Leydraden is een uitgave van de Literaire Kring Goirle www.literairekringgoirle.nl Redactie: Jan van Eijck, Wil Heeffer, Norbert de Vries en Willem van de Vrande (hoofdredacteur) Redactie–adres: Biesakkers 7, 5051 XN Goirle telefoon: 013–5342240 e-mail:
[email protected] Tekstverwerking, layout en typografie: Ben Hovens Ontwerp logo en omslag: Harrie Loots Druk: GbG
Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder schriftelijke toestemming van de betrokken auteurs. © 2013 Literaire Kring Goirle.
Nummer 91 ISSN 1381 – 5423 Editie januari 2013
Inhoud
Bij Leydraden 917 Jan van Eijck De gitaar wint het van de revolutie in het Literair Café8 Wil Heeffer Wat zo mooi had kunnen zijn11 Boekbespreking in duplo, Vijftig tinten grijs Ben Loonen12 Frans de Groot 18 Albert Swaak Drie ultra korte verhalen20 Peter Andriesse Tussenstop in Penang (2)21 Kees Joosten De Emiraatse Muzikanten25 Ineke Broeckx Een tribuut aan de lieflijke Beerze….28 Henk van Griethuijsen Ik hou (heel veel) van jou…29 Willem van de Vrande Hein Schlahmilch schreef, ik las31 Laetitia van den Heuvel Beeld krijgt weerwoord34 Wil Heeffer Hans Dütting vertaalde Het boek van de Thee39 5
Ad Haans Inleiding tot de dichter Rutger Kopland (slot) 41 Reinoud van Vught reageert op Ida Gerhardt46 Willem van de Vrande Bert Kooijman presenteerde Slijpsel van tijd48 Romain John van de Maele In het licht van het samenzijn51 Gertrude Starink • 61 Albert Swaak • een vergeelde brief62 Hans Taal • Kerst uit blik63 Kees Hermis • Vogelvlucht65 • Rimpelingen66 • Wisselingen67 • De verijdeling68 Wil Heeffer • Schepping69 De Speelse Muze71 Peper & Zout72 Citaat81 Joost Minnaard P.F. Thomése in Goirle bij de LKG
83
Bio- bibliografische gegevens85 Mededelingen88 6
Bij Leydraden 91
Een zeldzaamheid, dat een editie van Leydraden zomaar plotseling gewag kan doen van niet minder dan drie eerstelingen. Een ervan past in een inmiddels eerbiedwaardige reeks: de dichtbundel van Bert Kooijman Slijpsel van tijd werd onlangs gepresenteerd. Willem van de Vrande doet verslag van de presentatie, Romain John van de Maele houdt de bundel vakkundig tegen het licht. Maar de andere twee eerstelingen zagen onlangs hun debuutlicht en allebei de auteurs hebben nauwe banden met Goirle. Hein Schlamilch is de auteur van Geheimen van de Regte Heide (zie de boekbespreking van Willem van de Vrande) en Eardly van der Geld schreef Curaçaos Bloed (zie het artikel van Norbert de Vries onder de titel Een roman die de lezer iets wil leren). Maar naast bovenvermelde noviteiten mag de lezer zich verheugen op vele vertrouwde zaken zoals een aantal proza-bijdragen van diverse auteurs, de bijdrage van Leatitia van den Heuvel met haar rubriek Beeld krijgt weerwoord en de dubbelpagina van beeldend kunstenaar Reinoud van Vught. Ad Haans bepreekt ten derde male poëtisch werk van Rudger Kopland en Norbert de Vries bespreekt het gedicht De Vogel van Simon Vestdijk. Ook deze keer bevat de rubriek Peper & Zout een varia aan feiten, opvattingen en meningen die u maar beter niet ongelezen mag laten. Kortom Leydraden 91 is een editie die u beslist veel divers leesplezier zal verschaffen en niet alleen om die reden wenst de redactie al haar lezers een mooi literair 2013, maar ook om u erop te attenderen dat op vrijdag 18 januari een Literair Café staat gepland met auteur Pieter Frans Thomése waarop u uiteraard van harte welkom bent.
7
Jan van Eijck
De gitaar wint het van de revolutie in het Literair Café
Wil Heeffer worstelt met de wereldgeschiedenis en Enno Voorhorst doorbreekt alle spanning
Het zou een Goirlese avond worden, zo kopte Henk van Raak in het Brabants Dagblad boven een artikel over het Literair Café van 16 november jl. En hij kreeg gelijk, het werd zelfs een fantastische Goirlese avond! Allereerst de Goirlese schrijver Wil Heeffer die door Joost Minnaard op de slachtbank van het interview werd gelegd. Daar tussendoor speelde in zo’n zes intermezzo’s onze eigen Enno Voorhorst op zijn gitaar virtuoze vertolkingen van stukken van Zuid-Amerikaanse herkomst: Braziliaans, Paraguees, Chileens en met een waarschijnlijk Argentijnse tango als besluit. Met staccato’s en tremolo’s waar menig wereldburger van droomt, die kregen wij gewoon in Goirle opgedist op een willekeurige vrijdagavond in november… En wij dan tenslotte, om het strijdtoneel volledig te schilderen: ruim 60 aanwezige Goirlenaren vulden de kapel van het Jan van Besouw en boden een gehoor zoals dat hoort: aandachtig, betrokken maar ook kritisch. Wel vaker droomt het bestuur van de Literaire Kring van zo’n opkomst, wanneer er maar 20 of 30 aanwezigen zijn op hun literaire cafés. Deze keer is goed voor de animo van de LKG zou ik zo denken! Maar de kern waarom het allemaal ging, was natuurlijk de laatste roman van Wil Heeffer Made in Havana. Wil Heeffer vertelde weer enthousiast over de sociaal8
culturele geschiedenis van Cuba en lardeerde dat met mooie geprojecteerde plaatjes van Havana: van de prachtige kerk uit de Spaanse tijd, het straatbeeld met de oldtimers in de felle kleuren van weleer, met havengezichten en de oude prachtige grote gebouwen en appartementencomplexen, waarvan hij echter wel even het surrealistische karakter moest toelichten: die prachtige statige gevels verbergen ook een hoop armoede in kleinschaligheid, want in Havana geldt: 1 raam = 1 huis…! Wil lichtte ook die andere wereld van Cuba toe betreffende seksualiteit en erotiek. In de Caribische leefwereld met een achtergrond van slavenhandel en onderdrukking heeft immers een begrip als huwelijkstrouw een heel andere lading of dimensie. Die sfeer proef je trouwens ook in de roman Made in Havana: Cubanen kunnen genieten van lichamelijkheid, seksualiteit en erotiek zonder die zware mantel van trouw die wij in het Westen altijd voelen, nou ja altijd… bijna altijd dan. Wil Heeffer blijkt een enorme bewonderaar te zijn van José Martí (1853-1895), die de allergrootste revolutionair van Cuba blijkt te zijn. Niet Fidel Castro of Che Guevara dus, maar José Martí. Bij een kleine peiling in de zaal door Wil bleek ik gelukkig niet de enige te zijn, die die man niet of nauwelijks kende… We kregen weer een klein lesje Cubaanse revolutie en vrijheidstrijd cadeau. Of hij nou toch ook niet een grote bewonderaar van Fidel Castro was? vroeg iemand uit het publiek. Wil Heeffer aarzelde even, maar noemde zich toch geen adorator van Castro, maar meer van de grote revolutie die hij teweegbracht in 1959, met name vanwege de grootse projecten die daaruit voortvloeiden, zo vertelde hij gepassioneerd. Het publiek kon hem niet volgen: al die repressie en onderdrukking (censuur op bibliotheken, visumcontrole en reisverboden, invoerbeperkingen etc.), dat zijn toch duidelijk kenmerken en bewijzen van dictatuur? Ja…nee…wij zagen dat toch verkeerd, zei Wil! Wat dacht je van de dictatuur van het imperialisme? Oh….dachten wij, en wierpen het hoofd moedeloos in de schoot. Zit hier nou een wereldverbeteraar en groot Cuba-kenner tegenover mij, of toch maar gewoon een gepensioneerde tandarts uit Goirle? zo vroeg Joost Minnaard aan Wil Heeffer. Nou nee, toch maar gewoon een jongen uit Goirle, of Hilvarenbeek zo u wilt, hoorde ik Wil Heeffer wat zachtjes maar net hoorbaar zeggen… We kregen ook een hoop te horen over hoe zo’n roman ontstaat, of liever wordt opgezet. Zelfs over de eerste zin wordt stevig nagedacht, zozeer zelfs dat de fantasie met Wil Heeffer even op de loop ging: Tolstoj’s eerste zin in Anna Karenina zou verdacht veel lijken op de eerste zin uit Het bitter van de rosse maan (Wil Heeffers eerste roman), hoorde ik hem zeggen…! Zo waren er meer theorieën, thema’s en 9
structuren verborgen in het boek, tenminste voor een eenvoudige lezer als ik. Een boek opgezet als een fuga waarin het verhaal zelf een contrapunt op moet roepen… Het ging mij te ver, ik verloor even het contact met mijn redactionele collega… Maar ja, ik ben ook maar een eenvoudige lezer. Afijn, zoals u in mijn boekbespreking hebt kunnen lezen (zie Leydraden nr. 85 van oktober 2011, blz. 16-18) heb ik Made in Havana met veel plezier gelezen. Maar ik vraag mij nu na het interview af, of ik het nu nog vier maal moet lezen, wil ik al die lagen die de schrijver in zijn roman verstopt, wil ik al die lagen kunnen vinden en doorgronden. Maar ik weet ook niet of ik dat wel wil… Ik bleef dus toch met vragen zitten, maar misschien ook wel vragen waarop ik zelf het antwoord wel kan bedenken. Het was weer een genoeglijke en goed bestede avond vond ik! Een pittige avond, waarop de verwarring die het interview af en toe bij menigeen opriep, eenvoudig werd weggespeeld door de fantastische klanken die in zo’n gewone gitaar zitten. Tenminste wanneer zo’n virtuoos als Enno Voorhorst hem vasthoudt… En daar word je toch weer vrolijk van: dat dit allemaal zomaar in Goirle kan gebeuren, op een gewone avond in november 2012, dat is toch geweldig!
10
Wil Heeffer
Wat zo mooi had kunnen zijn
Ik keek op terwijl mijn hoofd als een grammofoonnaald bleef haken in een gehavende groef. De krantenkop keerde, en keerde weer. Zonder dat de woorden tot me doordrongen, volgde ik - over mijn bril heenkijkend - wat zich afspeelde op het bankje aan het raam. Kijkend zonder gezien te willen worden. Een adembenemende woede voer door de zich voorwaarts neigende vrouw. Haar hand kamde woest door bloedstollend blond. Ze sloeg het weg van haar ogen terwijl zij brieste als een onwillig paard. Ogen die de poorten openden van de hel. Hij zat erbij als met gebroken vleugels uit de hemel gevallen. Zijn hand doorliep in overspronggedrag, vertraagd de curve die van zijn voorhoofd naar zijn linkeroor verliep. Geverfde haren spannend gemaakt door schuim. In betere dagen een kop als een David Beckham-kloon. Veertigers. Zeker niet ouder. Haar gebaren spraken op hem in. Het non-verbale voerde het woord. Als staal blikkerde in het strijklicht de ring aan haar linkerhand. Wellicht was die ring ooit de bezegeling van blinde passie geweest. Passie die na de brand van verliefdheid in liefde na wil gloeien. Totdat -zoals het heet- de dood ons scheidt. Zover zou het gezien de vuur spattende blik die in zijn ogen priemde, bij hen niet komen. De krant gleed uit mijn handen weg. Zij wendde haar blik terwijl ik de mijne afwendde. Op slag voelde ik me naakter dan naakt en voelde een blos gloeien. Zij stond op. Vol troffen haar ogen die van mij toen ik in verwarring gebracht opnieuw opkeek. Hij sloop zonder nog gezien te willen worden, weg in ellende. Als uit hellevuur geboren stond zij op. Haar hoge hakken pinden in het parket. De kassa ratelde. Het afrekenen was aan haar.
11
Ben Loonen
Boekbespreking in duplo
Vijftig tinten In Een Uur Literatuur LOG-radio waren we er al vroeg bij: de Nederlandse vertaling was nog niet uit of we bespraken met Suzan Spermon, een snelle lezer van Amerikaanse lectuur, de ins and outs van Fifty Shades of Grey, door recensenten gelabeld als mommy porn. Het duurde niet lang of de uit Goirle afkomstige uitgever Mai Spijkers van Prometheus zat lichtelijk beschaamd en trots tegelijkertijd bij Pauw & Witteman. Trots dat hij zo kien was geweest voor zijn uitgeverij een klapper te maken, financieel succes in moeilijke tijden; beschaamd omdat hij ook wel weet dat het rotzooi is. Eh, nee, hij dacht niet dat hij het boek (een trilogie) ging lezen. Aan tafel zat ook een onderneemster in de seksshopbranche die seksspeeltjes liet zien: dingen die je ergens in stopt ter verhoging van het genot; sinds het boek was haar omzet verdrievoudigd. Voor het eerst in de 15 jaar dat ik in Eindhoven werk, hoorde ik in de personeelskantine van het verzorgingshuis personeelsleden spreken over een boek. Geloof me, het gaat nóóit over boeken, niemand vertelt ooit dat hij/zij iets leest, en opeens bleken allerlei mensen Vijftig Tinten Grijs te lezen. In de weken en maanden die volgden deed iedereen die de pen voert wel iets met de vijftig tinten. Louise O. Fresco, wereldvoedseldeskundige, merkte op dat er tenminste weer gelezen wordt door mensen die anders nooit lezen. Elsbeth Etty foeterde dat Vijftig Tinten niet grensverleggend is en dus geen literatuur. Frits Abrahams zei naar verwachting zijn guitige dingen. Omdat het aan mij was om een boek te kiezen, omdat ik Frans de Groot ook zijn pleziertje gun, omdat ik van mening ben dat Leydraden niet voorbij mag gaan aan het boek dat door honderden miljoenen mensen gelezen wordt, dacht ik aan de Fifty Shades. Ik besloot het boek in het Engels te lezen, the real thing. Goed, het verwachtingspatroon was tot stand gekomen: mommyporn, sm, seks all over the place, ik was er klaar voor, so to speak, en begon te lezen. Het boek 12
begint met het woord Ik: de heldin staat voor de spiegel en kijkt boos van frustratie naar haar verdomde haar dat zich niet wil gedragen. Zo maken we kennis met Anastasia die studeert op de 19e eeuwse Engelse literatuur, meer speciaal Thomas Hardy’s Tess of the d’Urbervilles (1891). Ze maakt zich op voor een interview met een CEO voor het studentenblad, een vriendendienst voor Kate haar vriendin en kamergenoot die wegens ziekte is verhinderd. Nogal onvoorbereid komt ze aldus in contact met Christian Grey, de man die we zullen leren kennen in zijn Fifty Shades. Ze had natuurlijk een kalende, uitbuikende man verwacht, maar het is een jonge man, ergens achter in de twintig, bovenwerelds knap, staalgrijze ogen en een uitstraling … goede genade! Ana valt meteen voor hem, letterlijk en figuurlijk. Ze struikelt over haar eigen benen en dondert voor zijn voeten neer; de elegante ridder brengt haar op de been. I’m Christian Grey. Are you all right? Would you like to sit? Vandaar ontwikkelt zich de ontwikkeling. Op dit punt gekomen moest ik mezelf al een beetje uitlachen. De held van het verhaal heet Christian! Ik beschouw die naamgeving als het trekken van een lange neus naar een christelijke traditie van lichaamsverzaking en funeste seksuele moraal en neem me voor geen moralistische standpunten in te nemen tegen welke vorm van seksueel plezier dan ook. Zei Sint Paulus al niet: ama et fac quod vis? Vrij vertaald als: Heb lief en doe tussen de lakens wat je wilt. Alleen, en dat wordt al gauw duidelijk en volgehouden tot het eind: dat is des Pudels Kern. Deze Christian Grey is niet van plan om lief te hebben, hij is alleen uit op zijn plezier. We nemen op pagina 514 (voorlopig) afscheid van het stel en de situatie is dan deze: Anastasia is hopeloos verliefd, en Christian is geschokt dat er bij zijn liefste speeltje zulke emoties in het spel zijn. Van liefde weet hij helemaal niets, hij acht zich daartoe niet in staat. Fifty Shades gaat over een kalf en een griezel. Ana is een kalf. Ze is zo groen als gras. Ze struikelt voortdurend over haar poten, ze bloost aan een stuk door. Pas als ze de griezel ontmoet, ontdekt ze haar seksualiteit. Ze was uiteraard nog maagd, onaangeraakt door anderen en door zichzelf: nooit was ze met haar hand ‘daaronder’ geweest. Naïef en ongecompliceerd, goudeerlijk en authentiek als ze is, geeft E. L. James haar een gelaagde persoonlijkheid. Ana heeft maar liefst twee innerlijke instanties die voortdurend commentaar geven, gekke bekken trekken, zich verschuilen, hun hoofd schudden, haar waarschuwen, en soms ook met stomheid geslagen zijn: haar subconscious en haar inren goddess. Wat dat laatste is weet ik niet, misschien bedoelt ze haar geweten, het moet in ieder geval iets heiligs zijn. Ik ben op een gegeven moment een lijstje gaan aanleggen 13
van innerlijke swearwords, want ons verrukkelijke kalf vloekt alleen inwendig, uitwendig is ze daar te keurig voor. De woorden zijn consequent in italics. Hier komen ze: holy crap, holy shit, holy cow, holy hell, holy fuck en holy Moses. Nu was ik toch zo benieuwd wat de Nederlandse vertaling daar van maakt: zou dat heilige stront zijn? Dus op naar Buitelaar om een inkijkexemplaar in te zien. Een vluchtig onderzoek leerde mij dat holy shit vertaald werd als: shit, shit, shit. Drie is een heilig getal, dus dat is een slimme oplossing; en shit kun je beter onvertaald laten, dat snapt de onervaren lezeres toch wel. Het zou me niet verbazen als de koe, de hel en Moses (bien étonné …) allemaal met shit vertaald zijn. Groen als gras, onze aandoenlijke Anastasia, maar als ze Grey ontmoet is het hek van de dam. Ze krijgt al bijna een orgasme door naar hem te kijken. Helemaal een orgasme als hij haar met een pink aanraakt: elektriciteit door heel haar lijf heen, samentrekkingen daaronder en een natte boel. Nog op bladzijde 332 krijgt ze zowat een hartverzakking van de grey flannel pants that hang in that unbelievable sexy way off his hips. Christian is verrukt over het gemak, de snelheid en de frequentie van haar orgasmes: wat een snoepje is die Ana, zo iets heeft hij nog nooit meegemaakt. Het kalf en de griezel. Christian is de griezel. Hij is stinkend rijk, oh sorry, herstel: hoe vaak krijgen we niet te lezen dat hij heerlijk ruikt? Hij heeft een privéjet, hij heeft een helikopter op het dak van zijn high rise kantoor/woongebouw, een aantal van de duurste Audi’s, onberispelijke manieren, hij is de mooiste en beste man van de planeet, zijn bedrijf lost het wereldvoedselprobleem op, hij is de royale weldoener van de universiteit waar Ana en haar vriendin gestudeerd hebben, en hij heeft een martelkamer. Een groot deel van het boek gaat over het contract dat hij met Ana wil sluiten over hoe zij zich ten opzichte van hem moet gedragen. Hij de dominant, zij de onderworpene. Hoever is zij bereid te gaan, wat acht ze nog toelaatbaar, wat zijn haar grenzen? Daarnaast stipuleert het contract de verantwoordelijkheden van de dominant voor het lichamelijk welzijn van de onderworpene, met een persoonlijk trainingsprogramma’s, bezoek aan de dokter, voorschriften omtrent voedsel en drank, aantal uren slaap, etc. etc. Eigenlijk wil hij alles geregeld hebben, bij het kruisje tekenen. Het is de lezer en zelfs Ana ondanks haar kalverliefde, al gauw duidelijk dat heer Grey volkomen geschift is. Het ene moment is hij een en al warmte en hartelijkheid, het volgende moment is hij een ijskoud monster tot alles in staat. Hoewel er gevreeën wordt dat het humt, mag ze bijvoorbeeld zijn borst niet aanraken, en dat zou ze toch zo graag willen! Waarom mag ze dat niet? Halverwege het boek vraagt ze het hem. Antwoord: 14
Because I’m fifty shades of fucked up, Anastasia (blz. 269). De jonge Christian heeft traumatische kinderjaren gehad, het fijne krijgen we in dit deel nog niet te horen. Zijn moeder was een crackhoer, hij is door een liefhebbend paar geadopteerd en vervolgens is hij op jonge leeftijd jarenlang seksueel misbruikt door de vriendin van zijn adoptiemoeder. Hoewel hij zeer terughoudend is, krijgt Ana dit beetje bij beetje eruit. Groot probleem voor haar is als Christian toegeeft dat hij nog steeds vriendschappelijk contact heeft met deze vrouw (nee, geen seks, dat is voorbij), dat ze een zakelijke partner is; met haar en met zijn psychiater dr Flynn bespreekt hij alles (ook Ana). Ana stelt haar vragen en zo weet ze dat vijftien jonge vrouwen haar zijn voorgegaan in de martelkamer, zij is nummer zestien. Subconsciousss en inner goddess gezamenlijk schreeuwen: ‘Wegwezen, Ana, zo snel als je kunt, ben je helemaal besodemieterd, nummer 16!’ Maar kalf is verliefd, en Christian bezweert: alles is anders met jou, met jou is alles voor het eerst, ik ben volkomen gek van jou. Zij wil het graag geloven, al moet ze nogal eens met haar ogen rollen, en op haar lip bijten. Beide zaken die dominant absoluut taboe vindt in twee richtingen. Als Ana op haar onderlip knaagt, wordt Christian zo geil dat ie haar meteen wil neuken, geeft niet waar ze zijn: restaurant, lift, op straat. Als ze met haar ogen rolt om een of ander iets wat hij zegt (bijvoorbeeld dat ze moet eten - Ana drinkt liever dan ze eet) belooft hij haar een pak slaag te geven op haar blote kont en zijn wil is wet. Ondanks dat ze gewaarschuwd is, en door scha en schand niet wijs, knaagt Ana veelvuldig op haar lip en blijft ze met haar ogen rollen, kalf dat ze is. Enfin, we lezen per slot van rekening dit boek voor de seks, dus we mogen niet klagen. Wat is Fifty Shades of Grey voor boek, wat is het genre? De geleerde lezeressen van Leydraden willen dit beslist weten. Welnu, Etty heeft gelijk, het is niet grensverleggend, het is niet nieuw. In feite is het genre in de achttiende eeuw ontwikkeld; we kennen het als de gothic novel: de romantische griezelroman. Het vermengt mysterie, romantiek, horror en seks. Denk aan Mary Shellshock Frankenstein en de werken van Edgar Allan Poe. De naam gothic verwijst naar de (pseudo)-middeleeuwse kastelen waarin veel van deze verhalen zich afspelen. In Fifty Shades is het kasteel verdieping 30 van de high rise die uitkijkt over Seattle. Als uitvinder van de gothic novel geldt de Engelse auteur Horace Walpole, die in 1764 met The Castle of Otranto: A Gothic Story de eerste roman in dit genre schreef. In zijn voetsporen volgde Clara Reeve met The Champion of Virtue: A Gothic Story (1777). Veel schrijvers van gothic novels waren vrouwen; een van 15
de invloedrijkste, Ann Radcliffe, schreef The Mysteries of Udolpho (1794) en The Italian (1797). In de vorige eeuw werd het genre nieuw leven in geblazen door bioscoopfilms en pulpmagazines. E.L. James voegt zich dus in een traditie, ook als vrouwelijke schrijver. De hedendaagse griezel is geen excentrieke kasteelheer, geen markies de Sade, maar een psychopathische CEO. Lees in NRC Wetenschap 8-12-2012 het interview met psycholoog Kevin Dutton die gefascineerd is door psychopaten. Hij beschrijft zijn vader (een echte psychopaat) als meedogenloos, onbevreesd, schaamteloos, eindeloos charmant, veel charisma – een verkoper; hij kon wat dan ook aan wie dan ook verkopen. Dit gaat allemaal op voor de creatie van E.L. James, Christian Grey. In het artikel geeft Dutton een lijst van de tien meest en de tien minst psychopathische beroepen. De topvijf meest: 1. CEO, 2. jurist, 3. media, 4. verkoper, 5. chirurg. Topvijf minst: 1. welzijnswerker, 2. verpleegkundige, 3. therapeut. 4. ambachtsman, 5. schoonheidsspecialist. (Even alleen voor Frans de Groot: de geestelijke staat in het rijtje meest op plaats 8, de arts staat in het rijtje minst op plaats 9. Ik moet niet uitsluiten dat ik gekker ben dan Frans.) Terug naar de Shades. Wat is het spannende van het boek? Waarom willen miljoenen onervaren lezeressen na die dikke pil van Fifty Shades of Grey doorstoten naar Fifty Shades Darker en ten slotte naar Fifty Shades Freed? Ik zal u dat uit de doeken doen. Zij willen weten of het aandoenlijke kalf dat zo verliefd is op Christian erin zal slagen van de griezel een normale, liefhebbende man te maken. Het risico is dat het haar niet lukt, dat ze zelf onherstelbaar beschadigd wordt of zelfs kapot wordt gemaakt. Maar misschien slaagt ze waar dr Flynn ondanks jarenlange, wekelijkse therapie niet slaagt. Misschien kan Christian zich van zijn trauma’s bevrijden. Misschien is de liefde sterker dan de waanzin en de brutale seks. Daarom blijf je lezen; zo hoorde ik het in de personeelskantine: je blijft toch doorlezen, je wil weten hoe het afloopt. Wel, eerst wordt het in het tweede boek nog Fifty Shades Darker. Je hoeft geen helderziende te zijn om te voorspellen dat het nog knap moeilijk wordt, dat Ana en Christian nog door diepe dalen zullen gaan. Op het einde van het eerste boek zegt Anastasia tabee tegen Christian en maakt dat ze wegkomt. Hij heeft dan net vijftig kleuren stront uit haar geslagen en dat vindt ze terecht te gek; snikkend maakt ze zich uit de voeten. Ik voorspel dat ze in het tweede boek weer bij elkaar komen. De darkroom, de martelkamer zal nog niet meteen bij het oud vuil gezet worden; in feite hebben we nog vrij weinig kunnen smullen van al het heerlijks van zwepen, blinddoeken, touwen, 16
karabiners, tepelklemmen, buttpluggen, vaginale balletjes en wat dies meer zij. In Darker moet daar eindelijk eens flink gebruik van worden gemaakt, anders is het zonde van de aanschaf. In het derde boek zal het nog lang onduidelijk zijn of het Ana zal lukken om haar zo fel begeerde ‘meer’ te verkrijgen. Ze wil niet slechts seksspeeltje of lustobject zijn, ze wil méér. Ze wil een Christian die van haar houdt op een normale manier, een Christian die het niet nodig heeft haar te vernederen en pijn te doen, een Christian die zich laat aanraken. Ik denk dat het haar lukt: eind goed al goed. Als ik dit schrijf zijn er al 60 miljoen exemplaren van de trilogie over de toonbank gegaan. Random House geeft al zijn medewerkers een bonus van 5000 dollar. Volgens The New York Times klonk minutenlang gejuich toen topman Dohle zei dat iedereen hetzelfde bedrag krijgt, van topredacteur tot postkamermedewerker. Enkele duizenden krijgen de bonus. Mai Spijkers heeft in Nederland al 1.7 miljoen exemplaren verkocht; een woordvoerder wilde niet in details treden, maar de medewerkers van Prometheus gaan op een behoorlijke wijze delen in het resultaat. Hoewel ik me niet verveeld heb met de Fifty Shades denk ik niet dat ik Darker en Freed zal lezen. Ik hoor graag van iemand die alles gelezen heeft hoe het afloopt. Ik wil tegenspreken dat het boek slecht geschreven zou zijn; nee dat kan ik echt niet zeggen. Het e-mail verkeer tussen Ana en Christian bijvoorbeeld is hoogst amusant en van een hoog niveau. Hoe het met de vertaling is, weet ik niet; mogelijk is het een haastklus en niet best. Meer dan eens dacht ik Jeez (dit is het openlijke swearword van Anastasia, een verbastering van Jezus): hoe zou je dit in godsnaam moeten vertalen? Ook denk ik dat stijl en woordkeuze voor de miljoenen ongeletterden hier en daar nog behoorlijk pittig is: E.L. James gebruikt geen jip-en-janneke taal. Of het mommyporn is kan ik niet goed beoordelen, willen de mommy’s onder de lezeressen van Leydraden ons daarover inlichten? Zelf een granddaddy werd ik niet erg opgewonden van Fifty Shades, ik weet niet hoe het Frans de Groot is vergaan. Waarschijnlijk zullen we dat uitwisselen op een tertulia, de bijeenkomst van granddaddy’s en grandmommy’s in het Jan van Besouw op vrijdagochtend tussen 10.30 en 12.30 uur.
E. L. James, Fifty Shades of Grey, Vintage Books, New York, 2012, 514 blz
17
Frans de Groot
Vijftig tinten grijs
Vijftig tinten grijs is het eerste deel van een trilogie, waarvan de andere delen Vijftig tinten donkerder en Vijftig tinten vrij heten. Het is van de hand van E L James, het pseudoniem van de Engelse tv-producer Erika Leonard (1963). Erika is gehuwd en moeder van twee tieners. Huisje, boompje, beestje. Het boek is in 41 landen uitgebracht en in Nederland zijn alle delen al 1.000.000 keer op de markt gebracht. Het werd gepromoot als het eerste echte pornoboek voor vrouwen. De belangrijkste vraag die mij bezighoudt is “waarom is dit boek zo’n hype geworden?”. Wie het boek koopt, heeft het immers nog niet gelezen. Waarom werd het zo vaak verkocht? Met moeite heb ik Vijftig tinten grijs uitgelezen. Omdat ik in bezit ben van een vrije wil, kan ik de andere delen aan me voorbij laten gaan. Gelukkig stonden er nog andere boeken in huis, zodat ik me af en toe kon verstrooien. Zelfs werken in de tuin werd tussendoor een vorm van vermaak. Het boek is in alle opzichten goedkoop. De trilogie kost maar € 15 per deel en als je alle drie delen tegelijk koopt, heb je het derde deel voor de helft van de prijs. De schrijfstijl is van bedroevend niveau met simpel taalgebruik en veel herhalingen van woorden en zinnen. De veelvuldige haast identieke beschrijvingen van het orgasme bijvoorbeeld deden me denken aan een cultuurbarbaarse museumbezoeker van het Louvre die over de schilderijen aldaar de opmerking maakte: ‘Als je er één hebt gezien, heb je ze allemaal gezien’. Ook inhoudelijk is er sprake van een banaliteit die zelfs in de zoetste kasteelroman niet te pruimen zou zijn geweest. Het gaat over de relatie tussen de getalenteerde, maar ‘gewone’, 21-jarige litteratuurstudente Anastasia Steele en de 24-jarige, fysiek aantrekkelijke, multimiljonair Christian Grey, die een bedrijf runt waarvan de aard me niet duidelijk is geworden maar dat hem wel schatrijk heeft gemaakt. Haar ouders zijn eenvoudig en gescheiden en hij is op zijn vierde jaar geadopteerd door een jurist en een kinderarts. Anastasia heeft Christian toevallig leren kennen omdat ze hem als weldoener van de universiteit moest interviewen voor het universiteitsblad als stand-in voor haar vriendin die op dat moment ziek was. Ze valt voor zijn schoonheid en charme en wordt verliefd. Hij is oogverblindend mooi, speelt gevoelige muziek op de vleugel, bestuurt zijn eigen helikopter, heeft een privé jet en een heleboel auto’s waar de liefhebber zijn vingers bij zou aflikken. Hij wil haar bezitten en als slavin domineren. Christian blijkt een seksverslaafde psychopaat te zijn. De kenmerken van psychopathie heeft hij allemaal: hij is meedogenloos, rustig onder druk, charmant, charismatisch, geconcentreerd, weinig empathisch en gewetenloos. Hij heeft een verknipt verleden en is liefhebber van BDSM-seks. Hij geeft 18
dus de voorkeur aan bondage, dominantie in de relatie, sadisme en masochisme. Voor de goede orde moet ik vermelden dat de term psychopathie niet voorkomt in de DSM (de Diagnostic and Statistical Manual of Mental disorders), de internationale bijbel van de psychiatrie. In de vijfde verbeterde versie (DSM5), die volgend jaar verschijnt, wordt wel seksverslaving als diagnose opgenomen. Eén van de belangrijkste criteria is dat seks wordt gebruikt als middel om met stress en andere negatieve emoties om te gaan. Dat vrouwen massaal tot de aanschaf van dit boek overgaan, lijkt mij welhaast een vloek in de feministische kerk. Omdat vrouwen kennelijk de voorkeur geven aan een lang voorspel, wordt pas op pagina 85 de eerste kus gegeven en de defloratie van Anastasia vindt maar liefst niet vóór pagina 125 plaats. Mannelijke lezers kunnen dus gevoeglijk de eerste 84 pagina’s overslaan, of bij tijdnood de eerste 124. Voor de liefhebber van seks spatten daarna de vonken er van af, maar voor de gemiddelde man met een coïtusfrequentie van driemaal daags onder de 30 jaar, driemaal per week tussen de 30 en 40 en driemaal per maand tussen de 40 en 60 jaar is het onmogelijk dit boek van 526 pagina’s in één ruk uit te lezen. Het zou echter geen boek zijn voor mannen. Waarom willen zoveel vrouwen het dan lezen? Verwachten zij dat er beschreven wordt wat ze ontberen en zelf graag zouden willen hebben? Weer jong zijn en begeerd worden, desnoods met dominantie? Meer variatie in seks? Cinderella met een man die mooi en rijk is en allerlei dingen heeft die een normaal mens nooit verwerft? Romantiek en liefde? Spanning? Rijkdom? Ik ben geen vrouw en het zal me een raadsel blijven. Ook allerlei reacties op internet leveren me geen antwoorden. De drie meest verkochte boeken ter wereld zijn de bijbel, het rode boekje van Mao Zedong en de koran. Moet ik het antwoord dan zoeken in de mystiek? Of is het alleen maar fantasie en omdat seks gewoon lekker kan zijn? Het verlangen dat de aanschaf van dit boek tot stand bracht, levert mijns inziens uiteindelijk toch veel frustratie op. Het bezit van de zaak is ook hier het eind van het vermaak. 19
Albert Swaak
Drie ultra korte verhalen
1 een vrouw schonk mij het leven een vrouw bracht mij eens tot puur vreugdevol leven een vrouw verwerkelijkte de mogelijkheid tot erfgenamen een vrouw stelt mij in staat nu nog thuis alleen te leven 2 God was als mijn zorgzame vader, alwetend, almachtig en goed God werd van een verwaarloosde schim tot een ondoordringbare en niet te ontraadselen geheim God actualiseerde zich in onbegrepen, onverwachte ervaringen en is nu eerst mededeelzaam en aanwezig voor mij 3 de wereld was klein, vanzelfsprekend en buiten mij de wereld werd een bron van kennis, verwondering en bewondering de wereld werkte ook als oorzaak van pijn, verdriet en geluk de wereld is als dynamisch proces een hoopvolle uitdaging tot persoonlijke bijdragen en zinvolheid
20
Peter Andriesse
Tussenstop in Penang (2)
Aan de Indiase receptioniste vroeg ik waar ik enig vertier in de desolate buurt zou kunnen vinden. Ze maakte een vaag handgebaar. Buiten in de brandende zon stapte ik in de door haar aangegeven richting over het trottoir van een brede verkeersweg zonder verkeer. De binnenstad leek oneindig ver weg en werd gemarkeerd door een hoog boven alles uitstekende pyloon, de enige wolkenkrabber die het eiland rijk was. Na een kwartier lopen bereikte ik een kruispunt met een morsige winkelstraat. Op de hoek bevond zich een groot Chinees restaurant dat zijn sfeer ontleende aan zijn naargeestige kaalheid, plakkerige viezigheid, de loom zwenkende ventilatorbladen aan het hoge plafond, de peuters die er bloot rondscharrelden en de dikke kok die jachtig in diverse pannen en woks stond te roeren in het keukengedeelte dat grensde aan het trottoir. Er zat een groepje klanten te kaarten en een paar eenlingen slobberden hun maal naar binnen uit een kom.’Carlsberg, Carlsberg?’ riep de dikke kok toen ik binnenstapte en hij snauwde iets naar een magere jongeman die naar de kaartspelers stond te kijken. Deze maakte zich los van de pilaar waartegen hij leunde en kwam naar het tafeltje waaraan ik was gaan zitten. Ik bestelde het goedkopere Anchor-bier en keek naar de overkant. Daar was een identiek restaurant met daarnaast een reparatiewerkplaats voor fietstaxi’s en met onduidelijke waren volgestouwde winkels. Ik zou hier niet durven eten, niet uit angst voor enge ziektes maar voor al die vissoorten die de kok overal doorheen gooide. Ik verafschuw al het gedierte dat uit het water komt. Voor het avondmaal was ik dus weer aangewezen op het slome hotelrestaurant. De Duivel die me in verzoeking wilde brengen, had zich vermomd als een tandeloze bejaarde fietstaxirijder. Na de sobere maaltijd in het hotel stapte ik naar buiten met de bedoeling me op eerbare wijze te vertreden. Een kleine wandeling en als afsluiting een ijskoud flesje bier. Besluiteloos stond ik op het trottoir. Linksaf, rechtsaf of de straat recht tegenover me? Geen enkele richting leek aantrekkelijke vooruitzichten te bieden. Als ik rechtsaf ging wist ik dat ik weer bij het Chinese restaurant terecht zou komen. Bedaard naderde een broodmagere oude Chinees met zijn fietstaxi en omdat ik in de verre omtrek de enige potentiële klant was, bracht hij zijn vehikel vlak voor me tot stilstand. ‘Goodnight sir’, mummelde hij. ‘Where you wanna go?’ ‘I don’t know. I want to have a drink somewhere.’ Ik wilde van hem af en drentelde de linkerkant op. De oude fietste langzaam met me op en begon me te bestoken met voorstellen tot vertier. ‘You want girls, sir? Nice girls, Chinese girls, Malaysian girls?’ Ik deed of ik hem niet hoorde en liep door, maar de oude bleef aandringen met zijn 21
verlokkingen. ‘Girls, girls, girls’ klonk zijn eentonig lied. Onhoorbaar neuriede ik het mee op de melodie van het popliedje en dacht aan Brigitta, die onbereikbaar in Kuala Lumpur zat. Daarheen kon de oude man me niet brengen. Maar waarheen dan wel? Langzaamaan werd ik nieuwsgierig, ik wilde eigenlijk wel eens weten hoe dat er hier aan toeging. Bangkok met zijn rosse wijk Patpong kende ik maar al te goed, maar Penang associëerde ik niet met meisjes van lichte zeden. Ik was toch op reis om de dingen te onderzoeken? En het vlees is zwak. Tenslotte zat ik in de bedjak en de oude begon te spurten. Staande op de trappers prees hij me de Chinese meisjes aan, maar ik maakte hem duidelijk dat mijn voorkeur uitging naar een Maleisische. Na wekenlang onaanraakbare Indonesische meisjes te hebben begeerd, werd mij nu de kans geboden met zo’n schoonheid het bed te delen. De oude schakelde moeiteloos over op een loflied op de Maleisische meisjes. Hij zwenkte het erf op van een grote vervallen Chinese villa met gesloten luiken en stopte voor de ingang onder een overkapping. Ik stapte uit en wilde hem betalen. Maar hij schudde het hoofd, stapte van zijn voertuig terwijl hij me gebaarde naar binnen te gaan. Hij volgde me op kleine afstand en ik hoorde hem iets mompelen tegen enkele mannen die loom rondhingen bij de ingang. Ik kwam in een grote schemerig verlichte ruimte. Nadat mijn ogen gewend waren aan het halfduister ontwaarde ik aan de linkerkant mannen op bankjes aan lange lage tafels en aan de rechterkant giebelende meisjes die naar elkaar toe schoven. Hun gezichten kon ik nauwelijks zien. Als een soort scheidslijn stond in het midden een lange tafel waaraan ik op een smalle bank ging zitten. Er hing een geheimzinnige sfeer, doodstil en ik wist dat de ogen van beide kanten nieuwsgierig op mij waren gericht. Lang hoefde ik niet te wachten, want een forsgebouwde halfchinese man kwam naar me toe en vroeg op gedempte toon wat ik wilde drinken. Ik bestelde een biertje en kort nadat hij dat voor me had neergezet kwam een meisje naast me zitten. Haar huidskleur was zo donker als van een Indiase en toen ze me lief lachend aankeek, zag ik dat ze een mooi gezichtje had met een gaaf gebit. Maleisisch was ze beslist niet. De forsgebouwde man kwam bij ons staan en begon met zachte stem met me te onderhandelen. Het biertje had me $4 gekost in lokale dollars. De man somde op: ‘Whole night $200, one hour $50, one fuck $30.’ Eén keer leek me wel genoeg, want dan is de lol er toch af. De spanning zit ‘m in het idee ervòòr, de voldoening in de gedachte eraan achteraf. Het meisje nam me bij een hand en leidde me naar een houten trap tegen de rechterwand, in haar andere hand had ze een rol wc-papier. Ze ging me voor naar boven, opende in een lange schemerige gang links en rechts een deur om die na vrouwengeschreeuw 22
binnen snel weer dicht te duwen. Eindelijk vond ze een leeg kamertje, nauwelijks verlicht vanaf de gang via de bij het plafond open houten wand. Ze knipte een kaal lichtpeertje aan zodat ik in het kamertje een schamel bed, een stoel en een wastafel kon onderscheiden. Ze was snel uit de kleren en toonde me een mooi volslank figuur met topzware peervormige borsten en grote zwarte tepels. Ze lag al op het bed met een smoezelige blauwgeruite tijk en dito kussens voordat ik me had uitgekleed. Ik ging op mijn linkerzij naast haar liggen, streelde haar stevige borsten met mijn rechterhand en dwaalde langzaam af naar haar onderbuik. Tastend tussen haar benen liet ik mijn middelvinger zonder weerstand in haar binnen glijden. Het verbaasde me dat ze daar al zoveel voorvocht had zonder noemenswaardig voorspel. Haar schaamlippen waren gezwollen en glibberig. Met mijn vingertop beroerde ik haar gladde clitoris. Lachend vroeg ze: ‘Why are you playing with me?’ ‘I like it if you have fun too’, zei ik. Verdere stimulatie leek me overbodig. Ik knielde tussen haar benen en gleed soepel bij haar binnen. Zo diep mogelijk bewoog ik traag in haar op en neer en ik genoot van deze langzame wals. Zij depte ondertussen regelmatig haar tepels met wc-papier zodat ik geen kans kreeg ze te zoenen. ‘I’m pregnant’, zei ze toen ze mijn vragende blik zag. ‘Look!’ Ze kneep in een borst en een straaltje melk spoot tegen mijn bovenlijf. Ze grinnikte. Het wond me op. Ik duwde haar hand weg en terwijl ik haar gespannen borsten kneedde, zoog ik om beurten aan haar tepels. Voor het eerst van mijn bewuste leven dronk ik moedermelk, zoals mijn vader altijd deed volgens mijn moeder als ze zoogde. Ze bekende dit toen ze al voorbij de tachtig was met een verlegen lachje. Ze had altijd overvloedig zog en mijn vader was er dol op. Ik huiverde bij die gedachte, want melk had ik nooit lekker gevonden en dan melk uit een vrouwenborst? Nu proefde ik wat mijn vader geproefd moest hebben. Het smaakte naar amandelen. Ze scheen te genieten van wat ik deed, ik voelde de spieren in haar schede zich samenspannen rond mijn lid. Het was of ze mij melkte. Steeds sneller bewoog ik diep in haar en kwam tenslotte klaar met een intensiteit en langdurigheid die me verbaasde. De langzame wals was onvermijdelijk geëindigd in een snelle tango. Voldaan liet ik me op haar zachte lichaam zakken en mijn penis verslapte nauwelijks omdat de spieren daar in haar inwendige hem bleven kneden. Ze leek er geen afstand van te willen doen. Met tegenzin liet ik me tenslotte van haar afrollen, zoog nog één keer van haar rechtertepel en stapte uit het bed. Bij de wastafel waste ik mijn onderlichaam. Ze gaf me een dikke prop wc-papier om me af te drogen. Met de rug naar me toe hurkte ze met de voeten op de rand van de 23
wastafel om zich eveneens te wassen. Snel kleedde ze zich aan en ik vroeg nog of ze wist wie de vader van haar kind was. Ze haalde haar schouders op en zei: ‘I don’t know.’ Ze was al weg voor ik de trap afdaalde. Beneden dronk ik de rest van mijn bier op, rookte een sigaret en rekende af met de forse uitbater die me een compliment maakte dat klonk als ‘good tongue’. Ik had mijn tong alleen gebruikt bij het zuigen aan haar borsten. Buiten wachtte de oude bedjakrijder me op en bracht me terug naar het hotel. Sarina, zo heette ze. Op mijn hotelkamer werd ze in mijn gedachten al gauw verdrongen door Brigitta. Een licht schuldgevoel maakte zich van me meester. Alsof ik overspel had gepleegd. In Bangkok nam ik weer hetzelfde hotel vlakbij Patpong waar ik na mijn aankomst had gelogeerd. Goedkoop maar schoon en met een grote badkamer. De lounge was een soort ontmoetingsplaats voor oudere homoseksuele toeristen en Thaïse schandknapen. Ik bracht daar nog een week iedere nacht door met Kim die me stralend tegemoetkwam toen ik de bar waar ze werkte, binnenstapte. Lange nachten van wellust en lichamelijk genot. Ze liet me niet meer los tot de avond voor mijn vertrek. Ik wilde afscheid van haar nemen en zocht haar die avond op in de kleine bar waar drie meisjes op de muziek van de Stones, ‘I shot the sheriff’ en ‘Hotel California’ op verhogingen in bikini´s stonden te dansen met één hand aan een metalen stang. Haar collegaatjes vertelden me dat ze een vrije avond had, ‘time off’. Ik vervloekte haar, waarom uitgerekend op mijn laatste avond? Wilde ze opzettelijk het afscheid vermijden? Vrouwen, dacht ik bitter. Nooit zal ik iets van ze begrijpen. Ik nam een ander meisje mee naar mijn hotelkamer. Op het vliegveld stuurde ik een kaartje naar Brigitta in Kuala Lumpur. (wordt vervolgd)
24
Kees Joosten
De Emiraatse Muzikanten
Met mijn zwaarbeladen wagentje haastte ik me naar de twee achterste wagons van de trein. Het karretje was volgeladen met vier grote kannen heet water voor koffie en thee, zakken vol met gipfeli (een Zwitserse croissant), frisdranken, bier en alcoholische dranken, diverse soorten koeken en chocoladerepen. Kortom overal waar de reiziger in een trein behoefte aan heeft om de reis te veraangenamen. De laatste wagons van de trein die ik op mijn dagrooster had staan, moest ik op de reis naar Genève bedienen met mijn kar vol lekkers. Volgens het briefje dat ik bij het dagrooster had gekregen, was dit laatste treinstel gereserveerd voor een groep uit de Arabische Emiraten. In de jaren tachtig woonde ik in Zwitserland en werkte daar een aantal jaren als steward in de trein bij de Schweizerische Speisewagen Gesellschaft. Een maatschappij als destijds in Nederland de Wagon Lits die het inwendige van de reiziger verzorgt in het internationale treinverkeer. Ik verzorgde de catering in de Zwitserse passagierstreinen op de routes St.Gallen-Genève en St. Gallen-Lugano-Locarno. Naast het verkopen van drank en etenswaren in alle wagons van een trein was het ook mijn taak om groepen reizigers een hele dag te begeleiden en te bedienen. Zo had ik al treinen vol voetbalsupporters van FC St.Gallen of BSC Young Boys moeten vergezellen. Destijds twee topclubs in Zwitserland. Toen al een hele klus om met een kar vol lekkernijen in een trein vol Zwitserse hooligans heelhuids het eindstation te halen. Maar ook pelgrims op weg naar Einsiedeln, een bedevaartsoord waar de zwarte madonna aanbeden wordt. Zo’n rit was dan weer een makkie omdat het tijdens het bidden van het rozenhoedje, verboden was om te bedienen. Eén zo’n rozenhoedje duurde maar liefst vijf Onzevaders en vijftig Weesgegroetjes. In Zurich stapte het gezelschap in de trein. Het was een muziekgezelschap van ongeveer dertig mannen, uitgedost in groengrijze kostuums met franjes op de borstzakken. Twee bruine strepen maakten een kruis op het kostuum. Op hun hoofd een kepie in dezelfde kleur als het jasje. Zo een zoals mijn vader droeg als huzaar toen hij ten strijde trok tegen het Duitse leger in het begin van de tweede wereldoorlog. Tegen tien uur kwam ik met mijn kar in het eerste rijtuig aan waar een deel van het muziekgezelschap zat. Verder dan die eerste wagon zou ik vandaag niet meer komen. Dertig donkerbruin getinte Arabische mannen op weg naar een muziekfestival in Genève. Ze zagen de kar vol met lekkers binnenrollen, stormden als gekken op mijn wagentje af en begonnen te plunderen. Zelf had ik al een aantal keren in de Oriënt rondgezworven, dus ik wist wel hoe de Oosterse mens handelt en wandelt. 25
Dat gaat anders dan in de Westerse wereld maar dat deze heren zo wild waren op de inhoud van mijn wagentje, had ik niet verwacht. Bruine handen grepen in het bovenste compartiment van mijn wagentje. Chocoladerepen vlogen in het rond, gretige vingers pakten broodjes met kaas en ei. Cola en Seven-Up verdwenen razendsnel in de grote binnenzakken. Luid geschreeuw in het Arabisch maakte me nog onzekerder dan ik al was. Met mijn ene hand probeerde ik de Toblerones te beschermen en de pakjes pinda’s terwijl mijn arm over de flesjes cola hing. Met de andere hand wapperde ik over de kar om al die hebberige vingers als vliegen af te slaan. Binnen een mum van tijd was mijn kar totaal leeg. Hoe moest ik dit gaan berekenen? Ik werkte op provisiebasis. Dit zou voor mij een dure grap worden. Toen het karretje leeg was en iedereen weer was gaan zitten, knabbelend aan de broodjes kaas en de nootjes, vroeg ik met luide stem wie hun chef was, de grote baas van heel het gezelschap. Met mijn vingers maakte ik het pingping-gebaar, het internationale teken voor betalen. Een kleine dikke man die ik helemaal over het hoofd had gezien, een man die absoluut geen leiderschap uitstraalde, kwam naar me toe. Het bleek de leider te zijn van de fanfare. Ik trok een paar keer mijn schouders hoog op van hoe nu verder en wie gaat dit betalen. Hij had een beetje de trekken van wijlen Willy Alberti maar dan op z’n Arabisch. ‘How much?’, riep ie met een zware stem die niet overeen kwam met zijn postuur. Een brede lach verscheen op zijn gezicht nadat hij zag dat ik behoorlijk omhoog zat met het gedrag van zijn muziekgroep. Ik wist echt niet hoeveel van alles ik in mijn kar had gelegd. Zoals altijd had ik mijn voorraad vooraan in de trein staan, in de post/fietsen-wagon. Ik vulde ‘s morgens in de trein mijn karretje. Pas ’s avonds keek ik hoeveel er was verkocht. De normale gang van zaken was dat ik ’s avonds pas mijn kas opmaakte. Als de bliksem ging ik aan het rekenen. Hoeveel sandwiches had ik nou bij me gehad? Had ik vanmorgen studentenhaver meegenomen uit de postwagon of niet? Het tolde even in mijn hoofd. Dit moest snel gebeuren. De getallen zweefden voor mijn ogen. Tenslotte noemde ik een bedrag waarvan ik zeker wist dat ik er niet aan tekort zou komen. Hij trok zijn grote rode portemonnee open en betaalde het gevraagde. Daar voegde hij nog een fooi aan toe waarvan ik ging blozen. Als een hazewind rende ik met mijn karretje de hele trein door naar de postwagen. Vulde snel alles bij. Gooide alle lades vol met chocola, pinda’s, muffins en allerlei ander lekkers. De diverse bovencompartimenten van mijn kar propte ik vol met sandwiches, drank en alles wat de inwendige mens kan versterken. Na drie uur kwamen we aan in Genève. 26
Telkens had ik mijn volle wagentje in hun wagon geduwd en na zo’n twintig minuten weer opgehaald, tot ze uitgeraasd waren en het karretje leeg. Wat mij betreft, mocht er morgen weer een groep Arabieren reserveren, in die drie uur tijd had ik namelijk meer verdiend dan normaal in één maand tijd.
27
Ineke Broeckx
Een tribuut aan de lieflijke Beerze….
Herinneringen aan mijn wandeltochten door Midden-Brabant September is zoals ik me september graag voorstel en zoals september moet zijn: met mild, gesluierd, gedempt licht en een atmosfeer waarin dromen tastbaar kunnen worden en tot leven kunnen komen. De Kampina is met gras overwoekerd, waar eens heide was, is nu gras alom. We bereiken de Beerze, de lieflijke Beerze, die langs haar gehele loop geflankeerd wordt door met mos begroeide boomstammen die ruggelings ons pad aanduiden, de Beerze, die klatert, ruist en lacht in haar stroomversnellingen zodat het al op afstand hoorbaar is; de Beerze, die ik op slag liefheb, de Beerze met haar enthousiaste, vrolijke, krijtwitte golfjes die ik vanuit de hoogte bekijk, vanaf een rustiek houten bruggetje. Onze weg voert verder, moet noodzakelijkerwijs verder voeren, langs weiden waarin grijze, zwarte en bruine paarden hinnikend van zich doen horen terwijl zich in de verte, aan de horizon, de contouren van een vorstelijk, majestueus landhuis aftekenen. Eens hoop ik mijn Beerze weer te zien, in een tijd die nog vóór me ligt, in mijn zo vurig gewenste toekomst, in mijn toekomst, die ik in mijn dromen tot leven wek…
28
Henk van Griethuijsen
Ik hou (heel veel) van jou…
Natuurlijk weet ik dat dit blad gewijd is aan en gevuld wordt met geschreven woorden. En natuurlijk weet ik, dat het samengesteld is door en bedoeld is voor liefhebbers van het geschreven woord. Maar dat sommige samenstellers en liefhebbers zo’n opmerkelijk groot vertrouwen hebben in de kracht van het geschrevene verrast mij. Dat iemand als Willem van de Vrande zich in een vlaag van verwondering afvraagt hoe het mogelijk is dat schijnbaar vergelijkbare woorden over emoties (houden van) niet tot misverstanden leiden, pleit voor zijn open geest. Alle ontdekkingen beginnen met verwondering. Dat hij, nota bene een ervaren regisseur, die anderen keer op keer begeleid heeft met het over het voetlicht brengen van emoties volgens zijn interpretatie van wat geschreven staat, daarna vraagt naar het taalkundige verschil dat duidelijk maakt, dat er geen misverstand kan bestaan over die woorden, duidt daarentegen meer op de tunnelvisie van iemand die teveel gelezen en geschreven heeft. Vervolgens ontvouwt zich in diverse afleveringen van Leydraden een voorbeeld van wat er mis kan gaan als het groepsdenken gaat overheersen. Na het slechte voorbeeld door Willem gegeven gaan anderen ook schrijvend aan de slag om de boodschap van Willem aan zijn gesprekspartner te ontleden. Er wordt door Ben Loonen en Laetitia van den Heuvel lustig in de filosofie, de taalpsychologie en de taalkunde gegraaid. Maar zij lijken de kern van de zaak alleen maar zijdelings te beroeren. Albert Swaak wil zich vanuit de verhevenheid van zijn leeftijd niet laten verleiden tot het geven van een antwoord op de vraag van Willem. Hij spreekt wel enige teleurstelling uit dat hij in de bijdragen van deze hoogopgeleide en gerenommeerde medewerkers van Leydraden geen nieuws vond en beperkt zich verder tot enige uitspraken over het gebruik van de woorden voor houden van door verschillende groepen mensen. Natuurlijk heeft hij daar wel een punt. Het is naar mijn idee een algemeen aanvaard vooroordeel, dat de doorsnee Brabander heel wat meer dan een bos fluweelrode rozen, een intieme kus en de woorden: ‘Ik hou van jou…’ uit de kast zal halen wanneer hij uiting wil geven aan de extase van een gemiddelde Groninger, die met een bosje bloemen van het benzinestation in de hand zegt: ‘Miene, ik mag jou wel’. Maar ik denk niet, dat hiermee de vraag van Willem dichter bij een oplossing komt. Willem, al in 1967 heeft Albert Mehrabian aangetoond, dat intonatie en lichaamstaal veel belangrijker zijn voor het overdragen van emoties dan woorden. Dit mag in een blad als dit lijken op vloeken in de kerk maar toch. Uit het baanbrekende 29
maar vaak foutief geïnterpreteerde verslag van zijn onderzoek blijkt dat bij het overbrengen van emoties van goed- of afkeuring, met name bij incongruentie tussen woorden enerzijds en intonatie en lichaamstaal anderzijds, de waarde van de woorden in de communicatie slechts 7% is. Intonatie en lichaamstaal overheersen de boodschap die overkomt. Hoewel deze 7% (woorden), 38% (intonatie), 55% (lichaamstaal) regel op grond van verder onderzoek wat genuanceerd is, blijft het overheersende belang van intonatie en lichaamstaal in dit soort gevallen nog steeds nauwelijks omstreden. Dus zolang jouw intonatie en lichaamstaal maar deugen kun je gewoon tegen de buurvrouw zeggen: ‘Margriet, ik hou heel veel van jou’. Mocht je echter de verkeerde intonatie en lichaamstaal vertonen in de communicatie naar je geliefde dan helpt duizend keer: ‘Ik hou van jou’ jullie ook niet meer. Google maar na. Een aantekening van wvdv Onlangs gehoord uit de mond van een oud-leerling die sinds kort een relatie heeft met een Vlaamse schone die tegen hem zegt: ‘Ik zie u gaarne’, waarop hij zeer tot verdriet van zijn nieuwe geliefde reageert met: ‘Is dat alles?’ Tja, de grens tussen Nederland en België mag dan bij Poppel nauwelijks waarneembaar zijn, het verschil tussen het Nederlands en het Vlaams vertoont hier en daar pijnlijke diepten.
30
Willem van de Vrande
Hein Schlahmilch schreef, ik las
Op zaterdagmiddag 9 december 2012 presenteerde Hein Schlahmilch (Goirle 1964) zijn eersteling Geheimen van de Regte Heide, de zeven grafheuvels, uitgegeven door Uitgeverij Bookscout. nl Soest. Na de inleiding door de auteur zelf nodigde hij mij uit om het eerste exemplaar in ontvangst te nemen. Auteur Hein had bedacht dat het passend was het eerste exemplaar aan te bieden aan zijn leraar Nederlands van weleer. In het boek had hij een toepasselijke opdracht geschreven: Willem, wij lopen liever door de berm. Niet voor het gemak, maar je ziet meer. Hein Zo’n geste van een oud-leerling valt je niet elke dag ten deel, sterker nog , zo’n geste viel mij nooit eerder ten deel en alleen al om die reden was ik verguld met zijn uitnodiging. Niet alleen gaf ik er gehoor aan, maar ik voelde me ook uitgenodigd om na lezing over zijn debuut te schrijven. Een jeugdboek, ook geschikt voor volwassenen? In zijn inleiding tijdens de presentatie had de trotse auteur verteld over de aanleiding, over zijn eerste schreden op het schrijverspad, over de lange lange incubatietijd en de uiteindelijke arbeid, over het strenge oog van zijn vrouw en het commentaar van vier paar vriendenogen, over zijn sprong in het duister bij Boekscout.nl en zijn trots over het uiteindelijke resultaat. Geheimen van de Regte Heide is een jeugdboek, had hij gezegd, een jeugdboek dat heel goed gelezen kan worden ook door volwassenen. Maar, denk vooral niet dat het gaat over de feitelijke historie van de locatie uit de titel, over de naam van de heide, over de grafheuvels, over de Bronstijd; alles en alles in het verhaal is ontsproten aan de fantasie van de schrijver naar aanleiding van de viering van de 10e verjaardag van zijn zoon die samen met zijn vrienden-klasgenoten van zijn ouders een speurtocht cadeau gekregen had op de plek die Hein Schlahmilch zeer vertrouwd was als Goirlenaar-uit-plan-west met de hei als achtertuin. 31
Een Jeugdboek? Zou dat een 72-jarige ex-docent Nederlands nog wel kunnen boeien? Ja, toen ik in de jaren ’50 op het Odulphuslyceum zat, verslond ik de hele Carl May-reeks, dat in ieder geval, maar zou een 70-jarige nog wel te vangen zijn met een jeugdboek? Met enige scepsis nam ik bij thuiskomst het boek ter hand om na te gaan of in die oude man nog iets terug te vinden was uit de tijd dat de balpen gemeengoed werd en de eerste helikopter (spreek uit: helicoptère) over Tilburg vloog. Aanvankelijk zat de docent de puber lelijk in de weg. De docent struikelde over de interpunctie van de directe rede die door de auteur anders werd gehanteerd als hij van hem had geleerd, hier en daar stond zelfs een taalfout in de weg en een enkele keer sloot de ene zin niet logisch aan op de volgende, maar gaande weg kreeg het verhaal en de verteltrant de overhand en zat ik als dat jongetje in zijn korte broek met zijn geschaafde knieën zo diep in het verhaal, dat hij één werd met het groepje dat op de Regte Heide al lang geen verjaardagsfeestje meer vierde, maar personages geworden waren in een spannend mythisch verhaal dat in zijn beelden en intriges steeds meer begon te lijken op Tolkien’s In de ban van de ring, maar dan voor (Goirlese?) jongens in de brugklasleeftijd, gelokaliseerd op de Regte Heide, al moet ik er onmiddellijk aan toevoegen dat die Regte Heide nou niet direct herkenbaar is voor wie daar wel vaker komt. In mijn beleving dijt de Regte Heide in het boek gaandeweg uit tot een gebied dat vele malen groter, weidser en onoverzichtelijker is als de Heide zoals ik die ken. Maar ja, ik was gewaarschuwd: alles wat geschreven staat, is voortgekomen uit de scheppende geest van de auteur. Consistent en vol wijsheden Debutant Hein Schlahmilch laat journalist Erik van Hest in Het Brabants Dagblad noteren, dat hij geen specifieke opleiding gevolgd heeft tot schrijver, maar ik acht die opmerking irrelevant, want zelfs Jan Wolkers om maar iemand te noemen, is nooit opgeleid tot auteur en dat geldt voor vrijwel de meeste auteurs. Wel gun ik hem dat hij trots is op de verschijning van zijn eersteling. Het boek leest vlot, de tekst zit goed in elkaar, de verhaallijn is consistent tot-en-met de trouwringen die auteur-vader Hein en zijn vrouw Nicolle in werkelijkheid dragen. Het weet te boeien en te verrassen van queeste naar queeste, van de ene strijd tegen het duistere kwaad naar de volgende strijd en natuurlijk overwint uiteindelijk het goede, zelfs als die strijd gevoerd moet worden door jongetjes van 10, 11 of 12 jaar, als ze maar heilig geloven in hun eigen goede kern. 32
Die levensles -in parafrase- citeer ik uit de tekst op pagina 128-129: ‘Ik heb vragen’, zei hij. (die ‘hij’ is de Jasper uit het verhaal, in werkelijkheid de jarige zoon van de auteur -wvdv). Een verbaasde glimlach ontvouwde zich op het gezicht van Jasper toen hij degene herkende die voor hem stond. Hij deed zijn mond open om de vragen te stellen die hij onderweg naar boven steeds gerepeteerd had, maar hij kreeg de kans niet. ‘Hier kun je alleen jezelf vinden’, zei de man. ‘Ik…’, probeerde Jasper nog, maar verder kwam hij niet. ‘De antwoorden op de vragen die je hebt, zijn simpel’, zei de man. ‘Jij bent zelf het antwoord op al je vragen’. Volwassenen? Is Geheimen van de Regte Heide nou ook geschikt voor volwassenen? Ik kan niet voor anderen spreken, maar mij heeft het boek verrast, al moest ik er wel even inkomen. Gaandeweg prikkelt het (jeugd/jongens)boek om door te lezen en word je nieuwsgierig naar de bizarre fantasie van de auteur en naar de wijze waarop hij de zoektocht van de jongens weet te leiden naar een schone voleinding, maar vooral was ik verrast door de beelden die plotseling opdoken, waarin zelfs de oerknal een vanzelfsprekende plek keeg in de verhaallijn (pagina 20-211). In dat soort beelden flitst de pen van de auteur ver over de hoofden van de jongste lezers heen en prikkelt vooral de volwassen lezer. Kortom mij heeft het boek in ieder geval geboeid, al vind ik de titel nou niet direct in overeenstemming met de inhoud van het boek. Wie schrijft… Het moet voor de zoon van de auteur wel een fantastische ervaring zijn, om te beseffen dat zijn vader hem tot hoofdpersoon heeft gemaakt van een boek dat met zoveel verbeeldingskracht getuigt van zijn vaderlijke liefde. Zo’n vader zou iedere jongen zich wel wensen, zeker omdat zo’n boek een lang leven beschoren is; wie schrijft die blijft immers en dat geldt niet alleen voor de auteur… Geheimen van de Regte Heide- de zeven grafheuvels – uitgeverij Boekscout.nl isbn 978946064959; te bestellen bij: geheimenvanderegteheide.web.com
33
Laetitia van den Heuvel
Beeld krijgt weerwoord
Netwerken Gesteld, je bent iemand, die graag structuur aanbrengt in je levensdagen en zorgt dat je programma volgens plan verloopt, en dat je onvoorziene gebeurtenissen ook in de peiling hebt. In dat geval zullen de hoofdfiguren uit de roman Het Bureau van J.J.Voskuil je zeker aanspreken. De meesten van Voskuils romanhelden reageren en handelen namelijk in de loop van de tijd volgens het patroon dat je zag toen je ze in het verhaal hebt leren kennen. Ordentelijke mensen zijn het, met soliede meningen en planmatige werkmethoden, je weet wat je aan ze hebt. Er is de opperbaas in het kantoor (cf. Het Meertens Instituut), er is een afdelingsoudste die de dialectonderzoekers aanstuurt, verder er is een toegeeflijke medewerker, een wijsneuzige, een wereldvreemde, een echt meubelstuk. Maarten Konings levensvisie als chef is hoekig en nors en laat zich zo samenvatten, citaat: Iedereen leeft in een schijnwereld, waarin mensen hun behoefte aan aandacht, erkenning of macht verbergen achter schijnbaar zinvolle maar in werkelijkheid zinloze werkzaamheden. Zo bezien, kun je die werkzaamheden dan maar het beste rechtlijnig en gedisciplineerd uitvoeren, zonder al te veel zijpaden te bewandelen of netwerkjes te laten draaien. Het is inderdaad opvallend, dat J.J.Voskuils personages amper de neiging vertonen tot netwerken. Ze leven in een enkelvoudige levenssfeer, waarin ze maar een paar ballen in de lucht hoeven te houden. Ze raken gemakkelijk onthutst wanneer er een nieuwe opvatting de afdeling binnensluipt, of wanneer de leidinggevende een simpele wijziging verordonneert, zoiets als het opbergen van oude dossierfiches een verdieping hoger, of ook wel, wanneer op een dag een eigenaardig ogende jonge collega geïntroduceerd wordt. Een nieuwe stagiaire binnenpraten vergt missiewerk van de chef, en dat doet hij ook, overtuigd en rustig. Er wordt wat gesputterd, want het kringetje is immers prima zoals het tot nu toe was, de algemene stemming is voelbaar terughoudend; laat ons het werk maar doen, onder elkaar. 34
Het Voskuilse gezelschap schrikt niet terug voor hard werken, wel voor netwerken; voor hen is een netwerk aanspreken een chaotisch fenomeen en aan chaos heeft de club een broertje dood. Zouden de medewerkers van de afdeling Volkskunde -we lezen jaren vijftig van de vorige eeuw- soms vrezen voor een breinnetwerk, dat ons, weten we nu, dag en nacht op volle toeren doet draaien? Zouden ze terugdeinzen voor de noodzaak om voor de controle over hun handel en wandel overgeleverd te zijn aan de inzichten van geleerden als Douwe Draaisma? Het zou inderdaad een onheilspellend idee kunnen zijn, dat je als individu voorbestemd bent om de miljoenen impulsen die in je netwerkende brein voorgeprogammeerd zijn ten uitvoer te brengen, of het nu gaat om verliefd zijn, puzzels oplossen of het nemen van beslissingen. Maarten Koning en consorten hebben zich ruim een halve eeuw geleden -het type hersenonderzoek van vandaag was nog ver van hun bed- vast niet intens bezig gehouden met de vraag, of hun doen en laten afhankelijk is van het netwerk dat ons brein is en zullen zich in dit verband waarschijnlijk ook niet bewust bekommerd hebben om de semantiek van heel andere soorten en typen netwerken. Hun gedragingen waren bepaald niet die van mensen die graag als een spin in het web willen functioneren in sociale netwerken. Feitelijk kónden ze in hun tijd nog niet de vruchten geplukt hebben van de sociologische inzichten die ons in de jaren ‘80-‘90 uitdrukkelijk voorhielden, dat, in hoe meer verschillende typen sociale netwerkjes je verzeild raakte, hoe lekkerder je in je vel kwam te zitten. Wat netwerken binnen een tekst betreft, daar weten lezers van detectiveromans uitstekend weg mee. Lezers proberen tijdens het lezen van auteurs als Tess Gerritsen, Charles den Tex en Thomas Ross gaandeweg in het schrijversbrein binnen te sluipen. Deze thrillerschrijvers bouwen namelijk complexe intriges op en wel zo, dat je het imaginaire netwerk eerst zo goed mogelijk moet zien te ontrafelen, afpellen eigenlijk, om te kunnen door- of voorzien waar de plot uiteindelijk heen gaat. Een ander type netwerk, concreet en tastbaar kom je tegen in de architectuur. Kijk je naar een bouwwerk dat als een netwerk of als een Japans origamivouwsel is opgezet, dan is een saillant verschil met het geschreven woord, dat je bij een gebouw nauwelijks voor ontrafelvraagtekens komt te staan. Een netwerkgebouw geeft zijn structuur zonder blikken of blozen bloot. Soms als een luchtig gebouw, 35
soms als een bouwwerk met zo min mogelijk materiaal, soms ook als een eenvoudige structuur met een ingewikkeld grondplan. Kenmerkend voor netwerk-architectuur is, dat de ontwerpers waar mogelijk een cruciale rol hebben gepland voor het daglicht. Denk bijvoorbeeld aan het Institut du Monde Arabe in Parijs, bij velen bekend. Een van de immense buitengevels daar bestaat uit lichtgevoelige diagfragma’s, die Jean Nouvel in de tachtiger jaren van de vorige eeuw virtuoos toepaste; hij ontleende ze aan de moucharabia’s (houten wandafscheidingen) die in de Arabische wereld traditioneel zijn. Een groots voorbeeld is het Bestuursgebouw van de Argentijnse stad Cordoba dat onmiskenbaar zelfbewust en onverzettelijk een netwerk staat te wezen. Het monumentale meesterstuk is ontworpen door de Italiaanse architect Lucio Morini en zijn partners en is geïnspireerd op het vormenspel van de Japanse origami vouwkunst. Zowel buiten als binnen hebben de architecten een spel van betonnen driehoeken uitgewerkt. Tezamen vormen ze een netwerk van 45 x 16 x 16 meter. Ondanks de enorme afmetingen oogt het gebouw uiterst transparant en vrolijk. De verschillende bouwvlakken staan in hoeken van 20 graden, zodat de bouwmassa optisch draait in het licht. Daar komt bij, dat de kolos zich spiegelt in de waterpartij rondom, zodat hij als een lotusbloem lijkt te drijven. Hoog boven de machtige binnenplaats van Het Scheepvaartmuseum in Amsterdam is een glazen afdekking gebouwd, een heel specifiek netwerk in staal gevat, prachtig. Omhoog kijkend verlies je je in een van de oudst denkbare vormen van netwerklijnen, het zogenaamde kompasroos. Vorm en lijnenspel verwijzen naar het kompasroos, waarmee eeuwenlang de scheepskoersen werden uitgezet in combinatie met de Jacobsstaf en veel later het sextant. Het gebruik ervan liep 36
terug, toen modernere technische navigatiemethoden in zwang kwamen. Op elke zeekaart werden meerdere kompasrozetten uitgezet, op basis van de gegevens van eerdere rapportages in scheepsjournalen. Ze waren vooral van groot nut op plekken die precair konden worden bij slecht zicht, razende wind of opdoemende piraten. Getekende kompasrozetten zijn daarom vaak omringd door akelige zeemonsters, door tekenaars adembenemend verbeeld, want het oog wil ook wat! Voor de beschouwer van vandaag is het kaartlezen van het kompasroos even wennen, want historische zeekaarten zijn sinds mensenheugenis niet naar de noordpijl getekend, maar in de richting van het beoogde reisdoel. Ook de gegraveerde herkenningspunten op de vaste wal, peilpunten voor navigatie, werden getekend met het reisdoel voor de scheepsboeg uitwijzend. In de beeldende kunst zijn netwerken te kust en te keur voorhanden. Grootmeester Michelangelo schetste het menselijk lichaam als een netwerk van fysiologische verbanden. En hedendaagse kunstenaars vragen in hun werk met regelmaat aandacht voor netwerken van allerlei aard en soort. Piet Mondriaan en Peter Struyck zetten er hun handtekening mee. Netwerken staan volop in de belangstelling, onder meer in grafiek en illustraties. Zo maakte de Britse kunstenares Stephanie Chloe Bila kortgeleden letterlijk ludieke netwerken van gevlochten 37
kunststof, die fungeren als body jewelry. Het hoofdversiersel hiernaast torent hoog boven het brein van de draagster uit. Samen vormen de lijnen en knopen een juweel van een netwerk. Zegt Stephanie Chloe Bila hier met een glimlach dat wij ons brein zijn? Een brein dat ons te boven gaat, of te buiten, en ons zelfs royaal overstijgt? Stelt ze op een humoristische manier vast, dat wij ons het energieke hoofd moeten bukken onder ons fijnmazige breinwerk? Of suggereert de kunstenares dat wij ons brein eventueel kunnen ervaren als iets moois, als een subtiel netwerk, een ijle sculptuur, die het individu overhuift? Of als een monumentale netwerk-wolk die je bereid bent met trots en fierheid te torsen? Zo bezien, ben je je eigen . Een lichte last, zo’n brein. Toch?
38
Wil Heeffer
Hans Dütting vertaalde Het boek van de Thee
De leegte verdrinken en dromerig denken Hans Dütting kennen we bij Leydraden vanwege zijn betrokkenheid met de Japanse cultuur, een cultuur waar hij creatieve inspiratie uit put. Een van de figuren die hem moet hebben geïnspireerd is Kakuzo Okakura. Onlangs kwam bij Uitgeverij Aspekt in zijn vertaling diens klassieker Het boek van de Thee uit. Dütting besloot tot een nieuwe vertaling, zo schrijft hij in zijn inleiding en toelichting, omdat vroegere vertalingen uit 1931 en 1941 niet meer voldeden. Om maar meteen met de deur in huis te vallen: zijn vertaling leest plezierig en biedt zoals op de kaft te lezen valt: ‘een uiterst fijnzinnige introductie tot het Aziatische leven en de filosofie.’ Want nog altijd stellen zich velen met Mahbubani de vraag: Can Asians think. Of zoals Okakura het zelf in zijn boek The Ideals of the East schreef: Azië is één. Een vroege expressie van Ons Azië, van Pan-Azianisme, van aandacht voor de eigen cultuur en het eigen filosofische gedachtegoed gedragen door de leer van het Confucianisme, het Taoïsme en het Zen-Boeddhisme. En dit boek over thee zoals de theeceremonie de cultuur van het Oosten verwoordt. Wie was Kakuzo Okakura? Ook daarover lees je natuurlijk op de kaft het een en ander. Geboren in 1862 was hij de zoon van een ex-samoerai, een intellectueel die zijn academische vorming zowel in Europa als Japan kreeg waardoor hij een brug kon slaan tussen het Oosterse en het Westerse denken. Maar het blijft de vraag of ook na lezing van Het boek van de Thee, de verzuchting die Rudyard Kipling -een tijdgenoot van Okakura- slaakte aan het begin van zijn Ballad of East achterhaald zal zijn: Oh, East is East, and West is West, and never the twain shall meet Till Earth and Sky stand presently at God’s great Judgment Seat Kakuzo Okakura moet een fijnzinnig denker zijn geweest, iemand met een rijk oog voor het detail en groot ontzag voor de theemeester. De man die in het theehuis de leegte van volte voorziet. Het leidt Okakura tot treffende observaties die nog altijd actueel zijn. En Hans Dütting heeft diens verwondering en gevoel van dat wat ertoe doet, in treffende bewoordingen om weten te zetten. Hij doet dat in poëtisch geladen zinnen als: Hij vangt een glimp van de oneindigheid op, maar woorden kunnen zijn verrukking niet vertolken, want het oog heeft geen tong (pag. 70) en In de verlaten nacht glimt de maan scherp als het zwaard op het berijpte gras (pag.66) 39
In Het boek van de Thee gaan thee drinken en dromerig denken hand in hand. Het ritueel biedt zoals de lezing van dit boekje, rust in alle hectiek en verwijlt -zoals op een poosplaats- bij alles van waarde dat weerloos is maar daaraan juist -voor wie de dingen goed wil verstaan- waarde ontleent. Wie dat wil navolgen, leze Düttings vertaling van wat allerminst een stoffig Oosters curiosum kan worden genoemd.
Okakura kakuzo in 1898
Het boek van de thee, Kakuzo Okakura, vertaald en ingeleid door Hans Dütting, uitgeverij Aspekt 2012, isbn 978-94-6153-236-7
40
Ad Haans
Inleiding tot de dichter Rutger Kopland (slot)
In een voorgaand artikel over Kopland eindigde ik met een citaat uit de cyclus Gesprekken om aan te tonen dat de karakteristiek ‘poésie parlante’ inderdaad vaak op gedichten van Kopland van toepassing is. Op een bijna nonchalante en achteloze manier brengt hij op een heel alledaagse wijze iets onder woorden wat uiterst essentieel is in een mensenleven. Mensen vragen zich inderdaad soms af wat voor zin hun leven heeft of wat voor zin HET leven heeft. Kopland ook natuurlijk, net als iedereen. Maar in het geciteerde gedicht peilt hij achter de plotseling opduikende vraag ‘vind je het leven niet zinloos?’ ineens heel impulsief een weerzinwekkende depressie. Hij laat het grind waarover hij met z’n gesprekspartner loopt, luid knarsetandend reageren en stelt korzelig de wedervraag ‘Hoe bedoel je?’ Hij bedoelde zinloos. Wat een onzin, hoor je de dichter dan denken, wat een irritante onzin: Je lééft toch, man! De zon schijnt! En overal om je heen barst de wereld van vitaliteit haast uit elkaar! Wat loop je nou te zaniken, man! Maar onmiddellijk daarop spreekt hij zichzelf vermanend toe om die al te impulsieve gevoelsreactie: Hij bedoelde zinloos. De zon scheen en de spiegel-gladde vijver lag alweer te stinken van smerig leven in beweging. Waarom bedroefd zijn of boos als je niet wordt begrepen, ik kon hem immers ook niet volgen. Kopland kan fel uit de hoek komen, maar ook heel gelaten en berustend. Dat zagen we al eerder. Hij was in eerder geciteerde gedichten de satirische maatschappijbeschouwer (Oud buiten), de ontroerde vader en empathische buurman (Harmonie), de moe van zijn werk thuisgekomen huisgenoot die in de haast mystieke schemering onder de appelboom heel vredig en dankbaar zit te zijn, maar we zagen hem ook als de dichter-kunstenaar die uit wil leggen waarom ‘de dichtkunst beoefenen’ zo zinvol is. In het volgende gedicht zien we de dichter Kopland heel cynisch reageren, als de een of andere sigarenrokende onbenul nonsens zit te verkopen over het dichterschap: 41
Er blijft over te praten Ik zat nog te tobben met zijn woorden: dichtregels worden de dichter gegeven, terwijl hij alweer in zijn sigaar hapte. Dat heb ik nooit geweten, wel dat soms een vreemd soort ontroering opkomt waarvoor ik naar woorden zoek. Zo draag ik al weken het beeld in mij om van B, haar ernstig gezicht in de capuchon, de boterham in de tas, op weg naar de eerste klas. Geen woord werd mij gegeven, integendeel. Ieder woord geef ik voor een beter. Dit is toch prachtig, zoals Kopland dat doet. Eerst geeft hij het aan te vechten statement weer: ‘dichtregels worden de dichter gegeven’, dan karakteriseert hij met filmische precisie de zelfgenoegzaamheid van de maker van het statement met de vernietigende woorden: ‘terwijl hij alweer in zijn sigaar hapte’ en vervolgens gaat hij meesterlijk gevoelig en alweer zeer filmisch om met zijn ontroering om dat dochtertje van hem, dat voor het eerst naar school moest: haar ernstig gezicht/ in de capuchon, de boterham in de tas,/op weg naar de eerste klas. Om te huilen zo mooi. Kopland heeft als vader een brok in de keel van ontroering bij het zien van zijn dappere kindje, en hij stelt nuchter vast: ‘Geen woord werd mij gegeven, integendeel.’ Hij moet de felle ontroering om zijn dochtertje, dat voor het eerst uit de beschermde omgeving van de moeder wordt gerukt, heel voorzichtig onder woorden brengen, want het uiterst breekbare en complexe gevoel kan wreed verstoord en vertroebeld worden door foutieve woordkeuzes. Het is hard werken, dichten, uiterst zorgvuldig hard werken. Het stelt hoge eisen aan het introverte bewustzijn, aan formuleer- en luistervaardigheid, aan creativiteit en innovatie. Al te vaak worden tere gevoelens met botte clichés volledig om zeep geholpen. Kopland is niet alleen een heel ontroerende vader en partner, hij is ook heel ontroerend als zoon. Dat blijkt uit het volgende gedicht:
42
Johnson Brothers ltd Vroeger toen mijn vader nog groot was, in de uitpuilende zakken van zijn jas gevaarlijk gereedschap, in zijn pakken de geuren van geplozen touw en lood, achter zijn ogen de onbegrijpelijke wereld van een man, een gasfitter eerste klas zei moeder, hoe anders heb ik mij moeten voelen vroeger toen hij de deuren sloot voor haar en mij. Nu is hij dood, ben ik ineens zo oud als hij, blijkt tot mijn verbazing dat ook in hem verval was ingebouwd. In zijn agenda zie ik afspraken met onbekenden, aan zijn muur kalenders met labyrinthen van gasleidingen, op de schoorsteenmantel het portret van een vrouw in Parijs, zijn vrouw, de onbegrijpelijke wereld van een man. Kijkend in het porseleinen fonteintje uit de dertiger jaren met de twee lullige leeuwen: Johnson Brothers Ltd, hoog in het doodstille huis het droevige sloffen van moeder, jezus christus vader, komen de tranen om nu en om toen, vloeien ze samen in het lood van de zwanenhals, niet meer te scheiden van de druppels uit het koperen kraantje met cold. uit: Alles op de fiets
Wat een mooie raadselachtige titel. Pas in de slotstrofe wordt het raadsel opgelost. Daar zien we de bedroefde volwassen zoon bij een porseleinen fonteintje staan dat de titel als merknaam heeft. Het is een nietszeggend detail natuurlijk, 43
maar in emotionele vloedgolven kunnen die allesoverheersend worden, al was het alleen maar om de aandacht van die hevige emoties af te leiden. Het lyrisch subject krijgt plotseling het besef te verwerken, niet alleen dat zijn vader nu dood is, maar vooral dat hij hem nauwelijks gekend heeft en dat hij de gemiste kansen in de communicatie met z’n vader nooit meer zal kunnen goedmaken. Toen hij kind was (‘toen mijn vader nog groot was’) leefde de vader al in een onbegrijpelijke wereld, maar hij zorgde voor veiligheid en geborgenheid in huis. Het kind deelde de trots van de moeder (een gasfitter eerste klas), rook de vreemde geuren die om vader heen hingen en bleef angstig en voorzichtig uit de buurt van diens gevaarlijk gereedschap: een zoontje, vol ontzag voor die vreemde verre vader. Nu beseft de zoon ineens dat hij net zo volwassen is als zijn vader toen, dat zijn vader niet het eeuwige leven had dat hij hem als kind onbewust toedichtte, en dat de vader al die tijd in een wereld leefde met dingen en mensen om hem heen die aan de zoon volledig onbekend waren. Hij beseft ook, dat hij eigenlijk volkomen langs de relatie tussen zijn vader en zijn moeder heen geleefd heeft. Hoe had zijn vader naar haar gekeken daar in Parijs, toen hijzelf misschien nog niet geboren was? Hoe was zijn moeder toen? Wie was die vrouw daar eigenlijk en hoe was haar liefdesrelatie tot die man die later zijn vader werd? Nooit meer zal hij het te weten komen. De dood heeft zijn vader voorgoed van hem afgesneden en aan zijn moeder kan hij het niet meer vragen, zeker nu niet, nu ze verslagen door het verdriet daarboven door de kamers loopt te sloffen. Hij hoort haar daar bezig in het verder doodstille huis en hij voelt haar doffe verdriet en de onherroepelijkheid van alles. O, wat een gemiste kansen, wat een keihard lot. Leven en hopen, vrezen en liefhebben, je machteloos voelen en fouten maken, en uiteindelijk is er de dood: een mensenleven, wat is het? En de stoere man laat zijn tranen de vrije loop, hangend boven dat lullige fonteintje met die lullige leeuwtjes als kraantjes, dat stomme fonteintje uit de dertiger jaren, uit het decennium waarin hij geboren werd, dat stomme symbooltje van die heerlijke kindertijd, geproduceerd door Johnson Brothers ltd, dat lullige ding dat de vader als beginnend loodgieter waarschijnlijk zelf eens had uitgekozen en opgehangen. Hij ziet zijn tranen wegvloeien, samen met de druppels uit het koudwaterkraantje en hij beseft dat hij om het leven schreit, om het harde, mooie maar onherroepelijke leven, waar mensen met hoop en vrees, met vreugde en pijn, met schuld en boete alleen doorheen moeten. Het is een klein filmpje wat Kopland hier maakt, met flashbacks naar vroeger tijden, met simultane gebeurtenissen in het heden, met eenzame mensen, de een boven, de ander beneden, en met een heel begrijpelijk verdriet om iets wat heel complex is. 44
O, mensen, wat is het aandachtig lezen van een gedicht toch iets heerlijks. Koop een boekje met gedichten van Kopland, blader het door, laat uw blik haken aan iets en bekijk dat dan heel aandachtig. Het leven wordt er mooier door.
45
Reinoud van Vught
reageert op Ida Gerhardt
Apocalyps 1 Cor. 13:12 Ik zat in de wachtkamer van de trein op dit veilig terrein God te ontkomen. Toen zag ik, dat de zaal vol goud ging stromen en engelengelijk werden in die schijn de wachtenden. - Die met het fretgezicht, het kind dat met zijn limonade knoeide en al de elkaar aanstarende vermoeiden toefden als zaligen in een baan van licht. ‘Verzet de wissel, wachter baanvak zeven; laat men zich aanstonds naar ‘t perron begeven’: uit de oude vouw rijst elk in ‘t grauwe licht. Het laatst zag ik de wandspiegel beslaan. Eénmaal, van aangezicht tot aangezicht... als ik versta, gelijk ik bèn verstaan.
46
combinatieschilderij reinoud van vught & marc mulders
47
Willem van de Vrande
Bert Kooijman presenteerde Slijpsel van tijd
De derde dichtbundel die hij uitgaf bij uitgeverij Kleinnood & Grootzeer, Bergen op Zoom 2012 in Galerie K26 in Oss op zondag 25 november 2012. Aangezien de Goed hei ligman op deze koopzondag het primaat had in Oss, was het lastig om een parkeerplaats te vinden, vandaar dat er om 3 uur nog slechts een handvol geïnteresseerden aanwezig was in K26. Maar dat veranderde snel: binnen een kwartier waren alle beschikbare stoelen bezet en moesten er staanplaatsen worden aangeboden, alvorens de dichter in de gelegenheid gesteld werd om zijn bundel in te leiden. Kooijma n ver telde over de bijzondere samenwerking van hem met de uitgever, over de plaats die Galerie K26 inneemt in de culturele samenleving van Oss en omgeving en concentreerde zich vervolgens op het intrigerende gedicht Lente laat licht paraderen, het tweede gedicht uit de bundel (pagina 8): Lente laat licht paraderen alsof het pas herboren is. Het zalft de lippen van de morgen en leert schaduwen klapwieken. Het wenkt de dag dichterbij om hem zichtbaarheid te leren En wanneer de nacht ontwaakt, zingt het zachter in de slaap en keert in tot zichzelf 48
Uit alles wat Kooijman te vertellen had, viel op te maken dat na vele jaren pensioen zijn hart nog steeds bij het onderwijs ligt. In eenvoudige bewoordingen lichtte hij de gedichte gedachten toe van ‘de dichter’ (lees: van zichzelf) om tenslotte didactisch af te ronden met: ‘Zijn er nog vragen?’ En docent Kooijman zou de docent niet zijn, als hij niet ruim de tijd nam om zijn gehoor de gelegenheid te geven hun -aarzelende- vraag te formuleren. En juist van die vragen en de antwoorden daarop werd de toehoorder wijzer, wijzer over de dichter en wat hem drijft, over de incubatietijd van zo’n bundel (2 à 3 jaar). Twee dingen moeten mij van het hart. Allereerst mijn verbazing over de titel: Slijpsel. Naast dichter is Bert Kooijman ook beeldhouwer, een kunstenaar die zijn non-verbale expressie hakt, schuurt en slijpt uit weerbarstige steen en dus las ik in de titel van zijn nieuwe bundel een voor mijn gevoel niet mis te verstane allusie op die tweede uitingsvorm. Maar desgevraagd hoorde ik dat de dichter niet gedacht heeft aan zijn noeste handarbeid, hij had slechts getuigd van zijn nijvere pen die al slijpend de taal naar zijn hand had gezet. En nummer 2: hoe intrigerend het gedicht Lente laat licht paraderen ook zijn moge, ik kies voor twee andere gedichten uit de prachtbundel en laat die de lezer hier graag lezen: Waar tijd in en uit loopt om te wissen wat achterblijft – waar hij zijn raadsel laat groeien en zijn uitzicht dichter dan duister is – daar is geen mens sterk genoeg om niet te wankelen. Het tweede omdat het voor de zoveelste keer zo volledig past in het centraalste thema van Kooijmans poëtisch levenswerk (‘ik ben een dichter met een beperkt actieradius’): de vrouw die hij nooit bewust heeft mogen kennen, zijn moeder die hem ontviel op driejarige leeftijd. 49
Nog ben jij een geur achtergebleven in een kast met kleren. Kijk hoe ik uit mijn woorden kruip en je naam als honing proef in mijn mond. Geen hand echter die mij wenkt. Geen mond die mij spreekt. Geen oor dat mij gewillig gedwee te luisteren legt. Ik blijf je niettemin kinderlijk volgen tot ik je bereik want nu je in schaduwen woont schitter je toch het meest. Van 1990 tot 1998 maakte Bert Kooijman deel uit van het redactieteam van Leydraden en tot op heden is zijn stem nooit ver weg geweest. Sinds 1961 publiceert hij dichtbundels -18 of 20 in totaal! (‘ik ben de tel kwijt’)-. Aanvankelijk verschenen die in eigen beheer, maar de laatste drie bundels vonden onderdak bij Kleinnood & Grootzeer in Bergen op Zoom.
Slijpsel van tijd, ISBN/EAN 978/90-76644-62-2 uitgave van Kleinnood & Grootzeer, Bergen op Zoom (www. kleinnood-en-grootzeer.com), € 16.-
50
Romain John van de Maele
In het licht van het samenzijn
De laatste handeling van de ambachtelijke meubelmaker is het schuren, soms nog gevolgd door het politoeren. Bij de vervaardiging van marmeren ornamenten is het de gladslijper die het proces afrondt. Na die tijdrovende handeling(en) kan de ambachtsman het resultaat van zijn geduldige inzet tonen en aan de man brengen. De complementariteit van licht en schaduw brengen het meesterschap ‘aan het licht’. Het slijpsel, zorgvuldig bij elkaar geveegd, is dan al verdwenen, en wie niet vertrouwd is met de handelingen van de meubelmaker of de marmerbewerker heeft het raden naar het slijpsel. Slijpsel van tijd, de intrigerende titel van Bert Kooijmans nieuwe bundel, leunt sterk aan bij het werk van de meubelmaker, maar de titel is geen eenvoudige ‘vlag’. (1) De dichter heeft precies het slijpsel bewaard, en het geslepen leven en de verstilde beleving zijn slechts peilbaar in de schaduw. Maar wie heeft het slijpwerk volbracht? Heeft het dichterlijk ik het slijpsel van de tijd en het licht vergaard en is het slijpsel van tijd en licht grammaticaal een lijdend voorwerp, en wie of wat heeft dan het slijpwerk verricht? Of heeft de tijd de woorden geslepen, en is de tijd het subject dat slijpsel van taal en verstilde ‘tweespraak’ op het papier van de dichter heeft doen vallen? Beide interpretaties zijn een sleutel tot de poëzie van de tachtigjarige dichter die het licht en de tijd steeds meer in zijn talig landschap als oorzaak en gevolg laat doordringen. Een andere invulling van slijpen valt samen met het schrijversambacht. Met een geslepen potlood kan een dichter haarscherp zijn wereldbeeld en ervaringen verwoorden, maar bij elke slijpbeurt wordt het potlood korter. Die vorm van slijpen verwijst naar de krimpende levensverwachting, een ervaring die een dichter dwingt het korter geworden potlood alleen te gebruiken om essentiële beelden vast te leggen. Het slijpsel van het potlood heeft een eigen betekenis. Zoals steeds in het werk van Bert Kooijman worden tegenstellingen en causaliteit vanuit het besef der complementariteit benaderd, zoals dat ook vaak het geval is in de poëzie van de Zweedse dichteres Karin Boye (1900-1941). In het gedicht ‘Allting rymmer du...’ (‘Je omvat alles...’) knoopt zij licht en duisternis aan elkaar. De eerste en de laatste twee versregels van het gedicht – waarin ze de aangesproken jij met een schaaldier vergelijkt – luiden in vrije vertaling: ‘Je omvat alles, te veel voor een eindig leven./ Je bent licht en duisternis in twee schelpen gevat. [...] Je bent alles, het doel van heel mijn wezen./ Je bent de dag en de nacht in twee schelpen gevat.’ (2) Dag en nacht worden van elkaar onderscheiden door het licht, maar beide drukken tijd uit. Ook jij (de aangesproken Ander of het alter ego) en ik (het lyrisch subject) zijn complementair en soms autoreferentieel. Eén zin volstaat om een verhaal te vertellen waarin een aantal zijnden het verhaal gestalte geven. Die zijnden, het onderwerp, 51
het lijdend en het meewerkend voorwerp, zijn – in een gewoon verhaal – van elkaar gescheiden. Alleen een gezegde verwijst direct naar het onderwerp. In gedichten zijn het onderwerp, het lijdend en meewerkend voorwerp echter vaak drie dimensies van het lyrisch subject. Het ik dat zich tot een jij richt, spreekt dan zichzelf aan. Bert Kooijmans nieuwe bundel bestaat uit drie reeksen gedichten die worden ingeleid met een citaat. De eerste cyclus wordt voorafgegaan door een kernachtige versregel van René Char (1907-1988), de vaak enigmatische existentialist die ook in vroegere bundels van Bert Kooijman een opvallende plaats heeft gekregen. Het eerste citaat verwijst naar het zijn van klimop: ‘J’ai, captif, épousé le ralenti du lierre à l’assault de la pierre de l’éternité.’ Vrij vertaald luidt het citaat als volgt: ‘Ik ben met geboeide handen getrouwd met de vertraging van de klimop bij de bestorming van de steen der eeuwigheid.’ Bestorming -of aanval- staat haaks op het begrip vertraging, en toch is deze merkwaardige versregel niet in tegenspraak met wat in de natuur gebeurt. Klimop is een plant die eeuwenoud kan worden, maar niet zonder zich met wortelvezels vast te hechten aan een muur of een andere drager. De plant verovert langzaam maar vrijwel onomkeerbaar muren en andere planten. Klimop is ook een zinnebeeld van trouw en verwijst in de context van de bundel naar het zijn van de dichter en het zijnde waaraan zijn woord zich vast haakt. Het citaat onderstreept de trouw aan de vroeg overleden moeder, de eeuwige steen waaraan het spreken zich vastklampt. Ook de derde reeks wordt ingeleid met een versregel van Char: ‘Voici l’époque où le poète sent se dresser en lui cette méridienne force d’ascension’, of, opnieuw enigszins vrij vertaald: ‘Nu is de periode aangebroken waarin de dichter in zichzelf de verticale kracht van het opstijgen voelt opstaan.’ Klimop klimt steeds meer naar het licht toe, en ook de terugkijkende dichter voelt in zichzelf een opwaarts strevende kracht. De tweede cyclus, die een koppelteken is tussen de eerste en de derde reeks gedichten, wordt ingeleid met enkele eenvoudige woorden van Paul Celan (19201970): ‘Wo flammt ein Wort, das für uns beide zeugte?’ De in Roemenië geboren dichter schreef in het Duits om zijn moeder te eren, en in het gedicht ‘Wolfsbohne’, geschreven op 21 oktober 1959 en oorspronkelijk bedoeld voor de bundel Die Niemandsrose (1963), benadrukte hij dat zijn moeder in dat gedicht een tweede keer werd vermoord. Op dezelfde manier kan een moeder een oneindig aantal keren sterven en toch nog spreken in gedichten van haar kind. Bert Kooijman vraagt zich met de verwijzing naar de woorden van Celan af waar een woord 52
brandt dat zijn eigen getuigenis en dat van de naamloze toegesproken Ander vertegenwoordigt, het woord dat als een vlam aanwezig is, een woord dat licht geeft en schaduwen afwerpt. Zijn is innig verbonden met samenzijn, maar om die relatie zichtbaar te maken moet de dichter gebruik maken van een heel eigen grammatica en lexicale velden die heel eigenzinnige zijnden aan de oppervlakte brengen, woorden als drager van een diepere of hogere werkelijkheid. Op die manier wordt in het gedicht ‘Wolfsbohne’ de lupine, een bloem die allergische reacties kan veroorzaken, een bloem die verwondt: ‘... Welche/ Blume, Mutter,/ tat dir dort weh/ mit ihrem Namen?/ Mutter, die,/ die du Wolfsbohne sagtest, nicht:/ Lupine.’ Een woord is in een gedicht en in de beleving altijd meer dan de definitie ervan in een woordenboek, een woord is een zijnde dat zijn in zich draagt dat door de lezer ontdekt en beleefd moet worden. Ook in het werk van Celan bekleedt licht een belangrijke plaats, hij schreef immers de opmerkelijke regel: ‘Licht war. Rettung.’ (3) Maar de door Bert Kooijman geciteerde versregel, waarin vlammen meer dan branden betekent, heeft – voor wie het werk met de biografie van de dichter verbindt – naast een positieve ook een negatieve betekenis. De titel van een bundel die in 1970 verscheen, Lichtzwang, wijst erop dat licht niet altijd ‘de lippen van de morgen zalft’ zoals Bert Kooijman schreef, het ‘leert [ook] schaduwen klapwieken.’ (ST, 8) Op een herfstmorgen kan licht bekoorlijk zijn, maar op een zomerse dag of een heldere wintermorgen onthult het op dwingende wijze wat op andere dagen in de schaduw sluimert. Dan is het licht heet of koud, zoals in de volgende versregels van Eva Strittmatter (1930-2011): ‘Mich quält meine Seele./ Sie will sich ergieβen in Worten. Heiβ/ Und kalt und klar wie das Licht.’ (4) Dat Bert Kooijmans poëtische zoektocht verwant is aan die van Celan -maar niet schatplichtig- blijkt niet alleen uit het citaat in Slijpsel van tijd, maar ook uit het gedicht ‘Einmal’ waarin Celan zijn gedichten omschrijft als ‘Umwege von dir zu dir,’ een regel die door Paul Sars als volgt wordt geduid: ‘via een omweg of in het ander constitueert de mens zijn existentie, het zelf-zijn.’ (5) Bert Kooijmans omwegen leiden het dichterlijk subject van de vraag naar zingeving langs o.a. de liefde, de te vroeg verstomde moederliefde, de begrensde mogelijkheden van de talige ervaring en een reeks andere zijnden in een cirkelbeweging naar het zelfzijn, als uitvloeisel van het samenzijn. De Duitse filosoof Hans-Georg Gadamer (1900-2002) heeft er in een dialogisch essay over Celans poëzie op gewezen dat het niet altijd duidelijk is ‘wer... Ich und Du sind, und doch soll man nicht den Dichter fragen.’ (6) Een gesprek met een dichter verloopt langs de omweg van zijn gedicht(en), een zijnde, en het is precies op die manier dat de lezer samen kan zijn 53
met de Ander en het zijn van de Ander en het zelf-zijn herkent en erkent. De (h) erkenning is nooit definitief, en de aangesproken jij en de aansprekende ik nemen regelmatig elkaars plaats in. Licht, schaduw en weerkaatsing stellen de mens in staat zichzelf te zien, en het spiegelbeeld is een dubbelganger die de ziel van de weerspiegelde in zich draagt, maar die dubbelganger valt niet en nooit volledig samen met het kijkende ik. De dubbelganger is een een projectie van diegene die zich in het spiegelbeeld herkent. Een dichter is op dezelfde manier verbonden met zijn lyrisch subject dat tegelijkertijd ik, jij, hij of zij en wij kan zijn. Zoals in zijn vorige bundel, Aanwezig licht, biedt Bert Kooijman ook nu de lezer ‘onversierde’ gedichten aan. (7) Elk overbodig woord werd weggeschuurd, al schrijft hij zelf: ‘Hij trekt zijn woorden/ open voor het licht/ dat hem toekomt/ om het beeld te versieren/ dat hij na wil laten.’ (ST, 48) Het eerste gedicht van Slijpsel van tijd, dat een definitie is van het fenomeen gedicht -‘Het gedicht: niet meer/ dan een kronkel in het donker’ (ST, 7)-, bestaat overwegend uit lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bezittelijke voornaamwoorden, voegwoorden en werkwoorden. Het tienregelige gedicht bevat niet één enkel bijvoeglijk naamwoord. Dezelfde beheersing valt ook in de andere gedichten op. Er wordt wel eens een bijwoord gebruikt, of een zeldzaam bijvoeglijk naamwoord zoals in ‘Sneeuw –/ zichtbare stilte’, (ST,14) ‘Nu mijn woord een lege/ handschoen is die ik je reik’, (ST, 24) en ‘... de zwarte schapen/ van de nacht.’ (ST, 48) Door de plaats die ‘zichtbare’ en ‘lege’ bekleden -het eerste en het laatste woord van een versregel-, worden die adjectieven beklemtoond. De verwoording van de gevoels- en gedachtewereld steunt vooral op de verba en de substantieven. Zoals in vroegere bundels zijn bloed, honing, sneeuw, licht, schaduw, winter, steen (stenen) opvallende zijnden. Ook de gebruikte werkwoorden sluiten aan bij vroeger werk: zingen, zwijgen en andere werkwoorden die naar de gehoorservaring verwijzen, kijken en werkwoorden die de visuele gewaarwording uitdrukken, zijn, en werkwoorden die aan de smaak, de reuk- en de tastzin doen denken, zoals in ‘koelte van je huid.’ (ST, 26) Voorts gebruikt de dichter vaak werkwoorden die een beweging uitdrukken, zoals wankelen, wissen en waaien, maar ook stilstand is aanwezig, zoals in versregels waarin blijven, bewonen en behouden worden gebruikt. Soms vallen sterk persoonlijk gekleurde bijwoordelijke bepalingen op. Een werkwoord als zingen wordt in gesprekken vaak zonder bijwoord gebruikt, maar nu en dan wordt naar de geluidssterkte verwezen door het gebruik van woorden als luid of zacht. Sommige mensen zingen vals, anderen zingen meeslepend... Zowel in Aanwezig licht als in Slijpsel van tijd maakt Bert 54
Kooijman gebruik van de verrassende combinatie zich los zingen: ‘Herfstblad zingt zich los/ ogen zoeken van tederheid/ de kleur melancholie’ (AL, 11), ‘en wat zich los zingt/uit je bestaan’ (ST, 27) Bij de eerste versregels is er sprake van synesthesie, een frequent verschijnsel in het werk van Bert Kooijman. Maar zingt een zijnde dat met de dood wordt geconfronteerd, en zingt het zich los? De auditieve en de visuele ervaring verwijzen hier wellicht naar een opwaartse beweging: het stervende blad wordt nog even omhoog gestuwd door de wind die ruisend de herfst begeleidt. In het tweede citaat maakt de dichter gebruik van de merkwaardige combinatie om een zeer positieve ervaring te verwoorden. Dé constante in het werk van Bert Kooijman is echter de opvallende ‘lichamelijkheid’ van de zijnden, al gebruikt de dichter nu en dan ook abstracta zoals stil, leegte, later, sterk... Stil en leegte leunen aan bij het gehoor en de tastzin en zijn als begrip vrij ‘concreet’, maar wat betekent later en wie of wat is sterk? Toch zijn ook de meer ‘concrete’ abstracta in de gedichten van Bert Kooijman relatieve begrippen. Het ijkpunt zal de lezer nu en dan zelf moeten achterhalen, en het is nooit definitief. Elk nieuw verworven inzicht, ieder nieuw begrijpen is ambigu, ‘want wie aan het donker/ zijn oog leent, siert zijn dagen/ met inzicht, al draagt hij/ twijfel als een kroon.’ (ST, 26) Niet het in-zicht maar de onwrikbare twijfel is de stuwende kracht. Het lexicaal veld dat naar lichamelijkheid verwijst bestaat uit de volgende woorden: gehoor, lippen, bloed -een vaak gebruikt woord-, lijf, slaap, oor, handen, stem, mond, lichaam, vrouwenhuid... Al deze zijnden staan in het teken van een uitgesproken zinnelijke semantiek. In Slijpsel van tijd wordt duidelijk dat de sprekende mens vaak geen gehoor vindt en alleen de echo van zijn eigen spreken opvangt. Ondanks alle pogingen om een onvoltooid verleden aan te spreken, ervaart het lyrisch subject dat het lot -een zeer abstracte levensgezel- onvermurwbaar is: ‘Wanneer het lot mij/ nog zijn hand toesteekt/ is ze kouder dan ooit.’ (ST, 30) En toch blijft de dichter het onvoltooid verleden (be)zoeken, en zo blaast hij steeds opnieuw het zijn van de zwijgende Ander nieuw leven in: ‘Ik leg stilte aan je zij/ blijf je met mijn taal/ nabij om je te vrijwaren/ voor het vergeten want/ je lichaam vergaat/ wanneer ik het nooit/ meer bezing.’ (ST, 31) Het spreken is gericht op het voorkomen van de gevreesde voltooiing en geeft zin aan het zijn als samenzijn, ook als de dichter alleen de echo van zijn eigen stem hoort of de naakte woorden aan een wit blad toevertrouwt. Een echo is een weerkaatsing van woorden die het andere of de Ander hebben bereikt, 55
ook al zijn de woorden niet altijd tot het andere of de Ander doorgedrongen. De dichter blijft dus zoeken om bederf te voorkomen: ‘Om jou terug te vinden/ staat mijn verlangen/ steeds open naar wat jij/ nooit hebt afgemaakt.’ (ST, 34) Hij verwacht ook meer dan de echo van zijn eigen spreken: Nu je schichtig het zwijgen bewoont – nu woorden mooi genoeg zijn om gesloten te blijven – nu het najaar zich krom werkt om de winter voor te blijven – nu jij je verte prijsgeeft om mij nabij te zijn – nu wacht ik op het moment dat jij mijn hart in bloei zal zingen. (ST, 35) De dichter beseft dat zijn spreken meer is dan een zoektocht. Zijn woorden zijn handelingen. Wat voorbij en bijna voorbij is, wil hij bewaren: ‘Hij trekt zijn woorden/ open voor het licht/ dat hem toekomt/ om het beeld te versieren/ dat hij na wil laten.’ (ST, 43) Het woord is sterker dan het lichaam dat ‘nog bij hem wil horen’ (ST,43), het lichaam dat een schaduw achter zich aansleept: ‘Hij sleept zijn schaduw/ achter zich aan, slikt/ de woorden in die hem/ vergrijzen en ziet/ hoe de natuur bestaat/ zonder aan hem te denken.’ (ST, 47) Woorden zijn niet alleen sterker dan het lichaam, ze zijn soms ook een gevaar, en om de vergrijzing te voorkomen, slikt de dichter zijn eigen woorden in. De stilte is wellicht voorlopig, want het lyrisch subject –hij- vraagt zich af of hij nog zal zwijgen ‘wanneer de wind de woorden/ herhaalt die hij moet beginnen.’ (ST, 49) De echo van het eigen spreken zet de dichter aan om zijn stem niet te sparen, maar er zijn ook woorden die hem ‘bijeendrijven’, (ST, 50) woorden die hem wellicht vanuit een collectief geheugen worden toegesproken. Zoals elk dichterlijk spreken is het spreken in Slijpsel van tijd ambigu. Eenduidige dichterlijke woorden zijn in tegenspraak met 56
poëtisch taalgebruik, zoals blijkt uit het gedicht ‘Sprache II’ van Eva Strittmatter: ‘Die klare Sprache Ja und Nein,/ Die Wirklichkeit und nicht ihr Schein/ Bedeutung. Sie bedeutet nichts,/ Nur Auf- und Untergang des Lichts.’ (SG, 748) Bert Kooijman omschrijft een gedicht zeer bondig als ‘een gat om te bezinnen.’ (ST, 11) Bezinnen en zingeving zijn uitgesproken persoonsgebonden bezigheden, en de verwoording kan nooit universeel en absoluut zijn. Slijpsel van tijd is meer dan een ‘gat om zich te bezinnen’, de bundel is ook een uitnodiging om deel te nemen aan een gesprek, een aansporing om op te gaan in een samenzijn dat licht werpt op het pad dat zich in de tijd aftekent.
(1) Bert Kooijman, Slijpsel van tijd, Bergen op Zoom, Kleinood & Grootzeer, 2012. Verdere verwijzingen worden als volgt in de tekst aangeduid: ST met vermelding van de pagina. (2) Karin Boye, Dikter, Stockholm, Albert Bonniers Förlag, 1996, p. 267. (Mijn vertaling.) (3) Paul Celan, Gedichten. Keuze uit zijn poëzie met commentaren door Paul Sars en vertalingen door Frans Roumen, Baarn, Ambo, 1988, p. 80. (4) Eva Strittmatter, Sämtliche Gedichte, Berlin, Aufbau-Verlag, 2006, p. 454. Verdere verwijzingen worden als volgt in de tekst aangeduid: SG met vermelding van de pagina. (5) Paul Sars, ‘Inleiding’, in: Paul Celan, Gedichten, p. 9-35, waar 29. (Mijn cursivering.) (6) Hans-Georg Gadamer, Wer bin Ich und wer bist Du? Ein Kommentar zu Paul Celans Gedichtfolge ‘Atemkristall’, Frankfurt, Suhrkamp Verlag, 1973, p. 10. (7) Bert Kooijman, Aanwezig licht, Bergen op Zoom, Kleinood & Grootzeer, 2011. Verdere verwijzingen worden als volgt in de tekst aangeduid: AL met vermelding van de pagina.
57
In de Vestdijkkroniek (1985) vond ik een artikel van W.S. Huberts over het gedicht De vogel van Simon Vestdijk. Een gedicht over de fusillade van 15 augustus 1942 te Goirle! Vestdijks kleine poëziebundel De uiterste seconde, die bestond uit twaalf gedichten, verscheen in 1944. De herdruk in 1949 heette Gestelsche liederen en bevatte dertien gedichten: nieuw was het voorop geplaatste De vogel. Het artikel van Hubert gaat over de interpretatie van dit gedicht; hij geeft aan waarom hij een eerdere interpretatie van Gerben Wynia niet kan onderschrijven. Allemaal nuttig en leerzaam natuurlijk, maar mij gaat het hier enkel om het feit, dat de fusillade te Goirle de waarschijnlijke aanzet is geweest van de dertien gedichten. Ik citeer Huberts: ‘Het lijkt erop alsof Vestdijk het gedicht De vogel té goed vond om niet op te nemen, maar niet goed wist waar het anders te plaatsen dan vooraan De uiterste seconde, toen hij Gestelsche liederen samenstelde. Het zou natuurlijk kunnen zijn, dat de fusillade der vijf onschuldige slachtoffers voor Vestdijk aanleiding is geweest de serie De uiterste seconde te schrijven. De datering van de gedichten wijst hier op: De vogel is vrijwel zeker geschreven tussen 15 en 20 augustus 1942, het tweede gedicht, De doode zwanen, op 20 augustus 1942 en de overige elf gedichten zijn volgens het colofon van de uitgave van 1944 geschreven in augustus-september 1942. In Gestelsche liederen staat nog: ‘De verzen uit deze bundel zijn geschreven in het Seminarium Beekvliet te St. Michielsgestel, Juli 1942-Januari 1943, grootendeels in de volgorde van publicatie. Alleen Madonna met de Valken is later herhaaldelijk aangevuld en omgewerkt.’ Het is dus zeer waarschijnlijk dat de volgorde van de dertien gedichten chronologisch is. Vestdijk heeft dit verband wellicht zeer sterk gevoeld, bewogen als hij zal zijn geweest door de gebeurtenissen van 15 augustus 1942. Dit verband is poëtisch-thematisch echter niet of nauwelijks van belang. Door de chronologie te hebben willen handhaven heeft Vestdijk de innerlijke thematiek van de overige twaalf gedichten geweld aangedaan.” Ik laat nu het gedicht volgen. De vogel (15 Augustus 1942) De dood, de scherpe dood, die als een kogel Doorboort al wat hij op zijn weg ontmoet... En op de hei kwettert een zomervogel Boven vergoten bloed. 58
In strofe 1 wordt de fusillade weergegeven. In strofe 2 wordt de ontsteltenis van de overgebleven gijzelaars uitgebeeld. In strofe 3 en 4 staan de gedragingen van de vogel en in strofe 5 wordt weergegeven dat ten langen leste/De mannen aangetreden staan op ‘t veld (r. 17-18). Het ten langen leste is nu ook begrijpelijk: eindelijk, na vele uren onzekerheid wordt de overige gijzelaars meegedeeld wat er van hun lotgenoten geworden is.
59
Nog spelen lichtschijnsels (blok één, blok vier) Als angstreflexen door ‘t ontsteld gemoed. De vogel, zingend als een lier, Zweeft over ‘t bloed. Hij kent de kleur; want ziet, hij is van hier, Die vogel, die de heide overzweeft, En die door vreemd en goddelijk bestier Met deze kleur meeleeft, En die nu neerstrijkt, en de kleur verkent En schoon en leerzaam acht en wel van pas Om weg te voeren van dit continent. Hij steekt zijn snavel in de plas, En dan, wanneer ten langen leste De mannen aangetreden staan op ‘t veld, Kiest hij zijn koers naar ‘t Westen, Ver van ‘t geweld. De zee is wijd voor zijn amecht’ge vlucht, Te wijd haast voor wie niet getrokken wordt. Maar wie, zoo rood gesnaveld, is beducht Dat hij in de afgrond stort? Daar is zijn doel: een tijd’lijk staatsgebouw, Waarop de driekleur wappert van zijn land, Het wit terzijgestaan door rood en blauw, Verbannen aan de overkant. Hij strijkt zijn snavel langs de roode baan, Die rooder wordt in ‘t stralend ochtendgloren, en keert terug naar waar nog als te voren Die mannen staan.
60
Gertrude Starink
Correctie vanwege de redactie Met welgemeende excuses herhalen wij onderstaande inzending aangezien in de uitgave van leydraden 90 een aantal uiterst storende kopiefouten geslopen zijn. i love you though my final word will not be given to your velvet eyes nor to the forces of your gentle sword for though i’ll follow you during this enterprise asking your loving kindness for reward there waits a blackbird in a tree of ice that gives way meekly to all previous choice but once shall claim me with its icy voice my aim is death and all my dying life i’ll write my stanza’s on dead melodies as in my heart there is no wish to strive for things that shall be barren memories there are but faithless lovers for a wife with one exception that groans in the trees and frightens all and yet means subtle spell to be beloved sleeping in her shell
61
Albert Swaak
een vergeelde brief herinneren is kleven aan haar die bekoort liefhebben is zweven op een trillend koord leven is weven in de ruimte rond het woord een brief uit verre dreven een horizon die opengloort
62
Hans Taal
Kerst uit blik (crisisgedicht)
Dit jaar doe ik kerst uit blik ‘s Morgens eentje met verse engelen Met witte gewaden en geborstelde vleugeltjes Die halleluja komen zingen Aan mijn bedje, zachtjes in mijn oor En veel, heel veel, I love you, yeah, yeah, yeah ‘s Middags trek ik een blik Kerstmannen met rendieren open Die mij overladen met geschenken Blikken om te bikken, met smakelijk ogende Etiketten, die eraf geweekt kunnen worden Voor de arme kindertjes in Afrika Dan hebben die ook wat ’s Avonds een blik met Maria en Jozef en Een kindeke, een os en een stuk of Wat ezels uit het oosten en Kuddes herders die bij nachte liggen Bij de teevee, naast de waxinekaarsjes Zodat ik in de reclamepauzes Van de passion of the christ Er even naar kan kijken En s’ nachts pulk ik uit een blik met Overspelige vrouwen Maria Magdalena. We schoppen die engelen buiten Want na heel de dag dat gefladder om je heen Ben je het wel een keer zat En ook die Kerstmannen met die rendieren Opgedonderd 63
En dan… Dan leg ik mijn arm om haar heen, yeah En dan… Dan blazen we samen Bij dat duffe stalletje De kaarsjes uit pffft
64
Kees Hermis
Vogelvlucht Het groene land ademt een vogel uit, een vage schim die even stilstaat, wegwiekt en traag oplost in de lucht Dat beeld dacht ik, die vogel, die lome vleugelslag, bijna vermoeid waarheen, hij weet niet eens dat hij daar vliegt, misschien wordt zijn bewegen wel opzettelijk vertraagd Omdat zijn vlucht een oogwenk duurt en dan voorbij licht in die vogel elke denkbare vorm van leven op Dat dacht ik voor zonsopgang wandelend langs de rivier en nòg, toen land en water allang waren ontwaakt, de vogel niet was teruggekeerd
65
Rimpelingen De dagen op hun datum vastgelegd, onder het cyclische bewind van wisselende seizoenen ademt volgzaam het land Het najaar rolt een loper uit in geelgoud en roodkoper, twee ruiters gaan stapvoets te paard over een nat bebladerd pad Gestaag geschop van hoeven, een stil bewegen in cadans, oren gespitst op windstilte die zwaar door de namiddag hangt Terwijl een buizerd zich lijkt los te schroeven uit een hoge lucht, liggen hemeldak en aarde onomstotelijk vast Het zijn slechts rimpelingen in een werkelijkheid die van geboorte af verdronken worden door de golfstroom van de tijd
66
Wisselingen Januariwind, het kraakt van schaaldieren en roterende messen, het wad deelt zijn vermoedens met de onrust van het water over de tafel in de hut van de jutter ligt een begin uitgestald, een bouwsel van de zee dat nog moet uitgelezen een vaag ontwerp in algen, onuitgewerkt verworpen als losse schets die sporen draagt van nagekomen berichten in groeven van het gebleekte wrakhout knarst zand, dwalen aangespoelde afspraken die ooit door lucht en zeelicht zijn gemaakt tussen verschrompeld blaaswier gapen wulken het gemompel van niet ingeloste beloftes uit, terwijl de regen buiten een spetterende tirade houdt de hand van de vinder voedt het vuur dat ronkend in de potkachel wegbrandt wat is geweest en andere besluiten een onomkeerbaar nu drijft op een broedse warmte die deze plek tot onderdak maakt voor de elementen die er kinderen zijn aan huis
67
De verijdeling In een groenwaas van algenschemer spellen vissen hun letterloze alfabet aan de lucht hangt het silhouet van een uitdrijvende reiger roerloos vijverwater vangt zijn spiegelbeeld zijn glijvlucht, zijn geremde landing zijn stollende gestalte op de rand die als een schildwacht de vissen fixeert het onbewaakte ogenblik zoekt voor de houw van zijn flitsende degen doodsdreiging duwt de lucht langzaam en feilloos uit het lood, de bromtoon van een vlieg die laag over het water scheert is voorbode van groot alarm traag zweet het licht een stilstand uit die weliswaar voorlopig is maar het mogelijke onheil van een aanslag bezweert niets hier herinnert meer aan vis
68
Wil Heeffer
Schepping waar wachten wij op, verzameld op het marktplein? De barbaren zullen vandaag moeten komen - Kaváfis en het vlees is woord geworden toen vanuit de verwondering de geest neerdaalde in het wezen dat zichzelf kon bezien al dromend ontwaakten zij die zichzelf mens gingen noemen en er ontstond een besef van tijd dat als het heden, het zijn en het worden werd benoemd de zon ging onder en de zon ging op alsof er nooit een einde aan zou komen totdat een eclips de dag verduisterde en angst de stemmen snoerde en uit dat hoe en wat ontstond het waar en waarom vragen die niet meer dan een raadsel verwoordden dat door geen woord kon worden geklaard de mens greep naar niet te duiden letters en schiep zichzelf iets dat op zichzelf niemand was maar van waaruit al wat was ontstond uit naam van wie het raaskallend gedijde een schreeuw niet meer die zichzelf apocrief hertaalde en angst deed waren in het rusteloos besef zich uitgeleverd aan de barbaroi te weten 69
meerstemmig greep het om zich heen en verloor grip op wat het zelf in gang gebracht niet meer tot zwijgen kreeg in de naam ging heersen over dood en over leven en zal heersen totdat het in de eigen strik verstikt het zij zo het is niet anders
70
De Speelse Muze
Spoonerismen Het zeeteefje is nagenoeg verdwenen. ‘Verkrachte eenden’ gaat er vast ook aan. Voor zeefjes zijn er theezakjes verschenen. Het zeeteefje is nagenoeg verdwenen. ‘Alleen ik’, grijpt meer om zich heen en ‘vereende krachten’ smoort in egowaan. Het zeeteefje is nagenoeg verdwenen. ‘Verkrachte eenden’ gaat er vast ook aan. Henk van Griethuijsen
71
Peper & Zout
Driekoningen Het Driekoningenzingen in Midden-Brabant is officieel opgenomen op de Nationale Inventaris Immaterieel Erfgoed, meldt de krant medio december 2012. Het gebeurde in het gemeentehuis van Goirle. Er moet dus wel iets aan de hand zijn. Het vastleggen op zo’n lijst betekent meestal dat het betrokken goed ernstig bedreigd is. Interessante erkenning van een ‘typisch Brabantse traditie’ door de overheid die vroeger wel uit een ander vaatje heeft getapt. Wie daar meer van wil weten, leze het boeiende werk van Gerard Rooijakkers Rituele Repertoires over volkscultuur in oostelijk Noord-brabant in eerdere eeuwen. Toen kende het dagelijks leven vaak zo’n uitbundige rituele markering dat de viering van Vastenavond, Pasen, Sint Maarten, Sinterklaas, Nieuwjaar en Driekoningen ontaardde tot een ware plaag. Overheden moesten ingrijpen om burgers tegen deze gebruiken te beschermen en deden dat met wisselend succes. Maar nooit zijn ze erin geslaagd zoiets als driekoningenzingen uit te bannen. In 1689 stond er in Sint-Oedenrode een straf op van maar liefst 25 gulden (een klein vermogen!) om ‘nuwjaar te gaan zingen ofte eissen en (…) drijkoningsliedekens te gaan zingen’. Dat eissen duidt erop dat de verwachte gaven voor de zangers niet erg vrijwillig moeten zijn geweest. Het blijkt ook uit de verordening van het stadsbestuur van Den Bosch uit 1745: ‘dat op den dag van de soogenaamde Driekoningen en ook eenige daagen tevoren en daarna, niet alleen jongens en kinderen, maar ook volwassen persoonen, mits gaders vreemdelingen alhier niet thuys hoorende, binnen deese stad des avonds met verligte machines, langs de straaten en de huyzen gaan zingen en bedelen; en dat onder die persoonen sig doorgaans een of meer bevinden, die gedeguiseert en zwart gemaakt zijn: en dat deselve aldus, baldadig- of moetwilligheden begaande, veeltijts niet kunnen worden gekent.’ Mooi toch dat onze overheid zich inspant om hetzelfde verschijnsel nu voor de toekomst te bewaren? Het kan verkeren en niet alles hoeft er slechter op te worden. Lejo Als een poepje Onlangs mocht ik in het LOG-programma ‘Een uur literatuur’ mijn zegje doen over wat er momenteel zoal op mijn leestafeltje ligt. Doen ze elke week: een lezer uitnodigen die dan wat vertelt over zijn lectuur. Ik besloot iets te zeggen over Ger72
rit Komrij (het was immers de dag vóór de eerste veilingdag van zijn boeken). Ik houd erg van het proza van Komrij. Vooral van zijn -met een woord van Lodewijk van Deyssel- ‘krijgvoerend’ proza. Inderdaad, Van Deyssel en Komrij, die konden echt vernietigende recensies schrijven. In de uitzending las ik een passage voor waarin Maurits (pseudoniem van P.A. Daum) het moest ontgelden….ach, dat prachtige beeld van een treinreis naar het ‘onsterfelijkheidsland’ dat aldus afsluit: ‘men zal uw gore lijk uit den wagen gooyen ergens in de onmetelijke steppe der vergetelheid.’ Subliem geformuleerd! Ik wilde uitleggen, dat Komrij een waardige opvolger is van generaal Van Deyssel. De vraag kan worden gesteld hoe die slachtoffers van dat krijgvoerend proza daarop reageerden. Laat me u een mooi voorbeeld geven. De heer Edward Bernard Koster (Londen, 1862-Den Haag, 1937) was een leraar klassieke talen in Den Haag, die gedichten, essays en vertalingen heeft geschreven en gepubliceerd. In 1890 verscheen zijn bundel Liefde’s dageraad en andere gedichten 1888-1889. De heer Van Deyssel schreef daarover een zeer korte recensie die als volgt begint: ‘De heer E.B. Koster is iemant met een vies zieltje, een zieltje als een poepje. De heer E.B. Koster is een burgerlijk zieltje, een oudachtig duf jufje, dat de kleêren opdraagt van de menschen, bij wie ze vroeger in dienst is geweest.’ Even verderop citeert hij een regel (uit het gedicht Visioen): Ik fluister zacht uw zoeten naam, Marie. En sluit aldus af: ‘Heel goed! Dank-je, Marie, Marie, Marie. ‘Marie’ is goed; ik zal verder geen gebruik-maken.’ Die laatste woorden kan men lezen als een verwijzing naar prostitutie. Dit was voor Koster zeer pijnlijk, omdat deze Marie zijn toenmalige verloofde was. Van Deyssel had hiermee de goede man op zijn ziel getrapt. Koster heeft het hem nooit vergeven. Hij schreef later: ‘In het allereerst was ik te beroerd om te schrijven, want die ellendeling had me meer getroffen dan iemand weet. Ik heb rondgelopen met ’t idee om het gewetenloze individu kapot te schieten.’ Dat heeft hij bij nader inzien toch maar niet gedaan. Wat hij wel deed, verdient zeker vermelding, en waardering. Harry Prick schrijft in zijn omvangrijke biografie (tweede deel, pagina 1242) het volgende: ‘P.P. Koster, zoon van Edward Koster, heeft mij diverse malen verteld hoe innig hij in zijn jongensjaren vertrouwd raakte met Van Deyssels fysionomie: zijn vader had namelijk op de bodem van de wc-pot Van Deyssels kop laten aanbrengen om die aldus dagelijks meermalen te kunnen bezoedelen in de meest letterlijke zin van dat woord!’ 73
(in Engeland was het in die jaren niet ongewoon om wc-potten met weinig favoriete koppen te vullen: politici als Gladstone en Disraeli eindigden in de commerciële wc-productie in de pot via ‘transfer prints’). ndv Slodderschrijvers Op zaterdag 15 december 2012 stond er een recensie over het boek Ontsporing van Diederik Stapel in het katern Boeken van De Volkskrant. Maar dat niet alleen, boven aan diezelfde pagina stond: ‘Stapel nog geen bestseller’. Met woorden als ‘dapper zelfonderzoek en een unieke bijdrage aan de literatuur over wetenschappelijke fraude’ werd het boek het literaire pantheon in geprezen en de top 10 ingestuurd. Opnieuw was het een glorierijke dag voor Diederik Stapel. De man die wetenschappelijke carrières brak, die als wonderboy werd ingehaald, die zijn vakgebied in een met brutale branie voorgelezen verklaring op de tv onderuithaalde en sprak over bananencongressen, kreeg opnieuw een droomkans voor de lancering van zijn ‘non-fictie’ boek. Hij kreeg die kans eerder in Nieuwsuur op de avond dat de commissie Levelt het onderzoeksrapport naar zijn ‘wetenschappelijke’ wandel presenteerde. Zonder ook maar door een enkele lastige vraag van een journalist te worden onderbroken, kreeg hij de kans om ononderbroken een verklaring voor te lezen en om aan het einde van dat ‘boetekleed’ zijn boek voor het forum van de natie te promoten, dat -hoe getimed!- enkele dagen later in de boekhandel lag. Alles en iedereen maakte er melding van: tv, radio en voorpaginanieuws in de krant. Groot nieuws moet groot worden gebracht. En dat terwijl er op diezelfde dag in De Volkskrant in het katern Media een belangrijke beschouwing stond over het kritiekloze gedrag van journalisten: ‘Wij zijn de macht, we moeten elkaar controleren.’ Maar dat wisten we al sinds Luyendijks boek: Het zijn net mensen. Het voorlezen van Stapels niet onderbroken spijtbetuiging -nou ja spijt?- kende blikken noch blozen. In non-verbale taal toonde hij schaamteloos zijn branie, zoals de voorzitter van de onderzoekscommissie het ´s avonds bij het geweten van de natie: Pauw en Witteman, zei. Elke schrijver weet dat hij niet bestaat als zijn boek niet zichtbaar is. Daardoor glijdt schrijverij af naar ego-promotie. Vermoord je je vrouw, verkracht je kinderen, stop je een gijzelaarster in een kofferbak, dan krijg je bij Pauw en Witteman, De Wereld Draait Door en hoe het allemaal mag heten, vrij baan om je getuigenis als literatuur te etaleren. Om over de krant maar niet te spreken. 74
Ooit ging het bij literatuur om het terugkaatsen van de vraag: wat zou je zelf in de situatie waarin het boek je plaatst, doen? Verbijzonderde het boek het algemene om de lezer zich al lezende te doen spiegelen. Maar niet langer gaat het in deze wereld om de brains, maar om de branie. Vraag, zoals Grunberg het al weer een tijdje terug op de voorpagina van De Volkskrant schreef en zoals ik het hem al een keertje naschreef (Leydraden 83), aan uw boekhandelaar -voor zover die blijft bestaan- naar de ‘worstseller’, het minst verkochte boek en laat de uitgever zitten met zijn toptieners, dan houdt het vanzelf op. Wil Heeffer Op verzoek van de auteur leest u hier hoe hij bot ving bij de redactie van de Volkskrant op zijn ingezonden stuk (redactie leydraden) Hartelijk dank voor uw bijdrage, die wij met belangstelling hebben gelezen. Helaas kunnen wij uw reactie niet publiceren. Wij ontvangen dagelijks een honderdtal brieven. De redactie is daar heel blij mee, maar de ruimte om brieven te publiceren is beperkt. Wij vragen hiervoor uw begrip en hopen u een volgende keer te mogen verwelkomen in de kolommen van Geachte redactie of op de U-pagina. Met vriendelijke groet, Henk Müller Brievenredactie de Volkskrant Voer voor scatologen* In november j.l. was het genieten geblazen bij een optreden van Herman Pleij voor het Goirlese vrouwengilde. Hij sprak over de voortreffelijke Anna Bijns van Antwerpen die voor hem de grootste dichteres is uit ons taalgebied. Een zeer mooie avond waarin de welsprekende en erudiete emeritus in de Nederlandse letterkunde de cultuur van de 16e eeuw deed herleven. Alle reden om dat nog eens na te lezen in zijn Anna Bijns verschenen in 2011. En dan is het afwijkende vooral wat de nieuwsgierigheid trekt. Zoals een nonnenconvent dat een wedstrijd windenlaten organiseert. Pleij verklaart dit gedrag als volgt: ‘Door te ontluchten en een omgekeerde wereld te vieren, kon men nadien de strakke orde des te beter aanvaarden.’ Het is deels literaire overdrijving, maar zonder twijfel stonden faeces en urine in die dagen hoger aangeschreven op de ladder van de 75
gewaardeerde humor. ‘De zusters vertaalden dat doktersadvies zo ijverig dat ze elkaar de loef probeerden af te steken met de kracht van hun winden. Zo blies een non het hele klooster onder de as door een wind af te vuren in de open haard.’ Pleij noemt dit mobiliseren van een uitzinnige wereld in die dagen te behoren tot de spirituele hygiène van hoog tot laag. Anna Bijns hanteerde in een vers liefst 24 benamingen voor de aars. Daaraan zou Rabelais een puntje hebben kunnen zuigen: den achterwaghen, de stinckaert, de cokene, den blaesbalch blasende ‘t vier. En dat opende mogelijkheden: proppen schietende, makende veel gescals. En wat ervan kwam: de duergaende margriete, de suupscyte, de libberdril. En hoe besluit de gevierde dichteres haar vers? Inderdaad: ‘Prinche, vysten, vertten, vloeyen, loergaten / palloken scudden flueren vuytlaten.’ Pleij vertaalt dit als: ‘schijten en scheten laten, diarree en slingerschijt’, daarover hebben we het met elkaar: drollen ophoesten en natte winden laten. Literaire overdrijving die in die dagen in de smaak viel. Maar Anna Bijns zegt daarvan: ‘Ghy meynt dat ic liege, maar ic en doe’. Overdrijving? Geen sprake van! Zou het dan toch waar zijn dat per saldo dichters verbale viespeuken zijn? Lejo *Scatologen zijn mensen die een verdiepte studie maken van faeces. De daad bij het woord Vrijdag 21 december 2012, aan de Tertulia-tafel in het cultureel centrum Janvan-Besouw. Een van die (zeer zeldzame) bijeenkomsten waarop de verzamelde ‘Genossen’ nu eens niet diepgravend met elkaar van menig verschillen over de categorische imperatief van Kant, maar hun gedachten de vrije loop laten over alledaagse onderwerpen, zoals, in casu, de sanitaire voorzieningen in China en Rusland. Het ging dus al snel over poep en pies, en de stemming was bijzonder vrolijk. Later die dag kreeg ik een berichtje van een duidelijk geïnspireerde Lejo onder ogen betreffende duchtig flatulerende nonnen (zie hierboven). Welnu, toeval of niet, juist tevoren, diezelfde middag, had ik onderstaand stukje op een website over vergeten boeken gelezen. In 1975 verscheen de anekdoten bijbel van de Nederlandse literatuur onder de spannende titel ‘Zachtjes knetteren de letteren’. De recensent van de Tijd veronderstelde dat de titel ontleend was aan een hebbelijkheid van de dichter A. Marja, 76
van wie Ab Visser eens schreef: Hij was zo luidruchtig dat je hem mijlenver kon horen aankomen. Als hij bijvoorbeeld een wind liet, was het ook een wind, en geen bescheiden poepje. Hij beroemde er zich op dat hij een gat in een beschuit kon schijten; hij nam er in mijn bijzijn eens een proef mee: het lukte hem niet bij een Verkade-beschuit en wel bij een Bolletje, die dus blijkbaar van zachtere kwaliteit is. Zo’n wind van Marja drong door de plafonds van twee etages. Je kon bij wijze van spreken ‘s nachts wakker worden uit een nachtmerrie, waarin je dacht dat je je op zee bevond in zware mist en dat je gewekt werd door een misthoorn. Dichters hebben de naam, maar staan blijkbaar in de praktijk ook heel wel hun mannetje! ndv Kut Het is donderdag 29 november, het loopt tegen vijven, het werk zit erop. Als ik naar het station fiets en bij een stoplicht op de Vestdijk moet wachten, staan achter mij een jongen en een meisje (studenten waarschijnlijk). De jongen vertelt dat hij liever niet in Eindhoven overnacht als hij op zaterdag en zondag moet werken; hij legt uit waarom niet. Dan vat hij zijn bezwaren samen door te zeggen: ‘overnachten in Eindhoven is kut.’ Want wat doe je op zaterdagavond? Volgens hem is het algemeen bekend dat de zaterdagavond in Eindhoven kut is. Het meisje humt begrijpend, en zegt: ‘Wat wordt er bedoeld met kut’? Ik kan het niet laten om te kijken, ik wil zien of er ironie of spotlust in het spel is. Maar nee, de gezichten staan ernstig, alsof ze een serieus semantisch probleem aan het bespreken zijn: kut is in Eindhoven overnachten als je daar geen zin in hebt, en als je weinig amusement verwacht van de zaterdagavond in Eindhoven. Dat is kut, zeg nou zelf. Ik heb niet de indruk dat het woord kut, noch voor de jongen noch voor het meisje, een verwijzing inhoudt naar het vrouwelijk geslachtsorgaan. Merkwaardig. Het licht springt op groen. Doorfietsen maar. Ben Loonen Jenever Op 30 november ontving Leonard Nolens (1947) de Prijs der Nederlandse Letteren 2012. In de Boekenbijlage van NRC-H staat een mooi interview met de grote dichter uit Antwerpen, waarin hij zegt dat de woorden in een gedicht aandachtig naar elkaar moeten kijken. Maar niet alleen naar elkaar. Omdat woorden ook 77
een verwijzende functie hebben, moeten ze ook naar buiten kijken. Naar elkaar en naar buiten kijken … zonder dat het gedicht gaat loensen: dat is de kunst. Ik heb een bijzondere herinnering aan Leonard Nolens. Hij was op 29 januari 2010 in Goirle voor de Nacht van het Gedicht; na afloop zou hij overnachten in Huize Loonen. In een pauze maakte ik kennis met hem, en hij bood me een glaasje jenever aan. Ik dronk toen allang geen sterke drank meer, maar dacht, ach, als Nolens me jenever aanbiedt, vooruit dan maar: Volens. Hij bestelde twee jenever. Toen de glaasjes voor ons stonden en we voorzichtig proostten, merkte hij op: ik drink dit spul eigenlijk nooit! Leuke kerel. Overigens zijn we niet gaan loensen. Ben Loonen Authenticiteit Carl Friedman heette ze (dat ‘Carl’ zat me meteen al dwars), en ze debuteerde zeer succesvol in 1991 met Tralievader. Deze novelle werd in de volgende jaren ook in het Duits, Frans, Engels, Italiaans en Spaans uitgegeven. En het boek werd verfilmd. In 1993 publiceerde ze de roman Twee koffers vol, en ook nu weer volgden vertalingen (Duits, Frans, Engels en Russisch) en een film (Left Luggage). Haar derde boek verscheen in 1996: De grauwe minnaar, dat werd vertaald in het Duits, Engels en Italiaans. Nee, geen film nu. Die Carl was dus in de kortste keren een wijd en zijd bejubeld auteur die mooie boeken schreef over de trauma’s van de ‘tweede generatie’ joodse oorlogsslachtoffers. Totdat in augustus 2005 aan het licht kwam, dat die Carl Friedman helemaal geen joodse was, maar Carolina Klop heette en uit een Brabants katholiek gezin kwam. Ja, haar vader had wel een kampverleden, maar dat had hem -aldus de pers die met de twee broers van Carolina had gesproken- geenszins geestelijk en lichamelijk gebroken. Kortom, bedrog, groot bedrog allemaal. Van Carl en Carolina heb ik nadien geen boek meer gezien. Van de literaire aardbodem verdwenen. Interessante casus, nietwaar? Is de (in dit geval: joodse of vermeend joodse) achtergrond van een auteur van belang voor de beoordeling van het werk? Zijn die eerder bejubelde boeken nu ineens waardeloos geworden? ndv Skipper Over Carl Friedman gesproken, in 2009 las ik in Trouw een essay van haar hand 78
over De hond als muze. Citaat: ‘In het werk van schrijvers worden honden dan ook dikwijls gebruikt als boodschappers, aanzeggers, zingevers. Bij Homerus is het de hond Argus, die zijn meester Odysseus na diens jarenlange afwezigheid als enige herkent. Bij Daniel Defoe is het de hond Skipper, die met zijn dood Robinson Crusoe tot tranen brengt.’ Toen ik dat las, wist ik: ze houdt maar niet op met bedriegen! Want de hond van Robinson heeft in het boek van Defoe helemaal geen naam. Ze heeft die naam ongetwijfeld van een of andere Hollywoodfilm. Het lijkt me trouwens een mooi onderwerp voor een essay: de houding van Robinson Crusoe (de achternaam is een verbastering van ‘Kreutznaer’; de vader van Robinson was een immigrant uit Bremen, zoals we in de roman kunnen lezen, indien we de roman inderdaad lezen en ons niet tevreden stellen met een film) ten opzichte van zijn menagerie. Ik vind het onbegrijpelijk dat die hond naamloos bleef. En die tranen van Robinson kan ik me ook niet herinneren. ndv Marie Stella Maris Ik zag een (Engelstalige) reclame op de tv voor een nieuw mineraalwatertje dat ‘Marie Stella Maris’ heet. Meteen begon mijn bloed te koken van woede. Sodeju, is er dan niks meer heilig? Welja, doe maar! De ontkerstening is al zó ver voortgeschreden, dat geen (christen)hond in die naam een eretitel van de Heilige Maagd herkent. Ik ging zoeken op het internet en bemerkte, dat het hier om een Nederlands product gaat: het water wordt in Hoensbroek opgepompt. Dus waarom dat Engelstalige spotje? Ik stelde voorts vast, dat het om een product gaat dat zich als een ‘goed doel’ afficheert: ‘Koop en fles en deel. Door MSM-water te drinken, deel je water.’ Van elke fles die wordt gedronken, gaat 15% van de brutowinst naar een drinkwaterproject in de Derde Wereld. Klinkt goed, maar ik ben tamelijk wantrouwig van aard. Ik heb het niet zo op ondernemers die zeggen een (altijd zeer bescheiden) deel van de winst af te staan aan nobele projecten. De vraag rijst: mag iedereen om commerciële redenen zomaar aan de haal gaan met ons religieus, immaterieel erfgoed? Kopen we straks ook een ijsje (vier bolletjes op elkaar) met de naam ‘turris davidica’? ndv Cultuurpaleis De Sovjet-Unie had veel wat niet deugde. Maar toen wij twintig jaar geleden voor het eerst in onze zustergemeente Krasnogorsk kwamen, waren wij toch onder 79
indruk van één ding: het Cultuurpaleis. Een oase in een woestijn van gestapelde flats. Maar dat mocht er ook zijn: voorzieningen allerhande met duidelijke gevolgen voor het culturele leven. Die Russen waren goed onderlegd en merendeels überlegen in de kunsten. Iets daarvan heeft Goirle gekregen met zijn Culturele Centrum Jan van Besouw. Een excellente voorziening in een plaats die niet overbedeeld is met esthetisch en cultureel erfgoed. Helaas is dat Goirlese cultuurpaleis de laatste tijd in opspraak. Critici hebben gelijk als ze zeggen dat Goirle zich daarmee een te grote broek heeft aangemeten. Maar wat zou dat? Het Jan van Besouw is van meet af aan in het hart gesloten van heel erg veel Goirlenaren. Wij zijn trots op die instelling en genieten van zijn voorkomen en presentaties. Het is een ware impuls voor het gemeenschapsleven en draagt bij aan ons gevoel van eigenheid die voor elke plaats van groot belang is. De critici maken dan ook vooral bezwaar tegen de kosten. Maar is dat terecht? De hele discussie gaat over een ton aan extra middelen om ons cultuurpaleis een gezonde basis te verschaffen. Er is geen voorziening van deze aard die zichzelf kan bedruipen. Iedereen moet de broekriem aanhalen. Ook het Jan van Besouw. Maar kunnen wij extra geld niet opbrengen? Dat is een kwestie van kiezen. Het zijn karige tijden en een ton is niet niks, maar als wij zoiets van belang vinden, dan kunnen wij dat op tafel leggen. Wij moeten als burgers onze stem laten horen teneinde onze overheid te laten weten dat zij kan rekenen op steun als zij voor ons culturele welzijn in de bres springt. Ook in barre tijden is het van belang om de goede keuzen te maken. Daarom: Op de bres! Avanti! Leonard Joosten
80
Citaat
De opgave luidde: wie schreef het volgende vers? De Poëet Joost las: ,Poëten leven lang.’ Hij greep de lier en stemde een’ zang – Veel boeken heeft hij volgeschreven. En ‘t doel bereikt, waarmeê hij zong: Hij bleef tot hooge jaren leven; Maar al zijn verzen stierven jong. Om u wat op weg te helpen, gaven we u de aanwijzingen: negentiende eeuw, luimig, en makelaar. Welnu, het was een koud kunstje voor de heren Maas en De Jong. Eerstgenoemde berichtte als volgt: ‘Het spotgedicht De Poëet [‘Poëten leven lang’] over Joost van den Vondel is van Jacob van Oosterwijk Bruyn, die leefde van 1794-1876. Deze 19de-eeuwse makelaar en poëet leefde weliswaar ook lang, maar toch nog tien jaar korter dan Vondel en is in tegenstelling tot Vondel heden totaal onbekend. Wie vond hem onder het stof? Gerrit Komrij natuurlijk. Het staat in de verzamelbundel De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw in 1000 en enige gedichten. Oosterwijks luimige verzenbundel De boertige zangster verscheen in een nieuwe verzameling van dichtstukjes in 1837.” Helemaal juist. Wij hadden het gedichtje trouwens niet uit Komrij, maar uit De boertige zangster (7e druk, 1884). Naderhand pas zagen wij, dat Komrij liefst vijf gedichten uit die zangster heeft opgenomen in zijn verzamelbundel. De heer De Jong wist de goede oplossing ook in een handomdraai te vinden. ‘Ach, te veel informatie is ook informatie, moet u maar denken’, verzuchtte hij. Oké, beide heren krijgen een gedichtenbundeltje, en voor eenieder is hier de nieuwe opgave. Die zal van de weeromstuit gekenmerkt worden door zeer summiere informatie. Uit welk gedicht van welke dichter komt de regel : Ik kom en doe mijn soepjas aan ? Smakelijk eten allemaal. 81
Verdraaid, die ‘soepjas’ geeft het weg: Victor E. van Vriesland - Klacht van een ouden dagbladschrijver. Herstel, de opgave luidt nu: uit welk gedicht van Van Vriesland komt het fragment: ook mijn tijd is om. Namens de redactie, Norbert de Vries
82
Joost Minnaard
P.F. Thomése in Goirle bij de LKG
Er valt veel te zeggen en te schrijven over Frans Pieter Thomése, een ding kun je hem niet ontzeggen en dat is de veelzijdigheid die naar voren komt als je zijn boeken overziet: verhalen, een reisverhaal, de ‘merkwaardige’ romans waarin een zekere J. Kessels een belangrijke rol speelt, essays en wat al niet meer. Welnu deze schrijver, aangeduid als P.F. Thomése, komt op 18 januari naar het Literair Café van de Literaire Kring Goirle. Om 20.15 in de bibliotheek. De verhalenbundel Zuidland (1990) was zijn debuut als schrijver, alhoewel hij daarvoor ook al gepubliceerd had in dagbladen en literaire tijdschriften. De bundel kreeg de AKO Literatuurprijs. Er verschenen romans van hem, novellen waaronder het prachtige ‘keeltoeschroevende’ Schaduwkind (2003): ‘Een vrouw die haar man begraaft, wordt weduwe genoemd, een man die zonder zijn vrouw achterblijft,weduwnaar. Een kind zonder ouders is wees. Maar hoe heten de vader en moeder van een gestorven kind?’ (Omslagtekst Schaduwkind) Het is in vele talen vertaald en het komt zeker ter sprake op 18 januari. Dan de merkwaardige figuur J.Kessels: ‘Niet iedereen beseft dat hij werkelijk bestaat. Thomése leerde hem kennen op de sportredactie van Het Nieuwsblad van het Zuiden, alwaar beide vrienden een liefde bleken te delen voor film, coun83
trymuziek en de boeken van Charles Bukowski. J. Kessels woont en rookt nog steeds in Tilburg-Noord, ‘net onder het spoor door’. Hij is alleen en heeft een dochter van tien.’ J. Kessels dook voor het eerst op in de Amerikaanse reisverhalen Deep South & Far West (1991) en bleef opduiken. Zie Greatest Hits. J.Kessels groeide langzaam uit tot een cultfiguur en Thomése zag zich geroepen om J. Kessels: The Novel te schrijven. Deze roman, een krankzinnig succes, zal komend jaar worden verfilmd.’ (Omslagtekst Het Bami-Schandaal) Van een reis naar Israël en de Palestijnse gebieden, op uitnodiging van, met een aantal andere schrijvers, maakte de auteur een reisverslag: Grillroom Jeruzalem (2011) Na lezing kwamen er twee gedachten bij me op:de onoplosbaarheid van het conflict en de machteloosheid van schrijvers in dezen. Het boek werd bekroond met de Bob den Uyl-prijs voor het beste reisboek van het jaar.
84
Bio- bibliografische gegevens
Peter Andriesse (1941) auteur van 7 verhalenbundels, 2 novellen, 7 romans en 2 essays. Uitgever en auteur van Kamikaze, of De laatste bestorming van de Zangberg: tegen- romantisch strijdschrift tegen alles en iedereen (1982-1984), waar zelfs Willem Frederik Hermans een abonnement op had. Hij streeft en slaagt erin leesbaar en realistisch te schrijven. Verder was hij van 1969 tot en met 1979 medewerker van Propria Cures. Ineke Broeckx (1953) studeerde na het gymnasium psychologie en cultuurwetenschappen en werkt momenteel als vrijwilligster voor diverse organisaties. Jan van Eijck (Alphen, 1950) werkt ruim 30 jaar als arts in de GGD-wereld, laatstelijk als medisch adviseur van de directie GGD Hart voor Brabant. Daarnaast is hij conservator van museum De Dorpsdokter in Hilvarenbeek. Hij publiceert met name over heemkundige en medisch-historische onderwerpen. Frans de Groot (1946) werkte 34 jaar als huisarts in Goirle. Hij organiseerde nascholing voor huisartsen en specialisten in de regio en is liefhebber van o.a. literatuur en filosofie. Henk van Griethuijsen (1949) woordknutselaar, houdt er van tussen de regels van metrum en rijm een gedachte te persen, ook al is het uiteindelijk een andere dan die waarmee hij begon. Ad Haans (1939) Neerlandicus en algemeen linguïst, ex-docent Nederlands aan de lerarenopleiding van de KHLT te Tilburg. Wil Heeffer (1944) was lange tijd als tandarts werkzaam te Goirle. Publicaties op het gebied van kunst en filosofie. In 1974 verscheen de dichtbundel Sirenenzang, in 2002 Recuerdos, in 2003 En we verdroomden de dag, in 2004 Prematuur en in 2008 de roman Het bitter van de rosse maan, en in 2011 Made in Havanna. Kees Hermis (Hulst, 1941) maakt houtsculpturen en poëzie. Voornaamste publicaties: Een vorm van leven (1984), Van aardse zijde (1984), Zonder omzien (1991), De dood weersproken (1995), Oud asfalt (1998), Anerca (2001), Stuiflicht, een bloemlezing van 25 jaar poëzie (2003) en Gezongen steen (2008) Tijdland (2010). 85
Laetitia van den Heuvel studeerde Romaanse talen, Kunstgeschiedenis en Cultuurpsychologie. Zij geeft colleges moderne Franstalige literatuurbeschouwing en thema’s uit de kunsthistorie (Universiteit van Tilburg, HOVO). In Goirle is zij actief op terreinen van kunst en cultuur. Ben Loonen (1944) is pastor bij een religieuze congregatie van zusters in Eindhoven en docent filosofie bij Fontys Hogescholen in Tilburg. Romain John van de Maele (1945) is drs. in de algemene cultuurwetenschappen en publiceerde de dichtbundels Dagboek van een paria (1974) en Miniaturen voor stem en hand (1988). De essays Op het spoor van Boon, een contextuele benadering (1999) en Cyriel Buysses plattelandswerelden (2003), plus vertalingen van Scandinavische en Duitstalige poëzie. Voorts publiceert hij regelmatig over poëzie en de culturele betrekkingen tussen de Lage landen en Denemarken. Joost Minnaard (1950) doctoraal Nederlands in Utrecht 1979. Als docent Nederlands sindsdien werkzaam bij de Fontys Pabo Tilburg; schrijft recensies over literatuur in o.a. de Amigoe (NA). Gertrude Starink (Breda, 1947-St. Ives, Cornwall, 2002) woonde in Nederland merendeels in Tilburg en Utrecht. Haar ouders sleten hun laatste dertig jaar in Goirle. Gertrude bezocht ze daar geregeld. Tijdens haar leven wilde Gertrude nooit iets anders publiceren dan vijf seriële bundels van in totaal vijfenzeventig gedichten (Athenaeum Polak & Van Gennep 1980, 1993, 1995, 2000, 2000). Die bundels heten alle De weg naar Egypte. In 2011 is van die vijf bundels een ééndelige herdruk verschenen bij uitgeverij ‘het balanseer’, Aalst. Gertrude ademde tekst zoals ze kettingrookte. Behalve De weg naar Egypte schreef ze in allerlei genres niet uitgegeven verzen, versjes, rijmen, rijmpjes, verhalen en verhaaltjes. Albert Swaak (1925) arts, publiceerde de dichtbundels: Zwartboek (1980), Aantekeningen (1982), Zonder titels (1983) en Landschappen van mijn dagen (1986). Hans Taal (1946) korte verhalen, gedichten, reisverslagen en cabaretteksten. Opleiding o.a. School voor Journalistiek te Amsterdam. Publicaties: o.a. NRC– Handelsblad, diverse tijdschriften, Goirle schrijft; De wraak van de vrouwen (1996), De lach van Birgui (1997), De vloek van Afrodite (2000). 86
Willem van de Vrande (1940) Neerlandicus, toneelregisseur, dichter. Publiceerde in diverse bladen, schreef toneelstukken en gaf een aantal dichtbundels uit, w.o. Zonder paraplu, Tot in mijn dromen (uitgave Stichting Nacht van het Gedicht/Fado Press, 2001), Dag Dorp (2003), Nooit wil ik vergeten (2010), Er ligt een woord op tafel (2010). Norbert de Vries (1948), lezer, vrijschutter, platonisch minnaar van de Goolse geit (met een zweempje Mestreechter geis), taalliefhebber, opschrijver. Reinoud van Vught (1960) is beeldend kunstenaar, studeerde monumentale vormgeving en schilderkunst aan de kunstacademie Sint-Joost in Breda. Hij woont en werkt sinds 1995 in Goirle.
87
Mededelingen
Activiteitenoverzicht 2013 Vrijdag 18 januari 2013, 20.15 uur Literair Café in de Bibliotheek JvB met Pieter Frans Thomése Woensdag 6 februari 2013, 20.00 uur JvB Algemene LedenVergadering van de Literaire Kring Goirle Vrijdag 20 maart 2013, extra activiteit ism Boekhandel Buitelaar, JvB met Ad van Liempt April 2013, datum nog niet bekend, nadere gegevens volgen in Leydraden 92, medio maart 2013 September 2013, LKG met Nelleke Noordervliet; onder voorbehoud, datum tzt Kopij voor Leydraden nummer 92 De redactie van Leydraden nodigt eenieder uit kopij in te sturen aan
[email protected]. Stuur de tekst altijd als bijlage in een Word-document. Kopij moet uiterlijk op 1 maart 2013 bij de redactie binnen zijn. Aanmelden lidmaatschap Leden van de Literaire Kring Goirle ontvangen vier maal per jaar het literaire tijdschrift Leydraden en hebben bovendien gratis toegang tot de vier Literaire Cafés met bekende en minder bekende gastauteurs. Voor leden binnen de kern Goirle bedraagt de contributie € 28.- per jaar. In verband met de portokosten bedraagt de contributie voor leden wonende buiten de kern Goirle € 32.- per jaar. U kunt zich schriftelijk aanmelden bij: Secretariaat Literaire Kring Goirle, Kerkstraat 20, 5051 LB Goirle. U kunt zich ook aanmelden via e-mail:
[email protected]. 88
Afmelden lidmaatschap Leden die hun lidmaatschap willen beëindigen, dienen dat vóór 1 november schriftelijk of via e-mail aan het secretariaat kenbaar te maken. Hun lidmaatschap wordt dan met ingang van het nieuwe jaar beëindigd. Bestuur Literaire Kring Goirle Joost Minnaard, voorzitter Schubertstraat 15, 5011 CA Tilburg, 013 – 5431986 José Pothof, secretaris Kerkstraat 20, 5051 LB Goirle, 013 – 5342568 e-mail
[email protected] Henk van Griethuijsen, penningmeester Grobbendonckpark 9, 5051 KP Goirle, 013 – 5344520 Els van Kemenade, bestuurslid Tilburgseweg 139, 5051 AD Goirle, 013 – 5341826
89
LITERAIR CAFÉ met
Pieter Frans Thomése auteur van oa Schaduwkind (2003) en Het Bami Schandaal (2013)
op 18 januari 2013 Bibliotheek Goirle aanvang 20.15 uur Entree leden LKG gratis, niet-leden € 5.-. Leden van de bibliotheek Midden Brabant hebben de gebruikelijke korting van € 1.- op de entreeprijs.
? n e z e l ge t i U BOEKHANDEL BUITELAAR
Vind bij ons het ideale kado voor iedere gelegenheid. De boekhandel van Goirle. www.boekhandelbuitelaar.nl
De Hovel 21, 5051 NP Goirle tel: 0135301122 / fax: 0135301124
[email protected] www.boekhandelbuitelaar.nl
De winkel is gevestigd tegenover het gemeentehuis.
tilburgseweg 126a 5051 aj goirle 013 534 73 10 www.topfysiotherapie.nl/goirle
[email protected]