Leydraden is een uitgave van de Literaire Kring Goirle www.literairekringgoirle.nl Redactie: Jan van Eijck, Wil Heeffer, Norbert de Vries en Willem van de Vrande (hoofdredacteur) Redactie–adres: Biesakkers 7, 5051 XN Goirle telefoon: 013–5342240 e-mail:
[email protected] Tekstverwerking, layout en typografie: Ben Hovens Ontwerp logo en omslag: Harrie Loots Druk: GbG
Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder schriftelijke toestemming van de betrokken auteurs. © 2013 Literaire Kring Goirle.
Nummer 94 ISSN 1381 – 5423 Editie november 2013
Inhoud
Bij Leydraden 94
7
Norbert de Vries Een terugblik op de literaire avond met Frits van Oostrom
8
Boekbespreking in duplo Frans de Groot Handel in veren, de laatste roman van Rascha Peper
11
Ben Loonen bespreekt Handel in veren van Rascha Peper
14
Hans Dütting ‘Ik ben verliefd, weet alleen nog niet op wie’
16
Ineke Broeckx Mijmeringen tijdens een vergadering
21
Joannes Maas Het dal der stekels (1)
22
Kees Joosten De kip van de pastoor
26
Laetitia van den Heuvel Beeld krijgt Weerwoord
30
Reinoud van Vught reageert op zichzelf
34
Ad Haans Het levensgevoel van Esther Porcelijn
36
Hans Dütting Pablo Neruda een fenomeen (1)
39 5
Romain John van de Maele De kracht en de vloek van de stilte
45
Albert Swaak • Meditatie
48
Kees Hermis • De schreeuw • Het onbeschrijfbare 1 t/m 3
49 50
Pieter Luykx • allerzielen 1 t/m 4
53
De Speelse Muze
54
Peper & Zout
56
Willem van de Vrande Rob Wijnberg niet zo bekend?
62
Joost Minnaard Joost Zwagerman in Goirle: van rebel tot bevlogen beschouwer
63
Bio-bibliografische gegevens
66
Mededelingen68
6
Bij Leydraden 94
Dat Leydraden 94 zo snel na het verschijnen van Leydraden 93 op uw deurmat valt, heeft een reden. De redactie van Leydraden tracht al sinds jaar en dag de activiteiten van het LKG-bestuur op de voet te volgen, zodat Leydraden u ongeveer een week vóór een literaire café onder ogen komt. Zo was het jarenlang, maar zo zal het niet blijven. De wereld van literair Goirle draait door en dat zult u vanaf heden gaan merken, want er gaat het een en ander veranderen. In de afgelopen weken hebben het bestuur van de Literaire Kring Goirle, de Bibliotheek Goirle, het Cultureel Centrum Jan-van-Besouw en Blz Boekhandel Buitelaar besloten om op het gebied van literaire activiteiten voortaan de handen ineen te slaan en intensief met elkaar te gaan samenwerken. En aangezien alle participanten zo hun belangen hebben in deze samenwerking, zal er geen vaste activiteitenavond meer zijn, dus zult u zowel Leydraden als de berichten in de plaatselijke pers en de LKG-website www.literairekringgoirle.nl nauwlettend moeten volgen. Geen nadeel, wel een verandering. Als lid van de LKG bent u in het geweldige voordeel dat die literaire avonden voor u gratis toegankelijk zijn. Daar is overigens wel een voorwaarde aan verbonden: als lid van de kring wordt u geacht een entreebewijs te halen in de winkel van Boekhandel Buitelaar. Het totale aanbod van schrijvers zal er zeker op vooruit gaan en de samenwerking van de Goirlese culturele instellingen zal beslist leiden tot een verbreding cq verdieping van het literaire aanbod. De liefhebber zal nog meer kwaliteit krijgen als in het (recente) verleden het geval was. Bekijk daarom elke keer de activiteitenkalender in de rubriek Mededelingen (pag. 68) achterin deze editie.
7
Norbert de Vries
Een terugblik op de literaire avond met Frits van Oostrom De kapel was voor de helft gevuld; ik schat: een man/vrouw of tachtig. Vooruit (ik ben in een milde bui), een kleine honderd geïnteresseerden. Belangrijk natuurlijk, dat een spreker een aandachtig gehoor aantreft. Enfin, de combinatie van een enthousiaste, boeiende spreker en een intelligent publiek leidt in Goirle steevast tot een onvergetelijke avond, en zo ook deze keer. Voorwaar, de heer Van Oostrom is een geleerde die de kunst verstaat om iets van zijn kennis en inzichten met verve aan zijn gehoor over te brengen, en zijn toehoorders mee te voeren op een ontdekkingstocht naar een verleden waarvan zij voordien nauwelijks benul hadden. Het werd, kortom, een inspirerende bijeenkomst. De Nederlandse literatuur in de veertiende eeuw. Niet een onderwerp waar het gemiddelde LKG-lid warm voor loopt. Ook onze Joost Minnaard gaf toe, dat er in zijn universitaire studie Neerlandistiek maar heel weinig aandacht aan die vroege letterkunde was besteed. En dan nog heel eenzijdig. Maar laten we Frits eens volgen. Hij betoogde, dat er in de literatuur van de veertiende eeuw nieuwe thema’s en stemmingen rijzen. Neem bijvoorbeeld het reisverhaal van Manderville. Een pelgrimsreis naar het Heilig Graf. Maar zie, zijn verhaal stopt niet in Jeruzalem; de reis wordt voortgezet, het onbekende tegemoet. Zonder bepaald doel, puur uit nieuwsgierigheid, en met een open geest voor het andere, het afwijkende. Bij Manderville lezen we over de islam, maar op een heel andere wijze dan bijvoorbeeld Van Maerlant deed. Geen verfoeiing, maar wezenlijke interesse. Het is een tijd waarin de blik meer naar buiten wordt gericht: horizonverbreding. Teksten over kennis en wetenschap worden meer en meer in de volkstaal geschreven (denk aan de encyclopedie-op-rijm van Jan van Boendale, die ouder is dan soortgelijke uitgaven in Duitsland of Frankrijk), en komen daarmee binnen bereik van mensen die geen Latijn kunnen lezen. Ook op het gebied van het geloof is er sprake van nieuwe 8
dynamiek, zoals onder meer moge blijken uit de (gefingeerde) dialoog tussen een leek en de beroemde mysticus Eckhart: de leek heeft ook zijn opvattingen over geloofszaken en geeft daaraan unverfroren uiting. Het heil is niet afhankelijk van de stand waartoe je behoort, of de aflaten die je je verwerft, maar van de manier waarop je leeft. Met de woorden van Jan van Boendale: Du leec man en ontsie di niet. Dat paepscap en es sekerre niet Hemelrijx dan du bes: Die best leeft, best es. De nieuwe geest hangt nauw samen met de groei en bloei der steden. De stad is de plek waar je minder ruimte hebt, maar meer vrijheid. Van Oostrom gaat uitvoerig in op Brugge, de economische en culturele motor van de Lage landen, tot het Zwin verzandde. Maar, ho, dan is het 1348 en sluipt de pest de stad binnen. Crisis. De ‘zwarte dood’ maait velen neer en zet zijn stempel op de veertiende eeuw. De ontwrichting biedt ook weer kansen voor vernieuwing. Van Oostrom verwijst hierbij naar het denkbeeld van de ‘creatieve destructie’ van de bekende econoom Schumpeter (1883-1950). Het was een mooie lezing, waarin verrassende parallelen niet werden geschuwd. Wat te denken bijvoorbeeld van die tussen de veertiende eeuwse beweging van de Moderne Devotie, en de tegenwoordige Occupy-movement? De conclusie van
9
Van Oostrom was: wat was dat een vreemde wereld, maar aan de andere kant: wat lijken die veertiende eeuwers veel op ons! Na de pauze ging Joost aan de slag, en hij deed dat weer met grote kennis van zaken. Iedere gast van onze literaire avonden is telkens weer blij verrast over de kwaliteit van zijn vragen. Hij heeft alles gelezen, alles! Hij weet van de hoed en de rand. Hij is als interviewer onovertroffen. In het vraag- en antwoordspel was er ruimte voor wat persoonlijke uitspraken van Van Oostrom. Ik noteerde het volgende: ‘Ik geloof erg in het enthousiasme.’ ‘Het verleden verdient onze blijvende aandacht en studie. We moeten de verdiensten erkennen van de vroege schrijvers.’ ‘Ik ben en blijf een positivo, maar wel met een snufje ironie.’ En vooral deze: ‘Het enige verleden dat zin heeft, is een levend verleden.’ Welnu, lezer, dat zijn gedachten die het overdenken en onthouden waard zijn. Doe er uw voordeel mee. En voor de koningsgezinden heb ik genoteerd, dat de naam Beatrix destijds velen heeft verrast. Maar als je weet, dat Juliana in haar studententijd ooit het dichtwerk Beatrijs van Boutens heeft voorgedragen, is die naam van haar eerstgeborene misschien wat minder vreemd. Overigens, het ging na de pauze nogal veel over Beatrijs, want er zaten kenners in de zaal. Good heavens, wat was dat een fantastisch mooie avond! De wereld in woorden, lees dat boek!
10
Boekbespreking in duplo Frans de Groot
Handel in veren, de laatste roman van Rascha Peper Hebt u er ook zo’n hekel aan als iemand bij de bespreking van een boek zoveel over de inhoud prijsgeeft dat een deel van de verrassingen al bekend is voor u het boek gaat lezen? Voor films geldt hetzelfde. Plato beweerde al dat de werkelijkheid niet bestaat uit feiten maar uit mogelijkheden. Het bezit van de zaak is het eind van het vermaak, en het is ook niet leuk om vóór 6 december al te weten wat je met Sinterklaas cadeau krijgt. Op de voorflap van de omslag van Handel in veren staat de volgende tekst: ‘Wendela, tweeëntwintig jaar, logeert bij haar grootmoeder, die getrouwd was met de inmiddels allang overleden ornitholoog Henk Bronkhorst. Halverwege de jaren vijftig ging hij op expeditie naar Nieuw-Guinea om te bewijzen dat het zeldzame Bruijns boshoen nog niet was uitgestorven. Terwijl we hem en zijn Papoea-begeleiders op hun spannende en hilarische zoektocht volgen, neemt oma haar kleindochter in 2012 langzaam in vertrouwen over wat er zich in die jaren thuis in Nederland heeft afgespeeld. Is Wendela’s vader wel de jongste zoon van haar en Henk? En wie is Rick uit New York eigenlijk? Op meesterlijke wijze ontsluiert Rascha Peper het familiegeheim.’ E. Querido’s Uitgeverij BV is bedankt voor deze onthulling. Ik denk dat ik dit boek met meer spanning en verbazing zou hebben gelezen als deze tekst niet op de omslag had gestaan. De structuur van het boek en de aanvankelijk beperkte informatie zijn toch een uitdaging om je voortdurend af te vragen wat de beschreven personages met elkaar te maken hebben. Rascha verbindt op geraffineerde wijze verschillende personen, plaatsen en tijden. Van de twaalf hoofdstukken worden er elf genoemd naar de (vijf verschillende) betreffende hoofdpersonen. De hoofdstukken 2, 6, 10 en 12 spelen in de jaren vijftig in Nieuw-Guinea en de rest in 2012 in Nederland en New York. De personages zijn geen van allen normaal, wat we van Rascha gewend zijn. Gelukkig laat de omslag toch nog genoeg te wensen over. De voorflap noemt Rascha Peper ‘de koningin van de ingehouden hartstocht’ (De Groene Amsterdammer), ‘Een groot verhalend talent’ (de Volkskrant)’, ‘Peper schrijft zwierig, haar zinnen lopen vloeiend, ze heeft een helder gevoel voor humor’ (HP/De Tijd) en ‘Dankzij de vlotte schrijfstijl en originele verhaallijn sluit je als 11
lezer de hoofdpersonen direct in je hart’ (Libelle). Hoewel je van een omslag van een boek niet kunt verwachten dat er negatieve oordelen over het werk worden vermeld, kan ik het met deze beschrijvingen geheel eens zijn. Waarom zou ik anders verzinnen? Op de achterzijde van de omslag wordt geschreven dat Handel in veren een hoogtepunt is in het oeuvre van een meesterverteller. ‘Zij schreef goed gedocumenteerde, spannende romans over geobsedeerde figuren die aan hun vaak bizarre, maar toch herkenbare passies ten onder gaan’ (NRC Handelsblad). Op de achterflap vinden we dat Rascha Peper (1949-2013) bezig was aan een tweedelige roman waarvan Handel in veren het eerste deel is, toen zij in de herfst van 2012 kanker kreeg in een ongeneeslijk stadium. Volgens andere media en voor de volledigheid bleek er sprake van alvleesklierkanker. Onder aanmoediging van anderen heeft ze op haar sterfbed dat deel uitgewerkt tot een zelfstandige roman. De publicatie heeft zij niet meer meegemaakt. Ik vond dat een fascinerend gegeven. Ik heb me afgevraagd of mijn beoordeling van haar boek door haar overlijden gekleurd zou zijn. Over de doden immers niets dan goeds. Misschien heeft haar dood wel invloed, maar mijn oordeel kan evengoed gekleurd zijn door het feit dat ik Rascha Peper een leuk mens vond of dat ik vind dat ze zo’n leuke naam had. Maakt dat wat uit, dat mijn mening wordt gekleurd door niet-literaire argumenten? Toen Michel Buitelaar nog geen boekhandel had in Goirle, kwam ik vaak bij Gianotten in Tilburg. Daar hadden ze een kastje waar boeken stonden met beoordelingen door het personeel. Als Marloes enthousiast was over een boek, was ik dat steeds ook. Als Herman een boek aanprees, vond ik dat meestal niet te pruimen. Zo kom je aan je richtlijnen. Wat moet je met al die loftuitingen op de omslag van een boek? Japin gaat echt niet beter schrijven naarmate hij vaker wordt aangeprezen op de voorpagina van NRC Handelsblad en ik blijf moeite hebben met de boeken van AFTh van der Heijden, hoe mooi zijn taalgebruik ook is, omdat ik het een kwal van een man vind. Voor Connie Palmen geldt dat mutatis mutandis ook, misschien ook wel omdat ik een hekel heb aan lijkenpikkers. Overigens bekroop mij wel een weemoedig gevoel toen ik hoorde dat Rascha Peper helemaal niet bestond. Zo’n zelfde gevoel als waar ik het mee moest doen toen ik hoorde dat Sinterklaas niet bestond en toen ik er achter kwam dat God ook maar een verzinsel is. Rascha Peper was het pseudoniem van Jenneke Strijland. Erg hè? Ze had die naam verzonnen toen ze haar eerste manuscript inleverde om te vermijden dat, als het zou worden afgekeurd, haar naam een negatieve klank zou krijgen. Ik had dat liever niet geweten maar nu het zo is zal ik u er in laten 12
delen, net zoals de omslag van het boek een deel van mijn en uw plezier vergalt. Nu Rascha (voor mij blijft ze Rascha) 16 maart 2013 overleden is, wordt het voor de liefhebber van haar werk gemakkelijker haar volledige werken te genieten. Ze heeft een vijftiental werken doen verschijnen. Ze zijn verschenen als romans, verhalen, novellen en columns. De roman Rico’s vleugels (1993) is in 1994 genomineerd voor de AKO-literatuurprijs en voor Russisch blauw (1995) heeft Rascha de Multatuliprijs ontvangen. Iemand vroeg mij of Handel in veren een verhaal of een roman was. Weer zo’n denker! Op de omslag staat ‘roman’, dus dan is het een roman en volgens mij is een roman een verhaal, net als een novelle, maar ik heb het aantal woorden niet geteld. Het boek bevat 216 pagina’s, het beantwoordt aan de criteria van een roman en ik waardeer het als een goed verhaal.
13
Ben Loonen
bespreekt Handel in veren van Rascha Peper
Handel in veren gaat niet over handel in veren. Het gaat over de handel en wandel van enkele mensen als daar zijn: Henk, Minke, Wendy, Rick, Bernard. Het gaat wel veel over vogels: over het Bruijns boshoen, destijds nog te vinden in de Vogelkop van Nieuw-Guinea, –het deed me denken aan het korhoen op de Regte Hei– de prieelvogel in Australië, het kardinaalsvogeltje in New York, etc. etc. De dramatis personae zijn vogelaars, maar verder is er niets mis mee. De oude vrouw Minke wordt neergezet in haar laatste levensjaar (2012); ze is verguld met haar kleinkind Wendy (22) die een paar dagen komt logeren als ze mot heeft met vriend Ralph. Minke heeft het nooit aan iemand verteld, maar voordat ze dood gaat wil ze het toch kwijt: haar jongste zoon Bernard is niet van Henk, haar allang overleden man, de vogelaar die maandenlang door Nieuw-Guinea struinde op zoek naar het uitgestorven gewaande Bruijns boshoen. De passie voor vogels kon Henk helaas niet opbrengen voor de jonge vrouw die Minke in 1958 nog was, in bed bracht hij er niets van terecht, vandaar dat Rick zijn kans kreeg, de jonge assistent van Henk aan de universiteit van Utrecht. Bernard is de vader van Wendy. Als Wendy achter het geheim van oma komt, ontdekt ze dus dat haar parentage er anders uitziet dan ze altijd gedacht heeft. Een beetje schokkend misschien, maar het komt in de beste families voor. In New York zit een oude man die rond 1958 vanuit Utrecht naar Amerika emigreerde in zijn piepkleine achtertuin naar kardinaalsvogeltjes te kijken. Maar Rick denkt aan Minke, de vrouw van zijn collega, de liefde van zijn leven: hoe heeft hij haar achter kunnen laten? Hij is onwetend van het kind dat hij verwekt heeft, dus ook onwetend van zijn kleinkind Wendy; maar ‘alles wat verborgen is zal bekend worden en aan het licht komen’ (Lucas 8, 17; mijn associatie, het komt niet van Rascha Peper). Dit is zo’n beetje het hele verhaal. Het is vederlicht. Prettig te lezen, onderhoudend, goed geschreven; voltooid … in het jaar dat Rascha Peper te horen kreeg dat ze niet lang meer te leven had. Frans de Groot, aan de beurt om een boek te kiezen, koos het op grond van de overweging dat bij dit boek de co-recensent niet alweer over Jezus zou kunnen gaan zeuren. Ik wil Frans dat pleizier graag gunnen. Handel in veren is onproblematisch een Darwinistisch boek, religie in geen velden of wegen te bekennen. De titel slaat nergens op; Rascha had bij het bedenken daarvan niet haar meest creatieve moment. Ik heb wel een suggestie: Dragelijke lichtheid. Intertekstuelen als we zijn, denken we dan aan Milan Kundera met zijn Ondraaglijke 14
lichtheid van het bestaan. Maar voor Peper is die lichtheid kennelijk wel draaglijk. Zelfs zo –blijkens ons tertuliaans koffiepraatje– dat Frans de Groot zich daarover verwondert, quote: dan weet je dat je gaat sterven en dan schrijf je zo’n boek! Zou je met die wetenschap niet eerder hemel en aarde bewegen om de onderste steen boven te krijgen? Het wereldraadsel zoals jij het ziet aan de mensheid openbaren? Ik mag niet over Jezus zeuren, maar als FdG zo’n vraag stelt, komt hij toch gevaarlijk dicht in de buurt van religie of nog erger metafysica, heel eng allemaal. Maar het mens- en wereldbeeld van Rascha Peper, als je dat uit haar laatste roman kunt afleiden, is kortweg dit: mensen zijn als vogels. Het kleurrijkste mannetje, het mannetje dat het meest zijn best doet, dat het mooiste prieeltje bouwt, etc. etc. mag bij het vrouwtje haar eitjes bevruchten. Dat is het hele eieren eten. We zien het ook in werking bij Wendy die mot had met Ralph, maar hem daarna weer lief vond. Oma Minke gaf vanuit haar levenservaring de raad: je hoeft nog niet te beslissen of je met hem doorgaat: je bent nog zo jong. De geschiedenis zal zich waarschijnlijk herhalen, Rascha werkt dat niet meer uit. Als Wendy en Ralph naar een feestje gaan waar gedanst wordt, is daar ook Richard met wie ze de tango danst (kan Ralph natuurlijk niet). ‘De eerste keer dat ze achterwaarts in zijn arm hing, lachte ze nog van verlegen opgetogenheid, maar ze werd allengs ernstiger, dat leek meer bij deze dans te passen, en keek hem haast plechtig diep in de ogen als hun blikken elkaar troffen. Hij hypnotiseerde haar met een strenge, peilende blik. Wat de anderen om hem heen deden zag ze niet meer, die waren in een achtergrondwaas verzonken. Statig en sensueel tegelijk stapten ze over de vloer. De warmte van zijn lijf doorgloeide haar, zijn krachtige bovenbenen beroerden de hare door het satijn van haar jurk en ze voelde een grote geilheid in zich opkomen’ (blz. 154). Wendy gaat braaf met Ralph naar huis; Richard heeft haar telefoonnummer niet gekregen. Over hun handel en wandel vernemen we niets meer, maar dat hoeft ook niet, want de werking van het perpetuum mobile der liefde is algemeen bekend. Jezus verliest het van Darwin. Rascha Peper requiescat in pace.
Rascha Peper Handel in veren, Amsterdam, Querido, 2013, 222 blz.
15
Hans Dütting
‘Ik ben verliefd, weet alleen nog niet op wie’
‘Si tu me quittes, je peux venir avec toi?’ 1 De allermooiste planten en de allermooiste bomen gaan dood vanwege hun prachtige bloemen. Zo gaat het ook in het mensenleven. De mooiste liefdesgeschiedenissen eindigen abrupt. Het duurde slechts twee weken, daarna verdween Annabella opnieuw uit Hugo’s leven. Het waren veertien dagen vol hartstocht, of beter wellust, die hem de melancholie deden vergeten. Waarom zij opeens verdween wist hij niet. Echt verdriet kreeg hij er niet van, wel was er weer die verdomde melancholie. Toch verwaarloosde hij zijn werk niet, maar hij zat opnieuw in de chaos van zijn boekhouding, voor de komende tijd dan. Hij zocht contact met een administratiekantoor en dat zou tegen betaling alles voor hem regelen. Annabella had twee weken lang niets aan het beloofde boekhoudwerk gedaan, had Hugo alleen uitgeput in bed. Hij besloot ook iets aan zijn sombere stemming te gaan doen. De enige wie hem tot nu toe zijn melancholie deed vergeten, bleek Michèle Lissajoux; hij gaf haar de bijnaam Biche M., Hinde M. Twee dagen na het onverwachte vertrek van Annabella belde hij Biche. Ze was niet thuis, haar moeder zou de boodschap achterlaten dat Hugo Madern aan de telefoon was geweest. Op haar kon hij vertrouwen, hij belde weleens vaker als Biche niet thuis was, en prompt was zij dan na enige tijd aan de lijn. Drie uur later ging de telefoon: zijn Biche, zijn wijfjeshert. Hoe hij aan de volgende zin kwam, heeft hij zelf nooit goed begrepen: ‘Biche, ik ben verliefd, weet alleen nog niet op wie.’ ‘Als je verliefd bent of wordt, ben ik je Hinde’, antwoordde zij. ‘Je komt dus naar me toe?’ vroeg hij. ‘Wat dacht je, als je zoiets tegen me zegt, wil ik graag de oplossing voor je probleem zijn.’ ‘Jij hebt altijd een positief antwoord.’ ‘Daar ben ik voor… zo sta ik in het leven. Ik neem een taxi en ben zo bij je, mijn auto wilde niet starten.’ ‘Tot zo, engeltje.’ ‘Tot zo, lieve sombere beer van mij.’ In mei zou Michèle voor haar eindexamen rechten opgaan. Na het behalen van haar meestertitel wilde zij niets met haar studie doen, haar roeping, zoals zij het noemde, was het toneel. Eerst zou zij privélessen nemen, daarna toelatingsexa16
men voor de theaterschool in Nîmes doen, en Hugo moest beslist een toneelstuk voor haar schrijven, vooral toen hij haar over zijn kortstondige erotische ervaring met de toneelspeelster Jenny Franen vertelde. Als Michèle eenmaal bij het toneel was, wilde hij best proberen een toneelstuk voor haar te schrijven. Of er een toneelgroep was die op een toneelstuk van Hugo Madern zat te wachten, bleef een vraag. Biche M. geloofde in Hugo, zoals zij ook overtuigd was van haar eigen slagen in de wereld van het Franse toneel. Zij zag zichzelf al afgebeeld op affiches met haar naam Michèle Lissajoux in koeienletters afgedrukt. Met een bijrol nam ze geen genoegen. Haar rijke fantasie, gedrevenheid en zelfverzekerde lef boeiden Hugo mateloos. In de namiddag dat zij bij hem kwam, droeg zij een korte minrok, hoge zwarte laarzen, netkousen, een strakke lichtblauwe trui, voorzien van een decolleté, een lange zwarte bontmantel, en op haar hoofd een mooie witte vilthoed waaronder haar lange zwarte krullen vandaan kwamen. Zij deed haar bontmantel uit, de hoed hield zij op. ‘De taxichauffeur zat de hele tijd in de achteruitkijkspiegel naar me te gluren.’ ‘Ja, zo’n man krijgt niet iedere dag zo’n stoot als jij in zijn taxi, nog een geluk dat hij nergens tegen aan is gereden.’ ‘Ik zei: u moet beter op de weg letten, anders knalt u nog ergens tegen aan. Ik ben niet levensmoe. Daarna bleef hij voor zich kijken.’ In de salon ging zij in een gemakkelijke fauteuil zitten. Wat ziet ze er toch altijd lekker uit, dacht hij. ‘Je wilt zeker wel een whisky, of is het nog te vroeg, Biche?’ ‘Voor jouw Biche is het nooit te vroeg voor een glas whisky.’ ‘Ik neem er zelf ook één. Ik heb je veel te vertellen.’ ‘Ik ben benieuwd, zet dan de fles niet te ver weg, anders moet je je verhaal steeds onderbreken om op te staan, want jij en ik lusten er wel pap van.’ ‘Ja, en niet alleen van whisky.’ Hij wist nu precies waar hij beginnen moest, ook wat hij wilde dat Biche zou moeten gaan begrijpen. Hij twijfelde niet aan haar psychologische inzicht, want naast rechten had ze psychologie als bijvak, al spraken ze beiden nooit over psychologie, maar over ‘mensenkennis’. Hugo begon voor het eerst aan zijn Biche te vertellen over Annabella, vooral over het kortstondige weerzien. Na enige tijd kwam ook zijn jeugdliefde Maryvonne ter sprake, en al snel begreep Biche hoeveel hij van deze vrouw had gehouden, ongetwijfeld de enige vrouw op wie hij verliefd was geweest. Door haar wist hij 17
wat liefde betekende. Al die andere vrouwen waren alleen maar voor het genot in zijn leven geweest. Annabella en hij naaiden soms drie keer per dag, dat was geen liefde, alleen geilheid. Biche Michèle begreep waarom hij na de dood van Maryvonne niet gelukkig kon zijn. Er was geen liefde meer in het spel. Zij probeerde er achter te komen wat hij nú wilde, waar hij naar verlangde, en wat hij onder liefde verstond. Het gesprek duurde lang, buiten was het al donker, niet zo verbazingwekkend want het was nog steeds winter. De sneeuw in de tuin glinsterde door het volle maanlicht en de verlichting in Hugo’s huis. ‘Zullen we eerst iets eten of kletsen we nog wat verder, Biche?’ vroeg hij. ‘Laten we eerst iets eten, anders worden we lazarus, en gaan we onzin uitslaan, dat kunnen we nu niet gebruiken, het gaat nú om serieuze kwesties, schat.’ ‘Ja, alleen, ik kan nog geen ei bakken.’ ‘Je hebt toch van alles in huis, hoop ik.’ ‘Ja zeker, want Jacqueline maakt soms voor een paar dagen fantastisch eten voor me klaar.’ ‘Dek jij even de tafel, trek een fles wijn open, dan ga ik in de keuken iets voor ons brouwen. Aan tafel gaan we eten, drinken, praten, en als je daarna nog gek op me bent, zal ik je in bed zalig verwennen.’ ‘Jij weet hoe je tegen een man moet praten.’ Biche Michèle verdween in de keuken, nog steeds droeg zij haar hoed. Hij schroefde de whiskyfles dicht, zette deze in de drankkast, en begon de tafel te dekken. Trok een tien jaar oude fles rode Bordeauxwijn open, ging weer in zijn fauteuil zitten. Uit de keuken kwam een lichte geur van gebraden vlees, tijm en laurier. Zij is geweldig, dacht hij, ze kan koken, converseren, luisteren, in bed is zij ontzettend gewillig, ze is intelligent, leest graag, ik verveel me nooit als zij er is. Ze moest eigenlijk gewoon hier blijven, op z’n minst iedere dag komen. Zij geeft me rust, misschien is dit verliefd zijn, zoals in mijn tijd toen Maryvonne in mijn leven was. Biche Michèle toverde een eenpansgerecht, waar Hugo verrukt over bleek. Het vlees en de aardappels dreven in een gebonden wijnsaus. Door de whisky kregen zij flinke trek en aten een pan met voedsel voor minstens vier personen leeg. Na het eten en de wijn, waren ze volkomen verzadigd; ze wilden beiden niets meer hebben. ‘Als we nu eens samen heel aangenaam gaan neuken, Hugo, en morgenochtend verder praten? Ik zal je liefde geven, kom, kerel van me, we zijn gewoon een verliefd stel dat vanavond voor het eerst met elkaar naar bed gaat. We zijn natuurlijk ontzettend geil, want het is de eerste keer.’ 18
‘Wat ben je toch een fantasierijke lieveling,’ zei hij oprecht ontroerd en wellustig. Deze avond en nacht, na het vertrek van Annabella, zou hij nooit vergeten. Biche Michèle beminde hij buiten zinnen, sinds lang, sinds Maryvonne was er geen vrouw geweest die hij zo hartstochtelijk in bed lief had. De ochtend na haar vertrek voelde hij nog haar zachte warme vlees, haar natte zoenen, de tedere strelingen, haar lieve woorden alleen voor hem bestemd. Voor het eerst sinds Maryvonne zei hij tegen een vrouw: ‘Ik houd van je, ik meen het echt.’ ‘En jij bent mijn eerst echte minnaar voor wie ik liefde voel, Hugo, jij bent mijn Tristan.’ Tijdens het ontbijt beloofde ze Hugo iedere dag langs te komen, of zo vaak mogelijk, na haar examen wilde ze zeker bij hem intrekken. Wat de mensen er van zouden zeggen kon haar geen bliksem schelen, haar ouders vonden alles best. Zij zou goed voor hem zorgen, en niet alleen in bed. Ze verwachtte van hem wel volledige trouw, en geen gedonder meer met modellen. Hij mocht met zijn ogen doen wat hij wilde, maar moest zijn handen thuis houden. Hij stak zijn rechterhand in de lucht en zei: ‘Ik zweer het, bovendien heb ik aan één model genoeg, en dat ben jij, voor de rest schilder ik stillevens.’ ‘Ik geloof je, nu moet ik als de wiedeweerga naar de universiteit, tegen zeven uur vanavond ben ik weer bij je Na het college haal ik thuis kleren en lingerie op, vertel mijn ouders waar ik voorlopig verblijf. Mijn vader is een bewonderaar van jouw werk.’ ‘Ik weet het, hij kocht twee schilderijen van me, ik heb het genoteerd voor als er nog eens een overzichtstentoonstelling mocht komen.’ ‘Dag, lieverd, niet somber zijn als ik er even niet ben, denk aan mij, ik zal er vaak voor je zijn.’ Zij knuffelden elkaar teder. Inmiddels was de reeds bestelde taxi voor komen rijden. Aan het tuinhek zwaaiden ze naar elkaar, tot de taxi om de hoek van de straat was verdwenen. Dit is een mooi begin, als dit zo blijft voortduren, zal ik nergens meer last van hebben, dacht hij. Ik zal veel mooie schilderijen maken. Niets zal mij meer in de weg staan, de enige vrouw die op ons neer mag blijven kijken is Maryvonne. Hij keek naar het schilderij in de salon aan de muur, waarop een mooie jonge blonde Maryvonne stond afgebeeld. Het leek wel of de slang om haar nek zich even bewoog. Hij ging naar zijn atelier en werkte ongestoord door aan een landschap, onderbrak het schilderen alleen om wat te eten en thee te drinken, en voor hij 19
het wist stond Biche Michèle voor de deur, een grote reistas in haar armen. Hij nam de tas van haar over, zette deze in de gang op de grond. Ze begonnen wild te vrijen, vijf minuten later lagen zij samen naakt in bed.
1
Als je me verlaat, mag ik dan met je mee ?’
20
Ineke Broeckx
Mijmeringen tijdens een vergadering
Het was een dag in de vroege zomer waarop de ziel zich kon koesteren in vage dromen van onduidelijke signatuur als een hommel in de zon en de stoelen met de bekleding met bonte motieven stonden al klaar in de vergaderzaal. Het was een dag om te dromen voor een ziel die nog kon dromen, maar tijdens de vergadering vroeg ik me af: zoemden de zielen van de aanwezigen zalig in het zonlicht en behoedden de staat van baten en lasten, de vaststelling van de agenda en van de notulen hen voor de ziekte van de zinloosheid, voor het zalvende zelfbedrog van de ijdelheid en voor de wurggreep van de wanhoop? De penningmeester was opstandig over ondeugdelijke aanlevering van financiële stukken; de zaal werd rumoerig; de voorzitter hamerde flink maar mijn gedachten en gevoelens vlogen mee met de klanken van het carillon van de Heikese kerk, ver over de muziekzaal, die, met de gebogen, kunstige lijn van haar dak zichtbaar was door het openstaande raam, door het lichtblauwe zwerk naar streken en landen waar ik een ander mens kon zijn; geen notuliste meer, maar een dichteres, een land waar geen vergaderstukken afgehamerd zouden worden, maar waar de Poëzie zou heersen.
21
Joannes Maas
Het dal der stekels (1)
Elmi stapte de auto in, smeet het portier dicht, gaf gas en verdween achteruitrijdend in wolken van stof en gruis. Instinctief boog ik weg voor het spattend gesteente. Het stof verwaaide en de stilte daalde neer. Daar stond ik dan, alleen op de wereld, op een kaal steenweggetje. Links een steile helling en rechts een diepe kloof. Waarschijnlijk het dal van de Loup. Een dal vol stekels. Ergens een heel eind verder moest Vence liggen. Daar ging vast een bus naar Canges en vandaar de trein naar Cannes. Zoveel is zeker. Maar waar ik me precies bevond, dat was niet zo zeker. We hadden al een tijdje rondgereden in dit ruige land. Blijkbaar een afslag gemist. En de kaart was met de auto mee. We hadden die morgen een bezoek gebracht aan de Fondation Maeght, een museum opgericht door een rijk Belgisch paar. Het vreemde gebouw van de maagd met haar holle schalen lag er fraai bij in de bossen bij Saint Paul de Vence. We slenterden door de beeldentuin en de zalen van het museum of liever ik slenterde in mijn eentje, want Elmi moest dringend naar de wc. Bij het bassin met de kleuterkleurige ornamenten van Miro, kreeg ik zin om in het bad te springen. Dat vonden de oprichters vast niet goed. En bij de beelden van Giacometti moest ik aan de dreigende ruzie van vanmorgen denken. Na ons verdeelde bezoek aan de Fondation reden we naar Saint Paul, of liever gezegd naar een uitgestrekt parkeerterrein onder aan de muren van het stadje dat beroemd was geworden door de extravagante schrijvers en kunstenaars die er ooit woonden. Nu was het een toeristische kermis. Drommen mensen wurmden zich door de smalle straatjes. Geen enkel huis of het was veranderd in een boetiek, galerie of enotheek. De drukte en de dreigende middaghitte deed ons besluiten direct dit oord te verlaten voor de geplande picknick op de Puy de Tourettes. Dat bleek een kale berg te zijn, daarom reden we terug op zoek naar een uitspanning in bos en lommer. Waar we verdwaalden. Elmi, een oud studiegenote van mij en ik verblijven in een appartement van haar familie aan de kust. Het staat te koop en Elmi moest bij een lokale makelaar het een en ander regelen en ze vroeg of ik meeging, want niemand anders had tijd. Voor de goede orde: we zijn geen geliefden, vrienden zijn we. We zien elkaar een of twee keer per jaar ergens in een stad waar ze musea, kroegen en kerken hebben. Een dagje stappen en bijpraten. En ’s avonds nemen we afscheid. Nu had ze me uitgenodigd voor een hele week aan de Côte. We slapen apart en elke kamer heeft een eigen badkamer. ’s Morgens haal ik croissants en knapperige baguettes bij de Spar in Mandelieu, waar –het is september– de meeste huizen leeg staan. 22
Het merendeel van het ontbijt eet ik op, want Elmi eet alleen muizenhapjes. Ik zei vanmorgen dat ze wat meer moest eten en ze vroeg stekelig waarom. Toen ontglipte me per ongeluk de opmerking dat ze nogal mager was. Ze stond gepikeerd op. Toevallig ging net haar telefoon, waarna ze meer dan een kwartier wegbleef. Ze wou niet zeggen waar het gesprek over ging, maar het was iets vervelends. ‘Laten we nou eerst maar doen, wat we afgesproken hebben’, zei ze. Dus gingen we naar de Maeght. Daar moest ze plotseling naar de wc, maar later stond ze op het parkeerterrein weer eindeloos te bellen, zag ik vanuit de museumwinkel. We reden al een tijd over steile stobberpaden tot we uitkwamen op de zoveelste splitsing. ‘Naar links’, zei ik. Elmi stuurde naar rechts het dal in. ‘Ik zei links. Hier staat zo’n piekeniek teken op de kaart. Dat is links. Stop nou eens, verdomme. Volgens mij stond daar een paaltje!’ Elmi zette de auto stil. ‘Laat eens zien! Dit is geen picknick teken, maar een driehoekje; dat geeft de hoogte aan, 1063 meter. Volgens mij ben jij de weg kwijt. Hier hebben we niks aan.’ Ze vouwde de kaart op en stak hem in het deurvak. ‘Ik ga even op dat paaltje kijken.’ Ik liep terug naar de splitsing om het paaltje te bestuderen. Dat stond vol gekleurde pijltjes, eentje wees naar Saint Barnabé, wel niet precies waar we heen wilden, maar toch niet ver uit de buurt, dacht ik. Ik ging het haar vertellen. ‘Dat zijn routes voor wandelaars’, zei Elmi. ‘Straks zitten we vast op zo’n geitenpaadje. Daar ga ik niet in. Ik kan hier al niet keren.’ ‘Dan rij je toch een stukje achteruit’, zei ik. Elmi zweeg. Ze zat op iets te broeden. De hitte van de middag kraakte in de doornstruiken Ze keek me niet aan en zei: ‘Ik ga terug naar Nederland, vanavond nog. Ik heb er de hele tijd over zitten denken, nu ik hier rond rij en met jouw irritante gedrag heb ik het wel gehad.’ ‘Wat irritant gedrag? Ik ben de weg aan het zoeken.’ ‘Ben je vergeten wat ik vanmorgen zei? Dat je de krant zit te lezen zonder me aan te kijken. We zitten al zes dagen in dat appartement en je hebt nog geen vinger naar me uitgestoken. Ben ik soms te mager voor je?’ ‘O’, zei ik. ‘Is het dat? Heb je genoeg van mij?’ ‘Nee,’ zei ze. ‘Er is iets met mijn zoon.’ Ze had een zoon die niet helemaal spoorde. 23
‘Ze kunnen het niet oplossen. Dus heb ik beslist dat ik terugga. Je kunt mee naar het appartement, maar ik rij meteen door naar het vliegveld, lever de auto in en pak een vlucht naar huis.’ ‘Ik begon het hier net leuk te vinden.’ Haar reactie was een schamper: ‘Met mij zeker, haha! Nou je kunt in het appartement blijven en als je naar huis gaat, trek je de deur dicht en laat een briefje voor de huismeester achter. Je hebt je treintickets toch. Ik ga nu. Ik heb voor zes uur een vlucht geregeld. Stap in.’ ‘Ik blijf hier’, zei ik. ‘Waar hier? Bedoel je in het appartement?’ ‘Nee, hier’, riep ik, ‘hier! We zouden gaan picknicken, dus ik ga picknicken.’ ‘Nou, dan blijf je hier’, zei ze nijdig. Ze stapte uit, opende het achterklep en smeet mijn rugzak op de grond. ‘Houdoe dan!’ Ik loop in de richting waarin Elmi zojuist in een stofwolk verdween. De stobber zit nog achter mijn kiezen. Er steekt gelukkig wel een waterflesje uit mijn rugzak, maar dat heb ik vergeten te vullen. Na een half uur heeft de hitte me al te pakken. Dit gaat niet goed. Dan is er weer een splitsing. Waar kwamen we uit? Een paaltje staat er niet. Links lijkt naar het dal te gaan. Naar links. Na nog een half uur, wanneer ik al meer zwalk dan loop, maakt de weg een halve draai en gaat omhoog. Ik moet naar de zon, niet naar het noorden. In de maquis tussen de stekelige struiken lijkt een paadje gemaakt. Steil omlaag. De goeie kant op. Ik daal voorzichtig af; de rugzak pak ik in mijn handen. Mijn rug is kletsnat van het zweet. Dan is er ineens geen paadje meer. Ook niet achter me. Toch maar verder, denkbeeldig paadje af. Het gaat langzaam. Even op mijn rugzak zitten. ‘Ben ik te mager voor je?’ zei ze. Terwijl ik elke avond zat te denken: vanavond vraag ik of ik bij haar mag slapen. Maar bedenk dan weer dat daardoor onze vriendschap van richting zou veranderen. Stompzinnige opmerking gemaakt over haar dunte. Nooit over iemands figuur beginnen. Waarom ben ik eigenlijk niet mee teruggegaan naar het appartement? Eigenwijs. Dorst. Opstaan en behoedzaam verder gaan. Dan stap ik met mijn voet in een spleet. Val net niet. Een flitsende pijnscheut jast van mijn enkel tot in mijn brein. Nakende naka. De pijn snijdt mijn adem af. Zit. Grijp me vast aan de stekels. Bloed in de palmen. Achilles help mij! Ogen dicht doen. Na tien minuten of een half uur, ik weet het niet, kom ik uit mijn pijn en probeer 24
mijn voet te bewegen vanuit de hiel. Ik bijt mijn kiezen stuk tegen de scheut, maar hij beweegt, de voet beweegt. Achilles heb dank. Niet de schoen uitdoen; je krijgt hem nooit meer aan, zeggen de klimmers. En afdalen is het gevaarlijkst, zeggen ze. Verder het dal in. Daar is vast een koud riviertje om het zwellen te stoppen. Goede voet naar beneden, neerzetten, gewicht verplaatsen, zere voet bijtrekken. Rugzak als steunzak. Stukje bij beetje, scheut na scheut. Dan zie ik door de struiken iets glinsteren in het dal; de reflectie van een schoorsteenkap en na nog een stel scheuten, een rood pannendak. Een huis, hulp, mensen, help. Alle huizen in dit land zijn behekt, behond, behaagd. Hier hangt een roestig hek in oude scharnieren. Geen geblaf, niemand te zien. Er hangt een intercomtoestel, de kapotte draden steken er uit. Ik ruk aan het hek. Hink langs met stekels overwoekerde muren en terug, trek nog harder aan het hek. Het slot breekt uit de verroeste houder. Strompel naar de verveloze voordeur. Bonk. Niemand. Om het huis hinkend zie ik een zwembad. Een verlaten huis met een zwembad. Het bassin is uitgedroogd. Er groeit gras uit de scheuren van het dorstige beton. Ik zie een kraan. Eindelijk water. Geen druppel. Nu eerst mijn schoen uit. Dan een stem. ‘Que est ce que vous faites ici, cambrioleur?’ Ik kijk in de dubbele loop van een jachtgeweer. Hinkend strek ik mijn armen en toon mijn bebloede handenpalmen. Dan verlies ik mijn evenwicht en het beeld valt weg. (gaat verder)
25
Kees Joosten
De kip van de pastoor
‘Ola, Filipe, ik heb hier iemand uit het buitenland bij me, hij zegt je te kennen’. ‘Ik ken niemand uit het buitenland’ reageert Filipe en mompelt iets over een middagdutje. ‘Ik zou toch maar snel opstaan van de divan, want hij zegt speciaal voor jou te zijn gekomen’. Sjokkend komt Filipe naar de voordeur, kijkt in de ogen van de vreemdeling en reageert als een veer uit een doos en roept vol emotie: ‘Oh Kess! Kess Yosten’. Een traan biggelt over zijn wang. Het is dertig jaar geleden dat de mannen elkaar voor het laatst gezien hebben. Met mijn vriendin was ik naar Portugal gereisd met als voornaamste doel: mijn oude vriend Filipe opzoeken, echter niet wetend of hij überhaupt nog leefde en of hij nog in Lousã woonde, het dorp waar ik eind jaren zeventig, begin jaren tachtig werkte, muziek maakte en mijn vrienden had. Waar ik de ene keer met een Volkswagenbus kwam aanrijden en een andere keer met een huifkar het dorp binnenhobbelde. Ooit voelde Portugal als mijn tweede vaderland. Bij aankomst in Lousã zochten we het gemeentehuis op, ervan uitgaand dat we daar de meeste kans maakten, mijn enige leidraad in deze zoektocht was een dertig jaar oude trouwfoto van Filipe. Helaas, de jonge dames achter de balie, waren ten tijde van mijn verblijf in die jaren nog amper geboren en konden ons niet helpen. We dronken koffie in een kleine bar en de wat oudere dame achter de bar leek ons meer kans te bieden. Ik vroeg haar of ze toevallig de bruidegom op de foto herkende of één van de gasten. Ze schudde ontkennend haar hoofd maar een paar klanten die aan een tafeltje hun vino tinto dronken, kwamen om me heen staan en bekeken nieuwsgierig de foto. Eén van hen herkende blijkbaar een bruiloftgast op de foto en riep enthousiast: ‘Feliz!’ Meteen herinnerde ik me dat Feliz een bijnaam was van de familie van mijn vriend. Hij wees behulpzaam de weg naar een zwager van Filipe. Daar aangekomen wist de man des huizes eerst niet wie we bedoelden,we hadden aan de verkeerde deur gebeld en hij bleek niet de zwager maar na het horen van de naam Filipe Fernandes, zoon van Feliz, wist hij direct wie we bedoelden. Ofschoon hij druk aan het werk was, wilde hij ons daar wel naar toe brengen als we beloofden hem ook weer terug naar huis te brengen. Zo simpel als dat gaat in Portugal, stapte hij in de auto en bracht ons naar het huis van Filipe. We voelden ons als de hoofdgasten in een live uitzending van Spoorloos. Na de verbazing van het plotselinge weerzien na zoveel jaren, kwamen de herinneringen bovendrijven. Onze oude vrienden passeerden de revue, helaas waren er al een paar gestorven. We mijmerden over de gezellige tijden op de veranda van mijn oude schoolwoning, over onze uitstapjes naar het spookdorpje Talasnal, een dorpje hoog in de bergen waarvan de bewoners in de jaren dertig van 26
de vorige eeuw weggejaagd werden omdat de dictatuur van Salazar de mensen in die ruige omgeving niet kon controleren. Over Filipe’s vroegere werk, gasflessen rondbrengen op een oude bromfiets met aanhanger, ondertussen genietend van een sigaretje. Van Arbo en veiligheidseisen werd toen nog niet gesproken. Met Filipe en zijn vrouw wandelden we naar het dorp wat in dertig jaar tijd een behoorlijke verandering had ondergaan. Het centrum was nog zoals ik me herinnerde van die tijd maar de rest kende ik nauwelijks terug. Er was veel bijgebouwd, complete nieuwe wijken waren uit de grond gestampt. Eind 1981 was mijn laatste bezoek aan Lousã en verbeef ik daar met mijn Zwitserse vriend Anian. Met paard en huifkar trokken we in een jaar tijd van Zwitserland naar Portugal en besloten Filipe te bezoeken wat resulteerde in een verblijf van een maand! We kwamen langs het park waar ik zo veel avonden met mijn vrienden had vertoefd onder het genot van een glaasje wijn aan het parkbarretje. Waar ik samen met een mandolinespeler op mijn banjo Oh Malhao speelde, waar we discussieerden over het leven en de politiek. Hier hoorde ik de verhalen van het fascistische regime van Salazar en over de Anjerrevolutie. Hoe een simpel lied, Grandula Vila Morena, een revolutie zonder bloedvergieten kon veroorzaken. We passeerden het schoolgebouw wat ik nauwelijks herkende, zo’n metamorfose had het ondergaan. Van een oud vervallen gebouw, vol kieren en gaten waar bij een flinke bui het water naar binnen gutste en met een vloer waar de planken gedeeltelijk verrot waren, was het omgebouwd tot een solide gebouw waar kinderen weer onderwijs kregen. In dit gebouw had ik in 1979 een half jaar gewoond. In het voorjaar van 1979 was ik met een volkswagenbus onderweg naar Afrika om de Sahara te trotseren. Ik nam een omweg over Portugal om een vriendin te ontmoeten die daar werkte voor de bouworde in Lousã. Het dorp ligt zo’n vijfentwintig kilometer ten oosten van de universiteitsstad Coimbra. Halverwege de grensstad Guarda en Coimbra kreeg ik echter een ongeluk waarbij de voorruit uit de bus werd geslagen. In het buitenland is het vaak lastig om je rechten op te eisen bij een ongeval waaraan je zelf onschuldig bent. Noodgedwongen bleef ik in Lousã hangen. Ik werkte een paar maanden voor kost en inwoning bij de bouworde en verleende mijn diensten bij de bouw van een zwembad voor gehandicapten. Na de afronding van dat project kon ik daar nog een maand blijven wonen en kleine klusjes opknappen maar daarna kwam ik op straat te staan. De VW-bus stond in de garage, het proces was nog in volle gang en ik had geen geld meer voor een nieuwe ruit. Ondertussen had ik Filipe en nog wat andere Portugese vrienden leren kennen. Ik moest werk gaan zoeken en onderdak. Het 27
oude schoolgebouw stond leeg. Ik kraakte het gebouw en kreeg later zelfs toestemming van de burgemeester om er legaal te blijven wonen. Tijdens mijn reis door Europa had ik in Andorra een hond gekregen, een mix van een Mechelse herder en een straathond. Een Franse kennis had hem gekocht maar was door maffiafiguren bedrogen omdat ze gesjoemeld hadden met de papieren van de hond. Op papier was het een rashond en de nieuwe eigenaar dreigde de hond iets aan te doen omdat het een mengelmoes bleek te zijn. Ik redde hem van een onredelijke dood en vanaf dat moment reisde Prince met mij mee. Maar net als zijn oude baasjes bleek Prince ook enkele maffia-trekjes te hebben. Op de Spaanse hoogvlakten waar de hond en ik af en toe een sanitaire stop maakten, hoorde ik menige kip in doodsangst kakelen waarna de hond aan kwam rennen met de buit in zijn bek. Wanneer hij dan met kip en al in de bus belandde, reed ik een stukje terug zodat de deur dichtklapte en onder het roepen áf reden we vol gas weg en aten we ’s avonds heerlijk kip bij het kampvuur. Na het niet kunnen opsporen van de eigenaar liet ik mijn gewetensbezwaren varen en reisde ik met een kippenstelende Prince over het Iberische schiereiland. De eerste maanden in Lousã gedroeg Prince zich voortreffelijk. Overdag speelde en vocht hij met de wilde honden van het dorp, ’s avonds kwam hij moegerend of uitgeput van het vechten met andere honden terug om wat te eten en te slapen. Eenmaal in het gekraakte schoolgebouw werkte ik overdag in de bossen of in de bouw en vermaakte de hond zich nog steeds in het dorp. Tot op een vrije zaterdagochtend een meneer mijn oude schoolgebouw kwam binnenstormen. ‘Minhas galinhas, sao roubados’, riep hij. Nadat ik mijn ogen moeizaam geopend had, zag ik dat de señor een wit boordje droeg. ‘Verrek, das een pastoor’, dacht ik snel. In de haast schoot ik een broek aan en probeerde er achter te komen wat er nu eigenlijk aan de hand was. Mijn Portugees was in die tijd dermate slecht dat ik losse woordjes wel begreep maar daar had je het dan mee gehad. Mijn Portugese vrienden spraken vloeiend Engels, vandaar. Met wilde gebaren maakte de pastoor me duidelijk dat zijn kippen waren gestolen en met een vinger naar Prince wijzend, wilde hij zeggen dat daar de dader lag. Ik wou nog zeggen: ‘Dat doet ie anders nooit’, maar daar was mijn Portugese vocabulaire niet toereikend. Toen hij het knipgebaar begon te maken en begon te schreeuwen ‘pagar, pagar’, begreep ik dat ik die kip zou moeten betalen. Zoals elke buitenlander in een vreemd land placht te doen, zei ik ook: ‘no compreende, no compreende’, ik niet verstaan. Nog steeds woest baande hij zich een weg naar buiten. Verbluft bleef ik achter. Overal in Portugal, vooral in die jaren, liepen verwilderde honden, 28
meestal verzameld in een soort roedel, los rond. Wie zegt dat Prince dat gedaan zou hebben. Kon ook die witte bastaardhond hebben gedaan die Prince een stuk uit zijn oor had gebeten, probeerde ik mezelf gerust te stellen. Later op de dag kwamen mijn vrienden me bezoeken en zoals dat in kleine gemeenschappen gaat, wist heel het dorp al van mijn escalatie met de pastoor. Het dorp had ook al een antwoord: ‘Je betaalt die kip niet, als je dat maar laat!’ Zoals het elk katholiek dorp in Portugal betaamde, had men een heilig ontzag voor meneer pastoor maar tegelijkertijd maakte men achter zijn rug grappen over dat gezette mannetje die de zonden regelmatig na de dienst liet afkopen in de vorm van een malse biefstuk of een lekker hammetje. Ja, de pastoors zorgden goed voor zichzelf in die tijd en kwamen niets te kort, als er maar voldoende gezondigd en gebiecht werd. Vandaar dat de dorpsbewoners het voor me opnamen en me verboden ook maar iets te vergoeden. Later toen het rumoer om de kip van meneer pastoor een beetje geluwd was, liep ik met Filipe over de wekelijkse zaterdagmark van Lousã. Meneer Zé, de slager, riep me al van ver af toe dat ik even moest komen. Met een dikke knipoog gaf hij me een flink stuk vlees, zogenaamd afvalvlees. ‘Dit is voor de hond’, riep hij. ‘Kom voortaan elke zaterdag maar afvalvlees voor de hond halen’. Ik weet niet wie het meest geliefd was in Lousã. De hond of ik.
29
Laetitia van den Heuvel
Beeld krijgt Weerwoord Tussen brein en boekentas Kris Verburgh, de Vlaamse voedingspecialist is onlangs bevallen van een fleurig en controversieel kookboek: Het Voedselzandloperkookboek*. Sara Berkeljon interviewde hem bij deze gelegenheid voor De Volkskrant, benieuwd als zij was naar de drive van Verburgh om na het succes van zijn eerdere bestseller De Voedselzandloper samen met Pauline Weuring** het boek met de lange naam uit te breiden met een stevige leidraad in de vorm van een receptenboek. Het boek is een toepasselijke leidraad voor het bereiden van voedsel zoals de maestro zich dat voorstelt. Hij wil dat wij plezierig ouder worden [.. en] door het leven te verlengen met gezonde voedingsgewoonten (cit. KV). De target is dus het lichaam tot in lengte van jaren gezond te houden, veroudering af te remmen en ziekten buiten de deur te houden, zo lezen we. Leidt dat niet tot gewichtsverlies? Des te beter, stelt de auteur. Zo staat het althans in de wervende tekst van de uitgever. Fotograaf Daniel Cohen, plaatste er een actiefoto bij (de Volkskrant 14-10-2013). Je ziet de jonge arts-schrijver naar je toe komen. De cameraman heeft een stapje opzij gezet, zodat we Kris Verburgh beter kunnen zien, in driekwart positie, getooid met een vleugje dons als mini-mini-snor en met een waasje, dat een ontkiemende baardgroei voorspelt. Terwijl Verburgh zich in de richting van de toeschouwer begeeft probeert hij de tas tegen zijn buik open te maken. Kennelijk gaat hij er een cruciaal document uit opdiepen; de dynamiek is gedaald naar nul komma nul en zijn beide handen samen staan praktisch in tai-chi stand. Wat nou, tai-chi? Kris poseert gewoon voor zijn werk. 30
Die tas, daar niet van! Een echte klassieke rundleren tas is het, zo eentje, die je als tiener van je ouders meekrijgt voor je schooldictaten. Na jaren trouwe dienst ziet de tas er doorleefd uit, een beetje vergeeld van duurzaamheid en getaand door weer en wind. Een onafscheidelijke metgezel, die bij Kris Verburgh hoort, dat voel je zo aan. Op de keper beschouwd moet je enige behendigheid en spierkracht van je vingers inzetten om zo’n sluiting open te schuiven, want de boekentas moet nu met de ene vrije hand in balans gehouden worden. De linkerhand biedt hulp en tilt de tas net hoog genoeg op, zodat onze Kris hem open kan krijgen. Je zou zeggen, dat hij echt iets cruciaals tevoorschijn haalt, als je kijkt naar zijn filosofische blik daarbij. Waar heeft de fotosessie eigenlijk plaats gevonden? In de corridor van zijn oude schoolgebouw, op het perron van een metrolijn, in een afgeschreven instituutsgang, een Oost-Europees badhuis? Was het in zijn eigen keuken of badkamer? Dat laatste ligt niet voor de hand, gezien de meer dan menselijke maat van de tegelwand en de verzorgde, casual outfit van de schrijver. Een neutrale, saaie en bepaald niet-sexy context is het, maar even zo goed prima gekozen, want de blik van de toeschouwer wordt moeiteloos naar de jongeman geleid. Daar, in die boekentas, moet toch het systeem van zijn gedachtengoed over verouderen, gezond blijven en voeding opgeborgen zitten. Een gevaarlijk bedenksel, volgens sommigen. Verburghs spraakmakende theorie, gevormd en tot wasdom gekomen in het brein daarboven, vlak onder de kastanjebruine krullenbol heeft geleid tot gedachten, overtuigingen en verklaringen, die hij daar beneden in veiligheid heeft gebracht, in de serviette, zoals onze zuiderburen zo’n opberger noemen. Sara Berkeljon is even eerder al ter zake gekomen: Wat hebt u vandaag gegeten? Havermoutpap met een stukje chocolade, fruit en walnoten. Verrukkelijk? Een maaltje, trouwens, dat vast niet uit de personeelskantine kwam, cher ami. Gewiekst drukt Sara Berkeljon nog even door: Noemt u eens een favoriet recept. Zalm met broccoli en cantharellen, klinkt het antwoord monter, zo eenvoudig is dat, toch? Hm, denkt ze, niet gek, de kilo’s vliegen er af bij het idee alleen al, maar het menu is te weinig verrassend, als je het geregeld voorgezet krijgt. En dan de hamvraag: Hoeveel weegt u? Dat had de gewaardeerde journalist nou net 31
niet hoeven te vragen, want Kris heeft de gestalte van een mikadostaafje. Hij reageert dan ook niet op de vraag. Fotograaf Daniel Cohen heeft inmiddels positie gekozen. Kris hoeft niet per se naar de camera te kijken, als hij zijn hoofd maar richt naar de tas, waar zijn denkwereld kan worden geraadpleegd. Als een spoel schieten de wetenschappelijke vindingen daarbinnen heen en weer; een va-et-vient tussen brein en boekentas. Bij nader beschouwen ga je vermoeden, dat de charmant verlegen Verburgh eigenlijk best bereid is de fotograaf voluit aan te kijken. De kwestie is alleen, dat hij daar maar ten dele in slaagt, omdat zijn pupillen toevallig precies achter de rand zitten van het brilmontuur waar hij om zo te zeggen achteraan wandelt. Het is knap, wat journalist en fotograaf samen in beeld en woord hebben weten vast te leggen. De jongeman lijkt bedeesd, maar dat is slechts schijn, want geroutineerd weet hij bepaalde vragen te ontwijken zonder er inhoudelijk op in te gaan. Letterlijk inspelen op de antwoorden van Kris is dan ook niet eenvoudig, want hij kent het spelletje; hij herhaalt sommige vragen in zijn eigen woorden en vervolgens weert hij de kritieken die worden voorgehangen af in een paar goed gelanceerde oneliners. Daarmee speelt hij vragen die gevoelig liggen simpel van tafel. Berkeljon weet daar wel weg mee. Ze past een interviewerstrucje toe, door telkens vlot een nieuw item aan te snijden. Ze doet het professioneel, maar voelt aan, dat Verburgh niet van plan is het achterste van zijn tong te laten zien. De voedselgoeroe blijft hangen in opvattingen die hij, toch wel, af en toe losjes relativeert. Maar hij laat zich op geen enkel moment uit de tent lokken, hij citeert nauwelijks publicaties en converseert voornamelijk in statements. Zijn betoog blijft meestal hangen achter een minzame glimlach in wording, binnen die burcht, die tas, waarvan de ophaalbrug alsmaar niet wordt neergelaten. Mevrouw Berkeljon, loopt u maar vast een eindje door, geef me even de tijd, dan zal ik een interessant recept voor uw artikel opdiepen. Voor vandaag beveel ik aan: stamppot van havermoutbroccoli, zalm en cantharellenchocolade. Smakelijk eten, mevrouw Berkeljon. Sara: Ik heb al gegeten en gedronken. Verburgh mompelt: asjeblieft even geduld mijnheer de fotograaf, de denkpatro32
nen uit mijn brein zitten momenteel hier, binnen, in mijn serviette. Ik realiseer me nu pas echt, hoe gewichtig mijn brein is, nu de inhoud is neergedaald in mijn tas. Ik geef hem wel even een knietje, ziet u?
•D e Voedselzandloper. Nederlands Paperback (2012). De theorie van de voeding en van de veroudering van de mens. •H et Voedselzandloperkookboek. Nederlands Hardcover (2013). De invulling van het eerdere boek, die Kris Verburgh (1986) en Pauline Weuring aandragen in de vorm van (cit.) heerlijke, creatieve, laagdrempelige recepten voor ontbijt, tussendoortjes, lunches, voorgerechten, avondmalen, toetjes en dranken.
33
Reinoud van Vught
reageert op zichzelf
Oktober De hoge vloed des zomers is vergleden; Nog gister wiegden we in zijn diepe schoot, Nu proeven wij, bij ‘t ‘s morgens buiten treden, Iets in de lucht van zaligheid en dood. Dit is de teerste maand van ‘t jaar: oktober, Die van in damp gebroken licht verzaad, Geheiligd, onaantastbaar-kuis en sober, Langs een gewijde en stille wereld gaat. Een nieuwe weelde lokt: het zijn de stralen, Van warmte en wellust algeheel ontdaan, Die door een sfeer van ijle nevels dalen, Als najaarsdraden in vochte laan. En, nauw-omstrengeld, dwalen door die prachten Twee zielen, waarvan de een voor de ander zwicht, Broeder en zuster van mijn herfstgedachten, De dunnen schaduw en het dunne licht. De schaduw heeft het zware fulpen donker Van ‘t zomerlijke lommer afgeleid. En aan het milde licht bleef glans noch flonker, Alleen een wonderlijke helderheid. De luister van deze aarde is niet te doven. Mijn liefde wemelt een zonnestraal Rondom de laatste rozen dezer hoven, Als spel van luiten een koningsmaal. J.C. Bloem uit verzamelde gedichten mei 1965 34
Reinoud van Vught Zonder titel Jaar 2013 Techniek acrylverf en inkt op papier Afmetingen ca. 40x40 cm Foto: Peter Cox
35
Ad Haans
Het levensgevoel van Esther Porcelijn Esther Porcelijn debuteerde op 26 september 2013 met de bundel De keren dat ik verwaai. Als je haar ziet, begrijp je de titel misschien beter: ze is klein en heel licht, ze kan zo maar door de wind worden meegenomen en aan de hemel worden aangeboden, zoals de Dame auf einem Balkon van Rilke. (Plotzlich tritt sie, in den Wind gehüllt,/ licht in Lichtes, wie herausgegriffen,/ ...) Ze was de stadsdichter van Tilburg en tevens student filosofie na een aantal jaren toneelacademie. Ze zal binnenkort afstuderen en waarschijnlijk teruggaan naar Amsterdam. Maar nu is ze nog hier gelukkig en kan ze in het Brabants Dagblad en in Leydraden worden gefêteerd met deze mooie debuutbundel. De titel van het eerste gedicht uit de bundel verwijst al naar een hoofdbestanddeel van haar levensgevoel: Argwaan. Het is net als bij Judith Herzberg argwaan en angst dat de klok slaat. Wie kent niet de beroemde openingsregel van Herzbergs eerste gedicht in de bundel Botshol: Altijd bang in nachtdiep water/ dat is bang aan land. Esther Porcelijn stelt in haar eerste gedicht Argwaan alleen maar vragen, angstige vragen aan een ‘jij’ van wie ze volledig afhankelijk lijkt en die haar lijkt te kunnen maken en breken. In het daarop volgende gedicht lijkt ze zich voor haar imago te verontschuldigen met ik ben ook maar een mens en het derde gedicht eindigt met de regel en onbegrepen, al maakt dat mij het bangst. In het gedicht Lege schappen vullen vrienden is ze daarentegen echt de onbevreesde stadsdichter. Ze dwaalt door de stad Tilburg, ze komt veel herkenbaars tegen en lijkt zich enorm thuis te voelen. Geen spoor van angst of argwaan. Integendeel: ze eindigt haar tocht in een bruin café, iedereen lacht haar toe en ze danst op de tafels. De lezer van de bundel verheugt zich in de kennismaking met een ontroerende jonge vrouw: de ene keer argwanend en angstig, de andere keer blij en uitbundig en zich altijd sterk bewust van het vrouw-zijn. Ze ziet scheve ogen uit oude mannen puilen om onder haar rok te kunnen kijken, ze streelt haar ego en bekijkt het in het raam en haar woeste dijen klagen steen en been over wie toch waar de vuile was heeft opgehangen. In het gedicht Afgetrapt is het nieuwe opgedirkt raast ze in grote vaart door de tunnel van het leven langs schreeuwende banieren: PAK ME DAN, FLUIT MIJN DEUN, KOM, IK WIJS JE, WEES MIJ, RUIK NAAR MIJ, PAK ME DAN, EET MIJ OP. Bij de kapper zegt ze achteloos Doe maar wat. Bij de journalist ervaart ze nu zelf ook een beetje beroemd te zijn, maar tegelijk ziet ze hoe de lens van de camera steeds groter wordt en hoe er 36
een gapend zwarte massa op haar afkomt die haar opeet. Beroemdheid is een verslindend monster. Dan staat ze ineens naakt op straat, naakt op de snelweg. Naakt en borstenloos. Weer schreeuwen de beelden langs de snelweg: EET MIJ, WEES MIJ. In de voortgaande nachtmerrie komt er een gierende bus op haar af die haar meevoert tot ze ervan af waait en in een volgende (seks-)scène ervaart ze tegelijkertijd het orgasme van het vriendje en de digitale roep van de smartphone, waarmee ze zich aan het eind van het lange gedicht huilend in slaap twittert. Is dit larmoyant? Geenszins. Boven dit eindfragment staat spottend: WÈÈÈ en boven de andere delen respectievelijk PAF, FLITS, HAP en PING. Esther Porcelijn is geen week huilertje. Ze eindigt het gedicht met de regels Dat is toch iets hè?/ Ben ik toch nog iemand. De titel van de bundel komt terug in het gedicht De superstorm. Het is er de openingsregel van: De keren dat ik verwaai/ zijn gevaarlijk voor ons al. De storm is een puur inwendige. De schreeuw die erin klinkt, lijkt op die van het schilderij van Munch, want de dichteres zegt: dat ik dove woorden pers uit mijn mond. Ze bekijkt de kamer om haar heen, ziet naast zich haar vriendje zitten, met de benen opgetrokken, dromend over chili-con-carne, en dan weet ze dat dát de oorsprong van haar noodweer is: de verschrikkelijke alledaagsheid. Een van de mooiste gedichten uit de bundel is Twee Ton afscheid: Twee Ton afscheid In herinnering aan de doden blijft het eigen bestaan, met groot gemak, ons tot betekenis dwingen in alle geboden. Ik dacht altijd dat mensen wisten wat ze deden tot ik een man in pak met een pedaalemmerzak de poep van zijn bouvier zag kneden. Zekerheid hebben we nooit gehad we leven allemaal maar wat. Wat een prachtige relativerende slotregel: we leven allemaal maar wat. Hierin zit de kern van Esther Porcelijns levensgevoel naar mijn idee. Zekerheden zijn 37
er geen. Die zijn van vorige generaties. Die meenden nog een doel na te moeten streven, nog ergens naar op weg te zijn. Zij weet dat het niet zo is. We doen maar wat. In het gedicht Gedetineerd is de eerste regel: Help, help, ik ben blut. Ze zit opgesloten en ze heeft niets meer. Geen grote waarheden, geen grote zekerheden. Ze peinst over het peinzen, ze voelt zich als een kudde wolven. ze wil mee huilen, meeleven, sympathiseren, maar er is teveel licht tussen de tralies en ik ben blut. Snap ik dit helemaal? Ik denk van niet, maar ik vind het hartverscheurend.
38
Hans Dütting
Pablo Neruda een fenomeen (1) Het moet in de zomer van 1969 zijn geweest, dat ik, staande in de leeszaal van het Letterkundig Museum, in het tijdschrift Gandalf twee gedichten van Pablo Neruda las, vertaald door Riekus Waskowsky (1932-1977), Eenzame heer (Caballero solo) en Huwelijksmateriaal (Material nuptial). Ik weet nog goed dat ik eerstgenoemde gedicht als een tijdbom onderging die ieder moment kon afgaan. Eenzame heer De homoseksuele jongens en de verliefde meisjes en de weduwen die al jaren aan ijlende slapeloosheid lijden en de jonge, sedert dertig uren zwangere mevrouwtjes en de schorre katten die mijn duistere tuin doorkruisen als halssnoeren zwetende seksuele oesters hangen ze om mijn eenzame woning, als vijanden tegen mijn ziel gericht als samenzweerders in slaapkamerkleding die lange dikke zoenen wisselen als wachtwoord. De stralende zomer maakt uit verliefden eenvormige droefgeestige regimenten van dikke en dunne en vrolijke en verdrietige paren: onder de maan en de elegante kokospalmen bij de oceaan is een doorlopend leven van pantalons en rokken, een rumoer van het strelen van zijden kousen en vrouwenborsten schitterend als ogen. En het ambtenaartje heeft nu eindelijk, na weken verveling en romans in bed, definitief zijn buurvrouw verleid en neemt haar mee naar miserabele bioscopen waar de helden hinderlijke kwasten zijn of hartstochtelijke prinsen en streelt haar dijen vol zachte haartjes met zijn warme natte handen die ruiken naar tabak. De namiddagen van de verleider en de nachten van de echtgenoten vallen samen als twee lakens die mij begraven en de uren na de lunch, wanneer de mannelijke
39
en de vrouwelijke studenten en de pastoors masturberen en de beesten elkaar hitsig bespringen en de bijen naar bloed ruiken en de muggen driftig zoemen en de neven wonderlijke spelletjes spelen met hun nichten en de artsen woedend kijken naar de echtgenoot van de jonge patiënte, en de uren van de morgen wanneer de professor verstrooid zijn echtelijke plicht doet en ontbijt en te meer ook de overspeligen die elkaar werkelijk liefhebben op bedden hoog en groot als zeilschepen: zeker en voor altijd omringt mij dit grote ademende woud ondoordringbaar verward door bloemen als monden en gebitten en zwarte wortels in de vorm van nagels en schoenen. 1 Nergens las ik eerder zo goed de hypocrisie en eenzaamheid van de seksualiteit verwoord. Nog geen half jaar later, januari 1970, leerde ik Riekus Waskowsky kennen, en wij werden vrienden voor het leven. Hij zou me verder wegwijs maken in de werken van Pablo Neruda, en bijbrengen hoe systematisch te lezen. In die tijd moest ik me behelpen met de in het Frans, Duits en Engels vertaalde gedichten van Neruda. Een paar jaar later kocht ik een aantal bundels van hem in het Spaans: Residencia en la tierra (Verblijf op aarde), Canto General (Algemeen Canto) en de onvergetelijke bundel Viente poemas de amor y une canción y una canción desperada (Twintig liefdesgedichten en een lied van wanhoop), en schafte me een Spaans-Nederlands woordenboek aan, leerde mijzelf hoe de Spaanse grammatica in elkaar stak en begon Neruda in het Spaans te lezen. Zo bouwde ik -steeds grijpend naar het woordenboek-, een aardige Spaanse woordenschat op, en de lelijk, op slecht papier, in Buenos Aires uitgeven boekjes kwamen vol potloodstreepjes en aantekeningen te staan. Ik denk dat er geen dichter is die in staat is geweest en zal zijn, mij met zijn gedichten totaal om te woelen en in de ban van zijn woorden en beelden te krijgen. Bovendien is de Spaanse taal als muziek, zoals bijvoorbeeld ook de Italiaanse. In een vertaling, hoe goed ook, klinkt of leest het toch nooit zo mooi als het origineel, vooral het werk van Neruda niet. Inmiddels is veel van zijn werk in meer dan honderd talen vertaald, zelfs in talen waarvan ik het bestaan niet eens vermoedde. Hierbij een alfabetische selectie: Afrikaans, Arabisch, Bahasa Indonesia, 40
Catalaans, Chinees, Deens, Duits, Engels, Esperanto, Fins, Frans, Fries, Grieks, Hongaars, Italiaans, Japans, Koreaans, Latijn, Nederlands, Oesk, Pools, Portugees, Russisch, Sloveens, Ivriet, Turks, Zweeds en de andere Scandinavische talen. Van zijn derde gepubliceerde dichtbundel Veinte poemas de amor y una canción desesperada (1924), werden er alleen al tijdens Neruda’s leven, één miljoen exemplaren verkocht; inmiddels heeft de verkoop de twee miljoen exemplaren ruimschoots overschreden. Deze liefdesgedichten zijn in talloze talen vertaald. Cees Nooteboom, groot schrijver en kenner van de Spaanse taal en literatuur schreef: ‘[…] deze man [Neruda] speelde voortdurend op het machtige orgel van de taal, de halve Spaanse wereld heeft zijn gedichten gestolen om liefdesbrieven te schrijven’ 2 De eerlijkheid gebiedt me te bekennen dat ook ik veel heb gestolen uit Neruda’s gedichten om indruk te maken op de Franse vrouw die als sinds 1976 mijn leven met me deelt. In 1971 nam Pablo Neruda deel aan het Rotterdamse poëziefestival Poetry International. Zijn optreden maakte een enorme indruk op mij, maar de grote man benaderen durfde ik absoluut niet. Een aardige bijzonderheid is dat Neruda in Rotterdam nooit zijn honorarium afhaalde. C. Buddingh’ schreef een mooi gedicht naar aanleiding van Neruda’s komst naar Rotterdam: In memoriam Pablo Neruda Weet je, Pablo, misschien is het dierbaarste wat ik bezit -afgezien dan natuurlijk van vrouw en zonenwel dat boekje over jou in de reeks Poètes d’aujourd’ hui, dat ik drie jaar geleden in Rotterdam van je kreeg, met de opdracht: ‘de Pablo Neruda a su amigo C. Buddingh’ ach, echte vrienden zijn we in die vijf dagen vanzelfsprekend nauwelijks geworden, maar toch hadden we bijna van das geruild: de jouwe een effen rode, de mijne een Liberty-print, je legde mij ’t voorstel praktisch in de mond, maar ik was te schuchter om erop in te gaan: jij was een van mijn helden en dat ik zomaar met jou mocht praten en op je kamer een whisky drinken was al zo ongeloofwaardig
41
dat ik steeds verder wegkroop in die schulp waar jij mij juist uit probeerde te halen. Men heeft dikwijls gevraagd hoe jij er nu uitzag en dan zei ik: ‘Een heer met een pet op’ en dat was ook wel juist, maar dan ‘heer’ in de volle betekenis van aristocraat: jij bent, met Mazisi Kunene, geloof ik, de enige mens die ’k ooit zag met echt de allure van een vorst, en dat had met je dichterschap, hoe kolossaal ook, eigenlijk maar weinig te maken: jij hoefde, wanneer er gediscussieerd werd, je mond maar open te doen of iedereen luisterde – en niet omdat jij een machtiger tovenaar was met de taal dan wie ook, of ambassadeur in Parijs, nee, men luisterde omdat jij niet slechts sprak voor een heel continent, maar voor iedere tenachtergestelde ter wereld: Jij was het geweten dat elk van ons ook zo graag wilde zijn, maar niet kon, of niet durfde – en daarom alleen al was jij de grootste van ons allen. We wisten dat je ziek was: kanker, en dat we je waarschijnlijk nooit terug zouden zien, maar je deed en streed alsof heel de eeuwigheid nog voor je open lag. Toen je wegging zei je: ‘Tot ziens’, maar twee jaar later werd je vriend Allende vermoord en jouw huis binnen ’t uur na je dood leeggeroofd door diezelfde meute die je al eerder had verjaagd uit je vaderland, dat Chili, dat jij een historie en gestalte had gegeven en dat nu toetssteen werd voor wat werkelijk deugt: óf je bent pro-Neruda en dan verga je liever van honger dan je af te geven met beulen in maatkostuums, óf anti: een tussenweg is er niet, en geloof me: eenmaal zullen, misschien niet zijzelf, maar dan hun nakomelingen boeten voor wat gehuurde sluipmoordenaarshanden in dat land van jouw droom hebben aangericht. 42
Ja, jij predikte revolutie, maar ook en vooral liefde en ontzag voor alles wat het leven de mens maar te bieden had: schoonheid, kunst, kameraadschap: jij hoefde de steen der wijzen niet meer te zoeken, want elke kei of kiezel die je maar vond op een strand of in bergravijnen scheen jou een groter wonder toe dan doden opwekken, of over water wandelen, en een ui was voor jou van dezelfde hiërarchie als een zonnestelsel: waar je maar om je heen keek zag je een hof van Eden, alleen: achter elke Adam en Eva stond bijna overal een man met een zweep en daarom moest die eerst verdwijnen, maar dan zou het leven even simpel worden als de kleur rood – en haat moest je wel voelen, ja, maar nooit koesteren, omdat juist zij ’t was die de toekomst de pas af bleef snijden. Als je iets niet was, dan wel dogmatisch, als je iets niet wilde dan wel: even weinig voor iedereen: nee, jij vond dat ook voor de armste boer of steenhouwer zelfs het beste nauwelijks goed genoeg kon zijn, voor jou was heel ’t ras der mensen een ras van koningen, daarom was ’t dat je pal voor ze stond, ze moesten niet enkel hun ketenen afwerpen, dat was prachtig natuurlijk, maar pas het begin, het moment waarop ’t ware leven eindelijk een aanvang kon nemen, en iedere strontschepper of hoer met goud worden gekroond. Dat was jouw droom, waarvoor jij bleef vechten en vechten, en ’k weet zeker dat je zelfs nog in ’t uur van je sterven bleef geloven in die dag waarop alle verworpenen, ontheemden, vertrapten, verguisden, opgejaagden -en zonder dat Jezus of wie dan ook nederdaalt- hier op aarde het paradijs zullen beërven.3 Neruda’s poëzie is van internationaal niveau en blijft het lezen en herlezen altijd waard. Als je boeken van Neruda bezit, kun je er alle staten van gevoelens in 43
vinden: er is hoop voor je eenzaamheid, zelfs als je midden in een ongelukkige liefde zit, of gewoon een mooie aanvulling voor een normale staat van denken. Neruda laat in zijn poëzie zoveel gezichten van het leven zien en het is tevens een boodschap voor iedereen in alle omstandigheden. Hij belichaamt de mens in al zijn goedheid, slechtheid, middelmatigheid en tegenstrijdigheden. Geen onderwerp was Neruda te min of te vulgair, hij schreef even gemakkelijk en lyrisch over een tomaat, een ui of over prikkeldraad. Neruda in een essay in het Madrileense tijdschrift Caballo verde (1935): ‘… zo moet de poëzie die wij zoeken eruitzien: verwoest door de inspanning van handen als door een zuur, van zweet en rook doordrongen, een poëzie, die naar urine en witte lelies ruikt, een poëzie, waarin elke menselijke handeling, geoorloofd of verboden, sporen heeft nagelaten. Een poëzie, smoezelig als een kledingstuk, als een lichaam, door voedsel bevlekt, een poëzie die handelingen van schaamte en schande kent, dromen, waarnemingen, rimpels, slapeloze nachten, vermoedens, uitbarstingen van haat en van liefde; dieren, idyllen, ontroeringen; ontkenningen, ideologieën, beweringen, aanslagbiljetten.’ Als iemand de poëzie van Don Pablo niks vindt en negatieve kritiek op zijn werk heeft, beschouw ik die als een persoonlijke belediging, en met genoegen en volledige instemming zeg ik Gabriel García Márquez na: ‘Pablo Neruda is de allergrootste dichter van de twintigste eeuw. In alle talen.’ (wordt vervolgd)
Neruda, Pablo Een kooi vol liederen; Amsterdam, 1974. Herdrukt in 1979. Nooteboom, Cees, Scheepsjournaal; Amsterdam, 2010. 3 C. Buddingh’, Gedichten 1974-1985. Amsterdam, 1986. 1 2
44
Romain John van de Maele
De kracht en de vloek van de stilte In de tweede helft van de jaren zestig voelde ik me sterk aangesproken door het werk van Albert Camus (1913-1960) en Heinrich Böll (1917-1985). Ik las toen alle romans en verhalen van de Franse Nobelprijswinnaar. Van de Rijnlander, die in 1972 de Nobelprijs ontving, las ik Und sagte kein einziges Wort (1953), Ansichten eines Clowns (1963) en Hierzulande. Aufsätze zur Zeit (1960). De meeste indruk maakte de verhalenbundel L’exil et le royaume (1957) – Koninkrijk en ballingschap. Camus liet me de kracht en de vloek van de stilte ontdekken. De Franse filosoof vroeg bovendien aandacht voor de existentiële keuze tussen een solitaire en een solidaire houding. In de roman La peste (1947) en in het verhaal Jonas ou l’artiste au travail (Jonas of de kunstenaar aan het werk) ontdekte ik hoe moeilijk het is om de keuze te omzeilen, zichzelf te zijn (en blijven) en tegelijkertijd als aanspreekbare tijdgenoot in de gemeenschap op te gaan. Volgens Elly Jaffé-Freem toonde Camus ‘de weg die men moet volgen van de eenzaamheid van de enkeling tot de saamhorigheid der mensen, verbonden door de gemeenschappelijke strijd voor een ideaal van menselijkheid.’ (Jaffé-Freem, 33) Toch is het niet het verhaal over Jonas, maar de novelle Les muets (De zwijgzamen) die ik meermaals herlezen heb. Camus’ bundel bevat zes verhalen en verscheen al in 1958 in Nederlandse vertaling. In die verhalen willen de hoofdpersonages hun ballingschap verbreken. Het isolement is het resultaat van eigen mislukkingen en toevallige factoren. Is na de val nog een zinvol leven mogelijk, en zijn ze niet voor altijd uit het koninkrijk verbannen? Het gezochte koninkrijk bevindt zich niet in een hiernamaals. Het is niet meer dan een zinvol leven hier en nu. Maar de weg naar de gelukkige eenvoud is vol hindernissen, en alleen wie er in slaagt de tegenstelling tussen solitair en solidair op te heffen krijgt opnieuw toegang tot de verloren zin. Les muets is het derde van de zes verhalen. In deze verhalen, die telkens in een ander milieu plaatsvinden, vragen zes opvallend van elkaar verschillende hoofdpersonages om aandacht. Ze worden met zichzelf geconfronteerd en hebben het gevoel dat ze gefaald hebben. Ze slagen er nauwelijks in het koninkrijk terug te vinden. De deur gaat slechts open als de personages erin slagen de muur tussen solitaire en solidair te slopen. In Les muets laat de auteur de lezer kennismaken met Yvars, een arbeider die aan de kost komt in een kuipenmakerij. De gebeurtenissen spelen zich af tegen een mediterrane achtergrond. Het hoofdpersonage is gelukkig getrouwd en staat aan de zijde van zijn lotgenoten in een conflict met hun werkgever. Het conflict verlamt het medeleven en Yvars heeft het gevoel dat de zin van het leven hem ontglipt. Welke rol speelt de stilte in dit sober ge45
schreven verhaal? Kunnen de tegenstellingen overbrugd worden zonder de eigen waarden en idealen op te geven? In Jonas gaan de deuren van een atelier in Parijs open. Rateau, het hoofdpersonage, heeft succes gekend, maar zijn werk is op een dood spoor beland. De kunstenaar wordt depressief en kan enkel genezen door een sprong te wagen en zijn ivoren toren te verlaten. Ook in dat enigmatisch verhaal speelt de stilte een rol, maar ik heb steeds een voorliefde gehad voor Les muets. De zwijgzaamheid van Yvars en zijn makkers is heel bijzonder. Het verhaal belicht één dag uit het leven van de gehandicapte arbeider Yvars. Samen met zijn werkmakkers heeft hij twintig dagen gestaakt nadat de heer Lassalle, de eigenaar van het kleine bedrijf, hun looneisen had afgewezen. Het gaat niet goed in de kuipenmakerij en de eigenaar heeft de vraag van zijn arbeiders niet eens willen aanhoren. De sociale problematiek ontwikkelt zich in enkele korte flashbacks tot een existentiële problematiek. De staking heeft tot niets geleid en de arbeiders worden een tweede keer vernederd op de dag dat ze het werk hervatten. Hoewel de ondernemer altijd op een amicale manier met zijn arbeiders was omgegaan, heeft hij hun beroepsfierheid aangetast en bij de werkhervatting zijn overwinning duidelijk gemaakt door hen enkele minuten op de stoep voor het atelier te laten wachten. Wanneer de mannen weer aan het werk zijn, stelt hij een gebaar van goede wil. Hij komt hen begroeten, maar ze zwijgen uit protest en ze blijven zwijgen, ze wenden zich van hem af. Of ze zwijgen zoals Yvars die de gepaste woorden niet vindt. Ze vormen een hechte groep, hoewel Yvars de figuurlijk uitgestoken hand wel had willen aannemen, vooral wanneer hij hoorde dat het dochtertje van de ondernemer onwel is geworden. Ook hij blijft echter zwijgen en verlaat na de dagtaak vlug het atelier. Hij neemt geen douche zoals de anderen en zal zich thuis van het stof en het zweet van die dag ontdoen. Hij beseft dat hij wellicht had moeten spreken, dat hij zich solidair had moeten tonen, zoals tegenover Saïd die zonder brooddoos naar het werk was gekomen en met wie hij zijn brood had gedeeld. Hij probeert zijn zwijgen voor zichzelf te legitimeren door de schuld voor de gespannen sfeer in de schoenen van zijn baas te schuiven. De nutteloze zelfrechtvaardiging en het gekwetste zelfbeeld hebben de arbeiders en ook de werkgever in de verdediging gedrukt. De kuipenmakerij was geen ‘koninkrijk’. Om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen werkte Yvars ook op zaterdag en op zondag voerde hij klusjes uit bij anderen. De dalende vraag naar kuipen aan de ene kant en de stijgende prijzen aan de andere kant hebben echter sporen nagelaten en langzamerhand glijden Lassalle en zijn arbeiders af naar een conflict. De arbeiders kiezen door te staken 46
zelf voor de ballingschap en nadat ze het werk hebben hervat slagen ze er (wellicht voorlopig) niet in hun zelfopgelegde ballingsoord te verlaten. Dit verhaal van amper negentien bladzijden (Camus, 61-79) illustreert op overtuigende wijze de filosofische stellingen die de auteur in zijn essays heeft ontwikkeld. De zinloosheid -een existentiële onrechtvaardigheid- roept opstand op, maar de hardnekkig doorgedreven revolte leidt tot nieuwe zinloosheid. Een nieuw ‘koninkrijk’ is alleen bereikbaar voor wie zich kwetsbaar opstelt en de gevende liefde beoefent, zoals in het gebaar van Yvars tegenover Saïd, zoals in de grenzeloze inzet ook van diegenen die tegen de pest vechten in de roman met de gelijknamige titel. Woord en daad moeten samengaan en zwijgen mag nooit bestendig zijn. De gevende liefde gaat echter vaak gepaard met schroom, met ongemakkelijke stilte. De Vlaamse romanschrijver Stijn Streuvels (1871-1969) dacht dat zijn geremdheid bij het spreken over intieme aangelegenheden genetisch bepaald was, maar het werk van Camus, de romans van Heinrich Böll en de novellen van de Deense schrijver Martin A. Hansen (1909-1955) tonen aan dat die geremdheid een veel voorkomend verschijnsel is. Zwijgen is niet alleen een teken van kracht, het is ook vaak een existentiële vloek, zowel voor diegene die zwijgt als voor diegene die de stilte moet aanhoren. De sobere verwoording van dat inzicht in het verhaal Les Muets volstaat al, alleszins voor mij, om het werk van Camus steeds opnieuw te lezen.
Gebruikte literatuur • A. Camus, L’exil et le royaume, Parijs, Les Editions Gallimard, 1970. • E . Jaffé-Freem, ‘Albert Camus’, in: A. Camus, De Vreemdeling, De val, De rechtvaardigen, ’sGravenhage, Nederlandse Boekenclub, 1969, p. 7-33.
47
Albert Swaak
Meditatie stilte, verdroomd op een bank jong, onwetend van de wereld het leven naïef zonder zorgen vol natuurlijke eenvoud geborgen stilte, in gedachten achter een bureau zeer oud, kennis van vele werelden het leven vol lastige vragen steeds complexer zwaar te dragen stilte, zomaar ineens inspiratie het wezen van het heelal is God de mens Zijn beeld, gelijkenis een werkelijkheid fysisch onvoorstelbaar ongrijpbaar voor wetenschap, commentaar enkel door te sterven ervaarbaar
48
Kees Hermis
De schreeuw Omdat verbijstering, ontreddering niet meer dan woorden zijn te kort schiet elke adem bij leegte, verlatenheid oerland, een holle vlakte het blauwvuur van de bliksemschicht en op de vlucht het licht gewond, kapotgeslagen omdat de lucht gescheurd en scheel staat uit het lood de grond geschrokken opengaat onder het kromzwaard van waarom wanhoop en tevergeefsheid antwoorden zijn op dood is er alleen de schreeuw door merg en been de open mond die niet verstomt de schreeuw waaraan geen einde komt
‘De schreeuw’ schilderij van Edvard Munch
49
Het onbeschrijfbare 1 Ik zou je de tuin willen beschrijven de tuin die de vijver omarmt met een oneindigvoud aan groentinten in deze zomer die nat is en kort de fonkelende regendruppels op de leliebladeren, het vonkend oog van de passiebloemen die zich tussen de druiven door slingeren maar zoals de tuin zichzelf beschrijft zou ik het niet kunnen dus doe ik het niet het is daarom beter hierheen te komen om te zien waar ik naar kijk om te horen waar ik naar luister
50
Het onbeschrijfbare 2 Tussen willen en kunnen die tuin die ik voor je zou willen beschrijven zoals ik hem zie volmaakt ik volg het spoor van de specht in het gras dat weer door daglicht aangeraakt vandaag anders ouder is opnieuw begonnen zichzelf te blijven spreekt hij zich zonder woorden uit maakt mij tot lezer, luisteraar van een niet eindigend verhaal daarom schrijf ik er niets van op maar wacht totdat het donker wordt de tuin doorgaat met zijn vertelling in de woorden van een nachtegaal
51
Het onbeschrijfbare 3 Omdat de tuin die ik eerder als onbeschrijfbaar omschreef, zichzelf ter sprake blijft brengen schrijf ik hem tegemoet als iemand die het gesprek zoekt, de ogen open de oren gespitst in een poging het antwoord te vinden op wat er aan poëzie is te horen, te zien de woorden tussen de tuin en mij in zullen verre van toereikend zijn hooguit het begin van een slapend gedicht dat zich niet uit laat schrijven de tuin verstaat en spreekt slechts de taal van het woordloze, onvertaalbare licht
52
Pieter Luykx
allerzielen 1 nu jij niet meer verliezen kunt en afdaalt uit het licht en zonder dromen slaapt, rekt zich de herfst uit in lange, lange dagen, en aan het einde van zo’n dag wordt het weer langzaam stil, zonsondergang, - als er geen morgen komt, sluit ik mij bij je aan. 2 hier moet het zijn, hier is het bos, waarin de merel floot, hier heb jij mateloos gebloeid, de tijd was jong, je smalle handen en het licht daarop, ik was eraan gehecht, nu ieder licht ontbreekt, denk ik aan alles wat jij was, en zoek naar alles wat niet kan. 3 welk uur was dat, daar in het land, de zomer hing er met zijn geur, met uitzicht op de donkergroene struiken, ik droomde er een wolkeloze dag, zoals jij was, terwijl je hand je heup verkende, traag schuift dit uur, hier is de herfst, je hand verwelkomt nu het zwijgen. 4 jij was hier thuis, in dit verleden land, op deze plek, waar alles rust en elke dag iets zwaarder wordt, het licht zich soms vergist en aarzelt, waar schaduw weegt, zich strekt, zich breed heeft neergelegd, de wind niet jaagt en alles op zijn plaats.
53
De Speelse Muze
De pocher Wat is het toch een prachtig blad, dat u nu zit te lezen. Daarmee mag iedere auteur wel heel gelukkig wezen. Natuurlijk is er hard gezwoegd en veel geschrapt, geschreven en weer geschrapt en nog een keer maar dit is nu gebleven. Dit is zo mooi, dit is het echt, dit mag de wereld weten. Gelukkig heb ik niet voor niets hier zolang op gezeten. En dankzij u wordt dit geprint en leest men dit wellicht. Dat proza en die poëzie en zelfs dit licht gedicht. Heb dank, heb dank, heb nogmaals dank en dat wel duizend keer. Want anders was ik al die tijd voor niemand in de weer. Dat denkt niet iedere auteur. Ik heb een vent ontmoet, die dacht dat u, ja zijn publiek, hem dankbaar wezen moet. Dat hij met u, ’t gewone volk zijn parels wilde delen, dat was van hem een grote gunst. Hij bleef daarmee vervelen. 54
Al tien jaar schreef hij steeds voor ons. Hij had dus recht op dank en gratis toegang enzovoort, misschien wel gratis drank. Toen keek ik in de laatste Draden waar ik van hem geen stuk vond Dat wist hijzelf natuurlijk ook. Hij loog dat het gedrukt stond. Henk van Griethuijsen
55
Peper & zout
Een reusachtige stilte Place des Frères, zondag 22 september 2013 omstreeks 15.00 uur. Dominant is een vrouwelijke gigant; enkele ongeïnformeerden hoor ik zeggen: dat is de nieuwe Goolse Reus. Maar het is Gullemoei uit Gilze, officieel (!) ingeschreven in het bevolkingsregister op 12-12-2012. Onder Gullemoei zit een dwerg met een hoge hoed op zijn hoofd; hij beheert het fotoboek, bedient de laptop, en beantwoordt vragen. Vraag: wat is het karakter van Gullemoei, wat drukt de reuzin uit? Moeilijke vraag kennelijk, want ik krijg geen antwoord. Volgens Els Crawfurt die vanaf een afstand het beeld met kunstenaarsoog taxeert kloppen de verhoudingen niet. Ik kijk naar het gezicht, de grote opengesperde ogen: ze staan wezenloos, uitdrukkingsloos, zinneloos, alsof de reuzin zelf ook niet weet waartoe zij op aarde is. Dan komt het moment dat machtige Machteld de ontwerpen en de namen gaat onthullen van de Rielse en de Goolse Reus. Eerst Riel maar. Het ontwerp Riel is Antonius met het varken; straks tot reusachtige proporties uitvergroot. Er klinkt applaus op. Mijn duiding: als het dan toch moet, dan kan Riel best leven met Antonius met het varken. Dan Goirle. Het ontwerp is een dikke blozende boerentrien met een krullenkop en een schort voor met drie zakken. In één zak een schietspoel, in de andere zak de torenspits van de St. Jan, in de derde zak … Wat zit daar in? Mijn buurman oppert: haar gebit? En de naam voor het vreemde mormel is Johanna Abcovia! Abcovia wordt begroet met een reusachtige stilte. Cum tacent clamant. Geen applaus. Mijn duiding: iedereen staat zich in stilte te generen, een reusachtige schaamte heeft ons bevangen. Tja, maar die schaamte zit misschien ook wel in onze Goolse genen. Ben Loonen Reuze belazerd
56
Natuurlijk werden er (verbale) open deuren ingetrapt: reuze benieuwd, reuze bedankt, dat soort. Ik was aanwezig in de fraterstuin -om duistere reden Place des Frères geheten op deze zon-
dagmiddag in de vroege herfst van 2013- en dus getuige van een zeer officiële onthulling van twee reuzen die kennelijk nog geboren moeten worden om straks bij tij en ontij aanwezig te zijn als symbolen van de Goirlese en Rielse gemeenschap. Reuze interessant allemaal, zeker als je niet weet waar die reuzen zo plotseling vandaan komen, en wat die hier te doen hebben. Wat hebben wij Goirlenaren nou met reuzen? Zelfs de meest ingewijde heemkundige van de Vyer Heertganghen wist er geen zinnig woord over te melden. Wat had ik te doen met onze plichtsgetrouwe Machteld. Die stond daar qualitate qua compleet met ambtsketen enthousiast te doen over het zoveelste burgerinitiatief dat zo kenmerkend is voor ons zelfstandige dorp. En zo lelijk als de reus van Goirle wordt, zo mooi moest ie gevonden worden! Wat zeg ik, zo mooi moest ‘ze’ gevonden worden, want het is een ‘ze’ dat Goirlese wangedrocht. Tja, als we geen keus hebben, -en dat hebben we niet!- dan kan die van Riel nog wel door de beugel, maar die van Goirle… wee zijn of haar gebeente die verantwoordelijk is voor dat ontwerp! Met afhangende schouders en tranen in de ogen verliet ik stilletjes het slagveld en voelde me voor de rest van de dag reuze belazerd. Willem van de Vrande Signeren kan zeer lucratief zijn Archer City ligt in het noorden van Texas. Dat ‘city’ is nogal overdreven: nog geen 2000 inwoners, en op de keper beschouwd is dit plaatsje niet meer dan een kruising van twee highways, de 79 en de 25. Wie de moeite neemt om er een kwartiertje naar het verkeer te kijken, telt vier passerende veewagens, alsmede drie trucks van oliebedrijven. Inderdaad, dit is Texas: koeien en jaknikkers, in de eindeloze uitgestrektheid van het platteland. Voor het gerechtsgebouw, iets terzijde van het kruispunt, staan twee zogeheten ‘historical markers’. Op het ene bord lezen we, dat in deze omgeving in 1911 voor het eerst olie werd opgepompt, op een diepte van 920 voet. Op het andere staat te lezen, dat de beruchte outlaw Jesse James (1847-1882) zich zo nu en dan in Archer City verschool, als men jacht op hem maakte. Maar er is ook iets opmerkelijks te vertellen van het hedendaagse Archer City en dat heeft alles te maken met de schrijver Larry McMurtry (1936) die hier geboren en getogen is. Deze zoon van een farmer verwierf roem en vele prijzen met zijn romans. Ik noem slechts The Last Picture Show en Lonesome Dove. Het eerstgenoemde boek beschrijft het treurige leven in een Texaans stadje in de 57
jaren vijftig, en is verfilmd door Peter Bogdanovich. Volgens mij een van de mooiste films aller tijden. De film werd opgenomen in Archer City.
Larry McMurtry is niet alleen schrijver, maar ook verzamelaar van zeldzame boeken. Hij maakte op een gegeven moment van zijn hobby een beroep en begon een boekhandel in Houston, en later een in Georgetown. In 1988 bracht hij het grootste deel van zijn collectie over naar Archer City. De circa een half miljoen boeken werden er ondergebracht in vier gebouwen: Booked Up, nummers 1 tot en met 4. Vorig jaar veilde hij de meeste boeken, een evenement dat vele duizenden boekenverzamelaars uit heel Amerika naar Archer City lokte en dat werd geannonceerd als ‘The Last Booksale’. De gebouwen 3 en 4 staan inmiddels leeg, maar in gebouw 2 (half leeg, of vol, zo u wil) heb ik een middag rondgelopen. Boeken, kast na kast, rij na rij, maar geen mens te bekennen. Ah, wat lees ik daar, op dat briefje op die deur? If you are unable to locate an employee in this building, please feel free to wander about yelling ‘yoo-hoo’ and peering into storage rooms until completely frustrated. Then proceed to building one where you will 58
find patronizing employees busy at work or sitting around drinking coffee, laughing at you. Thank you.
Ik stak de weg over en betrad gebouw 1. Inderdaad, daar was personeel. Vriendelijke vrouw. Of ik iets speciaals zocht? Ik zoek een boek van Larry, en ik zou heel graag een gesigneerd exemplaar willen hebben. Geen probleem, welk boek? The Last Picture Show graag. Ach, dat treft slecht, dat is momenteel niet voorradig. Maar aanstaande vrijdag krijgen we weer een nieuwe zending gesigneerde boeken binnen. Hoeveel kost dat, wil ik weten. Honderdvijftig dollar. Pardon? Honderdvijftig dollar, inclusief ‘taxes’. Nee, dank u, dat is me iets te gortig. Wat ben ik blij, dat de auteurs die in Goirle komen spreken hun boeken gratis en voor niets signeren. Norbert de Vries De kinderjaren van Jezus Laat ik dat boek maar eens gaan lezen, dacht ik, nadat ik in de vorige Leydraden de lovende recensie van Ben Loonen had gelezen. De titel en het suikerzoete 59
plaatje op het omslag zijn niet bepaald uitnodigend... (ik las ergens, dat Coetzee heeft verteld, dat hij het boek met een blanco omslag en een lege titelpagina de wereld in had willen zenden; de lezer zou dan pas na een paar bladzijden gelezen te hebben de titel hebben vernomen; edoch, dit is in de tegenwoordige uitgeverswereld niet toegestaan, aldus Coetzee). Enfin, ik lees de eerste volzin, waarin gewezen wordt naar een ‘vormeloos’ gebouw ‘halverwege’. Een krachtterm ontsnapt aan de lezer. Wat is in godsnaam een vormeloos gebouw, en waar ligt halverwege als je niet nader preciseert? Heb ik een slechte Nederlandse vertaling voor me liggen, of staat het er ook zo krukkig in het Engels? En dan het schrale verhaal (want ik overwin mijn weerzin en lees verder)... De recensent van de Los Angeles Times, David Ulin, begint zijn stuk aldus: ‘I don’t read Coetzee for pleasure. To be fair, I’m not sure anyone does.’ Ik vermoed, dat hij gelijk heeft. Toch weet ik pagina 110 nog te bereiken. Dan is het op en leg ik het boek weg. Volgende keer toch meer acht slaan op hetgeen Frans de Groot naar voren brengt. Norbert de Vries Zich niet herkennen Wat doe je als er lelijke dingen over je geschreven worden? Dan zeg je, dat je je niet herkent in het geschetste beeld. Deze loze, laffe frase hebben we te danken aan allerlei politici, hotemetoten en hoogwaardigheidsbekleders die geconfronteerd werden met kritiek of beschuldigingen. Ze ontkenden de aantijgingen niet, noch weerlegden ze, maar zeiden enkel dat ze er zich niet in konden herkennen. En ze kwamen er vaak nog mee weg ook. Het zich niet herkennen heeft inmiddels epidemische vormen aangenomen. En je kunt je ineens in tal van zaken niet herkennen. ‘De vervoerders herkennen zich niet in het bedrag van 30 miljoen euro, dat de OV-bedrijven volgens de Telegraaf overhouden.’ ‘De fractieleden herkennen zich niet in het gedrag van voormalig wethouder X.’ ‘De gemeenten herkennen zich niet in de cijfers over bijstandsfraude.’ Herkent u dit nietherkenningsgedrag ook? Wat een vreemde wereld, en toch: wat lijken ze op ons. PS Het werkt inmiddels zelfs ook andersom. Ik las een bericht over een verdachte over wie de krant het volgende berichtte: “De verdachte heeft nog niet bekend, maar volgens de politie heeft hij wel verklaard, dat hij zich in de aanklacht kon herkennen.” Norbert de Vries 60
Mogen en moeten ‘En dan mag u daar uw handtekening zetten’ … aan het woord is een bankmedewerker die mij wegwijs maakt in verzekeringszaken. U mag… daar reageer ik altijd onmiddellijk op. Of dat mogen gebezigd wordt door een ambtenaar op het gemeentehuis of door een notaris, ik kan de neiging niet onderdrukken en dus doe ik dat ook niet om te reageren met de opmerking: ‘Als het een kwestie is van mogen, dan denk ik dat ik daar maar geen handtekening ga zetten.’ Tja, en dan komt de aap uit de mouw. Ik mág daar geen handtekening zetten, ik móét! ‘Maar’, aldus de bankmedewerker’, ‘dat klinkt zo onbeleefd.’ ‘En wat dacht je van: ‘En dan wordt u geacht daar uw handtekening te zetten.’?’ Tja, er zijn nog mogelijkheden genoeg. Willem van de Vrande
61
Willem van de Vrande
Rob Wijnberg niet zo bekend? U hebt nog nooit van Rob Wijnberg gehoord? Dat kan, maar die onkunde is toch niet terecht. Deze jonge auteur (1982) is van heel wat markten thuis en dan bedoel ik dat zo positief als het maar kan. Als columnist, journalist, filosoof en publicist timmert hij al jaren aan de grote weg der letteren, sterker nog van 2010 tot 2012 was hij hoofdredacteur van NRC-next om maar wat te noemen. Hij is ook de oprichter van een nieuw journalistiek platform en digitale krant De Correspondent. In 2001 begon hij met een vaste column in De Telegraaf en startte daar met de rubriek Het Schoolplein, een jongerenpagina waarvoor hij wekelijks middelbare scholieren ondervroeg over actuele zaken. In 2005 verscheen in de Groene Amsterdammer zijn eerste essay Waarom het de jeugd niet meer kan boeiuh, een verhandeling die nauw aansloot bij zijn werk voor de Telegraaf; het zou nog zeker een vol half jaar duren voordat ik met de melodie van dat woord boeiuh om de oren geslagen werd. In 2008 verschijnt In dubio, een boek over de aard en de grenzen van de meningsvrijheid. Volgens Wijnberg is de vrijheid van meningsuitingen eigenlijk een onmogelijke vrijheid; het betreft natuurlijk een vrijheid die grenzen vereist en tegelijkertijd die grenzen principieel verwerpt. Als filosoof zijn Plato, Nietzsche en Kant voor Wijnberg geen onbekenden, vandaar de boeken Nietzsche en Kant lezen de krant (2009) en Mijn tafelheer is Plato (2010). Op dinsdag 19 november 2013 is Rob Wijnberg te gast in Goirle. (20.15 uur-cc Jan-van-Besouw). Toegang voor leden van de LKG gratis, wel een kaartje halen bij boekhandel Buitelaar, want het literair café wordt voortaan georganiseerd door het kwartet: LKG, Bibliotheek Goirle, cc Jan-van-Besouw en boekhandel Buitelaar.
62
Joost Minnaard
Joost Zwagerman in Goirle: van rebel tot bevlogen beschouwer Op woensdag 27 november a.s. is in CC Jan van Besouw te gast de bekende en veelzijdige auteur Joost Zwagerman. Van hem verschenen, met succes, romans, gedichten en -vooral de laatste jaren- essays en artikelen over de cultuur in de ruime zin van het woord. Vooral die van Amerika heeft zijn grote belangstelling. Hij is hier dan op uitnodiging van de Literaire kring Goirle die in deze samenwerkt met CC Jan van Besouw, Bibliotheek Goirle en Blz. Boekhandel Buitelaar. Joost Zwagerman (Alkmaar, 1963) begon al vroeg met schrijven. Zo maakte hij in zijn jeugd een eigen blad, de Zwagergids en hij schreef, uiteraard, in de schoolkrant van de middelbare school. Hij volgde de opleiding tot onderwijzer aan de Pedagogische Academie. Begon daarna aan een studie Nederlandse taal- en letterkunde, maar maakte die niet af. Het schrijven had hem al te zeer in de bekende machtsgreep, toen ook al. Proza Hij debuteerde in 1986 met de roman De houdgreep in 1986. Een veelbelovend debuut. Zijn doorbraak naar een groot en breed publiek volgde met de roman Gimmick! (1989), in 1996 bewerkt voor het theater. Het boek geeft een kijkje in de ‘trendy’ uitgaanscultuur en kunstenaarswereld in Amsterdam. In 1991 verscheen Vals licht, dat werd verfilmd door Theo van Gogh. De buitenvrouw (1994) was een volgend hoogtepunt in zijn oeuvre. Het beschrijft een buitenechtelijke liefde, ‘multi coloured’. Het kreeg een literaire prijs in Duitsland. (Die Nebenfrau) Nadien volgden nog de romans Chaos en Rumoer en Zes Sterren. In 2010 verscheen van zijn hand het Boekenweekgeschenk Duel. Een typering die de boeken wel eens wordt meegegeven is die van vlot lezende romans over het moderne leven (Hugo Brems in Altijd weer vogels die nesten beginnen.) Gedichten Joost Zwagerman publiceerde ook gedichten. Zijn eerste dichtbundel Langs de doofpot verscheen in 1987; zijn meest recente bundel is Beeld verplaatst. In de eerst genoemde bundel verzet Zwagerman zich tegen de al te zeer in zich zelf gekeerde gedichten van schrijvers zoals de dichters die we tot de Vijftigers rekenen. In de laatst genoemde bundel staan gedichten die de auteur maakte bij het werk van beeldende kunstenaar. We zien een ontwikkeling van een dichter die 63
gedichten schrijft waarin de dichter volop als persoon aanwezig is, vorm en vent als het ware beiden vertegenwoordigd, tot een dichter die reflecteert op het werk van andere kunstenaars. Non-fictie Zwagermans essaybundels kwamen nogal eens terecht op de longlist van belangrijke literaire prijzen als de Gouden Uil en de AKO Literatuurprijs. NRC Handelsblad zette Zwagerman neer als ‘een van de best schrijvende essayisten van dit moment’. Zeer succesvol is de bundel Alles is gekleurd (7e druk, mei 2013). Joost Zwagerman schrijft voor de Volkskrant. In 2003 en 2004 presenteerde hij het televisieprogramma VPRO’s Zomergasten met daarin o.a. Ayaan Hirsi Ali met haar film Submission. Hij treedt geregeld op in het programma De Wereld Draait Door. Voor zijn gehele oeuvre ontving hij in 2008 de Gouden Ganzeveer.
Joost Zwagerman (tweede van rechts) met collega-schrijvers Ellen Ombre en -op de rug gezienMichiel van Kempen in 2002
Bloemlezingen Hij heeft inmiddels ook een naam opgebouwd als bloemlezer. Zo verscheen in 2006 zijn bloemlezing De Nederlands en Vlaamse literatuur in 250 verhalen. Onlangs werd bekend gemaakt dat hij een bundel met korte Nederlandse verhalen 64
gaat samenstellen voor de Britse uitgeverij Penguin. De verhalen worden in het Engels vertaald en van een inleiding voorzien door Joost Zwagerman zelf. Zeer recent verscheen dan wat wel wordt genoemd ‘de neerslag van een leven lang schrijven over Amerikaanse cultuur’ Americana 1 & 2. Een autobiografie in essayvorm, of een overzicht van de Amerikaanse samenleving in de afgelopen decennia? U kunt het hem zelf allemaal vragen op 27 november in het CC Jan van Besouw. Kaarten zijn verkrijgbaar à € 10,- bij Blz. Boekhandel Buitelaar en CC Jan van Besouw. (leden van de LKG hebben gratis toegang, maar worden wel geacht een kaartje af te halen bij Blz. Boekhandel Buitelaar, 1 kaart per lidmaatschap).
65
Bio- bibliografische gegevens
Ineke Broeckx (1953) studeerde na het gymnasium psychologie en cultuurwetenschappen en werkt momenteel als vrijwilligster voor diverse organisaties. Hans Dütting (1947) van hem zijn op het ogenblik in de boekhandel te koop en/ of te bestellen : monografieën over Jan Cremer, Cees Nooteboom, Hugo Claus, Jan Wolkers en Harry Mulisch, één dichtbunel, drie dagboeken, novellen, essays, en vertalingen van Kokuzo Okakura en Jack London. Binnenkort verschijnt zijn boek over Simon Vinkenoog en de eerste Nederlandse biografie van Jack London, plus de vertaling van Londons omvangrijkste roman De Vallei van de Maan. Frans de Groot (1946) werkte 34 jaar als huisarts in Goirle. Hij organiseerde nascholing voor huisartsen en specialisten in de regio en is liefhebber van o.a. literatuur en filosofie. Ad Haans (1939) Neerlandicus en algemeen linguïst, ex-docent Nederlands aan de lerarenopleiding van de KHLT te Tilburg. Kees Hermis (Hulst, 1941) maakt houtsculpturen en poëzie. Voornaamste publicaties: Een vorm van leven (1984), Van aardse zijde (1984), Zonder omzien (1991), De dood weersproken (1995), Oud asfalt (1998), Anerca (2001), Stuiflicht, een bloemlezing van 25 jaar poëzie (2003) en Gezongen steen (2008) Tijdland (2010). Laetitia van den Heuvel studeerde Romaanse talen, Kunstgeschiedenis en Cultuurpsychologie. Zij geeft colleges moderne Franstalige literatuurbeschouwing en thema’s uit de kunsthistorie (Universiteit van Tilburg, HOVO). In Goirle is zij actief op terreinen van kunst en cultuur. Kees Joosten (1952) was werkzaam in de detailhandel. Reisde in de jaren 70 en 80 de wereld rond. Van 1982 tot 1987 schreef hij columns in het dialect voor het Goirles Nieuwsblad. In 1998 publiceerde hij een kinderboek De lange reis van het kuikentje Suzie en in 2011 een reisboek Een verloren dag. Ben Loonen (1944) is pastor bij een religieuze congregatie van zusters in Eindhoven en docent filosofie bij Fontys Hogescholen in Tilburg. Pieter Luykx (Ginneken 1935) woont in Breda, waar hij werkzaam was als 66
docent pedagogiek. Van hem verschenen verschillende dichtbundels. De meest recente bundel is schaduw, stilte. Ook publiceert hij in literaire tijdschriften in Vlaanderen en Nederland. Joannes Maas (Tilburg, 1944) studeerde Nederlandse taal en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Tot 2006 gaf hij les aan het Sint-Odulphuslyceum in Tilburg. Hij publiceerde in 2009 bij Free Musketeers het boek: Werklust ‘69. Een roman over de Maagdenhuisbezetting in 1969. In november 2012 verscheen in eigen beheer Zwindingen, In De Boschkens en Aan Zee. Ook werkt hij aan een lexicon van literaire onderwerpen: Irraticon, gepubliceerd op Blogger. Romain John van de Maele (1945) is drs. in de algemene cultuurwetenschappen en publiceerde de dichtbundels Dagboek van een paria (1974) en Miniaturen voor stem en hand (1988). De essays Op het spoor van Boon, een contextuele benadering (1999) en Cyriel Buysses plattelandswerelden (2003), plus vertalingen van Scandinavische en Duitstalige poëzie. Voorts publiceert hij regelmatig over poëzie en de culturele betrekkingen tussen de Lage landen en Denemarken. Joost Minnaard (1950) doctoraal Nederlands in Utrecht 1979. Als docent Nederlands sindsdien werkzaam bij de Fontys Pabo Tilburg; schrijft recensies over literatuur in o.a. de Amigoe (NA). Albert Swaak (1925) arts, publiceerde de dichtbundels: Zwartboek (1980), Aantekeningen (1982), Zonder titels (1983) en Landschappen van mijn dagen (1986). Willem van de Vrande (1940) Neerlandicus, toneelregisseur, dichter. Publiceerde in diverse bladen, schreef toneelstukken en gaf een aantal dichtbundels uit, w.o. Zonder paraplu, Tot in mijn dromen (uitgave Stichting Nacht van het Gedicht/Fado Press, 2001), Dag Dorp (2003), Nooit wil ik vergeten (2010), Er ligt een woord op tafel (2010). Norbert de Vries (1948), lezer, vrijschutter, platonisch minnaar van de Goolse geit (met een zweempje Mestreechter geis), taalliefhebber, opschrijver. Reinoud van Vught (1960) is beeldend kunstenaar, studeerde monumentale vormgeving en schilderkunst aan de kunstacademie Sint-Joost in Breda. Hij woont en werkt sinds 1995 in Goirle. 67
Mededelingen
Activiteitenoverzicht 2013-2014 LKG-Literair Cafés Voor alle hier vermelde Literaire Cafés geldt, dat de LKG samenwerkt met cc Jan-van-Besouw, Bibliotheek Goirle en Boekhandel Buitelaar. De entree voor deze literaire cafés is voor leden van de LKG gratis, maar de LKGleden worden wel geacht een toegangskaart af te halen bij boekhandel Buitelaar. • Dinsdag 19 november 2013, Rob Wijnberg • Woensdag 27 november 2013, Joost Zwagerman 2014 • vóór de boekenweek, Oek de Jong • ín de boekenweek, Wim Daniëls • zondagmiddag 9 maart 2014, Yvonne Keuls Bestuur Literaire Kring Goirle Joost Minnaard, voorzitter Schubertstraat 15, 5011 CA Tilburg, 013 – 5431986 José Pothof, secretaris Kerkstraat 20, 5051 LB Goirle, 013 – 5342568 e-mail
[email protected] Henk van Griethuijsen, penningmeester Grobbendonckpark 9, 5051 KP Goirle, 013 – 5344520 Els van Kemenade, bestuurslid Tilburgseweg 139, 5051 AD Goirle, 013 – 5341826 68
Kopij voor Leydraden nummer 95 De redactie van Leydraden nodigt eenieder uit kopij in te sturen aan
[email protected]. Stuur de tekst altijd als bijlage in een Word-document. Kopij moet uiterlijk 31 januari 2014 bij de redactie binnen zijn. Aanmelden lidmaatschap Leden van de Literaire Kring Goirle ontvangen vier maal per jaar het literaire tijdschrift Leydraden en hebben bovendien gratis toegang tot de vier Literaire Cafés met bekende en minder bekende gastauteurs. Voor leden binnen de kern Goirle bedraagt de contributie € 28.- per jaar. In verband met de portokosten bedraagt de contributie voor leden wonende buiten de kern Goirle € 32.- per jaar. U kunt zich schriftelijk aanmelden bij: Secretariaat Literaire Kring Goirle, Kerkstraat 20, 5051 LB Goirle. U kunt zich ook aanmelden via e-mail:
[email protected]. Afmelden lidmaatschap Leden die hun lidmaatschap willen beëindigen, dienen dat vóór 1 november schriftelijk of via e-mail aan het secretariaat kenbaar te maken. Hun lidmaatschap wordt dan met ingang van het nieuwe jaar beëindigd.
69
? n e z e l ge t i U
BOEKHANDEL BUITELAAR
Vind bij ons het ideale kado voor iedere gelegenheid. De boekhandel van Goirle. www.boekhandelbuitelaar.nl
De Hovel 21, 5051 NP Goirle tel: 0135301122 / fax: 0135301124
[email protected] www.boekhandelbuitelaar.nl
De winkel is gevestigd tegenover het gemeentehuis.