www.edusom.nl
Opstartlessen
Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten Wat leert u in deze les?
Een gesprek voeren over familie, vrienden en buurtgenoten.
Antwoord geven op vragen.
Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam
HET GESPREK Opdracht 1. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en www.stationnederlands.nl. HET GESPREK DEEL 1
Tom en Jade praten met elkaar op het schoolplein. Met wie praat Jade Nederlands? Tom: Jade: Tom: Jade: Tom: Jade: Tom: Jade: Tom: Jade:
Hé, hallo, hoe gaat het met jou? Goed! En met jou? Ook goed. En, hoe gaat het met je Nederlands? Het gaat goed, maar ik moet nog veel oefenen met spreken. Ja, dat is belangrijk, spreken. Kun je met iemand oefenen? Met de buren. Ik praat Nederlands met de buren. Ik heb heel aardige buren. Ah, dat is fijn. En met mijn Nederlandse vrienden praat ik ook Nederlands. Ze helpen mij elke week met de Nederlandse les. En met je familie? Met mijn familie praat ik Chinees! Chinees is mijn moedertaal!
Hé hallo, hoe gaat het met jou? En hoe gaat het met je Nederlands?
Hoi! Het gaat steeds beter. Ik oefen heel veel.
Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
2
DE WOORDEN Opdracht 2. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder. U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl . oefenen Als je oefent, dan doe je iets tot het goed gaat. Voorbeeld: Ik moet veel woorden leren. Dus ik oefen elke dag woorden op de computer.. spreken Als je spreekt, dan zeg je iets. Voorbeeld: “Spreek jij Somalisch?” “Een beetje, ik begrijp wel veel, maar ik kan nog niet zoveel zeggen.” de buren De buren zijn de mensen die naast je wonen. De buren wonen in dezelfde straat als jij. Voorbeeld: Ik heb heel aardige buren. Wij praten elke dag met elkaar. praten Als je praat, dan zeg je iets. Voorbeeld: “Praat jij Nederlands? Een beetje, ik vind het moeilijk, ik kan nog niet veel zeggen.” aardig Als de buren aardig zijn, dan doen ze leuk en goed tegen je. Voorbeeld: Mijn buren zijn heel aardig. Ze zeggen altijd “Goeiemorgen!”. de vrienden Een vriend is iemand die je goed kent en die je aardig vindt. Voorbeeld: Robin is mijn beste vriend. Ik ken hem al twintig jaar en we zien elkaar vaak. helpen Als je iemand helpt, dan doe je goede dingen voor iemand. Je maakt iemand blij. Voorbeeld: Kun je me even helpen? Ik kan het niet alleen. de familie Je familie zijn je vader, je moeder, je oma, je broer, je zus, je oom, tante enzovoort. Voorbeeld: Bijna mijn hele familie woont in China. Alleen mijn broer en ik wonen in Nederland.
Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
3
de moedertaal Je moedertaal is de taal die je leerde toen je klein was. Voorbeeld: Mijn moedertaal is Turks, maar ik spreek ook Engels en Nederlands.
VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 3. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje. Goed
Fout
1. Jade praat op het schoolplein met haar buren. 2. Jade praat Nederlands met haar buren. 3. De buren van Jade helpen haar bij de Nederlandse les. 4. De moedertaal van Jade is Chinees.
Het schoolplein
Bekijk de antwoorden op p. 21. Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
4
HET GESPREK Opdracht 4. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en www.stationnederlands.nl. HET GESPREK DEEL 2
Het gesprek op het schoolplein gaat verder. Waar wonen de vader en moeder van Jade? Tom: Jade: Tom: Jade: Tom: Jade: Tom: Jade:
Woont je familie ook in Nederland? Mijn broer woont hier. Hij is hier al twintig jaar. En mijn zus woont hier ook. Zij is hier nu drie jaar. Wij wonen samen in een huis. En je ouders? Mijn vader en moeder wonen in China. O, dat is jammer voor jou. En voor je kinderen! Ja, opa en oma wonen ver weg. Dat is erg jammer. Maar we sturen veel foto’s naar China. En we bellen elkaar vaak. Dat is mooi. En volgend jaar gaan we naar China. We gaan bij mijn vader en moeder op bezoek. En bij de rest van de familie natuurlijk!
Nederland
China
Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
5
DE WOORDEN Opdracht 5. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder. U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl
de broer Een broer is een man of een jongen die dezelfde ouders heeft als jij. Voorbeeld: Mijn broer heet Enco. Hij is drie jaar jonger dan ik. de zus Een zus is een vrouw of een meisje dat dezelfde ouders heeft als jij. Voorbeeld: Mijn zus heet Mara. Ze is twee jaar ouder dan ik. de ouders Je ouders zijn je vader en je moeder. Voorbeeld: Leven je ouders nog? Alleen mijn vader leeft nog. Hij is tachtig jaar oud. jammer Als het jammer is, dan is het niet leuk. Voorbeeld: Sorry, ik kan morgen niet komen. Ik vind het heel jammer! ver weg Als iets ver weg is, dan duurt het lang voor je daar bent. Voorbeeld: China is heel ver weg. Het is heel veel kilometers van Nederland. En het is veel uren vliegen. op bezoek gaan Als je bij je broer op bezoek gaat, dan ga je naar je broer toe, je gaat naar zijn huis. Voorbeeld: Elke zaterdag ga ik op bezoek bij mijn broer. Dan eten we samen en we praten heel veel. volgend jaar Volgend jaar is het jaar dat na dit jaar komt. Als het nu 2011 is, is het volgend jaar 2012. Voorbeeld: Volgend jaar ga ik naar Turkije, mijn land.
Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
6
VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 6.
1. Waar woont de broer van Jade? In Nederland In China
2. Waar woont de zus van Jade? In Nederland In China
3. Waar wonen de ouders van Jade? In Nederland In China
4. Wanneer gaat Jade naar China? Volgende week. Volgend jaar.
Bekijk de antwoorden op p. 21. Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
7
SCHRIJVEN Opdracht 7. Samenvatting Schrijf in vijf zinnen op waar het gesprek over gaat. Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op!
………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
Bekijk de antwoorden op p. 22. Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
8
OEFENING Opdracht 8. Familie Wie hoort er allemaal bij de familie? Kruis het goede antwoord aan.
1. De moeder hoort bij de familie. Goed Fout
2. De broer hoort bij de familie. Goed Fout
3. De buren horen bij de familie. Goed Fout
4. De ouders horen bij de familie. Goed Fout
5. De zus hoort bij de familie. Goed Fout
6. De vrienden horen bij de familie. Goed Fout
7. De kinderen horen bij de familie. Goed Fout
Bekijk de antwoorden op p. 21. Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
9
DE WOORDEN Opdracht 9. Lees de zin. Zet een rondje om het goede antwoord.
1. Als u iets heel vaak probeert, dan bent u aan het…
helpen oefenen
2. Als uw vrienden heel lief en leuk zijn, dan zijn ze…
jammer aardig
3. Als u iets zegt, dan bent u aan het…
helpen praten
4. De taal die uw ouders tegen u spraken toen u klein was, is uw… moedertaal familie 5. Als iemand bij u langs komt, dan komt hij…
op bezoek volgend jaar
6. De broer en zus horen bij…
de familie de vrienden
Bekijk de antwoorden op p. 21.
Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
10
SPREKEN Opdracht 10. Wat kunt u zeggen? De familie
Kijk naar het voorbeeld. Ik heb een broer. Heeft u een broer? Ja, ik heb een broer.
Ik heb een zus. Heeft u een zus? Ja, ik heb een zus.
Praat nu zelf! Geef antwoord op de vraag.
Ik heb een broer. Heeft u een broer? …
Ik heb een zus. Heeft u een zus? …
Ik heb een oom. Heeft u een oom? …
Ik heb een tante. Heeft u een tante? …
Ik heb een kind. Heeft u een kind? …
Ik heb een dochter. Heeft u een dochter? … Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
11
Ik heb een zoon. Heeft u een zoon? …
Mijn familie woont in Ghana. Woont uw familie in Ghana? …
Mijn broer woont in Ghana. Woont uw broer in Ghana? …
Mijn ouders wonen in Ghana. Wonen uw ouders in Ghana? …
Mijn kinderen wonen in Nederland. Wonen uw kinderen in Nederland? …
Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
12
SCHRIJVEN Opdracht 11. Dat vind ik jammer. Sommige dingen vindt u niet leuk. Dan zegt u: “Dat vind ik jammer”. Schrijf onder alle zinnen die u niet leuk vindt: “Dat vind ik jammer”. Onder de andere zinnen schrijft u niets. Kijk naar het voorbeeld: Voorbeeld: 1. Mijn buren helpen mij graag. ………………………………………………………………………………………… 2. Mijn buren helpen mij nooit. Dat vind ik jammer. Nu u! 1. Mijn vrienden zijn heel aardig. ………………………………………………………………………………………… 2. Mijn buren zijn nooit aardig. …………………………………………………………………………………………
3. Ik oefen veel met spreken, het gaat nog niet zo goed. ………………………………………………………………………………………… 4. Ik oefen veel met spreken, het gaat heel goed. …………………………………………………………………………………………
5. Mijn ouders wonen heel ver weg. ………………………………………………………………………………………… 6. Mijn ouders wonen bij mij in de buurt. ………………………………………………………………………………………… Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
13
7. Mijn zus helpt mij bij het oefenen met Nederlands. ………………………………………………………………………………………… 8. Mijn zus helpt mij niet bij het oefenen met Nederlands. …………………………………………………………………………………………
9. Mijn broer komt volgend jaar op bezoek. ………………………………………………………………………………………… 10. Mijn broer komt nooit op bezoek. …………………………………………………………………………………………
11. Mijn vrienden praten altijd in hun moedertaal. ………………………………………………………………………………………… 12. Mijn vrienden praten nooit in hun moedertaal. …………………………………………………………………………………………
Bekijk de antwoorden op p. 22. Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
14
OEFENING Opdracht 12. Wat is de goede zin? Lees de zinnen. Welke zin is het goede antwoord? Kruis het goede antwoord aan. 1. Ga je oefenen met Nederlands? Ja, ik moet veel oefenen, dan kan ik goed leren spreken. Nee, ik hoef mijn moedertaal niet te leren.
2. Wonen jouw ouders ver weg? Ja, mijn ouders wonen in Somalië. Ja, mijn ouders wonen in de buurt.
3. Praat jij altijd in je moedertaal met vrienden? Nee, ik probeer Nederlands te spreken. Nee, ik spreek mijn vrienden volgend jaar pas.
4. Zijn jouw buren aardig? Ja, mijn buren zijn heel lieve en aardige mensen. Ja, mijn buren praten nooit met mij.
5. Bij wie ga jij vaak op bezoek? Bij mijn broer en bij mijn zus ga ik vaak op bezoek. Ik ga vaak op bezoek praten over mijn moedertaal.
6. Ga jij volgend jaar op bezoek bij je zus? Ja, ik ga volgend jaar naar mijn zus in Turkije. Ja, ik ga volgende week mijn zus helpen.
Bekijk de antwoorden op p. 22. Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
15
DE WOORDEN Opdracht 13. Familie, vrienden of buurtgenoten? Zet de mensen in de goede rij. Kijk naar het voorbeeld.
De familie
De vrienden
De buurtgenoten
De zus…………………
…………………………
…………………………
…………………………
…………………………
…………………………
…………………………
…………………………
…………………………
…………………………
…………………………
…………………………
de vrienden de zus
de broer de buren de ouders
de buurman de vriendin
de vriend de buurvrouw de kinderen
Bekijk de antwoorden op p. 22. Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
16
SPREKEN Meepraten U kunt ‘Meepraten’ beluisteren via http://www.edusom.nl Doe samen met uw taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest A, de ander B. Vraag uw taalvriend ook of u de woorden goed heeft uitgesproken.
Opdracht 14. Lees samen met uw taalvriend. A:
Goeiemorgen! Goeiemorgen! B:
A:
Hoe gaat ‘t? Hoe gaat ‘t? B:
A:
En je ouders, alles goed? En je ouders, alles goed?
Alles goed, dank je wel. Alles goed, dank je wel. B:
A:
En de kinderen? Alles goed? En de kinderen? Alles goed?
Ja hoor, prima! Ja hoor, prima! B:
A:
Goed hoor, en met jou? Goed hoor, en met jou?
Ook goed. Ook goed. B:
A: A:
Hé, hallo! Hé, hallo!
Dat is mooi. Nou, ik ga weer. Dat is mooi. Nou, ik ga weer.
Ja, tot ziens! Groeten thuis! Ja, tot ziens! Groeten thuis! B:
Zal ik doen. En tot gauw! Zal ik doen. En tot gauw!
LEZEN
Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
17
Opdracht 15. Lees. DE INFORMATIE.
Familie, vrienden en buurtgenoten. Luister goed. In Nederland krijgen de meeste mensen twee kinderen. Een gezin met twee kinderen komt dus het meeste voor. Maar er zijn ook veel gezinnen met één kind is of drie kinderen. Grote gezinnen, gezinnen met meer dan drie kinderen dus, zijn er weinig. De gemiddelde leeftijd waarop vrouwen hun eerste kind krijgen is zevenentwintig jaar. De kinderen gaan meestal op zichzelf wonen na hun twintigste jaar. Ze gaan dan vaak alleen wonen. Of ze gaan samenwonen met een partner. Trouwen doen Nederlanders gemiddeld rond hun dertigste jaar. Hoe belangrijk is familie in Nederland? Voor Nederlanders zijn familie en vrienden vaak even belangrijk. Via school of opleiding, of via sportclubs of andere vrijetijdsbesteding leer je andere mensen kennen. Als je elkaar aardig vindt, kun je zelfs vrienden worden. Soms hebben mensen meer contact met hun vrienden dan met hun familie. Of mensen veel of weinig contact hebben met hun buren is verschillend. In steden hebben mensen vaak minder contact met hun buren dan in kleinere plaatsen. Maar we zeggen wel: Een goede buur is beter dan een verre vriend.
??
VRAAG VAN DE LES
??
“Waar woont de familie van Jade?”
TIP VAN DE WEEK 1 In Nederland zijn familie en vrienden vaak even belangrijk. Ook gaan Nederlanders vaak vroeg alleen wonen en pas laat trouwen. Hoe is dat in uw land? Denk hier goed over na. Wat zijn de verschillen en wat is hetzelfde?
TIP VAN DE WEEK 2 Een familie is vaak heel groot. Bedenk wie er allemaal bij u familie horen en waar deze familie woont. Als u dit bedenkt dat kunt u makkelijk een gesprek voeren over familie. Wat kunt u zeggen over deze familieleden: - Kinderen - Ouders - Broers en Zussen - Opa en oma Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
18
TIP VAN DE WEEK 3 Op www.etv.nl kunt u meer informatie vinden over familie. Bekijk de aflevering ‘Familie’ van het programma ‘Taalklas’.
PRAKTIJK Opdracht 16. Kijk in de praktijk. PRAKTIJKOPDRACHT De opdracht bij deze les is: “Praat met een vriend of vriendin over familie?” -
Vraag waar de familie woont. Vertel waar uw familie woont. Hoe groot is uw familie? En die van uw vriend of vriendin? Bedenk nog meer vragen en voer het gesprek.
De volgende les begint dus met een bespreking van de praktijkopdracht.
GRAP VAN DE WEEK
Ouders. Wat is het rare aan ouders? Antwoord: Eerst leren ze je lopen en praten en als je oud bent zeggen ze: “Stil zitten en mond houden!”
Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
19
HOE GAAT HET? Opdracht 17. Kent u de woorden? Kruis aan.
Oefenen Spreken De buren Praten Aardig De vrienden Helpen De familie De moedertaal De broer De zus De ouders Jammer Ver weg Op bezoek gaan Volgend jaar
Kunt u ook een zin maken met de woorden?
Opdracht 18. Kunt u het in het Nederlands? Deze les ging over familie, vrienden en buurtgenoten. U heeft geleerd om te praten over familie, vrienden en buurtgenoten en om antwoord te geven op vragen. En u? Kunt u een gesprek voeren over familie, vrienden en buurtgenoten? Kunt u antwoord geven op vragen over uw familie? Kunt u dat nu goed? Of een beetje? Of nog niet zo goed? Schrijf het op. Zet een kruisje.
Goed
Gaat wel
Niet zo goed...
Ik kan een gesprek voeren over vrienden, familie en buurtgenoten.
Ik kan antwoord geven op vragen.
Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
20
ANTWOORDBLAD Opdracht 3. 1. Fout, Jade praat met Tom op het schoolplein. 2. Goed. 3. Fout, de vrienden van Jade helpen haar bij de Nederlandse les. 4. Goed. Opdracht 6. 1. In Nederland. 2. In Nederland. 3. In China. 4. Volgend jaar. Opdracht 7. Samenvatting Let op! Dit is een samenvatting van het gesprek, hierin staan de belangrijkste dingen uit het gesprek. Uw vijf zinnen kunnen anders zijn! Ingrid en Jade praten met elkaar op het schoolplein. Ingrid vraagt hoe het gaat met het Nederlands van Jade. Jade vertelt dat het goed gaat maar dat ze nog veel moet oefenen. Jade vertelt ook dat ze met haar buren en met haar vrienden Nederlands praat. Met haar familie praat Jade Chinees. Ingrid en Jade praten op het schoolplein over de familie van Jade. Jade vertelt dat haar broer in Nederland woont, net als haar zus. De ouders van Jade wonen in China. Jade vindt het jammer dat haar vader en moeder zo ver weg wonen. Jade gaat volgend jaar op bezoek. Opdracht 8. 1. Goed 2. Goed 3. Fout 4. Goed 5. Goed 6. Fout 7. Goed Opdracht 9. 1. Oefenen 2. Aardig 3. Praten 4. Moedertaal 5. Op bezoek 6. De familie Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
21
Opdracht 11. 1. Mijn vrienden zijn heel aardig. ………………………………………………………………………………………… 2. Mijn buren zijn nooit aardig. Dat vind ik jammer! 3. Ik oefen veel met spreken, het gaat nog niet zo goed. Dat vind ik jammer! 4. Ik oefen veel met spreken, het gaat heel goed. ………………………………………………………………………………………… 5. Mijn ouders wonen heel ver weg. Dat vind ik jammer! 6. Mijn ouders wonen bij mij in de buurt. ………………………………………………………………………………………… 7. Mijn zus helpt mij bij het oefenen met Nederlands. ………………………………………………………………………………………… 8. Mijn zus helpt mij niet bij het oefenen met Nederlands. Dat vind ik jammer! 9. Mijn broer komt volgend jaar op bezoek. ………………………………………………………………………………………… 10. Mijn broer komt nooit op bezoek. Dat vind ik jammer! 11. Mijn vrienden praten altijd in hun moedertaal. Dat vind ik jammer! (of eigen mening) 12. Mijn vrienden praten nooit in hun moedertaal. ………………………………………………………………………………………… Opdracht 12. 1. Ja, ik moet veel oefenen, dan kan ik goed leren spreken. 2. Ja, mijn ouders wonen in Somalië. 3. Nee, ik probeer Nederlands te spreken. 4. Ja, mijn buren zijn heel lieve en aardige mensen. 5. Bij mijn broer en bij mijn zus ga ik vaak op bezoek. 6. Ja, ik ga volgend jaar naar mijn zus in Turkije. Opdracht 13. De familie de zus de broer de ouders de kinderen
De vrienden de vriendin de vriend de vrienden
De buurtgenoten de buurman de buurvrouw de buren
Vraag van de les. De ouders van Jade wonen in China. De broer en de zus van Jade wonen in Nederland. Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
22
II OEFENEN VOOR HET INBURGERINGEXAMEN
Deze les over familie, vrienden en buurtgenoten past in het thema ‘Omgangsvormen, waarden en normen’ van KNS van het Inburgeringexamen. OEFENEN VOOR HET EXAMEN LUISTEREN Luister naar het gesprek van de les. Luister via http://www.edusom.nl of via www.stationnederlands.nl.Maak daarbij de vragen van opdracht 6. OEFENEN VOOR HET EXAMEN LEZEN Voor het examen Lezen kunt u oefenen met opdracht 12 en 15 uit deze les. Ook kunt u oefenen met de extra leesopdracht hieronder.
Extra Opdracht 1. Leesopdracht Bekijk de e-mail hieronder en beantwoord de vragen. 1. Wie heeft deze e-mail gestuurd? a. Opa. b. Oma. c. Een vriend. 2. Wat is het onderwerp van deze e-mail? a. Hoe het in Nederland gaat. b. Hoe het met opa en oma gaat. c. Hoe je een e-mail schrijft. 3. Wat betekent ‘We zijn erg benieuwd’? a. Nederland is nieuw voor ons. b. We zijn erg blij. c. We willen het heel graag weten.
Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
23
OEFENEN VOOR HET EXAMEN SCHRIJVEN Bespreek de opdrachten 7 en 11 uit deze les met uw taalvriend. Maak ook de extra schrijfopdracht.
Extra Opdracht 2. Schrijfopdracht. Lees de tekst van de e-mail van Oma. Schrijf een antwoord op de e-mail. Let op: - Beantwoord alle vragen uit de e-mail. - Begin de zin met een hoofdletter en eindig met een punt. - Zorg dat duidelijk is voor wie en van wie de e-mail is.
Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
24
Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
25
OEFENEN VOOR HET EXAMEN SPREKEN Doe opdracht 10 en 14 uit deze les met uw taalvriend.
OEFENEN VOOR HET EXAMEN KNS Kijk naar films van ETV Op de website ETV.nl vindt u films die gaan over familie.
Extra Opdracht 3. Bekijk de film over familie van het programma ‘Taalklas’ op http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=6&aid=92
Extra Opdracht 4. 1. In het filmpje kan de baby praten. Wie ziet de baby? ………………………………… ………………………………… ………………………………… 2. Wat krijgt de baby voor cadeautje? ………………………………………………………………………………… 3. Hoe heet de broer van de baby en hoe oud is hij? ………………………………………………………………………………… 4. Hoe heet de zus van de baby en hoe oud is zij? ………………………………………………………………………………
Extra Opdracht 5. Doe mee met de oefeningen in het filmpje.
Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
26
ANTWOORDBLAD OEFENEN VOOR HET INBURGERINGSEXAMEN Extra Opdracht 1. 1. Wie heeft deze e-mail gestuurd? a. Oma. 2. Wat is het onderwerp van deze e-mail? a. Hoe het in Nederland gaat. 3. Wat betekent ‘We zijn erg benieuwd’? a. We willen het heel graag weten.
Extra Opdracht 4. In het filmpje kan de baby praten. Wie ziet de baby? 1. Mama 2. Papa 3. Oma Wat krijgt de baby voor cadeautje? Een knuffel, een hondje Hoe heet de broer van de baby en hoe oud is hij? Peter, 6 jaar Hoe heet de zus van de baby en hoe oud is zij? Anne, 4 jaar
Kijk voor meer informatie over het inburgeringexamen op: http://www.inburgeren.nl/inburgeraar/examen/examen.asp Maak de voorbeeldexamens. Beginnersles 42 van Station Nederlands gaat ook over het examen.
Les 3 Opstart- Station Nederlands - Edusom © ITTA 2013
27