Hulp bij het essay van het themawerkstuk Het themawerkstuk is het laatste grote onderdeel dat je dit jaar na je SE voor Nederlands gaat doen. De instructie staat in het vakportaal. Voor het themawerkstuk lever je in: je leesverslagen van drie thematisch verbonden boeken, een recensie van een van de boeken waarin jij een ‘kwestie’ markeert en een essay over deze kwestie en de drie boeken. In deze instructie kijken we naar het essay. Wat is een essay eigenlijk? Een essay is een beschouwende tekst over een literair, maatschappelijk of wetenschappelijk onderwerp. De schrijver geeft zijn weldoordachte en goed beargumenteerde mening op basis van eigen of andermans onderzoek. Het essay is diepgravender en langer dan de column en persoonlijker dan de beschouwing: een persoonlijk betoog met diepgang dus. Het is niet per se journalistiek, het kan literair zijn. Het kan zich op de actualiteit richten, maar dat hoeft zeker niet. Een essay is vooral een gesprek met de lezer. Informatie en feitelijkheden overdragen is soms dodelijk voor een essay. Het gaat er juist om jouw eigen onderzoek te doen, je gedachtengang te ontwikkelen en nieuwe inzichten te ontdekken, juist niet om algemene waarheden te verkondigen. Je verleidt de lezer om jouw gedachtengang te volgen. Je gebruikt je persoonlijke belevenissen en ideeën om inzicht te krijgen, maar dat inzicht is niet alleen voor jezelf en niet alleen gericht op je eigen leven. Het gaat je om iets groters, iets breders – de algemenere ideeën over vriendschap, leven, werk, kunst enzovoort. In een essay kijk je op een persoonlijke, subjectieve, verfrissende manier naar de werkelijkheid waardoor je tot nieuwe inzichten komt. Je denkt associatief en je hebt daarin veel vrijheid, zolang je wel in staat blijft om je lezer mee te nemen in je gedachtengang. Uitgangspunt is jouw eigen verbazing over de wereld. Associaties kun je krijgen door jezelf de juiste vragen te stellen: waarom is iets zo en niet juist andersom? Wat zijn andere betekenissen van dit begrip (woordenboek)? Hoe voelt, proeft, ruikt het? Praat met anderen over je onderwerp. Graaf in je ervaringen. Leg verbindingen: zo levendig en vrij als je kunt. Stappenplan essay en themawerkstuk: Hola, waar haal ik zo gauw drie thematisch verbonden boeken vandaan? Nou, die zou je allang gelezen moeten hebben, je docenten hebben je vaak genoeg gewaarschuwd. Maar goed, een snelle oplossing is deze: je vervangt één boek voor de duur van deze opdracht door een film, documentaire of gedicht en je leest het boek alsnog in de zomervakantie, want je lijst moet natuurlijk wel op orde zijn in je examenjaar (havo: 12 boeken met gedicht; vwo 14 boeken met gedicht). Waar haal ik een kernvraag/kwestie voor mijn essay vandaan? Zoek op internet naar een recensie van een van je boeken, mogelijk kaart de recensent hierin een kwestie aan die jij interessant vindt. Kijk naar het voorbeeld (recensie Elsbeth Etty van De helaasheid der dingen: hier is de kwestie de wisselwerking van de clan en de buitenwereld). Deze kwestie wordt vervolgens de rode draad van jouw essay, de rode draad die jouw drie boeken verbindt. Het is dus belangrijk dat je er in je keuze rekening mee houdt dat ‘de kwestie’ inderdaad in alle drie je boeken naar voren komt. Markeer in deze 1
recensie de issues die jij wil gebruiken in jouw essay. De gemarkeerde recensie en het essay zijn onderdelen – tezamen met drie boekverslagen - van je themawerkstuk dat je als geheel inlevert. Natuurlijk staat het je vrij om zelf een kwestie te bedenken, maar de recensie blijft onderdeel van het eindwerkstuk. Waar vind ik dan geschikte recensies? Googelen natuurlijk. Zie bijvoorbeeld lezenvoordelijst.nl, liteatuurgeschiedenis.nl, dbnl.org of elders. Denk ook zeker aan kranten als NRC Handelsblad, De Volkskrant, Trouw en bladen als VN, De Groene Amsterdammer. Daar worden nog veel boeken besproken. Ben je lid van de OBA? Dan kan je hun recensies ook bekijken. Hoe kan ik een kwestie of kernvraag opkweken tot essay? o Zet je kwestie/kernvraag midden op een vel papier. o Associeer nu vrijelijk en zet de beelden, woorden, vragen, voorbeelden en argumenten eromheen. o Schets met pijlen welke elementen met elkaar te maken hebben. o Doe nu hetzelfde met de beelden, woorden, vragen en voorbeelden: werk ze verder uit door ze op hun beurt weer te omringen met eigen beelden, woorden, vragen en voorbeelden. Je hebt nu een schitterende mindmap. o Bedenk tenslotte een route, de structuur, de vorm. o Gebruik voor inspiratie de site: http://www.schrijvenonline.org/oefening/essays-schrijven-het-literairezelfonderzoek Schrijf nu het middenstuk: dit stuk bevat het echte denkwerk. Stel het niet uit en werk niet al te planmatig maar ga direct aan de slag want: het denken zit in het schrijven! Daarna schrijf je de inleiding (je start met een aandachttrekker en geeft in je inleiding ook aan wat de lezer kan verwachten) en het slot (een brave samenvatting of een verrassende ontknoping). Hoewel je geen uitgebreid bouwplan hoeft te maken voor je essay, kan het wel handig zijn om vooral een paar onderwerpen onder elkaar te zetten die je zeker wilt bespreken. Pas als je essay klaar is ga je aan de slag met de controle van spelling en formuleringen. Laat het anderen lezen en vraag of ze je helpen met de taalfouten. Je schrijft voor geïnteresseerde klasgenoten. Lengte: 500-800 woorden.
2
Voorbeeld van een essay door P.F. Thomèse (1500 woorden)
Je moet je niet afvragen: wat geven die boeken mij? Maar: wat heb ik die boeken te bieden? Wat heb ik voorhanden, wat stop ik erin? We hebben het wel steeds over het schrijven, maar ik wil het met u nu graag hebben over de kunst van het lezen. De kunst van het lezen? vraagt u zich misschien af. Is dat niet wat overdreven gesteld? Een vaardigheid, soit, maar een kunst? Dat is nu net het probleem, geloof ik: dat het nooit een kunst is geworden. Het lezen wordt in de eerste plaats als een techniek voorgesteld, een techniek die men dient te beheersen om het lezen vaardig te worden, opdat men begrijpt wat er staat. Begrijpen wat er staat is een definitie. Zeker. Begrijpend lezen heet dat in het basisonderwijs, inderdaad. Maar het verhoudt zich tot de kunst van het lezen als rekenen tot de wiskunde. Het is vreemd dat de kunst van het schrijven, die toch algemeen erkend is, geen evenknie heeft gekregen in de kunst van het lezen. Een boek kan niet zonder jou In verhouding tot de muziek, waar de praktijk van het interpreteren zeker zo belangrijk is als het componeren, komt de literatuur er bekaaid van af. En dit terwijl het lezen van een roman of gedicht het beste vergeleken kan worden met hoe een dirigent zich over een partituur buigt. Hij moet er muziek van zien te maken. Zonder hem, de dirigent dus, blijven de noten dood aan hun balken bungelen. Hetzelfde geldt voor de bedrukte bladzijde. Hoe virtuoos, gevoelig, verfijnd en diepzinnig de woorden ook zijn neergeschreven, ze blijven van papier en drukinkt zolang er geen prins langskomt om ze wakker te kussen. Elk boek is voor honderd jaar in slaap gevallen, wachtend op die ene, ware lezer die zich door de woekerende rozen van loze woorden een weg naar binnen weet te banen om alzo de tekst wakker te kussen en weer te bezielen met een leven dat eruit verdwenen was. Hoeveel boeken hebben er niet voor dood op mijn bureau gelegen, naast mijn bed, in mijn tas onderweg: je doet je best, maar ze gaan niet zingen in je hoofd. Je leest ze, maar je leest over de zinnen heen. Het lukt niet om er contact mee te maken. Het kunnen erkende klassiekers zijn, bestsellers van het jaar, romans van vrienden, boeken die ik vroeger erg goed vond et cetera, ik wil maar zeggen, aan die boeken ligt het niet. Stop hier voor wat vragen: 1. 2. 3.
Wat is in dit essay de kwestie? Op welke manieren omschrijft de auteur de kwestie? Herken je in de kwestie al een essayistische techniek?
Lees nu verder tot het kopje ‘Als het is afgelopen’ Een glans van vertrouwdheid Je moet je niet afvragen: wat geven die boeken mij? Maar: wat heb ik die boeken te bieden? Wat heb ik voorhanden, wat stop ik erin? Iedereen die wel eens een Moeilijk Boek heeft proberen te veroveren, weet waarover ik het heb. Je moet weten hoe je binnenkomt. En als je binnen bent, is het moeilijk te zeggen waar je bent. Het is als het lezen van een vreemde taal. Je snapt het, min of meer, maar je moet niet vragen hoe. Je zou handen en voeten nodig hebben om uit te leggen wat er staat. Maar zolang je leest, is er niets aan de hand, want je bent alleen, je hoeft je niet te verantwoorden. Langzaam waag je je dieper en dieper het boek in, op de tast, zonder te weten waar je heengaat of waar je uitkomt. En dan is er plotseling iets wat je thuis weet te brengen, iets wat het vreemde een glans van vertrouwdheid geeft. Daar begint het. Daar waar er een verbinding ontstaat. Als het goed is, als het werkt, wordt een boek aangesloten op alles wat je in je hebt: je herinneringen, je kennis, je verlangens en verwachtingen, je angsten, je smaak, je stemming van het moment, je tijd.
3
Magritte, La Lectrice Soumise Nu zijn er boeken die weinig vragen, de meeste vrees ik, want er zijn nu eenmaal veel te veel boeken. We hebben het, bij uitsluiting, over bijzondere boeken, boeken die je aandacht hebben verdiend, die erom schreeuwen zogezegd. Ineens een verbinding De leesconsument van nu, ronddobberend op de vrije markt, vraagt zich misschien af waarom hij zo veel moeite zou moeten doen voor een moeilijk boek. Waarom zou hij zo veel investeren in iets wat hem niet direct aanspreekt, terwijl hij in die tijd ook een ander, gemakkelijker, verhaal kan lezen. Iets wat hij al kent. Het vertrouwde terrein. Deze zogenaamde ‘keuzevrijheid’ heeft ertoe geleid dat in een schijnbaar onuitputtelijk assortiment toch steeds meer van hetzelfde wordt gekozen. ‘53 channels and nothing on it,’ zingt Bruce Springsteen. Of om W.F. Hermans aan te halen: ‘De behoudende lezer denkt iets te begrijpen, terwijl hij het in werkelijkheid alleen maar vaak heeft gelezen.’ Zulke leesconsumenten zou ik willen zeggen dat het de moeite is die het de moeite waard maakt. Hoe meer je erin stopt, hoe meer je ervoor terugkrijgt. Literatuur die die naam waard is, vraagt je inbreng. Lezen is antwoord geven op een tekst. Maar wel een antwoord dat je in je eentje nooit gevonden had. Het is een samenspel, een improvisatie waarbij je als lezer nu eens deze weg inslaat dan weer gene, zonder te weten waar je uit zult komen. Totdat er ineens een verbinding ontstaat. ‘Twee overzijden die elkaar vroeger schenen te vermijden, worden weer buren,’ dicht Martinus Nijhoff in het klassieke sonnet dat begint met ‘Ik ging naar Bommel om de brug te zien. Ik zag de nieuwe brug.’ Verbindingen leggen, een nieuwe brug uitproberen, het zijn metaforen die de lezer met de schrijver verenigen, in een gezamenlijke improvisatie om betekenis te slaan uit die zwartgedrukte lettertekens. Dat kan een schrijver nooit alleen. Metaforen. Letterlijk betekent dat: iets wat naast iets anders wordt geplaatst. En tijdens het lezen ben je het zelf die zich steeds naast de tekst probeert te plaatsen: in de hoop dat twee overzijden die elkaar leken te vermijden, buren kunnen worden, dankzij de nieuwe brug die gevonden wordt. In die zin heb ik de wereldliteratuur dan ook altijd als autobiografisch beschouwd. Als mijn autobiografie welteverstaan. 'Hoewel de verhalen zich afspeelden in andere werelden en andere tijden, had hij toch steeds de indruk dat hij het geschrevene op de een of andere manier kende. Hij voer mee op de Pequod, op zoek naar Moby Dick, overleefde op Wanhoopseiland met de inboorling Vrijdag, hij wandelde op zondag naast een dame met een parasol over een Parijse boulevard, hij logeerde op Russische landgoederen en dreef op een vlot de Mississippi af – en het was hem allemaal merkwaardig vertrouwd. Lezen is ergens heengaan waar je anders niet kon zijn In zijn verbeelding speelden al die boeken zich af in huizen waar hij kwam, in straten waar hij dagelijks liep en in landschappen die hij kende als zijn eigen handpalm. De Gamerschestraat als Newski Prospekt of als Parijse boulevard, waarbij hij alleen de lantaarns, die ’s nachts oplichtten als een weg
4
naar de hemel, zelf hoefde te verzinnen. Het huis van Henkie Eenhoorn als Petersburgse huurkazerne of als Newyorks immigrantenhotel. De Waal, die breed en traag westwaarts vloeide, was de Mississippi, maar ook de Wolga en de Amazone. De velden in de omtrek werden Russische landerijen waar verveling en verlangen in wersten gemeten werden, soms waren het Amerikaanse prairies en als het moest zelfs Hollandse weilanden waar gevlekte koeien graasden.' (Uit mijn eerste roman, Heldenjaren, Amsterdam, 1994, blz 31-32.) Stop hier weer voor wat vragen. 4. 5.
De schrijver van een essay betoogt meestal net zo hard als de schrijver van een betoog. Hun stijl verschilt echter. Je hebt nu genoeg betogen van je klasgenoten gehoord om te zien waarin het verschil zit: leg uit. Wat is een ‘leesconsument’ precies (onder het kopje ‘Ineens een verbinding’)?
Lees nu door tot het einde en beantwoord de laatste vraag. Als het is afgelopen Correspondances noemt de Franse dichter Charles Baudelaire het in zijn Fleurs du Mal. Te vertalen als: verbindingen, overeenkomsten. Maar ik heb het altijd gelezen als de borden uit het Parijse metronet die aangeven waar je kunt overstappen op andere lijnen. Bruggen bouwen, overstappen op andere lijnen: op die manier trekt de lezer zijn eigen route. Onderweg spreken de voorbijgangers tot hem. Lezen is ergens heengaan waar je anders niet kon zijn. Waarheen, dat is de vraag. Dat is de verkeerde vraag. We hebben hier te maken met de paradox van de onmogelijke aankomst. Al die bruggen die ik bouwde, brachten mij alleen maar verder van huis. Ik ging ergens heen, maar kwam nergens aan. Ik bevind mij in een wereld die voor het beste deel uit ginds en ginder bestaat. De enige weg die ik heb gevonden, ligt achter me. In die zin, en dat is de zin, lijkt lezen verdomd veel op het leven zelf. Je kijkt ernaar en zou er eindelijk wel eens aan willen beginnen. Maar dat is onmogelijk, want elke noot die gespeeld wordt is al weg. Iets wat je hoort, is al geweest. Leven, dat wil zeggen beseffen dat je leeft, doe je altijd pas achteraf. In die zin is het leven net lezen: men ervaart het als het is afgelopen. Je kijkt terug op iets waar je nooit bij bent geweest. Je stond ernaast en zag het aan de overzijde, die jou, nu je opkijkt, lijkt te vermijden. Totdat je je een nieuwe brug herinnert en weer weet waar je nooit was. Als Vrije Schrijver aan de Vrije Universiteit sprak P.F. Thomése bovenstaande tekst uit tijdens de Dies Natalis. Beantwoord nu de laatste vragen. 6. Nu heb je het hele essay gelezen. Geef nu opnieuw antwoord op de vraag: wat is de kwestie die de schrijver in dit essay behandelt? 7. Zet nu de drie of vier stappen op een rijtje die de auteur in dit essay maakt, van kernvraag/kwestie tot eind. Hiermee leg je de structuur van dit essay bloot.
Voorbeeld van een recensie met kwestie: Etty over Verhulst (900 woorden) Als voorbeeld zie je hieronder een recensie van Elsbeth Etty over De helaasheid der dingen van Dimitri Verhulst. Etty citeert daarin een aantal vragen die de Vlaming Frank Albers zich stelt naar aanleiding van het boek van Verhulst, dit zijn haar kernvragen. Lees het stuk en met name de vetgedrukte zinnen waarin de vragen van Frank Albers staan en het antwoord van Elsbeth Etty. 1. De helaasheid der dingen, het boek waarmee Dimitri Verhulst (Aalst 1972) voor de AKOprijs werd genomineerd en dat in één jaar tijd veertien drukken beleefde, is opgedragen aan ene Windop en aan een overleden grootmoeder. Uit eerder werk van de gedreven Vlaming, met name zijn in 2004 gebundelde krantenstukken Dinsdagland, weten we dat ‘zotte Windop’ Verhulsts vader is, de man die in het shirt van de ontwenningskliniek De Pelgrim Belgisch kampioen tafeltennissen werd in de categorie verslaafden. De vader en de grootmoeder
5
worden onder hun eigen namen opnieuw geportretteerd in dit boek, een verzameling jeugdherinneringen die zozeer met elkaar samenhangen dat we gerust van een roman kunnen spreken. 2. Naar aanleiding van Dinsdagland voorspelde Arjen Fortuin in deze krant dat Verhulst het in zich had ‘een roman te schrijven zoals een 21ste-eeuwse Louis Paul Boon dat zou doen’. Bij de verschijning van De helaasheid der dingen was het dan volgens hem zover en volgde de uitroeping van Verhulst en een aantal andere jonge Vlaamse schrijvers tot ‘waardige erfgenamen van Louis Paul Boon’. 3. Dit kwam Fortuin op een reprimande te staan van de Vlaamse criticus Frank Albers, die zich niet alleen afvroeg wat nu precies de connectie tussen auteurs als Verhulst en Louis Paul Boon is, maar ook voorstelde het werk van de nieuwe Vlaamse schrijvers op hun eigen merites te beoordelen. ‘Slagen deze schrijvers erin om romans te bedenken waarin de kleine geschiedenis van het individu en de grote Geschiedenis elkaar snijden en wederzijds verhelderen? Stellen ze belangwekkende ethische vraagstukken aan de orde? Getuigen ze van eruditie? Kom je er wel eens een interessant en interessant geformuleerd inzicht tegen?’ 4. Eerlijk gezegd zie ik behalve het rauwe en voor Nederlandse oren tegelijk zangerige Vlaams waarvan Verhulst zich bedient weinig overeenkomsten met de onvergelijkbare experimenteerzucht van de onovertroffen Louis Paul Boon. Of het moest de locatie zijn van de roman, een godvergeten buitenwijk van Aalst. Maar in één adem suggereren, zoals Frank Albers deed, dat een boek als De helaasheid der dingen niet meer te bieden heeft dan plat vermaak, gespeend van ethische vraagstukken, eruditie en belangwekkende inzichten, doet de schrijver onrecht. 5. Verhulsts verhalen over een jeugd in het luizige dorp Reetveerdegem gaan over loyaliteit aan een clan, waarin de 13-jarige Dimitri zich alleen staande kan houden door zich er volledig mee te identificeren. Voortdurend heeft hij het over ‘wij’ als hij het gedrag beschrijft van de asociale Verhulsten die hun twijfelachtige familie-eer verdedigen tijdens dronken vechtpartijen. 6. De jongen groeit op tussen zijn liederlijke vader en drie zuipende ‘nonkels’ die niet in hun eigen onderhoud kunnen voorzien en daarom bij hun oude moeder – Dimitri’s grootmoeder Maria – zijn ingetrokken. In dit gore huishouden wordt voornamelijk gezopen, gerookt, gescheten en gekotst. Het kind moet overleven te midden van de zwijnenstal thuis en ‘op café’ met zijn vader en nonkels. Dit lijkt een folkloristisch gegeven, komedie in de trant van de familie Flodder, maar dat is zeker niet de inzet van Verhulst. Wat hij met grote precisie beschrijft, is het proces van onvoorwaardelijke binding aan een zelfdestructief, niet geïntegreerd milieu en de onmogelijkheid daar volledig mee te breken. 7. Dimitri gaat er vanuit dat de primitieve onaangepastheid van zijn clan de norm is. Vervuld van afschuw verhaalt hij over ‘ontwortelde families’, waarmee hij nieuwkomers bedoelt die villa’s laten bouwen in Reetveerdegem, terwijl ze geen enkele binding hebben met dat dorp. Verachtelijke parvenu’s vindt hij hen, die hun geld op de bank zetten in plaats van in één keer te verbrassen, bedenkelijk kijken wanneer ‘wij geheel traditioneel bezopen’ naar huis gaan, of angstig naar binnen hollen wanneer ‘wij onze overspelige vrouwen in het kruis trappen’. 8. In de roman wordt Dimitri door de jeugdzorg uit huis geplaatst. Twintig jaar later is hij een succesvol schrijver die met zijn 5-jarige, keurige opgevoede zoontje zijn ooms in Reetveerdegem bezoekt. Hij ontdekt dat hij niet meer bij hen hoort. ‘Wij’ is intussen ‘ik’ geworden. ‘Ik ben allang geen meer van hen’ constateert hij. En: ‘Afvalliger kan ik niet zijn’. Maar of dat alleen maar winst is, begint hij te betwijfelen. De dronken ooms blijken zijn zoontje meer liefde te geven dan waartoe hij, zelf inmiddels zo’n ontwortelde parvenu, in staat is. Met weemoed herdenkt hij zijn oma en vader die hem ondanks hun onmacht het gevoel gaven erbij te horen en welkom te zijn, beschermd tegen een vijandige wereld en toegerust met een afgebakende identiteit. 9. Met zijn in een meesterlijke stijl opgetekende uitzinnige drankverhalen heeft deze Jacques Brel van de Vlaamse literatuur, zoals Verhulst in België wel wordt genoemd, meer te bieden
6
dan valse vertedering over ‘zuipende nonkels en bazige bomma’s’ waartoe Frank Albers De helaasheid der dingen ten onrechte reduceert.
7
1.
Wat is in dit essay de kwestie? De lezer moet geven, niet alleen halen.
2.
Op welke manier omschrijft de auteur de kwestie nog meer? Lezen is een kunst, geen techniek.
3.
Herken je in de kwestie al een essayistische techniek? De essayistische techniek: omkering. De betoogschrijver stelt dan beleidsmaatregelen in het vooruitzicht, de essayist sleutelt aan vanzelfsprekende aannames.
4.
De schrijver van een essay betoogt meestal net zo hard als de schrijver van een betoog. Hun stijl verschilt echter. Je hebt nu genoeg betogen van je klasgenoten gehoord om te zien waarin het verschil zit: leg uit. Verschil in stijl: de essayist schrijft bloemrijk (beeldspraak). Op deze manier maakt hij zijn tekst fijn om te lezer, bindt hij de lezer aan zich als een kameraad.
5.
Wat is een ‘leesconsument’ precies (onder het kopje ‘Ineens een verbinding’)? Iemand die zijn leeservaringen niet ontwikkelt maar zoekt naar het vertrouwde. Dit levert een aforisme op: ‘Het is de moeite die het de moeite waard maakt’! Ook weer kenmerkend voor essay.
6.
Nu heb je het hele essay gelezen. Geef nu opnieuw antwoord op de vraag: wat is de kwestie die de schrijver in dit essay behandelt? Het blijkt in tweede instantie niet alleen over lezen te gaan. Of preciezer: lezen blijkt een metafoor voor leven te kunnen zijn.
7.
Zet nu de stappen op een rijtje die de auteur in dit essay maakt, van kernvraag/kwestie tot eind. Hiermee leg je de structuur van dit essay bloot. 1.De lezer moet zelf iets meebrengen, moet contact leggen, de tekst wakker kussen, verbinding maken. 2.Lezen is een samenspel tussen lezer en schrijver. 3.Van Nederlandse literatuur gaat Thomése naar verbinding met wereldliteratuur: alles is autobiografie. 4.Lezen is als reizen, aansluiting zoeken. 5.Lezen is metafoor voor leven. Metaforen: ook typisch essayistische techniek.
8