Liberalen in Limburg. Een contradictio in terminis? Een duiding van een liberale aanwezigheid
Inleiding Een onderzoek naar de politieke geschiedenis van het liberalisme in de provincie Limburg vormt een ondankbare opdracht. Dit heeft onder andere te maken met de veralgemeningen die opgeworpen werden over het politieke karakter van de provincie. In de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging wordt het karakter van Limburg als homogeen katholiek geduid. Het was een regio waar andere bewegingen nauwelijks aanwezig waren. In de publicatie over de Limburgse gouverneurs (Wieland (J.) e.a. (eds.). De gouverneurs in beide Limburgen, 1815-1989, Maastricht, 1989) wordt Limburg dan weer afgeschilderd als een omschrijving waarin de liberale oppositie louter symbolisch was. Dat het liberalisme in Limburg op deze manier verdrongen wordt in een oppositionele vorm zonder enige invloed, is een beeld dat door de historicus kritisch geanalyseerd dient te worden. Het lijdt geen twijfel dat het katholicisme in de provincie zeer sterk stond, en het concept ‘Liberalen in Limburg’ lijkt dan effectief op een contradictio in terminis. Maar het is niet uitzonderlijk, zoals onder anderen Jan Art en Veronique Adriaens reeds hebben betoogd, dat er in het strakke negentiendeeeuwse klerikale weefsel in kleinsteedse en rurale gebieden hier en daar wel enkele scheurtjes verschenen. Beperkingen in het onderzoek De geschiedenis van het Belgische liberalisme vertoont, ondanks veel inspanningen, nog vele grijze zones. Gezien de kracht die de liberale familie ontleent aan stedelijke agglomeraties, is het niet vreemd dat het historisch onderzoek, onder meer door middel van universitaire verhandelingen, zich in eerste instantie concentreerde op de grote Belgische steden, verder aangevuld met kleinere steden. In die optiek vormt ons onderzoek naar liberalen in Limburg een combinatie van twee moeilijkheden. Een eerste omvat de studie van het kleinstedelijke liberalisme, dat niet binnen het traditionele onderzoeksveld ligt. Een tweede heeft betrekking op de historiografie van de provincie Limburg. Deze werd nagenoeg verwaarloosd door historici en andere wetenschappers. Het onderzoek dat gevoerd werd, had enkel betrekking op de vier officiële steden van de provincie, namelijk Hasselt, Maaseik, Sint-Truiden en Tongeren. We willen hiermee niet gezegd hebben dat er buiten deze provinciestadjes geen liberale aanwezigheid zou zijn, maar we erkennen wel de rol van de (klein)stedelijke aantrekkingspool in een rurale samenleving. Daarenboven zijn de grote historiografische contouren van de vier Limburgse steden bekend, al vormt het heuristische luik van een onderzoek een probleem an sich. Deze problematiek wordt daarbij nog aangescherpt door de periode waarop ons onderzoek betrekking had. Voor de bestudeerde periode, 1850-1885, is het beschikbare materiaal uiterst schaars.
Archieven De situatie van het archieflandschap van België is genoegzaam bekend. De vier Limburgse stedelijke archieven herbergen nuttig administratief materiaal, maar helaas is in de loop der tijden veel materiaal verloren gegaan of vernietigd. De beschikbare bronnen werden aangevuld met documenten afkomstig uit de Rijksarchieven te Hasselt en te Brussel. Daar 1
werden voornamelijk private fondsen en ministeriële dossiers onderzocht. Van enkele liberale verenigingen of genootschappen die zich later achter het liberalisme schaarden, is briefwisseling bewaard. Zo beschikt het Liberaal Archief over de correspondentie van het Willemsfonds. Kranten vormen last but not least een niet te onderschatten bron van informatie. Zowel neutraal getinte weekbladen als liberaal of klerikaal gezinde kranten werden onderzocht om het beeld van het negentiende-eeuwse politieke kleinstedelijke weefsel aan te vullen. De lappendeken die door het bronnenonderzoek naar boven kwam, werd vervolgens aangevuld met heemkundige en wetenschappelijke literatuur. Literatuur Zoals reeds gezegd, was de historiografie over het liberalisme voornamelijk gericht op grote en middelgrote stedelijke gebieden buiten de provincie Limburg. Zo is er de verdienstelijke maar reeds gedateerde publicatie naar aanleiding van de 200ste verjaardag van de Franse Revolutie, Het liberalisme in België: tweehonderd jaar geschiedenis (Paul Hymanscentrum i.s.m. Liberaal Archief, 1989). Over het kleinsteeds liberalisme zijn niet bepaald veel voorbeelden voorhanden, laat staan een overvloed aan literatuur. We zijn dus genoodzaakt een beroep te doen op studies over het Belgische stedelijke liberalisme en enkele, overigens zeer fraaie, uitzonderingen. Zo bestudeerde Veronique Adriaens het liberalisme op het Zuid-Oost-Vlaamse platteland. Ook de studies van Hervé Hasquin en Adriaan Verhulst zijn bekend. Buitenlandse literatuur vormt een onontbeerlijke bron van analyses over ruraal, kleinsteeds liberalisme, lokale politiek en politieke culturele conflicten waaruit de historicus kan putten. Het langzame proces van politisering van de maatschappij is een fenomeen dat in de Belgische geschiedschrijving zeer zelden aan bod komt, maar dat een essentieel onderdeel vormt van de studie over de politiek-culturele evolutie die de negentiende eeuw kenmerkt. Feitelijke kennis wordt veelal correct weergegeven in heemkundige publicaties. Het kan echter gesteld worden dat een bredere context soms ontbreekt en dat de lokale studie op die manier geïsoleerd wordt van andere maatschappelijke elementen en fenomenen. Een microscopische studie heeft nood aan een macroscopisch kader. Maar door de inspanningen van de heemkundigen om lokale onbekende bronnen op te sporen en te gebruiken, en om prosopografisch materiaal te verzamelen, kunnen de heemkundige artikels zeker niet genegeerd worden. Indicatoren van een liberale aanwezigheid Op welke manier kunnen de liberalen in het negentiende-eeuwse Limburg geïdentificeerd worden? Een eerste aanknopingspunt vinden we bij het Liberaal Congres dat in juni 1846 te Brussel werd georganiseerd. Dit was geen publieke vergadering die bekend gemaakt werd via een advertentie in de kranten, maar via netwerken - waarover nog diepgaand onderzoek dient gevoerd te worden - tussen politieke vrienden en geestesgenoten. Via die netwerken werden diegenen die het liberale gedachtegoed genegen waren, aangesproken om zich achter het liberale project te scharen. Uit de vier Limburgse steden schreven zich negentien mannen in, maar door de slechte verbinding van de regio met de hoofdstad, lieten de meesten verstek gaan. Associatievorming, een van de elementen waarnaar het Congres streefde, vormt een tweede aspect. Semipermanente kiesverenigingen werden in vele steden opgericht, zo ook in Limburg. Vele associaties kenden slechts een kort bestaan en verdwenen nadat de verkiezingen voorbij waren. Enkel voor Tongeren beschikken we over voldoende materiaal om de werking van een liberale associatie te onderzoeken; voor de overige steden moesten we 2
onze toevlucht nemen tot sporadische vermeldingen in kranten. Hoe dan ook, het lidmaatschap van een liberale associatie betekende een politieke stellingname, al kan die uiteraard ook enkel uit opportunistische overwegingen ingenomen zijn. Wie is liberaal? Daarmee halen we een moeilijk punt aan, de etikettering. Wie bestempelt iemand als liberaal? Als een burger er zelf voor kiest zich onder het liberale vaandel te plaatsen, kan dat voortspruiten uit een echte ideologische overtuiging. Maar dat kan evenzeer een tactische keuze zijn. Zich aansluiten bij een groepering die electoraal goed zou scoren, verhoogt de mogelijkheid om zelf te kunnen genieten van een stedelijke machtsuitoefening. Dat iemand ook tot twee min of meer afgebakende groepen kan behoren, toont het voorbeeld van Herman Simon Jacques Schoolmeesters aan. Deze Maaseiker notaris catalogeerde zichzelf als klerikaal tijdens de gemeentelijke verkiezingen in 1857 maar had zich eerder aangesloten bij de liberale Julien Kösters voor de strijd in de provincieraad. Wanneer deze stellingname tegen het licht van de politieke situatie in Maaseik wordt gehouden, blijkt de situatie al snel te klaren: Schoolmeesters’ lokale tegenstander om de burgermeestertitel nam als eerste het liberale label aan. Voor de notaris zat er niets beters op dan, al was het maar voor even, als klerikaal door het leven te gaan. Wanneer een burger daarentegen een liberaal etiket opgeplakt krijgt, vaak door zijn tegenstanders in klerikale bladen, blijkt het vooralsnog onduidelijk om te bepalen of de kandidaat zich werkelijk akkoord verklaarde met de liberale ideeën. Was hij bijvoorbeeld niet katholiek genoeg? De ambivalente houding van vele burgers in de negentiende eeuw ten aanzien van het katholieke geloof, kon onder meer tijdens politiek-religieuze conflicten uitmonden in het afstoten van katholieken die niet klerikaal genoeg waren. Anderzijds kon door een radicaliserende houding van geestelijkheid en klerikale notabelen, bij kiezers en politieke kandidaten een vervreemding ontstaan, waarbij het aannemen van het liberale etiket nog net een stap te ver bleek te zijn. Zo lijkt in Sint-Truiden bijvoorbeeld, de aanwezigheid van tal van religieuze instellingen en een overwicht van klerikale weekbladen het er niet makkelijker op te maken zich openlijk tegen klerikale kandidaten op te stellen. Het gebruik van de term liberaal voor de identificatie stoot op onoverkomelijke problemen. Het is voor de onderzoeker duidelijk dat de aanname van de termen ‘liberaal’ en ‘klerikaal’ veelal gebeurde in het kader van familiebanden, onderliggende intriges en politieke vetes, terwijl de echte ideologische stellingname slechts geleidelijk aan zichtbaar wordt Revelerende conflicten De identificatie van Limburgse liberalen stelt de onderzoeker dus voor de nodige problemen. Op welke wijze kan hij zijn zoektocht naar en de identificatie van liberalen vergemakkelijken? Dit is mogelijk aan de hand van sociopolitieke en politiek-religieuze conflicten die de negentiende-eeuwse maatschappij, zowel in grootstedelijke als in kleinstedelijke context, kenmerkten. Gemeenteraad Uit de notulen van de gemeenteraad die bewaard zijn gebleven in de stedelijke archieven, komen politiek-ideologische stellingnames nauwelijks naar boven. Dat is niet verwonderlijk daar vele ideologische conflicten veeleer in het nationale parlement tot uiting kwamen. Waren de gemeenteraadsleden het bijgevolg unaniem eens in hun besluitvorming? Integendeel. Maar ook hier traden de conflicten tussen liberalen en klerikalen pas later op de voorgrond. De politisering van de gemeenteraad, het gevolg van de politisering van het electorale proces, was in hoofdzaak een afspiegeling van lokale twistpunten over het beleid, commerciële 3
conflicten of persoonlijke geschillen die een politiek label verkregen. Naarmate de liberaalklerikale tegenstelling het openbare leven in grote maten zou bepalen, kwamen beide facties met hun ideologische principes naar voren. Klerikalen en liberalen stonden in de negentiende eeuw meerdere malen lijnrecht tegenover elkaar. Dat kon gaan over zwaar beladen ideologische principes, maar het conflict kon evengoed draaien om het plaatsen van een standbeeld. Het was een van de middelen om de nationale eigenheid vorm te geven. Voor commemoratieve monumenten werd, ondersteund door de mythische verbeelding van glorieuze gebeurtenissen, vooral gekozen voor historische figuren die destijds van groot sociopolitiek of cultureel belang waren en die nu voor pedagogische doeleinden gebruikt werden. Zo werd in Antwerpen Pieter-Paul Rubens vereeuwigd, Luik en Gent kregen respectievelijk een standbeeld van Karel de Grote en Jacob van Artevelde, maar ook in Limburg werd een nationaal sentiment bespeeld. In Tongeren besliste de gemeenteraad in 1860 een standbeeld ter ere van Ambiorix op te richten. De klerikalen, die de meerderheid uitmaakten in de raad, lieten echter na duidelijkheid te scheppen over de subsidies. Daarop brachten de liberalen, die het standbeeld graag in de stad wensten te hebben, door middel van persartikelen een polemiek tegen klerikale raadsleden op gang. Zes jaar later kon uiteindelijk het beeld onthuld worden. Ook in Maaseik raakte het politieke landschap verdeeld door een standbeeldvraagstuk. De gebroeders Van Eyck zouden in marmer vereeuwigd worden, ware het niet dat een eik roet in het eten zou gooien. Deze vrijheidsboom, centraal op de markt geplant in 1797, werd door niet-liberale krachten aangewend om de oprichting van het standbeeld een halt toe te roepen. Net als in Tongeren benadrukten de klerikale raadsleden de benarde financiële situatie van de stad. Maar in beide gevallen waren het de liberalen die ijverden voor de oprichting van het standbeeld. Ideologische principes lagen dus niet aan de grond van de onenigheid. Welke dan wel? Politieke rivaliteit tussen politieke protagonisten en de financiële situatie van de stadskas. Opmerkelijk is dat geleidelijk aan het socioculturele leven in het politieke vaarwater terechtkwam. In een poging om op een zo groot mogelijke electorale basis te steunen, zocht de lokale politicus zijn toevlucht tot theatergezelschappen, muziekverenigingen en sportgenootschappen. Door erevoorzitter te worden, door het plaatsen van zogenaamde stromannen of het verlenen van subsidies aan liberale verenigingen, konden de liberale leiders hun machtsbasis vergroten. Kranten en kiesworstelingen Het electorale proces, ondersteund door de invloed op en in socioculturele verenigingen, was een strijd om machtsverwerving in de stad. Om zich in de kiesstrijd te werpen, volstond het niet om zich enkel kandidaat te stellen. Zowel liberalen als klerikalen dienden hun programma, hoewel relatief klein op het lokale vlak, bekend te maken. Daarenboven moesten ze zich van elkaar onderscheiden. Een van de middelen om de cijnskiezers te overtuigen van hun gelijk en om zich als liberale groepering kenbaar te maken, was het gebruik of opstellen van een eigen persorgaan. In elke stad, behalve in Sint-Truiden waar de invloed van de geestelijkheid in het openbare leven zeer sterk was, werd een krant opgericht. De redactie ervan bestond uit een kleine groep van getrouwen, niet meer dan twee of drie personen, en werd gecontroleerd door liberale voormannen. Dat hoeft niet te verbazen vermits de krant enerzijds tot doel had de liberale politiek te ondersteunen en de liberalen te verdedigen. Anderzijds nam de liberale krant de klerikale acties - zij het in de gemeenteraad, in de pers of in de publieke sfeer - danig op de korrel. Een echte opiniepers was er in Limburg in de eerste decennia na de onafhankelijkheid nog niet. Advertenties en berichten over liberale verenigingen kwamen er wel in voor, maar 4
ideologische vraagstukken waren uiterst zeldzaam, en dan nog meestal overgenomen uit dagbladen van grote steden. Het electorale proces en de lokale tegenstellingen tussen liberale kandidaten en hun klerikale tegenstanders kreeg de meeste aandacht. Nederlagen werden omzwachteld met kleurrijke woorden, terwijl een overwinning met prenten, gedichten en liederen kenbaar werd gemaakt. Door de kiesstrijd te verweven met de drukpers kon een duidelijkere politieke identiteit verkocht en verkondigd worden. Katholicisme, antiklerikalisme, liberalisme Dat Limburg homogeen katholiek was, valt sterk te betwijfelen. De katholieke kerk was wel fors ingebed in het alledaagse leven, zowel op het platteland als in de provinciesteden. Dat de clerus, ondersteund door klerikaal gezinde vooraanstaande personen, het nodig vond om de positie die hij tijdens het ancien régime bekleedde te heroveren en zelfs uit te breiden, staat vast. Anderzijds was er een deel van de gegoede burgers dat de controle en de invloed van de Kerk op het functioneren van de staat op een aantal vlakken wenste op te heffen, hoewel de meerderheid onder hen katholiek was en bleef. Maar voor rechtlijnige geestelijken en klerikalen leidde een kritische houding - laat staan een effectieve antiklerikale attitude - ten aanzien van het kerkelijke instituut, tot de beeldvorming van een antireligieuze liberale kracht in de samenleving. Deze veralgemeningen, vaak nog gevoed door het misbruiken van verwijzingen naar de door de paus reeds veroordeelde vrijmetselarij, waren schering en inslag. Extra ecclesiam nulla salus - buiten de Kerk is geen heil - aldus hun opvatting. Dat een openlijke confrontatie om de machtsuitoefening, die in grote steden al enige tijd heerste, onvermijdelijk ook zou infiltreren in kleinere stedelijke gebieden, staat vast. Op een van de traditionele terreinen van de geestelijkheid - ziekenzorg en liefdadigheid - zou de relatie tussen lokale politici en geestelijkheid sterk op de proef worden gesteld. Zo werd te Maaseik door de destijds liberale burgemeester Schoolmeesters, die ondertussen naar het lokale liberale kamp was overgelopen, en zijn meerderheid het plan opgevat om zowel de liefdadigheid als de ziekenzorg opnieuw onder het bestuur en de controle van de stad te plaatsen, zoals door Franse wetgeving was voorgeschreven. De clerus bond na gerechtelijke uitspraken in, maar de verhouding tussen beide zou in dit kleinstedelijk gebied onherstelbare schade oplopen. De liberalen stelden de positie van de geestelijkheid niet alleen openlijk ter discussie, maar vielen die ook aan. De problematiek van de burgerlijke begrafenissen en kerkhoven raakte de Kerk in haar ziel. Van aan het begin van elk leven tot aan de dood, had de clerus eeuwenlang controle en invloed kunnen uitoefenen. Nu zag hij zijn positie, soms als politiek statement, ter discussie gesteld worden. Hoewel dergelijke gebeurtenissen niet veelvuldig voorkwamen, zorgden de uitvaart van de liberale drukker Auguste Noyen te Tongeren en van de vrijdenker Emile Sampermans in Sint-Truiden voor ophef. Ook te Maaseik zorgden priesters dat ze begrafenisplechtigheden van liberale voormannen snel afhandelden of plaatsten ze zich ostentatief naast de koetsier van de lijkwagen. Breken met het geloof deed de overgrote meerderheid van de liberalen niet. Toch werden ze begin jaren 1880 zwaar op de proef gesteld. De clerus en de klerikalen hekelden op een felle manier de nieuwe onderwijswetten van de regering Frère-Orban - Van Humbeeck. De zwartwitwereld die gestaag vorm had gekregen in de negentiende eeuw, werd nu reëel. Dat de regering, in streken waar de geestelijkheid qua moreel gezag zeer sterk stond, niet overtuigd was dat haar wetten opgevolgd werden, lijdt geen twijfel. Met de instelling van schoolcommissies trachtte het ministerie zowel het doel van de nieuwe wetgeving uit te leggen alsook de onwaarheden en valse geruchten die verspreid werden te ontkrachten. Het 5
had hiervoor behoefte aan overtuigde liberalen: oude ambtenaren, voormalige liberale burgemeesters of raadsleden, huidig administratief personeel, … ze werden ingeschakeld in functie van het liberale project. Weigeren kon, maar betekende in se een verwerping van de liberale politiek. Uit de vier Limburgse steden werden vele leden gekozen, al koos de liberale gouverneur ook betrouwbare commissieleden uit de landelijke gemeenten. De opmerkingen en klachten die de commissies aanhoorden, geven een beeld hoe krachtig de tweespalt in de samenleving was geworden. Maar hoe sterk stonden de liberalen in de gemeenteraden? Enkel in Hasselt, administratief en onderwijscentrum van de provincie, behielden de liberalen een meerderheid. Ze kozen er dan ook voor om de regering te ondersteunen in het oprichten van onderwijsinstellingen. In de andere steden lag het enigszins anders. Was er nog een liberale aanwezigheid in de raad, dan kon ze, als ze bij machte was, enig weerwerk bieden. Daar waar de liberalen echter zwak stonden of uitgeschakeld waren in de kiesstrijd, lag de weg voor een klerikale tegenactie open. Conclusie Een onderzoek naar structuren in een lokale omschrijving staat of valt met de hoeveelheid bronnen en aanwezigheid van wetenschappelijke literatuur. De liberale netwerken in de provincie Limburg, hoe klein ze ook waren, bleken bij momenten zeer doeltreffend om een liberale kleinsteedse politieke cultuur op te bouwen en te ondersteunen. Het kleinschalige karakter vormde echter ook een belemmering voor de expansie van het lokale liberalisme. Om het beeld van de negentiende-eeuwse politieke en politiek-culturele leefwereld te reconstrueren en te ontdoen van grove veralgemeningen en gemythologiseerde visies, dient de onderzoeker op empirisch vlak innovatief te werk te gaan. Een evenementieel verhaal - veel voorkomend in heemkundige literatuur en ingegeven door een gebrek aan een macrohistoriografisch kader - kan door kruising met bronnenmateriaal van verscheiden aard evolueren tot een doordachte analyse die een scherper en helderder licht werpt op een verleden dat verwaarloosd werd in de Belgische historiografie over het liberalisme. Het overstijgen van een louter lokale omschrijving kan, zonder onrecht te doen aan de plaatselijke socio-economische en politiek-culturele eigenheden, de waarde van historisch onderzoek laten toenemen.
[Wim Lemmens Colloquium Lokaal erfgoed: basis of ballast?, Liberaal Archief, 16 april 2010]
6