Fragmenten uit: ‘Nagelaten Brokken deel 8’
Inhoud Een verhandeling in briefvorm ‘Gestorven aan de wet’, over de ware leefregel.......................... 5 Vier predicaties en een fragment Filippenzen 3:15,16 De regel van christelijke eenheid en gemeenschap.................... 65 Jesaja 45:24,25 Het zaad Israëls in Christus gerechtvaardigd ............................ 91 Galaten 3:26,27 Het geloof ín en het aandoen van Christus Jezus.......................117 Jesaja 28:5,6 Een heerlijke Kroon en een sierlijke Krans..................................137 Efeze 1:19 Levendmaking en onderhouding .................................................149 (samenvatting)
Inleiding van Gestorven aan de wet We hebben al vaak gedacht dat veel ware heiligen van God slechts een gebrekkige kennis hebben van de Schriftuurlijke gronden van hun eigen geloof. Daarom hebben ze maar een vaag en onvoldoende zicht op de sterke fundamenten waarop ‘de waarheid, gelijk die in Jezus is’, in Gods Woord gevestigd is. De waarheid zelf, of ten minste de hoofdstukken daarvan, hebben ze geleerd door het allerbeste onderwijs van de allerbeste Onderwijzer. De waarheid heeft hen gered, verlost en geheiligd; en zij hebben haar kracht, haar smaak, haar zoetheid en haar zegenrijkheid geproefd. Maar ondanks al deze genieting van de waarheid in haar bevindelijke kracht, is het zo dat als hun eens gevraagd werd om een heldere of nauwkeurige uiteenzetting te geven van de gronden van hun geloof, als gebouwd op Gods Woord, ze daar nauwelijks toe in staat zouden zijn. In elk geval zouden ze niet zo’n volledige en uitgebreide uiteenzetting kunnen geven als waartoe de Schrift hen zou machtigen. Als echter iemand anders, bijvoorbeeld een predikant van de preekstoel of iemand met een goede pen, eenvoudig en helder deze Schriftuurlijke gronden hun zou schetsen, dan zouden ze hem tot het eind toe stap voor stap kunnen volgen. Ze zouden daardoor geen nieuwe waarheid leren, maar ze zouden zodoende wel meer ten volle bevestigd worden in hun geloof en bevinding, omdat ze geheel konden instemmen met wat naar voren werd gebracht. Daarnaast worden onze opvattingen over de waarheid van God voortdurend in twijfel getrokken door tegenstanders. We zijn aan alle kanten omgeven door veel dwalingen en ketterijen. Vaak worden onze opvattingen en standpunten niet alleen geheel verkeerd begrepen, maar ook helemaal verkeerd voorgesteld. Krachtige en subtiele argumenten worden door tegenstanders ingebracht tegen vrijwel elke waarheid die ons dierbaar is. Kan een kind van God onder deze omstandigheden niet dadelijk zijn geloof verdedigen met overtuigende, sterke, Schriftuurlijke argumenten, of zijn tegenstander het zwijgen opleggen met een direct beroep op de Schrift, dan verheugt de vijand zich alsof zijn argumenten onweerlegbaar zouden zijn en hij een volkomen overwinning had behaald. Zulke mensen liggen vaak, net als Amalek, in een hinderlaag om de zwakken en krachtelozen van Gods huisgezin te slaan. Omdat ze hen zonder veel moeite op de vlucht kunnen jagen, juichen ze alsof ze het hele leger verslagen hebben. Om deze en andere redenen, die we hier niet hoeven te noemen, hebben we soms gedacht dat het nuttig kan zijn om enkele sterke fundamenten waarop ons geloof rust, op een rij te zetten. Niet dat Gods kinderen hierdoor de waarheid geleerd kan worden, want die moeten ze voor
zichzelf leren uit de mond van God (Spr. 2:6). Maar ze zijn bedoeld als een overzichtelijke samenvatting van Schriftuurlijke bewijzen om hen te bevestigen in alles wat ze zodoende zielsbevindelijk geleerd hebben. In deze geest en met deze bedoeling hebben we verschillende keren in de vorm van ‘Beschouwingen’ diverse onderwerpen behandeld. We hebben daarover enig Schriftuurlijk licht laten vallen, in zoverre de Heere ons daartoe de bekwaamheid gaf. Dit was ons belangrijkste doel toen we in 1859 schreven over het onderwerp van het Eeuwige Zoonschap van onze gezegende Heere, en afgelopen jaar over de heilige mensheid van Jezus, in onze ‘Overdenkingen’. We moeten nu een nieuwe serie artikelen onder de aandacht van onze lezers brengen. Ze bevatten een geheel nieuw en afzonderlijk onderwerp, in een enigszins andere vorm. In eerste instantie werden ze geschreven zonder de minste intentie om ze in onze publicaties te laten verschijnen. Daarom denken we ze van geen beter voorwoord te kunnen voorzien dan wanneer we simpelweg vertellen onder welke omstandigheden en op welke wijze ze aanvankelijk uit onze pen vloeiden. Gedurende het afgelopen jaar heb ik met een predikant in Schotland persoonlijk gecorrespondeerd over de wet en enkele leerstellige kwesties die nauw verbonden zijn met dat vruchtbare discussieonderwerp. Hoewel we elkaar niet hadden ontmoet, kenden we elkaar wel van naam. Omdat er veel was wat onze gedachten in beslag nam en we werden gehinderd door een slechte gezondheid, zijn we de discussie met de grootst mogelijke tegenzin aangegaan. Want naast deze hindernissen wisten we uit enige ervaring op dit punt heel goed dat de uitkomst gewoonlijk is dat beide partijen nog meer dan tevoren overtuigd zijn van de juistheid van hun eigen opvattingen. Afgezien van deze feiten was er echter veel wat ons drong om de pen ter hand te nemen. De betreffende predikant had zich onlangs om zeer principiële redenen afgescheiden van de Free Church of Schotland. Hij kon nauwelijks iemand in zijn omgeving vinden met wie hij zich echt verbonden voelde. Hij had van harte de leerstellingen van vrije genade omhelsd. Zijn ogen waren geopend voor het koude, ijzige, dode, zogenaamde calvinisme (maar in werkelijkheid arminianisme) dat in Schotland overheerst. Hij voelde zich zeer aangetrokken tot Gods volk in Engeland, van wie we zonder aanmatiging mogen zeggen dat zij één zijn met ons in hun opvattingen en gevoelens over Goddelijke zaken. Er was echter één grote en ernstige belemmering om zich volkomen en volledig met hen te verenigen: het verschil in zijn opvattingen over de wet. Hij was er vast van overtuigd dat deze wet de leefregel voor de gelovige is. Omdat dit voor hem heel erg belangrijk was, greep het hem erg aan toen hij merkte dat de vrienden en predikanten in Engeland, met wie hij zich verbonden voelde, geloofden dat de wet geen regel voor de gelovige is. Hij meende dat dit puur antinomianisme was en hij werd buitengewoon gepijnigd door de gedachte dat de enige mensen met wie hij zich kon verbinden, in de leer antinomiaans waren. Met deze gevoelens schreef hij ons een persoonlijke brief. Dringend verzocht hij ons om heldere, duidelijke en ondubbelzinnige antwoorden op drie vragen, waarin volgens hem de hele zaak besloten lag. Zelf zagen we geen verband tussen zijn vragen en het punt dat ter discussie stond. Maar omdat hij zonder antwoord niet tevreden was, hebben we hem ten slotte de brief geschreven die we nu publiceren. Dit leidde tot meer brieven, waarin we onze opvattingen uitvoeriger hebben verklaard en verdedigd. Verschillende vrienden die de tweede brief hebben gelezen, uitten de wens dat deze in de ‘Gospel Standard’ werd gepubliceerd. Wij voelden ons wel bereid om aan hun verzoek te voldoen. Eerst was het onze bedoeling om alleen de tweede brief in de ’Gospel Standard’ op te nemen. Bij nader inzien hebben we besloten om al onze brieven te publiceren. Daarom zullen er nog twee brieven volgen; het ligt in onze bedoeling om die in de volgende nummers te
plaatsen. We vrezen dat de huidige brief niet bijzonder interessant of stichtelijk zal zijn. Samen met de volgende brieven zou hij echter een helderder licht kunnen werpen op het onderwerp als geheel. Eerste brief Geachte heer, Door uw brief word ik herinnerd aan de woorden van de apostel: ‘Maar het einde des gebods is liefde uit een rein hart en uit een goede consciëntie en uit een ongeveinsd geloof.’ Uit de woorden die onmiddellijk daarop volgen, kunnen we afleiden dat twistgesprekken over de wet heel gevaarlijk zijn, als we afwijken van deze liefde en de vruchten daarvan, en ons wenden ‘tot ijdelspreking’ (1 Tim. 1:5,6). In bijna alle eeuwen heeft de ervaring geleerd dat niets méér twisten in Gods kerk heeft veroorzaakt dan geschillen over de wet. In uw geval heeft het blijkbaar het pijnlijke gevolg gehad dat er enige verwijdering is ontstaan tussen u en de vrienden in Engeland die u hoogacht, zo niet in het hart dan wel in opvatting. Met grote tegenzin ga ik de discussie aan die zo is ontstaan. U hebt mij echter gevraagd om duidelijke antwoorden te geven op bepaalde vragen, omdat ik dezelfde opvattingen heb als de Engelse predikanten in ons kerkverband, in de hoop meer duidelijkheid te krijgen over de overeenkomsten en verschillen tussen u en hen. Daarom zal ik proberen te antwoorden, zo duidelijk als ik kan en zo kort als bestaanbaar is met een goede uitleg. 1. U vraagt mij eerst: ‘Gelooft u dat Jehovah vanwege Zijn oneindig heerlijke volmaaktheden de hoogste liefde van al Zijn redelijke schepselen waardig, ja, oneindig waardig is, voorafgaand aan de overweging dat er enige weldaad van Hem verkregen zou kunnen worden?’ Mijn antwoord is dat ik uit de Schrift (waarop ons geloof moet rusten wil dit het geloof van de uitverkorenen zijn, en niet op onze eigen redeneringen) niet kan opmaken dat God Zichzelf aan enige van of al Zijn redelijke schepselen voorstelt als hun hoogste liefde oneindig waardig, voorafgaand aan enige weldaden die hun geschonken zijn door Hem. Godgeleerden hebben zich uit de Schrift bepaalde voorstellingen gevormd van de natuur van God (waartoe ze gekomen zijn door een of ander proces van hun redenerende verstand), die een heel ander beeld schetsen dan de Schriftgedeelten waaruit zij ze afgeleid hebben. Zo maken zij Gods openbaring van Zichzelf in de Schrift los van Zijn verbondshoedanigheid en veronderstellen dat Zijn volmaaktheden geloofd en bemind kunnen worden door Zijn redelijke schepselen, onafhankelijk en losstaand van de openbaring van Zijn genade, zoals die geopenbaard wordt, hetzij in Zijn Woord, hetzij in het hart. Maar dit is een veronderstelling waarvoor geen grond is in het Woord der waarheid. De verwarring (zo wil ik het wel noemen) die zo gezaaid is, heeft hun hele verstand verduisterd en verhindert hen om helder over het onderwerp na te denken. U zult antwoorden dat God zegt: ‘Gij zult den Heere, uw God, liefhebben.’ Maar bij dit punt van de discussie, en in feite voortdurend, moeten we duidelijk onderscheid maken tussen wat God was voor - en daarom wat God zei tegen - Zijn oude verbondsvolk Israël in vroeger tijd, en wat God is en wat Hij zegt tegen de mensen in het algemeen, als schepselen van Zijn hand. Dit verschil is zo groot dat er nieuwe verwarring zal ontstaan als dit onderscheid niet wordt gemaakt. De beste en enige manier om te leren wat God is en hoe Hij Zichzelf voorstelt aan Zijn redelijke schepselen, losstaand van Zijn verbondsbetrekking tot Zijn volk in Christus en losstaand van wat Hij was voor Zijn volk Israël in vroeger tijd, is het raadplegen van het Woord der waarheid. We moeten onderzoeken hoe Zijn geïnspireerde apostelen spraken over en tot de heidenen in hun dagen. Die mogen we immers met recht beschouwen als representatief voor de ‘redelijke schepselen’ uit uw vraag. Als u aandachtig Handelingen 14:15-17, 17:22-31 en
Romeinen 1:17-23, 2:6-16 leest, zult u de betrekking zien waarin God tot de heidenen staat, als onderscheiden van de betrekking waarin Hij staat tot Zijn bondsvolk, de Joden. In mijn ogen wordt in geen van die passages gesproken over God als ‘een Voorwerp van de hoogste liefde van Zijn redelijke schepselen’. Er wordt gesproken over Zijn ‘eeuwige kracht en Goddelijkheid’; over Zijn scheppende hand, dat ‘wij in Hem leven, en ons bewegen, en zijn’; over Zijn algemene voorzienigheid, die ‘het leven, en den adem, en alle dingen geeft’; dat Hij ‘Zichzelven niet onbetuigd gelaten heeft, goeddoende van den hemel, ons regen en vruchtbare tijden gevende’; dat Hij een God van recht is, Die ‘den aardbodem rechtvaardiglijk zal oordelen’; en dat Hij vanwege al deze blijken van Zijn bestaan en macht geëerd en aanbeden moet worden als hun Schepper en Weldoener.
…..
De regel van christelijke eenheid en gemeenschap Een predicatie, uitgesproken in de North Street-kapel te Stamford, ’s middags op de dag des Heeren, 7 september 1845. “Zovelen dan als wij volmaakt zijn, laat ons dit gevoelen; en indien gij iets anderszins gevoelt, ook dat zal u God openbaren. Doch waar wij toe gekomen zijn, laat ons daarin naar denzelven regel wandelen, laat ons hetzelfde gevoelen.” Filippenzen 3:15,16 Naar mijn mening is geen enkel gedeelte van Paulus’ brieven lieflijker dan die gedeelten waarin hij over zijn eigen bevinding spreekt. Daarin zien we zo’n echtheid, zo’n oprechtheid en bovenal zoveel van het bijzondere onderwijs van God de Heilige Geest in het hart. Kunnen we dezelfde bevinding in onze eigen ziel vinden, en het pad waarop wij stap voor stap geleid worden, leggen naast de weg die door de pen van Paulus wordt getekend? Dan hebben we een zoet getuigenis in onze consciëntie dat dezelfde Geest Die hem leerde, ook ons onderwijst. In Romeinen 7 beschrijft de apostel zijn persoonlijke bevinding. Hij schetst daar de strijd die zich afspeelt in het gemoed van een levend mens, tussen natuur en genade, tussen het vlees en de geest. In ons hoofdstuk beschrijft de apostel wat hij verlangt, waarnaar hij jaagt en waarop elk vermogen van zijn ziel is gericht, en niet zozeer zijn persoonlijke strijd. Dit is nu precies wat er plaatsvindt in het hart van Gods volk. Soms gaan ze gebukt onder een strijd tussen de inwonende zonde en de genade van God. Op andere tijden is er echter een verlangen, hijgen, uitzien en uitstrekken van alle verlangens van hun hart om al hun heil en al hun lust te verkrijgen. We zien dus dat Paulus in beide opzichten, zowel in de dagelijkse strijd als in de verlangens en verwachtingen van iedere gelovige, hetzelfde heeft ervaren als allen die geleerd worden door de Heilige Geest. In de tekst kunnen we drie onderscheiden kenmerken opmerken: Het verlangen van Paulus’ ziel dat allen die ‘volmaakt’ waren, hetzelfde zouden gevoelen als hij. II. De neerbuigende tederheid van de apostel voor de zwakheid van hen die niet zo ver gekomen waren als hij, gepaard met de overtuiging dat God hen verder zou leiden. III. De aansporing dat zwakken en sterken zouden moeten wandelen naar dezelfde regel en I.
hetzelfde gevoelen. Er zou geen scheuring in het lichaam moeten zijn. Alle leden van het verborgen lichaam, zwak en sterk, zouden hetzelfde voorwerp voor ogen moeten hebben en zich moeten laten leiden door dezelfde regel. I. Om te begrijpen wat de apostel bedoelt als hij zegt: ‘Zovelen dan als wij volmaakt zijn, laat ons dit gevoelen’, is het nodig om de betekenis van het woord ‘volmaakt’ uit te leggen. Het is niet de eerste keer dat ik geprobeerd heb de betekenis van dit woord in het Nieuwe Testament te verklaren. Het duidt niet op vleselijke volmaaktheid en evenmin op geestelijke volmaaktheid, als we daaronder verstaan dat we volmaakt vrij en volledig verlost zijn van de innerlijke werkingen van de zonde. Hiermee wordt eerder bedoeld wat we christelijke volwassenheid kunnen noemen. In ruimere zin, als beschrijving van een staat, kan dit woord gedefinieerd worden als het bereiken van die kracht en rijpheid die het hoogtepunt zijn van iemands groei. Als een eik bijvoorbeeld volgroeid is, vlak vóór de aftakeling begint, is hij volmaakt. De eik zal nooit meer groter worden en nooit beter geschikt zijn voor de verschillende doelen waarvoor hij bestemd is. Zo ook een mens. Als hij de lengte en de kracht van de volwassenheid heeft bereikt, zodat hij nooit langer en sterker zal zijn dan hij nu is, en nooit méér geestelijke en lichamelijke vermogens zal hebben dan hij nu heeft, kan hij volmaakt genoemd worden. Dit is de gedachte die de Schrift wil overdragen met de uitdrukking ‘volmaakt’. We zien dat de apostel ook zo spreekt in Hebreeën 5:13 en 14: ‘Want een iegelijk die der melk deelachtig is, die is onervaren in het woord der gerechtigheid, want hij is een kind. Maar der volmaakten (hetzelfde woord dat in onze tekst gebruikt wordt) is de vaste spijze, die door de gewoonheid de zinnen geoefend hebben tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads.’ Onder de uitdrukking ‘volmaakt’ in de tekst moeten we dus mensen verstaan die de kindertijd en jeugdjaren achter zich gelaten hebben. Daarom zijn ze niet langer kinderen, ‘die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind der leer’. Maar ze zijn opgegroeid tot een zekere rijpheid in het geestelijke leven, volwassen mannen en vrouwen in Christus Jezus.
…..
Het zaad Israëls in Christus gerechtvaardigd Een predicatie, uitgesproken in de Zion-kapel te Bedworth, op woensdagavond, 31 maart 1847. “Men zal van Mij zeggen: Gewisselijk, in den HEERE zijn gerechtigheden en sterkte; tot Hem zal men komen; maar zij zullen beschaamd worden, allen, die tegen Hem ontstoken zijn. Maar in den HEERE zullen gerechtvaardigd worden en zich beroemen het ganse zaad Israëls.” Jesaja 45:24,25 In de Schrift zijn overvloedige getuigenissen van de wezenlijke Godheid van de Heere Jezus Christus aanwezig. Sommige getuigenissen worden expliciet onder woorden gebracht, bijvoorbeeld: ‘In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God’ (Joh. 1:1). ‘Maar tot den Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid’ (Hebr. 1:8). ‘En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees’ (1 Tim. 3:16). Daar hebben wij het expliciete getuigenis van de Heilige Geest over de wezenlijke eeuwige Godheid van de Heere Jezus Christus. Er zijn echter ook andere getuigenissen in de Schrift, die eerder impliciet dan expliciet zijn. Alle passages bijvoorbeeld, die spreken over bepaalde handelingen die eigen zijn aan de Godheid, en die toeschrijven aan
de Heere Jezus Christus, zoals de daad der schepping: ‘Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn.’ ‘Dewelke alle dingen draagt door het woord Zijner kracht.’ De Heere zei tegen Zijn discipelen dat alle dingen in hemel en op aarde aan Hem waren toevertrouwd. Ook worden passages in het Oude Testament die over Jehovah spreken, in het Nieuwe Testament aangehaald als passages die verwijzen naar de Heere Jezus Christus. Zo zien wij dat in het verband van onze tekst bepaalde dingen worden gezegd over ‘de HEERE’ (dat is Jehovah, omdat het woord met hoofdletters staat afgedrukt), die in het Nieuwe Testament op Jezus Christus worden toegepast. In het 23e vers bijvoorbeeld: ‘Ik heb gezworen bij Mijzelven, er is een woord der gerechtigheid uit Mijn mond gegaan, en het zal niet wederkeren: dat Mij alle knie zal gebogen worden, alle tong Mij zal zweren.’ Wij zien dat de apostel Paulus dit getuigenis in zijn brief aan de Filippenzen aanhaalt als een getuigenis dat verwijst naar de Heere Jezus Christus: ‘Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven allen naam is, opdat in den Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid Gods des Vaders’ (hfdst. 2:9-11). Wij zien dat de apostel Paulus datzelfde getuigenis ook aanhaalt in de brief aan de Romeinen: ‘Want er is geschreven: Ik leef, zegt de Heere; voor Mij zal alle knie buigen, en alle tong zal God belijden’ (hfdst. 14:11). Hij doet dit nadat hij in het voorgaande vers gezegd heeft: ‘Want wij zullen allen voor den rechterstoel van Christus gesteld worden.’
…..
Het geloof ín en het aandoen ván Christus Jezus Een predicatie, uitgesproken in de North Street-kapel te Stamford, ’s morgens op de dag des Heeren, 23 februari 1859.1 “Want gij zijt allen kinderen Gods door het geloof in Christus Jezus. Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan.” Galaten 3:26,27 Ik wenste wel dat ik dit kon zeggen. Als ik vanmorgen in deze gemeente rondkijk, wilde ik wel dat ik in waarheid en consequent kon zeggen: ‘Gij zijt allen kinderen Gods door het geloof in Christus Jezus.’ Maar kan ik dit zeggen, als ik in de liefde zo ver mogelijk zou gaan, en de zaak zo gunstig mogelijk zou bekijken? Kon en zou ik dan van u allen durven zeggen: ‘Gij zijt kinderen Gods door het geloof in Christus Jezus’? Zou niet het leven van velen onder u in lijnrechte tegenspraak zijn met zo’n bewering? Ook zouden wij van een gemeente zoals die van mij, relatief groot, zelfs nog geen hoop kunnen koesteren dat velen door het geloof in Christus Jezus kinderen Gods zijn. Maar ik ben blij u hier te zien, zovelen van u vanmorgen onder het geklank der waarheid. Niemand weet wat God nog voor uw zielen kan hebben weggelegd. Jullie jonge mensen, jullie die geen belijdenis afleggen, ik weet niet, jullie weten niet wat God naar Zijn verborgen voornemen nog voor jullie kan hebben weggelegd. Daarom ben ik blij dat zovelen van u onder het geklank der waarheid opgekomen zijn. Misschien zal God die waarheid een scherpe snede 1
Deze predicatie werd in steno opgenomen door dhr. Abraham Moore, leraar fonografie.
en toegang tot uw hart geven. Echter, voor een mens die God vreest en een tedere consciëntie heeft, is het onmogelijk om goed en kwaad zo te vermengen en het kaf met het koren zo door elkaar te halen, dat hij zou zeggen dat allen in zijn gemeente kinderen Gods zijn. Maar is het uw begeerte, de ademtocht van uw ziel en de vurig verlangende wens van uw hart om een getuigenis te hebben, dat u in het uur en ten dage van ziekte en dood bij zal staan en zal laten weten dat u een van die begunstigden bent – een van de kinderen Gods door het geloof in Christus Jezus? De Heere stelle mij vanmorgen in staat om de werkelijke zaak aan te roeren, en zo te beschrijven wat Zijn genade in het hart van een zondaar doet. Opdat u enige zoete blijken voor uzelf mag hebben – u die God vreest – dat u kinderen Gods bent door het geloof in Christus Jezus. Bij het openleggen van de woorden van onze tekst zal ik, naardat de Heere mij in staat stelt, aantonen: I. Hoe wij kinderen Gods door het geloof in Christus Jezus worden. II. Wat de uitwerking hiervan is: met Christus gedoopt zijn. Wat daarop volgt: het aandoen van Christus.
…..
Een heerlijke Kroon en een sierlijke Krans Een predicatie, uitgesproken in de Providence-kapel te Oakham, op 24 februari 1861.2 “Te dien dage zal de HEERE der heirscharen tot een heerlijke Kroon en tot een sierlijken Krans zijn den overgeblevenen Zijns volks, En tot een Geest des oordeels dien, die ten oordeel zit, en tot een Sterkte dengenen, die den strijd afkeren tot de poort toe.” Jesaja 28:5,6 We zullen, naardat het de Heere zal behagen ons daartoe in staat te stellen, trachten aan te tonen: I. Wie de personen zijn tot wie hier gesproken wordt, nl. ‘den overgeblevenen Zijns volks’. II. Wat de Heere voor Zijn volk is: 1. ‘Een heerlijke Kroon’; 2. ‘een sierlijken Krans’; 3. ‘een Geest des oordeels’; 4. ‘een Sterkte’ en 5. de tijd waarop, ‘te dien dage’.
…..
2
Uit ‘The Christian’s Monthly Record’, mei 1887.
Levendmaking en onderhouding “De uitnemende grootheid Zijner kracht is aan ons, die geloven.”3 Efeze 1:19 Let eerst op de moeilijkheden die genade om zo te zeggen het hoofd moet bieden in de geestelijke levendmaking van een dode ziel. Beschouw de diepten van de val. Zie de dood van de ziel in misdaden en zonden; haar volkomen vervreemding van het leven van God door de duisternis, blindheid en onwetendheid van het verstand, de verkeerdheid van de wil, de hardheid van de consciëntie en de verdorvenheid van de genegenheden. Beschouw haar onverbeterlijkheid, halsstarrigheid en hardnekkigheid; haar trots, ongeloof, trouweloosheid en eigengerechtigheid; haar hartstochtelijke liefde vóór en gebruikelijke praktiseren ván en lange gewenning áán de zonde. Let op haar sterke vooroordelen tegen alles wat godvrezend en heilig is; de wanhopige, onverbiddelijke vijandschap van het bedenken van het vlees tegen God Zelf; de volhardende en diepgewortelde liefde voor de wereld in al haar uiteenlopende gedaanten en vormen. Bedenk ook hoe alle hoop, geluk en verwachtingen helemaal opgaan in de tijdelijke en zinnelijke dingen. O, wat vormen al deze hecht samengevoegde vijanden een ingewikkelde hoop moeilijkheden tegen elke macht die hen uit hun positie wil verdrijven, als een compact, goed gewapend, grondig gedrild leger.
3
Uit The Sower, 1932. Waarschijnlijk is dit een samenvatting die opgesteld is door een hoorder.