LICHTLIJNEN Soms weet ik niet meer wie ik ben en waar ik ooit vandaan gekomen ben tot hier, een niet te duiden plaats op een of ander kruispunt in de tijd, lichtjaren ver van toen het leven leek te cirkelen rond mij . Ik zou verdwaald en eenzaam zijn als langs de weg door dag en nacht geen lichtlijn liep, zorgvuldig aangebracht door iemand die niet wil dat ik verdwaal, maar veilig reis en thuiskom aan een verre overzij. Psalm 119:105
AARDEDONKER Er zijn wel mensen, Heer, die dankzij visioenen een glimp van bovenaards geluk, de doorgang naar de hemel zagen. Van wat straks komt in onbeschrijflijk licht straalt hun gezicht; verdampt zijn al hun vragen. Zij telden ginds al engellegioenen en dansten door de straten van de Stad. Ik had, om wie mij dierbaar zijn te troosten en moediger het laatste stuk te gaan, ook graag zo'n inkijkje gehad. Zou het me helpen, Jezus, als U mij - nu ik hier eindeloze uren lig vast iets liet zien van de festijnen? Als U een droom zou zenden met de kleuren en de geuren van de Stad, de huizen en de pleinen? Als ik een slokje proeven mocht van water uit Uw feestfonteinen? Ik heb alleen Uw woord van eer, terwijl het hier zo aardedonker is. Heer, die ik als betrouwbaar ken, laat het genoeg zijn dat U zei: 'Jij zult straks komen waar Ik ben.'
MANNA Hij laat het zachtjes regenen rondom de tent, terwijl ik slaap en in mijn droom met dekens vecht die monsters zijn, erop belust mij te ontroven aan de dag. Het is aan mij me te ontworstelen aan bitterzoete sluimers van verleden, desondanks op te staan en op de tast tegen de ochtendkoude mij te kleden. Hij wacht en glimlacht als het tentdoek wijkt en ik de ogen uitwrijf in het licht, om eropuit te gaan en in mijn kruik te zamelen wat Hij heeft uitgericht. Deuteronomium 8:3
DE HELPER Wie kan vermoeden hoe het was voordat jij kwam en mij de last hielp dragen? Engelen zijn vaak onzichtbaar, maar jij bent mij verschenen op een goede dag, niet in jouw eigenlijke luister, maar graag genegen om je over mij te buigen. De dagen door verdraag je mij, je verbindt mijn pijn met milde troost en innige gebeden.
si
Een klank of zucht maakt jou alert, dus weet ik mij geborgen in jouw zorg en hoede. Liefelijk licht straalt van jou af. Van wie jou zond heb ik een stil vermoeden.
BROMVLIE G Een grote dikke brommerci -zo'n zwartharige knaapsnort ongedurig rond mijn hoofd en houdt me uit de slaap alsof hij denkt: wie maakt me wat. Zij doet geen vlieg meer kwaad. Hij onderschat mijn boze zoon die hem te pletter slaat.
TASTEN LANGS DE HEMEL God, wat hebt u met mij voor? Wilt U mij dan niet genezen? Moet ik wachten op Uw tijd of tot U komt in heerlijkheid? Verwacht U niet teveel van mij? Hoe kan ik U ooit loven, als pijn en ongemakken blijven in mijn hof van de olijven? Ik wens dit lijden niet. Ik zie geen doel, ben moe en murw van kramp in al mijn ledematen. U houdt mij toch wel in de gaten? Verre God, kom toch weer nader, dat ik U zie, dat ik Uw stem, mijn lieve Vader, weer hoor klinken. Moet ik deze beker drinken? Als dit gebed U maar bereikt. Dwars door mijn sombere gedachten wil ik op U blijven wachten. U zult komen, vroeg of laat.
DE LIJDENDE MENS Dit lichaam heeft vanaf de moederschoot geleden, werd ontzet geboren op een goede dag door God bepaald. Het draagt de sporen van een jeugd, ontwricht door ogenschijnlijk kleine dingen die er niet veel toe doen, niet wezenlijk althans. Men dacht: wat je niet zien kunt, is er niet. De schrammen op de knie kregen een pleister, maar schrijnen bleef de kwetsing in het hart van de miskende, die gezien wil zijn, geliefd om wie hij diep van binnen is. Te vroeg kwamen de kwalen en gebreken en bidden hielp niet tegen alle kwaad dat groeide in verstoorde ingewanden en de jeuk werd schier ondraaglijk en de haat van alle elementen barstte los om te verschrikken, te verlammen, zelfs ten dode toe te kwetsen. Het uur waarin de mens verdwaalde in kwaadaardigheid scheen zonder eind te zijn, er werd gehoond, genadeloos geslagen en doorboord. Hoe hebben wij Zijn zwijgen misverstaan.
Jesaja 53:1 -11
GOEDE VRIJDAG Vandaag kijk ik vanaf mijn ziekbed naar het kruis waaraan Hij hinderlijk onmachtig hangt en toch nog woorden vindt van troost voor hen die achterblijven. De smalle schaduw van het kruis wordt wereldwijde duisternis en in die godverlatenheid is er maar één die alles weet en uitgerekend Hij roept luid: 'Waarom?' Ik buig het hoofd. ' t Is niet om aan te zien hoe Hij vergeefs een houding zoekt, maar om vergeving bidt voor elke mens die toevoegt aan Zijn lijden. Hij zegt niet tegen mij dat ik vanaf vandaag al met Hem in het paradijs zal zijn. God weet hoe lang ik hier nog rondzwerf op mijn bed. Hoe vaak ik mij nog weer verslikken zal. Hij drinkt een laatste keer en geeft Zijn geest aan God de Vader terug. Ik smacht naar het moment waarop ik hoor dat alles is volbracht.
PASEN Zolang ik ziek ben, lukt het niet om over Pasen groots te schrijven. De tranen zitten hoog: ik taan gestaag, terwijl ik graag wil blijven. De steen van toen is weggerold, maar op mijn ziel drukt zwaar de steen van afscheid en ontluistering. Mijn wonden schrijnen nog gemeen. Verrezen Jezus, wees mijn gids dwars door de nacht van lijden heen. Ontbind de windsels rond dit lijf en laat mij opstaan, stil, sereen.
LATEN WE GAAN VISSEN We hebben heel de nacht het net over bakboord laten uitstaan, vol verwarring en ook bozig om alles wat er is geschied. Het netwerk is opnieuw geboet, de kabels vers geslagen, dus wij halen onze handen open bij het sjorren, vol verdriet. De mazen in het net zijn klein, dus niets kan ons ontgaan wat ons tot voedsel dienen kan, of op een uitleg lijkt bij het waarom. We hebben toch een zeker recht op antwoord van een goede God, die touwtjes vast in handen heeft naar wij geloven, maar vannacht betwijfelen. We vangen bot. Er komt geen woord waarmee ons lot te duiden is. Het wordt allicht. Een man staat in de dageraad en roept vanaf de oever dat het over stuurboord beter gaat. We halen onze schouders op en dan de netten, waarom niet, dat kan er nog wel bij, per slot.