? Zeg, jonge man, zeg mij: wat is jouw rijkdom? Van rom-bom, wat maal ik er om? Zeg mij: wat is je rijkdom?, rom-bom!”
Toemba, toemba, toemba, toemba, Toemba, toemba, toemba! In het bos, in het bos, Wonen krokodillen. Ze eten niet, ze drinken niet, Ze bijten in je billen! 26 aar kwam een boer van Zwitserland Kade, kadolleke, keda En die had een ezel aan zijn hand laberdi, laberda, laberdonia En die had een ezel aan zijn hand Cecilia
“Mijn rijkdom is, daar wil ik niet om jokken, Mijn rijkdom is: een trommel met twee stokken; Van rom-bom, wat maal ik er om? Een trommel met twee stokken, rombom!” “Zeg, jonge man, dan mag je haar niet trouwen, Zeg, jonge man, ik wil mijn dochter houen! Van rom-bom, wat maal ik er om? Ik wil mijn dochter houen, rom-bom!” “Zeg, oude heer, ik heb nog iets vergeten, Zeg, oude heer, dit dient gij nog te weten: Van rom-bom, wat maal ik er om? Dit dient gij nog te weten, rom-bom! “Mijn vader is de hertog van Britanje, Mijn moeder is de koningin van Spanje! Van rom-bom, wat maal ik er om? De koningin van Spanje, rom-bom!” “Zeg, jonge man, je mag mijn dochter trouwen!
T
D
Waarop dat lei een witte doek Kade, kadolleke, keda Hij sprak: Wat zal ik daarmee doen? Laberdi, laberda, laberdonia Hij sprak: Wat zal ik daarmee doen? Cecilia Snijerke, sprak hij, snijerke fijn Kade, kadolleke, keda Wil mij maken een kedelijn Laberdi, laberda, laberdonia Wil mij maken een kedelijn Cecilia En toen die kedelijn was gemaakt Kade, kadolleke, keda Toen ging hij voor zijn vrouwke staan Laberdi, laberda, laberdonia Toen ging hij voor zijn vrouwke staan Cecilia
Vrouwke, sprak hij, vrouwke fijn Kade, kadolleke, keda Zeg mij: hoe staat die kedelijn? Laberdi, laberda, laberdonia Zeg mij: hoe staat die kedelijn? Cecilia Die kedelijn staat jou niks goe Kade, kadolleke, keda Ge hebt een lijf gelijk een koe Laberdi, laberda, laberdonia Ge hebt een lijf gelijk een koe Cecilia Heb ik een lijf gelijk een koe Kade, kadolleke, keda Dan ga ik weer naar de snijer toe Laberdi, laberda, laberdonia Dan ga ik weer naar de snijer toe Cecilia Snijerke, sprak hij, snijerke fijn Kade, kadolleke, keda Ge hebt er bedorven mijn kedelijn Laberdi, laberda, laberdonia Ge hebt er bedorven mijn kedelijn Cecilia Heb ik er bedorven uw kedelijn Kade, kadolleke, keda Ik heb het gesneden in de maneschijn Laberdi, laberda, laberdonia Ik heb het gesneden in de maneschijn 27 aar was e wuf die spon 2X Al op een houten spinnewiel: Daar was geen toorteltje aan Refr. Vive la peperbusse, vive la spa Tralalala Gize, gaze, goeze, ronflonfloeze Traderadera
D
Haar mutse stoeg verdraaid 2x Gelijk een Hollands moleke Die met al windeke draait
H01012014-2
Liedertafel Heerensocieteit Boerengilde Venray anno 1990 refrein Dat wuf had ene zin 2x Als zij ‘s morgens buiten kroop ‘s Avonds kroop zij in refrein Dat wuf had ene man 2x Des zondags heet hij Pieter Des maandags heet hij Jan
28
D
e gedachten zijn vrij Wie raadt ze daarbinnen? Zij dansen voorbij Als nacht’lijke schimmen. Geen mens kan ze naken, Geen jager ze raken, Laat wezen wat zij: De gedachten zijn vrij!
Ik denk mij wat ik wil, In heimlijke dromen; Haar zoetheid laat ik stil, Mijn harte doorstromen. Mijn wens en begeren Kan niemand mij weren. Laat wezen, wat zij: De gedachten zijn vrij! En spert men mij geboeid, In duisteren toren, Hun zorgen en moeit ‘Gaan alle verloren. Gedachten als vuren Doen storten de muren En zold”ring daarbij! De gedachten zijn vrij! 29 k voer laatst over zee, wil je mee? En ik voer laatst over zee Al met een houten lepeltje Lepeltje, lepeltje Het steeltje brak in twee Het steeltje brak in twee
I
5
Toen ik daar over kwam, ja kwam Toen ik daar over kwam Toen kraaiden al de hanen Van snel rebel en rom pom pom Den dageraad ik vernam Den dageraad ik vernam De meid die veegde ‘t huis, lariduis De meid die veegde ‘t huis Wat vond zij in haar bezempje? Bezempje, bezempje Een penning met een kruis Een penning met een kruis 30 ie ich nog ei jungske waas zoo van ei jaor of zös doe vong ich gaer vanalles aan en leit ich niks mit rös Zout ich aan ‘t trummelke en pakde mich ei kuikske dan zag de Mam “Doe deugeneit, ich zet dich in ‘t huikske !” Tra-la-la-la-la (4x)
W
Wie ich al get groter woort de sjooltied waas veurbie doe hauw ich gaer, wie jederein ei maedje aan mien zie ei knap gezichske, ‘n aardig kèndj mit omde kop ei duikske ich sjprouk dan mit dat maedje aaf op ein of anger huikske Tral-la-la-la-la (4x) Wie ich later vrieje göng ich waas vol gouwe moud veer noume aafsjeid in de gank ich weit ‘t nog zoo goud opèns versjeen de sjoonpapa dae zag doe mit ei vluikske “Waat mòt dat mit mien dochter noe, dao in dat duuster huikske ?” Tra-la-la-la-la (4x) Went ich èns bie Petrus kòm en klop dao aan de deur dan zaet ‘r “Jong, kòm doe mer in,
doe sjteis ter heel goud veur doe höbs toch neemes kaod gedaon, dr sjteit niks in mie buikske”. Dan vraog ich “ Petrus, zèt mich mer, mit ein éngelke in ein huikske !” Tra-la-la-la-la (4x) 31 oeënde klokke Dao baove in den tore dao hange ze biejein de zoo vertroede klokke. De grote en de klein de klein brink ummer bliedsjap de grote soms ouch leid de wéndj zörg dat ‘t gebéjer wied euver véljer geit.
l
Loeënde klokke van Limburg mie landj Loeënde klokke versjterke de bandj laot ös éns heure Waat sjteit te gebeure. Loeënde klokke van Limburg mie landj Bim Bam, Bim Bam, klokke van Limburg mie landj Bim Bam, Bim Bam, klokke versjterke de bandj die sjoon klinkende klanke. Veer heure zo zoo gaer ze wille ös begleije door gans oos laeve haer en went de klokke zjwiege dan is ‘t sjtil en kaal veer wachte dan verlangend weier op die klokketaal ? 32 eneet van ‘t laeve zolang este kins. Maak sjpas en plezeer, doe laefs toch mèr ins. Want sjtraks, es ‘t te laat, is hubste sjpiet dervan. Geneet dus van ‘t laeve zolang es ‘t nog kan.
G
Soms moste ‘t nog kriege of hubste ‘t gehad. ´t Is sjravele en sjoefte, belangriek is geld. Mèr gezond zin is mieë waert hie op dizze welt. Geneet van ‘t laeve zolang este kins. Maak sjpas en plezeer, de laefs toch mèr ins. Want sjtraks, es ‘t te laat, is hubste sjpiet dervan. Geneet dus van ‘t laeve zolang es ‘t nog kan. ‘t Kan toch zoeë sjoeën zin, vergaet dat toch neet. Al hubste dien zurrug en auch dien verdreet. Wat ooit maog gebeure, verlees noeëts de mood. Want vreug of laat kump toch alles weer good. Geneet van ‘t laeve zolang este kins. Maak sjpas en plezeer, de laefs toch mèr ins. Want sjtraks, es ‘t te laat, is hubste sjpiet dervan. Geneet dus van ‘t laeve zolang es ‘t nog kan. Van allerlei miense zin hiej in de zaal: de eine is diek en de angere kaal. D’r zin d’r gezonjd en weer angere neet, die goan noa de dokter veur eedere sjeet. Geneet van ‘t laeve zolang este kins. Maak sjpas en plezeer, de laefs toch mèr ins. Want sjtraks, es ‘t te laat, is hubste sjpiet dervan. Geneet dus van ‘t laeve zolang es ‘t nog kan.
Den eine wil dit en d´n andere dat.
H01012014-2
Liedertafel Heerensocieteit Boerengilde Venray anno 1990
‘
33
k Heb m’n wagen volgeladen, vol met oude wijven. Toen we op de markt kwamen begonnen zij te kijven Nu neem ik van mijn levensdagen geen oude wijven op m’n wagen.
Hop paardje hop. Hop paardje hop. ‘k Heb m’n wagen volgeladen, vol met oude mannen. Toen we op de markt kwamen Begonnen ze saam te spannen Nu neem ik van mijn levensdagen geen oude mannen op m’n wagen. Hop paardje hop. Hop paardje hop. ‘k Heb m’n wagen volgeladen, vol met jonge meisjes. Toen we op de markt kwamen zongen zij als sijsjes Nu neem ik van mijn levensdagen alleen nog jonge meisjes op m’n wagen. Hop paardje hop. Hop paardje hop.
H
34
ij leve hoog, hij leve hoog. Hij leve hoog, hij leve hoog. Ja hoog, ja hoog. Hij leve hoooooog.
35
aar de blanke top der duinen W Schittert in de zonnegloed En de Noordzee vriendelijk bruisend
Neêrlands smalle kust begroet Juich ik aan het vlakke strand: (bis) ‘k Heb u lief, mijn Nederland! (bis)
Waar het lachend groen der heuvels ‘t Kleed der stille heide omzoomt Waar langs rijk geladen velden Rijn of Maas of Schelde stroomt 6
Klinkt mijn lied op oude trant: (bis) ‘k Heb u lief, mijn Nederland! (bis) Waar de blanke deugd der vaad’ren Nog een gastvrij plaatsje vindt En de vrede in huis en harten Vorst en Volk tezamen bindt juich ik, ‘t zij op veld of strand: (bis) ‘k Heb u lief, mijn Nederland! (bis) Waar onze ouders werken, zwoegen En ons leiden tot de deugd Waar wij door hun trouwe zorgen Wijsheid garen in de jeugd Daar klinkt ‘t lied van elke kant: (bis) ‘k Heb u lief, mijn Nederland! (bis) Blijf gezegend, Land der Vaad’ren Make u eendracht sterk en groot! Blijve ‘t volk aan Wet en Koning Houw en trouw in nood en dood! Doe zo ieder ‘t woord gestand: (bis) ‘k Heb u lief, mijn Nederland! (bis) 36 en karretje op een zandweg reed Een karretje op een zandweg reed; De maan scheen helder, de weg was breed, Het paardje liep met lusten; (‘k Wed, dat het zelf zijn weg wel vindt:) De voerman lei te rusten... Ik wens je wèl-thuis, me-vrind!
E
Een karretje reed langs Berg en Dal; De nacht was donker, de weg was smal, Het paard liep als met vleugels; (De sneeuwjacht zweept zijn ogen blind:) De voerman houdt de teugels... Ik wens je wèl-thuis, me-vrind! Eén karretje keert behouden weer; Het ànder heeft er geen voerman meer; - Waar mag hij zijn gebleven? ‘k Wed -dat je ‘em op de zandweg vindt, Of moog’lijk wel daarnéven... Hij komt niet weer thuis, die vrind!
M
37
oeke, doar staait ‘n vrijer oan de deur, fikedom, fikedom, fikederidom. Moeke, doar staait ‘n vrijer oan de deur ! Hallelujah !
Vroag ais, wat hai drinken wil ! Fikedom, fikedom, fikederidom, Vroag ais, wat hai drinken wil ! Hallelujah ! Thee mit widde puntjes, Fikedom ... Vroag ais, wat hai eten wil, Fikedom ... Gört mit proemedanten, Fikedom ... Vroag ais woar hai sloapen wil. Fikedom ... Bie de schoonste dochter ! Fikedom ... Vroag ais, houveul geld hai het, Fikedom ... Honderd doezend gulden ! Fikedom ... Loat hom din noar binnen komn, Fikedom 38 aar in ’t bronsgroen eikenhout, ’t nachtegaaltje zingt. Over ‘t malse korenveld, ’t lied des leeuweriks klinkt. Waar de hoorn des herders schalt, langs der beekjes boord. Daar is mijn vaderland, Limburgs dierbaar oord! Daar is mijn vaderland, Limburgs dierbaar oord!
W
Waar de brede stroom der Maas, statig zeewaarts vloeit. Weelderig sappig veldgewas, kostelijk groeit en bloeit. Bloemengaard en beemd en bos, overheerlijk gloort. Daar is mijn vaderland, Limburgs dierbaar oord! Daar is mijn vaderland, Limburgs dierbaar oord!
39 antje zag eens pruimen J hangen, O! als eieren zo groot.
‘t Scheen, dat Jantje wou gaan plukken, Schoon zijn vader ‘t hem verbood. Hier is, zei hij, noch mijn vader, Noch de tuinman, die het ziet: Aan een boom, zo vol geladen, Mist men vijf, zes pruimen niet. Maar ik wil gehoorzaam wezen, En niet plukken; ik loop heen. Zou ik om een hand vol pruimen Ongehoorzaam wezen? Neen ! Voort ging Jantje, maar zijn vader, Die hem stil beluisterd had, Kwam hem in het lopen tegen Vooraan op het middenpad. Kom mijn Jantje, zei de vader, Kom mijn kleine hartedief! Nu zal ik u pruimen plukken, Nu heeft vader Jantje lief. Daarop ging Papa aan ‘t schudden, Jantje raapte schielijk op. Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen, En liep heen op een galop.
H01012014-2