Levenstevredenheid na pensionering Effecten van productieve en consumptieve activiteiten
Naam student: Milan Splinter
Onderzoeksontwerp: Bachelorscriptie
Studentnummer: 10088784
Begeleider: Levi van den Bogaard
Tweede begeleider: Dr. Thijs Bol
Opleiding: Sociologie
Universiteit van Amsterdam
E-mailadres:
[email protected]
Datum: 18-06-2024
Aantal woorden: 6500
Inhoud Introductie .................................................................................................................................. 3 Theorie en hypothesen ............................................................................................................... 6 Data en operationalisering ....................................................................................................... 12 Data ...................................................................................................................................... 12 Databewerking ..................................................................................................................... 13 Operationalisering ................................................................................................................ 14 Resultaten................................................................................................................................. 16 Beschrijvende resultaten ...................................................................................................... 16 Analyse resultaten ................................................................................................................ 17 Conclusies ................................................................................................................................ 21 Discussie .................................................................................................................................. 23 Literatuur.................................................................................................................................. 24
Introductie In Trouw wordt op 19-11-2011 het artikel ‘Wat ga je dóen, na je pensioen?’ geplaatst. Het gaat over de cursus ‘Afscheid van arbeid’ door Hans de Bruijn, een training voor zestigers op de drempel van pensioen. Deze cursus bereidt werkenden voor op de overgang van werken naar pensioen. Het stoppen met werken zou lastig zijn, omdat het daarna niet zozeer gaat om wat de mensen doen, als wel om wie ze zijn. Deze overschakeling is lastig voor veel mensen, zeker wanneer ze zich identificeerden met hun werkrol. Met een vierdaagse training gaan mensen door middel van reflectie kijken naar hoe ze hun leven zo kunnen indelen dat het ze rust geeft en ze er nog bij horen (Brandt, 2011). Dit krantenartikel geeft weer dat pensionering een belangrijke overgang is voor werkenden die hun identiteit ontlenen aan hun werk. Werk geeft namelijk een invulling van de tijd met activiteiten en contacten waarmee mensen vertrouwd raken. Het dan niet meer uitvoeren van de functie zorgt voor het wegvallen van dagelijkse bezigheden en een inkrimping van sociale contacten via het werk (Mutchler, Burr, & Caro, 2003). Om een bepaald niveau van levenstevredenheid te behouden moeten mensen zich aanpassen aan deze veranderingen. Het einde van een baan betekent ook dat er een bepaalde mate van tijd vrijkomt. Hoe deze tijd wordt ingevuld is interessant, vanwege de mogelijkheid om activiteiten te doen die een nieuwe rol verschaffen aan de gepensioneerden waaraan ze zich kunnen identificeren en zo een tevreden leven te leiden. (Wahrendorf, Siegrist en Von dem Knesebeck 2006). Als gepensioneerden na het verliezen van hun werkrol een nieuwe rol kunnen vinden om te bekleden zou dit kunnen helpen hun identiteitsverlies te temperen en een tijdsinvulling geven. Dit is belangrijk wanneer dit in perspectief wordt gebracht met het toenemen van oudere werknemers en gepensioneerden (Henkens, Dalen, & Solinge, 2009). Het is dan interessant om te kijken of mensen met nieuwe activiteiten die een nieuwe rol
verschaffen verschillen met gepensioneerden zonder duidelijk nieuwe rol in levenstevredenheid en zich beter aan pensionering kunnen aanpassen. Dit leidt tot de vraag: ‘Leidt het verlies van de werkrol tot een afname in levenstevredenheid voor gepensioneerden, en kan deze afname in levenstevredenheid worden opgevangen door andere rolverschaffende activiteiten? Deze vraag wordt benaderd door te kijken of vrijwilligerswerk en zorgtaken de levenstevredenheid van mensen beïnvloedt. Daarnaast wordt gekeken of activiteiten die niet hetzelfde rolvervangende potentieel hebben een alternatief zou kunnen vormen om de levenstevredenheid van gepensioneerden op niveau te houden. Niet elke activiteit is namelijk hetzelfde qua eigenschappen en het kan niet worden verwacht dat elke activiteit hetzelfde effect heeft op levenstevredenheid. Putnam (2000) maakt een onderscheid tussen productieve activiteiten en consumptieve activiteiten op basis van de eigenschappen van de activiteit. Een productieve activiteit wordt gekenmerkt door actie, creatie, het werken aan een gemeenschappelijk doel en samenwerking. Een consumptieve activiteit wordt gekenmerkt door het toekijken van bepaalde dingen, gebruik van bepaalde materiële of culturele goederen en het ondergaan van bepaalde ervaringen. Dit onderscheid wordt in dit onderzoek verbonden met de activiteiten waarvan wordt onderzocht of deze de levenstevredenheid van gepensioneerden beïnvloeden. Naast betaald werk wordt vrijwilligerswerk en zorgtaken als productieve activiteit gezien aangezien deze activiteiten overeenkomen met de eigenschappen van het onderscheid van Putnam (2000). Consumptieve activiteiten in dit onderzoek waar naar wordt gekeken zijn onder andere televisie kijken en theater- en museabezoek. Het verschil in de aard van de activiteit namelijk het ondergaan van ervaringen in plaats van hier actief aan mee te werken maakt dat het niet eenzelfde vervanging zou kunnen zijn voor de rol die betaald werk geeft zoals bijvoorbeeld vrijwilligerswerk. Vanwege de mogelijkheid dat afgezien van het niet kunnen vervangen van de rol consumptieve activiteiten wel zorgen voor een verhoogde levenstevredenheid voor
gepensioneerden wordt dit naast de productieve activiteiten onderzocht. Dit kan zo namelijk een aanwijzing geven dat het element van rolvervanging belangrijk is. In dit onderzoek wordt gekeken naar drie productieve activiteiten, namelijk betaald werk, vrijwilligerswerk en zorgtaken. Het effect van werken heeft vaak een positief effect op de levenstevredenheid. Zo is volgens het rapport Work longer live healthier het langer doorwerken goed voor een verhoogde levensverwachting door het bezig blijven en de mentale uitdaging. Daarnaast spelen de financiële en sociale aspecten een rol (Sahlgren 2013). Werk kan verder zorgen voor verbondenheid met de groep doordat mensen veel tijd doorbrengen met de personen waarmee ze werken (Pereira & Coelho, 2012). Na het stoppen met werk zou gezocht kunnen worden naar een substituut voor de werkrol. Herzog et al (1989) zeggen namelijk dat het vinden van een substituut voor het verloren werk ervoor zorgt dat een bepaald niveau van levenstevredenheid kan worden behouden. Een van de onderzochte substituten is vrijwilligerswerk. Mutchler, Burr and Caro (2003) vinden empirisch bewijs dat vrijwilligerswerk goed is voor de gezondheid, levenstevredenheid en het psychologisch welzijn. Zij zeggen dat vrijwilligerswerk zou kunnen toenemen na het verlaten van de arbeidsmarkt als reactie op het verliezen van een rol en de toegenomen tijd. Het negatieve gevoel van het wegvallen van de baan en daarmee de rol in de samenleving zou kunnen worden opvangen door vrijwilligerswerk. Uitkomsten van onderzoeken naar zorgtaken zijn niet eenduidig. Zowel positieve als negatieve effecten worden gevonden door Pavalko en Woodbury (2000) voor mensen die langdurig zorgtaken verlenen. Zorgtaken zullen voornamelijk anders gemotiveerd zijn dan vrijwilligerswerk in het geval van helpen van vrienden en familie. Uit de eerder genoemde literatuur valt op te maken dat productieve activiteiten vaak positief worden geassocieerd met levenstevredenheid. Dingemans en Solinge (2011) stellen dat het voor de gezondheid niet zozeer uitmaakt wat voor soort activiteiten na het pensioen
worden ondernomen als wel het aantal uren dat mensen aan activiteiten besteden. Dit zouden dus productieve activiteiten kunnen zijn, maar ook consumptieve. Dit komt overeen met activity theory dat zegt dat mensen op latere leeftijd veel moeten blijven deelnemen in activiteiten om een bepaalde mate van welzijn te behouden. Dit gaat in tegen de verwachting dat een rol belangrijk is om een betekenisvol substituut te zijn voor werk. In weinig onderzoeken wordt gekeken naar zowel productieve- als consumptieve activiteiten. Als dit wel gebeurt zijn in deze onderzoeken de meerdere activiteiten gestapeld en wordt niet gekeken naar het afzonderlijke effect van de activiteiten, en kan dus ook niet een onderscheid gemaakt worden in de mate dat het invloed heeft op de levenstevredenheid van gepensioneerden. In dit onderzoek wordt wel gekeken naar of er een onderscheid valt te maken tussen de effecten van deze activiteiten. Daarnaast zal worden gekeken naar de Nederlandse situatie. De data bevat ook informatie over mensen die niet werken en niet gepensioneerd zijn, wat kan gebruikt worden als een controlegroep zodat gezien kan worden wat nou het verschil tussen gepensioneerden en werkenden is.
Theorie en hypothesen Rollen in het algemeen Roltheorie gaat ervan uit dat mensen bepaalde rollen bekleden in het leven die een bepaalde betekenis voor hen hebben. Een rol kan worden gezien als een sociale positie waarin personen zich gedragen op een bepaalde voorspelbare wijze wat overeenkomt met verwachtingen van andere personen die tegelijkertijd hun rol spelen (Wilterdink, & Van Heerikhuizen, 2007). Alhoewel deze beschrijving de samenleving minder fluïde schetst dan deze in werkelijkheid is, geeft dit een idee van mensen en hun rollen in de samenleving. Een aantal sociale rollen die mensen kunnen bekleden zijn betaald werk, vrijwilligerswerk, zorgverlener, echtgenoot, student, et cetera. Het uitvoeren van deze zogenoemde sociale rollen zorgt voor een aantal bijkomstigheden voor degene die de rol
bekleed. Ten eerste kunnen rollen een individu toegang geven tot bepaalde materiële en nietmateriële hulpbronnen, afhankelijk van de sociale rol, wat mensen kan helpen om bepaalde fysieke of psychologische behoeftes te vervullen (Hinterlong, Morrow-Howell, & Rozario, 2007). Zo geeft werk onder andere materiële hulpbronnen in de vorm van geld en kan een partner een zekere sociale steun zijn (Soons, Liefbroer, Kalmijn, (2000). Ten tweede kunnen rollen bronnen van macht, prestige, privilege, status en emotionele voldoening zijn dat wordt geassocieerd met een hoger welzijnsgevoel (Hinterlong et al., 2007).
Werk als rol De werkrol is een sociale positie waarin mensen zich gedragen op een wijze wat overeenkomt met de normen en verwachtingen die bij de rol horen. Andere mensen verwachten een bepaald soort gedrag bij degene die deze werkrol uitvoeren. Dit maakt het leven voor degene die de rol spelen meer voorspelbaar en maakt de bezigheid zinvol (Wilterdink, & Van Heerikhuizen, 2007).
Voordelen werk als rol Werk als rol heeft een aantal duidelijk zichtbare en minder zichtbare voordelen. Het financiële aspect van betaald werk is een belangrijk voordeel, omdat dit mensen de mogelijkheid geeft tot het onderhouden van zichzelf en mogelijk het gezin of familieleden. Daarnaast geeft dit een (financiële) zekerheid voor later op een later tijdstip. Het zorgt voor een (deels) economische onafhankelijkheid en maakt daarmee een zekere onzekerheidsvermindering mogelijk. Deze materiële beloningen maken het mogelijk om een bepaalde mate van gezondheid te waarborgen en daarnaast om onaangenaam arbeid te vermijden (Wilterdink, & Van Heerikhuizen, 2007). Naast het financiële aspect zijn er nog een aantal psychologische aspecten die te maken hebben met werk.
Werk biedt een uitdaging door de dagelijkse bezigheden en problemen die worden gepresenteerd. Deze uitdaging leidt tot voldoening en een gevoel van controle te hebben in het leven bij werkenden. Het leren van nieuwe vaardigheden en andere dingen zorgt voor ontplooiing van de werkende (Drentea, 2002). Het werk geeft mensen verder regelmaat door ze te verbinden met een bepaalde plek en activiteiten. Daarnaast kan het werken in dezelfde groep leiden tot verbondenheid (Pereira & Coelho, 2012). Ten slotte kan werk een bron zijn waaraan status ontleent kan worden. Een beroep kan een bepaalde prestige met zich meebrengen, aanzien of respect afdwingen (Wilterdink, & Van Heerikhuizen, 2007). Werk heeft ook een sociaal aspect wat hier een rol speelt. Werken met anderen biedt sociale omgang op het werk, maar is ook een potentiële bron voor relaties met anderen buiten het werk om. Naast puur de sociale contacten kan het individuen verbinden met sociale netwerken die toegang verlenen tot sociale ondersteuning en mogelijkheden bieden tot beloningen (Rozario, Morrow-Howell, & Hinterlong, 2004).
Rolverlies De sociale rol van de gepensioneerde is niet duidelijk gedefinieerd, omdat pensionering vaak wordt gezien als rolverlies (Quick & Moen, 1998). Ze verliezen namelijk een belangrijke rol die invulling aan hun leven gaf. Ervan uitgaande dat werk de bovengenoemde voordelen biedt, dan zou pensioen leiden tot een minder levenstevredenheid, omdat een gepensioneerde de voordelen van werk mist,een inkrimping van het sociale netwerk meemaakt (Drentea, 2002). Verder zorgt het verliezen van de baan voor een vermindering van activiteiten, problemen met de structurering van de tijd, en gedaald zelfrespect (Wilterdink, & Van Heerikhuizen, 2007). Alhoewel de werkrol na de transititie naar pensionering wegvalt, versterken de familierollen en neemt deelname in de gemeenschap toe (Barnes-Farrell, 2003). Daarnaast hoeft pensionering niet alleen tot negativiteit te leiden. Patricia Drentea wijst juist op de
verminderde stress na het stoppen met werken. Dit zou weer leiden tot minder gezondheidskwalen (Drentea, 2002). Dit alles resulteert in de verwachting dat het stoppen met betaald werk zal leiden tot een afname van levenstevredenheid (H1).Naast de afname van verwachtingen en daarbij horende stress vervallen na de transitie van betaald werk naar pensioen een groot aantal uren productieve activiteit per week. Time availability theorie gaat ervan uit dat mensen een beperkte hoeveelheid tijd hebben en die invullen met activiteiten. Meer dan 24 uur werken in de week is een grote activiteit waardoor andere activiteiten niet of minder kunnen worden ingepland. Na het stoppen met werken neemt deze tijd toe en kan deze voor andere activiteiten worden gebruikt, waar mogelijk eerst geen tijd voor was. Wanneer betaald werk wegvalt, zullen mensen dit doorgaans willen vervangen met een andere rol als substituut voor de status en invulling van het leven door hun baan (Mutchler et al., 2003). Zoals benoemd is pensionering niet echt een duidelijke rol, en wordt eerder gezien als het verliezen van een rol. Het opvangen van de werkrol met een andere rol die een activiteit biedt waarin nieuwe dingen kunnen worden geleerd, en daarnaast mogelijk ook een vervanging kan vormen voor het verlies van status en sociale contacten door weer een betekenisvolle invulling te geven in het leven. Een andere sociale rol is vrijwilligerswerk. Het uitvoeren van onbetaald werk dat andere mensen of organisaties kan helpen. Naast het helpen van anderen is vrijwilligerswerk ook nuttig voor de vrijwilliger zelf. Het wordt geassocieerd met meer levenstevredenheid en zelfvertrouwen (Mutchler et al., 2003). Vrijwilligerswerk zou verder informele netwerken versterken en helpen toegang te verkrijgen tot sociale hulpbronnen, wat helpt tegen depressie en angst (Musick & Wilson, 2003). Dit leidt tot de verwachting dat vrijwilligerswerk leidt tot meer levenstevredenheid (H2a).
Ervan uitgaande dat gepensioneerden hun oude rol willen vervangen en dat ze hiervoor na het wegvallen van hun oude werk de tijd hebben, gaan ze mogelijk vrijwilligerswerk doen (Mutchler et al., 2003). Wanneer mensen na hun pensionering vrijwilligerswerk op zich nemen, zou dit volgens deze redenering een substituut kunnen vormen voor het oude werk. Andere auteurs komen tot de conclusie dat gepensioneerden meer tijd besteden aan vrijwilligerswerk dan werkende mensen en dat het doen van vrijwilligerswerk toenam na pensionering (Moen, Robison, & Dempster-McClain, 1995). Vrijwilligerswerk als substitutie voor betaald werk zou helpen het sociale netwerk, sociaal contact, een tijdsbesteding en het gevoel van identiteit in stand houden. Wat mist is het economische aspect, maar dat zou na pensionering minder een rol spelen door het pensioengeld. Het uitgangspunt dat vrijwilligerswerk op een dergelijke manier een substituut kan zijn voor betaald werk leidt tot de hypothese dat gepensioneerden die vrijwilligerswerk doen tevredener zijn dan gepensioneerden zonder vrijwilligerswerk (H2b). Scharlach (1994) onderzocht de effecten van het werken aan en uitvoeren van zorgtaken. Hij kwam tot de conclusie dat deze voldoening zouden schenken, evenals compensatiemogelijkheden voor de limiteringen van de verschillende rollen. Pavalko en Woodbury (2000) zeggen echter dat het uitvoeren van zorgtaken naast positieve effecten ook negatieve effecten hebben op tevredenheid. Zorg verlenen in combinatie met andere rollen en verantwoordelijkheden kan er namelijk voor zorgen dat de zorgverlenende minder positieve dan negatieve aspecten ervaart, zoals ‘een zwaarder gevoel van druk’. Een vierjarig Amerikaanse studie onder vrouwen waarin wordt gecontroleerd voor roken, alcoholgebruik en dergelijke vond dat meer dan tien uur in de week zorgtaken uitvoeren zou zorgen voor een verhoogde kans op een hartinfarct (Lee et al 2003). De effecten zijn dus niet eenzijdig beschreven en verschillen ook naar mate van het aantal uur dat ze worden uitgevoerd. Verwacht wordt dat het doen tot tien uur zorgtaken een positief effect heeft op
levenstevredenheid (H3a), en vanwege de geassocieerde negatieve effecten in de studies dat meer dan tien uur zorgtaken in de week zorgt voor een negatief effect op levenstevredenheid (H3b). Om dezelfde reden wordt verwacht dat gepensioneerden die tot tien uur zorgtaken doen tevredener zijn dan gepensioneerden zonder zorgtaken (H3c). Gepensioneerden hebben niet dezelfde druk als werkenden en zouden zogezegd minder negatieve effecten van zorgverlenen ervaren. De positieve effecten zijn mogelijk in balans met de negatieve effecten. Daarom wordt verwacht dat gepensioneerden die meer dan tien uur zorgtaken in de week doen geen hogere levenstevredenheid hebben dan gepensioneerden zonder zorgtaken (H3d). Consumptieve activiteiten kunnen net als productieve activiteiten een sociale component hebben en betekenisvol zijn voor individuen, maar missen het aspect van het helpen van anderen of het werken aan een gemeenschappelijk doel, wat productieve activiteiten kenmerkt. Het wordt in dit onderzoek daarom niet als een rolsubstituut gezien. Activity Theory gaat ervan uit dat als oudere mensen hun psychologisch welzijn willen behouden ze moeten (blijven) deelnemen aan veel activiteiten (Havighurst 1963). Dingemans en Solinge (2011) vonden dat het voor gepensioneerden niet zozeer belangrijk voor de gezondheid was als wel hoeveel uren zij aan deze activiteiten besteedden. Nimrod (2007) vindt bewijs voor de activiteittheorie, maar vindt niet dat elke activiteit zou leiden tot meer levenstevredenheid. Hij concludeert dat het alleen belangrijk is om veel bezig te zijn met specifieke activiteiten die de levenstevredenheid vergroten, namelijk vrijetijdsactiviteiten die mensen als essentieel ervaren en die van ze worden verwacht. Ten slotte wordt gesteld dat consumptieve activiteiten in het algemeen vanwege het ontspannen karakter minder stress veroorzaken dan productieve activiteiten zoals betaald werk en vrijwilligerswerk (Ross & Drentea, 1998). Aan de ene kant komt uit de literatuur naar voren dat activiteiten in het algemeen positief zullen uitpakken. Aan de andere kant missen consumptieve activiteiten het positieve aspect van productieve activiteiten en gericht zijn op het ondergaan van ervaringen
en zullen minder snel als essentieel worden gezien. Om deze redenen worden twee conflicterende hypothesen opgesteld: het doen van consumptieve activiteiten heeft een positief effect op levenstevredenheid (H4a), en consumptieve activiteiten ondernemen heeft geen positief effect op levenstevredenheid (H4b). Deze hypthesen worden ook opgesteld voor gepensioneerden. Hypothese 4c en 4d zijn als volgt: het doen van consumptieve activiteiten na pensionering heeft een positief effect op levenstevredenheid (H4c), en gepensioneerden die consumptieve activiteiten ondernemen verschillen niet in levenstevredenheid van gepensioneerden zonder consumptieve activiteiten (H4d).
Data en operationalisering Data In dit onderzoek wordt gebruikgemaakt van de data van het LISS-panel (Longitudinal Internet Studies for the Social Sience). Deze data wordt verzameld door het onderzoeksinstituut CentERdata. Dit is een onderzoeksinstituut aan de universiteit van Tilburg. Ze verzamelen data, analyseren dit en stellen het ter beschikking aan wetenschappelijke onderzoekers. De LISS panel is een representatieve steeksproef van Nederlandse individuen die maandelijkse internet surveys invullen. Ongeveer vijftien minuten worden besteed aan de LISS Core Study. Dit is een longitudinaal onderzoek naar de omstandigheden en levensloop van het panel. Daarna wordt ongeveer vijftien minuten andere wisselende vragen beantwoord. Deze bestaan uit een groot aantal modules, met specifieke vragen over allerlei onderwerpen, zoals tijdsbestedingen, consumptie en gezondheid. Deze modules kunnen gekoppeld worden aan de LISS Core Study waarin gevraagd wordt een algemene vragenlijst in te vullen en deze bij te houden. Met deze vragenlijsten worden algemene gegevens zoals geslacht, leeftijd, burgerlijke status en inkomen verkregen. Naast de Core Study worden de modules Work and Schooling, Health, Personality en Social
integration and Leisure gebruikt, omdat deze vragen bevatten die belangrijk zijn voor dit onderzoek.
Databewerking In de module Work and Schooling wordt gekeken naar onder andere arbeidsmarktparticipatie en pensionering. In dit onderzoek wordt gebruikgemaakt van Wave 5 uit deze module. Van de 7472 geselecteerde huishoudsleden hebben 6013 respondenten gereageerd, een respons van 80,5%. Van de 6013 respondenten hebben 5873 de survey volledig ingevuld (78,6%) en 140 mensen onvolledig (1,9%). De data van deze module is aangevuld met data van andere modules van dezelfde wave. In de module Health is gekeken naar de gezondheid, veronderstelde gezondheid en werkgerelateerde gezondheid van de respondenten. Uit deze module is de variabele over zelfbeoordeelde gezondheid meegenomen. In de module Personality wordt gekeken naar persoonlijkheid en karakteristieken. Uit deze module zijn vragen meegenomen waarmee levenstevredenheid wordt gemeten. In de module Social integration and Leisure wordt gekeken naar de vrijetijdsbestedingen van de respondenten. Uit deze module zijn variabelen gebruikt om consumptieve activiteiten als variabele op te stellen. De module Work and Schooling is als hoofdmodule aangemerkt aangezien deze de sleutelvariabelen werk en pensioen bevat. Cases die mee zijn gekomen door de andere modules en de Core Study zijn verwijderd. Hiermee blijft een aantal van 6013 individuen over. Er is voor gekozen om mensen die aangeven niet te werken en niet gepensioneerd zijn te behouden om zo een verschil te kunnen bekijken. Vervolgens is naar leeftijd gekeken. Respondenten onder de 50 zijn verwijderd, zodat oudere werknemers te vergelijken vallen met gepensioneerden. Er blijven 3264 mensen over. Respondenten boven de 75 zijn daarnaast verwijderd vanwege een afname in activiteiten waardoor er een verschil komt tussen gepensioneerden die net met pensioen zijn (Elia 1991). Hiermee blijven er 2824
respondenten over. Na het verwijderen van de cases die niet alle variabelen hebben ingevuld, blijven er 2126 respondenten over.
Operationalisering Om te meten hoe mensen de kwaliteit van hun leven beoordelen na het stoppen van hun werk met pensionering wordt het concept levenstevredenheid gebruikt. Levenstevredenheid is daarmee de afhankelijke variabele in dit onderzoek. Het is gemeten door een schaalvariabele aan te maken op basis van vijf statements waarvan de score is opgeteld om deze te vergelijken met andere respondenten. Er waren voor alle respondenten scores aanwezig op basis van alle vijf de statements. In de data zijn vijf statements aanwezig die op basis van een model van Diener (1985) satisfaction with life meet. Deze schaal voor levenstevredenheid wordt als betrouwbaar geacht in de literatuur. De statements zijn: (1) Alles bij elkaar genomen is mijn leven bijna ideaal, (2) De omstandigheden in mijn leven zijn uitstekend, (3) Ik ben tevreden met mijn leven, (4) Tot nu toe heb ik de belangrijkste dingen gekregen die ik wil in het leven (5) Als ik mijn leven over zou kunnen doen zou ik bijna niets veranderen. Deze statements zijn door respondenten beantwoord op een schaal van 1 (helemaal mee oneens) tot 7 (helemaal mee eens). Om de validiteit van de schaal te testen is een factoranalyse uitgevoerd. Uit de analyse komt een onderliggende factor naar voren. Om de betrouwbaarheid van de schaal te testen is gekeken naar de Cronbach’s alpha. Deze is 0.890, wat inhoudt dat het een betrouwbare schaal is in deze dataset. Om te kijken of het rolverlies op te vangen valt met een andere rol is gekeken naar vrijwilligerswerk. Dit is in de data gemeten met de vraag: Alles bij elkaar genomen, hoeveel tijd besteedt u gemiddeld per week aan vrijwilligerswerk? Met als antwoordmogelijkheid 0 tot 168 uur. Het aantal uren boven de 40 heb ik omgepoold tot 40, omdat het onwaarschijnlijk is dat iedereen die dat heeft ingevuld daadwerkelijk zoveel uur heeft besteedt aan vrijwilligerswerk.
Vervolgens wordt gekeken of het rolverlies op te vangen valt met zorgtaken, en of het inderdaad zo is dat boven de tien uur zorgtaken er negatieve effecten verwacht kunnen worden voor gepensioneerden. Voor het uitvoeren van zorgtaken is eerst gevraagd of iemand zorgtaken verricht: Hebt u in de afgelopen 12 maanden mantelzorg verricht? Wanneer dit het geval was is gevraagd naar het aantal uren in de week: Hoeveel uur hulp gaf u gemiddeld per week? Met als antwoordmogelijkheden 0 tot 168 uur. Respondenten met meer dan 40 uur zorgtaken in de week zijn omgepoold tot 40 uur. Vervolgens is het aantal uren zorgtaken opgedeeld in drie dummyvariabelen. De eerste variabele meet of iemand geen zorgtaken uitvoert, de tweede variabele zorgtaken van 1 tot 10 uur, en de derde variabele alles boven de 10 uur. Dit onderscheid is gemaakt vanwege de eerder besproken verwachting dat zorgtaken boven een bepaalde grens een negatieve balans veroorzaakt. Het aantal uren dat een respondent aan consumptieve activiteiten besteedt is onderzocht door vier variabelen bij elkaar op te tellen. Het bestaat uit vier variabelen namelijk: televisie kijken, lezen, dvd’s en video’s bekijken en het bezoeken van toneel, musicals en ballet. Voor deze variabelen is gekeken of mensen deze minimaal een keer per week deden. Deze variabelen zijn in het aantal uren per week gemeten. Het kijken van televisie is gemeten door de vraag: Hoeveel dagen kijkt u gemiddeld televisie per week? Met als antwoordmogelijkheid 0 tot 7 dagen. Vervolgens werd gevraagd hoe lang televisie werd gekeken per dag: Op de dagen dat u televisie kijkt, hoe lang kijkt u dan gemiddeld per dag televisie? Dit werd in uren en minuten genoteerd. Op dezelfde manier is gekeken naar de andere drie activiteiten. Het totale aantal uren consumptieve activiteiten is tot de veertig uur gemeten, alles daarboven wordt omgepoold tot veertig uur. Pensionering is behandeld met de volgende statement: ik ben gepensioneerd. Hiervan is een dummyvariabele aangemaakt waar 1 staat voor ja en 0 voor nee. Werkend zijn is gemeten door de vraag: ik verricht betaald werk. Hiervan is een dummyvariabele aangemaakt
waar 1 staat voor ja en 0 voor nee. Een vergelijkingsvariabele is aangemaakt door mensen die aangaven niet te werken en niet gepensioneerd te zijn om te zetten naar een dummyvariabele. Nu worden de controlevariabelen besproken. Geslacht van de respondent wordt bekeken door een dummy-variabele te maken waar 1 staat voor vrouw en 0 voor man. Ik heb als controlevariabele de ervaren gezondheid van de respondent opgenomen. Dit is een weerspiegeling van de respondent zijn of haar eigen gezondheid. Ervaren gezondheid is als een sterke voorspeller van sterfte volgens diverse bronnen (Idler & Benyamini 1997; ; DeSalvo et al. 2006). In het thema Health wordt het met de volgende vraag gemeten: Hoe zou u over het algemeen uw gezondheid noemen? Daarop konden de respondenten kiezen uit vijf antwoordcategorieën: (1) slecht (2) matig (3) goed (4) zeer goed (5) uitstekend. Mensen die goed, zeer goed en uitstekend aangeven worden totgezond omgepoold, en mensen die hieronder scoren tot omgezond. Op deze manier kan ik een dummy-variabele maken door eerst de scoren 1 en 2 tot 1 om te polen en 3, 4 en 5 tot 0. Dan maak ik van 0=gezond en 1=ongezond. Doordat 1 staat voor ongezond kan de regressie makkelijker worden afgelezen als de ervaren gezondheid constant wordt gehouden, want dan gaat het om personen die gezond zijn namelijk de 0-score.
Resultaten Beschrijvende resultaten Voor de bespreking van de analyse wordt er gekeken naar de verdeling van de data. Daarnaast wordt onderzocht hoe de onderzoeksgroep eruit ziet. In tabel 1 zijn beschrijvende statistieken opgenomen. De onderzoeksgroep bestaat uit 1023 mannen en 1103 vrouwen. De leeftijd van de respondenten loopt uit van 50 tot 75 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 62 (SD = 6.84). De onderzoeksgroep bestaat uit 744 gepensioneerden, 648 werkenden en 734 mensen die niet werken of gepensioneerd zijn. De groep van 734 respondenten die zowel niet werken als gepensioneerd zijn bestaat uit een voor een groot gedeelte uit mensen die of 24
uur of minder in de week werken (179), het huishouden doen (238) of arbeidsongeschikt zijn (120). Anderen geven aan dat ze of vrijwilligerswerk of ander onbetaald werk doen, werk zoeken na ontslag, vrijgesteld zijn van werk en tot slot een student en een starter. Voor de gepensioneerden zien we een over-representatie van mannen (448) tegenover (296) vrouwen. Gemiddeld gezien deden respondenten 2.46 uur vrijwilligerswerk (SD = 5.65), 2.10 uur zorgtaken (SD = 6.04) en 27.64 uur aan consumptieve activiteiten (SD = 12.76). Gepensioneerden deden 2.91 uur vrijwilligerswerk (SD = 6.51), 2.18 uur zorgtaken (SD = 6.57) en 30.72 uur aan consumptieve activiteiten (SD = 12.71). Tabel 1. Beschrijvende statistieken
Levenstevredenheid
N 2126
Minimum 5
Maximum 35
Gemiddelde 25.41
St. Dev. 5.49
Pensioen
2126
0
1
0.35
0.48
Werk
2126
0
1
0.30
0.46
Anders
2126
0
1
0.35
0.48
VrijwilligersWerk
2126
0
40
2.46
5.65
Zorgtaken
2126
0
40
2.10
6.04
Zorgtaken < 10 uur
2126
0
1
0.21
0.40
Zorgtaken > 10 uur
2126
0
1
0.05
0.22
Consumptieve Activiteiten
2126
0
56
27.64
12.76
Geslacht
2126
0
1
0.52
0.50
Gezondheid
2126
0
1
0.19
0.39
Leeftijd
2126
50
75
61.67
6.84
Analyse resultaten Om het effect van pensionering op levenstevredenheid te onderzoeken is een bivariate correlatie uitgevoerd. Bij pensionering werd een positieve samenhang gevonden met levenstevredenheid, r = .050. De samenhang blijkt significant (n = 2126, p < 0.05). Echter wanneer er wordt gecorrigeerd voor de leeftijd daalt deze correlatie, r = .014 en deze waarde is niet significant (p = .516). Met andere woorden: er is geen significant verband tussen pensionering en levenstevredenheid als wordt gecorrigeerd voor leeftijd.
Tabel 2 bevat de resultaten van een OLS-regressie waarmee de levenstevredenheid van gepensioneerden voorspeld wordt vanuit verschillende variabelen. In het eerste model wordt gekeken naar het basiseffect van pensionering op levenstevredenheid. Daarnaast wordt het effect bekeken van respondenten die zowel niet werken als gepensioneerd zijn, en zijn drie controlevariabelen opgenomen namelijk gender, gezondheid en leeftijd. In het tweede model wordt het effect van vrijwilligerswerk op levenstevredenheid onderzocht, vervolgens wordt eerst het effect van het tot tien uur uitvoeren van zorgtaken en vervolgens dat van meer dan tien uur uitvoeren van zorgtaken op levenstevredenheid onderzocht, en ten slotte het effect van consumptieve activiteiten op levenstevredenheid. In het derde model zijn vier interactie-effecten opgenomen namelijk de interactie pensionering en vrijwilligerswerk, pensionering en het uitvoeren tot tien uur zorgtaken, pensionering en meer dan tien uur zorgtaken doen en pensionering en consumptieve activiteiten. Tabel 2 De invloed van vrijwilligerswerk, zorgtaken en consumptieve activiteiten op de levenstevredenheid van gepensioneerden (resultaten van OLS regressie) Model 1 Model 2 Model 3 B (SE) B (SE) B (SE) Pensioen -0.535 (0.398) -0.356 (0.401) -0.727 (0.683) Niet werkend of gepensioneerd -0.834** (0.308) -0.686* (0.312) -0.620* (0.317) Gender [1 = vrouw] 0.023 (0.240) 0.051 (0.242) 0.028 (0.242) Gezond [1 = nee] -4.322** (0.288) -4.211** (0.290) -4.203** (0.290) Leeftijd 0.063** (0.024) 0.069** (0.024) 0.068** (0.024) Vrijwilligerswerk -0.018 (0.021) -0.025 (0.029) Zorgtaken < 10 uur 0.367 (0.285) 0.486 (0.348) Zorgtaken > 10 uur -1.472** (0.538) -2.415** (0.674) Consumptieve activiteiten -0.024** (0.009) -0.028* (0.012) Pensioen ∙ Vrijwilligerswerk 0.006 (0.043) Pensioen ∙ Zorgtaken < 10 uur -0.381 (0.603) Pensioen ∙ Zorgtaken > 10 uur 2.578* (1.114) Pensioen ∙ Consumptieve activiteiten 0.011 (0.019) Constante 22.826** (1.364) 23.045** (1.367) 23.179** (1.377) R2 0.109 0.117 0.120 N 2126 2126 2126 Referentiecategorie: Werk † p < .10 (tweezijdig) * p < .05 (tweezijdig), ** p < .01 (tweezijdig).
Uit model 1 valt het al apart onderzochte effect van pensionering op levenstevredenheid af te lezen, ditmaal met drie controlevariabelen. Zoals al is waargenomen kan niet worden
aangenomen dat pensionering leidt tot een lagere levenstevredenheid. Dit houdt in dat er geen bewijs is gevonden voor hypothese 1 waarin gesteld is dat pensionering zal leiden tot minder levenstevredenheid vanwege het verliezen van de werkrol. Verder valt af te lezen dat mensen die niet werken of gepensioneerd zijn een lagere levenstevredenheid hebben dan werkenden. Dit sluit aan bij de literatuur die stelt dat werk goed is voor de levenstevredenheid van mensen. Tussen mannen en vrouwen is geen significant verschil gevonden in levenstevredenheid. Mensen die zichzelf als gezond beoordelen hebben duidelijk een hogere levenstevredenheid dan mensen die zichzelf als minder gezond beoordelen. Dit komt overeen met de literatuur die wijst op dat zelfbeoordeelde gezondheid een goede voorspeller is van levenstevredenheid, en dat mensen die zichzelf als minder gezond beschouwen ook aangeven minder tevreden te zijn met het leven. In model 2 zijn de variabelen vrijwilligerswerk, ‘zorgtaken tot tien uur’ en ‘zorgtaken meer dan tien uur’ en consumptieve activiteiten opgenomen. Het model laat een nietsignificant effect zien voor vrijwilligerswerk op levenstevredenheid. Hypothese 2a kan dus niet worden bevestigd. Uit de tabel valt af te lezen dat zorgtaken tot tien uur een positief effect heeft op levenstevredenheid, dit effect is echter niet significant. Er kan dus niet gezegd worden of dit effect buiten de steekproef gevonden kan worden. Hypothese 3a kan niet worden bevestigd. Verder blijkt dat het doen van tien of meer uur zorgtaken per week een significante voorspeller is voor levenstevredenheid: werkenden die veel zorgen voor anderen zullen minder tevreden zijn dan werkenden die dat niet doen. Hypothese 3b wordt bevestigd. Uit de gestandaardiseerde coëfficiënten blijkt dat van de onafhankelijke variabelen het meer dan tien uur zorgtaken in de week doen de grootste invloed heeft van de onafhankelijke variabelen (β = -.06). Daarnaast is de variabele consumptieve activiteiten opgenomen. Uit de tabel valt af te lezen dat consumptieve activiteiten die worden ondernomen door werkenden
een significant negatief effect heeft op hun levenstevredenheid. Voor elk uur in consumptieve activiteiten neemt de levenstevredenheid af. Hypothesen 4a en 4b worden niet bevestigd, want het effect is negatief. In model 3 zijn de interactie-effecten opgenomen. Model drie laat een licht positief effect zien voor de interactie tussen pensionering en vrijwilligerswerk, dit effect is echter niet significant. In andere woorden er kan geen bewijs worden gevonden dat vrijwilligerswerk het verwachte negatieve effect van pensionering op levenstevredenheid doet afnemen. De verwachting van hypothese 2b dat vrijwilligerswerk een positief effect op levenstevredenheid na pensionering geeft kan dus niet worden bevestigd. De interactie tussen pensionering en zorgtaken tot tien uur laat een zwakker effect zien dan voor werkenden, en is niet significant. Het neemt het negatieve effect van pensionering wordt dus niet weggenomen. De verwachting van hypothese 3c dat tot tien uur zorgtaken een positief effect op levenstevredenheid na pensionering geeft kan dus niet worden bevestigd. De interactie tussen pensionering en zorgtaken meer dan tien uur is positief en significant. Het effect voor gepensioneerden (B = 2.578, p < 0.05) is groter dan het negatieve effect voor werkenden (B = -2.415, p < 0.01). Dit geeft bewijs dat meer dan tien uur zorgtaken tijdens het meer werken dan 24 uur in de week negatief is voor de levenstevredenheid van werkenden, en daarnaast dat voor gepensioneerden het wel een positief effect heeft op levenstevredenheid. Wanneer het negatieve effect van pensionering wordt meegenomen is het totale effect negatief. Hieruit kan worden opgemaakt dat het doen van meer dan tien uur zorgtaken geen volwaardig alternatief is voor pensionering. Hypothese 3d kan niet helemaal worden bevestigd aangezien er een klein positief verschil waarneembaar is voor gepensioneerden die meer dan tien uur zorgtaken doen, Als laatste is de interactie tussen pensionering en consumptieve activiteiten opgenomen. Uit de tabel valt af te lezen dat voor gepensioneerden er per uur aan consumptieve activiteiten een minder sterk negatief effect op levenstevredenheid gevonden
wordt dan voor werkenden. Dit effect is echter niet significant. Er is geen bewijs gevonden dat consumptieve activiteiten na pensionering zouden leiden tot een hoger levenstevredenheid. De verwachting van hypothese 4c dat consumptieve activiteiten een alternatieve invulling zou kunnen zijn na het stoppen van de baan kan hiermee niet worden bevestigd. Hypothese 4d is bevestigd aangezien er geen bewijs kan worden gevonden dat het doen van consumptieve activiteiten na pensionering positief zou zijn voor levenstevredenheid, laat staan dat dit een vervanging kan zijn voor het verliezen van de baan na pensionering.
Conclusies Het doel van dit bacheloronderzoek was om te onderzoeken of het rolverlies als werkende na pensionering zorgt voor een vermindering in levenstevredenheid, en of dit opgevangen kan worden door andere activiteiten als rolvervanging. Met de LISS dataset is gekeken of productieve activiteiten en consumptieve activiteiten invloed hebben op hoe tevreden gepensioneerden zijn met hun leven. In mijn bacheloronderzoek heb ik gekeken of er inderdaad een verschil is in levenstevredenheid tussen gepensioneerden en werkenden, e en of er een verschil is tussen gepensioneerden gepensioneerden die andere activiteiten doen en gepensioneerden zonder deze activiteiten. Vervolgens kan een uitspraak gedaan worden of het gunstig is voor gepensioneerden om na het stoppen met werk andere activiteiten erop na te houden om het rolverlies te compenseren. Uit de analyse kwam een ander beeld dan werd verwacht op basis van de theorie. Zo blijkt dat niet gezegd kan worden dat gepensioneerden een lagere levenstevredenheid hebben dan werkenden. Dit komt niet overeen met de verwachting dat pensionering leidt tot een afname van levenstevredenheid.
Vrijwilligerswerk is in het onderzoek bekeken als een rol wat een substituut kan zijn voor betaald werk. Er is echter geen significant verband gevonden tussen vrijwilligerswerk en levenstevredenheid. In de lineaire regressie is ook geen significant verband gevonden tussen gepensioneerden die vrijwilligerswerk doen en levenstevredenheid. Daaruit valt te concluderen dat op basis van dit onderzoek vrijwilligerswerk niet bepalend is voor de relatie tussen pensionering en levenstevredenheid. Er is daarnaast geen bewijs gevonden dat vrijwilligerswerk een substituut voor de werkrol kan zijn na pensionering. Zorgtaken is bekeken als een ander mogelijk substituut voor betaald werk. Op basis van de literatuur werd verwacht dat het uitvoeren van zorgtaken positieve effecten kan hebben, maar dat bij een grote hoeveelheid zorgtaken dit meer negatieve effecten geven. Tot tien uur zorgtaken doen had geen significant effect, en het meer dan tien uur zorgtaken doen had voor werkenden een duidelijk negatief effect. Voor gepensioneerden die tot tien uur zorgtaken doen werd geen significant verband gevonden met levenstevredenheid. Uit de regressie blijkt wel dat gepensioneerden die tien of meer uur zorgtaken doen niet hetzelfde negatieve effect hebben als werkenden. Het negatieve effect van het verlies van de werkrol kan hiermee niet worden opgevangen. Met andere woorden: zorgtaken kan geen volwaardig substituut zijn voor de werkrol. Consumptieve activiteiten is bekeken als alternatieve invulling na het stoppen met betaald werk na pensionering. Op basis van de literatuur werden conflicterende hypothesen opgesteld. Zo werd verwacht dat of consumptieve activiteiten na pensionering een positief effect zou geven op levenstevredenheid of een neutraal effect. Het doen van een activiteit in plaats van de eerder ingevulde uren door het werk zou een soortgelijk effect kunnen geven, ook al zou het dan zonder de rol van het werk en de identiteit die dit verschaft zijn. Uit de resultaten kwam een ander beeld. Meer uren besteden aan consumptieve activiteiten zorgde
voor minder levenstevredenheid. Consumptieve activiteiten kunnen dus niet als een invulling worden gezien die het effect van rolverlies opvangen. Al met al kan worden gezegd dat de resultaten geen eenduidig antwoord geven op mijn hoofdvraag. Het stoppen met werken zorgde niet voor de verwachte verminderde levenstevredenheid wat zou duiden op een effect van rolverlies. Daarnaast kon geen bewijs worden gevonden dat vrijwilligerswerk, tot tien uur zorgtaken doen en consumptieve activiteiten ondernemen een vervanging zou kunnen zijn van de verloren rol.
Discussie Opvallend in dit onderzoek is dat de meeste activiteiten waarvan werd verwacht dat deze een positief effect zouden hebben op levenstevredenheid een negatief effect geven voor gepensioneerden. Daarnaast kan er niet met zekerheid gezegd worden dat pensionering zonder rolvervanging negatief zou zijn. De lagere levenstevredenheid per uur besteedt aan consumptieve activiteiten zou kunnen worden verklaard door wat Nimrod (2007) zegt over het type vrijetijdsbestedingen: specifieke activiteiten kunnen zorgen voor meer levenstevredenheid bij mensen. Het gaat daarbij vooral of de mensen en hun omgeving deze activiteiten als belangrijk zien voor de respondent en hun sociale omgeving. Een alternatieve verklaring zou kunnen zijn dat het stoppen met betaald werk bevrijdend werkt door verminderde stress gevoelens. Als dit wordt bekeken in het licht van dat fulltime werkenden al goed anticiperen op het komende pensioen, en hun nieuwe rol als gepensioneerde al accepteren. Het dan weer toenemen van andere activiteiten werkt mogelijk weer stressbevorderend. Het accepteren van het verdwijnen van de werkrol na pensionering als verklaring wordt aannemelijker als in overweging wordt genomen dat in dit onderzoek niet exclusief is
gekeken naar gepensioneerden die net in de overgangsfase van werk naar pensionering zitten. Een andere zwakte van de opzet van het onderzoek is dat er geen andere meetpunten voor en tijdens het pensioen zijn. Het is daardoor lastig om te zeggen hoe tevreden mensen eerst waren en daarnaast of bepaalde uitkomsten het resultaat van pensionering zijn. Voor de metingen van zorgtaken en vrijwilligerswerk is niet bekend hoe lang de respondenten deze activiteiten al deden, en of de resultaten verschillen voor respondenten die langer of korter deze activiteiten doen. Ten slotte is er niet gekeken naar of het uitvoeren van meerdere activiteiten gelijk andere resultaten oplevert. Sterke aan dit onderzoek is de Nederlandse data wat de Nederlandse situatie bekijkt, en het gebruik maken van het concept levenstevredenheid wat een goed beeld geeft van effecten na pensionering. Suggesties voor vervolg onderzoek zijn het uitvoeren van longitudinaal onderzoek om te kunnen onderzoeken of effecten verschillen na verloop van tijd. Daarnaast is een aanbeveling te kijken naar wanneer mensen beginnen met zorgtaken, vrijwilligerswerk of juist stoppen met werken of andere activiteiten zodat kan worden onderzocht of het effect daadwerkelijk daardoor komt. Literatuur Barnes-Farrell, J. L. (2003). Beyond health and wealth: Attitudinal and other influences on retirement decision-making. New York: Springer. Benyamini, Y., Leventhal, E. A., & Leventhal, H. (1999). Self-Assessments of Health What Do People Know that Predicts their Mortality?. Research on aging, 21(3), 477-500. Brandt, E. (2011, November 19). ‘Wat ga je dóen, na je pensioen?’. Trouw. Opgehaald van http://www.trouw.nl
DeSalvo, K. B., Bloser, N., Reynolds, K., He, J., & Muntner, P. (2006). Mortality Prediction with a Single General Self-Rated Health Question. Journal of General Internal Medicine, 21(3), 267-275. Diener, E., Emmons, R. A., Larsen, R. J., & Griffin, S. (1985). The satisfaction with life scale. Journal of personality assessment, 49(1), 71-75. Dingemans, E., & Solinge, H. (2011). Met pensioen: wat te doen? Tijdbesteding van vroeggepensioneerden. Demos, 27(6), 4-7. Drentea, P. (2002). Retirement and Mental Health. Journal of Aging and Health, 14(2), 167 194. Elia, E. A. (1991). Exercise and the elderly. Clinical Sports Medicine, 10(1), 141-155. Havighurst, R. J. (1963). Successful aging. Processes of aging, 1, 299-320. Henkens, K., Dalen, H., & Solinge, H. (2009). De vervagende grens tussen werk en pensioen: over doorwerkers, doorstarters en herintreders. Amsterdam: KNAW Press. Herzog, A. R., Kahn, R. L., Morgan, J. N., Jackson, J. S., & Antonucci, T. C. (1989). Age Differences in Productive Activities. Journal of Gerontology, 44(4), S129-S138. Hinterlong, J. E., Morrow-Howell, N., & Rozario, P. A. (2007). Productive Engagement and Late Life Physical and Mental Health: Findings from a Nationally Representative Panel Study. Research on Aging, 29(4), 348-370. Idler, E. L., & Benyamini, Y. (1997). Self-rated health and mortality: a review of twenty seven community studies. Journal of health and social behavior, 21-37. Lee, S., Colditz, G. A., Berkman, L. F., & Kawachi, I. (2003). Caregiving and risk of coronary
heart disease in US women: a prospective study. American journal of
preventive
medicine, 24(2), 113-119.
Moen, P., Robison, J., & Dempster-McClain, D. (1995). Caregiving and Women's Well being: A
Life Course Approach. Journal of Health and Social Behavior, 36(3),
259-273. Mirowsky, J., & Ross, C. E. (1989). Social causes of psychological distress. New York: Aldine de Gruyter. Musick, M. A., & Wilson, J. (2003). Volunteering and depression: the role of psychological and
social resources in different age groups. Social Science & Medicine, 56(2),
259-269. Mutchler, J. E., Burr, J. A., & Caro, F. G. (2003). From Paid Worker to Volunteer: Leaving the
Paid Workforce and Volunteering in Later Life. Social Forces, 81(4), 1267
1293. Nimrod, G. (2007). Retirees' Leisure: Activities, Benefits, and their Contribution to Life Satisfaction. Leisure Studies, 26(1), 65-80. Pavalko, E. K., & Woodbury, S. (2000). Social Roles as Process: Caregiving Careers and Women's Health. Journal of Health and Social Behavior, 41(1), 91-105. Pereira, M. C., & Coelho, F. (2012). Work Hours and Well Being: An Investigation of Moderator Effects. Social Indicators Research, 111(1), 235-253. Putnam, R. D. (2000). Bowling alone: The collapse and revival of American community. New York: Simon & Schuster. Quick, H. E., & Moen, P. (1998). Gender, employment, and retirement quality: A life course approach to the differential experiences of men and women. Journal of Occupational Health Psychology, 3, 44-64. Ross, C. E., & Drentea, P. (1998). Consequences of retirement activities for distress and the sense of personal control. Journal of Health and Social Behavior, 39(4), 317-334.
Ross, C. E., & Mirowsky, J. (1992). Households, employment, and the sense of control. Social Psychology Quarterly, 55, 217-235. Rozario, P. A., Morrow-Howell, N., & Hinterlong, J. E. (2004). Role Enhancement or Role Strain: Assessing the Impact of Multiple Productive Roles on Older Caregiver Well-Being. Research on Aging, 26(4), 413-428. Sahlgren, G.H. (2013). Work Longer, Live Healthier: The Relationship Between Economic Activity, Health and Government Policy. Institute of Economic Affairs, Discussion Paper No. 46,7. Scharlach, A. E. (1994). Caregiving and Employment: Competing or Complementary Roles? The Gerontologist, 34(3), 378-385. Soons, J. P. M., Liefbroer, A. C., & Kalmijn, M. (2009). The long-term consequences of relationship formation for subjective well-being. Journal of Marriage and the Family, 71(5), 1254-1270. Wahrendorf, M., von dem Knesebeck, O., & Siegrist, J. (2006). Social productivity and wellbeing of older people: baseline results from the SHARE study. European Journal of Ageing, 3(2), 67-73. Wilterdink, N., & Heerikhuizen, B. van (red.) (2007). Samenlevingen. Inleiding in de Sociologie. Zesde druk. Groningen: Noordhoff.