Single op de sofa
Lorna Martin
Single op de sofa Leven, liefde & een jaar in therapie Vertaling Susan Ridder
2009 de bezige bij amsterdam
Dit is een waargebeurd verhaal, maar sommige namen zijn veranderd ter bescherming van de privacy van de personen in kwestie.
Cargo is een imprint van uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam Copyright © 2008 Lorna Martin Copyright Nederlandse vertaling © 2008 Susan Ridder Eerste druk 2008 Tweede druk 2009 Oorspronkelijke titel Woman On The Verge Of A Nervous Breakdown; Life, Love And Talking It Through Oorspronkelijke uitgever John Murray (Publishers), Londen Omslagontwerp Studio Jan de Boer Omslagillustratie Studio Ping Foto auteur Murdo Macleod Vormgeving binnenwerk CeevanWee, Amsterdam Druk Bariet, Ruinen isbn 978 90 234 5470 0 nur 302 www.uitgeverijcargo.nl
Voor mijn ouders
De status van verliefd zijn... is psychologisch gezien zeer bijzonder en het is het normale prototype van de psychoses. – Sigmund Freud, Totem and Taboo (Totem en taboe) Vaak geparafraseerd als: Mensen die verliefd zijn, zijn volkomen krankzinnig.
Voorwoord
Ik zou te laat komen. Alweer. En hoewel ik een toegewijd agnosticus ben, zat ik in de Gatwick Express te bidden dat ik om 7.45 uur op de luchthaven zou zijn, zodat ik nog net zou kunnen inchecken voor de vlucht naar Glasgow, waar ik woon. De trein leek nog langzamer dan een brontosaurus te gaan. Ik zat aan het witte konijn uit Alice in Wonderland te denken. Het had een groot gouden zakhorloge en riep kreunend: ‘Ik kom te laat! Ik kom te laat!’ Mijn eigen versie van dat paniekerig herhaalde refrein was: ‘Kom op, kom op! Alsjeblieft, god, kom op verdomme. Ik kom te laat, te laat, te laat, te laat, te laat, te laat, te laat. Arrrrrgggggghhhh!’ Alleen de oren en snorharen ontbraken er nog aan. Om de paar minuten probeerde ik mezelf af te leiden door een krant te lezen of naar mijn iPod te luisteren. Maar dat had geen enkele zin. De woorden waar ik naar keek verdwenen op weg naar mijn cortex uit mijn hoofd en ze hadden net zo goed in het Vietnamees geschreven kunnen zijn; ik begreep er niets van. Dus stopte ik de krant weer in mijn tas. En wat mijn favoriete nummers betreft: ik kon alleen maar naar de eerste vijf seconden van elk nummer luisteren, en spoelde dan door naar het volgende. Mijn top twintig was tot honderd seconden gereduceerd. Ik kon me alleen nog maar op de tijd concentreren en stak al mijn energie in subliminale berichten voor de machinist, 9
in de hoop dat hij sneller zou gaan rijden. Wanneer ik mijn ogen sloot, zag ik een enorme zandloper voor me met fluorescerend roze zand dat steeds sneller naar beneden zakte. Toen ik ze opende, staarde ik psychotisch naar de klok op mijn mobieltje en zag weer een kostbare minuut voorbijgaan. Ik had de week ervoor ook al twee vluchten gemist. Dit zou de derde in tien dagen zijn. Dat was toch wel iets te chaotisch. Daar kwam nog bij dat ik de vorige week mijn negende strafpunt had gekregen voor te hard rijden, en dat ik bijna mijn rijbewijs was kwijtgeraakt. Het was niets in vergelijking met de gekte van Britney Spears, die publiekelijk haar hoofd kaalschoor, maar ik zie nu in dat het toch wel iets wilde zeggen. Mijn zus Louise en onze vriendin Katy – die allebei als therapeut voor de beroemde Priory-keten van particuliere psychiatrische klinieken werken (de Britse versie van de Betty Ford Clinic voor mensen met verslavingen, depressies en andere psychische problemen), en die vervelend genoeg bijna altijd gelijk hebben – hebben altijd van alles uit mijn te laat-zijn opgemaakt. Ze zeiden dat het een teken van onderdrukte woede en intrinsiek egoïsme was, en ze keken me meelijdend aan wanneer ik uitdrukkelijk zei dat het kwam omdat ik een hekel had aan het dragen van een horloge (ik heb ooit beweerd dat ik niet wil dat mijn leven door de klok wordt geregeerd, waardoor iedereen me voor gek verklaarde) en omdat ik hopeloos chaotisch was. Deze zaak bereikte een paar jaar geleden een betraand dieptepunt tijdens een avondje uit om de op handen zijnde bruiloft van Louise te vieren. Ik kwam meer dan een uur te laat met uitgebreide verontschuldigingen en een blos op mijn wangen het restaurant binnen zeilen. Ik was met mijn geweldige nieuwe vriend uit geweest en had het heel leuk gehad. Ongelooflijk leuk. Het was de eerste keer in zes jaar dat ik erin geslaagd was om een relatie langer dan een stuk of zes afspraakjes in stand te houden, en door het gevoel iets gepresteerd te hebben en mijn ontluikende verliefdheid was ik nogal euforisch. Maar ik werd 10
snel weer met twee benen op de grond gezet toen Louise en Katy hun verbale aanval inzetten. Hoe kon ik zo egoïstisch zijn? Wie dacht ik wel dat ik was? Wist ik dan niet dat het feit dat ik altijd te laat kwam op passieve agressie en een enorme eigendunk in combinatie met een groot gebrek aan zelfachting wees? ‘Ik was gewoon de tijd vergeten,’ jammerde ik zielig. ‘Het was heel gezellig met mijn nieuwe vriend. Ik dacht dat jullie blij voor me zouden zijn. Bovendien is dit Louises tweede huwelijk. Zo erg is het toch ook weer niet?’ Ik probeerde die morgen in de Gatwick Express niet te denken aan hun commentaar (of het mijne). Wel merkte ik dat mijn hart bonkte, mijn handen zweetten en dat ik een spanningshoofdpijn voelde opkomen. Adem in, adem uit, maande ik mezelf terwijl ik wachtte tot de trein tot stilstand kwam. Voor de deuren ook maar half open waren glipte ik als een gladde wezel naar buiten en rende zo snel ik kon naar de roltrap en de lift. Ik kwam uiteindelijk hijgend en transpirerend, en maar dertig seconden te laat bij de check-inbalie aan. Ik was eigenlijk wel tevreden. Vergeleken met mijn vorige prestatie was dit een hele vooruitgang. Toen de stewardess zei dat de vlucht drie kwartier vertraagd was en dat ze haar baas zou vragen of ik nog mee kon, was ik in de wolken; hoopvol en optimistisch dankte ik mijn beschermengel, of wie het ook was die me altijd redde van de ondergang. Maar even later kwam er een abrupt einde aan mijn opgewektheid, toen ze me het slechte nieuws kwam vertellen. ‘Alstublieft,’ zei ik smekend. ‘Dit is een spoedgeval. Ik ben journaliste, ziet u, en...’ Ik zweeg even. ‘... En ik moet een belangrijk interview doen met de eh... minister-president van Schotland.’ Ik zei het op een toon die meer geschikt was voor iemand die er zojuist in geslaagd was om een interview met Osama bin Laden te krijgen. Maar ook al zou ik een afspraak met de meest gezochte man ter wereld hebben, dan nog zou het waarschijnlijk weinig gehol11
pen hebben. Afgaand op de uitdrukking van de grondstewardess was ze niet van plan toe te geven aan de zware eisen van mijn beroep. Dus veranderde ik van tactiek. ‘Maar het gaat niet alleen om mijn baan,’ loog ik wanhopig, ‘ik moet zo snel mogelijk naar huis, omdat mijn...’ Ik aarzelde even, kruiste mijn vingers in mijn jaszak en vervolgde: ‘... ik moet zo snel mogelijk naar huis omdat mijn oma, eh... ernstig ziek is.’ Ze keek meelevend naar me op. Of misschien was het medelijdend. ‘Het spijt me,’ zei ze, ‘maar mijn leidinggevende zegt dat het niet kan. En ze zei dat ik erop moest wijzen dat de checkinbalie precies een halfuur voor vertrektijd sluit en dat we iedereen aanraden om twee uur voor vertrek in te checken.’ Ik sperde mijn ogen wagenwijd open en knipperde niet, in een poging om de tranen van zelfmedelijden tegen te houden die over mijn wangen dreigden te rollen en die mijn gezichtsveld al vertroebelden, waardoor ik er waarschijnlijk idioot uitzag. ‘Alstublieft. Ik weet dat zich hier waarschijnlijk allerlei lieden aandienen die met belachelijke excuses komen om te worden doorgelaten. Mensen die denken dat de gewone regels op hen niet van toepassing zijn. Dat die voor hen niet gelden. Maar ik verzin dit echt niet. Mijn oma heeft net een...’ Ik zweeg. ‘Mijn oma is net naar het ziekenhuis ge... ge... ge...’ Nee, ik kon het niet uitspreken. Ik kon niet zeggen dat mijn oude omaatje, een ongelooflijke vrouw van drieënnegentig, in het ziekenhuis was opgenomen met een verschrikkelijke aandoening voor het geval ze hem echt zou krijgen en ik daar mijn hele leven de verantwoordelijkheid voor zou moeten dragen. Stel je het slechte karma voor. De stewardess keek me met een betekenisvolle glimlach aan. ‘Over drie uur is er weer een vlucht.’ ‘drie uur!’ Deze twee woorden hadden een direct effect op mijn waterlanders, die prompt naar beneden rolden. ‘Drie uur. Mijn oma kan dan wel d... d... d...’ stotterde ik snikkend. Ik was er zelfs in geslaagd om mezelf er tijdelijk van te overtuigen dat 12
mijn oma, die op dat moment hoogstwaarschijnlijk met haar breiwerk op het radioprogramma This Morning zat te wachten, ernstig ziek was geworden. ‘Mijn oma. Drie uur. Er kan van alles gebeuren in drie uur. Mijn oma is drieënnegentig. Negen drie. Stel je voor dat je drieënnegentig bent en alleen in je flatje zit te wachten op... nou ja, gewoon te wachten. Tot je tijd op is.’ Ik klaagde verder dat het zo onrechtvaardig was; dat passagiers gestraft worden als ze te laat komen, maar dat de luchtvaartmaatschappij buiten schot blijft wanneer er vertraging is. ‘Het is bespottelijk,’ zei ik met trillende stem. Ik veegde met mijn hand het snot weg dat uit mijn neus drupte en liep toen al snikkend en zacht vloekend resoluut naar het café. Het kon me niet schelen wie me zo zou zien en hoe ik eruitzag. Mijn woede was gericht op goedkope luchtvaartmaatschappijen, voor hun ambiguïteit en gebrek aan flexibiliteit; de grondstewardess, omdat ze haar baas, die zich irritant strikt aan de regels hield, niet had kunnen overhalen om me door te laten, en de Britse spoorwegen, omdat ze me niet op tijd op de luchthaven hadden gebracht. Dat zou in Duitsland of Zwitserland niet gebeurd zijn, met hun super efficiënte, geïntegreerde transportsystemen waar veel in geïnvesteerd is, dacht ik terwijl ik even overwoog om te emigreren. Het zou ook niet gebeurd zijn als ik met British Airways was gevlogen, dacht ik, en besloot om nooit meer met een budgetmaatschappij te vliegen. En als die baas niet zo’n trut was geweest, had ik nu in het vliegtuig gezeten dat nu op de startbaan staat. Dat vliegtuig dat verdorie pas over een uur gaat opstijgen. Ik gaf iedereen de schuld, behalve mezelf. Zondebokken waren mijn beste vrienden. Ik had er heel wat om me heen en o, wat hield ik van ze. Ik gaf hen automatisch de schuld, wat veel gemakkelijker was dan de ongemakkelijke en onwelkome feiten onder ogen te zien: dat ik geen enkel gevoel voor verantwoordelijkheid had; dat ik als gevolg daarvan de afgelopen weken honderden ponden, die ik eigenlijk niet kon missen, aan onnodige 13
vluchten en hotelrekeningen had uitgegeven, en – wat nog het ergst was – dat ik zonet een wanhopige en moreel onverdedigbare leugen had bedacht in een vergeefse poging om mezelf uit de nesten te werken. Vijf minuten later had ik mijn eigen regel dat ik voor de lunch geen alcohol drink overtreden en liet me door een heerlijk kalmerende, sterke gin-tonic omarmen. De zondebok was op slag mijn op één na beste vriend. Terwijl de vroege alcohol door mijn aderen begon te stromen, ging de wereld om me heen gewoon zijn gang: vrienden praatten opgewonden over hun vakantie, jonge stelletjes liepen verliefd hand in hand te kletsen en te lachen. Ze keken elkaar bewonderend aan en hadden alleen maar oog voor elkaar. Die gaan verdomme trouwen en kinderen krijgen en nog lang en gelukkig leven, dacht ik, mijn best doend om me niet aan volkomen vreemden te storen. Maar toen troostte ik mezelf met de gedachte dat het niet zo zou blijven, dat hij haar gauw zat zou zijn en er met iemand anders vandoor zou gaan; een jongere, mooiere uitgave, want dat gebeurde nou eenmaal. Ik vroeg me af of ik ooit in staat zou zijn om een normale, functionele relatie met de manlijke helft van onze soort te hebben. Dit en nog veel meer was me al meerdere malen aangeboden, maar steeds was ik gaan steigeren, bang en nog niet klaar om mijn geliefde vrijheid en onafhankelijkheid op te geven. In plaats daarvan was ik met open ogen de meest destructieve relatie van mijn leven aangegaan. Onderin mijn tas lag mijn mobieltje, waar nog een sms’je van Emily, een goede vriendin van me, op stond. Het was een week oud. Ik opende het en las het zo ongeveer voor de tweehonderdste keer door. ‘Sorry Lor, mr je wou het weten. Ze hadden n hl gzllg. onderonsje gstrn. Ook gehrd dat ze ’s ochtends in zn kantoor ws – jaloezieën dicht!’ Ik las het een paar keer en vervloekte ze zacht: Christian, een knappe, intelligente advocaat die getrouwd was, en Charlotte, een stagiaire die niet zijn vrouw was. 14
Hoewel ik Charlotte nooit gezien had, had ik een paar goedgeïnformeerde bronnen die overdag in het gerechtsgebouw van Glasgow werkten en ’s avonds naar de cafés van de wijk Merchant City gingen. Volgens hen was Charlotte bloedmooi, slim en zo slank, dat ze al haar kleding op de kinderafdeling moest kopen. (Ze hield er niet van om deze last met zich mee te dragen en maakte er blijkbaar een gewoonte van om het iedere vrouw die ze ontmoette te vertellen.) Maar haar ondermaatse maat was niet het enige kruis dat ze met zich meedroeg. Ze had helemaal geen vriendinnen, want, zoals ze regelmatig verklaarde: ‘Ik ben zo mooi, dat vrouwen me niet mogen. Ze voelen zich door mij bedreigd, en daarom ga ik liever met mannen om. Ik ben een echte mannenverslindster.’ O, en op dit moment was Charlotte stapeldol op Christian. Het enige probleem was, ik ook. Ik weet dat dit geen excuus of verweer is, maar sinds ik volwassen ben, heb ik overspel bijna even erg gevonden als moord. Ik was geen voorstander van steniging, maar het scheelde niet veel. Ik had echt een extreme mening over deze zonde. Als ik met vrienden een glas wijn dronk en we hadden het erover, was ik altijd degene die hartgrondig beweerde dat ik nooit iemand zou bedriegen en dat ik een andere vrouw nooit zoiets zou aandoen. Ik wist uit ervaring hoe erg het was om bedrogen te worden en ik was er honderd procent zeker van dat ik zoiets nooit zou doen. Dat ik het niet kón doen. Het was immoreel. Ik zat op mijn voetstuk en keek vanuit de hoogte op die Andere Vrouwen neer. Ik vond ze zielige, roofzuchtige huwelijksverwoesters. (En de mannen dan? Tja, mannen zijn mannen. Hoe kan een man nou een vrouw weigeren die zich aan zijn voeten werpt?) Maar toch, maar toch... was ik inmiddels de derde hoek van een onfrisse liefdesdriehoek, die op het punt stond in een nog onsmakelijker vierkant te veranderen. Toen ik de grens eenmaal had overschreden, splitste ik in tweeën en ging een dubbelleven leiden. Als de twee Lorna’s in 15
botsing kwamen, zei mijn slechte ik tegen mijn goede dat iedereen het deed, wel tachtig procent volgens een recent (maar onwetenschappelijk) onderzoek dat ik had ontdekt. En dat ik bovendien mijn gevoelens geheel onder controle had. ‘Ik geniet gewoon een beetje,’ zei de duivel tegen de engel. ‘Ik hoef hem helemaal niet. Ik hou niet van hem. Ik ben gewoon af en toe een beetje ondeugend. Maak je geen zorgen. Er is niets mis mee. Kalm aan, het is allemaal onder controle.’ Maar toen ik over Charlotte hoorde, de Andere Andere Vrouw, begon ik me als een verraden echtgenote in een roman te gedragen; ik verklaarde de verbijsterde Christian mijn eeuwige liefde en was zelfs van plan om zijn leven te verwoesten door alles tegen zijn vrouw te zeggen. Ik wist dat mijn reactie niet alleen tragikomisch was, maar er schoten me nog andere omschrijvingen te binnen, zoals ontoepasselijk, buiten alle proporties en volkomen misplaatst. Ik had het gevoel of ik op de maan zat, door een telescoop naar de aarde keek en de puinhoop van het leven van iemand anders gadesloeg. Alleen was het niet het leven van een ander, maar dat van mij. Er viel een traan in mijn gin-tonic. Ik stond echt op het punt om het soort persoon te worden aan wie ik altijd zo’n hekel had gehad. Twee jaar eerder kreeg ik mijn droombaan bij The Observer, de oudste zondagskrant ter wereld. Mijn familie was heel trots en blij voor me. Toen ik het mijn oma vertelde, was ze zelfs opgewondener dan ik. Ze zei dat ze niet kon wachten tot ze het de familie, buren, ziekenbezoekers en wijkverpleegsters kon vertellen, en vervolgens vroeg ze of ik de paus zou ontmoeten. Ze was zichtbaar teleurgesteld toen ze erachter kwam dat het The Observer was (oplage: bijna een half miljoen; bijdragen van beroemde schrijvers als George Orwell, Michael Frayn en Hugh McIllvanney), en niet de (Schotse) Catholic Observer (oplage: 16 000; be16
roemde schrijvers: de plaatselijke priester). Hoewel ik aanvankelijk in de wolken was met mijn nieuwe baan, werd ik ook achtervolgd door het aanhoudende gevoel dat ik er niet goed genoeg voor was; dat mijn aanstelling een grote vergissing was. Mijn zus, die wilde helpen, voerde dingen aan als: ‘durf om gewoon te zijn’ of ‘besef dat je niet zo belangrijk bent’, of ze wees me op iets wat ze pas gelezen had, namelijk dat 87 procent van alle mensen hun werk niet goed doen. Omdat ik bang was dat men erachter zou komen dat ik één van die 87 procent was (hoewel ik mezelf wijsmaakte dat ik één van de gelukkige – of is het ongelukkige – dertien was), fantaseerde ik vaak over ontslag nemen. Vooral na dat hele Christiandebacle. Ik had uiteindelijk ook andere aanbiedingen gehad. Twee weken eerder was ik nog door een lieve, rijke Egyptenaar – die ik op vakantie had ontmoet en die ‘voor altijd voor me wilde zorgen’ – gevraagd om in Egypte te komen wonen. Maar omdat ik niet zeker wist of ik wel voor altijd verzorgd wilde worden, zelfs niet door een sexy Egyptenaar, wees ik zijn aanbod met enige tegenzin af en overwoog naar een oorlogsgebied te verhuizen om daar als buitenlandse correspondent te werken. Toen ik echter ontdekte dat ik meer wist over de verzamel-cd van Take That dan over de gebeurtenissen in de Gazastrook, bedacht ik me. Terwijl ik de rest van mijn ochtenddrankje opslurpte, realiseerde ik me dat ik de enige vrouw van midden dertig was – mijn vijfendertigste verjaardag was de week erna – die geen partner, geen hypotheek en zelfs geen kat had. Ik was nog banger om me vast te leggen dan de meesten van mijn manlijke vrienden. Zoals de meeste vrouwen van mijn leeftijd, had ik volkomen tegenstrijdige angsten: vastzitten in een relatie met iemand op wie ik niet stapelverliefd was en alleen zijn; trouwen en kinderen krijgen, en het opgeven van mijn geliefde vrijheid en onafhankelijkheid. 17
Verscheidene vrienden en collega’s hadden de weken ervoor voorzichtig voorgesteld om een afspraak met iemand te maken (met een psychiater in plaats van met een vriendje). Maar ik had een weinig optimistisch beeld van therapie en mijn mening erover lag ergens tussen belachelijk en afschuwelijk. Waarom zou ik iemand betalen om me te vertellen dat ik humor moet gebruiken om me te verdedigen? Of dat ik dat in ieder geval moet proberen? Of dat ik de goedkeuring van mijn vader nodig heb? Dat weet ik allemaal al. Louise heeft eens gezegd dat ‘in therapie alles wat je over jezelf en anderen dacht te weten op zijn kop wordt gezet’. Nou, misschien gebeurt dat anderen, maar mij niet, dacht ik. Ik ken mezelf beter dan wie dan ook. Maar die morgen was ik daar niet zo zeker meer van. Ik besloot dat ik niet de rest van mijn leven wilde leven zonder er iemand in toe te laten. Ik dacht weer aan mijn oma, die toen ze zo oud was als ik in haar eentje in een klein appartement negen kinderen opvoedde, terwijl haar man in de haven werkte en in de oorlog vocht. Ik vergeleek mijn leven met dat van mijn moeder, die toen ze midden dertig was als verpleegster op een afdeling geriatrie de nachtdienst draaide en haar twee dochters opvoedde terwijl haar man vaak buiten de stad werkte. Ook dacht ik aan de bijzondere mensen die ik door mijn werk als journaliste heb mogen ontmoeten, mensen die oorlogen en genocide overleefd hebben en geliefden waren verloren, maar die ongelooflijk veel kracht en uithoudingsvermogen hadden gevonden om door te gaan. Vooral de woorden van de man die in afschuwelijke omstandigheden een kind is verloren staan in mijn geheugen gegrift: ‘Het leven kan niet uitgesteld worden; het moet nu geleefd worden. Wacht niet tot er iets gebeurt, tot er een denkbeeldige gebeurtenis plaatsvindt. Wacht niet tot het te laat is om te leren leven.’ Toen ik aan hem dacht, schaamde ik me nog meer en voelde me nog schuldiger. Waar wachtte ik op? Is het wrede, ironische 18
van mens-zijn dat je eerst iets verschrikkelijks moet overkomen voordat je dit korte leven echt gaat waarderen? Ik had een geweldige baan, geweldige vrienden en ik was gezond, maar toch bleef ik op de vlucht slaan. Voor de liefde, voor vastigheid. Mijn leven was niet tragisch, maar ik was niet gelukkig en mijn leven liep niet op rolletjes, en ik besloot er iets aan te doen. Ik opende een aantekenboekje dat ik had gekocht op weg naar het café. Mijn bedoeling was om de autoriteiten te schrijven over de transportproblemen in het land, maar in plaats daarvan schreef ik op de eerste bladzijde Mijn herstel en begon te pennen. Twaalf pagina’s vol gedachten. Ik schreef: ‘Ik geloof dat ik hulp nodig heb.’ Het was veel makkelijker om het te schrijven dan om het te zeggen. Maar ik wist dat ik meer moest doen dan mijn gedachten op papier zetten. Dus voordat ik me kon bedenken, belde ik Katy en vroeg het nummer van de beste therapeut in Glasgow.
19
ONTKENNING
JANUARI
Er is niets mis met mij
Er is niets mis met mij. Echt, helemaal niets, nada, nul komma nul, geen moer. Ik ben geen chronisch alcoholverslaafde of drugsverslaafde en ik lijd niet aan anorexia. Ik werd in mijn jeugd niet in een kast onder de trap opgesloten of door een slechte stiefvader of -moeder bijna doodgeslagen. Ook ben ik nooit in een oorlogsgebied geweest, heb nooit in een gekaapt vliegtuig gezeten en ben nooit getraumatiseerd door het verlies van iemand. Ik ben nog nooit in het ziekenhuis geweest, als patiënt bedoel ik, en mijn vrienden en familie zijn voor zover ik weet ook allemaal gezond. Dus: er is absoluut niets met me aan de hand, en ik heb zeker geen therapie nodig. Dit is wat ik gezegd zou hebben als ik het angstige geklets in mijn hoofd had uitgesproken. Het was tien voor half acht op de derde morgen van het nieuwe jaar, twintig minuten voor mijn eerste therapiesessie zou beginnen. Ik zat in mijn auto bij een groots Victoriaans appartementencomplex in het West End van Glasgow en herhaalde voor mezelf wat ik zou gaan zeggen tegen de vrouw met wie ik een innige persoonlijke band zou opbouwen. Terwijl het donker langzaam begon te verdwijnen, werd er een dun laagje vorst zichtbaar, dat alles bedekte – van de aan de horizon zichtbare enorme gotische toren van de oude universiteit van de stad tot de trap naar de buitendeur van de therapeut. Er was nog bijna geen mens op straat, op een enkele 23
jogger en plichtsgetrouwe hondeneigenaar na. Het was prachtig en sereen. Maar in mijn auto was het een ander verhaal. Ik zocht koortsachtig naar een radioprogramma en koos uiteindelijk Good Morning Scotland, dat ik in een poging om het geklets in mijn hoofd te overstemmen hard aanzette. Maar zelfs toen het volume hoog was opgedraaid, was dat nog niet luid genoeg. Misschien moet ik niet naar binnen gaan. Niemand dwingt me ertoe. Ik heb geen hersenoperatie gehad of zo. Maar dat zou een uitvlucht zijn. Bovendien heb ik hier tijden op gewacht. Misschien moet ik maar naar één consult gaan. Ze zal waarschijnlijk in lachen uitbarsten en me vertellen dat ik, vergeleken met alle andere mensen die bij haar komen, de geestelijk gezondste vrouw ben die ze ooit heeft ontmoet. Ik doe het, ik ga naar één consult. Al is het maar om te horen dat er niets met me aan de hand is. Dat dit normaal is. Dat ik normaal ben. Ik was die morgen om vier uur wakker geworden. Mijn hart klopte, mijn nek was vochtig van de transpiratie, en ik kon niet meer in slaap komen. Terwijl ik overwoog of ik mijn intiemste en beschamendste geheimen moest prijsgeven, begon ik me af te vragen wat me te wachten stond en wat ik ermee hoopte te bereiken. Ik was altijd heel sceptisch geweest over psychotherapie. Ik vond dat de zogenaamde praatbehandeling goed was voor mensen die iets traumatisch hadden meegemaakt, maar dat het voor alle anderen een extravagante schijnvertoning was, iets voor zwakke, zielige, zichzelf in de watten leggende losers die veel tijd en geld hadden, maar die niks anders te bespreken hadden dan hoe zielig het voor ze was dat ze niets ernstigs te bespreken hadden. Met andere woorden, mensen die over hun gewichts-/zelfbeeld-/alcohol-/bindingsprobleem wilden zeuren en die de schuld daarvan aan hun emotioneel afwezige vader en/of te kritische moeder wilden geven. Ik had er geen enkel probleem mee om iemand of iets anders de schuld te geven 24