Levenslijn - de oorlogsherinneringen van Erik Hazelhoff Roelfzema
Essay voor het derdejaars kernvak ‘Achteraf bekeken’ Caspar Dullemond (s1835238) Zwolle, april - mei 2011
1
1. Inleiding en vraagstelling ‘Het is verrekt gemakkelijk om bescheiden te zijn als je een levensgrote Willemsorde op je buik hebt hangen’, concludeerde Erik Hazelhoff Roelfzema in een gesprek met een strijdmakker, vlak na de oorlog. Het citaat is te vinden in zijn in 1971 verschenen oorlogsherinneringen Soldaat van Oranje 40-45.1 Het is een veelzeggend zinnetje: de informele aanduiding van de hoge onderscheiding als ‘een’ Willemsorde, de ironische verwijzing naar de grootte ervan, het apodictische van de formulering als geheel, de onbescheidenheid die ondanks alles bescheiden overkomt, dat prettig nonchalante tussenwerpsel ‘verrekt’… Zelden heeft zelfverzekerdheid zo vanzelfsprekend geklonken. Toch is de zin uiterst serieus bedoeld. Een paar jaar voor zijn dood, in een interview met Mare, het universiteitsblad van zijn alma mater Leiden, kwam Hazelhoff Roelfzema op het onderwerp terug: ‘Voor iedere vent die de Willemsorde krijgt, zijn er zeker tien die ‘m net zo goed verdienen. En honderd die hem verdiend zouden hebben, mochten ze de kans ertoe hebben gekregen. De enige reden waarom zij de onderscheiding niet hebben gekregen, is dat hun daden niet bekend zijn.’ 2 De daden van Hazelhoff Roelfzema zijn genoegzaam bekend. Zijn oorlogsherinneringen heeft hij verschillende keren op schrift gesteld. Eerst in Het hol van de ratelslang (1970), daarna in Soldaat van Oranje 40-45 (1971) en vervolgens, als onderdeel van een vuistdik levensverhaal, in Op jacht naar het leven (2000). Eigenlijk is de opsomming nog langer: van de verschillende boeken zijn ook weer herziene versies, bundelingen en vertalingen verschenen. De beroemdste versie van het verhaal is hiermee nog niet eens genoemd: de film Soldaat van Oranje uit 1977, die een miljoenenpubliek trok. Nieuwste loot aan de stam is Soldaat van Oranje: de musical, die sinds oktober 2010 te zien is. ‘Ik ben de Soldaat van Oranje, níet om wat ik gedaan heb, maar om wat ik geschreven heb’, verklaarde Hazelhoff Roelfzema in hetzelfde interview.3 In dit essay gaat het over dát verhaal – of eigenlijk over de manier waarop dat verhaal in de loop der jaren steeds opnieuw verteld is. Geprobeerd wordt de volgende vraag te beantwoorden: Wat verandert er in het beeld dat Erik Hazelhoff Roelfzema in de opeenvolgende versies van zijn autobiografie van zichzelf laat zien. En hoe is dit te verklaren? Hiertoe worden de drie belangrijkste schriftelijke versies van zijn oorlogsherinneringen én de film naast elkaar gelegd. Naar de musical wordt alleen zijdelings verwezen. 1
Erik Hazelhoff Roelfzema, Soldaat van Oranje 40-45 (Den Haag, 1971), 281. Magnée, Ron, ‘Erik Hazelhoff Roelfzema, verzetsstrijder van het eerste uur; oorlogsheld zonder kapsones’, Mare 29, 25 april 2002. 3 Ibidem. 2
2
2. Oorlogsherinneringen: Het hol van de ratelslang en Soldaat van Oranje 40-45 Het zinnetje op de titelpagina van Soldaat van Oranje 40-45 (1971) is nogal summier: ‘In beknopte, ongeïllustreerde vorm verschenen onder de titel Het hol van de ratelslang.’ Over de ontstaansgeschiedenis van dit boek valt namelijk wel iets meer te zeggen. Met dat beknopte bijvoorbeeld valt het wel mee: de tekst van het Het hol van de ratelslang (1970), het eerste boek met oorlogsherinneringen van Hazelhoff Roelfzema, is ongeveer tien procent korter dan die van Soldaat.4 Interessanter is dat er tussen het verschijnen van Ratelslang en Soldaat maar een jaar tijd zit. Dertig jaar na dato, in zijn autobiografie Op jacht naar het leven (2000) legt Hazelhoff Roelfzema uit hoe dat zit. De tekst van Ratelslang was een bundeling van een twaalftal lange artikelen over de oorlog die hij in 1969 voor het weekblad Nieuwe Revue schreef. Maar de uitgever had niet echt zijn best gedaan op een mooie uitgave, schrijft hij: ‘Het was een dunne, goedkope paperback waarin de artikelen waren samengevoegd zonder illustraties of de strakke continuïteit die ik me had voorgesteld. Had ik daar zo lang en hard voor gezwoegd?’ 5 Hazelhoff Roelfzema besloot de rechten op het boek terug te kopen en een nieuwe uitgever te vinden. De belofte van een voorwoord van prins Bernhard moest uitgeverij Forum over de streep trekken. In een passage die inhoudelijk nauwelijks relevant is, maar een aardig inzicht biedt in zowel zijn levens- als zijn schrijfstijl, vertelt hij: ‘Ik sprong meteen op mijn 350cc FN motorfiets, altijd bij de hand in Wassenaar, en racete naar paleis Soestdijk in Baarn. De beveiliging was minimaal in die dagen, ik kon zo tot aan de marmeren trap voorrijden en rende de treden op. Gelukkig was de prins thuis en stond hij als altijd achter me. Het was borreltijd en hij bood me een glas champagne aan, maar dit ene keertje sloeg ik het af om mijn uitgever geen tijd te geven van gedachten te veranderen.’6 In een tijdsbestek van drie maanden paste Hazelhoff Roelfzema zijn boek aan. Radicaal anders is de nieuwe tekstversie niet. Aan de compositie is duidelijk meer zorg besteed en hier en daar zijn passages herschreven of verplaatst. Twee aanpassingen vallen in het bijzonder op. Over zijn verblijf tijdens de bezetting in het ‘Oranjehotel’ in Scheveningen schrijft hij in Ratelslang: ‘Na een maand werd ik bij gebrek aan bewijs uit de gevangenis ontslagen. Een maand: dat was alles.’7 In Soldaat is dit verblijf aanzienlijk korter geworden:
4
Soldaat van Oranje 40-45 bestaat uit 259 tekstpagina’s van gemiddeld vierhonderd woorden, totaal ruim honderdduizend woorden; Het hol van de ratelslang uit 253 tekspagina’s van gemiddeld 350 woorden, totaal een kleine negentigduizend woorden. 5 Erik Hazelhoff Roelfzema, Op jacht naar het leven (Utrecht, 2010), 412. 6 Ibidem, 414. 7 Erik Hazelhoff Roelfzema, Het hol van de ratelslang (Amsterdam, 1970), 80.
3
‘Het had een week geduurd. Een week, dat was alles.’8 De opvallendste aanpassing, al gesignaleerd door Martijn Eickhoff en Remco Ensel 9, is een op z’n minst onhandig geformuleerde passage over de manier waarop in de Leidse studentenwereld van voor de oorlog tegen joden werd aangekeken. In Soldaat luidt het eerste deel van de passage als volgt: ‘“Ben jij een Jood?” vroeg de ouderejaars. We porden hem in de ribben en hij verdedigde zich vloekend.’
10
In de oorspronkelijke versie staat te lezen: ‘“Ben jij een jood?” vroeg de
ouderejaars. We grinnikten. Emil – die later professor werd in Leiden – was niet alleen geen jood, hij was een telg van een vooraanstaande familie. We porden hem in de ribben en hij verdedigde zich vloekend.’
11
De daarop volgende alinea ontbreekt in Soldaat helemaal:
‘Mijzelf had de vraag geschokt. Jood-zijn was een onfortuinlijke conditie waarmee je geboren werd, zoals een hazelip, en als welopgevoed mens repte je daar niet over. (…) Toch bleef ik altijd bijzonder minzaam tegen hen, zoals je nu eenmaal moest zijn tegen jegens mensen die minder fortuinlijk waren dan jezelf. Noblesse oblige.’
12
Opvallend in de oorspronkelijke
passages is de naïeve openhartigheid ervan. Daarnaast is opmerkelijk dat het woord ‘jood’ in de herschreven versie een hoofdletter meekrijgt – een aanduiding voor een volk en niet voor een religieuze groep.13 De ruim tienduizend extra woorden in Soldaat lijken vooral gewijd aan het Oranjehuis – niet vreemd, gezien de met Bernard gemaakte afspraak en de nieuwe titel. In de oorspronkelijke tekst ontbreekt bijvoorbeeld de volgende zin, de reactie van de auteur op het vertrek van koningin Wilhelmina naar Groot-Brittannië: ‘“Wel godverdomme, wat een laffe rotstreek!” barstte ik uit toen ik het nieuws hoorde.’
14
Een opvallend onaardige formulering,
die daar, zoals een paar bladzijden verderop duidelijk wordt, met name is geplaatst om het vertrek van de majesteit des te beter te kunnen uitleggen: ‘We zagen nu de wijsheid van haar besluit het land te verlaten, op het allerlaatste ogenblik, en ik schaamde mij voor mijn felle reactie. Ik had beter moeten weten.’15 Maar het grootste verschil tussen beide boeken zit in de titels. Dat komt in hoofdstuk 5 nader aan de orde.
8
Soldaat van Oranje, 85. Martijn Eickhoff en Remco Ensel, ‘Soldaat van Oranje’, in: ‘Madelon de Keizer en Marije Plomp (redactie), Een open zenuw; hoe wij ons de Tweede Wereldoorlog herinneren (Amsterdam, 2010), 513. 10 Soldaat, 17. 11 Ratelslang, 21. 12 Ibidem. 13 In Jacht wordt het woord, conform de huidige spellingsregels, weer met een kleine letter geschreven. 14 Soldaat, 36. 15 Ibidem, 41. 9
4
3. De film 16 Het verhaal van Hazelhoff Roelfzema, de zelfbenoemde ‘soldaat van Oranje’, kent vele versies. De bekendste daarvan is de film. Anderhalf miljoen mensen zagen vanaf september 1977 Soldaat van Oranje van Paul Verhoeven in de bioscoop, miljoenen anderen hebben de film (en de net iets langere miniserie Voor koningin en vaderland) sindsdien op televisie, video of dvd bekeken. De film heeft, schrijven Eickhoff en Ensel, een ‘brede uitwerking op het Nederlandse collectieve geheugen’ gehad.17 Tussen boek en film zijn, zoals zo vaak, grote verschillen aan te wijzen, al is het alleen maar omdat regisseur Verhoeven alle ruimte laat aan zijn persoonlijke stokpaardjes: seksualiteit, verraad, de niet altijd heldere grenzen tussen goed en fout, en niet te vergeten de Nederlandse kleinzieligheid en kleinburgerlijkheid. Daarnaast is ook de opzet anders. Volgens Eickhoff en Ensel wordt de autobiografie hier ‘verbreed tot een groepsportret’. 18 Deels is dat juist. Aan de andere kant zijn er ook personages samengevoegd en worden gebeurtenissen die Hazelhoff Roelfzema in het boek van soms grote afstand beschrijft, in de film aan hemzelf toegeschreven. Om één voorbeeld te noemen: bij een mislukte ontsnapping met een watervliegtuig vanaf het Tjeukemeer speelt hij in de film een centrale rol. In de boeken is hij bij deze ontsnappingspoging niet aanwezig of zelfs maar zijdelings betrokken.19 Toch wordt, tenminste voor zover het de hoofdpersoon betreft, in de film in essentie hetzelfde verhaal verteld als in het boek. Sneller, oppervlakkiger, meer op effect belust, slordiger met de feiten omspringend, maar toch: hetzelfde verhaal. Boek en film verhalen beide van een knappe jongeman uit een goed milieu, die met een combinatie van lef, geluk en zelfverzekerdheid zich niet alleen door de oorlog heen slaat maar zich daarbij ook steeds opnieuw op de juiste plek blijkt te bevinden.
16
Soldaat van Oranje (productie Rob Houwer, regie Paul Verhoeven (dvd, 2002)) Eickhoff en Ensel, 509. 18 Ibidem, 514. 19 ‘Bij het Tjeukemeer kregen de nazi’s hem [Jean Mesritz] te pakken, in 1940, tijdens een uiterst moedige ontsnappingspoging’, is het enige wat Hazelhoff Roelfzema in het boek over deze gebeurtenis zegt (Soldaat, 20). 17
5
4. Levensherinneringen: Op jacht naar het leven
Na Soldaat van Oranje 40-45 schreef Hazelhoff Roelfzema een vervolg: De verre tamboer: de soldaat van Oranje zwaait af (1973). Beide titels vormden uiteindelijk de basis voor Op jacht naar het leven; de autobiografie van de Soldaat van Oranje (2000).20 Dit boek symboliseert, aldus Eickhoff en Ensel ‘zijn persoonlijke transformatie van Nederlands nationalist, zelfs heroïsch orangist, naar ongebonden wereldburger met een optimistische levensfilosofie’.21 Maar lijken de boeken op elkaar voor wat betreft de weergave van de oorlogsjaren? Daarover verschillen de historici van mening. Eickhoff en Ensel stellen dat het ‘meeslepende relaas’ van de auteur over de oorlogsjaren ‘in de verschillende drukken en versies van zijn autobiografie grotendeels ongewijzigd is gebleven’. 22 Maar NIOD-directeur Marjan Schwegman
noemt
Jacht
juist
een ‘interessante herschrijving van zijn
oorlogservaringen’.23 Voor dat laatste lijkt het meeste te zeggen. Er zijn inderdaad duidelijke verschillen aan te geven tussen de twee eerste boeken en de grote autobiografie van dertig jaar later. Zo zijn opnieuw diverse passages herschreven. De eerder genoemde heftige reactie van de auteur op het vertrek van de koningin bijvoorbeeld, dat in Soldaat als contrastpunt fungeerde, is hier afstandelijker geformuleerd – hoewel nog steeds niet voor misverstand vatbaar: ‘Wij die achterbleven in optimistische onwetendheid waren razend.’24 Een interessant voorbeeld van voortschrijdend inzicht bij de auteur is de manier waarop hij opnieuw de passages waarin het over joden gaat, aanpast. In Jacht beschrijft hij een blijkbaar vrolijke discussie tussen minister-president Gerbrandy en twee Nederlandse journalisten: ‘Het ging kennelijk tussen een katholiek, een jood en de gereformeerde minister, want geen seconde werd ik over hun belijdenis in twijfel gelaten.’
25
Maar wat werd er nu
eigenlijk gezegd? Dat wordt duidelijk in de tekstversie van Soldaat. Iedere zin in het gesprek, schrijft Hazelhoff Roelfzema daar, werd ingeleid door ‘een plagende zinspeling op de politieke of godsdienstige gezindheid van de aangesprokene. “Dat is nou weer zo’n typisch katholieke streek”… “Excellentie, u bent een ketter”… “Jongen, dat kun je wel op je Jodenbuik schrijven”...’26 Opvallend is dat de auteur hier een scène aanpast waarin hij zelf geen (negatieve) rol speelt en waarvan de inhoud volledig voor de rekening komt van het al 20
Voor dit essay heb ik niet de licht herziene versie van dit laatste boek gebruikt die in 2006 onder de titel Het leven van de Soldaat van Oranje op de markt kwam. 21 Eickhoff en Van Ensel, 510. 22 Ibidem, 511. 23 Marjan Schwegman, ‘Waar zijn de Nederlandse verzetshelden?’, Van der Lubbelezing, NIOD (2008), 8. 24 Jacht, 95. 25 Ibidem, 133. 26 Soldaat, 138.
6
dan niet goedmoedig spottende driemanschap. Anders ligt dit bij de eerder genoemde scène uit Ratelslang, waarin een groep Leidse studenten discussieert over de joodse afkomst van een van hen. Deze passage was voor Soldaat al behoorlijk bewerkt, maar in Jacht is de reactie van de auteur nog een stuk onschuldiger. Nu staat er: ‘Jean Mesritz joods? Dat was nog nooit ter sprake gekomen. Waarom zou het ook? Wat deed het ertoe?’27 Een ander, niet onbelangrijk, verschil met de boeken van dertig jaar daarvoor is dat de latere antagonisten uit de vriendengroep niet langer met een pseudoniem worden aangeduid: de SS-er Alexander Rowerth heet nu Aad Robertson, en Jacques ten Brink, de student die zich de hele oorlog afzijdig heeft gehouden, luistert nu naar de naam Paul Erdman. Deze laatste krijgt ook een andere waardering mee dan als Jacques in Soldaat. In een mooie scène beschrijft Hazelhoff Roelfzema hoe hij vlak naar de oorlog even terugkeert in Leiden. De weigering van Paul om ‘de bakens naar de oorlogstijd te verzetten had ik hem toentertijd woest kwalijk genomen’, maar nu zoekt hij zijn oude vriend op. Deze vertelt dat hij inmiddels is afgestudeerd: ‘“Linke zaak, hoor. Doctoraal gedaan bij de professor thuis, ondergronds dus. Man, je hebt geen idee wat we hier meegemaakt hebben.”’28 Het is een bekende scène – zij het niet uit de eerdere boeken. Het gesprek vormt de slotscène van de film. Aangenomen dat de auteur zich bij het schrijven van zijn autobiografie niet heeft laten inspireren door deze filmbeelden, lijkt de conclusie dat hij de scenarioschrijver en de regisseur verhalen over zijn verleden heeft verteld die nog niet in Ratelslang en Soldaat te vinden waren. Daar zijn overigens meer aanwijzingen voor. Eerder in het boek nodigt Wiesje, op dat moment de vriendin van dezelfde Paul, de auteur uit om langs te komen: ‘ “Kom maar bij mij onderduiken,” stelde Wiesje onschuldig voor. “Daar vinden ze je nooit.”’ Ze krijgen een verhouding: ‘Wiesje en ik leken voor elkaar geschapen, althans lichamelijk, en een wilde week lang kwamen wij haar kamer vrijwel niet uit.’29 Grondig verbouwd komt ook deze scène in de film voor. Openhartigheid op het gebied van seksualiteit, waarvan het bovenstaande een voorbeeld is, vormt ook een nieuw thema in deze versie van Hazelhoff Roelfzema’s herinneringen. In Soldaat komt het onderwerp meer terloops aan de orde. De auteur vertelt daar over de atmosfeer binnen de internationale gemeenschap in Londen tijdens de oorlogsjaren. Iedere avond gingen we stappen, schrijft hij, ‘allemaal jong, allemaal tiereliere van drank, oorlog, eenzaamheid, lol, leven en liefde, totdat in de vroege morgenuren iedereen 27
Jacht, 63. In deze passage gaat het over twee personen, hoewel dat uit de het gebruikte citaat niet duidelijk wordt. Het gaat om Emile den Tex en Jean Mesritz. De eerste is genoemd op pagina 4 van dit essay. 28 Ibidem, 247-248. 29 Ibidem, 106.
7
de koffer indook, liefst gezellig samen. Waarom niet? Hadden we er niet het volste recht op?’30 In Jacht lijkt dit geen vraag meer te zijn. Daar wordt, explicieter en uitgebreider dan daarvoor, de relatieve losbandigheid van de oorlogsjaren beschreven. Ook de herinneringen aan het vooroorlogse Nederland krijgen een romantisch accent. Bij het verkennen van de kust bij Scheveningen mijmert hij: ‘Toch… daar had je het profiel van het Kurhaus (…) en verder links de huizenrij waar we ’s zomers altijd feestjes hadden met die meisjes uit Limburg.’ 31 En een paar bladzijden verder probeert hij de telefooncel bij het Kurhaus te bereiken, ‘vanwaar we leuke meisjes plachten te bellen op warme zomeravonden lang geleden.’ 32 Het is een thema dat ook in zijn verslag van de naoorlogse jaren nadrukkelijk aan de orde komt. ‘Door mijn jarenlange afwezigheid was ik Nederlands seksuele revolutie helaas misgelopen, zodat ik akelig onschuldig was op dit punt’, schrijft hij over Turks fruit, een eerdere film van Soldaat van Oranje-regisseur Verhoeven.33 Misschien verklaart dit hoe hij, in een James Bond-achtig verslag van een geheime missie naar Ambon in begin jaren vijftig, een halve eeuw na dato nog steeds spreekt over ‘een vlammend mooie oosterse pop’ die de Indonesische tegenstander op hem afstuurt. Zij is een ‘poes’ respectievelijk ‘speelmakkertje’ en onder de douche ‘glom [ze] als een otter’.34 Het is een passage waar Schwegman wellicht overheen heeft gelezen: voor haar is Jacht een boek waarin vrouwen veel serieuzer worden genomen dan in Hazelhoff Roelfzema’s eerdere werk.35 Voor wat betreft de beschrijving van Hazelhoff Roelfzema’s tweede vrouw heeft ze gelijk, maar voor het overige lijken zijn typeringen van vrouwen puntgaaf overgeleverd te zijn uit het Minerva36 van de jaren dertig. Dit is des te opvallender omdat de auteur in andere gevallen wel degelijk los weet te komen van oude denkbeelden. Zijn naar eigen zeggen ‘extreme houding’37 ten aanzien van de onafhankelijkheid van Indonesië bijvoorbeeld wordt in de loop van een aantal bladzijden aanmerkelijk milder. Met de politionele acties wilde hij niets te maken hebben, schrijft hij. Een ‘jonge Indonesiër sneuvelend in een sawa door een Nederlandse kogel… waarvoor? Voor zijn land? Voor merdeka? Waarvoor dan ook, hij vond het waard om voor te sterven. Waarin was hij dan
30
Soldaat, 146. Jacht, 145. 32 Ibidem, 153. 33 Ibidem, 439. 34 Ibidem, 320-321. 35 Soldaat daarentegen, aldus Schwegman, is een ‘mannenboek’ waarin vrouwen ‘op zijn best als mooie “meisjes” op de achtergrond figureerden’ (Schwegman, 8-9). 36 De Leidse studentenvereniging waarvan Hazelhoff Roelfzema lid was. 37 Jacht, 257. 31
8
anders dan ik?’38 Eind jaren zestig doopte hij zelfs even een teen in de tegencultuur, zo blijkt uit het boek. Hij demonstreerde in Washington tegen de oorlog in Vietnam, ‘terwijl mijn oude makkers van de CIA stiekem foto’s maakten van de demonstranten, waaronder mijzelf’.
39
Een bezoek aan zijn hippiezoon in San Francisco beschrijft hij met enige vertedering.40 Schwegman zegt terecht dat de auteur in Jacht ‘meer oog heeft gekregen voor zijn eigen kwetsbaarheid en die van anderen.’ Er is ruimte voor verdriet en angst; niet langer zijn ‘woede en gekwetst eergevoel’ de centrale negatieve emoties. 41 Tussen bekakte gemeenplaatsen als ‘m’n ouweheer’42 en ‘verrekt aardige kerel’43 en diverse gezellige anekdotes over snelle auto’s, drank en feestjes met de prins door, rijst het beeld op van een aardige, slimme, emotioneel onhandige maar gevoelige en uiteindelijk ook gelukkige man. Zijn – hier authentiek klinkende – stoerheid richt hij aan het eind van zijn boek op het enige dat nog onvermijdelijk in het verschiet ligt: de dood. ‘Een dezer dagen, niet lang meer, loop ik hem tegen het lijf, op een kale helling onder het witte mutsje van Mauna Kea, of in een ijzige motregen op een Friese dijk, of verscholen tussen drommen zwetende New Yorkers. Ik zal hem onmiddellijk herkennen, we hebben elkaar tenslotte vaak genoeg in de ogen gekeken.’44 Die lang uitgestelde ontmoeting vond plaats op 26 september 2007.
38
Ibidem, 266. Ibidem, 420. Hazelhoff Roelfzema werkt na de oorlog een aantal jaren bij de door de CIA gefinancierde zender Radio Free Europe. 40 Ibidem, 418. 41 Schwegman, 8. 42 Jacht, 348. 43 Ibidem, 385. 44 Ibidem, 466. 39
9
5. De oorlogsjaren: breuk of doorgaande lijn? ‘Als je langs het hol van de ratelslang loopt zonder een kiezelsteentje in je mond val je dood neer.’ Met deze woorden beschrijft Hazelhoff Roelfzema in alle drie de boeken de bepalende herinnering aan het Nederlands-Indië van zijn jeugd. Een ‘oude man met […] rode lippen in de dessa’ had hem geleerd hoe hij een berucht slangenhol kon passeren: ‘Ik stop het kiezelsteentje in mijn mond en zuig zo hard als ik kan. Nu dóórlopen, niet achteromkijken, vooral niet achteromkijken, kalm doorlopen. Ik ben er langs. Het wordt lichter. Ik leef nog. Ik ben zes jaar oud.’ 45 Deze woorden vormen de kern van Hazelhoff Roelfzema’s zelftypering: je moet doorgaan, ook als je niet durft. Op een uiterst effectieve manier komt de verwijzing naar het hol van de ratelslang door de tekst heen terug, het uitgebreidst bij een beschrijving van een bombardementsvlucht op Duitsland. In de buurt van het doelwit – op het moment dat iedere afwijking van de koers de tocht kan doen mislukken – wordt Hazelhoff Roelfzema’s vliegtuig bestookt door achtereenvolgens luchtdoelgeschut en nachtjagers. Hij schrijft: ‘Waarom draaide ik nooit om als ik bij het Hol van de Ratelslang kwam? Ik hóefde er toch niet langs, ik had toch kunnen omdraaien? … Nee, je kunt niet omdraaien. Als je één keer omdraait ben je verloren. Als je één keer omdraait durf je er nooit meer langs. Hier niet langs, daar niet langs, nergens langs… En dan ben je verloren.’
46
En hij stuurt het vliegtuig verder,
op het doel af. Eickhoff en Ensel duiden de metafoor van het slangenhol als het ‘in vertrouwen doorzetten zonder omzien’.47 Maar is vertrouwen werkelijk waar het in deze passage om draait? Eerder lijkt hier sprake van moed bij gebrek aan alternatief. Het is moed uit angst de moed te verliezen, moed omdat het moet. Door dit thema in de titel te gebruiken, wordt Het hol van de ratelslang een verhaal van een man die zijn angst overwint en steeds nieuwe stappen zet om zichzelf te bewijzen dat hij niet laf is. Want iedere keer opnieuw is er die mogelijkheid om niet door te zetten: ‘Ik hóefde er toch niet langs, ik had toch kunnen omdraaien?’ Het voorwerp van die moed lijkt daarbij minder belangrijk dan de moed zelf. In de titel van het herziene boek, Soldaat van Oranje 40-45, draait het juist wél om het voorwerp van die moed.48 45
Ratelslang, 30. Zie ook: Soldaat, 25 en Jacht, 11. Ratelslang, 235. Zie ook: Soldaat, 255. In Jacht is de expliciete verwijzing naar het slangenhol vervangen door een bijna-citaat dat subtiel verwijst naar dezelfde jeugdherinnering: ‘Ik ben zevenentwintig jaar oud. Ik leef nog.’ (216) 47 Eickhoff en Ensel, 510. 48 De laatste titel heeft Hazelhoff Roelfzema zelf bedacht; of de keuze voor de eerste titel ook de zijne was, is maar zeer de vraag. 46
10
Het verschil tussen beide vraagt om een nadere uitleg. Al voor de oorlog had Hazelhoff Roelfzema, naar eigen zeggen, een diepe behoefte om grenzen te overschrijden en daarmee het veilige en vertrouwde achter zich te laten: ‘Soms wordt het me te machtig, Holland is klein en ik moet er tussenuit.’49 Zijn onrust dreef hem naar steeds nieuwe werelden. In de winter voorafgaand aan de Duitse inval in Nederland was hij correspondent bij de Russisch-Finse oorlog. Maar daarvoor al was hij visser op een Katwijkse trawler geweest, liedjeszanger in Amsterdam, ober in Milaan, gaucho in Argentinië en hobo in de Verenigde Staten: ‘In Noord-Amerika zwerf ik zonder een cent van kust tot kust en leef op spoorwegemplacementen met dagloners en werkelozen. Ook studeer ik rechten in Leiden.’50 Met het uitbreken van de oorlog kreeg die bijna pathologische behoefte
aan nieuwe
uitdagingen een onverwacht fundament. ‘De oorlog gaf Roelfzema (…) de kans om die mateloze levenslust in een bijzonder kader uit te leven’, zo duidt Schwegman deze verandering.51 Op 10 mei 1940, schrijft ook Hazelhoff Roelfzema zelf, wordt alles ‘met één klap opgelost’.52 Zijn tot dan toe ongerichte energie kon hij nu inzetten voor de goede zaak. Hij werd een soldaat van Oranje. Met de gewichtloosheid was het afgelopen. Maar de onrust bleef. Hazelhoff Roelfzema, schrijft prins Bernhard in zijn voorwoord van Soldaat, heeft de oorlog van meer kanten beleefd ‘dan wellicht enig ander Nederlander: invasie, studentenverzet, “Oranjehotel”, ontsnapping, de strijd in en vanuit Londen, geheime dienst, nachtelijke landingen op Scheveningen, RAF-piloot, luchtaanvallen op Berlijn en terugkeer in Nederland met de Koningin en Prinses Juliana.’53 Dit overzicht maakt, wellicht onbedoeld, vooral duidelijk dat deze soldaat steeds nieuwe slagvelden nodig had om zich te bewijzen. Hij had de hele oorlog in het studentenverzet kunnen zitten. Hij had de hele oorlog spionagewerk kunnen doen. Hij had de hele oorlog bij de Britse luchtmacht kunnen vechten. Maar nee, steeds als iets niet werkte of niet snel genoeg ging of juist lang genoeg geduurd had, koos hij een nieuwe werkkring om zijn energie op te richten. Die ‘jacht op het leven’ is de constante in al zijn verhalen. Zijn levenslijn. Een overzicht van zijn activiteiten na de oorlog, zoals beschreven in Jacht, bevestigt dit beeld. Nadat hij in 1945 ontslag nam als adjudant van Wilhelmina, verzorgde hij in Canada de public relations voor de Nederlandse regering. Het was van korte duur: zijn 49
Soldaat, 28. Ibidem, 29. 51 Schwegman, 7. 52 Soldaat, 31. 53 ‘Voorwoord van Prins Bernhard’ in: Soldaat, 7. 50
11
eigenwijze, ouderwets-koloniale uitleg van het Nederlands beleid ten aanzien van de nieuwe Repoeblik Indonesia leidde tot zijn ontslag: ‘Het veroorzaakte bijna een kabinetscrisis, maar niet helemaal. Wél deed het me vermoeden dat ik niet voor de diplomatieke dienst in de wieg was gelegd.’54 Hij was verkoper in een herenmodemagazijn in Los Angeles. Hij speelde een kleine rol in een film met Kirk Douglas, maar zijn scène sneuvelde in de montage. Hij deed een poging wapens te smokkelen naar Ambon, dat zich onafhankelijk had verklaard van Indonesië. Hij ondernam een illegale inlichtingenmissie naar de eilandengroep, die hij ternauwernood overleefde. Hij was toneelknecht en later regisseur bij de Amerikaanse zender NBC. Hij was directeur van Radio Free Europe, de door de CIA gesponsorde zender die zich op de landen achter het IJzeren Gordijn richtte.55 Hij sponsorde een mislukte racecarrière van zijn zoon. Hij ging failliet aan een ongelukkige oliedeal. Hij vond, na decennia van vreemdgaan, zijn ware liefde. Hij schreef een uiterst succesvol boek over zijn oorlogservaringen. Hij verhuisde naar Hawaï. Hij was ‘koning der wapenen’ bij de inhuldiging van koningin Beatrix in 1980. Hij schreef zijn definitieve autobiografie. Het is een ongebruikelijk cv, niet alleen om zijn breedte, maar ook omdat successen en mislukkingen elkaar steeds afwisselen. Er zijn meer dan twaalf ambachten en ook minstens dertien ongelukken - persoonlijk net zo goed als zakelijk. ‘Ik heb een goed stel hersenen en gebruik het geregeld, maar alle belangrijke beslissingen in mijn leven zijn me door mijn hart ingegeven.’56 Dat is een autobiografencliché, en dan vaak ook nog koketterie, maar hier lijkt het zinnetje niet misplaatst. Zelf wijdt hij deze levensinstelling aan de Tweede Wereldoorlog. Deze heeft namelijk ‘een categorie mensen nagelaten die versteld staan van het feit dat ze er nog zijn. Als je leeft terwijl je allang dood had behoren te zijn, is alles verder meegenomen, een toegift.’57 Dat mag waar zijn, maar bij Hazelhoff Roelfzema zal dit besef toch ook een versterking van een al bestaande levensopvatting zijn geweest. Aan zijn instinctieve benadering van levenskeuzes is namelijk een diepe overtuiging gekoppeld dat een bepaalde uitkomst niet vastligt, maar afhankelijk is van allerlei factoren, waaronder nadrukkelijk ook toeval. De volgende keer dat u een wandelingetje door het park maakt, roept hij de lezer op, kijk dan eens goed naar die zwerver op dat bankje: ‘Geloof me, u zou het zelf kunnen zijn. Er is maar één fout voor nodig, één misstap, één ogenblik van hubris 54
Jacht, 257. Een van zijn medewerkers daar was Joseph Schreieder, het voormalige hoofd van de contraspionage van de SD in Nederland. Hazelhoff Roelfzema schrijft over hem: ‘Hij was een vakman die velen van mijn vrienden het leven heeft gekost, maar als directeur van Radio Free Europe heb ik jaren harmonieus met hem samengewerkt. Het kan verkeren.’ Ibidem, 370 56 Ibidem, 402. 57 Ibidem, 279. 55
12
om de grens van meewarig toeschouwer naar maatschappelijk uitschot te overschrijden.’ 58 Dit geldt voor de grens tussen succes en falen, maar net zo goed voor die tussen goed en fout. In het al geciteerde interview met Mare zei Hazelhoff Roelfzema zich medeverantwoordelijk te voelen voor de keuze van zijn vriend Aad voor de SS. ‘We hebben hem op het kwalijkste moment in de steek gelaten. Die jongen zat in een geweldig lastig parket. We hebben hem aan zijn lot overgelaten. En toen is hij de andere kant opgegaan.’ Hij voegde er aan toe: ‘Maar hij was zo’n jongen die best in de RAF had kunnen zitten.’59 De pijnlijke maar onvermijdelijke vervolgvraag werd door de journalist niet gesteld: ‘En u bij de SS?’
58
59
Ibidem, 397. Magnée.
13
6. Verklaringen
We hebben gezien dat er genoeg interessante, maar geen fundamentele verschillen zijn tussen Hazelhoff Roelfzema’s bundels oorlogsherinneringen Ratelslang uit 1970 en Soldaat uit 1971. Dat is ook niet verrassend: een mens doet zelden in een paar maanden tijd een volkomen nieuwe visie op het eigen verleden op. Ratelslang, een wat fragmentarisch verhaal met hier en daar behoorlijk ruwe kantjes, is door de auteur keurig bijgepunt tot Soldaat. Deze versie van zijn oorlogsherinneringen, waarop ook film en musical zijn gebaseerd, is het bekendst geworden. De verschillen tussen Ratelslang en Soldaat aan de ene kant en Jacht aan de andere kant zijn veel groter.60 Nog steeds zijn passages uit de eerdere boeken goed te herkennen, maar de toon is anders. Nieuwe, meer persoonlijke elementen zijn aan het oorlogsverhaal toegevoegd. Ook bij de beschrijving van naoorlogse gebeurtenissen – een ontmoeting met een voormalige SD’er bij Radio Free Europe, een reenactment van de landing op Scheveningen voor de AVRO – is de oorlog zelden ver weg. Hoe zijn deze, soms forse, verschillen te verklaren? De meest voor de hand liggende verklaring is dat Soldaat een terugblik is van een prille vijftiger op veruit de mooiste jaren van zijn leven. In Jacht zijn deze herinneringen ingebed in het bijna voltooide levensverhaal van een ruim tachtigjarige man. Van hoofdonderwerp is de oorlog nu episode geworden, een – belangrijke – fase in een ook voor het overige uiterst boeiend bestaan. Een andere verklaring is het verschil in motivatie bij het schrijven van de twee boeken. In Jacht vertelt Hazelhoff Roelfzema hoe hij eind jaren zestig op een dood spoor was beland: ‘Daar zat ik dan, vijftig jaar oud, zonder baan, blut, zonder vrouw, geen naaste familie behalve een zoon die van nu af aan zijn handen vol zou hebben aan zijn eigen onderhoud, en zij in het verre Holland van wie mijn trots mij afsneed.’
61
De verwijzing naar de beperkte
afstand die de zwerver van de maatschappelijk geslaagde scheidt, geciteerd aan het eind van het vorige hoofdstuk, stamt uit deze periode. Zijn nieuwe liefde, Karin, die hij vlak daarna ontmoette, redde hem van zijn lethargie: ‘Opgewekt stelde ze een gemeenschappelijk huishouden voor waarin zij de kost zou verdienen, mits ik een boek schreef.’ 62 Soldaat ontstond dus in een periode dat Hazelhoff Roelfzema iets te bewijzen had, niet alleen aan zijn nieuwe vrouw, van wie hij afhankelijk was – een nieuwe ervaring in zijn leven – en aan de
60
Omwille van de duidelijkheid heb ik het hierna alleen over de bekendste van de twee: Soldaat. Jacht, 397. 62 Ibidem, 405. 61
14
mensen in ‘het verre Holland van wie mijn trots mij afsneed’, maar ook aan zichzelf. Soldaat was een daad van zelfbevestiging. Opnieuw moest hij het slangenhol voorbij. Bij het schrijven van Jacht daarentegen hoefde hij zichzelf en anderen niets meer te bewijzen. De bij het grote publiek volstrekt onbekende auteur van Soldaat was dankzij het succes van boek en film uitgegroeid tot dé personificatie van het ondergrondse en het militaire verzet tegen de Duitse overheerser. In dit boek kan hij het zich dan ook veroorloven milder over vroegere tegenstanders en bescheidener over zijn eigen rol te zijn. De held die hij beschrijft is completer én kwetsbaarder. Minder mannetje, meer Mensch. Bij deze twee verklaringen past meteen een relativering. Weliswaar is er tussen Soldaat en Jacht een boeiende ontwikkeling te zien in de manier waarop de auteur zichzelf beschrijft, maar zijn visie op de gebeurtenissen waarin hij een rol speelt, blijft vrijwel ongewijzigd. Geen reflectie op het toch af en toe behoorlijk amateuristische ‘Contact Holland’, dat hij geïnitieerd had. Geen twijfel over de morele juistheid van de bombardementsvluchten op Duitsland waaraan hij had deelgenomen. Geen vraagtekens bij de vreemde dubbelrol van de mysterieuze François van ‘t Sant als secretaris van de Koningin en hoofd van de geheime dienst. Geen greintje begrip voor de per definitie tamelijk onmachtige positie van de Nederlandse regering in ballingschap. En volledig kritiekloos in zijn portrettering van de leden van het Koninklijk Huis.
15
7. Conclusies
Op 30 oktober 2010 ging in een verbouwde hangar op het voormalige vliegveld Valkenburg de nieuwste versie van het verhaal van Hazelhoff Roelfzema in première: Soldaat van Oranje: de musical. De show kreeg enthousiaste recensies, waarbij die van De Telegraaf opviel door haar pogingen om de aantrekkingskracht van dit heldenverhaal te duiden. ‘Het is maar wat makkelijk om jezelf terugkijkend in de geschiedenis te bestempelen als held’, schreef de krant: ‘Toch gingen de meeste Nederlanders tijdens de Tweede Wereldoorlog zoveel mogelijk door met hun “normale” levens. Zo niet Erik Hazelhoff Roelfzema, een Leidse student die het zorgeloze feesten en zuipen opgaf om te vechten voor vrijheid, volk en vaderland.’63 Deze analyse bevat – naast een onbedoelde typering van de houding van de krant zelf in de oorlogsjaren – twee misverstanden. In de boeken van Hazelhoff Roelfzema is er geen breuklijn tussen vechten voor het vaderland en feesten: ze bestaan – ook ná de oorlog – op een vanzelfsprekende manier naast elkaar. Essentiëler is het tweede misverstand. Hazelhoff Roelfzema ging namelijk net zo goed als zijn landgenoten door met zijn leven. Alleen was dit een leven waarin alles wat naar verveling en routine zweemde, tot elke prijs vermeden diende te worden. Dat is het beeld dat Erik Hazelhoff Roelfzema – bewust en onbewust - van zichzelf laat zien. Daarmee zijn we terug bij de aan het begin gestelde vraag: Wat verandert er in het beeld dat Erik Hazelhoff Roelfzema in de opeenvolgende versies van zijn autobiografie van zichzelf laat zien?En hoe is dit te verklaren? In de eerste twee versies van zijn oorlogsherinneringen, Het hol van de ratelslang en Soldaat van Oranje 40-45, draait het om moed. De twee titels leggen daarbij allebei een duidelijk ander accent: in het eerste geval gaat het om moed als overwonnen angst, in het tweede geval om de inzet van die moed voor de goede zaak. Inhoudelijk ontlopen de verhalen elkaar niet veel. Ook de film, hoe anders ook van opzet en in de accenten die gelegd worden, vertelt in essentie hetzelfde verhaal over de hoofdpersoon. Anders is dit met Op jacht naar het leven. Vreemd is dit niet: de oorlogsherinneringen zijn hier ingekaderd in een beschrijving van een compleet bestaan. Van hoofdonderwerp is de oorlog nu episode geworden. Een tweede verklaring voor het verschil tussen Ratelslang en Soldaat enerzijds en Jacht anderzijds is te vinden in de omstandigheden waarin ze geschreven werden. De eerste twee titels waren het resultaat van een crisis in het leven van de auteur. Hij was op een dood spoor beland en had Soldaat nodig voor het herwinnen van zijn zelfrespect.
63
Esther Kleuver, ‘De oorlog binnengestapt’, De Telegraaf, 2 november 2010.
16
Bij Jacht is van een dergelijke druk allang geen sprake meer. Hier spreekt hij vanuit een positie van kracht en kan wellicht juist daardoor een minder karikaturaal stoere versie van zichzelf laten zien. Hij is milder over anderen, eerlijker tegen zichzelf. Zijn grotere openhartigheid op relationeel gebied is soms enigszins pijnlijk om te lezen, maar draagt wel bij aan de compleetheid van het geschetste beeld. Twee verschillen met de eerdere versies van zijn herinneringen vallen met name op. Interessant is dat de ‘soldaat van Oranje’ voor en na de oorlog een niet wezenlijk ander leven leidde dan tijdens de oorlogsjaren. Met evenveel enthousiasme als voorheen bestreed hij (vermeend) onrecht en zocht hij nieuwe uitdagingen en grenzen. Het streven leek daarbij belangrijker te zijn dan het slagen. Het belangrijkste verschil met de eerdere boeken is de nadruk op toeval als bepalende factor in het leven. Keuzes maak je met je hart, luidt zijn relativerende conclusie, maar daarmee zijn ze nog niet onfeilbaar of zelfs maar effectief. Alles had altijd anders kunnen zijn; ook de keuze tussen goed en fout ligt niet bij voorbaat vast. Daarmee komt een stoer verhaal ineens een stuk bescheidener over. Maar ja, het is dan ook ‘verrekt gemakkelijk om bescheiden te zijn als je een levensgrote Willemsorde op je buik hebt hangen’. 64
64
Soldaat, 281.
17
Gebruikte literatuur: Eickhoff en Remco Ensel, Martijn ‘Soldaat van Oranje’, in: De Keizer en Marije Plomp, Madelon, Een open zenuw. Hoe wij ons de tweede wereldoorlog herinneren (Amsterdam, 2010), p. 507-518. Hazelhoff Roelfzema, Erik, Het hol van de ratelslang (Amsterdam, 1970), 254 p. Hazelhoff Roelfzema, Erik, Soldaat van Oranje (Den Haag, 1971), 288 p. Hazelhoff Roelfzema, Erik, Op jacht naar het leven. De autobiografie van de Soldaat van Oranje (Utrecht, 2000), 467 p. Kleuver, Esther, ‘De oorlog binnengestapt’, De Telegraaf, 2 november 2010. Magnée, Ron, ‘Erik Hazelhoff Roelfzema, verzetsstrijder van het eerste uur; oorlogsheld zonder kapsones’, Mare 29, 25 april 2002. Schwegman, Marjan, ‘Waar zijn de Nederlandse verzetshelden?’, Van der Lubbe-lezing 2008, Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, 2008. Soldaat van Oranje (productie Rob Houwer, regie Paul Verhoeven (dvd, 2002))
18