Q groep 1-2
05
Waar woon jij? Wonen tijdsduur
lesdoelen
benodigdheden
50 minuten
De leerling:
• kleurpotloden
• oefent zijn motoriek
• viltstiften
kerndoelen
• kan iets nabouwen
• klei (voor iedere leerling
1, 44, 50, 51,
• kan activiteiten benoemen
2 stukken)
54 en 55
die hij dagelijks doet • weet waaruit een dorp is opgebouwd
eindproduct • een gekleid dorp
Voorbereiding Leg viltstiften en kleurpotloden klaar voor de activiteit Je eigen huis. Leg voor de activiteit Bouw een huis de stukken klei klaar. Voor de activiteit Een heel dorp met huizen hebben de leerlingen een tweede stuk klei nodig.
Je eigen huis
10 min.
Vraag de leerlingen hoe hun huis eruit ziet. Laat hen wat kenmerken noemen: de kleur, het soort dak, of het een flat of huis is met een tuin of niet. Geef ze hierna het doeblad. Laat ze hierop het type huis omcirkelen dat het meeste lijkt op het huis waar zij zelf in wonen. Laat ze dat huis met kleurpotloden in de kleur van hun eigen huis kleuren. De leerlingen onderzoeken hoe hun huis eruit ziet en wat er verder voor voorzieningen in hun omgeving zijn.
Bouw een huis
20 min.
Alle leerlingen nemen hun tekening van de vorige opdracht mee. Vertel dat ze hun huis gaan maken. Het gekozen huis van het doeblad dient ter inspiratie. Als ze bijvoorbeeld hebben gekozen voor een plat dak, dan moet dat bij deze activiteit tot uiting komen. Geef aan iedere leerling een blok klei om het huis mee te maken.
pagina
35 • Wonen • Les 5 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
Een dorp met huizen
20 min.
Zet de gekleide huizen van alle leerlingen bij elkaar. Vertel dat ze samen een heel dorp hebben gemaakt. Vraag de leerlingen om in een kring om het gemaakte dorp heen te gaan zitten. Laat de leerlingen goed kijken. Mist er nog iets in het dorp? Neem samen de dag door. Wat doen ze op een dag? Wat hebben ze op een dag allemaal nodig? Wat heb je er voor nodig om daar aan te komen? Bijvoorbeeld: je eet brood, daar heb je een bakker voor nodig. Is die in de buurt? Om brood te bakken heb je granen nodig. Die groeien op het land. Vertel de leerlingen dat het heel bijzonder is dat dit allemaal kan op aarde. De aarde is een bijzondere planeet. Het is -voor zover wij nu weten- de enige planeet waar mensen, dieren en planten op kunnen leven. Laat de leerlingen hierna de dingen kleien die er nog ontbraken in het dorp, zoals de bakker en een stuk grond om het graan op te laten groeien. Zorg er voor dat niet iedereen een bakker gaat kleien, maar verdeel de ontbrekende dingen uit het dorp over de leerlingen.
Bespreek hierna met de leerlingen waar het dorp uit bestaat. Noem de winkels, de school en de huizen. Laat de leerlingen aanvullen.
pagina
36 • Wonen • Les 5 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
Q groep 1-2
doeblad
05
pagina
37 • Wonen • Les 5 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
pagina
38 • Wonen • Les 5 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
Q groep 1-2
06
Waterdruppels Het weer tijdsduur
lesdoelen
benodigdheden
60 minuten
De leerling:
• foto’s bewolking (bijlage)
• weet dat wolken er verschil-
• 24 vellen A4-karton
kerndoelen
lend uit kunnen zien
• tuinslang of een vel wit
1, 43 en 54
• weet dat je een regenboog
papier, een glas water
kunt maken met een tuin-
& een zaklamp
slang en de zon
• lijm
• weet welke kleuren er in
• watten
een regenboog zitten
• kleurpotloden van de kleuren van de regenboog
eindproducten • een geknutselde wolk • een ingekleurde regenboog
Voorbereiding Pak voor de activiteit Wolken kijken de foto’s van drie verschillende typen bewolking uit de bijlage. Leg voor de activiteit Wolken maken op elke tafel A4-karton, lijm en watten klaar.
Wolken kijken
15 min.
Ga met de leerlingen naar buiten. Laat de leerlingen op het schoolplein op de grond liggen. Zo kunnen ze de wolken goed bekijken. Hoe zien de wolken er vandaag uit? Zien ze figuren in de wolken? Welke kleur(en) hebben de wolken? Ga met de leerlingen weer naar binnen. Zet de stoelen in een kring. Laat de leerlingen de foto’s van de drie typen wolken zien. Welke foto lijkt het meest op de wolken die ze gezien hebben? Vertel dat wolken er verschillend uit kunnen zien. De wolken kunnen heel dun zijn, of juist heel dik. Soms zijn ze wit, soms zwart en soms zien ze er roze uit. Vraag: ‘Maar wat is een wolk nou eigenlijk?’
Ter info.
Cirruswolken komen op grote hoogte voor. Deze
bewolking bestaat uit ijskristallen. Als de cirrusbewolking uit het westen komt en steeds dichter wordt, dan is dit vaak een teken dat er slecht weer aankomt. Soms wordt deze bewolking ook veroorzaakt door vliegtuigen. Er komen dan ‘witte strepen’ in de lucht. Cumuluswolken of stapelwolken zijn dichtere, hogere wolken. Deze wolken ontstaan als warme lucht opstijgt en uitzet. Stratuswolken zijn laaghangende grijze wolken. Ze vormen soms een mistbank boven de grond. Stratuswolken kunnen samengaan met regen, ijskristallen of sneeuwvlokken.
pagina
39 • Het weer • les 6 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
De leerlingen onderzoeken waaruit een wolk is opgebouwd en hoe een regenboog ontstaat.
Wolken maken
15 min.
Ga met de leerlingen naar een raam in de klas. Laat ze allemaal op het raam uitademen. Wat gebeurt er?
Vertel dat de leerlingen op de ruit zelf een soort wolken hebben gemaakt. In hun warme adem zit waterdamp. Dat wordt koud door het raam. Daardoor ontstaan er druppeltjes. In het echt ontstaan wolken ook op deze manier. Een wolk is dus eigenlijk een verzameling druppeltjes.
pagina
40 • Het weer • les 6 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
Q groep 1-2
06
De leerlingen gaan weer aan tafel zitten. Geef ze allemaal een stuk A4-karton. Laat de leerlingen een wolk maken van watten. Vertel daarbij dat ze moeten denken aan de wolken die ze buiten hebben gezien. Schrijf op ieder stuk karton wie het gemaakt heeft en wat die leerling in zijn of haar wolk zag.
Regenboog maken
15 min.
Naast wolken zie je ook wel eens een regenboog in de lucht. Vraag de leerlingen of ze ooit een regenboog hebben gezien. Leg uit dat een regenboog ontstaat doordat er licht op de waterdruppeltjes schijnt. Als je buiten een regenboog ziet, komt dit vaak doordat de zon op de regendruppels schijnt. Ga aan het einde van de dag, als de zon laag staat, met de klas naar buiten. Laat de leerlingen met hun rug naar de zon staan. Pak de tuinslang en zet deze aan. Houd de slang op de ooghoogte van de leerlingen. Welke kleuren zien ze?
Regenboog kleuren
15 min.
Geef de leerlingen het doeblad en laat ze de regenboog inkleuren. Ze gebruiken hiervoor de kleuren die ze ook in de regenboog zagen. Daarna kleuren ze de hele kleurplaat.
Tip. Als de zon niet schijnt, kunt u ook binnen een regenboog maken. Schijn met een zaklamp in een hoog glas water en houd er een wit papier achter. Dit experiment geeft echter een minder duidelijk resultaat dan het proefje met de tuinslang.
Bespreek en herhaal met de leerlingen wat ze hebben geleerd en gedaan. Vraag: ‘Wat zijn wolken eigenlijk? En hoe ontstaat een regenboog?’ Hang de gekleurde regenbogen in de klas op.
Ter info.
We ervaren zonlicht als wit licht. Maar in feite bestaat zonlicht uit verschillende kleuren. Die worden zichtbaar als zonlicht wordt gebroken door waterdruppels. Er ontstaat een regenboog doordat de ene kleur meer wordt gebroken dan de andere. De kleuren die je in een regenboog ziet, verschijnen altijd in dezelfde volgorde: rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo en violet. Een ezelsbruggetje om dit te onthouden is de volgende: R oddelen O ver G ekke G rote B roer I s V als. Er is ook een ezelsbruggetje waar de kleuren indigo en violet vervangen worden door paars: R ijden O ver G rote G ekronkelde B os P aden.
pagina
41 • Het weer • les 6 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
pagina
42 • Het weer • les 6 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
Q groep 1-2
doeblad
06
pagina
43 • Het weer • les 6 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
pagina
44 • Het weer • les 6 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
Q groep 1-2
07
Dieren in de kou Het klimaat tijdsduur
lesdoelen
benodigdheden
45 minuten
De leerling:
• foto's pinguïn en ijsbeer
• weet dat er verschillende
(bijlage)
kerndoelen
typen weer zijn
• vaseline
1 en 43
• weet welke kenmerken
• water
dieren hebben die in een koude
• scharen
omgeving leven
• kleurpotloden • eventueel: het boek Kleine ijsbeer waar ga je naartoe?
Voorbereiding Haal voor de activiteit Hoe houden dieren zichzelf warm? de foto’s van de pinguïn en de ijsbeer uit de bijlage.
Typen weer 10 min. Vraag de leerlingen welke typen weer ze kennen. Ga in op zonnig weer, regen en sneeuw. Vertel dat sommige typen weer vaker op bepaalde plaatsen op de wereld voorkomen. Op sommige plekken regent het heel veel, op andere plekken is het bijvoorbeeld heel droog. Op sommige plekken is het heel warm, op andere juist heel koud. Op de Noord- en Zuidpool bijvoorbeeld is het vaak heel koud. Kennen ze (teken)films over de Noord- en Zuidpool? Wat weten de leerlingen van deze plekken op aarde? De leerlingen onderzoeken hoe dieren die in koude gebieden leven zichzelf warm houden.
Hoe houden dieren zichzelf warm? 30 min. Vraag de leerlingen welke dieren zij kennen die in koude gebieden voorkomen. Laat ze de foto’s van de ijsbeer en de pinguïn zien. Hoe heten deze dieren? Hoe houden de pinguïn en de ijsbeer zichzelf warm? Ga op de ideeën van de leerlingen in. Vertel dat de dieren warm blijven door een dikke vetlaag. Maar op de plaatsen waar de ijsbeer en de pinguïn leven, is het zo koud, dat een dikke vetlaag alleen niet genoeg is. Daarom heeft de ijsbeer een dikke vacht en de pinguïn een dik verenkleed. Vraag: ‘Wat doen mensen als zij het koud hebben?’ Mensen trekken een extra trui aan of een dikke jas. IJsberen en pinguïns trekken geen jas aan. Voor hen
pagina
45 • Het klimaat • les 7 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
Tip. Lees verhalen voor over koud weer (bijvoorbeeld Kleine ijsbeer waar ga je naartoe? van Hans de Beer).
Ter info. De huid van de ijsbeer is zwart. Zwart is de kleur die de meeste warmte vasthoudt.
is de vacht een soort dikke jas die ze altijd aan hebben. De pinguïn en de ijsbeer hebben ook een vettige laag op hun vacht om water af te stoten. Smeer van alle leerlingen één hand in met vaseline. Nu hebben de leerlingen ook een vettige laag op hun huid. Druppel hier wat water op. Wat gebeurt er met het water? Kom tot de conclusie dat door de vettige laag het water er zo weer afrolt. Bespreek met de leerlingen wat ze geleerd hebben. Kom tot de conclusie dat de pinguïn en de ijsbeer drie manieren hebben om zich warm te houden: een dikke vacht of verenkleed, een dikke vetlaag en een waterafstotende laag op hun vacht of verenkleed. Vertel dat dieren zijn aangepast aan de omstandigheden waarin ze leven.
Witte dieren 5 min. Laat de leerlingen nogmaals de foto’s van de dieren zien. Wat valt ze op? Vertel dat dieren die op de Noord- en de Zuidpool leven vaak wit van kleur zijn, zoals de ijsbeer. Hierdoor vallen ze niet op en kunnen ze ongezien jagen. Pinguïns hebben een zwarte rug en een witte buik. Hierdoor zijn ze als ze zwemmen van bovenaf niet te zien in het donkere water. En van onderaf valt hun witte buik weg tegen de lichte kleur van de lucht. Zo zijn ze dus minder gemakkelijk te vangen.
pagina
46 • Het klimaat • les 7 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
Q groep 1-2
08
Wat doet zwaartekracht? Zwaartekracht tijdsduur
lesdoelen
benodigdheden
60 minuten
De leerling:
• 24 knipbladen les 4
• leert wat een aantrekkende
• 12 materiaalbakken
kerndoelen
kracht is
• 12 legoblokjes
1, 42, 45 en 54
• ontdekt dat we op aarde
• 12 wasknijpers
alleen met hulpmiddelen
• 12 houten kralen
kunnen zweven
• 12 pingpongballetjes
• weet wat zwaartekracht is
• 12 puntenslijpers • 12 haarelastieken • 12 gewone elastiekjes
Tip. In deze les worden dezelfde
• 12 haarspelden
materialen gebruikt als bij les 4. U kunt deze lessen ook combineren.
• 12 boterhamzakje
met een stukje ijzer met dichtbindstrip • 12 kurken • 12 magneten • scharen • paperclip
Voorbereiding Leg voor de activiteit Allerlei krachten een magneet en een paperclip klaar. Maak voor de activiteit Hoe valt het? 12 materiaalbakken klaar. Leg in elke bak één legoblokje, knijper, houten kraal, pingpongballetje, puntenslijper, haarelastiek, gewoon elastiekje, haarspeld, dichtbindstripje van een boterhamzakje en een stukje kurk. Kopieer 24 keer het knipblad van les 4.
Allerlei krachten
10 min.
Vertel de leerlingen dat er verschillende soorten krachten zijn. Laat zien hoe de magneet de paperclip aantrekt. Dit noem je aantrekkende (magnetische) kracht. Laat alle leerlingen nu naast hun stoel staan en aan de stoel trekken. De stoel beweegt. Leg uit dat dit komt doordat de leerlingen er kracht op uitoefenen. Die kracht komt uit de spieren en noem je dus spierkracht. Vraag de leerlingen nu allemaal omhoog te springen. Alle leerlingen komen weer terug op de grond. Vertel dat dit komt doordat de aarde onzichtbaar aan je trekt. We noemen dit zwaartekracht. Door deze kracht blijven alle mensen en dieren op de grond en gaan wij niet door de lucht zweven. De leerlingen onderzoeken wat zwaartekracht doet.
pagina
47 • Zwaartekracht • les 8 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
Ter info. Vogels lijken te zweven. Maar vogels moeten erg hard werken om in de lucht te blijven. Als zij dat niet doen, dan komen ook zij door de zwaartekracht weer op aarde terug.
Hoe valt het?
25 min.
Laat de leerlingen in tweetallen werken. Geef elk tweetal het knipblad van les 4. De leerlingen knippen samen de plaatjes uit. Vertel dat ze aan de hand hiervan gaan uitzoeken wat er gebeurt als iets valt. Hiervoor gebruiken ze de materiaalbak. Zien ze dat daar dezelfde materialen in zitten als er op de plaatjes staan die ze net hebben uitgeknipt? Laat van elk tweetal één leerling op een stoel klimmen. De andere leerling gaat op de grond zitten en kijkt goed naar de dingen die vallen. Laat steeds zien wat de andere leerling laat vallen. Stel klassikaal vragen over wat er gebeurt. Welke kant gaan de voorwerpen op? Wat gebeurt er met de materialen als je ze eerst de lucht in gooit? Na afloop plakken ze de uitgeknipte plaatjes op het doeblad op de plek waar de voorwerpen zijn neergekomen. De leerlingen leren zo dat alle voorwerpen, zwaar of licht, vallen, maar dat het verschilt waar en hoe ze vallen.
Is het gevallen?
10 min.
Ga met de leerlingen in een kring zitten. Vraag de leerlingen wat er tijdens het experiment gebeurde. Stel de volgende vragen:
• Waren er voorwerpen die naar boven gingen? • Waren er voorwerpen die boven bleven? Of vielen ze altijd weer naar beneden? • Waardoor denken de leerlingen dat het komt dat voorwerpen naar beneden vallen? Vertel dat alles wat je op aarde naar boven gooit, weer naar beneden komt. Dit komt doordat er op de aarde zwaartekracht is.
Wat doen magneten?
15 min.
Laat de tweetallen onderzoeken wat magneten doen. Geef ieder groepje een magneet en de materiaalbak. Geef de tweetallen nog een knipblad uit les 4. De leerlingen testen de verschillende voorwerpen en delen deze in twee groepen in: de voorwerpen die wel en die niet door de magneet worden aangetrokken. De leerlingen knippen de voorwerpen uit en delen ze in bij de categorie waar ze thuis horen. Bespreek samen de antwoorden.
pagina
48 • Zwaartekracht • les 8 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
Q groep 1-2
doeblad
08
pagina
49 • Zwaartekracht • les 8 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen
pagina
50 • Zwaartekracht • les 8 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen